24 724 Studiefinanciering

Nr. 202 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2022

Op 4 april jl. sprak ik met uw kamer in het notaoverleg over de Hoofdlijnen herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming studenten (Kamerstuk 24 724, nr. 201). Hier heb ik aan het lid Van der Plas (BBB) een toezegging gedaan dat ik een overzicht zou geven van de voorstellen van de studentenorganisaties met wie ik heb gesproken. Hieronder licht ik mijn gesprekken en de voorstellen die zijn gedaan toe. Hierbij ga ik in op wat ik wel of niet heb overgenomen in de hoofdlijnenbrief en met welke redenen.

Op 31 januari jl. heb ik gesproken met de bestuurders van de LSVb en het ISO. Vervolgens sprak ik op 9 februari jl. met de organisatoren van het protest waar studenten demonstreerden tegen de hoogte van de tegemoetkoming. Hierbij waren naast de LSVb en ISO ook NJR en FNV Young & United aanwezig. Op 30 maart jl. heb ik gesproken met de bestuurders van de LSVb, ISO en het JOBmbo naar aanleiding van de hoofdlijnenbrief (Kamerstuk 24 724, nr. 176). Ik heb de studentenorganisaties expliciet om akkoord gevraagd op onderhavige brief om er zeker van te zijn dat de standpunten en voorstellen die zij met mij hebben gedeeld correct zijn weergegeven.

Tijdens de gesprekken zijn er meerdere onderwerpen aan bod gekomen. In deze brief ga ik in op de basisbeurs, de aanvullende beurs en het terugdringen van het niet-gebruik daarvan, de tegemoetkoming en de studievoorschotvouchers en de maatregelen in het mbo.

Basisbeurs

De herinvoering van de basisbeurs stond centraal in de gesprekken. Daarin hebben studentenorganisaties aangegeven boos en teleurgesteld te zijn over de hoogte van de nieuwe basisbeurs. Zij hebben aangegeven hogere basisbeursbedragen te willen. Dit in navolging van het advies van het SER-Jongerenplatform over studiefinanciering. Hierin stelden zij ook voor de basisbeursbedragen te baseren op het bestedingsonderzoek van het Nibud.

Dit missen zij in het huidige voorstel. Het bedrag van de uitwonende beurs zou volgens de studenten reëel moeten zijn met de huidige kosten van levensonderhoud en de huur. Daarnaast willen zij dat studenten schuldenvrij moeten kunnen studeren als zij 12 uur werken en ouders een bijdrage leveren. Zij hebben benadrukt dat het in het coalitieakkoord gereserveerde bedrag van 1 miljard te laag is en menen dat er kabinetsbreed gezocht moet worden naar verhoging van dit bedrag.

Het kabinet en studentenorganisaties delen de mening dat kunnen studeren een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van overheid, student en ouders. Het kabinet maakt een andere afweging over de gepaste verhouding. De terugkomst van de basisbeurs zal niet alle zorgen van studenten wegnemen, maar leidt wel tot een (financiële) vooruitgang. Een verhoging van het bedrag zoals de studentenorganisaties voorstellen is niet haalbaar zonder aanvullende dekking.

Naast de onvrede over het beschikbare bedrag hebben de studentenorganisaties een aantal voorstellen gedaan om het nieuwe stelsel van studiefinanciering in te richten. De studentenorganisaties hebben aangegeven het wenselijk te vinden om met de herinvoering van de basisbeurs een onderscheid tussen thuis- en uitwonenden studenten te maken. Zij konden het behouden van een prestatiecomponent in de nieuwe basisbeurs volgen en gaven aan het belangrijk te vinden dat de diplomatermijn ruim blijft. De voorkeursvariant in de hoofdlijnenbrief komt hiermee overeen.

Aanvullende beurs en terugdringen niet-gebruik

Wat betreft de aanvullende beurs hebben de studentenorganisaties enkele wensen te kennen gegeven, waaronder de verruiming van de inkomensgrenzen. Ook hebben we gesproken over het stimuleren van het gebruik van de aanvullende beurs. Om kansengelijkheid en toegankelijkheid van het hoger onderwijs te bevorderen zien de studentenorganisaties graag een verruiming van de inkomensgrenzen van de aanvullende beurs. Zij hebben voorgesteld om de inkomensgrens voor een maximale aanvullende beurs beschikbaar te stellen voor alle studenten wier ouders 45.000 euro of minder verdienen en de inkomensgrens om in aanmerking te komen voor de minimale aanvullende beurs te verhogen tot 80.000 euro. Zo kunnen ook middeninkomens aanspraak maken op de aanvullende beurs. De wens om de inkomensgrenzen te verruimen is ook door fracties in uw Kamer geuit. Richting studenten heb ik aangegeven dat verruiming van de aanvullende beurs, gegeven het budget van 1 miljard, ten koste gaat van andere wensen. Dat heb ik ook aan uw Kamer gemeld.

