Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33240-XIII nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33240-XIII nr. 6 |
Vastgesteld 7 juni 2012
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft over het Jaarverslag 2011 van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Kamerstuk 33 240 XIII nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van [datum] gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt. De vragen en opmerkingen zijn op 30 mei 2011 aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voorgelegd met het verzoek deze te beantwoorden uiterlijk 6 juni 2012 om 12.00 uur.
De voorzitter van de commissie, Van der Ham
De adjunct-griffier van de commissie, Peen
Lijst van vragen – totaal
1
Waarom is er geen verantwoording opgenomen in het jaarverslag over de bijdrage van het ministerie aan Staatsbosbeheer?
De bijdrage van EL&I aan Staatsbosbeheer is wel opgenomen in de verantwoording:
− Op artikel 33, operationele doelstelling 13 (Natuur, Beheren ecologische hoofdstructuur), zie tabel Budgettaire gevolgen van beleid op pagina 117;
− Op artikel 33, operationele doelstelling 14 (Natuur, Beheer van de natuur buiten de EHS en beschermen internationale biodiversiteit), zie tabel Budgettaire gevolgen van beleid op pagina 117;
− op artikel 34, operationele doelstelling 14 (Landschap en Recreatie, Recreatie algemeen), zie tabel Budgettaire gevolg van beleid op pagina 125.
2
Waarom wordt een wettelijke voorziening voorbereid om een maximum te stellen aan de omvang veehouderijen op een locatie terwijl het uitgangspunt van de Nederlandse overheid is dat het Nederlandse bedrijfsleven ruimte moet krijgen om te ondernemen en deze niet beperkt moet worden door allerlei beperkende regelgeving?
Het besef in de samenleving neemt toe dat als gevolg van schaalvergroting de veehouderij grenzen bereikt en in een aantal gevallen overschrijdt. De positie van de veehouderij in het landelijk gebied staat ter discussie als gevolg van lokale overlast, onduidelijkheid over de risico’s voor de volksgezondheid, zorgen over dierenwelzijn en over de leefbaarheid en sociale cohesie in lokale gemeenschappen. In mijn visie op de veehouderij (TK, 2011–2012, 28 973, nr. 85) ben ik daar nader op ingegaan. Daarin heb ik aangegeven dat een ongebreidelde groei van de omvang van veehouderijlocaties niet gewenst is. In aansluiting op het bestaande instrumentarium heb ik aangekondigd, wanneer dat nodig mocht zijn, via een wettelijke voorziening een grens te kunnen stellen aan de omvang van veehouderijlocaties. Op deze wijze wil ik een bijdrage leveren aan een toekomstbestendige veehouderij. Uitgangspunt is dat voorkomen moet worden dat het aantal grootschalige veehouderijlocaties blijft toenemen. Ik zal hierover de komende maanden met de betrokken partijen nader overleg voeren.
3
Hoe zorgt u ervoor dat het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) alsnog wordt vereenvoudigd en wat is de precies de inzet?
De inzet voor het toekomstig GLB is te komen tot een substantiële vermindering van de administratieve lasten voor ondernemers en lagere uitvoeringskosten voor nationale overheden. Nederland heeft samen met Denemarken in maart 2011 in de Landbouwraad een aantal «key principles» gepresenteerd. De Commissie werd daarbij uitgenodigd om deze leidende beginselen toe te passen bij de opstelling van de wetgevende voorstellen. In de reactie op de voorstellen, die de Commissie in oktober 2011 heeft gepresenteerd, heeft het kabinet aangegeven teleurgesteld te zijn over de doorwerking van deze beginselen in de voorstellen van de Commissie. Deze conclusie werd bevestigd door onderzoek van het LEI die de wetgevingsvoorstellen nader heeft geanalyseerd. Nederland heeft daarop een lijst met 49 concrete voorstellen aan de Commissie verzonden die voortbouwen op de «key principles» (Kamerstuk 21 501-32, nr. 580). De noodzaak tot en de mogelijkheden voor vereenvoudiging worden door Nederland actief in de discussies in het Raadstraject ingebracht. Een aantal daarvan zijn inmiddels door het huidig voorzitterschap ook opgenomen in de voorzitterschapsteksten. Daarnaast wordt, onder voorzitterschap van Nederland, in het Learning Network van Europese betaalorganen ook op het punt van vereenvoudiging actief samengewerkt met ruim 15 andere lidstaten. Tijdens de Conferentie van de directeuren van betaalorganen van 19-21 juni 2012 is vereenvoudiging een belangrijk thema. De conclusies en aanbevelingen van deze conferentie worden vervolgens, zoals gebruikelijk, geagendeerd in de Landbouwraad.
4
Waarom formuleert de Nederlandse overheid aanvullende en strengere eisen aan landbouwers bovenop de regels uit Europa op het gebied van dierenwelzijn terwijl in het jaarverslag staat dat de overheid wil zorgen voor een eerlijk speelveld door het wegnemen van marktverstoringen als gevolg van de overheid en dat er zoveel mogelijk Europese kaders moeten worden gevolgd?
Het Kabinet zet in op aanscherping en aanvulling van bepaalde welzijnsregelgeving voor landbouwhuisdieren in Europees verband, voor bepaalde onderdelen naar tenminste Nederlands niveau. Dit moet leiden tot verbetering van het welzijn van betreffende dieren in de gehele EU en ook tot bevordering van een gelijk speelveld. Er is geen sprake van formulering van aanvullende en strengere eisen aan Nederlandse veehouders, anders dan die waaromtrent reeds in de afgelopen jaren afspraken zijn gemaakt.
5
Waarom heeft u in samenwerking met convenantpartijen ingezet op een stijging van de aankoop van duurzame dierlijke producten in supermarkten en bedrijfsrestaurants van jaarlijkse 15% en waarom is hier een taak weggelegd voor de overheid?
Bij het afsluiten van het convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten in mei 2009 is dit streefpercentage met alle partners afgesproken. In navolging van het convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw werd voor min of meer dezelfde methode gekozen: samenwerking tussen bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties (in dit geval de Dierenbescherming), overheid en kennisinstellingen met als doel het stimuleren van een markt waarvoor een sluimerende vraag is, maar waarbij ondernemers wel wat steun van de overheid kunnen gebruiken. Er werd ingezet op een bescheiden stijging, met als mogelijkheid dit streefpercentage bij een eventueel vervolg aan te passen. Vanaf eind 2011 is er voor gekozen om – na een positieve evaluatie – de inzet van de overheid te beëindigen. Partijen zijn nu bij elkaar gebracht, het bedrijfsleven en de Dierenbescherming zijn in de beginfase door de overheid gesteund, nu kan de markt het zelf verder.
6
Hoe zorgt u ervoor dat Nederland haar positie handhaaft op het gebied van agro-export aangezien de land- en tuinbouwsector aan steeds meer regelgeving moet voldoen?
In mijn brief «Nederlandse Agro-export 2011» van 14 februari 2012 aan de Tweede Kamer ben ik nader ingegaan op de ontwikkeling van de Nederlandse agro-export in 2011. In de brief heb ik ook geschreven hoe de Nederlandse overheid het succes hiervan verder wil uitbouwen. De Nederlandse land- en tuinbouwsector heeft vooral behoefte aan een gelijk speelveld op onze afzetmarkten en hiervoor zetten wij ons in. Op Europees niveau is onze inzet erop gericht om de werking van de interne markt verder te verbeteren.
7
Welke definitie geldt voor verduurzaming van voedsel in het kader van stimuleren van een breed aanbod van voedsel?
Het gaat dan om voedsel dat met (meer) aandacht voor mens, dier, milieu en/of natuur is geproduceerd. Het gaat om een uitwerking van de volgende thema’s: waterverbruik, energieverbruik, CO2-reductie, transportreductie, afvalpreventie, dierenwelzijn, duurzame teelt, betrokkenheid medewerkers, eerlijke handel. De betrokken ondernemingen in de keten stellen zélf vast op welke aspecten zij een duurzaamheidsverbetering willen doorvoeren.
8
Hoe is te verklaren dat vanaf 2010 de consumentenbestedingen voor biologische producten een stijging onder de 10% per jaar laat zien terwijl areaal nog steeds groeit?
De consumentenbestedingen voor biologische producten groeien vanaf 2008 met meer dan 10% . De raming voor 2011 bedraagt zelfs 20%. De groei van de consumentenbestedingen valt deels te verklaren door het stijgende aanbod van biologische producten in de supermarkt.
