35 213 Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong

Q BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2020

In het debat van 19 mei jl. over het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong heb ik toegezegd om voor de stemmingen terug te komen op een aantal zaken. Met deze brief wil ik u hierover informeren. Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • 1. Reactie op ingediende moties.

  • 2. Het verzoek van mevrouw Sent (PvdA) om in te gaan op de datum van 1 maart 2019 uit de uitvoeringstoets van UWV bij het wetsvoorstel.

  • 3. Het verzoek van mevrouw Oomen-Ruijten (CDA) voor het treffen van een regeling voor de groep die vanwege inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet de mogelijkheid heeft om in de voortgezette werkregeling te stromen.

Hierna zal ik achtereenvolgens ingaan op deze onderwerpen. Voordat ik begin met mijn reactie op de ingediende moties wil ik aangeven dat uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in een periode waarin de continuïteit in het verlenen van de juiste dienstverlening van de overheid mijn volle aandacht heeft. Dit onderwerp heeft ook in uw Kamer de aandacht en heb ik in het debat onderstreept, ook in relatie tot de Ministeriële Commissie Uitvoering. Met de volle inzet van de uitvoering, lijken de hierna geschetste mogelijkheden op het eerste gezicht haalbaar te zijn, dit wordt nog geformaliseerd aan de hand van reguliere uitvoeringstoetsen.

1. Reactie op ingediende moties

Tijdens de behandeling is een aantal moties ingediend. Ik wil hierna op een aantal punten uit deze moties specifiek ingaan.

Motie Ester c.s. over inwerkingtreding maatregelen Wajong en studie

In het debat is aandacht gevraagd voor de inwerkingtreding van de maatregelen waardoor onderwijs volgen niet langer gevolgen heeft voor de Wajong-uitkering1. De heer Ester (ChristenUnie) heeft op dit punt een motie ingediend die in het debat breed steun heeft gekregen2. Ik heb begrip voor de wens van uw Kamer om de belemmering in het huidige systeem om onderwijs te volgen zo spoedig mogelijk weg te nemen. Met UWV heb ik vooruitlopend op de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer bekeken wat de mogelijkheden op dit punt zijn.

Zoals ik ook in het debat heb benoemd, zijn de voor de implementatie benodigde ICT-releases voor alle maatregelen in elkaar geschoven. Het naar voren halen van één van de maatregelen betekent dat alle maatregelen ontvlecht moet worden. Dit is helaas niet haalbaar per 1 september 2020. De afgelopen dagen heb ik met UWV, conform de motie Ester c.s., gekeken of er niet toch een creatieve oplossing te vinden is voorafgaand aan de start van het komende studiejaar. Het is gelukt om een oplossing te vinden. Hierna zal ik dit nader uitleggen.

Het naar voren halen van de inwerkingtreding van de maatregelen op het gebied van Wajong en studie naar 1 september 2020 heeft gevolgen voor drie groepen. Het gaat om a) mensen in de Wajong2010 die al onderwijs volgen en in de studieregeling zitten, b) mensen in de Wajong2010 die voornemens zijn om komend studiejaar onderwijs te volgen en c) mensen die, terwijl zij onderwijs volgen, in aanmerking kunnen komen voor een uitkering op grond van de Wajong2015 als UWV kan vaststellen dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Ik wil uw Kamer aan de hand van deze drie groepen meenemen in de gevolgen van het naar voren halen van inwerkingtreding voor de uitvoering en de mogelijkheden.

Onderdeel a

Voor mensen in de Wajong2010 die al onderwijs volgen en in de studieregeling zitten verandert de hoogte van de uitkering. Voor het bepalen van de hoogte van de uitkering, moet vastgesteld worden of zij arbeidsvermogen hebben of duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Mensen die arbeidsvermogen hebben, krijgen een uitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon (werkregeling) in plaats van 25 procent van het wettelijk minimumloon (studieregeling). Voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben gaat het om een uitkering van 75 procent van het wettelijk minimumloon (uitkeringsregeling). Eind 2019 zaten ruim 2.700 mensen in de studieregeling. Voor een groot deel van deze groep heeft UWV al in beeld of zij arbeidsvermogen hebben of niet. Als dit niet het geval is, moet UWV een beoordeling arbeidsvermogen uitvoeren. Ook moet de berekeningssystematiek van de hoogte van de uitkering die in systemen vastligt worden aangepast en moet beoordeeld worden of eventuele inhoudingen (beslagen en verrekeningen) aangepast moeten worden.

