33 576 Natuurbeleid

29 684 Waddenzeebeleid

Nr. 201 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2020

Hierbij informeer ik uw Kamer, in aanloop naar uw behandeling van mijn ontwerpbegroting voor 2021, over enkele onderwerpen uit mijn portefeuille natuur. Voordat ik dat doe, wil ik graag kort stil staan bij enkele algemene ontwikkelingen in het natuurbeleid.

Algemene ontwikkelingen

Met de structurele aanpak van de stikstofproblematiek, waarover ik uw Kamer op 24 april 2020 heb geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr. 72) en het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurbescherming, dat aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 35 600, nrs. 1-3), zet het kabinet substantiële stappen op weg naar natuurherstel. De structurele aanpak van de stikstofproblematiek bevat een geloofwaardig en effectief pakket van extra maatregelen dat nodig is om onze natuur te beschermen en versterken. Het kabinet investeert € 5 miljard die direct ten goede komt aan de natuur en zorgt met het wetsvoorstel voor de verankering van de doelstelling voor het verminderen van stikstofbelasting op stikstofgevoelige natuur als resultaatverplichting in de wet.

Het beperken van de stikstofdepositie is voor een belangrijke randvoorwaarde voor duurzaam herstel van de natuur. Het is echter niet de enige knop waaraan we kunnen en moeten draaien. Voor een succesvol natuurbeleid zet het kabinet in op een brede aanpak op tal van terreinen, zoals de investering uit het regeerakkoord op het gebied van natuur- en waterkwaliteit, die is verankerd in de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) (Kamerstuk 27 625, nr. 422).

Samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zet ik forse stappen in de richting van ecologisch gezonde, toekomstbestendige, grote wateren waarin hoogwaardige natuur goed samengaat met een krachtige economie. Ik wijs hierbij ook op het Noordzee-akkoord en op de Beheerautoriteit Wadden. Een ander voorbeeld is de herintroductie van de otter, die dit jaar een levensvatbare populatie heeft opgeleverd. De otter staat hierdoor niet meer op de rode lijst zoogdieren.

Ook bij het versterken van de natuur op het land is de afgelopen jaren voortgang geboekt. Ik noem hierbij de gezamenlijke bossenstrategie van Rijk en provincies (Kamerstuk 33 576, nr. 186) en de afspraken uit het Klimaatakkoord, die neerslaan in investeringen in bossen en de aanpak van de Veenweidegebieden (Kamerstuk 32 813, nr. 562). Daarnaast heeft dit kabinet, via onder meer het interdepartementale Programma Versterken Biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136), de transitie op weg naar een natuurinclusieve samenleving ingezet. Op die manier dragen we niet alleen bij aan het verbeteren van de natuur in Nederland, maar geven we ook invulling aan de internationale verantwoordelijkheid die wij dragen.

Boerenlandvogelbalans

In het algemeen overleg Natuur van 22 juni 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 195) heb ik toegezegd om uw Kamer te informeren over de Boerenlandvogelbalans 2020. De Boerenlandvogelbalans is in oktober gepubliceerd en bevat de basisinformatie over weide- en akkervogels in Nederland1 (voor de rapportage verwijs ik naar de weblink in de voetnoot). Het boerenland is een belangrijk leefgebied voor vogels die in agrarische gebieden broeden, zoals de grutto, de kievit en de tureluur. Deze balans gaat niet alleen over de stand van de weidevogels, zoals nog het geval was in de Weidevogelbalans 2010 en 2013, maar is verbreed met de stand en ontwikkeling van de vogels die op akkers en kleinschalig cultuurlandschap broeden.

De Boerenlandvogelbalans 2020 is gebaseerd op de boerenlandindicator die het CBS berekent. Het aantal boerenlandvogels is sinds 1990 bijna gehalveerd. Deze negatieve trend zien we vooral bij de vogels van het open boerenland (zoals grutto, patrijs en gele kwikstaart), terwijl de vogels van erf en struweel (boerenzwaluw, putter en spreeuw) de laatste decennia een stabiele trend laten zien. De intensivering en schaalvergroting van de landbouw leidt tot een verschraling van het leefgebied van de boerenlandvogels. In combinatie met predatie, droogte en tekort aan leefgebieden van voldoende omvang en kwaliteit staat het leefgebied voor de boerenlandvogels onder druk. Op provinciaal niveau laten sommige soorten een andere ontwikkeling zien dan op landelijk niveau.

