33 258 Voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Koşer Kaya, Voortman, Segers, Thieme en Klein houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)

Nr. 43 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2019

Met deze brief bied ik u het advies van de heer Van Zutphen van 1 oktober jongstleden aan1 en geef ik mijn reactie op zijn advies.

Tevens kom ik met deze brief tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (brieven van 9 juli jongstleden) om hen te informeren over het tijdpad dat ik voornemens ben te volgen ten aanzien van de indiening van stukken betreffende het Huis voor klokkenluiders en een toelichting daarop.

Inleiding

Vanwege zijn expertise in zijn hoedanigheid van Nationale ombudsman is de heer Van Zutphen gevraagd een advies uit te brengen over de wijze van organiseren van de functies preventie, onderzoek en advies rond klokkenluiders, opdat het Huis voor klokkenluiders zijn belangrijke taak, zoals beoogd met de wet, kan waarmaken. Hierover bent u bij brief van 17 juni 2019 geïnformeerd.2

Ik ben de heer Van Zutphen zeer erkentelijk voor zijn inspanningen en zijn advies. Ik ben ervan overtuigd dat deze adviezen eraan zullen bijdragen van het Huis een goed functionerende organisatie te maken. Het feit dat de gesprekspartners van de heer Van Zutphen perspectief zien voor het Huis en de heer Van Zutphen de stellige indruk heeft dat het Huis, onder voorwaarden, in staat is om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren, sterkt mij daarin. Ik realiseer mij tegelijkertijd dat hiervoor door mij en het Huis nog de nodige stappen gezet moeten worden.

Het advies van de heer Van Zutphen is gedeeld met het bestuur van het Huis. Het bestuur heeft zijn reactie mondeling gegeven. Het bestuur heeft daarbij aangegeven dat het nog een afzonderlijke reactie stuurt naar uw Kamer op de punten uit het advies die tevens gericht zijn aan het bestuur.

Leeswijzer

Voor een goed begrip van de huidige situatie ga ik onderstaand eerst kort in op de voorgeschiedenis. Vervolgens reageer ik op de adviezen van de heer Van Zutphen over de huidige situatie bij het Huis, de organisatie van het Huis en de drie hoofdtaken advies, onderzoek en preventie en zijn visie op de evaluatie van de wet en de implementatie van de Europese richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (hierna: de EU-richtlijn). Daarbij heb ik de adviezen van de heer Van Zutphen die horen bij het desbetreffende thema geciteerd en voorzien van een reactie. Bij mijn reactie heb ik, voor zover relevant, ook de reactie van het bestuur van het Huis betrokken.

Voorgeschiedenis

In 2012 hebben de leden Van Raak, Heijnen, Schouw, Van Gent, Ortega-Martijn en Ouwehand het initiatiefvoorstel Wet Huis voor klokkenluiders bij uw Kamer ingediend.3 De initiatiefnemers wilden met dit voorstel de voorwaarden voor het melden van maatschappelijke misstanden verbeteren door onderzoek naar misstanden mogelijk te maken en melders van misstanden beter te beschermen.4 De Kamer heeft met deze wet laten zien dat klokkenluiders toegang moeten hebben tot een onafhankelijke instantie die er voor hen is en waar ze zich geholpen weten. Dankzij de inspanningen van de initiatiefnemers, de heer Van Raak in het bijzonder, opende op 1 juli 2016 het Huis voor klokkenluiders zijn deuren.

