34 000 IX Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2015

Nr. 11 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 december 2014

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 16 september 2014 over Fiscale moties en toezeggingen Tweede Kamer (Kamerstuk 34 000 IX, nr. 5).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 november 2014 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 8 december 2014 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en hebben nog een aanvullende vraag.

De leden van de VVD-fractie zijn positief over de stappen die de Staatssecretaris heeft ondernomen ten aanzien de voorstellen van de Europese Commissie over wederzijdse douanebijstand en douaneovertredingen en sancties en de kritische houding die wij gezamenlijk met andere lidstaten hiertegen hebben. Wel vragen de leden zich af hoe het proces nu verder gaat ten aanzien van de gestuurde brief naar de voorzitter van de Raad? Kan de Staatssecretaris toelichten wat de eventuele verdere vervolgstappen zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de fiscale moties en toezeggingen en hebben geen aanvullende vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Afgedane moties en toezeggingen

Verklaring arbeidsrelaties (VAR)

De leden van de CDA-fractie vragen of er inmiddels sprake is van een model of een convenant op basis waarvan zzp’ers in de zorg aan het werk kunnen zonder als werknemer te worden aangemerkt. Zo ja, hoe kunnen zzp’ers kennisnemen van dit model?

De leden van de CDA-fractie herinneren zich nog goed dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens het debat op 16 oktober 2014 zei dat de Belastingdienst wat wetgeving betreft geen eigenstandige bevoegdheden heeft en gebonden is aan het oordeel van de rechter. De leden van de CDA-fractie hadden het vermoeden dat de Belastingdienst daarbij het oordeel van de rechter in de praktijk wel erg streng uitlegde, met name omdat er niet veel procedures gevoerd worden door zzp’ers in de zorg met goede fiscale bijstand, omdat dit voor hen een kostbare zaak is. Inmiddels heeft Hof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2014 geoordeeld dat de verpleegkundige die elf zorgvragers verzorgde via vijf bemiddelingsbureaus fiscaal is aan te merken als ondernemer.

Kan de Staatssecretaris bevestigen dat ook nu de Belastingdienst de zaak verloren heeft, de Belastingdienst gebonden is aan het oordeel van de rechter? Wat betekent deze uitspraak voor de beoordeling van zzp’ers in de zorg in het kader van de VAR-wuo? Gaat de Belastingdienst zich aan deze uitspraak houden of is de Staatssecretaris voornemens in cassatie te gaan? Is met deze uitspraak alvast het eerste model gevonden op basis waarvan zzp’ers in de zorg kunnen werken als ondernemer?

Kan de Staatssecretaris tevens specifiek reageren op onderdeel 4.4 van het oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden? Uit dit onderdeel blijkt namelijk dat de Belastingdienst tot nu toe steeds de verkeerde toets heeft gehanteerd omdat niet van belang is dat de zzp’er alleen via toegelaten zorgaanbieders, die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de verleende zorg, zorg in natura kan leveren. Wel beslissend is of de zzp’er als thuiszorg verlenende verpleegkundige voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van de opdrachtgevers (de bemiddelingsbureaus), waaraan in deze casus voldaan was.

De turboverdeling in de inkomstenbelasting

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris duidelijkheid heeft gegeven over de fiscale behandeling van de turboverdeling. Deze leden betreuren het echter ten zeerste dat de Staatssecretaris de turboverdeling als een mogelijke belastingconstructie ziet, aangezien zij constateren dat deze verdeling in grote delen van het land sinds jaar en dag een gebruikelijke verdeling is. Deze verdeling is ook geaccordeerd door de Hoge Raad in zijn arrest van HR 8 februari 1995 (BNB 1995/105). Dan is het erg vervelend dat alg gevolg van dit «gebruik» de helft van de hypotheekrenteaftrek komt te vervallen. Kan de Staatssecretaris reageren op de door PWC gepubliceerde stelling dat hij in de onderhavige brief ten onrechte terugkomt op een eerder standpunt en mogelijk de positie van de langstlevende verslechtert? (bron: https://actueel.pwc.nl/belastingnieuws/particulieren/fiscale-gevolgen-van-de-turboverdeling-voor-de-eigen-woning/)

Planning te behandelen moties en toezeggingen

Herziening fiscale regeling aftrek speciale zorgkosten

De leden van de CDA-fractie zijn blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat hij de fiscale regeling voor specifieke zorgkosten in 2015 niet zal herzien. De leden van de fractie van het CDA kunnen de uitgangspunten van de Staatssecretaris om de regeling beter te richten op de doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten en het verbeteren van de handhaafbaarheid ondersteunen. Wel vragen deze leden daarbij aandacht voor de groep zieken en gehandicapten die niet goed onder de definitie vallen van chronisch zieken en gehandicapten, maar wel kosten maken die voortkomen uit hun ziekte. Deze leden geven daarbij het voorbeeld van de ex-militair met een geamputeerd been die geen voorgeschreven medicatie gebruikt, maar alleen aspirines. Doordat hij geen geregistreerde medicatie gebruikt en geen sprake is van een voortdurende ziekte, valt hij niet onder de definitie van chronisch zieken en gehandicapten. Zijn zorgkosten vallen niet onder andere regelingen, maar komen wel in aanmerking voor aftrek in de inkomstenbelasting. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat deze groep ook deel uitmaakt van het externe evaluatieonderzoek?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Afgedane moties en toezeggingen

Verklaring Arbeidsrelaties (VAR)

De leden van de fractie van de PVV vragen of er sprake is van convenanten die duidelijkheid proberen te geven aan werknemers en werkgevers in bepaalde sectoren. Wat is de status van de convenanten? Geven die slechts invulling en verduidelijking aan wet- en regelgeving of rechtspraak? Is het mogelijk een beroep te doen op die convenanten als zij in strijd zijn met wet- en regelgeving en rechtspraak?