Voor de grutto en de patrijs geldt weliswaar dat de populaties in alle provincies afnemen, maar voor bijvoorbeeld de kievit en de gele kwikstaart zien we in enkele provincies een toename.

De Boerenlandvogelbalans beschrijft ook de kansen in de toekomst zoals de transitie naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, gebiedsgerichte aanpak met gebiedscoalities tussen agrarische collectieven, terreinbeheerders, jagers, vrijwilligers en overheden en het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid.

De neergaande trend van de weidevogelpopulatie baart mij zorgen. Samen met de zes weidevogelprovincies wil ik gaan werken aan de uitvoering van het Aanvalsplan grutto dat is opgesteld door Pieter Winsemius.

Motie-Bromet verbod verkoop Japanse duizendknoop

Het ontwerpbesluit dat de handel in een aantal Aziatische duizendknopen verbiedt, waaronder de Japanse duizendknoop, is voor publieke consultatie gepubliceerd.

Met dit handelsverbod wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Bromet (Kamerstuk 33 576, nr. 171), die verzoekt de handel in deze invasieve uitheemse planten te verbieden. Alle geïnteresseerden hebben vanaf 15 oktober 2020 vijf weken de tijd om hier op te reageren. Het ontwerpbesluit wijzigt het Besluit natuurbescherming onder de Wet natuurbescherming. In verband met de omzetting van natuurregelgeving onder de Omgevingswet dient tevens het Besluit activiteiten leefomgeving te worden gewijzigd. Gelet op alle te doorlopen procedurele stappen kan de wijziging van het Besluit natuurbescherming met ingang van 1 juli 2021 in werking treden.

Motie-Weverling/Von Martels overlast steenmarters

De motie van de leden Weverling en Von Martels (Kamerstuk 34 985, nr. 60) verzoekt de regering in overleg te treden met de provincies teneinde schade en overlast van steenmarters aanzienlijk te beperken. Er zijn vijf provincies (Groningen, Fryslân, Gelderland, Noord-Brabant, Limburg) die laten weten dat schade en overlast door steenmarters in hun provincies aan de orde is. Deze provincies hebben om die reden voor de steenmarter een vrijstelling verleend van de in de Wet natuurbescherming (Wnb) opgenomen verboden ter bescherming van diersoorten, zoals het verbod op het doden en vangen (art. 3.10 lid 1 Wnb). De twee oostelijke provincies Drenthe en Overijssel kennen geen vrijstelling voor de steenmarter. Overijssel heeft een verkenning te laten doen naar steenmarters in relatie tot weidevogelpredatie. De overige provincies (Flevoland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, Zeeland) laten weten dat de steenmarter daar niet voorkomt of nauwelijks schade of overlast veroorzaakt. Deze provincies hebben dan ook geen vrijstelling voor de steenmarter. Bijna alle provincies vinden dat de wettelijke verantwoordelijkheid voor het beheer van steenmarters bij de provincies dient te blijven en hebben geen behoefte aan een landelijke vrijstelling. Alleen de provincie Fryslân heeft de wens tot landelijke vrijstelling. Met deze provincie ben ik nog in overleg en heb ik laten weten dat de steenmarter niet op de landelijke vrijstellingslijst kan, omdat steenmarters niet in heel Nederland schade en overlast veroorzaken. Bovendien beschikken provincies over voldoende mogelijkheden om de overlast van steenmarters te bestrijden.

Motie-Von Martels evaluatie faunabeheer

De motie van de leden Von Martels c.s. (Kamerstuk 34 985, nr. 27) verzoekt de regering om, gezamenlijk met de provincies, onderzoek te doen naar het faunabeheer. Het gaat dan specifiek om de mogelijkheden van het voorkomen van faunaschade en om het vereenvoudigen van het aanvragen en toekennen van faunaschade. De Maatschappelijke Adviesraad Faunaschade (MARF) heeft op 24 september 2020 haar adviesrapport Faunabeheereenheden aangeboden aan het Interprovinciaal Overleg (IPO)2. Kern van dit advies van de MARF is om tot een duurzaam en evenwichtig faunabeheer in alle provincies te komen door de rol van faunabeheereenheden als schakel tussen beleid en uitvoering verder te versterken. Daarnaast zou de samenwerking tussen de provincies en faunabeheereenheden verbeterd kunnen worden. Daarnaast moet de samenwerking tussen de provincies en faunabeheereenheden worden versterkt. Naar aanleiding van dit advies, én het in 2018 verschenen advies over faunaschadevergoeding3, zullen vervolgacties worden geïdentificeerd die de provincies in samenspraak met mijn ministerie gaan oppakken. Daarnaast wordt nu al, op basis van advies over faunaschadevergoeding door BIJ12, de uitvoeringsorganisatie van de provincies, een uitwerking en praktijkproef uitgevoerd naar een mogelijk alternatieve systematiek voor het afhandelen van faunaschade door provincies. Het doel van die uitwerking en praktijkproef is om te komen tot een logischere, consistentere en goed te begrijpen systematiek. Deze systematiek dient meer te prikkelen tot het voorkomen van schade vooraf in plaats van het (deels) vergoeden van schade achteraf. Tegelijkertijd wordt onderzocht hoe een mogelijk alternatief systeem van tegemoetkomingsaanvragen kan leiden tot verlaging van de administratieve lastendruk. Vooralsnog volgt uit bovengenoemde adviezen geen aanleiding tot het aanpassen van de Wet natuurbescherming. Ik zal uw Kamer in het najaar van 2021 verder informeren over de stand van zaken.

Opvangen mogelijk tekort aan groene vrijwilligers

Tijdens het algemeen overleg Natuur van 22 juni 2020 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de gesprekken die – onder andere met natuurbeheerders – worden gevoerd over een mogelijk tekort aan groene vrijwilligers als gevolg van corona. Hierbij doe ik verslag van de uitkomsten van deze gesprekken. Groene organisaties, de provincies en het Ministerie van LNV werken binnen de context van het in maart 2017 ondertekende manifest «De kracht van de groene vrijwilligers» gezamenlijk aan de inhaalslag die nodig is om de vrijwilligers betrokken bij natuurbeheer en andere groene acties ook in de toekomst goed te kunnen ondersteunen.

De gedachte is dat hierbij de provincies meer en meer de regie nemen, conform het Natuurpact (Kamerstuk 33 576, nr. 6). In aanvulling hierop is in april 2019 door dezelfde partijen een actieplan opgesteld, met als doelen het vasthouden van de groei van het aantal groene vrijwilligers, betere ondersteuning van groene vrijwilligers en betere samenwerking tussen groene organisaties. Provincies en groene organisaties benadrukken daarmee hun verantwoordelijkheid om het groene vrijwilligerswerk in de toekomst vitaal te houden. De afgelopen jaren is in driekwart van de provincies ingezet op verbetering van de samenwerking tussen de provincie en de groene vrijwilligersorganisaties. Een aantal provincies heeft de regie op zich genomen door het samenwerkingsproces te initiëren of verder te stimuleren en door extra budget beschikbaar te stellen voor concrete projecten, zoals gezamenlijke programmering van cursussen en opleidingen.

In dit platform agenderen de groene organisaties ook de gevolgen van de coronamaatregelen voor de groene vrijwilligers. Veel van de vrijwilligers vallen, gezien de gemiddelde leeftijd van boven de 60, onder de kwetsbare groep en dus is extra voorzichtigheid voor hen geboden.

De groene organisaties proberen om het vrijwilligerswerk zo veel mogelijk binnen de voorwaarden van veiligheid en corona door te laten gaan. Het Ministerie van LNV ondersteunt hen waar nodig, zoals ten aanzien van vragen hoe om te gaan met effecten van beleid rond veiligheid en COVID-19.

Programma Naar een Rijke Waddenzee en transitie mosselvisserij

Als bijlagen bij deze brief bied ik uw Kamer de jaarverslagen 2019 aan van het programma Naar een Rijke Waddenzee en van de transitie van de mosselvisserij in de Waddenzee4.