Door alle Wajongers in de studieregeling in een keer over te zetten naar de werkregeling, de enige optie die voor 1 september 2020 gerealiseerd kan worden, krijgen Wajongers die op 1 september 2020 in de studieregeling zitten vanaf dat moment een uitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Daarmee wordt ook de uitkering van het deel van de groep waarvan nog niet is vastgesteld of zij arbeidsvermogen hebben, op basis van een voorlopige beslissing verhoogd naar 70 procent van het wettelijk minimumloon tot een beoordeling plaats kan vinden. Vervolgens zal vanaf 1 januari 2021 een definitieve beoordeling plaatsvinden. Als de uitkering wordt verhoogd naar 70 procent van het wettelijk minimumloon kan geen sprake zijn van terugvorderingen, omdat, als later blijkt dat iemand duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, die persoon recht heeft op een uitkering van 75 procent van het wettelijk minimumloon. Bij dit proces moet worden aangemerkt, dat UWV Wajongers op individueel niveau niet vooraf kan informeren over de wijziging, dit omdat benodigde communicatieproducten zoals brieven en formulieren niet tijdig gerealiseerd kunnen worden voor september aanstaande. Na het overzetten naar de werkregeling worden Wajongers geïnformeerd door middel van een beschikking.

Onderdeel b

Mensen in de Wajong2010 die voornemens zijn om komend jaar onderwijs te volgen zijn vanwege de informatieplicht gehouden aan het informeren van UWV over het feit dat zij onderwijs gaan volgen. Op basis van de huidige regels zou hun uitkering vervolgens verlaagd worden naar 25 procent van het wettelijk minimumloon. Om ervoor te zorgen dat dit vanaf 1 september 2020 niet langer het geval is, moeten medewerkers in de uitvoering die klantcontact hebben, bijvoorbeeld arbeidsdeskundigen, geïnformeerd worden over deze wijziging. Hiervoor moeten werkinstructies worden aangepast. Met de volle inzet van de uitvoering, lijkt dat op het eerste gezicht haalbaar te zijn.

Onderdeel c

Mensen die onderwijs volgen kunnen na inwerkingtreding van de maatregelen op het gebied van Wajong en studie in aanmerking komen voor de Wajong2015 als zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Op het moment van de aanvraag voor een uitkering Wajong2015 beoordeelt UWV of er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. Bij vaststelling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ontstaat, in tegenstelling tot in de huidige situatie, tijdens de opleiding recht op een uitkering van 75 procent van het wettelijk minimumloon. Om dit te realiseren moet een aantal aanpassingen worden gedaan. Het gaat onder meer om het aanpassen van werkinstructies, het aanpassen van aanvraagformulier voor de beoordeling arbeidsvermogen en het heropenen van uitkeringen die eerder zijn geëindigd vanwege het volgen van onderwijs.

Het aanpassen van het aanvraagformulier voor de beoordeling arbeidsvermogen vergt een wijzigig in de ICT. Deze aanpassing kan daarom op zijn vroegst per 1 januari 2021 worden gerealiseerd. Het is wel mogelijk om vanaf 1 september 2020 aan de hand van werkinstructies een handmatig proces in te richten om ervoor te zorgen dat mensen die onderwijs volgen in aanmerking komen voor de Wajong2015 als zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Bij dit proces moet worden aangemerkt dat het risico op fouten groter is omdat het gaat om een handmatig proces. Het naar voren halen van de maatregelen op het gebied van Wajong en studie in de Wajong2015 naar september 2020 gaat in 2020 eenmalig gepaard met een verhoging van de uitkeringslasten van circa 4,8 miljoen.