Douane

Wat is tot nu toe het resultaat van de door de coalitie gezamenlijk gestuurde brief aan de Griekse Minister van Financiën in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Raad?

Er is onderzoek geweest naar het handhavingspalet met betrekking tot de douane. Heeft de Staatssecretaris nog iets gevonden dat hij aan het handhavingspalet zou kunnen toevoegen?

Vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Het verheugt de leden van de fractie van de PVV dat de Staatssecretaris is afgestapt van de indirecte ondernemingsvariant en dat hij nu voor de rechtsvormneutrale uitwerking van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen heeft gekozen.

Ondanks dat er sprake is van rechtsvormneutraliteit schrijft de Staatssecretaris dat toch de vinger aan de pols zal worden gehouden om te bezien of, en zo ja op welke schaal, het op Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden wetsvoorstel aanleiding zal geven tot uitholling van de belastinggrondslag door overheidsondernemingen. Dit roept de vraag op op welke wijze de Staatssecretaris uitholling van de belastinggrondslag ziet opdoemen. Ook merkt de Staatssecretaris op dat van medeoverheden op dit punt terughoudendheid mag worden verwacht. Als de medeoverheden deze niet betrachten op welke wijze denkt de Staatssecretaris dan op te treden?

Gedragscode salarissen bestuurders ANBI

Is er een beeld of er bij ANBI’s sprake is van excessieve beloningen? Acht de Staatssecretaris het opportuun om een maximumnorm in te voeren en bij overschrijding daarvan het verlies van de ANBI-status als sanctie te hanteren?

Motie Voedselbanken

Is het niet nodig om het BUA te wijzigen teneinde duidelijkheid bij het doneren van voedsel te scheppen, vragen de leden van de fractie van de PVV?

De turboverdeling in de inkomstenbelasting

Turboverdeling, super-turbo-verdeling klopt het dat deze verdelingen eigenlijk allemaal «fiscaal gedreven» zijn? Klopt het dat de motor achter dit soort verdelingen tal van soorten beperkt zakelijke rechten zijn en dat het er uiteindelijk om draait hoe dat deze beperkt zakelijke rechten in het kader van de Successiewetgeving worden gewaardeerd? Klopt de waarderingsregel met betrekking tot de beperkt zakelijke rechten nog wel? Ziet de Staatssecretaris een vereenvoudiging met betrekking tot de waardering van die beperkt zakelijke rechten?

Waarom wordt het besluit van 21 februari 2014, nr. BLKB 2104/342M, Stcrt. 6641 niet gecodificeerd?

Fiscaal verdragsbeleid

Klopt het dat de fiscale verdragen niet van toepassing zijn op de toeslagen omdat deze niet aan te merken zijn als belastingen? Klopt het dat de sociale zekerheidsverdragen niet van toepassing zijn op de toeslagen omdat deze niet aan te merken zijn als sociale verzekeringen of sociale voorzieningen?

Klopt het dat de toeslagen over de grens civielrechtelijk ingevorderd moeten worden, vragen de leden van de PVV-fractie?

Digitale leermiddelen

Klopt het dat papieren leermiddelen onder het 6%-tarief vallen en digitale leermiddelen onder het hoge btw-tarief (21%)? Als dat zo is, waarom is dat zo en gaat de Staatssecretaris dit nog aanpassen?

Indexatie

Kan de Staatssecretaris eens aangeven op welke wijze de indexatie plaatsvindt? Gaat dat bij wet of besluit?

Planning te behandelen moties en toezeggingen

Toeslagen

Hoe worden de startersaftrek, de zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling verwerkt voor de toekenning van toeslagen?

Evaluatie pilot uitbesteding incasso kleine vorderingen

In welke fase van het invorderingstraject heeft deze incasso van kleine vorderingen plaatsgevonden? Wordt hierbij gebruik gemaakt van de bevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 of wordt hierbij gebruik gemaakt van het civiele recht?

Waarom is het uitstel nodig? Wat waren beletselen dat het niet tijdig uitgevoerd kon worden?

Uit de beschikbare informatie lijkt het alsof de Belastingdienst problemen had met de aanlevering?

Klopt het dat het posten betrof die reeds door de Belastingdienst oninbaar waren verklaard?