9
Welke acties worden ondernomen op de kritiekpunten op de agrarische sector?
De transitie naar een toekomstbestendige duurzame en maatschappelijk gewaardeerde veehouderij in 2020 wordt aangepakt langs de volgende sporen:
– Een ketengestuurde verduurzaming van de veehouderij. Het initiatief hiervoor ligt bij markt- en ketenpartijen (onder andere Verbond van Den Bosch (Commissie van Doorn) en Duurzame Zuivelketen).
– Een zorgvuldige inpassing van veehouderijbedrijven in de lokale leefomgeving. Dit maakt onderdeel uit van het ruimtelijk ordeningsbeleid van provincies en gemeenten.
– Het kabinet acht een ongebreidelde groei van veehouderijbedrijven niet wenselijk en zal met een voorstel komen voor de normering van de schaalgrootte op een veehouderijlocatie.
10
Welke concrete resultaten zijn behaald in de transitie naar een biobased economy?
De transitie naar een biobased economy is in 2011 in een versnelling gekomen. Vanuit het Ministerie van EL&I zijn de volgende resultaten te melden.
De biobased economy wordt gezien als een crossectoraal thema in de topsectorenbenadering. In het kader daarvan is het Innovatiecontract Biobased Economy opgesteld. Hieruit blijkt een sterke ambitie van het bedrijfsleven om te investeren in gezamenlijk onderzoek en innovatie. Vanuit het cascaderingsprincipe is een toenemende inzet te zien op vooral de hoogwaardige toepassingen van biomassa. Vanuit de keten is een groeiende inzet te constateren op onderzoek naar fundamentele vraagstukken en de vertaling naar marktgerichte toepassingen.
Er is een stevige financieel commitment voor investeren in biomaterialen, bioraffinage en biochemie. Bedrijven zoals Avantium en Synbra gaan de productie van bioplastics opschalen naar een commerciële schaal. DSM en CSM (Purac) richten hun bedrijfsstrategie op biobased toepassingen.
Ook in Europa is veel gebeurd. Het verzoek van Nederland aan de Europese Commissie om te komen tot een integrale en holistische visie op een Europese aanpak voor de transitie naar een Biobased Economy (eind 2009) heeft geleid tot de Mededeling Strategie en Actieplan voor de Bio-economy in Europa.
Enkele concrete resultaten:
− Met Vlaanderen (Gent-Terneuzen) en de Deelstaat Noordrijn-Westfalen zijn bilaterale samenwerkingsprojecten gestart voor verwaarding van biomassa, integratie biomassastromen en gebruik van biotisch restmateriaal.
− Om van laboratoriumschaal naar commerciële toepassingen te komen zijn enkele pilot faciliteiten gestart, door het bedrijfsleven, in samenwerking met universiteiten, ondersteund door de overheid, zoals een zeewierboerderij in de Oosterschelde, AlgaeParc in Wageningen en een Bioprocess Pilot Facility in Delft.
− In het merendeel van de provincies zijn ambities voor de transitie naar een biobased economy vaak stevig vastgelegd in economische programma's en in college-afspraken.
− De Biobased Economy is stevig verankerd in toekomstvisies van de vier grote zeehavens (Zealand Seaports, Haven van Rotterdam, Port of Amsterdam en Groningen Seaports).
− In de eerste ronde zijn zes Green Deals afgesloten op het terrein van de biobased economy.
− In 2011 is een kabinetsreactie opgesteld naar aanleiding van het SER-advies «Meer chemie tussen groen en groei: De kansen en dilemma's van een biobased economy» .
− De Hoofdlijnennotitie Biobased Economy schetst de integrale middellange termijnvisie van het kabinet, waarbij wordt aangegeven welke inspanningen nodig zijn in de hele keten van duurzame biomassavoorziening naar biobased toepassingen.
− Op verzoek van het ministerie van EL&I heeft SIRA Consulting onderzoek gedaan naar de belemmeringen waarmee ondernemers in de biobased economy worden geconfronteerd.
Voor een overzicht van de deelnemende bedrijven, instituten en overheidsinstanties die werken aan de transitie naar de biobased economy, kunt u de website raadplegen: www.biobasedeconomy.nl
11
Op welke concrete innovaties wordt gedoeld betreffende de genoemde 14%?
Jaarlijks voert het landbouw economisch instituut voor mij een enquête uit naar de innovatiekracht van het landbouwbedrijfsleven. Uit deze enquête is naar voren gekomen dat in het jaar 2010 ruim14% van de bedrijven concrete innovaties hebben doorgevoerd vanuit verschillende motieven of combinaties van motieven.
De top vijf van motieven ziet er als volgt uit: 1) vervanging of uitbreiding, 2) verbetering dierwelzijn en gezondheid, 3) arbeidsbesparing of -omstandigheden, 4) verbetering marktpositie of benutten kansen, 5) verbetering imago bedrijf of sector.
12
Waarom zijn de duurzame investeringen in de tuinbouw opnieuw gedaald met 20% tot circa € 20 mln in 2010?
Als gevolg van de economische crisis, die ook zijn weerslag heeft op de tuinbouw, verkeert een deel van de tuinbouwbedrijven niet in de financiële omstandigheden om duurzame investeringen aan te gaan of stellen die uit.
13
Waarom is in 2011 voor overlopende verplichtingen (2009 en 2010) circa € 14 mln. meer uitgegeven dan oorspronkelijk geraamd?
De subsidieaanvragers krijgen met betrekking tot de regeling duurzame stallen – na een goedgekeurde subsidieaanvraag – 2 jaar de tijd om de met de subsidie samenhangende investering te realiseren en een vaststellingsverzoek in te dienen. In 2011 is € 14 mln. meer uitgegeven dan geraamd als gevolg van subsidieaanvragen die in 2009/2010 gehonoreerd zijn (zgn overlopende verplichtingen) en waarbij het vaststellingsverzoek in 2011 is ingediend en ook uitbetaald is in 2011 (hetgeen tot uitgaven leidt).
14
wat is de stand van zaken met betrekking tot de pilots Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
In het najaar van 2010 heeft de Minister van LNV besloten om in Nederland te gaan oefenen met een collectieve aanpak in het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daarbij ligt de focus op het gezamenlijk leveren van groene diensten door collectieven. Doel is te laten zien dat agrarische natuurverenigingen en andere collectieven een meer centrale rol kunnen spelen in het realiseren van samenhang in maatregelen voor natuur en landschap, maar ook op andere terreinen zoals waterbeheer. Naast een beter doelbereik gaat het ook om het verminderen van lastendruk.
Met de vier collectieven die nu als pilot vooruitlopend op de mogelijke toekomstige veranderingen in het GLB aan de slag zijn gegaan, wordt in de praktijk getoetst hoe zij kunnen sturen op maatschappelijke doelen. Met elk collectief is een overeenkomst gesloten over de prestaties die worden geleverd. Er zijn ca 600 deelnemende boeren die gezamenlijk 11 000 ha onder collectief beheer inbrengen.
In overleg met de provincies is in december 2011 besloten om de oefenperiode te verlengen tot en met 2013. Deze extra 2 jaar geeft aanvullende informatie op het gebied van monitoring van resultaten voor natuur en landschap, nieuwe collectieve diensten en verantwoordingssystematieken.
De vier pilots fungeren als etalage voor de collectieve aanpak. De ervaringen worden gedeeld met andere collectieven die deze rol in de toekomst willen gaan oppakken. Ook is er belangstelling vanuit het buitenland, zowel vanuit de Europese Commissie als andere lidstaten.
15
Kan, hoewel de systematiek is veranderd, een indruk worden gegeven van de regeldrukontwikkeling en nalevingskosten?
De administratieve lasten in het agro-domein zijn in 2011 netto met € 18,2 mln gedaald. In onderstaand schema zijn de onderliggende maatregelen (toenames en afnames) benoemd en is het cijfer geplaatst in de context van de reductie ambitie tot en met 2015
nulmeting eind 2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
totaal |
% |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
afschaffen vaccinatieplicht Bluetongue |
-0,6 |
-0,6 |
||||||
Meststelsel (incl. verzamel-VDM en Cliënt Export Mest) |
-21,4 |
2,2 |
-14,0 |
-14,0 |
-47,2 |
|||
Afschaffen bedrijfsregister (afhankelijk van EU) |
-5,2 |
-5,2 |
||||||
Regeling dierlijke bijproducten |
-0,6 |
-0,6 |
||||||
Regeling paardensperma (gaat 1 op 1 over naar Productschap |
0 |
0,0 |
||||||
Regeling GLB inkomenssteun/landbouwtelling |
-1,0 |
-0,5 |
-1,6 |
|||||
Registratie antibioticagebruik |
1,5 |
1,5 |
||||||
Vleeskuikenbesluit |
3,3 |
3,3 |
||||||
I&R honden |
1,5 |
1,5 |
||||||
I&R paarden |
4,0 |
4,0 |
||||||
AmvB gezelschapsdieren |
0,6 |
0,6 |
||||||
nulmeting |
176,7 |
-18,2 |
1,9 |
0,0 |
-14,0 |
-14,0 |
-44,3 |
-25,1% |
De toezichtlasten zijn in 2011 niet verder afgenomen, dan de -2,4% die al in 2010 is gerealiseerd. De doelstelling van -25% zal worden gehaald in 2015, met name door de vermindering van toezichtlasten in de vleesketen. (Kamerstuk 29 515, nr. 318, bijlage 1, p.19 «Eindrapportage regeldruk bedrijven; april 2010»).
Op het terrein van de nalevingskosten zijn in 2011 geen reducties behaald. Door het agrodomein wordt bijgedragen aan de rijksbrede doelstelling om de nalevingskosten te reduceren door de vormgeving van het nieuwe mestbeleid, dat het huidige stelsel van dierrechten vervangt of opvolgt. De beoogde reductie is ca. € 100 mln in 2015.
16
Waarom leidt elke niet-naleving, hoe gering ook, tot een algehele niet-naleving op bedrijfsniveau?
De NVWA inspecteert jaarlijks een aantal bedrijven op aselecte basis teneinde een totaalbeeld te krijgen van de naleving in de sector, met als doel een risicogerichte handhavingsstrategie vast te stellen,
De onderliggende systematiek in de weergave van de cijfers is dus , dat bij niet naleving op één inspectiepunt de controle door de NVWA als niet akkoord wordt gecategoriseerd. Op individueel bedrijfsniveau zal het handhavingsbeleid zich vervolgens toespitsen op de niet-akkoord bevonden onderdelen. De keuze van handhavingsinstrument wordt bepaald door factoren als ernst en omvang van de overtreding. Dit kan bijv. variëren van een mondelinge waarschuwing bij een geringe overtreding tot inzet van strafrechterlijke of bestuursrechterlijke instrumenten bij ernstige overtredingen.
17
Wat zijn de oorzaken van de variatie met betrekking tot de indicator % bedrijven dat voldoet aan wettelijke eisen dierenwelzijn en welke acties lopen om de naleving te verhogen?
Er is geen eenduidige verklaring te geven voor het feit dat het percentage naleving per sector of per bedrijf kan verschillen. Factoren die hier bijvoorbeeld van invloed op kunnen zijn, zijn de kosten voor de ondernemer verbonden aan naleving en draagvlak in het algemeen, maar ook de pakkans zoals de ondernemer die ervaart of de aard en de hoogte van sancties bij geconstateerde overtreding. In de interventiestrategie die de NVWA hanteert wordt doelbewust rekening gehouden met deze factoren. De NVWA maakt bij de jaarlijkse planning risico-afwegingen voor wat betreft de kans op overtreding en prioriteert voor wat betreft inzet van handhavingscapaciteit. Daarnaast is er een EU verplichting tot a-selecte inspecties voor een aantal doelgroepen zoals varkenshouders of kalverhouders.
18
Waarom bestaan er relatief grote verschillen tussen sectoren in het aandeel gerealiseerde duurzame stallen?
Tussen de sectoren bestaan inderdaad relatief grote verschillen: het percentage liep in 2011 uiteen van 2,3% in de melkveehouderij tot 5,1% in de varkenshouderij en 8,6% in de pluimveehouderij.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat, in vergelijking met de varkens- en pluimveehouderij, in de rundveehouderij op dit moment geen regelgeving op het terrein van ammoniak en dierenwelzijn van kracht is die nieuwbouw of verbouw van stallen noodzakelijk maakt.
19
Wat is de oorzaak van de variatie % integraal duurzame stallen en welke acties lopen om de % integraal duurzame stallen omhoog te brengen?
Voor de oorzaak van de verschillen verwijs ik naar het antwoord op vraag 18. Ook in 2012 kunnen de Investeringsregeling Integraal duurzame stallen en de Maatlat Duurzame Veehouderij gekoppeld aan de Vamil en MIA regeling gebruikt worden, waardoor het percentage gerealiseerde integraal duurzame stallen verder kan toenemen. Verder maken de partners van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) zich sterk dat vanaf 2015 alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam zijn.
20
Blijven de middelen welke niet zijn uitgegeven in de glastuinbouw wel beschikbaar voor deze sector?
De lagere uitgave op glastuinbouw wordt met name veroorzaakt doordat op de regeling MEI sprake is geweest van een hogere uitval dan geraamd en doordat voor de regeling Energienetwerken geen Brusselse goedkeuring is verkregen. De onderuitputting op de glastuinbouw is ingezet om aanvullend onderzoek te verrichten op het gebied van energietransitie en Kas als Energiebron, om de kosten van de Floriade te dekken, om de schadevergoedingen te dekken die de telers bij Moerdijk hebben ontvangen na de ramp bij Chemiepack en om het opdrachtenpakket voor de baten-lastendiensten te financieren. In de begroting 2012 e.v. zijn er opnieuw middelen beschikbaar voor de glastuinbouw.
21
Was de vertraging ten aanzien van het programma Biobased Economy te voorkomen geweest door vooraf beter in te spelen op de staartsteunmeldingsprocedure? Zo nee, waarom niet?
Nee. Direct na het besluit in de Ministerraad op 28 mei 2010 is gestart met de staatssteunmeldingsprocedures voor de Bioprocess Pilot Facility (BPF).
In de zomer van 2010 heeft het Europese Hof echter een onverwachte uitspraak gedaan, het zogenaamde «Leipzig» arrest, met volgens de Commissie verregaande consequenties voor staatssteunprocedures voor infrastructurele projecten. Dus ook voor de BPF. Doorgaan op de ingeslagen weg was daarmee – ook volgens de Commissie – ongewis, zowel wat betreft termijn als resultaat. In overleg met de Commissie en de aandeelhouders van de BPF is besloten tot een alternatief traject dat begin 2012 succesvol is afgerond.
De BPF is op 15 mei 2012 geopend.
22
Waarom is het restant ter input van duurzame veehouderij overgeheveld, viel deelname aan de investeringsregeling luchtwassers of andere regelingen tegen en blijven hiervoor wel middelen beschikbaar?
De lagere uitgaven op het onderdeel duurzame veehouderij worden met name veroorzaakt door de regeling fijnstofmaatregelen. Voor deze regeling zijn in 2011 wel verplichtingen aangegaan (nav goedgekeurde subsidieaanvragen) waarbij de uitbetaling in 2012 zal plaatsvinden. In de begroting 2012 zijn opnieuw middelen beschikbaar voor het onderdeel duurzame veehouderij.
23
Hoe is het probleem van budget voor het Uitvoeringsprogramma innovatie van de landbouw Noord-Nederland (UILNN) opgelost als in 2011 geen budget gereserveerd is?
De hogere realisatie is conform de begrotingsregels gedekt uit onderdelen van artikel 31 waar sprake is van een lagere uitgaven dan geraamd.
24
Welke inspanningen worden gepleegd om de realisatie aandeel duurzame energie in glastuinbouw op gang te houden?
Vanuit het publiek private programma Kas als Energiebron wordt ingezet op en gewerkt aan:
– Onderzoek (ontwikkelen van nieuwe concepten vooral bij zonne-energie);
– Leren van koplopers (bij aardwarmte, houtstook, energie uit vergisting);
– Verspreiden van kennis en ervaringen;
– Aanpakken van belemmeringen (bijvoorbeeld garantie op geologisch misboren aardwarmte, ondersteuning ontwikkeling technische oplossing bijvangst olie en gas bij aardwarmteboring, partijen in houtsector en glastuinbouwsector bij elkaar brengen, en een green deal waardoor ervaring opgedaan wordt met hogere temperatuuropslag in de bodem via vergunningen voor pilotprojecten) en
– Subsidie voor vroege marktintroductie (duurzame energie is nog onrendabel).
25
Welke conclusie kan worden getrokken uit de gunstige ontwikkeling met betrekking tot de realisatie van de voorzorgsniveaus?
De conclusie is dat de tong- en schol bestanden zijn hersteld tot boven het voorzorgsniveau. Ook is de visserijdruk onder het voorzorgsniveau. Volgens de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) hebben we de eerste fase van het plan (herstelfase) bereikt en zouden we nu toe zijn aan de tweede, lange termijn beheerfase.
26
Welke budgetten zijn herschikt om het tekort op het uitvoeringsbudget van de Dienst Regelingen (DR) te dekken, welke subsidieregelingen waren vertraagd en wat lag hieraan ten grondslag?
Het tekort op het uitvoeringsbudget van Dienst Regelingen is uit meevallers op het programmabudget op art. 31 gedekt (€ 6,6 mln. regeling fijnstofmaatregelen, € 3,7 mln. investeringsregeling duurzame stallen, € 2,2 mln. regeling Marktintroductie Energie Innovaties en € 3,8 mln. regeling Energienetwerken). Zie ook de antwoorden naar aanleiding van de vragen 20 en 22.
27
Waarom bent u akkoord gegaan met verlenen van een opdrachtenpakket terwijl toen al bekend was dat het uitvoeringsbudget van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) niet toereikend was, waar bestaat het bedrag van € 193 000 uit en uit welke begrotingsposten is dit bedrag gecompenseerd?
Bij het opstellen van de ontwerpbegroting is de opdracht aan baten-lastendiensten nog niet volledig uitgekristalliseerd. De afspraken over het opdrachtgeverspakket worden pas na prinsjesdag in het najaar gemaakt. Dit heeft geleid tot een opwaartse bijstelling van de bijdrage aan DLG.
Deze opwaartse bijstelling komt door de opdracht «kwaliteitsborging van het POP-betaalorgaan» en het project «GIS-kaart op maat». Het bedrag is gecompenseerd uit een meevaller op het budget voor Grondgebonden Landbouw op artikel 32.
28
Uit welke begrotingsposten is het tekort van € 8,8 mln. bij de Nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gedekt? Welke maatregelen heeft u genomen om het tekort niet uit de hand te laten lopen?
Dit tekort is gedekt door middel van een herschikking van budgetten binnen het beleidsartikel 31 (Duurzaam Ondernemen). De hogere bijdrage aan de NVWA betreft aanvullingen onder meer als gevolg van exportbelangen en kwaliteitsverbeteringen toezicht. In overleg tussen EL&I en de NVWA wordt altijd scherp gekeken naar de noodzaak en de omvang van de financiële bijdrage voor dergelijke aanvullingen. Voor de algemene inspanningen om de apparaatkosten te beperken zie de beantwoording van vraag 29.
29
Welke inspanningen worden geleverd om de apparaatskosten in de perken te houden?
Door middel van de apparaattaakstelling wordt gericht gestuurd op vermindering van de apparaatkosten. De taakstelling binnen EL&I wordt ingevuld op basis van een aantal redeneerlijnen (TK, 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 2).
Met baten-lastendiensten zijn specifieke afspraken gemaakt om de doelmatigheid te bevorderen. Dit wordt gemeten aan de hand van een aantal indicatoren zoals de verhouding tussen directe en indirecte kosten en de arbeidsproductiviteit. Hierop wordt door middel van een jaarplanprocedure in een opdrachtnemer-opdrachtgeversrelatie gestuurd. Echter de werkelijkheid is dynamisch hetgeen leidt tot afwijkingen ten opzichte van de ontwerpbegroting en conform de motie Jacobi zullen we steeds bij voor- en najaarsnota de consequenties daarvan verantwoorden. Bij het structureel in de perken houden van de kosten van baten-lastendiensten is het vooral ook van belang om uit te voeren (subsidie)regelingen zo eenvoudig mogelijk op te stellen. Anderzijds is maatwerk bij veel regelingen ook van belang voor de sector en dit leidt soms tot hogere uitvoeringskosten.
In het rijksbrede programma Compacte Rijksdienst wordt tenslotte via een aantal projecten ook gestreefd de bedrijfsvoering en uitvoerende taken van het Rijk doelmatiger te organiseren.
30
Wat is de eindbalans van het ILG deel van artikel 32, 33 en 34 van de begroting 2011 alvorens vaststelling van decentralisatie natuurakkoord en kunt u hiervan een overzicht geven?
Het totaal van de uitgaven in 2011 op artikel 32,33 en 34 voor ILG is als volgt:
Bedrag x € 1 000 |
|
---|---|
32 Agrarische ruimte |
40 382 |
33 Natuur |
358 139 |
34 landschap en Recreatie |
167 454 |
Totaal ILG |
565 975 |
31
Wat is de eindbalans van het niet ILG deel van artikel 32, 33 en 34 van de begroting 2011 alvorens vaststelling van decentralisatie natuurakkoord en kunt u hiervan een overzicht geven?
Het totaal van de uitgaven in 2011 op artikel 32,33 en 34 voor niet ILG is als volgt:
Totaal artikel 32, 33, 34 niet ILG |
|
---|---|
Bedrag x € 1 000 |
|
32 Agrarische ruimte |
8 310 |
33 Natuur |
173 921 |
34 landschap en Recreatie |
34 649 |
Totaal niet ILG |
216 880 |
32
Waarom is de bijdrage aan de provincies in het kader van het Investeringbudget Landelijk Gebied (ILG) voor de pilots duurzaam ondernemen in 2011 verlaagd, welke prestaties moesten de provincies leveren om aanspraak te kunnen maken op de middelen en waarom bleven de prestaties achter?
Met de pilots duurzaam ondernemen wordt beoogd de kennis te vergroten van maatregelen die een duurzame productie in land- en tuinbouw bevorderen. Het betreft projecten die zich richten op agrobiodiversiteit en duurzaam bodemgebruik.
De middelen zijn beschikbaar gesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. In 2011 heeft I&M de bijdrage verlaagd, omdat uit de voortgangsrapportage 2010 ILG bleek, dat de helft van de pilots gerealiseerd zijn. In de midterm review ILG is vastgesteld, dat één van de redenen waarom de prestaties achterbleven was, dat de financiering van de projecten moeilijk verliep, onder meer vanwege de eis van cofinanciering.
33
Hoeveel boetes zijn er uitgedeeld bij de handhaving van de wet Gewasbeschermingsmiddelen?
Bij de handhaving van de wet Gewasbeschermingsmiddelen is in 2011 201 keer een boete opgelegd. Daarnaast is in 20 gevallen een Proces Verbaal opgemaakt. In 96 gevallen is er een waarschuwingsbrief verstuurd.
34
Welke stappen zijn er op het gebied van Natura 2000 in navolging van het 10-puntenplan concreet gezet?
Over de gehele voortgang van het tienpuntenplan informeer ik uw Kamer op korte termijn in een separate brief.
35
Wanneer wordt het wetsvoorstel Wet natuurbescherming naar de Kamer gestuurd, heeft de Raad van State inmiddels haar advies gegeven en zo ja, wanneer wordt deze openbaar gemaakt?
De Raad van State heeft nog geen advies uitgebracht over het voorstel voor de Wet natuurbescherming. Na ontvangst van het advies zal het kabinet bezien wat dit betekent voor het wetsvoorstel en besluiten over de verdere procedure.
36
Wat is de huidige status van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en welke acties moeten nog worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de PAS dit jaar nog in werking zal treden?
Op 1 juli 2010 is het voorlopig programma stikstof (VPAS) vastgesteld en aangeboden aan de Tweede Kamer. Op dit moment wordt hard gewerkt aan de totstandkoming van het definitief programma stikstof, zo mogelijk nog dit jaar. Uw Kamer ontvangt op korte termijn een brief over de voortgang van Natura2000 en PAS waarin ingegaan wordt op de nog te nemen stappen en het verdere proces.
37
Waarom staat in het jaarverslag dat de Recreatie rond de stad (RodS) worden geschrapt terwijl er een aangenomen motie ligt (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 24 ) die verzoekt door te gaan met de RodS waar beloftes aan bewoners zijn gedaan of waar huizenprijzen dreigen te dalen, waarom wordt de motie niet uitgevoerd, waarom wordt de Kamer niet op de hoogte gebracht dat de motie niet wordt uitgevoerd, wat is er voor actie ondernomen om te inventariseren waar beloftes aan bewoners zijn gedaan en waar huizenprijzen dreigen te dalen en in hoeverre is het Kunduz akkoord hier een reparatie voor? Zo ja, hoe en wanneer wordt hier uitvoering aan gegeven?
Ik heb uw Kamer eerder per brief (32500 XIII, nr. 66) aangegeven dat er geen Rijksmiddelen voor RodS beschikbaar zijn.
Met het Decentralisatieakkoord Natuur is het aan de provincies of zij de zorg voor deze recreatiegebieden tot hun verantwoordelijkheid rekenen. Aanvullend is in de uitvoeringsafspraken bij het Decentralisatieakkoord van 8 februari 2012 afgesproken maximaal 1 200 ha aan BBL-bezit zonder provinciale bijdrage beschikbaar is voor het nakomen van juridisch harde lopende verplichtingen RodS, die zijn aangegaan voor verwerving of inrichting vóór 20 oktober 2010.
In het begrotingsakkoord zijn, als onderdeel van de € 200 mln. voor Intensivering Natuur, middelen beschikbaar gesteld voor het beheer van RodS-gebieden, die in beheer zijn bij het Rijk.
38
Waarom is er gekozen voor het No Net Loss principe ten aanzien van het biodiversiteitsverlies in 2020 en uit welke opties kon worden gekozen?
De Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen adviseert in haar advies «Groene Groei» aan het bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheid om onvoorwaardelijk te kiezen voor No Net Loss in 2020. Het kabinet constateert dat het No Net Loss principe aansluit bij de EU biodiversiteitstrategie. Hiermee geeft de EU invulling aan mondiale afspraken uit het Biodiversiteitverdrag, met als doel het biodiversiteitverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten binnen de EU uiterlijk in 2020 tot staan te brengen en, voor zover dit haalbaar is, ongedaan te maken, en tevens de bijdrage van de EU tot het verhoeden van wereldwijd biodiversiteitverlies op te voeren.
39
Wat is de status van de dertien Green Deals die specifiek gericht zijn op het combineren van concurrentiekrachtversterking en duurzaam omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen?
De 11 Green Deals Biodiversiteit, getekend op 13 december 2011, worden momenteel uitgevoerd.
De looptijd van deals verschilt tussen twee en vier jaar. De voortgang wordt gemonitord door Agentschap-NL. De voortgang van alle Green Deals wordt nog deze maand toegestuurd aan de Tweede Kamer.
40
Hoe is de stijging van inrichting Ecologische Hoofdstructuur (EHS) niet ILG te verklaren ten opzichte van de vastgestelde begroting 2011?
De stijging houdt verband met het feit dat in het kader van de NURG (Nadere Uitwerking Rivieren Gebied) gronden zijn ingericht. Deze zijn gefinancierd uit de extra opbrengsten van verkopen van slib en ruilgrond ten behoeve van de NURG. Deze ontvangsten zijn verantwoord op de ontvangstenbegroting.
41
Waarom hebben particuliere natuurbeschermingsorganisaties geen beroep gedaan op de garantieleningen in 2011, hoeveel pogingen zijn ondernomen om hier een beroep op te doen, hoe is deze regeling naar buiten gecommuniceerd en zijn er geluiden uit het veld die aangeven dat de regeling te bureaucratisch is?
De Vereniging Natuurmonumenten heeft, als beheerder van de middelen van de garantielening, mede namens het IPO, De12Landschappen en het Groenfonds, mij in mei 2011 verzocht om het beschikbare leenvolume uit de garantielening van 2011 beschikbaar te stellen. Omdat ik op dat moment nog met de provincies in overleg was over de omvang en de decentralisatie van de EHS, heb ik op 11 augustus 2011 aan Natuurmonumenten geantwoord dat ik in afwachting van het decentralisatieakkoord geen financiële middelen uit deze leenfaciliteit beschikbaar stel.
42
Welke gronden heeft Staatsbosbeheer precies verkocht en kan hiervan een specificatie worden gegeven plus de opbrengsten van de verschillende gronden?
Staatsbosbeheer heeft in 2011 geen gronden verkocht. Op bladzijde 118 is per abuis de regel verkoop gronden SBB opgenomen. Dit moet zijn verkoop gronden BBL. De in de tabel genoemde € 15 mln is afkomstig van de verkoop van 385 hectare landbouwgrond door BBL.
43
Waarom is de regeling ganzen en het Faunafonds met € 18 mln. veel hoger uitgevallen dan begroot, is er een reden om aan te nemen dat deze stijging door kan zetten en kan uiteen worden gezet hoe dit tekort € 18 mln. is gedekt?
De huidige regeling betreffende schade inheemse diersoorten, inclusief ganzen, betreft een open einde regeling. De toename bij het Faunafonds wordt veroorzaakt door een verdere stijging van het aantal verzoekschriften en de stijging in de prijzen voor landbouwproducten. Met name de prijzen droge stof voor gras zijn in 2011 aanmerkelijk gestegen. Ook zijn de bedragen van schade die veroorzaakt zijn door overwinterende ganzen sterk gestegen, dit is ook van toepassing op de tegemoetkomingen in schade veroorzaakt door overzomerende ganzen. Tevens is er toename in 2011 door het feit dat er een groot aantal aanvragen voor de Ganzen regeling doorgeschoven zijn van het jaar 2010 naar 2011. Dit door een latere goedkeuring van EU. Het tekort van het Faunafonds en de ganzenregeling in 2011 zijn gecompenseerd uit ILG middelen, Beheer buiten de EHS.
Onderdeel van het decentralisatieakkoord natuur is dat de verantwoordelijkheid voor het ganzenbeleid en het Faunafonds overgaat naar de provincies. De provincies en het departement werken aan het aanpassen van een ministeriele regeling die de tegemoetkomingssystematiek regelt.
44
Waarom wordt de voorgenomen verhuizing van TNO naar een nieuwe veilige locatie betaald uit het budget «Niet ILG Verwerving NURG»?
Door de Dienst Landelijk Gebied (Bureau Beheer Landbouwgronden) is in 2006 grond gekocht in Cromstrijen voor een nieuwe, veilige, TNO- locatie. Voor deze grond is € 7 mln betaald. TNO heeft in 2010 besloten niet te verhuizen naar Comstrijen, waarmee de waarde van de grond is gedaald naar agrarische waarde van € 1.5 mln. De waarde vermindering is gecompenseerd door I&M en EL&I. De compensatie vanuit EL&I bedroeg € 2,75 mln.
45
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer een duidelijk overzicht over de afrekening van het Investeringsbudget Landelijk Gebied en wanneer wordt de voortgangsrapportage over het ILG naar de Tweede Kamer gestuurd?
De voortgangsrapportage ILG 2011 zult u, tezamen met de rapportage Groot project EHS zoals gebruikelijk rond Prinsjesdag ontvangen. De voortgangsrapportage zal dit jaar anders van vorm en inhoud zijn, gegeven de afspraken die in het decentralisatieakkoord natuur zijn gemaakt over de afrekening en afronding van het ILG.
Ik ben, in het kader van de afspraken uit het decentralisatieakkoord natuur, met de provincies in gesprek over de uitwerking van de afrekening van het ILG voor de periode 2007–2010, inclusief bijbehorende planning.
46
Waarom voldeden de ganzenaanvragen destijds niet aan de EU-normen?
In 2007 en 2008 zijn ganzenbeheerpakketten voor 6 jaar afgesloten die voldeden aan de EU-normen. Daarna is de mogelijkheid gekomen om gewasroulatie toe te passen in 2009 en later. Dit is door de EU goedgekeurd. Hiervoor zijn de bestaande pakketten in 2009 en 2010 aangepast.
47
Waarom is niet voorzien dat de bijdrage van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) veel hoger zou zijn dan oorspronkelijk werd aangenomen en wat wordt precies bedoeld met het in overeenstemming brengen van de bijdrage met het opdrachtenpakket afgezet tegen het uurtarief, de uitvoeringskosten voor de implementatie van beheerplannen in het kader van Natura 2000-gebieden en de uitvoeringskosten van de PAS?
Bij het opstellen van de ontwerpbegroting is de opdracht aan baten-lastendiensten nog niet volledig uitgekristalliseerd. De definitieve afspraken over het opdrachtgeverspakket worden pas na Prinsjesdag in het najaar gemaakt. Dit heeft geleid tot een opwaartse bijstelling van de bijdrage aan DLG.
Daarnaast was er sprake ook van extra opdrachten, nl. de implementatie van beheersplannen in het kader van Natura 2000-gebieden en activiteiten voor het project Programmatische Aanpak Stikstof. De budgetten hiervoor waren in 2011 begroot op artikel 33.14. Het budget is overgeheveld van programma naar bijdrage baten-lasten diensten.
Met de door u hierboven aangehaalde zin wordt dan ook bedoeld dat de bijdrage aan DLG is verhoogd om de definitieve afgesproken opdracht met DLG te financieren plus de extra opdrachten op het terrein van Natura 2000 en de PAS.
48
Waarom is niet voorzien dat de bijdrage aan Dienst Regelingen (DR) veel hoger zou zijn dan geraamd, welke afspraken zijn er precies gemaakt over de oplevering van de ICT, wie is hier verantwoordelijk voor, kan diegene die hier verantwoordelijk voor is financieel aansprakelijk worden gesteld en welke maatregelen zijn er genomen om ervoor te zorgen dat dit soort zaken niet nog een keer gebeuren?
Enerzijds is bij het opstellen van de ontwerpbegroting de opdracht aan baten-lastendiensten nog niet volledig uitgekristalliseerd. De definitieve afspraken over het opdrachtgeverspakket worden pas na prinsjesdag in het najaar gemaakt. Anderzijds betreft een deel van de incidentele bijstellingen bijdragen voor structurele taken.
Bij Voorjaarsnota 2012 is de bijdrage aan DR incidenteel verhoogd. Bij begroting 2013 zal de bijdrage aan DR structureel worden verhoogd (zie ook vraag 61).
De vertraging in de oplevering ICT houdt niet zozeer verband met niet nagekomen afspraken als wel met begrensde ontwikkelcapaciteit. De hersteloperatie percelen had in 2010 een hoge prioriteit, waardoor andere innovaties, zoals digitaliseren van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL), vertraagd zijn.
49
Welke inspanningen worden geleverd om de markttoegang te verhogen door het wegnemen van fytosanitaire en veterinaire belemmeringen?
Export van dierlijke en plantaardige producten is van vitaal belang voor de Nederlandse economie. Markttoegang, ofwel het onderhouden en openhouden van bestaande markten en het creëren van nieuwe markten voor deze producten, speelt daarbij een belangrijke rol.
De markttoegang voor dierlijke en plantaardige producten in landen buiten de Europese Unie wordt vaak belemmerd door de invoereisen die door deze landen worden gesteld. Binnen de kaders die middels internationale afspraken daaraan zijn gesteld (WTO,OIE,IPPC) mogen landen invoereisen stellen. Maar daar zit speelruimte in, en die wordt vaak misbruikt. Onder andere door middel van het maken van bilaterale afspraken worden de invoereisen van derde landen zo goed mogelijk in overeenstemming gebracht met de veterinaire en fytosanitaire garanties die Nederland kan bieden. Deze onderhandelingen worden gevoerd tussen overheden.
In het kader van het kabinetsbeleid om de exportkansen voor het bedrijfsleven te vergroten, is het aantal formatieplaatsen binnen EL&I op markttoegang verdubbeld. De inzet op markttoegang wordt op de volgende wijze worden geïntensiveerd:
– Toename van het aantal prioriteitslanden en intensivering van de inzet op de huidige prioriteitslanden.
– Strategisch maatwerk per land; er wordt gestuurd op landspecifieke activiteiten die nodig zijn om markttoegang te verhogen
– intensivering van de samenwerking en afstemming met de EU en inzet in WTO verband om ook in multilateraal verband exportbelemmeringen aan te vechten.
Het gaat om een scala aan activiteiten dat wordt ontplooid, waarvan inkomende en uitgaande bezoeken en inspectiemissies een belangrijk onderdeel vormen.
Hierbij is de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, als toezichthoudende en certificerende autoriteit nauw betrokken.
Ook het bedrijfsleven wordt nauw betrokken bij alle stappen die worden genomen om markten te openen. Prioriteiten worden aangereikt, oplossingen worden mede door het bedrijfsleven ontwikkeld en het bedrijfsleven is in staat om, via handelsrelaties in derde landen, de overheden aldaar te sensibiliseren voor bepaalde problemen.
50
In hoeverre is het aandeel duurzame stallen toegenomen, welke cijfers zijn hierover beschikbaar, welke definities worden gehanteerd en in hoeverre is het integraal, waarom is de doelstelling integraal duurzame stallen teruggebracht ten opzicht van de vorige kabinetsperiode, met hoeveel is dit teruggebracht, hoeveel procent van de nieuwbouwstallen zijn integraal duurzaam en hoeveel procent niet en hoeveel koeien hebben nu weidegang ten opzichte van voorgaande jaren?
De gegevens in de «Monitoring integraal duurzame stallen 2011» laten zien dat er op 1 januari 2011 in Nederland 88 358 stallen zijn met rundvee, varkens en pluimvee. Het aandeel gerealiseerde integraal duurzame stallen bedraagt in totaal 3,4%. Dit percentage loopt uiteen van 2,3% in de melkveehouderij tot 5,1% in de varkenshouderij en 8,6% in de pluimveehouderij. In de melkveehouderij dragen vooral de biologische stallen bij aan het aandeel integraal duurzame stallen. Dit is een duidelijke toename ten opzichte van 2010. Het percentage integraal duurzame stallen bedroeg toen (peildatum 1 januari 2010) voor de rundveehouderij 2,1%, bij varkens 3,6% en bij pluimvee 4,5%.
Integraal duurzame stallen zijn gedefinieerd als stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidkenmerken in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de regulier toegepaste stallen of systemen. Deze samenhang kenmerkt de integraliteit van de verduurzaming. De doelstelling is tijdens deze kabinetsperiode verder verhoogd. De partners van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) maken zich sterk dat vanaf 2015 alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam zijn.
51
Welke inspanningen worden geleverd om de mate van vertrouwen van consumenten in voedsel te verhogen?
Zowel door het bedrijfsleven, de overheid en het onderzoek worden continu inspanningen geleverd gericht op het borgen van de voedselveiligheid. Ook in het topsectorenbeleid wordt op dit terrein samengewerkt. Het vertrouwen van de consumenten wordt jaarlijks door de NVWA gemeten. De afgelopen jaren is dit vrijwel constant gebleven. Het verhogen van het consumentenvertrouwen is een kwestie van langere adem. De overheid blijft hiertoe inzetten op onderwijs, heldere voorlichting en het vergroten van transparantie. Ook blijft toezicht op en controle van voedsel geboden. Daarnaast is het van belang dat het bedrijfsleven blijft investeren in kwaliteit en in veilig en gezond voedsel, daarover goed communiceert en ook de levensmiddelenregelgeving correct naleeft.
52
Welke projecten hebben hun budget overschreden op het terrein van duurzaam voedsel en voedselverspilling die via het platform Verduurzaming Voedsel zijn ingediend, waarom hebben deze projecten hun budget overschreden en is hier onvoldoende monitoring opgeweest vanuit de overheid?
Het gaat hier niet om projecten van het Platform Verduurzaming Voedsel, deze hebben hun budget niet overschreden. De projecten van het Platform worden deels gefinancierd door het bedrijfsleven zelf en worden gemonitord door EL&I.
Een deel van deze overschrijding wordt verklaard doordat terugbetaling van € 0,5 mln door Agentschap NL aan EL&I – vanwege uitstel van een SBIR-project – onder de ontvangsten is verantwoord. Daarnaast is het restant van een projectsubsidie uit 2010 van ruim 6 ton aan het Voedingcentrum Nederland pas in 2011 betaald.
53
Waarom is het niet gelukt om voor indicator «early warning» bestrijdingsziekten betrouwbare realisatiegegevens te verkrijgen?
Achtergrond van de indicator is dat het zo snel mogelijk ontdekken van een dierziekteuitbraak van groot belang is om de ziekte zo snel en efficiënt mogelijk te kunnen bestrijden. Deze indicator heeft weliswaar een duidelijke intentie en streefwaarde, maar is niet hard kwantificeerbaar.
De onderliggende parameters zijn nl. onderhevig aan subjectieve waarneming (moment van eerste detectie), slechts bij benadering vast te stellen (moment van daadwerkelijke infectie) en er valt door de overheid slechts indirect op te sturen. De indicator is inmiddels vervangen.
54
Welke projecten hebben in Indonesië, Turkije, Egypte en bij de FAO in Rome plaatsgevonden, welke kosten waar hiermee vanuit Nederland gemoeid, hebben deze landen ook bijgedragen in de kosten en zo ja, hoeveel?
Indonesië:
In Indonesië is een project genaamd «Partnerschap Preventie en Bestrijding Vogelgriep Indonesië» uitgevoerd. Doel van het project was het versterken van de Indonesische capaciteit gericht op de preventie en bestrijding van hoogpathogene vogelgriep (H5N1) en het inperken van grote humane gezondheidsrisico’s. Daarnaast beoogde het project bij te dragen aan de lokale voedselzekerheid. Het project werd gefinancierd door de ministeries van BuZa, EL&I en VWS. In 2011 is vanuit Nederland voor dit project € 1.3 mln betaald. De Indonesische centrale en lokale overheden hebben door middel van de inzet van personeel bijgedragen aan het project.
Turkije:
In 2011 zijn twee Government-to-Government (G2G) projecten uitgevoerd die gefinancierd worden via het Agentschap NL (voorheen EVD). Vanuit het ministerie van EL&I is beleidsmatige input geleverd. Het eerste project betreft een tweejarig project gericht op de bestrijding van brucellose en tuberculose in runderen in Turkije, waarvoor € 300 000,- is begroot. In 2011 bedroegen de kosten € 89 000,-. Het tweede project is gericht op het versterken van het officiële Turkse toezicht op de productie, verwerking en export van plantaardige producten voor humane consumptie gevoelig voor besmetting met mycotoxinen. Voor dit project is € 125 000,- begroot en het duurt 18 maanden. In 2011 zijn voor dit project geen kosten in rekening gebracht. De Turkse autoriteiten hebben door middel van de inzet van personeel bijgedragen aan beide projecten.
Egypte:
In 2011 is met Egypte een project uitgevoerd gericht op het trainen van veterinairen op het gebied van diagnostiek van dierziekten. De totale kosten van dit project bedroegen € 25 000,-. De Egyptische autoriteiten hebben bijgedragen door middel van de inzet van personeel.
FAO te Rome:
In 2011 heeft het ministerie van EL&I de detachering van een Nederlandse senior veterinaire deskundige bij FAO op het gebied van zgn. emerging animal diseases and zoonoses gefinancierd. De gedetacheerde was in 2011 voornamelijk betrokken bij de surveillance en controle van mondiale prioritaire dierziekten, in het bijzonder bij het zeer besmettelijke mond- en klauwzeer. De kosten van deze detachering bedroegen € 170 000,-.
Verder heeft EL&I bijgedragen aan het FAO-project Field Epidemiology Training Programme for Veterinarians in China. In het kader van dit project zijn door Nederlandse deskundigen twee case studies op het gebied van rabiës ontwikkeld en zijn Chinese veterinairen getraind. De kosten voor dit project bedroegen € 25 000,-.
55
Waarom is de fusie bij de NVWA vertraagd, wat wordt verstaan onder frictiekosten, wat is de oorzaak dat er een geringere uitstroom bij de NVWA plaatsvond dan begroot en welke maatregelen heeft u genomen om de uitstroom alsnog te vergroten?
Over de vertraging van de fusie verwijs ik u naar mijn eerdere brief (TK 2009–2010, 26 991, nr. 274). Frictiekosten betreffen kosten die ontstaan wanneer bij een reorganisatie de vaste kosten (zoals huisvesting) minder snel kunnen worden teruggebracht dan de variabele kosten. Per 1 januari 2012 zijn in het kader van de fusie van de NVWA boventalligen formeel als herplaatsingskandidaten aangewezen. Voor deze boventalligen is een voorziening getroffen voor onder meer sociaal flankerend beleid. Hiermee wordt gericht gestuurd op het begeleiden van medewerkers van werk naar werk. De snelheid waarmee dit kan is mede afhankelijk van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
56
Waarom is in een groene opleiding meer instroom gewenst van niet-westerse allochtonen en waarom richt u zich niet op het aantrekkelijker maken van groen onderwijs voor alle scholieren?
Zowel het groene onderwijsdomein als het domein techniek hebben te maken met een achterblijvende instroom van niet-westerse allochtone leerlingen. Dit is ongewenst, vanwege de noodzaak om alle talent te benutten voor voorziening van de arbeidsmarkt in de groene sector. Om groen onderwijs voor alle jongeren aantrekkelijker te maken wordt middels de Human Capital Agenda van de topsectoren Agrofood en Tuinbouw gewerkt aan een landelijk imago-offensief van onderwijs en bedrijfsleven. Doel is voldoende instroom van leerlingen, allochtoon en niet-allochtoon, te realiseren met het oog op de toekomstige arbeidsmarktsituatie.
57
Waarom zijn in 2011 geen onderzoeken afgerond?
De onderzoeken hebben betrekking op onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid. In de meerjarenplanning van de begroting van 2011 was al aangegeven dat in 2011 geen onderzoeken zouden worden afgerond.
58
Kunt u kort een overzicht geven wat de status is van de voortang van reconstructiezandgebieden en veenweidegebieden en in het antwoord daarbij niet verwijzen naar de provinciale voortgangsrapportages?
Over de voortgang van reconstructiezandgebieden en veenweidegebieden is gerapporteerd met de Voortgangsrapportage 2010 Investeringsbudget Landelijk Gebied van 7 oktober 2011 (kamerstuk 30 825, nr. 111). In de voortgangsrapportage wordt de realisatie van de verschillende doelen op landelijk niveau weergegeven. Het landelijk beeld is de optelling van de cijfers zoals die van de 12 provincies zijn ontvangen. In het kader van de reconstructie van de zandgebieden wordt een groot aantal maatregelen uitgevoerd voor het terugdringen van de ammoniakemissie (onder andere het verplaatsen van bedrijven), duurzaam waterbeheer en duurzame landbouw. Van de beschikbare rijksbijdrage van € 289 mln was in 2010 is € 118 mln. Besteed en € 127 mln verplicht. Voor de 8 te realiseren projecten in veenweidegebieden is in het ILG € 92 mln beschikbaar. Hiervan was in 2010 is € 18 mln besteed (20%).
59
Hoe verloopt de reorganisatie qua personeelstevredenheid, overleg met de OR en productiviteitsverlies, hoe groot is het productiviteitsverlies nu en wanneer is dit opgelost en wat is de uitslag van het laatste personeelstevredenheidsonderzoek ten opzichte van de voorgaande?
De reorganisatie heeft in technische zin binnen één jaar zijn beslag gekregen. Dat betekent dat de organisatorische inrichting en aansturing inclusief begrotingsystematiek voor 1 januari 2012 is gerealiseerd.
Hierbij is uitvoerig en intensief met zowel de medezeggenschap als de vakbonden overleg gevoerd. Dit heeft in een constructieve sfeer plaatsgevonden en is zonder rechtelijke procedures afgerond.
De integratie (op gebied van cultuur, management, werkwijze etc. ten aanzien van beleid, toezicht, uitvoering en staf) wordt in 2012 en verder intensief voortgezet.
De reorganisatie heeft ongetwijfeld tot enig productiviteitsverlies geleid, maar dit is niet of zeer moeilijk te kwantificeren. Het feit dat het werk gewoon is doorgegaan, geeft aan dat het verlies beperkt is. Door duidelijkheid voor de betrokken medewerkers over hun positie in de organisatie, integratie van ICT systemen en gezamenlijke huisvesting zal synergie in de loop van 2013 verder toenemen.
In het najaar zal EL&I haar eerste medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) houden. De uitkomsten hiervan zullen waar mogelijk vergeleken worden met de uitkomsten van het laatste onderzoek bij LNV (mei 2010) en EZ (november 2010).
60
Waarom denkt u dat de brief van 23 december 2011 een afdoende sanctiemechanisme is, in hoeverre en hoe kan middels dit «sanctiemechanisme» worden bijgestuurd op doelen en in hoeverre en hoe kunnen provincies hiermee bijgestuurd worden op het behalen van natuurdoelen?
Doordat eind 2011 nog niet alle provincies hadden ingestemd met het onderhandelingsakkoord natuur, is in het kader van het sanctiebeleid conform de wettelijke ILG bepalingen op 23 december een waarschuwingsbrief naar de provincies verstuurd. Daarin is aangegeven dat indien eind 2013 niet alle prestaties gerealiseerd zijn, dit consequenties kan hebben voor de vaststelling van het ILG budget. Het sanctiemechanisme heeft daarmee betrekking op het vast te stellen investeringsbudget. Middels de jaarlijkse ILG voortgangsrapportages is de voortgang in prestaties en uitgaven gevolgd.
Na verzending van deze brief is in de uitvoeringsafspraken bij het onderhandelingsakkoord overeengekomen dat de tussentijdse afrekening van het ILG plaatsvindt in aanvullende afspraken tussen Rijk en afzonderlijke provincies. Uitgangspunt hierbij zijn de uitgaven (€ 2,014 mld) en de geleverde prestaties. Het Comité van Toezicht heeft als opdracht om te beoordelen of de prestaties daadwerkelijk geleverd zijn. Voor provincies die hebben ingestemd met (de uitvoering van) de afspraken uit het decentralisatieakkoord natuur is de waarschuwingsbrief derhalve niet meer van toepassing.
61
Welke inspanningen worden geleverd om het verschil realisatie en oorspronkelijke vastgestelde begroting met betrekking tot baten- en lastendiensten te verkleinen?
Een deel van de incidentele bijstellingen op de bijdragen aan baten-lastendiensten betreft werkzaamheden voor structurele taken. In het kader van de ontwerpbegroting 2013 zal de bijdrage aan DR structureel bijgesteld worden. Hiermee kan het verschil tussen realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting worden verkleind. Voor de NVWA wordt eerst een risico analyse gemaakt om te bezien welk handhavingsniveau minimaal structureel noodzakelijk is.
Niettemin zal er bij baten-lastendiensten sprake kunnen blijven van verschillen als gevolg van extra werkzaamheden of tegen- of meevallers in de uitvoering bij deze lastendiensten.
62
Waarom zijn in de realisatie de incidentele kosten die samenhangen met het herstel perceelsregister niet meegenomen, hoe groot was deze kostenpost en waar is deze verantwoord in het jaarverslag?
De incidentele kosten die samenhangen met het herstel perceelsregister zijn verantwoord in de staat van baten en lasten DR en bedragen € 1 mln. Deze kosten zijn echter niet meegenomen in het overzicht doelmatigheidsindicatoren, omdat dit overzicht tot doel heeft de meerjarige ontwikkeling van de indicatoren te volgen. Om tot een consistent beeld te komen over de jaren, zijn de incidentele kosten GLB in dit overzicht buiten beschouwing gelaten.
63
Hoe zijn de gegrond verklaarde bezwaarschriften afgehandeld, zijn al deze bezwaarschriften binnen de gestelde termijn afgehandeld en welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Indien een bezwaarschrift gegrond wordt verklaard, wordt met dezelfde beslissing op bezwaar een nieuw besluit genomen. De bezwaarmaker weet dan waar hij aan toe is. In 2011 zijn niet alle bezwaren binnen de wettelijke termijnen afgehandeld. Uw kamer is daarover geïnformeerd bij brief van 24 oktober 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 29 246, nr. 22). In mijn plan van aanpak naar aanleiding van het adviesrapport van de heren Blauw en Korff «DR tot uw dienst» heb ik aangegeven te streven naar afhandeling van bezwaarschriften binnen 6 weken. Over de implementatie daarvan heb ik uw kamer geïnformeerd in mijn brief van 8 mei 2012 betreffende de voortgang van de implementatie van de adviezen van de heren Korff en Blauw (Kamerstukken II 2011/12, 29 246 nr. 30). Ik kan in de kosten van gegronde bezwaarschriften geen inzicht geven, omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen het aantal uren dat besteed wordt aan gegronde danwel ongegronde bezwaarschriften.
64
Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat de klanttevredenheid bij DR is gedaald en welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat de klanttevredenheid weer toeneemt?
De hersteloperatie perceelsregister heeft zijn weerslag gehad op de klanttevredenheid DR. Dit was voor mij mede aanleiding om in 2011 de adviseurs Blauw en Korff te verzoeken om mij te adviseren over het verbeteren van de werkprocessen en communicatie DR ten einde de klanttevredenheid weer te doen toenemen. In 2011 heb ik reeds een begin gemaakt met de uitvoer van de verbeteracties. Op 8 mei heb ik u over de voortgang per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2011/12, 29 246 nr. 30).
65
Waarom was er bij de NVWA een overschrijding van € 45,3 mln. veroorzaakt door een hogere bezetting van het personeel terwijl het bevorderen van de uitstroom juist een belangrijk speerpunt was voor 2011?
Op 1 januari 2012 was de bezetting van NVWA 124 fte lager dan op 1 januari 2011. Er is dus wel sprake geweest van uitstroom, maar deze is voor een groot deel echter pas aan het eind van 2011 gerealiseerd. Deze gemiddeld hogere bezetting in 2011 en de hoger gemiddelde personeelskosten verklaren overigens € 28 mln van de totale overschrijding op de personele kosten. Het restant van de overschrijding wordt verklaard door tijdelijke externe inhuur voor met name het realiseren van de fusie en Drank, Horeca en Tabak controles en hogere kosten voor de inzet van practioners.
66
Het inhuurpercentage externen staat op 14%, wat gaat u doen om dit onder de Roemernorm te brengen?
De inhuur van 14% wordt veroorzaakt door de flexibele schil bij Agentschap Nederland en Dienst Regelingen. De reguliere inhuur externen bij het kerndepartement en overige diensten is binnen de Roemernorm gebleven. Door wijzigingen in het opdrachtenpakket, qua omvang en benodigde expertise en werkzaamheden in piekperioden, zijn Agentschap NL en Dienst Regelingen genoodzaakt om flexibele inzet in te huren. Het betreft hier voornamelijk werkzaamheden die van uit een nationaal of EU-verband wettelijk zijn voorgeschreven. EL&I is dus verplicht deze uit te voeren. Hierover is de Tweede Kamer per brief van 22 november 2010 (TK, 2010–2012, 32 504, nr. 6) ingelicht.
67
Wat wordt er bedoeld met «het komt incidenteel voor dat de programma-uitgaven uitgaven bevatten voor externe inhuur, maar niet als dusdanig zijn gekwalificeerd», hoe vaak komt dit voor, hoeveel moet er opgeteld worden boven de 14% en waarom gebeurt dit en bent u bereid hier een eind aan te maken?
Het gaat hier om programmatische opdrachten die geboekt zijn onder een bijdrage onderdeel. Bijvoorbeeld inhuur verplichte procesvertegenwoordiging. Deze inhuur maakt geen onderdeel uit van externe inhuur volgens de rijksbreed afgesproken definitie hiervan. Bij een paar opdrachten, kan een deel van de opdracht aangemerkt worden als deze inhuur. Hiervoor gelden binnen El&I conform rijksafspraken boekingsprocedures. Het percentage van 14% wordt hierdoor niet beïnvloed.
68
Waarom is er op Bonaire een bemiddelaar voor € 19 220 ingehuurd betreffende de elektriciteitsvoorziening, waarom is voor zo'n op het oog kleine klus, zo'n bedrag ingezet, wat is de rechtvaardiging voor zo een hoog uurloon, wat waren de feitelijke werkzaamheden en waarom is gekozen voor de inhuur van deze externe?
De bemiddeling heeft betrekking op een langlopend conflict dat de elektriciteitsvoorziening op Bonaire ernstig bedreigt en waar de conflictwerende partijen zelf niet bij machte bleken tot een oplossing te komen. Gekozen is voor een bemiddelaar met de juiste kennis van zaken en ruime bestuurlijke ervaring, status en gewicht. De bemiddelaar heeft primair gepoogd partijen te brengen tot onderhandeling en waar dit geen resultaat mocht opleveren zeker gesteld dat een arbitrageprocedure zou worden gestart. De onderhandeling heeft nog niet tot resultaat geleid maar de arbitrage heeft een tweetal tussen uitspraken opgeleverd en de eind uitspraak is voorzien voor 1 augustus.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33240-XIII-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.