Terugwerkende kracht

Bij bovenstaande mogelijkheden is gekeken naar invoering per 1 september 2020. Met UWV heb ik ook gekeken naar de mogelijkheid om de genoemde onderdelen te implementeren met terugwerkende kracht, waardoor bijvoorbeeld in januari 2021 de uitkering van Wajongers die studeren met terugwerkende kracht wordt verhoogd tot 1 september 2020 en ook de maatregelen in de Wajong2015 met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. Voor UWV is dit niet uitvoerbaar vanwege de samenloop met de werkzaamheden die in het eerste deel van 2021 moeten worden uitgevoerd rond de implementatie van het wetsvoorstel, waaronder het onder andere vaststellen van het garantiebedrag. Los van uitvoerbaarheid, vind ik terugwerkende kracht vanwege de mogelijke doorwerking naar de toeslagen ook niet wenselijk. Bij het toewijzen van een uitkering met terugwerkende kracht heeft een Wajonger geen/weinig tijd om hierop te anticiperen. Dit zou op een later moment tot problemen kunnen leiden met de voorschotten die hij/zij ontvangt vanuit de Belastingdienst voor bijvoorbeeld de huur- en de zorgtoeslag.

Moties over monitoren en een crisisbestendig garantiebedrag

De motie Stienen c.s. verzoekt de regering om de Eerste Kamer in de zomer van 2020 te informeren over hoe in 2021 wordt ingezet om de crisisbestendigheid van het garantiebedrag te versterken en indien nodig de bevoegdheid als Staatssecretaris in te zetten om de duur van de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven tijdelijk te verlengen3.

Bij het ontwerpen van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning heb ik gekeken naar hoe de regels voor verschillende groepen uitpakken. Hieruit bleek dat de nieuwe regels voor inkomensondersteuning zonder overgangsregime zouden kunnen leiden tot een lager bedrag aan inkomensondersteuning. Dit is niet de bedoeling. Ik begrijp dan ook dat de heer Van Pareren in zijn motie4 vraagt om een compensatie voor de groep die door de voorgenomen harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning erop achteruit gaat. Juist om te voorkomen dat Wajongers er na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel in totaalinkomen op achteruit gaan en te maken krijgen met een financiële korting, stel ik, conform de motie Van Pareren c.s., een garantiebedrag in om Wajongers die er anders op achteruit zouden gaan te compenseren. Als een Wajonger zijn baan verliest, dan valt hij of zij net als in de huidige situatie na een periode waarbij het inkomen uit WW-uitkering wordt verrekend, terug op de basisuitkering. Vervolgens kan het garantiebedrag als gevolg van het amendement Stoffer en Baudet5 binnen twaalf maanden na einde WW herleven als de betreffende Wajonger weer aan de slag gaat.

De maatregelen die zijn getroffen als gevolg van COVID-19 raken ook Wajongers. Met de noodpakketten ondersteunt het kabinet het baanbehoud, dat geldt ook voor Wajongers. Juist omdat het om een kwetsbare groep gaat, vind ik het van belang om ook de gevolgen voor het garantiebedrag nauwlettend te monitoren. Het gaat hierbij om meer dan alleen vinger aan de pols te houden. Dat heb ik in het debat ook uitgesproken in mijn reactie op de motie Ester c.s. over een brede evaluatie van inkomenseffecten, baankansen, scholing en maatschappelijke deelname6.