Daarnaast hebben de studentenorganisaties voorgesteld om een onderscheid te maken in een thuis- en uitwonende aanvullende beurs in navolging van het rapport van het SER-Jongerenplatform. Uitwonende studenten hebben immers meer kosten dan thuiswonende studenten. Dit voorstel heb ik niet overgenomen. De aanvullende beurs is afhankelijk van het inkomen van de ouders, niet van de woonsituatie. Door de herinvoering van de basisbeurs, waarin wel onderscheid wordt gemaakt naar uit- of thuiswonend, zullen uitwonende studenten sowieso een hoger bedrag ontvangen. Dit onderscheid werd wel gemaakt in de aanvullende beurs in het stelsel voor het leenstelsel, en ook in het huidige mbo stelsel. De verschillen zijn echter zo beperkt dat ik het, mede gelet op de uitvoering, niet wenselijk acht om dit onderscheid voor het hoger onderwijs te gaan maken.

Ook hebben zij aangegeven dat het aanvragen van de aanvullende beurs aangemoedigd moet worden. In de voorkeursvariant zijn maatregelen opgenomen om het niet-gebruik in het hoger onderwijs en in het mbo terug te dringen. De keuze om deze maatregel niet in het mbo toe te passen is voor het JOBmbo onbespreekbaar. In de voorkeursoptie wordt hierin ook geen onderscheid gemaakt. Studentenorganisaties hebben benoemd voorstander te zijn van deze maatregelen, maar vinden het vreemd dat het niet-gebruik wordt gefinancierd uit het budget voor de basisbeurs.

Tegemoetkoming en studievoorschotvouchers

Tijdens de gesprekken hebben we stil gestaan bij de hoogte van de tegemoetkoming en hebben de studenten hun wensen gedeeld wat betreft de vormgeving en verdeling. Studentenorganisaties wensen een hoger bedrag voor de tegemoetkoming die beschikbaar wordt gesteld voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Tijdens één van de gesprekken over de tegemoetkoming hebben de studentenorganisaties aangegeven het voorstel onrechtvaardig te vinden.

Afgezien van de hoogte van de tegemoetkoming reageerden studentenorganisaties positief op de manier waarop deze tegemoetkoming verdeeld wordt. Eerder gaven zij namelijk aan dat de tegemoetkoming ook van belang is voor de niet-lenende student. In de hoofdlijnenbrief stel ik daarom voor om ook studenten een tegemoetkoming te geven die bewust geen gebruik hebben gemaakt van studiefinanciering. De wens van de studentenorganisaties om de tegemoetkoming van de studieschuld af te trekken of uit te laten betalen is opgenomen in de brief aan uw Kamer. De studentenorganisaties hebben aangegeven enthousiast te zijn over het voorstel om de studievoorschotvouchers af te schaffen en het bedrag dat daarmee gemoeid is op dezelfde wijze uit te keren als de tegemoetkoming. Ze waren echter kritisch dat het bedrag van de voucher lager wordt met deze optie. Deze consequentie heb ik geschetst in de hoofdlijnenbrief.

Tijdens het gesprek over de tegemoetkoming is het voorstel gedaan om samen met andere collega’s van het kabinet een portefeuille overstijgend gesprek te voeren op het gebied van wonen, werken en geldzaken. Ik heb aangegeven de komende tijd met mijn collega’s in gesprek te willen gaan en heb dit ook in het notaoverleg met uw Kamer gewisseld.

Mbo-maatregelen

In het laatste gesprek over de hoofdlijnenbrief hebben we gesproken over de maatregelen in het mbo. De studentenorganisaties zijn tevreden dat de stelsels tussen het hoger onderwijs en het mbo gelijker worden. JOBmbo geeft aan positief te zijn over de mbo-maatregelen in de brief, te weten het schrappen van de bijverdiengrens en het versoepelen van de terugbetaalvoorwaarden.

De studentenorganisaties vinden het wel lastig uit te leggen dat hoger onderwijs-studenten hierdoor een lagere basisbeurs ontvangen. Ik heb aangegeven dat voor deze verstandige maatregelen geen andere dekking voorhanden is.

Tot slot hecht ik waarde aan de gesprekken die ik met de studentenorganisaties heb gevoerd. Deze gesprekken hebben bijgedragen aan mijn begrip over de brede zorgen die onder deze generatie spelen. Hoewel de gesprekken soms kritisch van aard waren, ben ik blij dat er ook ruimte was om met elkaar vooruit te kijken. De studentenorganisaties hebben te kennen gegeven verder in gesprek te willen blijven over de uitvoering. Ik ben graag bereid om dit gesprek met hen te blijven voeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Naar boven