In het najaar van 2017 heeft de heer Ruys op verzoek van het toenmalige bestuur van het Huis een onderzoek verricht naar het functioneren van het Huis. Aanleiding voor deze opdracht waren de binnen het bestuur bestaande verschillen van inzicht over de strategie van het Huis voor klokkenluiders. De heer Ruys is gevraagd om een samenhangend advies te geven voor de inrichting van het Huis en de bestuurlijke structuur. In zijn rapport van 14 december 2017 «Advies voor een herstart van het Huis voor klokkenluiders: advies, onafhankelijk onderzoek en preventie» beschrijft de heer Ruys de resultaten van zijn onderzoek, doet hij een aantal aanbevelingen en adviseert hij een herstart van het Huis voor klokkenluiders. Bij brief van 14 december 2017 is het rapport van de heer Ruys aan uw Kamer aangeboden. Uw Kamer is toen ook geïnformeerd over het aftreden van het bestuur (met ingang van 8 januari 2018) en de benoeming van een interim-voorzitter.5 Het interim-bestuur is verzocht de implementatie van de aanbevelingen in het rapport-Ruys ter hand te nemen.

Vanaf januari 2018 hebben zowel het Huis als de Minister van BZK de realisatie van de verbeterplannen naar aanleiding van het rapport van de heer Ruys ter hand genomen. Zo is per 1 juli 2018 een nieuwe voorzitter van het Huis benoemd6 en zijn op 11 maart 2019 de overige twee bestuursleden benoemd. Met de toekenning van de benodigde extra financiële middelen door de Minister van BZK is het voor het Huis mogelijk gemaakt om structureel meer capaciteit in te schakelen.

In september 2018 zijn twee meldingen van vermoedens van misstanden met betrekking tot het Huis aan de Minister van BZK gedaan. Op 19 december 2018 is uw Kamer daarover geïnformeerd.7

De eerste melding had betrekking op het algemeen functioneren van het Huis. Deze melding is doorgezonden aan de Nationale ombudsman, omdat de Minister van BZK op dit punt niet bevoegd is. De Nationale ombudsman heeft besloten geen onderzoek in te stellen.8 Voor de tweede melding, die het handelen van mijn ministerie betreft, is een commissie ingesteld: de Commissie van onderzoek inzake de procedure van werving, selectie en benoeming van de voorzitter van het Huis voor klokkenluiders (verder: commissie-Biesheuvel). Het rapport met aanbevelingen van de commissie-Biesheuvel is bij brief van 15 mei 2019 aan uw Kamer aangeboden. Daarbij zijn de conclusies van de commissie-Biesheuvel onderschreven.9Het Instellingsbesluit commissie incompatibiliteiten Huis voor klokkenluiders is inmiddels in lijn met de aanbeveling van de commissie gewijzigd.10

Tijdens het Algemeen Overleg van 25 april 2019 (Kamerstuk 33 258, nr. 41) is samen met uw Kamer geconstateerd dat het tot nu toe nog niet is gelukt om op een zodanige wijze uitvoering te geven aan de Wet Huis voor klokkenluiders en de aanbevelingen van het rapport-Ruys, dat er sprake is van een naar volle tevredenheid functionerend Huis voor klokkenluiders. Om die reden is toegezegd dat met de heer Van Zutphen op grond van zijn expertise als Nationale ombudsman in overleg zou worden getreden. De heer Van Zutphen is gevraagd om advies uit te brengen over hoe het Huis zijn belangrijke taak zoals de wet beoogt kan waarmaken. Het advies van de heer Van Zutphen van 1 oktober 2019 bouwt voort op het rapport van de heer Ruys. In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen met de aanbevelingen van de heer Ruys en de punten uit het advies van de heer Van Zutphen die aan de Minister van BZK zijn gericht11. Daarbij is de stand van zaken van de afhandeling van deze aanbevelingen en adviespunten opgenomen. Het bestuur van het Huis is gevraagd of het de stand van zaken van de afhandeling van de aanbevelingen van de heer Ruys en de punten uit het advies van de heer Van Zutphen die aan het Huis zijn gericht wil meenemen in zijn schriftelijke reactie aan uw Kamer.

De huidige situatie bij het Huis

In zijn advies merkt de heer Van Zutphen op dat van het Huis als kleine organisatie niet kan worden verwacht dat het zelf oplossingen vindt voor alle organisatorische uitdagingen waar het nu voor staat.