Ten aanzien van het programma «Naar een Rijke Waddenzee 2019–2022» (Kamerstuk 29 684, nr. 163) kan ik uw Kamer melden dat de gezamenlijke opdrachtgevers, namelijk de Ministeries van LNV en IenW/Rijkswaterstaat, de Waddenprovincies, Staatsbosbeheer en de Coalitie Wadden Natuurlijk voor de gehele looptijd van het programma financieringsafspraken hebben gemaakt. Het doel van het programma Naar een Rijke Waddenzee is enerzijds het versterken van natuurherstel in de Waddenzee en anderzijds het verduurzamen van economische ontwikkelingen. Acht thema’s staan daarbij centraal: klimaatverandering, natuurlijke dynamiek, onderwaternatuur, vogels, visserij, randen van het wad, bereikbaarheid en mobiliteit en versterken kernwaarden Werelderfgoed.

In het kader van de transitie van de mosselvisserij in de Waddenzee voeren de mosselsector, de natuurorganisaties en mijn ministerie gesprekken over nieuwe uitvoeringsafspraken voor de periode na 2020 over de verdere afbouw van de mosselzaadvisserij in de Waddenzee. De gesprekken bevinden zich in een eindstadium. Ik verwacht dat ik rond de jaarwisseling met partijen afspraken zal maken over de te nemen stappen.

Natuurinclusief bouwen in stedelijk gebied

Verder informeer ik uw Kamer over de vorderingen die zijn gemaakt omtrent natuurinclusief bouwen in stedelijk gebied. Zoals aangekondigd is gezamenlijk met het Ministerie van BZK een onderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de knelpunten met betrekking tot natuurinclusief bouwen in stedelijk gebied (Kamerstuk 30 196, nr. 728). Daarbij wordt ook gekeken of en in welk (juridisch) instrumentarium er gezocht moet worden naar mogelijkheden om deze knelpunten weg te nemen. Tevens is een onderzoek naar goede voorbeelden op het gebied van gemeentelijk integraal groenbeleid gestart. Om kennis te verbinden en te ontsluiten werk ik daarnaast aan het opzetten van het netwerk- en kennisportaal «Natuurinclusieve gebouwde omgeving» voor overheden en andere betrokkenen. Naar verwachting komt deze in de eerste helft van 2021 beschikbaar.

Op 30 september 2020 vond naar aanleiding van de motie van het lid Weverling c.s. (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 25) de online hackathon «De Groene Stad» plaats. De hackathon werd georganiseerd door het Ministerie van LNV met als doel het vinden van innovatieve oplossingen die het vergroenen van steden bevorderen. Er waren 150 deelnemers. De jury selecteerde uit 28 voorstellen het voorstel om een «Groene Stoel» te ontwikkelen, waarop betrokkenen zoals beleidsmakers en projectontwikkelaars plaats kunnen nemen om via een «virtual reality»-ervaring meer inzicht krijgen in de mogelijkheden voor vergroening. Het Ministerie van LNV stelt 20.000 euro subsidie beschikbaar voor de verdere ontwikkeling van dit concept.

Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland

In december 2019 informeerde ik uw Kamer over de invulling en de voortgang van het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland (IBP VP) en de toedeling van de beschikbare budgetten voor het versterken van het landelijk gebied aan de 15 gebieden (Kamerstuk 29 576, nr. 89). In deze brief heb ik uw Kamer toegezegd u nader te informeren over de eerste lessen van IBP-VP uit de lerende evaluatie (uitgevoerd door PBL/VU Athena instituut) en over de voortgang van IBP-VP. Dat doe ik bij dezen. In juli 2018 zijn de VNG, het IPO, de Unie van Waterschappen en mijn ministerie tot landelijke samenwerkingsafspraken gekomen en is afgesproken samen in 15 kansrijke gebieden aan de slag te gaan (Kamerstuk 33 576, nr. 137). Voor de financiering van de plannen in de vijftien gebieden stellen alle partijen geld beschikbaar. Om de rijksbijdrage aan de gebieden te doen toekomen heb ik besloten tot het verstrekken van een specifieke uitkering. Alle betrokken provincies hebben de budgetten inmiddels ontvangen.

Met deze gebiedsplannen zetten we stappen naar een toekomst met een duurzaam perspectief. Elk van de plannen draagt bij aan bepaalde grote opgaven van het moment in dat gebied, zoals kringlooplandbouw, veenweideproblematiek, emissiereductie (waaronder stikstof), bodemvruchtbaarheid, waterretentie, natuur- en milieucondities. Ook dragen de plannen bij aan de realisatie Europese Vogel- en habitatrichtlijnen (VHR). Een actueel voorbeeld hiervan is brongericht beleid om stikstofbelasting te verminderen die via lucht en water het natuurgebied binnenkomt.