Ik hecht daarbij aan de volgorde zoals is opgenomen in de motie Stienen c.s. Monitoring en evaluatie aan de hand van objectieve gegevens over het daadwerkelijke effect van de coronacrisis voor de doelgroep, is van belang om te bepalen of aanvullend beleid nodig is. Als monitoring en evaluatie daartoe aanleiding geven in 2021, zal ik bezien op welke wijze het garantiebedrag meer crisisbestendig gemaakt moet worden. De door de heer Schalk geschetste optie om de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven te verlengen naar twee jaar voor de duur van de crisis zal ik hierbij betrekken7. Conform de motie Stienen c.s. zal ik uw Kamer in de zomer van 2020 informeren over hoe ik in 2021 zal inzetten op het versterken van de crisisbestendigheid van het garantiebedrag. In deze brief zal ik ook nader ingaan op de eerdergenoemde motie Van Pareren c.s. over het compenseren van Wajongers. Hetzelfde geldt voor het deel van de motie Kox8 over een «coronaproof garantietermijn». Voorgenoemde moties hebben namelijk, in tegenstelling tot de motie De Vries c.s.9, ook betrekking op het verzachten van de gevolgen van de crisis als gevolg van COVID-19.

Aan het eind van het debat is de invulling van de bevoegdheid die genoemd wordt in de motie Stienen c.s. aan de orde geweest. Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA) heeft mij gevraagd om hier, vooruitlopend op de brief in de zomer en voor de stemmingen, op in te gaan. Het creëren van een bevoegdheid om de termijn waarbinnen het garantiebedrag kan herleven tijdelijk te verlengen ligt het meest voor de hand. Deze bevoegdheid stelt de regering vervolgens in staat om de termijn van het garantiebedrag bij algemene maatregel van bestuur te kunnen verlengen indien dat nodig is in verband met de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. Deze bevoegdheid bestaat momenteel niet. Ik bereid daarom een wijziging tot aanpassing van het voorgestelde artikel 8:8 van de Wajong voor. Ik ben voornemens deze wijziging mee te laten lopen in de Verzamelwet SZW 2021. De grondslag kan daarmee met ingang van 1 januari 2021 gerealiseerd zijn. Op basis van de uitkomsten van monitoring en evaluatie zal ik rond de zomer van 2021 een besluit nemen over het al dan niet verlengen van de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven.

2. Het verzoek van mevrouw Sent (PvdA) om in te gaan op de datum van 1 maart 2019 uit de uitvoeringstoets van UWV bij het wetsvoorstel.

In de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong van 25 januari 2019 heeft UWV aangegeven dat voorwaarde voor het invoeren van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning per 1 januari 2021, is dat UWV voor 1 maart 2019 een opdracht krijgt om te starten met de implementatie. Mevrouw Sent (PvdA) heeft gevraagd hoe dit zich verhoudt tot de beoogde datum van inwerkingtreding van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning per 1 januari 2021. In reactie hierop kan ik aangeven dat UWV op 22 februari 2019 de opdracht heeft gekregen om vooruitlopend op de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel te starten met de voorbereidingen voor het implementeren van het wetsvoorstel. Het gaat om voorbereidingen waarbij geen onomkeerbare stappen worden gezet.

In mijn reactie in het debat meende ik dat u refereerde naar de datum van 1 maart 2020. Deze datum ging over de inwerkingtreding van de maatregelen met betrekking tot Wajong en studie en het eindigen en herleven van recht. Als de behandeling van het wetsvoorstel (inclusief stemmingen) in de Eerste Kamer voor 1 maart 2020 zou zijn afgerond, zouden deze onderdelen ingevoerd kunnen worden per 1 juli 2020. Mevrouw Sent (PvdA) heeft in haar eerste termijn ook een vraag gesteld over uitvoeringskosten van het amendement Renkema en Gijs van Dijk10. Ik ben daar abusievelijk niet op teruggekomen. De uitvoeringskosten van het amendement Renkema en Gijs van Dijk worden opgevangen in het totale implementatiebudget dat aan UWV beschikbaar is gesteld voor het wetsvoorstel. Dat budget is 11 miljoen en is onveranderd na de amendementen van de Tweede Kamer.

3. Het verzoek van mevrouw Oomen-Ruijten (CDA) voor het treffen van een regeling voor de groep die werkt en vanwege inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet de mogelijkheid heeft om in de voortgezette werkregeling te stromen.