Hij adviseert:

  • Start spoedig met regelmatig overleg tussen het bestuur van het Huis en u en uw ambtelijke top over organisatorische zaken.

In reactie hierop kan ik melden dat de ambtelijke top van mijn ministerie, na het aantreden van de huidige voorzitter, vanaf september 2018 met het bestuur van het Huis over diverse onderwerpen overleg heeft gevoerd. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn extra middelen en ondersteuning op onder andere ICT-gebied toegekend. Mede naar aanleiding van die overleggen krijgt die ondersteuning steeds meer vorm en structuur. Het toezichtsarrangement, dat dateert uit de beginperiode van het Huis, wordt op korte termijn geactualiseerd. Uiteraard zal ik ook zelf in gesprek blijven met het bestuur, met als gezamenlijke inzet om van het Huis een goed functionerende organisatie te maken.

Hier voeg ik aan toe dat het Huis zich op dit moment in een grote transitie bevindt. Om die reden heb ik besloten het aantal beschikbare werkuren voor de huidige bestuurders tijdelijk te verruimen. Deze verruiming loopt tot 1 april 2020. Voor 1 april volgend jaar zal ik bezien, in overleg met het bestuur, of deze tijdelijke maatregel eventueel nog moet worden verlengd.

Met de heer Van Zutphen ben ik van mening dat een goed functionerend Huis meldingen en verzoeken tot onderzoek kort na ontvangst behandelt en daarover beslissingen neemt binnen de wettelijke termijn. Sinds de start van het Huis in juli 2016 is echter sprake van een werkvoorraad die groot is en verder groeit. De heer Van Zutphen constateert terecht dat daardoor meldingen die recent zijn gedaan pas dreigen in behandeling te worden genomen als de achterliggende problematiek niet meer actueel is. Volgens de heer Van Zutphen moet de afdeling onderzoek van het Huis direct aan de slag kunnen gaan met de meest recente meldingen en verzoeken. Voor verzoeken tot onderzoek die vóór 1 januari 2019 bij het Huis zijn ingediend, moet bij wijze van tijdelijke maatregel volgens de heer Van Zutphen een andere route worden ontwikkeld. Hij ziet als oplossing dat het Huis hiervoor deskundigen van buiten de eigen organisatie aantrekt die per dossier nagaan welke wijze van behandeling raadzaam is en of het dossier binnen de wettelijke termijn kan worden afgerond. Deze tijdelijke groep van externe deskundigen doet dat onder verantwoordelijkheid van het Huis. Het bestuur van het Huis neemt naar aanleiding van het advies van de deskundigen de uiteindelijke beslissing over de aanpak.

Hij adviseert in dit kader:

  • Geef aan de medewerkers van het Huis alleen verzoeken om onderzoek in behandeling die het Huis sinds 1 januari 2019 heeft ontvangen.

  • Beleg bij externe deskundigen de advisering (aan het Huis) over de behandeling van elk van de verzoeken om onderzoek die vóór 1 januari 2019 bij het Huis zijn ingediend.

Het bestuur heeft aangegeven positief te staan tegenover deze aanbevelingen. Volgens het bestuur zou het, waar het gaat om het wegwerken van de onderhanden zaken, moeten gaan om externe deskundigen die het bestuur voorzien van een advies over – en eventueel ondersteuning bij – de (verdere) behandeling van elk van de verzoeken om onderzoek die voor 1 januari 2019 bij het Huis zijn ingediend. Het lijkt me verstandig om uitvoering te geven aan dit advies. Het bestuur van het Huis heeft laten weten daartoe het initiatief te nemen.

Volgens de heer Van Zutphen heeft het bestuur van het Huis baat bij een kenniskring, bestaande uit personen met relevante expertises, om de verbinding met de buitenwereld te vergroten. Dit ligt in lijn met de aanbeveling van de heer Ruys hierover. De heer Van Zutphen adviseert:

  • Formeer op korte termijn een kring van deskundigen, die na de evaluatie en aanpassing van de wet kan voortgaan als Raad van Advies.

Het bestuur heeft aangegeven dat het inmiddels actief overleg zoekt met deskundigen en stakeholders, mede om te komen tot de inrichting van een maatschappelijke raad van advies. Ik juich een spoedige totstandkoming van deze kring van deskundigen toe, om – in lijn met de aanbeveling uit het rapport-Ruys – de kwaliteit te borgen en de verbinding met de buitenwereld te vergroten. Bij de evaluatie en de aanpassing van de wet zal worden bezien of een wettelijke verankering van deze Raad van Advies noodzakelijk is.

De organisatie van het Huis en de drie hoofdtaken: advies, onderzoek en preventie

Interne samenwerking

In het Huis zijn drie taakvelden ondergebracht: advies, onderzoek en preventie (voorlichting). De heer Van Zutphen onderschrijft de oproep uit het rapport-Ruys om deze taakvelden te verbinden en onderling te versterken door samenwerking, zowel tussen de afdelingen en binnen het bestuur, als met de buitenwereld.

De heer Ruys constateerde reeds in zijn rapport dat de strikte scheiding tussen advies en onderzoek de hele werkorganisatie domineerde. Hij concludeerde dat er onvoldoende oog is voor de samenhang en dat medewerkers niet aangemoedigd zijn tot samenwerken en elkaar opzoeken. In het verlengde hiervan merkt de heer Van Zutphen op dat het belangrijk is dat medewerkers van alle afdelingen kennis en ervaring uitwisselen. Samenwerking kan plaatsvinden op basis van de eigen taken, waarbij de vertrouwelijkheid op casusniveau moet worden gewaarborgd.

De heer Van Zutphen constateert dat de wettelijke scheiding tussen de afdelingen advies en onderzoek, die ook bestaat op bestuursniveau, niet gewenst is, omdat dit de gezamenlijke en integrale verantwoordelijkheid van het bestuur hindert. De huidige structuur en samenstelling van het bestuur en het opheffen van de scheiding tussen de afdelingen verdient volgens hem aandacht bij de komende evaluatie en aanpassing van de wet. Zijn adviezen luiden:

  • Werk samen als één bestuur dat gezamenlijk en integraal verantwoordelijk is voor het Huis. Ga daarbij voorbij aan het wettelijke verschil tussen de portefeuilles advies en onderzoek.

  • Betrek de huidige structuur en samenstelling van het bestuur bij de komende evaluatie.

Tijdens de behandeling van het initiatiefvoorstel is ruime aandacht gegeven aan de betekenis van de scheiding tussen advies en onderzoek. Deze scheiding is vooral van belang voor de positie van de individuele melder.12 Ik kan mij, gelet op de problematiek die heeft gespeeld bij het Huis, goed vinden in het advies van de heer Van Zutphen om samen te werken als één bestuur met een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het bestuur heeft aangegeven deze zienswijze van de heer Van Zutphen te onderschrijven. Ik heb het vertrouwen dat het bestuur dit verder snel zal oppakken en uitvoeren. De wet biedt voldoende ruimte om samen te werken als één bestuur dat gezamenlijk en integraal verantwoordelijk is voor het Huis.13 Hierbij geldt wel dat de scheiding tussen de advies- en de onderzoeksfase in een individuele casus voldoende geborgd moet zijn. Ik zal voor zover nodig de wet op dit punt in het komende wetstraject verduidelijken. De heer Van Zutphen adviseert voorts de huidige structuur en samenstelling van het bestuur bij de komende evaluatie te betrekken. Dit advies neem ik over.

Onderzoek door het Huis

Ten aanzien van het onderzoek merkt de heer Van Zutphen op dat de wet twee soorten onderzoek opdraagt aan het Huis. De verschillende aard van deze onderzoeken (bejegeningsonderzoek of onderzoek naar een vermoedelijke misstand) komt niet goed tot uitdrukking in de wet en het geldende Protocol afdeling Onderzoek. Daar bestaat volgens de heer Van Zutphen wel aanleiding voor, in ieder geval waar het de positie van de klokkenluider betreft. De heer Van Zutphen heeft geen duidelijke visie aangetroffen in de wet over de rol van de klokkenluider nadat het Huis heeft besloten tot een onderzoek naar de vermoedelijke misstand naar aanleiding van een melding van deze klokkenluider. Hij adviseert om die reden:

  • Bepaal de positie van de klokkenluider in onderzoeken naar misstanden en breng deze tot uitdrukking in de beschrijving van het onderzoeksproces in wetgeving en in het onderzoeksprotocol.

De heer Van Zutphen merkt terecht op dat de positie van een melder bij het onderzoek naar een vermoedelijke misstand en de positie van de melder bij een bejegeningsonderzoek van een heel andere aard is. Ik zal dit vraagstuk aan de orde stellen bij de evaluatie van de wet. Het bestuur van het Huis heeft aangegeven het Protocol afdeling Onderzoek op dit punt te analyseren en zo nodig aan te passen.

Advisering door het Huis

De heer Van Zutphen, stelt – in lijn met het rapport-Ruys – dat een klokkenluider vaak op een ongelijk speelveld opereert. De klokkenluider moet volgens hem ondersteuning kunnen krijgen van iemand die zijn belangen behartigt, ook tijdens het onderzoek. Het gaat om juridische, psychosociale en soms ook financiële ondersteuning die eenvoudig toegankelijk moet zijn. De EU-richtlijn stelt op dit punt minimumeisen, de overheid heeft enige ruimte hoe dit kan worden georganiseerd.

Niet al deze ondersteuning kan volgens de heer Van Zutphen worden ondergebracht bij het Huis. Het Huis moet namelijk voorkomen dat de schijn van partijdigheid wordt gewekt bij het doen van onderzoek. Het Huis zou daarom in elk geval geen ondersteuning moeten bieden aan de klokkenluider zodra het Huis onderzoek doet naar diens melding of verzoek. Andere landen bieden volgens de heer Van Zutphen voorbeelden over hoe deze ondersteuning is belegd in niet-gouvernementele organisaties buiten het klokkenluidersinstituut.

Tevens constateert de heer Van Zutphen dat het Protocol afdeling Onderzoek van het Huis in de onderzoeksfase meer taken toekent aan de adviseurs dan het Protocol afdeling Advies (namelijk ook ondersteuning van de klokkenluider bij een onderzoek door het Huis). Het is de heer Van Zutphen gebleken dat de feitelijke ondersteuning door medewerkers van de afdeling advies, ook na het rapport-Ruys, verder ging dan in het Protocol afdeling Advies is omschreven en het karakter heeft gekregen van belangenbehartiging. Het betrof soms zelfs ondersteuning van de klokkenluider bij onenigheid met (medewerkers van) het Huis over het onderzoek door het Huis.

De adviestaak van het Huis zou zich volgens de heer Van Zutphen moeten richten op het geven van voorlichting, het verstrekken van relevante informatie en het op weg helpen van de klokkenluider naar een organisatie die hem kan ondersteunen. Eventueel kan volgens de heer Van Zutphen de afdeling advies een bemiddelende rol op zich nemen. De Voortgangsrapportage Huis voor Klokkenluiders van 29 juni 2018 is volgens de heer Van Zutphen een goed uitgangspunt voor het afbakenen van adviestaken. De medewerkers met een adviestaak moeten bereid en in staat zijn een niet-juridische ondersteuningsbehoefte te herkennen en een mede daarop afgestemd advies of verwijzing te geven. Hij adviseert als volgt:

  • Formuleer de adviestaak van het Huis zo, dat deze past bij de kerntaken van het Huis en zorg dat de werkprocessen en de wet aansluiten bij die adviestaak.

  • Breng alle andere vormen van ondersteuning (dan bij het Huis belegd) onder bij andere organisaties dan het Huis, en zoek daarbij aansluiting bij de richtlijn.

Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet Huis voor klokkenluiders blijkt dat de wetgever als primaire taak van de afdeling advies voor ogen stond het bijstaan, informeren en adviseren van een melder over de te ondernemen stappen inzake het vermoeden van een misstand. De afdeling advies is geen belangenbehartiger en treedt niet op als juridisch procesvertegenwoordiger (zoals een advocaat), ook niet in situaties waarin de bejegening van de klokkenluider door de werkgever aan de orde is.14

Om de adviestaak van het Huis in deze zin te verduidelijken zie ik een structurele en een tijdelijke oplossing. Als structurele oplossing zal ik bij de implementatie van de EU-richtlijn de wet zodanig verduidelijken dat dit misverstand niet langer kan bestaan. Voor de tussenliggende periode heeft het bestuur van het Huis mij meegedeeld dat het zijn protocollen op dit punt zal aanscherpen.

Ik deel de opvatting van de heer Van Zutphen dat een klokkenluider vaak op een ongelijk speelveld opereert. Voor een melder is het van groot belang dat zijn belangen in het proces van zijn melding goed worden behartigd en dat deze ondersteuning toegankelijk is. Met het bestuur van het Huis is doorgesproken over het adviespunt over de andere vormen van ondersteuning van klokkenluiders. Daarbij refereerde het bestuur aan een eerdere versie van het initiatiefvoorstel voor het Huis voor klokkenluiders waarin sprake was van een fonds. Dit zou in ieder geval niet beheerd of bestuurd moeten worden door het Huis zelf. Het fonds zou erin moeten voorzien dat individuele melders aanspraak kunnen maken op een bijdrage in de kosten van deskundigen die hen ondersteunen. Deze deskundige ondersteuning kan uiteenlopen van psychosociaal tot juridisch. In navolging van het advies van de heer Van Zutphen en met inachtneming van de rolzuiverheid van het Huis, heb ik het voornemen om voor de zomer van 2020 een verkenning te laten uitvoeren naar mogelijkheden voor deze ondersteuning, waarbij de voorbeelden uit de andere landen waar de heer Van Zutphen naar verwijst, zullen worden betrokken. Hiermee beoog ik de huidige ondersteuning van een melder te verbeteren. De minimumeisen uit de EU-richtlijn, waarin deze vormen van ondersteuning niet worden verplicht, maar die regeling ervan optioneel aan de lidstaten laat, zullen eveneens worden betrokken.

Preventie

Naast de (wettelijke) afdelingen onderzoek en advies, kent het Huis een afdeling Preventie. De heer Van Zutphen adviseert:

  • Maak het Huis een kennisinstituut en veranker dit in de wet.

Het bestuur heeft aangegeven deze ambitie te delen. Het Huis beantwoordt op dit moment al veel vragen van organisaties en vertrouwenspersonen over bijvoorbeeld het opzetten van meldregelingen of interne onderzoeken. Daarnaast geeft het Huis brochures uit en maakt het Huis deel uit van een (inter)nationaal kennisnetwerk van deskundigen uit de praktijk en de wetenschap. De kennis uit de advies- en onderzoekspraktijk van het Huis wordt via dit netwerk breed gedeeld.

Ik onderken het belang van preventie door het delen van kennis en ervaring. Ik zie dat het bestuur van het Huis op dit punt al stappen heeft gezet. Het advies van de heer Van Zutphen zal ik betrekken bij het komende wetstraject.

De evaluatie van de wet en de implementatie van de richtlijn

Op 7 oktober jongstleden heeft de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden aangenomen. Na bekendmaking in het Publicatieblad dient de richtlijn binnen twee jaar te zijn geïmplementeerd in het nationale recht.

De heer Van Zutphen geeft aan het van groot belang te vinden dat de opbrengst van de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders wordt benut in het wetgevingstraject ter implementatie van de EU-richtlijn. Hij adviseert:

  • Start spoedig met de evaluatie van de wet en de voorbereiding voor de implementatie van de richtlijn.

Dit advies van de heer Van Zutphen onderschrijf ik. Ik zal hieraan uitvoering geven en streef ernaar de implementatie van de richtlijn en de evaluatie te laten samenkomen in één wetstraject. Hiermee wordt maximaal geborgd dat alle adviezen en veranderingen in samenhang besproken kunnen worden met uw Kamer.

Om de EU-richtlijn tijdig te kunnen implementeren dient de evaluatie van de wet in het voorjaar van 2020 te worden uitgevoerd. In januari van volgend jaar zal ik een extern onderzoekbureau opdracht geven om de Wet Huis voor klokkenluiders te evalueren. Hiermee geef ik uitvoering aan de evaluatieopdracht uit de wet.15 Daarbij zullen de onderzoeksresultaten en aanbevelingen van de heer Ruys, de commissie-Biesheuvel en de heer Van Zutphen als uitgangspunt worden meegenomen. Vanzelfsprekend zullen de door het bestuur van het Huis gedane inzichten ook worden betrokken bij de evaluatie.

De regels die worden gegeven voor de bescherming van melders in de EU-richtlijn sluiten grotendeels aan op de regelgeving die in Nederland geldt voor de bescherming van melders van misstanden. Nadere aanscherping is nodig in verband met verdergaande procedurele vereisten voor de interne en externe meldingskanalen. Ook vereist de EU-richtlijn een regeling van de omkering van de bewijslast. Voorts is de personele scope van de EU-richtlijn breder dan die in de Wet Huis voor klokkenluiders, als gevolg waarvan het benadelingsverbod ook zal gelden voor aandeelhouders en zogenaamde facilitators, waaronder vertrouwenspersonen worden begrepen. Gelet op dit laatste heb ik het voornemen om het wetsvoorstel tot uitbreiding van het benadelingsverbod dat begin 2019 in consultatie is geweest (uitvoering motie Bikker16), aan te houden en te betrekken bij het wetsvoorstel voor de implementatie van de EU-richtlijn.

Met de (verdere) implementatie van de aanbevelingen van het rapport-Ruys, de commissie Biesheuvel en van de heer Van Zutphen, zijn de voorwaarden geschapen voor een succesvol Huis dat toegankelijk is en dat effectief werkt. Wat nog resteert is een scherpe evaluatie van de wet in relatie tot de EU-richtlijn. De komende wetswijziging zal verder bijdragen aan de rechtsbescherming van klokkenluiders en het oplossen van maatschappelijke misstanden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstuk 33 258, nr. 42.

X Noot
3

Kamerstuk 33 258, nr. 2.

X Noot
4

Kamerstuk 33 258, nr. 3, paragraaf 1.

X Noot
5

Kamerstuk 33 258, nr. 34.

X Noot
6

Kamerstuk 33 258, nr. 37.

X Noot
7

Kamerstuk 33 258, nr. 38.

X Noot
8

Kamerstuk 33 258, nr. 40.

X Noot
9

Kamerstuk 33 258, nr. 40.

X Noot
10

Stcrt. 2019, nr. 39778, 17 juli 2019.

X Noot
11

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
12

Zie hiervoor Kamerstuk 34 105, C, p. 4.

X Noot
13

Zie ook Kamerstuk 34 105, C, p. 3–4.

X Noot
14

Zie Kamerstuk 34 105, nr. 7, p. 15, Kamerstuk 34 105, C, p. 6–7 en Handelingen I 2013/14, nr. 30, item 10.

X Noot
15

Artikel 20 Wet Huis voor klokkenluiders.

X Noot
16

Kamerstuk 33 258, I; zie ook brief van 18 december 2018, Kamerstuk 33 258, S.

Naar boven