Stroomlijning toeslagen en belastingen

Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om de toeslagen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 te incorporeren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de fiscale moties en toezeggingen. Zij hebben hierbij enkele vragen over de uitvoering van de motie voedselbanken (Kamerstuk 31 532, nr. 127). Genoemde leden lezen dat «een juiste uitleg van het BUA met zich meebrengt dat geen uitsluiting van eerder in aftrek gebrachte btw op voedingsmiddelen plaatsvindt als een ondernemer voedingsmiddelen, die niet langer verkoopbaar zijn doneert aan een voedselbank of een daarmee vergelijkbare instelling, zonder dat daar een prestatie van die voedselbank tegenover staat.» Wanneer is er sprake van goederen die niet langer verkoopbaar zijn? Mag een ondernemer ook voedingsmiddelen doneren met behoud van btw-aftrek die nog wel verkoopbaar zijn, maar waarvan hij verwacht dat deze niet meer verkocht zullen worden (bijvoorbeeld bij een grote voorraad in het distributiecentrum)? Deze leden vragen ook wat onder «met voedselbanken vergelijkbare instellingen» moet worden verstaan. Kan de Staatssecretaris verder toelichten wat precies wordt bedoeld met «in andere gevallen is een aftrekuitsluiting pas aan de orde wanneer het drempelbedrag van € 227 per jaar per begunstigde wordt overschreden»? Wanneer is deze drempel van toepassing? In welke gevallen is aan de orde dat voedselbanken voedingsmiddelen ter waarde van maximaal € 227 per jaar mogen ontvangen, zonder dat aftrekuitsluiting aan de orde is? De leden van de ChristenUnie-fractie lezen ook dat de bespreking ertoe heeft geleid dat meer duidelijkheid is ontstaan bij betrokken partijen over de fiscale behandeling van voedseldonatie aan voedselbanken. Genoemde leden hebben hier ook andere signalen over ontvangen. Is de staatsecretaris bereid om de verschillende mogelijkheden en afspraken rond de fiscale behandeling van voedseldonatie aan voedselbanken of daarmee vergelijkbare instellingen op een rij te zetten en aan voedselbanken te sturen?

II Vragen en antwoorden

Inleiding

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA en de ChristenUnie. Ik zal bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van de vragen en opmerkingen aanhouden zoals die aan mij zijn voorgelegd, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord. Voor zover de vraag in een andere paragraaf is beantwoord, is op de oorspronkelijke plaats van de vraag in het verslag een verwijzing opgenomen naar het onderdeel waar die vraag is beantwoord.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fracties van de VVD en de PVV vragen naar het resultaat en de eventuele verdere stappen in vervolg op de brief aan de voorzitter van de Raad van de Europese Unie (de Raad) over de voorstellen van de Europese Commissie (de Commissie) over wederzijdse douanebijstand en over douaneovertredingen en sancties. In die brief heb ik samen met collega-bewindspersonen de voorzitter van de Raad verzocht bij het schrijven van een compromistekst rekening te houden met de inbreng die de lidstaten geleverd hebben. Met betrekking tot het voorstel van de Commissie over wederzijdse douanebijstand zijn tekstvoorstellen van Nederland en andere lidstaten overgenomen in de compromistekst. Momenteel voeren de Commissie, het Europees parlement en de Raad (daarin vertegenwoordigd door het voorzitterschap) overleg over dit dossier in een zogenoemde triloog. Ik hoop dat de voor Nederland belangrijke punten behouden blijven in de uitkomst van de triloog. Essentieel hierbij is gelijke toegang voor lidstaten (douanediensten) en de Commissie tot de centrale databases die de Commissie wil opzetten en beheren in het kader van fraudebestrijding. Dit is wenselijk om een gelijkwaardige positie van de fraudebestrijders van de lidstaten en de Commissie te behouden. Daarnaast is het naar de mening van Nederland onnodig dat de Commissie rechtstreekse contacten onderhoudt met het bedrijfsleven, in plaats van via de douanediensten van de lidstaten zoals gebruikelijk. Als de tekst op deze onderdelen na uitkomst van de triloog gewijzigd is, zal Nederland hier opnieuw aandacht voor vragen. Wat betreft het voorstel inzake douaneovertredingen en sancties zijn de artikelsgewijze besprekingen over het voorstel opgeschort vanwege het grote aantal lidstaten dat moeite heeft met het voorstel. Op dit moment vindt een inventarisatie plaats van de redenen waarom een groot aantal lidstaten moeite heeft met het voorstel. Het is onduidelijk of, en zo ja wanneer, de onderhandelingen worden voortgezet. Voor beide voorstellen geldt dat Nederland ook in het vervolg door coalitievorming met andere lidstaten tracht zo veel mogelijk invloed uit te oefenen op de onderhandelingen.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Verklaring arbeidsrelaties (VAR)

De leden van de fractie van het CDA hebben verschillende vragen gesteld over de verklaring arbeidsrelatie (VAR). Zo vragen zij of er inmiddels sprake is van een model of een convenant op basis waarvan zzp’ers in de zorg aan het werk kunnen zonder als werknemer te worden aangemerkt. Zij vragen voorts hoe zzp’ers kennis kunnen nemen van dit model. Twee organisaties hebben hun sets van modelcontracten aan de Belastingdienst gezonden met het verzoek om deze te beoordelen. Deze beoordeling vindt plaats door een daarvoor aangewezen coördinerende inspecteur. De te geven goedkeuring – op het model «werken buiten dienstbetrekking» – wordt een gezamenlijk standpunt van de Belastingdienst en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Vanuit fiscaal oogpunt worden de modelcontracten beoordeeld op het buiten dienstbetrekking kunnen werken van zorgverleners. De beoordeling van de modelcontracten levert geen uitspraak op over de fiscale kwalificatie van het inkomen van de zorgverlener. Die kwalificatie – winst of resultaat uit een werkzaamheid – komt aan de orde bij de aangifte inkomstenbelasting van de zorgverlener; het model «werken buiten dienstbetrekking» zegt daar niets over. Beide sets modelcontracten worden op korte termijn met de betreffende organisaties besproken. Het doel is te komen tot modelcontracten die zowel vanuit vanuit fiscaal als vanuit zorgoogpunt voldoen. Na definitieve afronding van de beoordeling zullen de contracten op www.rijksoverheid.nl geplaatst worden zodat iedereen daarvan kennis kan nemen.

De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 23 september 2014.1 Naar aanleiding van die uitspraak vragen zij of de Belastingdienst gebonden is aan het oordeel van de rechter, wat dat oordeel betekent voor de beoordeling van zzp’ers in de zorg in het kader van de VAR-wuo, of ik voornemens ben in cassatie te gaan en of op basis van die uitspraak een model kan worden gevonden op basis waarvan zzp’ers in de zorg kunnen werken als ondernemer. Om met deze laatste vraag te beginnen, aan deze uitspraak kunnen geen algemene conclusies worden verbonden als het gaat om de vraag of ook andere zorgverleners ondernemers zijn. Elke situatie wordt naar de omstandigheden van het geval beoordeeld. Over de gevolgen van deze uitspraak heb ik al eerder met uw Kamer gecorrespondeerd naar aanleiding van vragen van de leden Vos en Wolbert.2 Ik heb ook al eerder bekendgemaakt af te zien van cassatie in dit specifieke geval. Bij die bekendmaking heb ik de volgende toelichting geplaatst.

«Belanghebbende heeft haar werkzaamheden in de thuiszorg in het onderhavige jaar verricht via vijf instellingen die als toegelaten zorgaanbieders in het kader van de Wet toelating zorginstellingen zijn aangemerkt. Belanghebbende heeft in 2008 zorg in natura als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zorg op basis van een zogenoemd PGB en particuliere zorg aan zorgvragers verleend. Door de instellingen was zij aangemerkt als zzp’er. Zij beschikte in het in geschil zijnde jaar niet over een Verklaring arbeidsrelatie. De Inspecteur heeft de werkzaamheden van belanghebbende (op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, verband houdend met de belastingheffing in voorgaande jaren) aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende is van mening dat sprake is van winst uit onderneming. Gelet op het standpunt van de Inspecteur kan in cassatie niet met vrucht gesteld worden dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. De kwalificatie resultaat uit overige werkzaamheden door de Inspecteur heeft tot gevolg dat belanghebbende geen loon geniet en in zekere zin als zelfstandige is aan te merken. De vraag is of zij als gediplomeerd verpleegkundige, die is ingeschreven in het BIG-register en bij de Kamer van Koophandel, een zelfstandig beroep uitoefent. Het Hof komt op grond van de in r.o. 4.6 tot en met 4.9 van zijn uitspraak vermelde feiten en omstandigheden tot de slotsom dat belanghebbende ondernemer is als bedoeld in artikel 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige te zeer verweven met waarderingen van feitelijke aard om in cassatie te kunnen worden getoetst. Ik acht het oordeel niet onbegrijpelijk.

In een enigszins vergelijkbare uitspraak (Hof Arnhem-Leeuwarden 30 september 2014, nr. 14/00140, ECLI:NL:GHARL:7456) komt het Hof tot de slotsom dat geen sprake is van winst uit onderneming. In deze zaak had de Inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake was van loon uit dienstbetrekking. De instellingen hadden loonheffingen ingehouden en afgedragen. De desbetreffende verpleegkundige was in die zaak kennelijk niet werkzaam als zzp’er, maar was in dienstbetrekking werkzaam voor meerdere werkgevers.»

In reactie op specifiek onderdeel 4.4 van de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, dit naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van het CDA, merk ik nog het volgende op. Het Hof beoordeelt in die rechtsoverweging3 de positie van deze belanghebbende vanuit het geheel van feiten en omstandigheden zoals die uit de aangifte van belanghebbende blijken. Dat neemt niet weg dat een feitelijke beoordeling van de relatie tussen deze zorgverlener en de instelling waarvoor hij (thuis)zorg in natura verleent ertoe zou kunnen leiden dat die relatie als een dienstbetrekking kwalificeert. Deze beoordeling is niet aan de orde gekomen, omdat hier het geschil is opgekomen vanuit de inkomstenbelasting en de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking, is door de inspecteur niet meer is gesteld. In de gevallen waarin geprocedeerd wordt over een afgegeven VAR wordt juist wel aan de rechter voorgelegd of sprake is van een dienstbetrekking.

De turboverdeling

De leden van de fractie van het CDA vragen om te reageren op de door PWC gepubliceerde stelling dat op het punt van de fiscale behandeling van de turboverdeling ten onrechte wordt teruggekomen op een eerder standpunt en dat mogelijk de positie van de langstlevende verslechtert.4 In de brief van 16 september 2014 is geschetst wat de gevolgen zijn voor de eigenwoningregeling als een nalatenschap wordt verdeeld via een turboverdeling. De omstandigheid dat belastingbesparing een reden kan zijn om te kiezen voor een turboverdeling en de vraag of deze figuur al dan niet als belastingconstructie wordt gekwalificeerd, staan daar verder los van. In de brief is slechts uiteengezet hoe de huidige wettelijke regeling in de gegeven omstandigheden wordt toegepast. Op zichzelf wijst PWC er terecht op dat het in de brief weergegeven standpunt afwijkt van hetgeen van 2001 tot 2006 was opgenomen in onderdeel B3.6.van van het besluit van 13 februari 2001, nr. CPP2000/3210M, BNB 2001/187. Naar de huidige inzichten is de benadering in genoemd besluit niet (meer) juist. Mede in het licht van de in de afgelopen jaren, in de verschillende wetswijzigingen, verder doorgevoerde economische benadering in de eigenwoningregeling is van een «ten onrechte» terugkomen op een eerder standpunt naar mijn mening dan ook geen sprake. Voor zover belastingplichtigen aan genoemd besluit het vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat de eigenwoningregeling voor de gehele woning zou gelden, wordt dit vanzelfsprekend gerespecteerd. Dit is ter beoordeling van de Belastingdienst.

Herziening fiscale regeling aftrek specifieke zorgkosten

De leden van de fractie van het CDA vragen of bijvoorbeeld een ex-militair met een geamputeerd been deel uitmaakt van het externe evaluatieonderzoek naar de regeling aftrek specifieke zorgkosten. Dat is inderdaad het geval. Het evaluatieonderzoek zal zich richten op het huidige gebruik van de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Dit onder meer met het doel om uit dit onderzoek bouwstenen te halen om de regeling beter te richten op de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten. De persoon uit het voorbeeld van genoemde leden is naar mijn mening aan te merken als een persoon met een lichamelijke beperking oftewel met een handicap die daarmee onder de beoogde doelgroep valt, ongeacht of en in welke mate hij als gevolg van die handicap meerkosten maakt.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Verklaring arbeidsrelaties (VAR)

De leden van de fractie van de PVV vragen of er sprake is van convenanten die duidelijkheid proberen te geven aan werknemers en werkgevers in bepaalde sectoren. Zij vragen onder meer naar de status van die convenanten en of deze invulling en verduidelijking geven aan wet- en regelgeving of rechtspraak. Zij vragen voorts of het mogelijk is een beroep te doen op die convenanten als zij in strijd zijn met wet- en regelgeving en rechtspraak. Bij de beantwoording van de soortgelijke vragen van de leden van de fractie van het CDA ben ik hiervoor al ingegaan op de modelcontracten die in overleg met de sector en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden ontwikkeld voor de zorgsector. Daarnaast is de Belastingdienst sinds enige maanden in overleg met de onderwijssector.5 Dat overleg richt zich op het verkennen van de mogelijkheden om met de sector tot een convenant te komen, waarin aan de sector handvatten worden geboden om het grijze gebied tussen ondernemerschap en (fictieve) dienstbetrekking te kunnen duiden. Er ligt inmiddels een conceptconvenant dat ter beoordeling van zijn haalbaarheid, in overleg met de sector, aan praktijksituaties moet worden getoetst. De Belastingdienst verwacht in het vierde kwartaal 2014 de overleggen met de onderwijssector te hebben afgerond. Het spreekt voor zich dat geen convenanten worden gesloten die in strijd zijn met wet- en regelgeving en jurisprudentie.

Douane

De vraag van leden van de fractie van de PVV naar het resultaat en de eventuele verdere stappen in vervolg op de brief aan de voorzitter van de Raad over de voorstellen van de Commissie over wederzijdse douanebijstand en douaneovertredingen en sancties is beantwoord in paragraaf 1, tegelijkertijd met de vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de fractie van de PVV vragen of er nog iets is gevonden dat aan het handhavingspalet van de douane zou kunnen worden toegevoegd. Het onderzoek waaraan deze leden refereren heeft geen aanleiding gegeven tot wijziging van het bestaande handhavingspalet. Het handhavingspalet van de douane in andere lidstaten is gelijk aan dat van de Nederlandse douane; waarschuwingen, geldelijke boetes en gevangenisstraf behoren overal tot de mogelijkheden. Daarnaast kennen veel lidstaten – net als Nederland – de mogelijkheid tot bestuursrechtelijke maatregelen zoals het schorsen of eventueel intrekken van een vergunning.

Vennootschapsbelastingplicht overheidsbedrijven

De leden van de fractie van de PVV vragen op welke wijze het kabinet uitholling van de belastinggrondslag door overheidsondernemingen ziet opdoemen. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat overheidsondernemingen de vennootschapsbelastinggrondslag op grote schaal zullen uithollen. Door middel van het wetsvoorstel Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen (Kamerstukken 34 003) zullen voor private ondernemingen en overheidsondernemingen dezelfde regels van toepassing zijn, waaronder ook de antimisbruikmaatregelen die nu reeds in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn opgenomen. Bovendien mag er ten aanzien van uitholling van de belastinggrondslag van de overheid en medeoverheden terughoudendheid verwacht worden gelet op hun functie in de maatschappij. Mocht in de toekomst toch blijken dat overheidsondernemingen, ondanks de reeds in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen anti-misbruikmaatregelen, de belastinggrondslag uithollen, dan zal het kabinet alsnog passende maatregelen nemen. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat dergelijke maatregelen uitstralingseffecten zouden kunnen hebben op private belastingplichtigen die opereren onder vergelijkbare feiten en omstandigheden.

Gedragscode salarissen bestuurders ANBI

De leden van de fractie van de PVV vragen of er bij algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) sprake is van excessieve beloningen. Ook willen deze leden weten of ik het opportuun acht om een maximumnorm in te voeren en bij overschrijding daarvan het verlies van de ANBI-status als sanctie te hanteren. Ik heb niet het beeld dat bij ANBI’s sprake is van excessieve beloningen. Zoals bij uw Kamer bekend, wordt door de sector filantropie gewerkt aan een validatiestelsel waarin een beloningsnorm is opgenomen. Op 17 oktober 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, uw Kamer een brief gestuurd waarin hij is ingegaan op het advies van de Commissie De Jong betreffende het validatiestelsel en het verdere proces.6 Er is overigens nu al sprake van zelfregulering (inclusief beloningsnorm) voor de grote en bekende goededoelenorganisaties die zijn aangesloten bij VFI Brancheorganisatie voor goede doelen waarbij een maximumsalaris geldt voor de directeuren van € 158.000 en een verplichting tot openbaarmaking van dit salaris. De VFI-norm wordt door alle aangesloten instellingen gevolgd.

Motie voedselbanken

De leden van de fractie van de PVV vragen of het nodig is om het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) te wijzigen om duidelijkheid bij het doneren van voedsel te scheppen. Het kabinet acht dit niet nodig. In de in de brief van 16 september 2014 opgenomen reactie op de motie Dik-Faber7 is immers duidelijkheid verschaft over de eventuele btw-gevolgen bij het doneren van voedsel. Zo is onder meer aangegeven dat uit het BUA volgt dat geen uitsluiting van eerder in aftrek gebrachte btw op voedingsmiddelen plaatsvindt als een ondernemer voedingsmiddelen, die niet langer verkoopbaar zijn, doneert aan een voedselbank of een daarmee vergelijkbare instelling, zonder dat daar een prestatie van die voedselbank tegenover staat.

De turboverdeling

De leden van de fractie van de PVV vragen of turboverdelingen en super-turbo-verdelingen eigenlijk allemaal «fiscaal gedreven» zijn. Ook vragen deze leden of de motor achter deze verdelingen tal van soorten beperkt zakelijke rechten zijn en of het er uiteindelijk om draait hoe deze beperkt zakelijke rechten in het kader van de successiewetgeving worden gewaardeerd. Als argument voor de turboverdeling wordt aangevoerd dat dit meer begrijpelijk zou zijn voor de gerechtigden tot de nalatenschap. Voor de heffing van de erfbelasting maakt het geen verschil omdat bij de langstlevende over de waarde van de verkrijging wordt geheven. Die waarde verandert niet als gevolg van de toepassing van een turboverdeling. Wel zou, ingeval tot de huwelijksgoederengemeenschap goederen behoren die (sterk) in waarde toenemen, door de turboverdeling bij het overlijden van de langstlevende minder erfbelasting verschuldigd kunnen zijn. De vraag of (super)turboverdelingen fiscaal gedreven zijn, kan daarom niet in zijn algemeenheid bevestigend beantwoord worden.

Voorts vragen deze leden of de waarderingsregel met betrekking tot de beperkt zakelijke rechten nog wel klopt. In de memorie van toelichting bij de herziening per 1 januari 2010 van de Successiewet 1956 was aangekondigd om voor de Successiewet 1956 in dit kader dezelfde tabellen te laten gelden als voor de inkomstenbelasting.8 Tijdens de parlementaire behandeling is dit voornemen ingetrokken.9 Wel heeft mijn ambtsvoorganger een onderzoek aangekondigd naar de voor de Successiewet 1956 gehanteerde tabellen en het gehanteerde forfaitaire percentage van 6.10 Het betreft complexe materie waar op dit moment onderzoek naar wordt verricht. Ik verwacht de resultaten daarvan in 2015.

De leden van de fractie van de PVV vragen waarom het besluit van 21 februari 2014, nr. BLKB 2104/342M, Stcrt. 2014, 6641, niet wordt gecodificeerd. Het is onduidelijk waar deze leden uit opmaken dat genoemd besluit niet zal worden gecodificeerd. Het voornemen bestaat wel degelijk om dit besluit op enig moment te codificeren. In welk wetsvoorstel deze codificatie zal worden opgenomen, wordt nog nader bezien.

Fiscaal verdragsbeleid

De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat de fiscale verdragen en de socialezekerheidsverdragen niet van toepassing zijn op toeslagen. Ook vragen deze leden of toeslagen over de grens civielrechtelijk ingevorderd moeten worden. De verdragen ter voorkoming van dubbele belasting en de socialezekerheidsverdragen bieden in principe geen basis voor grensoverschrijdende informatie-uitwisseling of invorderingsbijstand met betrekking tot toeslagen. Binnen de Europese Unie is hier in beide gevallen wel een rechtsbasis voor (met uitzondering van de huurtoeslag) in de Sociale zekerheidsverordening EU 883/2004.11 Sinds de totstandkoming van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is het altijd de inzet van Nederland geweest om in belastingverdragen een protocolbepaling op te nemen die vastlegt dat de bepaling in het verdrag over het uitwisselen van informatie ook kan worden gebruikt voor de toepassing van het Nederlandse stelsel van inkomensafhankelijke regelingen. Een dergelijke bepaling is thans in vijftien fiscale verdragen opgenomen. Sinds enige tijd heeft Nederland bij onderhandelingen over belastingverdragen als inzet dat een dergelijke protocolbepaling ook ziet op invorderingsbijstand.

Als op basis van verdragen of genoemde EU-verordening geen grensoverschrijdende invorderingsbijstand mogelijk is, is civielrechtelijke invordering van toeslagschulden in het buitenland de enige mogelijkheid die resteert. Het is dus afhankelijk van het land waar de schuldenaar verblijft en van het type toeslagschuld of van deze mogelijkheid gebruik moet worden gemaakt.

Digitale leermiddelen

De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat papieren leermiddelen voor de btw onder het 6%-tarief vallen en digitale leermiddelen onder het algemene btw-tarief van 21%. Zij vragen voorts – als dat het geval is – of dit wordt aangepast. In de Nederlandse btw-wetgeving valt de categorie leermiddelen als zodanig niet onder het verlaagde btw-tarief van 6%. Papieren leerboeken vallen daarentegen wel onder het verlaagde btw-tarief dat in zijn algemeenheid geldt voor papieren boeken. Voor digitale leermiddelen – een begrip dat veel meer omvattend is dan enkel digitale boeken – is dan ook het algemene btw-tarief van 21% van toepassing. De huidige tarieftoepassing is te verklaren doordat onze Nederlandse btw-wetgeving is gebaseerd op Europese btw-wetgeving en daarmee is gebonden aan de in deze Europese btw-wetgeving opgenomen tariefvoorschriften. Zo is namelijk in de Europese btw-wetgeving bepaald dat het verlaagde btw-tarief alleen kan gelden voor «levering van boeken, op alle fysieke dragers [...]». Wat betreft de vraag of dit leidt tot aanpassing in de Nederlandse wetgeving wil ik graag verwijzen naar de motie van 3 juli 2014 van de leden Duisenberg (VVD) en Jadnanansing (PvdA) waarin wordt verzocht de mogelijkheden te verkennen voor een Nederlandse oplossing voor het ongelijke btw-speelveld tussen conventionele leerboeken en digitale leermiddelen.12 Momenteel vindt deze verkenning plaats tezamen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Opgemerkt wordt dat de mogelijkheden moeten passen binnen het bestaande kader van de Europese btw-wetgeving. Zoals in de brief van 16 september 2014 is aangegeven zal de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mede namens mij nog op de motie reageren in het kader van een analyse van de knelpunten van digitalisering in het onderwijs.13

Indexatie

De leden van de fractie van de PVV vragen op welke wijze de indexatie plaatsvindt, bij wet of bij besluit. Indexatie vindt in het algemeen plaats bij ministeriële regeling op basis van een in een wet opgenomen bepaling die indexering en wijze van indexeren dwingend voorschrijft.

Planning te behandelen moties en toezeggingen – Toeslagen

De leden van de fractie van de PVV vragen hoe de startersaftrek, de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling verwerkt worden voor de toekenning van toeslagen. Het recht op en de hoogte van een toeslag is afhankelijk van een aantal voorwaarden waaronder de hoogte van het in aanmerking te nemen toetsingsinkomen. Aftrekposten en vrijstellingen worden voor de toekenning van toeslagen niet afzonderlijk verwerkt. Voor de vaststelling van het toetsingsinkomen wordt aangesloten bij het verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting. De Belastingdienst/Toeslagen stelt dit inkomen niet zelf vast maar maakt gebruik van het inkomensgegeven uit de Basisregistratie inkomen. Ook voor een ondernemer wordt gebruikgemaakt van zijn verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting. Het verzamelinkomen van een belastingplichtige is de som van zijn belastbare inkomens uit de boxen 1, 2 en 3 (inclusief de vermindering in verband met de voor hem geldende aftrekposten en vrijstellingen), verminderd met het daarin begrepen te conserveren inkomen. Het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) omvat mede de belastbare winst uit onderneming. Die belastbare winst uit onderneming is het bedrag dat resulteert na de «zuivere» winstbepaling (het verschil tussen inkomsten en uitgaven), dat vervolgens onder andere wordt verminderd met ondernemersfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek, de voor starters geldende verhoging van de zelfstandigenaftrek (ook wel de startersaftrek genoemd) en de MKB-winstvrijstelling. Dat door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde inkomensgegeven vormt ook de maatstaf voor de toekenning van toeslagen aan diezelfde ondernemer.

Planning te behandelen moties en toezeggingen – Evaluatie pilot uitbesteding incasso kleine vorderingen

De leden van de fractie van de PVV hebben een aantal vragen gesteld over de pilot uitbesteding incasso kleine vorderingen. Wat betreft de fase waarin deze uitbesteding van de invordering plaatsvindt, kan ik aangeven dat het gaat om vorderingen waarbij een dwangbevel is betekend. Dit betekent dat vrijwillige betaling na verzending van een aanmaning en een dwangbevel is uitgebleven. Door de benoeming als belastingdeurwaarder is voorzien in een juridisch adequate bevoegdheidstoedeling op grond waarvan zowel de bevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 als die uit het civiele recht door het externe bureau kunnen worden uitgeoefend. Overigens beschikt het externe bureau over veel expertise met betrekking tot de toepassing van de Invorderingswet 1990 omdat lokale overheden bij de invordering van hun belastingen en heffingen regelmatig van de diensten van dit bureau gebruik maken. Er was iets meer tijd nodig voor de afronding en afwikkeling van de pilot. Voor een goede pilot moest het externe bureau ook voldoende tijd worden gegund voor de inning van de vordering, waarbij ook lopende betalingsregelingen worden afgewacht. In het begin van de pilot kostte het meer tijd dan gedacht om vorderingen die kwalificeerden voor deze pilot te verzamelen. Overigens betrof het niet alleen oninbaar geleden vorderingen. Op dit moment wordt de pilot geëvalueerd. Ik zal uw Kamer in de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst van maart 2015 over de uitkomsten van de pilot informeren.

Planning te behandelen moties en toezeggingen – Stroomlijning toeslagen en belastingen

De leden van de fractie van de PVV vragen of ik mogelijkheden ziet om de toeslagen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 te incorporeren. Ik streef ernaar om deze vraag voor het kerstreces in een separate brief aan de TK te beantwoorden.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben enkele vragen over de uitvoering van de motie Dik-Faber waarin wordt gevraagd om supermarkten en voedselbanken duidelijkheid te verschaffen over het fiscaal aantrekkelijk doneren van voedsel.14 Zo vragen deze leden wanneer er sprake is van goederen die niet langer verkoopbaar zijn. Verder vragen deze leden of een ondernemer met behoud van btw-aftrek ook voedingsmiddelen mag doneren die nog wel verkoopbaar zijn, maar waarvan die ondernemer verwacht dat deze voedingsmiddelen niet meer verkocht zullen worden (bijvoorbeeld een grote voorraad in het distributiecentrum). De beoordeling of sprake is van donaties van voedingsmiddelen die niet langer verkoopbaar zijn, vindt plaats op grond van alle feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij moet gelet worden op de handelsfase waarin de desbetreffende ondernemer opereert en dient rekening gehouden te worden met de exploitatieomstandigheden waarin de ondernemer actief is. Uiteraard is het de ondernemer zelf die bij uitstek kan beoordelen welke commerciële of andere redenen leiden tot de onverkoopbaarheid. Het kan hierbij onder meer gaan om overtollige voorraden (bijvoorbeeld opgeslagen in distributiecentra), voedingsmiddelen die binnen een korte periode de vervaldatum zullen bereiken of voedingsmiddelen waarvan de verpakking ernstige gebreken vertoont.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook wat onder «met voedselbanken vergelijkbare instellingen» moet worden verstaan. Daarmee worden ANBI’s bedoeld die vergelijkbare doelstellingen en activiteiten nastreven als voedselbanken. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het Leger des Heils dat ook (om niet) voedselhulp biedt aan mensen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen verder of toegelicht kan worden wat wordt bedoeld met «in andere gevallen is een aftrekuitsluiting pas aan de orde wanneer het drempelbedrag van € 227 per jaar per begunstigde wordt overschreden». Daarnaast vragen zij in welke gevallen de voedselbanken voedingsmiddelen ter waarde van maximaal € 227 per jaar mogen ontvangen, zonder dat aftrekuitsluiting aan de orde is. Met andere gevallen wordt gedoeld op die gevallen waarin voedingsmiddelen die nog wel verkoopbaar zijn worden gedoneerd aan voedselbanken. Deze voedingsmiddelen hebben namelijk nog wel een waarde voor het bepalen van de grondslag voor de aftrekuitsluiting op grond van het BUA. Als de waarde van deze voedingsmiddelen die door een ondernemer aan dezelfde voedselbank zijn gedoneerd per jaar het drempelbedrag van € 227 niet overschrijdt volgt blijft aftrekuitsluiting achterwege. Dit drempelbedrag geldt dus voor elk van de donerende ondernemers afzonderlijk. De voedselbank zelf – als ontvangende partij – kan voedingsmiddelen aannemen van heel veel verschillende ondernemers en is wat dat betreft niet aan een maximum gebonden. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen tot slot of ik bereid ben om de verschillende mogelijkheden en afspraken rond de fiscale behandeling van voedseldonatie aan voedselbanken of daarmee vergelijkbare instellingen op een rij te zetten en aan voedselbanken te sturen. Ik ben bereid om de verschillende mogelijkheden rond de fiscale behandeling van voedseldonatie aan voedselbanken op een rij te zetten en aan Voedselbanken Nederland te sturen.


X Noot
1

ECLI:NL:GHARL:2014:7283.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen 2014/15, nr. 461.

X Noot
3

Rechtsoverweging 4.4. geeft aan: «Bij de beoordeling van de partijen verdeeld houdende vraag stelt het Hof voorop dat de omstandigheid dat het belanghebbende in het kader van de AWBZ niet zou zijn toegestaan rechtstreeks aan de zorgvragers (thuis)zorg in natura te verlenen, omdat zulks slechts via toegelaten zorgaanbieders – de instellingen – dient te geschieden die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de verleende zorg, niet aan het fiscale ondernemerschap van belanghebbende in de weg hoeft te staan. Het gaat in dit verband erom of belanghebbende, als thuiszorg verlenende verpleegkundige, voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van haar opdrachtgevers, zijnde de instellingen (vgl. onder meer HR 21 april 1993, nr. 28 257, BNB 1993/187)».

X Noot
5

Zie ook de beantwoording van vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht »Zzp’ers komen langs zijlijn te staan». Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 646.

X Noot
6

Kamerstukken II 2014/15, 32 740, nr. 19.

X Noot
7

Kamerstuk 31 532, nr. 127.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2008/09, 31 930, nr. 3, blz. 20.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2008/09, 31 930, nr. 7, blz. 35–36 respectievelijk nr. 9, blz. 68–69.

X Noot
10

Zie ook de beantwoording van vragen van de leden Omtzigt en Ormel (beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het artikel «De levensgenieter krijgt «levenslang» oftewel eens genoten altijd genoten». Aanhangsel Handelingen 2011/12, nr. 342.

X Noot
11

Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166).

X Noot
12

Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 318.

X Noot
13

Zie ook het verslag van het algemeen overleg d.d. 11 juni 2014, Kamerstukken II 2013/14, 32 034, nr. 4, blz. 28.

X Noot
14

Kamerstukken II 2013/14, 31 532, nr. 127.

Naar boven