In het debat met uw Kamer heeft mevrouw Oomen-Ruijten (CDA) aandacht gevraagd voor de groep mensen in de Wajong2010 die sinds 2015 aaneengesloten werkt, een inkomen heeft van meer dan 20 procent van het wettelijke minimumloon (WML) en verwacht had om na zeven jaar de voortgezette werkregeling in te kunnen stromen. Die groep is op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog niet ingestroomd in de voortgezette werkregeling. Door de inwerkingtreding van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning kunnen zij niet langer in aanmerking voor de voortgezette werkregeling. Hieronder ga ik allereerst in op de doelgroep en vervolgens op wat er nodig is om voor deze groep een maatregel te treffen en welke juridische en financiële consequenties deze maatregel heeft.

Doelgroep voortgezette werkregeling

Wajongers die tenminste zeven jaar in de Wajong2010 zitten en 27 jaar of ouder zijn, komen in de voortgezette werkregeling terecht ongeacht of zij werken of niet. Op het moment dat zij (gaan) werken en een inkomen hebben van minstens 20 procent WML, ontvangen zij op basis van deze voortgezette werkregeling bovenop het inkomen een aanvulling tot 100 procent WML. Ook mensen uit de oWajong kunnen hiervoor in aanmerking komen als zij overstappen naar de Wajong2010.

Binnen bovenstaande groep, is er een groep die met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet meer in aanmerking kan komen voor de voortgezette werkregeling. Het betreft Wajongers die in 2014 de Wajong zijn ingestroomd en op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog geen zeven jaar in de Wajong zitten én Wajongers die na 31 december 2020 27 jaar worden. De groep kan niet automatisch uit de uitkeringsadministratie worden geselecteerd. UWV heeft daarom een onderzoekbestand gebruikt om een eerste analyse te maken van de omvang van deze groep. Hieruit is gebleken dat eind 2019 bijna 20.000 Wajongers in de werkregeling zaten. Deze groep had verwacht op termijn in de voortgezette werkregeling te stromen. Binnen deze groep waren eind 2019 7.300 mensen aan het werk waren.

Mevrouw Oomen-Ruijten heeft meer specifiek aandacht gevraagd voor die Wajongers die sinds 2015 aaneengesloten aan het werk zijn geweest. Dit is niet voor de gehele groep van 7.300 werkende Wajongers het geval. Onderstaande tabel geeft op basis van het onderzoekbestand een globale inschatting hoeveel maanden zij gedurende deze periode hebben gewerkt in loondienst. Dit kan aaneengesloten zijn, maar ook met onderbrekingen. UWV heeft daarbij gekeken of er in de Polisadministratie in een maand sprake was van een inkomen uit arbeid. Bij het ontbreken van inkomen uit arbeid is de betreffende maand niet geteld als een maand waarin gewerkt is.

 

Aantallen

1–11 maanden gewerkt

700

12–23 maanden gewerkt

1.100

24–35 maanden gewerkt

1.200

36–47 maanden gewerkt

1.400

48–59 maanden gewerkt

1.600

60 maanden gewerkt

1.300

Totaal

7.300

Uit de cijfers blijkt dat, van de Wajongers in de werkregeling die eind 2019 aan het werk waren, naar verwachting 1.300 de volledige periode sinds januari 2015 hebben gewerkt. Het inkomen van het overgrote deel van deze groep was in december 2019 tenminste 20 procent WML. De verwachte omvang van de groep die volgens mevrouw Oomen-Ruijten aanspraak zou moeten kunnen maken op een garantiebedrag gebaseerd op de rekenregels van de voortgezette werkregeling komt daarmee neer op circa 1.300. Dit zijn Wajongers in de werkregeling die de afgelopen vijf jaar aaneengesloten hebben gewerkt en verwacht hadden in 2021, 2022 of 2023 in te stromen in de voortgezette werkregeling. Het gaat nadrukkelijk om een globale inschatting van de omvang van de groep. Op basis van gegevens vlak voor en na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de definitieve omvang van de groep vastgesteld moeten worden.