Om de voortgang van het programma in kaart te kunnen brengen en om gaande het proces reflectie op gang te brengen is het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), in samenwerking met het Athena Instituut van de Vrije Universiteit, begin 2019 gevraagd om een lerende vorm van evalueren voor het IBP-VP te ontwikkelen. De lerende evaluatie loopt van mei 2019 tot februari 2021.

Het Interbestuurlijk Programma, waar het IBP-VP onderdeel van uitmaakt, heeft een looptijd van februari 2018 tot en met maart 2021.

Het komende half jaar zal dan ook in het teken staan van het ophalen en borgen van de ervaringen, de oogst, de lessen in adviezen voor de toekomst. Het landelijk programma stopt, maar het interbestuurlijk samenwerken en de gebiedsgerichte aanpak gaat door, onder andere in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, dat dit najaar onder NOVI gestart is. Samen met de medeoverheden en de IBP-VP gebieden zal ook gezocht worden naar een goede borging van de lopende gebiedsprocessen.

Ik zal uw Kamer voor de zomer van 2021 informeren over de bevindingen en de borging van het IBP VP in de toekomst.

Wijziging rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928

Het doel van de Natuurschoonwet 1928 (NSW) is om door middel van fiscale faciliteiten te stimuleren dat de eigenaren van landgoederen het landgoed in stand houden en daarmee een bijdrage leveren aan het behoud van het natuurschoon.

Bij de behandeling van de evaluatie van de NSW en de kabinetsreactie daarop (Kamerstuk 33 576, nr. 90) zijn twee moties aangenomen.

De motie van de leden Geurts en Lodders (Kamerstuk 33 576, nr. 104) roept op om met belanghebbenden te zoeken naar mogelijkheden voor maatwerk voor economische dragers op landgoederen. In het overleg hierover met stakeholders is vastgesteld dat toelating van nieuwe economische dragers maatwerk vereist. Zo is bijvoorbeeld met betrekking tot kampeerterreinen op landgoederen van meer dan 50 ha de regeling verruimd, zodat landgoedeigenaren een kleinschalige camping per 25 ha kunnen vestigen, omdat dit geen inbreuk maakt op het natuurschoon.

De motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 33 576, nr. 105) verzoekt de regering om bij de maatvoering van natuur op landgoederen uit te gaan van een minimale oppervlakte van een halve hectare en de minimale afmeting van 30 meter los te laten. In het Rangschikkingsbesluit is opgenomen dat natuur op nieuwe en bestaande landgoederen in termen van kwantiteit en kwaliteit voldoende substantie moet hebben om een bijdrage te kunnen leveren aan het natuurschoon op landgoederen. De aaneengesloten minimale oppervlakte van natuur dient 0,5 hectare te omvatten.

Met deze wijzigingen van het Rangschikkingsbesluit NSW zijn de aangenomen moties verwerkt.

De wijziging van het Rangschikkingsbesluit is in overleg met belanghebbenden tot stand gekomen en treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Beslissing op bezwaar tegen subsidie Kroondomein

Op 2 juli 2020 heb ik in antwoord op vragen gesteld door de leden Sneller en De Groot (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3419) toegezegd uw Kamer op de hoogte te houden over de uitkomst in de bezwaarprocedure die de stichting Faunabescherming is gestart tegen de subsidie die door de toenmalige Staatssecretaris van EZ in 2016 is verleend aan het Kroondomein5.

Op 14 september 2020 is aan (de gemachtigde van) de stichting Faunabescherming de beslissing op bezwaar gezonden. Uitkomst van de procedure is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de stichting Faunabescherming niet als «belanghebbende» aangemerkt kan worden bij het besluit om subsidie te verlenen aan het Kroondomein (art. 1.2, lid 1 en 3 Awb). De betreffende stichting richt zich op het tegengaan van de jacht en navenante zaken. De subsidie aan het Kroondomein is echter niet gericht op wildbeheer, maar op het in stand houden van natuurbeheertypen. De stichting Faunabescherming heeft aangekondigd in beroep te gaan tegen deze beslissing.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven