33 258 Voorstel van wet van de leden Van Raak, Heijnen, Schouw, Van Gent, Ortega-Martijn en Ouwehand, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met het oog op de bescherming van klokkenluiders rechtsbescherming te regelen, een Huis voor klokkenluiders en een Fonds op te richten en dat het mede in verband met artikel 78a, vierde lid, van de Grondwet noodzakelijk is daartoe wettelijke bepalingen vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Huis voor klokkenluiders:

de Nationale ombudsman, bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman, voor zover hij de in deze wet aan hem opgedragen taken uitvoert;

b. Huis:

Huis voor klokkenluiders;

c. melder:

een werknemer die het vermoeden van een misstand meldt bij het Huis overeenkomstig artikel 4;

d. verzoeker:

een melder die het Huis verzoekt een onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 6;

e. Fonds:

het Fonds voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 16;

f. Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

g. werknemer:

degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht of heeft verricht;

h. werkgever:

degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten.

Artikel 2

Deze wet is niet van toepassing op rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

HOOFDSTUK 2. Het Huis voor klokkenluiders

§ 1. De taak van het Huis

Artikel 3

  • 1. Het Huis heeft tot taak:

    • a. het adviseren van een werknemer over de te ondernemen stappen inzake het vermoeden van een misstand;

    • b. het beoordelen of sprake is van een melding als bedoeld in artikel 4;

    • c. het op basis van een verzoekschrift van een verzoeker instellen van een onderzoek naar:

      • 1°. het vermoeden van een misstand;

      • 2°. de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding van de melding;

    • d. het desgewenst ondersteunen van een verzoeker bij een aanvraag voor een uitkering uit het Fonds, en

    • e. het formuleren van algemene aanbevelingen over het omgaan met een melding van een vermoeden van een misstand.

  • 2. Het Huis doet jaarlijks aan beide Kamers der Staten-Generaal en Onze Minister verslag van zijn werkzaamheden. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 16, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het Huis kan ten dienste van zijn taken zich laten bijstaan door deskundigen.

§ 2. De melding

Artikel 4

  • 1. Een werknemer kan bij het Huis een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een misstand binnen de organisatie waarbij hij werkzaam is of is geweest melden, indien het maatschappelijk belang in het geding is bij:

    • a. de schending van een wettelijk voorschrift;

    • b. een gevaar voor de volksgezondheid;

    • c. een gevaar voor de veiligheid van personen;

    • d. een gevaar voor de aantasting van het milieu;

    • e. een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.

  • 2. Het vermoeden vindt zijn grond in kennis die een werknemer heeft opgedaan bij zijn werkgever.

  • 3. Het eerste lid laat artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering onverlet.

Artikel 5

Zodra het Huis heeft geoordeeld dat sprake is van een melding als bedoeld in artikel 4, deelt het de inhoud van de melding alsmede de naam van de melder mede aan de werkgever.

§ 3. Het onderzoek

Artikel 6

  • 1. Een melder kan het Huis verzoeken een onderzoek in te stellen naar het vermoeden van een misstand.

  • 2. De melder die een verzoek doet als bedoeld in het eerste lid kan verzoeken tevens een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding van de melding.

Artikel 7

Het Huis geeft gevolg aan het verzoek, bedoeld in artikel 6, tenzij artikel 10 van toepassing is.

Artikel 8

  • 1. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of diens gemachtigde en bevat ten minste:

    • a. de naam en het adres van de verzoeker;

    • b. de dagtekening;

    • c. een omschrijving van de misstand die wordt vermoed, waaronder de naam van de werkgever tegen wie het vermoeden zich richt, en

    • d. de gronden waarop het vermoeden van een misstand is gebaseerd.

  • 2. Artikel 9:28, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het verzoekschrift.

Artikel 9

Artikel 9:21 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het verkeer tussen het Huis en de verzoeker.