De betreffende specifieke groep heeft de afgelopen vijf jaar aaneengesloten gewerkt en zit dicht op instroom in de voortgezette werkregeling. Dit perspectief op de voortgezette werkregeling zou door de inwerkingtreding van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning veranderen. Ik zeg daarom toe om, binnen de doelstellingen van het wetsvoorstel en op verzoek van uw Kamer, voor deze specifieke groep een uitzondering te maken en het garantiebedrag te baseren op dat wenkend perspectief, namelijk de voortgezette werkregeling. Het garantiebedrag zal voor deze groep daarmee hoger uitkomen dan de uitkering voorafgaand aan inwerkingtreding.

Wat is nodig om een maatregel te treffend voor deze groep?

Met UWV heb ik overleg gevoerd over wat nodig is om voor deze zeer specifieke groep een uitzondering te maken. UWV heeft daarbij een eerste globale inschatting van de uitvoeringsconsequenties gegeven. Uit dit overleg met UWV is gebleken dat het om uitvoeringstechnische redenen de voorkeur heeft om voor de betreffende groep op één moment het garantiebedrag vast te stellen op basis van de voortgezette werkregeling. Het is niet uitvoerbaar om in individuele gevallen, op het moment dat een Wajonger op basis van leeftijd of instroom in de Wajong in de voortgezette werkregeling zou zijn ingestroomd, het garantiebedrag aan te passen. UWV geeft daarnaast aan dat zij de specifieke groep Wajongers niet automatisch kan detecteren. Dit vraagt om een arbeidsintensief en foutengevoelig handmatig proces.

UWV geeft verder aan dat het voor het detecteren van de specifieke groep definitieve cijfers uit de Polisadministratie nodig zijn. Deze zijn niet eerder beschikbaar dan eind februari 2021. Dit betekent dat het starten van de werkzaamheden voor de aparte regeling voor deze specifieke groep op zijn vroegst in het eerste tertaal kan starten. Een bijgesteld garantiebedrag op basis van de voortgezette werkregeling, voor een specifieke groep Wajongers, zou dan in een later stadium, eventueel met terugwerkende kracht, moeten plaatsvinden.

Het treffen van een aparte regeling vergt aanpassing van het voorgestelde artikel 8:8 van de Wajong. Ik ben voornemens deze wijziging mee te laten lopen in de Verzamelwet SZW 2021. De verwachte budgettaire meerkosten bedragen structureel 2,5 miljoen die gedekt worden via de AO-tegemoetkoming.

Afsluiting

Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om uw Kamer nogmaals te bedanken voor de spoedige behandeling van het wetsvoorstel. In de kern gaat dit wetsvoorstel over het wegnemen van onnodig complexe regelingen die mensen frustreren en in de weg staan. Als we nu niet ingrijpen, blijft de angst niet terug te kunnen vallen op de uitkering bestaan. Dan blijft de situatie bestaan dat Wajongers die meer gaan werken of willen studeren erop achteruit kunnen gaan. Ik ben er daarom van overtuigd dat er met dit wetsvoorstel een pakket aan maatregelen ligt waarmee we verbeteringen aanbrengen binnen het huidige stelsel.

Als de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer voor 1 juni 2020 wordt afgerond, kan het grootste deel van het wetsvoorstel ingevoerd worden per 1 januari 2021 en heeft studeren in de Wajong2010 en Wajong2015 vanaf 1 september geen gevolgen meer voor de hoogte van de uitkering en het recht op de uitkering. Mocht de behandeling van het wetsvoorstel niet op 26 mei en daarmee voor 1 juni zijn afgerond, dan zijn de genoemde data van inwerkingtreding niet langer haalbaar.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Het gaat om het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 en het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015.

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, J.

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, L.

X Noot
4

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, P.

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 35 213, nr. 27.

X Noot
6

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, K.

X Noot
7

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, M.

X Noot
8

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, O.

X Noot
9

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, N.

X Noot
10

Kamerstukken II 2019/20, 35 213, nr. 28.

Naar boven