Artikel 10

Het Huis is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien:

  • a. het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 8;

  • b. het verzoek kennelijk ongegrond is;

  • c. het maatschappelijk belang bij een onderzoek door het Huis, dan wel de ernst van de misstand, kennelijk onvoldoende is;

  • d. een verzoek, dezelfde misstand betreffende, bij het Huis in behandeling is of, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde misstand zou hebben kunnen leiden, door het Huis is afgedaan;

  • e. bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is geoordeeld, of

  • f. de verzoeker naar het oordeel van het Huis onvoldoende meewerkt aan een zorgvuldig verloop van het onderzoek en het bewaren van de vertrouwelijkheid van uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 11

Indien het Huis geen onderzoek instelt of dit niet voortzet, deelt het dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de verzoeker en de werkgever mede.

Artikel 12

Het Huis beoordeelt, gehoord de werkgever en de verzoeker, in een vooronderzoek of het verzoek voldoende onderbouwd is. Het Huis streeft ernaar dit vooronderzoek binnen zes maanden af te sluiten. Indien het Huis van oordeel is dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is, wordt het onderzoek met dat oordeel afgesloten.

Artikel 13

  • 1. Indien het Huis van oordeel is dat het verzoek voldoende onderbouwd is, beoordeelt het Huis of het aannemelijk is dat sprake is van een misstand of, indien sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 6, tweede lid, de werkgever zich jegens de verzoeker behoorlijk heeft gedragen. Het Huis streeft ernaar het onderzoek binnen een jaar na afronding van het vooronderzoek af te sluiten.

  • 2. Het Huis kan naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek aan de werkgever aanbevelingen doen.

  • 3. Een oordeel of aanbeveling behelst geen vaststelling van civielrechtelijke aansprakelijkheid in verband met een misstand, noch een vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.

Artikel 14

  • 1. De artikelen 9:29 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door het Huis, met dien verstande dat voor «het bestuursorgaan» telkens gelezen wordt: de werkgever en in artikel 9:34, tweede lid, voor «Bestuursorganen» gelezen wordt: Werkgevers.

  • 2. De artikelen 14 en 15 van de Wet Nationale ombudsman zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door het Huis.

Artikel 15

  • 1. Wanneer een onderzoek is afgesloten, zendt het Huis een concept van het rapport, waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel geeft, aan de betrokken werkgever, de verzoeker en het Fonds.

  • 2. De werkgever en de verzoeker kunnen schriftelijk commentaar leveren gedurende een termijn van vier weken, die aanvangt met ingang van de dag na die waarop het concept van het rapport is verzonden. Zij zijn tot geheimhouding van het concept van het rapport verplicht.

  • 3. Indien het commentaar daartoe aanleiding geeft, kan het Huis het rapport aanpassen. Ingeval geen aanpassing conform de essentie van het commentaar plaatsvindt, geeft het Huis in zijn rapport de redenen daarvoor aan.

  • 4. Artikel 9:36, eerste, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het rapport van het Huis met dien verstande dat voor «bestuursorgaan» telkens gelezen wordt: de werkgever.

HOOFDSTUK 3. Het Fonds voor klokkenluiders

§ 1. Het Fonds

Artikel 16

Er is een Fonds voor klokkenluiders dat tot taak heeft om uitkeringen te verstrekken aan werknemers die in verband met het melden van een vermoeden van een misstand onkosten hebben gemaakt of anderszins schade hebben geleden.

Artikel 17

  • 1. Het Fonds bestaat uit drie tot vijf leden. Bij het Fonds kunnen plaatsvervangende leden worden benoemd.

  • 2. Het Huis wordt in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen aan Onze Minister over de benoeming van de leden van het Fonds.

  • 3. De benoeming van de leden geschiedt voor ten hoogste vier jaar, behoudens de mogelijkheid van eerder ontslag op eigen verzoek. Herbenoeming kan tweemaal, telkens voor ten hoogste vier jaar, plaatsvinden.

  • 4. Het Fonds heeft een secretariaat. De tot het secretariaat behorende ambtenaren worden door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen.

§ 2. De uitkering

Artikel 18

  • 1. Een verzoeker kan bij het Fonds een uitkering aanvragen.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de dag waarop de betrokkene het verzoek, bedoeld in artikel 6, heeft ingediend.

  • 3. Indien een aanvraag tijdig is ingediend, kan een aanvullende aanvraag worden gedaan met betrekking tot de onkosten en andere schade die ten tijde van de indiening van de eerste aanvraag nog niet bekend waren.

Artikel 19

  • 1. De uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald.

  • 2. Een uitkering blijft achterwege indien de financiële omstandigheden waarin de aanvrager verkeert zodanig zijn, dat de onkosten of andere schade zonder overwegend bezwaar door hem of degene van wie hij voor zijn onderhoud afhankelijk is, gedragen kunnen worden.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de onkosten of schade.

Artikel 20

Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de misstand mede aan de aanvrager is toe te rekenen.

Artikel 21

  • 1. Het Fonds houdt bij het doen van een uitkering rekening met vergoedingen die in verband met het melden van de misstand aan de aanvrager zijn of kunnen worden gedaan.

  • 2. Indien het Fonds van oordeel is dat van de aanvrager in redelijkheid niet gevergd kan worden te wachten op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, kan het Fonds aan de aanvrager een uitkering toekennen. Het Fonds stelt daarbij de voorwaarde dat de door de aanvrager ontvangen vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, waarvan het Fonds na de uitkering kennis krijgt, alsnog in mindering op het bedrag van de uitkering kan brengen.

  • 3. Het Fonds kan bij de toekenning de op grond van het eerste lid door de aanvrager ontvangen vergoedingen in mindering brengen. Het Fonds doet mededeling van deze verrekening aan de aanvrager.

  • 4. Het Fonds treedt voor het aan de aanvrager uitgekeerde bedrag in de rechten die deze ter zake van de door hem gemaakte onkosten of schade tegenover derden heeft.

Artikel 22

Het Fonds kan, vooruitlopend op de beslissing omtrent de uitkering, een voorlopige uitkering toekennen.

§ 3. Overige bepalingen

Artikel 23

  • 1. De daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, colleges en ambtenaren verschaffen het Fonds zo spoedig mogelijk de door het Fonds verlangde inlichtingen.

  • 2. Het Fonds kan getuigen en deskundigen oproepen. De aanvrager is bevoegd bij de ondervraging van de getuigen en deskundigen aanwezig te zijn; hij wordt daartoe van de voorgenomen ondervraging in kennis gesteld.

Artikel 24

Vergoeding voor reis- en verblijfkosten, alsmede voor tijdverzuim, wordt toegekend aan de in artikel 22, tweede lid, bedoelde getuigen en deskundigen, en aan de aanvrager of werkgever indien hij op verzoek van het Fonds in persoon is verschenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de vergoeding.

HOOFDSTUK 4. Wijziging van andere wetten

Artikel 25

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 628 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Een afwijking als bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid is niet van toepassing op de werknemer die de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een verstoorde verhouding tussen werkgever en werknemer ten gevolge van het te goeder trouw en naar behoren melden bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand.

B

Na artikel 658b wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 658c

De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand.

C

In artikel 670 wordt na het negende lid, onder vernummering van het tiende tot en met dertiende lid, tot elfde tot en met veertiende lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 10. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet opzeggen:

    • a. wegens de omstandigheid dat de werknemer te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand;

    • b. gedurende het onderzoek door het Huis voor klokkenluiders;

    • c. tot een jaar na het oordeel van het Huis voor klokkenluiders dat het aannemelijk is dat sprake is van een misstand.

D

In artikel 677, vijfde lid, wordt de zinsnede «artikel 670, leden 1 tot en met 9,» vervangen door: artikel 670, leden 1 tot en met 10,.

Artikel 26

Aan artikel 31, tweede lid, van de Wet werk en bijstand wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • x. een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet Huis voor klokkenluiders.

Artikel 27

Artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet komt als volgt te luiden:

  • 3. De ambtenaar wordt in zijn rechtspositie niet benadeeld wegens de omstandigheid dat hij te goeder trouw en naar behoren een melding van een vermoeden van een misstand heeft gedaan volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid, onder f, of bij het Huis voor klokkenluiders.

HOOFDSTUK 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 28

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 29

Het Huis is niet verplicht een onderzoek in te stellen indien de verzoeker meer dan een jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een melding van een misstand heeft gedaan bij de werkgever of een derde.

Artikel 30

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 31

Deze wet wordt aangehaald als: Wet Huis voor klokkenluiders.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven