33 118 Omgevingsrecht

34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

FP1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2023

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 hadden kennisgenomen van de voortgangsbrief Omgevingswet van 30 juni 20233 en de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 juli 20234 waarin werd aangegeven op welke wijze aan de gewijzigde motie-Kluit (GroenLinks-PvdA) c.s. over het opnemen van wijzigingen in de begroting voor Binnenlandse Zaken voor 2024 en het ter beschikking stellen van de CA-gelden aan de decentrale overheden5 uitvoering is gegeven.

Naar aanleiding hiervan is op 18 september 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister heeft op 9 oktober 2023 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 18 september 2023

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsbrief Omgevingswet van 30 juni 20236 en uw brief van 14 juli 20237 waarin wordt aangegeven op welke wijze aan de gewijzigde motie-Kluit (GroenLinks-PvdA) c.s. over het opnemen van wijzigingen in de begroting voor Binnenlandse Zaken voor 2024 en het ter beschikking stellen van de CA-gelden aan de decentrale overheden8 uitvoering is gegeven. De leden van de fractie van de BBB wensen de regering naar aanleiding van deze brieven enkele vragen te stellen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA bedanken de regering voor de voortgangsbrief Omgevingswet met daarin de laatste stand van zaken betreffende de invoering van de Omgevingswet en de brief van 14 juli 2023 en wensen de regering naar aanleiding hiervan enkele vragen te stellen. De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij de door de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA gestelde vragen aan. De leden van de fractie van de SP sluiten zich aan bij de vragen gesteld door de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA en zullen op één punt de regering om een nadere duiding vragen. Het lid van de OPNL-fractie sluit zich graag aan bij de door de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA gestelde vragen.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB wensen de regering de volgende vragen te stellen:

  • 1. Zijn er voldoende «checks & balances» in de Omgevingswet ingebouwd?

  • 2. Kan de regering zo spoedig mogelijk een overzicht aanleveren met de exacte financiële afspraken? Deze leden verzoeken de regering om daarbij gebruik te maken van een overzichtelijke tabel.

  • 3. Worden vergunningaanvragen daadwerkelijker eenvoudiger en sneller? Indien dit niet het geval is, hoe gaat de regering er op termijn voor zorgen dat dit alsnog gebeurt?

  • 4. Wordt de gebiedsontwikkeling en worden alle woningbouwplannen die zo hard nodig zijn, hierdoor niet onnodig vertraagd?

  • 5. Zijn alle door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geconstateerde omissies, zoals bijvoorbeeld de «witte vlekken»9, opgelost vóór 1 januari 2024?

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verzoeken de regering onderstaande vragen zo spoedig mogelijk, en in ieder geval ruim voor 1 oktober a.s., te beantwoorden zodat er voor het verkiezingsreces van de Tweede Kamer voldoende tijd rest voor – zo nodig – nader overleg.

Vragen inzake de uitvoering van de gewijzigde motie-Kluit (GroenLinks-PvdA) c.s.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben naar aanleiding van de brief van 14 juli 202310 de volgende vragen:

  • 1. In de aan de orde zijnde brief wordt aangegeven welke financiële afspraken er over de financiering van de invoering van de Omgevingswet zijn gemaakt. Deze leden constateren dat deze informatie echter niet is opgenomen in een eenvoudig leesbaar overzicht van budgetten en jaartallen. Evenmin wordt door de regering aangegeven hoe de afspraken tussen de Rijks- en decentrale overheden zijn gemaakt en op welke wijze deze zich hebben ontwikkeld. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA kunnen hierdoor niet goed beoordelen of aan de gewijzigde motie-Kluit (GroenLinks-PvdA) c.s. over het opnemen van wijzigingen in de begroting voor Binnenlandse Zaken voor 2024 en het ter beschikking stellen van de CA-gelden aan de decentrale overheden11 is voldaan. Deze leden menen dat het van groot belang is dat de financiering voldoende is en dat de ontwikkeling van de financiering van het stelsel van de Omgevingswet voor het parlement voldoende inzichtelijk is gemaakt. Kan de regering, gelet hierop, de Kamer een duidelijk en overzichtelijk financieel totaaloverzicht in tabelvorm van de kosten en de te verwachte baten van de Omgevingswet doen toekomen? Kan de regering daarbij eveneens een historisch overzicht geven van de ontwikkeling van de vooraf ingeschatte jaarlijkse kosten? En van de gerealiseerde totale kosten en baten van de Omgevingswet, voor de periode vanaf de eerste aankondiging van de stelselherziening tot en met het jaar 2030? Kan de regering in dit overzicht ook aangeven op welke begrotingspost of in welk fonds de betreffende kosten op dit moment vindbaar zijn en of (en zo ja, hoe) geborgd is dat de betreffende budgetten aan de uitvoering van de Omgevingswet worden besteed? Is de regering bereid om dit overzicht jaarlijks te actualiseren en tezamen met de monitoringsrapportage naar de Kamer te sturen?

  • 2. Kan de regering aangeven of de middelen die in de aan de orde zijnde brief zijn vermeld, inclusief de extra middelen voor gemeenten uit het Coalitie Akkoord (de zogenaamde CA-gelden), geïndexeerd worden voor inflatie?

  • 3. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat niet alle gemeenten het voor hen beoogde budget voor het jaar 2023 kunnen opmaken, om reden dat de CA-gelden pas in december circulair verdeeld worden. Kan de regering toezeggen dat de budgetten die in het jaar 2023 niet zijn besteed, bij de begrote budgetten voor het jaar 2024 en verder opgeteld worden? Op deze wijze wordt voorkomen dat niet-bestede middelen voor het jaar 2023 retour gaan naar het Rijk.

Vragen n.a.v. de voortgangsbrief Omgevingswet van 30 juni 2023

  • 1. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA willen in het bijzonder aandacht vragen voor een vraagstuk dat deze leden per e-mail ter kennis is gekomen. Dit vraagstuk is ook bekend bij het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO), maar in het werkveld bestaat over dit vraagstuk nog onduidelijkheid. Deze leden hechten aan een spoedige beantwoording op dit punt omdat het raakt aan het behalen van de stikstofdoelstellingen en er duidelijkheid nodig is over de vraag hoe er door decentrale overheden, bij de eerste aanvraag voor een vergunning, informatie gevraagd kan worden over de stikstof-impact van een bouwwerk, dan wel activiteit. De vraag die deze leden aan de regering willen stellen kan als volgt worden samengevat:

    «De stikstofdepositie berekening wordt momenteel (Wabo) beoordeelt met de ingediende technische tekeningen en berekeningen, in het bijzonder met de MPG-berekening. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet en Wet Kwaliteitsborging (WkB) kan dit niet gecontroleerd worden door bevoegd gezag, omdat de benodigde informatie niet gevraagd wordt, dan wel in eerste aanleg gevraagd kan worden. Hoe moeten vergunningverleners bij de gemeente (of provincie) de voortoets (aerius) controleren? Als dit niet meer gecontroleerd kan worden door gemeenten, wie doet dat dan wel? En hoe wordt er grip gehouden op de gewenste afname van stikstofseposities in de bouwsector, dan wel voorkomen dat deze ongezien toenemen? Bouwprojecten zijn over het algemeen geen piekbelasters, echter vele druppels vullen ook een emmer. Hoe moeten gemeenten hier mee om gaan bij de inwerkingtreding van de wet Kwaliteitsborging/Omgevingswet?»

    De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verwijzen naar de bij deze brief gevoegde bijlage 1, waar meer in detail de gevoerde correspondentie over dit vraagstuk is na te lezen.

  • 2. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of bij haar weten er bij het IPLO andere gevallen bekend zijn waarin verschillende onderdelen van wet- en regelgeving – bijvoorbeeld door de doorlooptijd van de verschillende wetten – niet naadloos meer op elkaar aansluiten. Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, op welke wijze heeft de regering onderzocht of dit bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet het geval zou kunnen zijn? Kan de regering de Kamer een overzicht doen toekomen van de reparatieopgave die nodig is om andere wet- en regelgeving in lijn te brengen met de Omgevingswet en de doelen die de regering zichzelf in dit kader stelt?

  • 3. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verwijzen naar een door gemeente.nu en VIND Omgevingszaken afgelopen juni georganiseerde enquête met de vraag: «Hoe staan gemeenten ervoor met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024».12

    Uit deze enquête blijkt onder andere dat meer dan een derde van de aan de enquête deelnemende ambtenaren nog steeds «serieuze problemen» ervaart die de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet belemmeren. Van de deelnemende ambtenaren geeft 10 procent aan op korte termijn geen oplossingen voorhanden te hebben, waarvan een deel zelfs chaos voorziet. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat deze cijfers niet een heel ander beeld laten zien dan de eerder door Binnenlands Bestuur onder uitvoerend ambtenaren uitgevoerde enquêtes naar de invoering van de Omgevingswet. Met inachtneming van het voorgaande wensen deze leden de regering de volgende vragen te stellen:

    • a. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA benadrukken dat de enquête is uitgevoerd onder gemeenteambtenaren. Dit zijn mensen die het echte werk doen en uit de enquête volgt dat een derde daarvan grote problemen voorziet in de voorbereiding naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024. Deze leden maken zich onverminderd zorgen over de uitvoeringskwaliteit van de Omgevingswet. De enquête waaruit deze bevindingen voortkomen, is immers minder dan 6 maanden voor de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet uitgevoerd. De geconstateerde situatie is het resultaat van een jarenlang voorbereidingsprogramma. Kan de regering reflecteren op de vraag of deze cijfers niet een voorbode zijn van een stelselherziening waarin een aanzienlijk deel van de uitvoeringspraktijk niet kan werken met de voorgestelde wet- en regelgeving? Indien de regering deze vraag ontkennend beantwoordt, bij welk percentage zou de regering deze mening wel zijn toegedaan?

    • b. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij nog altijd de mening is toegedaan dat het verantwoord is om de Omgevingswet in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2024, nu een derde van de uitvoerend gemeenteambtenaren 6 maanden voor de invoeringsdatum nog steeds «serieuze problemen» in de voorbereiding tot inwerkingtreding van de wet ervaren en waarvan een deel zelfs chaos voorziet na genoemde inwerkingtredingsdatum.

    • c. Kan de regering deze leden aangeven hoe het mogelijk is dat ondanks de inzet van Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s), implementatiecoaches, samenwerkingstesten en alle sessies van het programma Aan de slag met de Omgevingswet (AdSO), de helft van de geënquêteerde ambtenaren nog steeds aangeeft voldoende kennis te missen? Ook geeft minimaal een derde van de geënquêteerde ambtenaren aan dat het opstellen van toepasbare regels een te grote opgave is. Welke risico’s ziet de regering voor burgers en bedrijven in gemeenten waar ambtenaren aangeven dat ze het werken met de Omgevingswet complex en te moeilijk vinden? Of is de regering van mening dat het geaccepteerd moet worden dat de helft van de uitvoerend ambtenaren de Omgevingswet te complex vinden om toe te passen?

    • d. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering waar burgers en bedrijven terecht kunnen in het geval zij menen schade op te lopen door uitgestelde of gebrekkige procedures voor vergunningverlening/planvorming op Rijks- of decentraal niveau als gevolg van de Omgevingswet. Welke waarborgen heeft de regering ingebouwd opdat voorkomen wordt dat gemeenten – die duidelijk nog steeds worstelen met de complexiteit van de stelselherziening – enorme schadevergoedingen moeten uitkeren omdat zij ongewild fouten maken in de planvorming en de vergunningverlening als gevolg van de invoering van de Omgevingswet?

    • e. Door een van de geënquêteerde ambtenaren wordt gesteld dat voor de bouw van een schuurtje een vergunningchecker van 68 pagina’s moet worden doorlopen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat dit niet een heel ander beeld geeft dan de 19 vragenbomen voor het kappen van een boom in het buitengebied, waar deze fractie naar verwees tijdens het plenaire debat over de invoeringsdatum van de Omgevingswet.13 Wat doet de Minister, als stelselverantwoordelijke, voor 1 januari 2024 eraan om dit soort volstrekt onwenselijke bureaucratie te voorkomen? En wat staat ter voorkoming hiervan na 1 januari 2024 in de systemen klaar?

  • 4. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat het Kadaster recentelijk negatief in het nieuws is gekomen na het lekken van persoonsinformatie via haar datasystemen.14 Naar de mening van deze leden is dit extra pijnlijk omdat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de regering al in 2022 had gewaarschuwd over het gemak waarmee persoonsgegevens bij het Kadaster te raadplegen zijn.15 Deze leden wijzen erop dat het Kadaster ook bij het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) een grote verantwoordelijkheid heeft. Dit inachtnemende hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA de regering de volgende vragen te stellen:

    • a. Kan de regering aangeven op welke wijze het getoonde lek bij het Kadaster gevolgen heeft voor de informatie die het DSO beschikbaar heeft dan wel deelt?

    • b. Kunnen via het DSO persoonsgegevens en persoonlijke informatie door derden opgevraagd worden, zoals bij het Kadaster? De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA denken dan bijvoorbeeld aan derden zoals ingehuurde krachten, adviesbureaus en/of anderen. En indien dit het geval is, op welke wijze wordt dan geborgd dat deze informatie niet verkeerd gebruikt wordt?

    • c. Worden er in het DSO persoonsgegevens en persoonlijke informatie centraal verzameld en bewaard, die via een datalek mogelijk voor iedereen toegankelijk kunnen worden?

    • d. Welke partij is verantwoordelijk voor een eventueel datalek bij het DSO? Is dit het Kadaster, de gemeente of de provincie, of is het Rijk verantwoordelijk als zijnde eindverantwoordelijke voor het hele stelsel? Of moeten de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA aan een hele andere partij denken, zoals lokale softwarebouwers of datacentra? Hoe is geregeld dat burgers en bedrijven schade die voortkomt uit een datalek bij het DSO kunnen verhalen of hun recht kunnen halen?

    • e. Welke waarborgen zijn ingebouwd opdat het Kadaster in de toekomst snel reageert op signalen van een mogelijk datalek?

    • f. Welke waarborgen zijn gesteld voor alle partijen die aan het DSO werken dat een datalek voorkomen wordt en/of dat er snel gereageerd wordt wanneer er signalen zijn dat zich een mogelijk datalek heeft voorgedaan?

  • 5. Onder verwijzing naar de motie-Janssen (SP) c.s. over het minimaal voldoen van alle betreffende websites aan de norm WCAG 2.1 voor inwerkingtreding van de Omgevingswet16 en de motie-Moonen (D66) c.s. over het bevorderen van participatie17, die tijdens het debat over de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet op 7 maart jl. zijn aangenomen, hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA de volgende vragen.

    • a. Kan de regering op een kaart weergeven, zoals bij de stand van zaken minimale eisen, welke Rijkspartijen en decentrale overheden hun systemen laten voldoen aan de toegankelijkheidseisen? Kan de regering ook aangeven bij welke decentrale overheden hieraan gewerkt wordt? En in het geval er decentrale overheden niet klaar voor zijn, kan de regering aangeven wanneer dit wel het geval is?

    • b. Kan de regering reflecteren op het belang van een inclusief systeem voor ruimtelijke ontwikkeling in Nederland, waarin alle Nederlanders mee kunnen doen?

    • c. In het geval de systemen nog niet voldoen aan de wettelijke toegankelijkheidsvereisten op 1 januari 2024 en dit ook niet haalbaar is op korte termijn na invoering van de Omgevingswet – zeg binnen 6 maanden na invoering –; is het voor de regering dan acceptabel om per 1 januari 2024 willens en wetens een systeem te lanceren dat miljoenen burgers op voorhand buiten spel zet?

    • d. Kan de regering aangeven of voor 1 januari 2024 het voorontwerp omgevingsplan via het DSO gepubliceerd kan worden? En indien dit niet het geval is, heeft de regering dan bij onafhankelijke juristen informatie opgevraagd of er als gevolg hiervan juridische risico’s worden gelopen in het kader van het Verdrag van Aarhus18 en de participatieopgave die is vastgelegd in de Omgevingswet? Zo ja, kan de regering deze informatie met de Kamer delen?

  • 6. Voor de zomer heeft de regering het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met de landelijke uniformering van de energie- en milieuprestatie bij nieuwbouw, het verbeteren van de veiligheid en gezondheid in gebouwen en enkele andere wijzigingen19 bij de beide Kamers voorgehangen. Tijdens deze voorhangprocedure zijn vanuit de Eerste Kamer geen schriftelijke vragen gesteld. Desondanks hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA naar aanleiding hiervan de regering alsnog de volgende vragen te stellen.

    • a. Is de regering ermee bekend dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zich door het voorhangen van dit besluit overvallen heeft gevoeld en zeer kritisch is op met name het inperken van de gemeentelijke bevoegdheden in dezen? Sterker nog, dat de VNG van mening lijkt te zijn dat zij voortijdig is gepasseerd en dat met bedoeld besluit één van de belangrijke uitgangspunten van de Omgevingswet, namelijk meer ruimte voor gemeentelijk maatwerk, ter discussie wordt gesteld. Kan de regering reflecteren op deze stellingname?

    • b. Kan de regering namens de koepels van het Interprovinciaal overleg (IPO) en de VNG aangeven dat ook zij bestuurlijk akkoord zijn gegaan met de inhoud van voormeld voorgehangen besluit? Zo ja, wanneer is dit gebeurd? Zo nee, kan de regering aangeven waarom zij dit besluit zonder deze overeenstemming heeft voorgehangen bij het parlement? Hoe verhoudt dit zich tot de interbestuurlijke verhoudingen onder de Omgevingswet, waar juist autonomie en goede samenwerking van verschillende overheidslagen centraal staat? Wat was het belang bij dit specifieke besluit dat het bestuurlijk overleg blijkbaar niet eerst naar ieders tevredenheid afgerond is?

    • c. Kan de regering toelichten hoe zij gemeenten en provincies decentrale afwegingsruimte wil geven om maatwerk te realiseren, bijvoorbeeld door ambitieuzere normen te stellen? Iets dat naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA van belang kan zijn om de markt te blijven uitdagen, om te blijven innoveren en om gemeentelijke energiedoelen te kunnen bereiken. Deze leden merken op dat de decentrale overheden graag met een aantal smaken (zilver, brons en goud) willen werken. Kan de regering garanderen dat deze ruimte er met het betreffende besluit is?

    • d. Is de regering bekend met de kritiek van de Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw op voormeld besluit?20

    • e. Kan de regering aangeven waarom zij een onderscheid maakt tussen (veiligheids-)eisen die worden gesteld aan huur- en koopwoningen? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA eens dat inwoners van Nederland dezelfde veiligheidseisen aan hun woning mogen verwachten, ongeacht waar zij wonen? Zo nee, kan de regering onderbouwen waarom niet?

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP stellen vast dat, zoals in de motie-Janssen (SP) c.s. over het minimaal voldoen van alle betreffende websites aan de norm WCAG 2.1 voor inwerkingtreding van de Omgevingswet21 verwoord en door de Minister onderschreven, nieuwe websites en apps van de overheid wettelijk verplicht zijn om per direct te voldoen aan alle eisen op niveau A en AA van de norm Web Content Accessibility Guidelines 2.1. Deze leden merken op dat voormelde motie een uitroepteken is achter de wettelijke plicht die voor de toegankelijkheid van alle overheidswebsites en apps geldt.

De leden van de fractie van de SP maken zich grote zorgen over een tijdige uitvoering van deze motie en of de regering aan voormelde wettelijke plicht bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal voldoen. De bij deze leden levende zorgen worden vergroot doordat de regering in de voortgangsrapportage lijkt aan te geven zich niet verantwoordelijk te voelen voor het door andere overheden dan de Rijksoverheid niet voldoen aan de wettelijke toegankelijkheidseisen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. De leden van de fractie van de SP lezen in bijlage 1 bij de voortgangsbrief Omgevingswet van 30 juni jl. het volgende: «Niet al deze websites vallen onder verantwoordelijkheid van BZK.»22 Deze leden hebben de volgende vragen voor de regering.

Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de SP dat het de regering is, en niet de andere overheden, die feitelijk verantwoordelijk is voor een zorgvuldige invoering en inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarbij aan alle wettelijke verplichtingen wordt voldaan? Is de regering de mening toegedaan dat wanneer overheidswebsites niet voldoen aan de wettelijk verplichte toegankelijkheidseisen de Omgevingswet desondanks in werking kan treden, ondanks dat hierdoor potentieel miljoenen burgers in hun belangen worden geschaad? Deelt de regering de mening van deze leden dat overheden – de Rijksoverheid en het verantwoordelijke ministerie nog in het bijzonder – te allen tijde voorop dienen te lopen in het naleven van wettelijke verplichtingen? Acht de Minister het denkbaar dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 wordt doorgezet terwijl de, nota bene onder zijn eigen ministerie vallende, wettelijke verplichtingen voor toegankelijkheid niet worden nageleefd?

Om de in de motie verwoorde duidelijkheid te verkrijgen uiterlijk 6 weken voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, verzoeken de leden van de fractie van de SP de regering om uiterlijk 6 weken voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aan de Kamer een overzicht van alle bij de Omgevingswet gebruikte overheidswebsites te sturen. Daarbij verzoeken deze leden om per website duidelijk aan te geven of de betreffende website per datum inwerkingtreding minimaal zal voldoen aan alle wettelijk verplichte eisen op niveau A en AA van de norm Web Content Accessibility Guidelines 2.1. Deze leden krijgen op dit punt graag een toezegging van de regering. De leden ontvangen bij toezending van het gevraagde overzicht tevens graag een appreciatie van de regering op de bevindingen en wat dit betekent voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Kan de regering aangeven wie toezicht houdt op het door de overheden nakomen van de wettelijke plicht dat overheidswebsites en apps minimaal moeten voldoen aan de eisen van niveau A en AA van de norm Web Content Accessibility Guidelines 2.1? Is de regering bereid, indien de resultaten van het overzicht van het door overheden (niet) voldoen aan de wettelijk verplichte toegankelijkheidseisen van de Omgevingswetwebsites daartoe aanleiding geven, de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet aan te passen? Onderkent de regering dat, indien overheidswebsites niet voldoen aan de verplichte toegankelijkheidseisen en de regering besluit de Omgevingswet toch in werking te laten treden, dit een juridische grond in het leven roept waar burgers zich op kunnen beroepen? De leden van de fractie van de SP vragen de regering hierop te reflecteren.

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

Hoogachtend,

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, E. Kemperman

BIJLAGE 1

Vraag aan het Iplo

Met de inwerking treden van de omgevingswet en wet kwaliteitsborging (per 1 januari 2024) zal de huidige aanvraag omgevingsvergunning zoals we die nu kennen onder de wabo opgeknipt worden in twee activiteiten namelijk:

Omgevingsplanactiviteit die bestaat uit het bouwen hiervoor zijn de gemeenten het bevoegd gezag.

De toets van het bouwen van een bouwwerk voor het ruimtelijk bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk aan het omgevingsplan noemen we een omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk. Voorbeelden zijn de bouwhoogte en het bebouwingspercentage. Maar ook regels over het uiterlijk van een bouwwerk (welstand) en de functietoedeling in het omgevingsplan.

Voor deze activiteit is enkel een geveltekening en situatietekening noodzakelijk, meer kunnen de gemeenten niet eisen en zijn er vaak ook niet.

Technische bouwactiviteit, dit betreft veel al een melding (gevolgklasse 0 en 1), Kwaliteits borger.

Gevolgklasse 0 en 1, dit 85% van de bouwactiviteiten in Nederland, deze vallen per 1 januari onder de Wet Kwaliteitsborging (WkB)

https://vng.nl/sites/default/files/2021–05/wkb-voorbeelden-gevolgklasse-1.pdf

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2021/03/01/factsheet-de-wet-kwaliteitsborging-voor-het-bouwen-gevolgklassen

De technische bouwactiviteit gaat over de toets van een aanvraag aan de regels voor de technische bouwkwaliteit uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van een bouwwerk. Door de knip zijn er meer technische bouwactiviteiten vergunningvrij, omdat ruimtelijke randvoorwaarden niet langer een rol spelen.

Voor de technische activiteit geld enkel een meldingsplicht en moet men een borgingsdossier toevoegen aan deze melding. Volgens de wet (WkB) moet het bevoegd gezag deze melding dan binnen 4 weken accepteren.

Bij het inwerking treden van de WkB zal de technische toetsing dan volledig overlaten worden aan de private sector, en hoeft men geen technische tekeningen meer te overhandigen aan het bevoegde gezag (gemeente). Voor gevolgklassen 0 en 1 (woningen – bedrijfshallen) is het bevoegde gezag enkel nog aan zet voor de ruimtelijke toets, hiervoor hoeft men enkel geveltekeningen en situatietekeningen aan te leveren.

Technische gegevens voor de bouwactiviteiten staan niet in het borgingsdossier, dit is geen vereiste volgens de wet en mogen de gemeenten dan ook niet opvragen. Technische bescheiden dienen wel toegevoegd te worden aan het opleverdossier samen met foto’s uitvoering.

Gevolg van deze wetswijziging is dat het bevoegde gezag veelal de gemeenten de voortoets (aerius) m.b.t. stikstof niet meer kunnen toetsen.

Hiervoor hebben zij de technische tekeningen nodig, hieruit zijn onderstaande factoren te herleiden.

  • o Aantal kuubs beton, dit heeft te maken met vervoersbewegingen en gebruik momenten bouwkraan

  • o Traditionele bouw of prefab bouw, i.v.m. doorlooptijd bouw i.r.t. het aantal verkeersbewegingen.

  • o Hout gestookte kachel (pellet) ja of nee

  • o Vervoersbewegingen t.b.v. bouwwerkzaamheden.

  • o Gasloos bouwen ja/nee

In het huidige stelsel (Wabo), moet er aangetoond worden doormiddel van een voortoets (stikstofdepostieberekening) dat er tijdens de bouwactiviteiten geen nadelige gevolgen optreden voor de Natura 2000 gebieden. Dit omdat de RvS op 2 nov 2022 heeft bepaald dat de bouwvrijstelling is komen te vervallen. De stikstofdepositie berekening wordt momenteel (wabo) beoordeelt met de ingediende technische tekeningen en berekeningen, in het bijzonder met de MPG-berekening. Bij de inwerkingtreding van de omgevingswet en wet kwaliteitsborging (WkB) kan dit niet gecontroleerd worden door bevoegd gezag.

De plannen voor de invoering Wet kwaliteitsborging zijn jaren terug bedacht, echter is deze wet keer op keer uitgesteld, dit omdat men deze wet (WkB) tegelijkertijd met de omgevingswet wil introduceren.

Bij het ontwikkelen/ bedenken van de WkB was de stikstofproblematiek nog niet zo groot zoals nu. Daarbij is vorig jaar ook de bouwvrijstelling komen te vervallen (uitspraak RvS 22 nov).

Hoe moeten wij als vergunningverleners bij de gemeente de voortoets (aerius) controleren?

Als dit niet meer gecontroleerd kan worden is er geen grip meer op de toename van stikstof in de bouwsector.

De bouwsector zijn dan wel geen piekbelasters, echter vele druppels maken ook een emmer. Hoe moeten we hier mee om gaan bij de inwerkingtreding van de wet kwaliteitsborging/ omgevingswet?

Reactie van het Iplo

In antwoord op uw vraag geven wij de volgende informatie:

Er geldt een algemene rijksregel over stikstofemissie bij het verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden.

Artikel 7.19a Bbl (stikstofemissie)

  • «1. Bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden worden adequate maatregelen getroffen om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken.

  • 2. Het eerste lid is alleen van toepassing op het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een melding als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, nodig is en op het slopen van een bouwwerk waarvoor een melding als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, is vereist omdat de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 bedraagt.»

De emissie van stikstof is geen beoordelingsgrond voor de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. In afdeling 8.3 Bkl staan alleen beoordelingsregels over de technische aspecten van het bouwen.

Ook bij de melding voor een bouwwerk dat onder kwaliteitsborging valt, geldt dat de kwaliteitsborging alleen toeziet op de technische aspecten van het bouwen. Gegevens over stikstofemissie zijn ook geen onderdeel van de melding volgens artikel 2.18 Bbl.

Bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden kan wel stikstofemissie plaatsvinden door het gebruik van machines op de bouwplaats en transport van materialen naar de bouwplaats. Door deze emissie kan sprake zijn van een:

Omdat dit antwoord helaas niet het antwoord is wat antwoord geeft op de vraag is een nadere vraag gesteld:

Uw vraag is:

Dank voor uw antwoord.

Volgens BIJ12 zal na inwerkingtreding van de Omgevingswet het bevoegde gezag nog steeds in staat zijn (moeten zijn) om aan de hand van de relevante documenten een vergunningaanvraag te beoordelen. Ook voor het onderdeel natuur (gebiedsbescherming). In dat verband wijzen wij ook op artikel 4:2, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (die na inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden).

Met de invoering van de WkB beschikt het bevoegd gezag bij een bouwmelding niet meer over de technische specificaties om de vereiste voortoets (aerius) te controleren. Nu dit niet meer inzichtelijk is kan er niet beoordeelt worden of de Wet natuurbescherming aanhaakt en er een advies en instemming opgevraagd moet worden bij provincie.

Reactie Iplo

In antwoord op uw vraag geven wij de volgende informatie:

Als bevoegd gezag heeft u de mogelijkheid de bouw melding binnen 4 weken te beoordelen en om extra informatie vragen boven op de verplichte gegevens die bij een bouwmelding moeten zitten. Dat geldt voor bijzondere situaties waarin bepaalde specifieke risico’s spelen die van invloed kunnen zijn op het voldoen van de bouwactiviteit aan de bouwtechnische regels van hoofdstuk 4 en 5 van het Bbl. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij bijzondere lokale omstandigheden. Het bevoegd gezag kan dan voor specifieke bouwwerkzaamheden die daarmee samenhangen (inclusief de momenten waarop ze plaatsvinden) informatie opvragen (artikel 2.20 Bbl).

Wat betekent dit nu?

Uit voorstaand antwoord kan je concluderen dat stikstof een bijzondere lokale omstandigheid is. Wat op zich al vreemd is. Een bijzondere lokale omstandigheid is namelijk een lokale risico of een lokale situatie waardoor het eindresultaat van een bouwactiviteit mogelijk niet aan de bouwtechnische regels van het Bbl voldoet. Stikstof heeft hier geen invloed op.

Maar mocht het wel een bijzonder lokale omstandigheid zijn dan zal de kwaliteitsborger hierop moeten toezien. Wat betekent dit dan voor de consument en de nu al aanzienlijk oplopende kosten die betaald moeten worden.

Daarnaast geeft het Iplo het volgende aan: «Het bevoegd gezag kan dan voor specifieke bouwwerkzaamheden die daarmee samenhangen (inclusief de momenten waarop ze plaatsvinden) informatie opvragen (artikel 2.20 Bbl).»

Artikel 2.20 bbl geeft het volgende aan:

(Gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)

  • 1. Op verzoek van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.2, worden gegevens en bescheiden verstrekt over specifieke bouwwerkzaamheden en de momenten waarop deze worden uitgevoerd als dit bijzonder is aangewezen met het oog op het voorkomen en of beperken van risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen aan de regels voor de bouwactiviteit, bedoeld in de hoofdstukken 4 en 5.

  • 2. Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

In hoofdstuk 4 en 5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, bruikbaarheid, toegankelijkheid en bouwinstallaties van nieuwe bouwwerken of bij verbouw, verplaatsing of wijziging van een gebruiksfunctie.

Dit zijn de regels waar bouwwerken aan moeten voldoen. De kwaliteitsborger toetst op de punten uit deze hoofdstukken. Informatie die je opvraagt moet hier dan ook betrekking op hebben volgens artikel 2.20 Bbl. Stikstof is hier geen onderdeel van.

Wij hebben de vraag ook voorgelegd aan juristen gespecialiseerd op dit gebied. Zij geven aan dat het een vraagstuk is die dieper uitgezocht moet worden. Zij konden hier dus niet een kort en simpel antwoord op geven, omdat het kennelijk wederom ook weer een vraagstuk is die meer tijd en aandacht nodig heeft.

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2023

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken hebben mij per brief van 18 september jl. vragen gesteld over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierbij stuur ik u de beantwoording van de gestelde schriftelijke vragen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsbrief Omgevingswet van 30 juni 202323 en uw brief van 14 juli 202324 waarin wordt aangegeven op welke wijze aan de gewijzigde motie-Kluit (GroenLinks-PvdA) c.s. over het opnemen van wijzigingen in de begroting voor Binnenlandse Zaken voor 2024 en het ter beschikking stellen van de CA-gelden aan de decentrale overheden25 uitvoering is gegeven. De leden van de fractie van de BBB wensen de regering naar aanleiding van deze brieven enkele vragen te stellen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA bedanken de regering voor de voortgangsbrief Omgevingswet met daarin de laatste stand van zaken betreffende de invoering van de Omgevingswet en de brief van 14 juli 2023 en wensen de regering naar aanleiding hiervan enkele vragen te stellen. De leden van de fractie van D66 sluiten zich bij de door de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA gestelde vragen aan. De leden van de fractie van de SP sluiten zich aan bij de vragen gesteld door de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA en zullen op één punt de regering om een nadere duiding vragen. Het lid van de OPNL-fractie sluit zich graag aan bij de door de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA gestelde vragen.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB wensen de regering de volgende vragen te stellen:

1.

Zijn er voldoende «checks & balances» in de Omgevingswet ingebouwd?

De term «checks and balances» vat ik zo op dat wordt gedoeld op het systeem van wederzijdse controle en evenwicht tussen de wetgevende macht, uitvoerende macht en rechtsprekende macht. De Omgevingswet volgt hierbij de gebruikelijke verdeling tussen de drie machten in de Nederlandse staatsinrichting. Tijdens de totstandkoming van het stelsel is daar veel aandacht voor geweest. Zo zijn tijdens de parlementaire behandeling aanvullende waarborgen in het stelsel opgenomen, onder meer door de sturing vanuit de wetgever te vergroten en vroegtijdige betrokkenheid van het parlement bij uitvoeringsregelgeving wettelijk te verankeren. In de Omgevingswet zijn de regels over kerninstrumenten, zoals omgevingsvergunning, projectbesluit en omgevingsplan, en regels over procedures opgenomen. Daarnaast bevat de Omgevingswet de kaders voor de bevoegdheidsverdeling. Ook zijn, vanwege de mogelijk ingrijpende rechtsgevolgen die bepaalde instrumenten kunnen hebben, de meeste regels over grondeigendom op wetsniveau, dus in de Omgevingswet, geregeld.

Ten opzichte van het huidige omgevingsrecht, heeft in de Omgevingswet op onderdelen een harmonisatie plaatsgevonden. Zo is in de Omgevingswet de lijn gecontinueerd uit de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening dat inhoudelijke regels in beginsel worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Met de toepassing van dit uitgangspunt zijn er enkele inhoudelijke normen die nu nog op het niveau van een formele wet of ministeriële regeling zijn te vinden, naar een AMvB verplaatst. Deze AMvB’s zijn via een voorhangprocedure voorgelegd aan beide kamers van de Staten-Generaal. Deze procedure geldt ook voor toekomstige inhoudelijke wijzigingen.

Op decentraal niveau worden de algemeen verbindende voorschriften in beginsel vastgesteld door de wetgevende macht (de gemeenteraad, het algemeen bestuur van een waterschap en provinciale staten). Voor wat betreft het omgevingsplan is er een – onder het huidige recht ook bestaande – mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om via omgevingsvergunningen af te wijken van het omgevingsplan. De betrokkenheid van de gemeenteraad daarbij is gewaarborgd. De raad kan gevallen aanwijzen waarin de raad een bindend advies uitbrengt over het verlenen of weigeren van de omgevingsvergunning.

De rol van de rechtsprekende macht is het nieuwe stelsel ook gewaarborgd. De rechtsbescherming onder de Omgevingswet is gelijkwaardig aan die onder het huidige recht. Burgers en bedrijven kunnen in beroep tegen besluiten die hun belangen raken, waaronder het omgevingsplan (als opvolger van het bestemmingsplan) en alle beschikkingen, zoals omgevingsvergunningen en handhavingsbesluiten. De rechtsbescherming gebeurt net als nu in beginsel via beroep in twee instanties (beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State). Beroep in één instantie wordt net als nu soms gehanteerd bij besluiten waarvan het vaststellen van de rechtmatigheid voorwaarde is voor andere besluiten en onzekerheid voor die vervolgbesluiten moet worden voorkomen; een voorbeeld hiervan is het omgevingsplan. Op sommige punten zijn de rechtsbeschermingsmogelijkheden vergroot, bijvoorbeeld bij onderwerpen die onder huidig recht bij gemeentelijke verordening worden geregeld, waartegen geen beroep openstaat, en onder de Omgevingswet bij omgevingsplan worden geregeld, zodat wel beroep openstaat.

Naast deze bevoegdheidsverdeling met bijbehorende waarborgen («checks and balances») is het stelsel voorzien van aanvullende controlemechanismen. De overkoepelende stelselverantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bijdragen aan evenwichtige besluitvorming, ook als het gaat over ministeriële regelingen van vakministers. Daarnaast hebben verschillende adviseurs een wettelijk geborgde rol, zoals de Afdeling advisering van de Raad van State, de Commissie voor de milieueffectrapportage en het Planbureau voor de Leefomgeving. Ten slotte kunnen de binnenkort te benoemen regeringscommissaris Omgevingswet en de ingestelde Evaluatiecommissie Omgevingswet26 daarin nog een aanvullende bijdrage hebben.

2.

Kan de regering zo spoedig mogelijk een overzicht aanleveren met de exacte financiële afspraken? Deze leden verzoeken de regering om daarbij gebruik te maken van een overzichtelijke tabel.

Het antwoord op deze vraag is voor het overzicht samengevoegd met vraag 1 van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA en vindt u hieronder.

3.

Worden vergunningaanvragen daadwerkelijker eenvoudiger en sneller? Indien dit niet het geval is, hoe gaat de regering er op termijn voor zorgen dat dit alsnog gebeurt?

Gelet op de inhoudelijke samenhang tussen deze vraag en vraag 4, kies ik ervoor om beide vragen, hieronder, gezamenlijk te beantwoorden.

4.

Wordt de gebiedsontwikkeling en worden alle woningbouwplannen die zo hard nodig zijn, hierdoor niet onnodig vertraagd?

Ik deel het belang van de voortgang en versnelling van besluitvormingsprocessen voor gebiedsontwikkeling en woningbouwprojecten. Daartoe is de (sectorale) regelgeving onder de Omgevingswet inhoudelijk beter op elkaar afgestemd en overzichtelijker geordend. Op die manier kan voor meer activiteiten via één loket, één vergunning worden aangevraagd. Onder de Omgevingswet is dit loket de plek waar onder coördinatie van één bevoegd gezag de integrale afweging wordt gemaakt. Om dergelijke integrale afwegingen te maken speelt de omgevingstafel een belangrijke rol. Het is dan ook goed om te zien dat verspreid in het land hard geoefend wordt en ervaringen met omgevingstafels worden opgedaan. Ook zijn procedures gestroomlijnd. In meer gevallen dan nu is een kortere procedure van toepassing, bijvoorbeeld voor bouwprojecten of gebiedsontwikkelingen waarbij van het omgevingsplan wordt afgeweken. Procedures zullen voor bepaalde activiteiten daardoor dan ook sneller verlopen. Daarnaast is met behulp van het DSO voor burgers en ondernemers veel meer informatie beschikbaar. Een van de doelen daarvan is dat het inzichtelijker wordt om de juiste vergunningen aan te vragen. Verdere versnelling voor woningbouwprojecten kan worden bereikt via het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat momenteel in procedure is en dat voortbouwt op de Omgevingswet. In dat voorstel wordt voorgesteld om voor meer projecten dan nu, beroep in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te voeren. Dat zou tot een verdere verkorting van de procedures kunnen leiden.

5.

Zijn alle door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geconstateerde omissies, zoals bijvoorbeeld de «witte vlekken»27, opgelost vóór 1 januari 2024?

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar position paper aan uw Kamer een aantal opmerkingen en onzekerheden over het DSO in relatie tot het functioneren van de rechtspraak naar voren gebracht. De afgelopen periode heb ik uw Kamer verschillende malen, waaronder mijn laatste brief van 9 oktober jl.28 geïnformeerd over de door de Afdeling aangedragen punten en de acties die zijn c.q. worden ondernomen om de bij de Afdeling aanwezige zorgen weg te nemen. Ik zal u hieronder per aandachtspunt meenemen in de laatste stand van zaken.

Goede raadpleegbaarheid van het omgevingsplan (Viewers):

Het eerste punt dat de Afdeling aandroeg in haar position paper ging over de vraag of de onderdelen binnen een omgevingsplan op een inzichtelijke wijze en in onderlinge samenhang raadpleegbaar zijn, ook wanneer de brondocumentatie verschilt. Graag licht ik nogmaals toe hoe dit punt is te ondervangen en welke acties er de afgelopen periode zijn genomen en de komende periode nog volgen.

Voor een goede raadpleegbaarheid van het omgevingsplan is het van belang om te weten welke informatie waar geraadpleegd kan worden. Daarvoor zijn, zoals in mijn brief van 10 maart 2023 ook aangegeven, drie portalen relevant.29

  • Besluiten tot vaststelling van een omgevingsplan (de wijzigingsbesluiten) worden ontsloten via de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (LVBB) en bekendgemaakt op www.officielebekendmakingen.nl.

  • De (vastgestelde) wijzigingsbesluiten worden verwerkt in een geconsolideerde regeling van het betreffende omgevingsplan. De «juridische weergave» van de geconsolideerde regeling die ontstaat als gevolg van het genomen besluit wordt getoond op www.wetten.nl.

  • Het geïntegreerde kaartbeeld van de nieuwe geconsolideerde regeling wordt getoond in de viewers van het DSO-LV.

Om de raadpleegbaarheid van het omgevingsplan te verbeteren is enige tijd geleden besloten om naast de viewer «Regels op de Kaart» een tweede viewer «Documenten op de Kaart» te ontwikkelen. Deze viewer is onder begeleiding van een juridische begeleidingsgroep, waar ook de Afdeling in is vertegenwoordigd, tot stand gekomen en wordt inmiddels veelvuldig getest en beproefd.30 Dit testen en beproeven is bedoeld om fouten op te sporen voor inwerkingtreding en om ervaring op te doen met het instrument. Dit is een gebruikelijke werkwijze in de ontwikkeling van systemen. Om snel met gebruikers te zien of de ontwikkelde functionaliteit technisch en (voldoende) gebruiksvriendelijk werkt.

Om de raadpleegbaarheid en het gebruik van de viewers nog meer te verbeteren is recentelijk, mede op basis van gebruikerservaringen, de indeling (overzichtspagina) van de viewers aangepast. Er is gekozen om duidelijk één ingang als eerste aan te bieden. Daarbij gaat het om de viewer die tot op heden bekendstond als viewer «Documenten op de Kaart». De viewer die bekendstond als «Regels op de Kaart» wordt vanaf nu één stap later als aanvullende zoekmogelijkheid aangeboden.31

Naast deze meer «technische» wijzigingen is er de afgelopen periode ook een werkplaats. gestart. Een werkplaats is een praktische oefenmethode waarbij de deelnemers zelf actief aan de slag gaan onder begeleiding van inhoudelijke en/of technische experts. In deze werkplaats, komt onder andere de werking en samenhang van de verschillende portalen aan de orde en worden ervaringen opgedaan. Dit wordt door alle betrokken partijen als positief en waardevol gezien. Daarnaast geeft de Afdeling in de diverse recentelijke overleggen aan dat de Afdeling ook zelf druk bezig is om de eigen werkprocessen nader uit te werken en in te richten. De opgedane ervaringen worden ook gebruikt om de doorgeleiding («linken») tussen de afzonderlijke portalen verder te verbeteren. Zowel de gezamenlijke werkplaats als de eigen voorbereidingen binnen de Afdeling zullen de komende periode gecontinueerd worden.

Tijdreizen in het DSO:

Hoewel het tijdreizen in het DSO niet expliciet door de Afdeling werd benoemd. Is het wel een essentiële functionaliteit voor de rechtspraak en de juridische uitvoeringspraktijk. Om die reden neem ik uw Kamer dan ook graag mee in de laatste stand van zaken ten aanzien van deze functionaliteit.

Bij de functionaliteit tijdreizen is het zinvol om onderscheid te maken in het (kunnen) raadplegen van regels «in het verleden», «in de toekomst» en «ontwerpen». Eerder heb ik u gemeld dat het tijdreizen naar het verleden in het DSO-LV mogelijk was.32 Overigens is tijdreizen naar het verleden ook mogelijk op wetten.nl. Deze vorm van tijdreizen is in het kader van IKT inmiddels veelvuldig getest en opgedane bevindingen zijn opgepakt, opnieuw getest en opgelost.33 Tijdreizen naar de toekomst en het tonen van ontwerpregelingen werkt inmiddels ook. Deze vormen van tijdreizen zijn ook in het kader van IKT-5 getest. De resultaten van IKT-5 heb ik meegestuurd bij mijn voortgangsbrief van 9 oktober jl.

De Afdeling is meegenomen in deze ontwikkelingen via onder andere een demosessie. Daarnaast is de Afdeling het DSO-LV, inclusief het tijdreizen, zelf nadrukkelijk aan het beproeven, in het kader van haar eigen voorbereidingen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zoals ook hierboven al gemeld. De komende periode is erop gericht om de verschillende varianten van het tijdreizen (nog) verder te beproeven. Eventuele bevindingen die daarbij naar boven komen zullen uiteraard worden opgepakt. Belangrijkste punt daarbij is het, waar mogelijk nog verder, gebruiksvriendelijker maken van deze functionaliteit. Het verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid is een continu proces en loopt ook door na inwerkingtreding op 1 januari 2024.

Risico’s op het ontstaan van «witte vlekken» in het omgevingsplan:

In maart sprak de Afdeling haar zorg uit over het ontstaan van een zgn. «witte vlek» en daarmee een lacune in de regelgeving wanneer zij een regel in een uitspraak zou vernietigen. Zoals in mijn reactie op het position paper al aangeven hangt het eventueel ontstaan van «witte vlekken» af van verschillende factoren. Bijvoorbeeld hoe enerzijds het bestreden besluit is vormgegeven en anderzijds hoe de Afdeling in haar uitspraken besluit. Daarnaast kan de Afdeling ook zelf ervoor kiezen om een voorziening te treffen.

In de diverse overleggen die de afgelopen periode zijn gevoerd is dit aandachtspunt veelvuldig naar voren gekomen. Ook zijn er de afgelopen periode verschillende inhoudelijke bijeenkomsten geweest in de vorm van een werkplaats. Het vraagstuk met betrekking tot hoe om te gaan met «witte vlekken» is in de werkplaats besproken. In deze gesprekken is gekeken naar de verschillende factoren, zoals hierboven benoemd, en hoe hier mee om te gaan. In de optiek van betrokken partijen is dit inmiddels afdoende uitgewerkt en intern beschreven.

Verwerking van uitspraken in de geconsolideerde regeling van het omgevingsplan:

De noodzaak die de Afdeling in maart uitsprak over het feit dat uitspraken snel en op een traceerbare en goed raadpleegbare wijze worden verwerkt benadruk ik nogmaals. Daarbij maak ik wederom het onderscheid tussen:

  • Het kenbaar maken dat de afdeling een uitspraak heeft gedaan; en

  • Het (inhoudelijk) verwerken van de uitspraak door het bevoegd gezag.

In overleg met de Afdeling is gezamenlijk geconcludeerd dat de Afdeling haar uitspraken op de gebruikelijke manier blijft delen en kenbaar maken, namelijk met de betrokken procespartijen en via de eigen digitale kanalen. Zoals in mijn brief van 12 maart 2023 aangegeven kijk ik naar de mogelijkheden tot een extra signaleringsfunctie in het DSO-LV.34 In dit kader is er door de Tactische beheerorganisatie (TBO) een eerste voorstel gemaakt. Dit voorstel wordt de komende periode, onder andere samen met de Afdeling en de VNG, verder besproken. Of een dergelijke extra signaleringsfunctie voor 1 januari 2024 gereed is hangt af van de verdere besprekingen. Alle partijen geven echter tegelijkertijd aan dat het eventueel ontbreken van deze extra signaleringsfunctie op 1 januari 2024, inwerkingtreding van de wet niet in de weg zit.

Voor wat betreft het (inhoudelijk) verwerken van een uitspraak van de Afdeling ligt de verantwoordelijkheid bij het betreffende bevoegd gezag. Voor het verwerken van uitspraken door het bevoegd gezag wordt toegewerkt naar een extra – specifiek – mutatiescenario, onder de nieuwe standaard (STOP-B). Voor de korte termijn is een workaround beschreven en zal het verwerken plaatsvinden onder de huidige standaard (STOP-A), via het bestaande mutatiescenario, het zogenoemde basisscenario.35 Deze workaround werkt in het DSO-LV en de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (LVBB). De lokale plansoftwareleveranciers hebben nog wel wat werk te doen op dit onderdeel, maar geven allen aan dat de benodigde ondersteuning met een beperkte investering in tijd gerealiseerd kan worden. De plansoftwareleveranciers worden hierbij ondersteund door het interbestuurlijk programma Aan de Slag en daarbinnen in het bijzonder door de VNG. Afgesproken is dat de Afdeling in dit (verdere) traject, vanwege het maatschappelijke belang, blijft meedenken.

Adequate rechtsbescherming:

Een andere zorg die de Afdeling uitsprak was dat partijen tegen die besluitvorming wensen op te komen op een laagdrempelige en gebruiksvriendelijke manier hun rechten moeten kunnen afleiden uit het DSO. De afdeling pleitte dan ook voor gebruikerstesten met burgers en hun vertegenwoordigers. Een pleidooi dat ik uiteraard deel. In mijn reactie op het position paper meldde ik al dat het DSO, mede vanwege dit punt, regelmatig wordt getest met diverse gebruikersgroepen. De gebruikerstesten helpen met het creëren van een gebruiksvriendelijker DSO-LV.36 Ook de afgelopen periode zijn de viewers («Regels op de Kaart» en «Documenten op de Kaart») veelvuldig getest en worden eventuele bevindingen opgepakt. De komende periode richting inwerkingtreding zal in de gebruikerstesten ook meer aandacht komen te liggen op de samenhang tussen de viewers in het DSO-LV en de voor gebruikers andere relevante portalen.37 Op basis van de opgedane ervaringen en bevindingen wordt ook verder gewerkt aan instructies voor gebruikers en «helpfuncties». Daarnaast werk ik ook op andere onderdelen aan het verder c.q. meer gebruiksvriendelijk maken van het DSO-LV. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 9 oktober 2023.

Robuust en stabiel DSO:

Om het DSO, en daarmee de Omgevingswet, tot een succes te maken, is het essentieel dat het DSO veelvuldig en grootschalig wordt getest, om zeker te stellen dat het systeem voldoende robuust is. Wanneer het «minimale product», dat is beoogd bij inwerkingtreding is afgerond acht de Afdeling het zinvol om zelf uitvoerig te gaan testen.38 In mijn reactie op 12 maart 2023 berichtte ik dat het stelsel (DSO) voldoende stabiel aanwezig en werkbaar is gebleken en nodigde ik de Afdeling uit om het stelsel te blijven beproeven en hiermee te blijven oefenen.39 De afgelopen periode heeft de Afdeling in diverse sessies het DSO beproefd en kennisgemaakt met verschillende functies, waaronder het tijdreizen. De komende tijd blijft de Afdeling aandacht besteden aan het beproeven en oefenen met de diverse functies binnen het DSO-LV.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verzoeken de regering onderstaande vragen zo spoedig mogelijk, en in ieder geval ruim voor 1 oktober a.s., te beantwoorden zodat er voor het verkiezingsreces van de Tweede Kamer voldoende tijd rest voor – zo nodig – nader overleg.

Vragen inzake de uitvoering van de gewijzigde motie-Kluit (GroenLinks-PvdA) c.s.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben naar aanleiding van de brief van 14 juli 202340 de volgende vragen:

1.

In de aan de orde zijnde brief wordt aangegeven welke financiële afspraken er over de financiering van de invoering van de Omgevingswet zijn gemaakt. Deze leden constateren dat deze informatie echter niet is opgenomen in een eenvoudig leesbaar overzicht van budget- ten en jaartallen. Evenmin wordt door de regering aangegeven hoe de afspraken tussen de Rijks- en decentrale overheden zijn gemaakt en op welke wijze deze zich hebben ontwikkeld. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA kunnen hierdoor niet goed beoordelen of aan de gewijzigde motie-Kluit (GroenLinks-PvdA) c.s. over het opnemen van wijzigingen in de begroting voor Binnenlandse Zaken voor 2024 en het ter beschikking stellen van de CA- gelden aan de decentrale overheden41 is voldaan. Deze leden menen dat het van groot belang is dat de financiering voldoende is en dat de ontwikkeling van de financiering van het stelsel van de Omgevingswet voor het parlement voldoende inzichtelijk is gemaakt. Kan de regering, gelet hierop, de Kamer een duidelijk en overzichtelijk financieel totaaloverzicht in tabelvorm van de kosten en de te verwachte baten van de Omgevingswet doen toekomen? Kan de regering daarbij eveneens een historisch overzicht geven van de ontwikkeling van de vooraf ingeschatte jaarlijkse kosten? En van de gerealiseerde totale kosten en baten van de Omgevingswet, voor de periode vanaf de eerste aankondiging van de stelselherziening tot en met het jaar 2030? Kan de regering in dit overzicht ook aangeven op welke begrotings- post of in welk fonds de betreffende kosten op dit moment vindbaar zijn en of (en zo ja, hoe) geborgd is dat de betreffende budgetten aan de uitvoering van de Omgevingswet worden besteed? Is de regering bereid om dit overzicht jaarlijks te actualiseren en tezamen met de monitoringsrapportage naar de Kamer te sturen?

In de brief aan uw Kamer42 is aangegeven dat met de bestuurlijke partners in juli 2023 een meerjarig principeakkoord over de dekking van de beheerkosten van het DSO-LV is bereikt, waarmee meerjarig financiële stabiliteit is gecreëerd. De afspraken voorzien in:

  • Transitiekosten en bijbehorende terugverdientermijnen;

  • Investeringskosten en beheerkosten;

  • Bijdrage BZK aan kosten voor invoeringsondersteuning.

De middelen die vanuit de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën voor de invoering van de Omgevingswet ter beschikking worden gesteld aan de decentrale overheden zullen volgens reguliere systematiek tijdens de voorjaarsbesluitvorming 2024 en 2025 worden overgeboekt via het Gemeentefonds.

Ook is in 2023 het Integraal Financieel Beeld geactualiseerd waarin modelmatig alle financiële aspecten met betrekking tot de invoering van de Omgevingswet en DSO-LV is weergegeven. Dit is in een meerjarig perspectief geplaatst en geeft ook inzicht in de verwachte baten.

Het geheel aan financiële afspraken beslaat verschillende begrotingen, verschillende bestuurslagen en brengt voor de komende jaren nog diverse budgettaire en financiële verrekeningen met zich mee, die op basis van het principeakkoord zullen worden gerealiseerd. Dit maakt dat de financiële structuur complex is en het niet mogelijk is dit in een handzame tabel te vervatten.

Op artikel 5.2 van de begroting van BZK zijn alle budgetten te vinden ten behoeve van de afbouw, implementatie, uitbouw en beheer en doorontwikkeling van het DSO-LV en de implementatie-ondersteuning van de Omgevingswet. Vanuit dit begrotingsartikel worden onder andere alle kosten betaald aan de Tactische Beheerorganisatie (TBO) en Operationele Beheerorganisaties (OBO’s). Ik heb geen inzicht in de gemaakte kosten van bevoegd gezagen, anders dan dat ik u in het Integraal Financieel Beeld heb doen toekomen.43 Deze gemaakte kosten zijn onderdeel van de begrotingen van de bevoegde gezagen.

Financiële monitoring van de stelselwijziging start direct na inwerkingtreding van de Omgevingswet. In het jaar na inwerkingtreding wordt onderzoek gedaan naar de transitiekosten bij medeoverheden (2024). Na het eerste en vijfde volle jaar na inwerkingtreding zal een financiële evaluatie plaatsvinden (2025 en 2029). De resultaten hiervan en de interbestuurlijke conclusies die op basis hiervan worden getrokken zal ik te zijner tijd met u delen.

2.

Kan de regering aangeven of de middelen die in de aan de orde zijnde brief zijn vermeld, inclusief de extra middelen voor gemeenten uit het Coalitie Akkoord (de zogenaamde CA-gelden), geïndexeerd worden voor inflatie?

Jaarlijks beslist het kabinet in het voorjaar over de loon- en prijsbijstelling voor de gehele Rijksbegroting. In 2023 is er indexatie verstrekt over alle middelen van de Omgevingswet inclusief de CA-middelen. Daar bovenop zijn in het voorjaar 2023 vanuit de loon- en prijsbijstelling van het Ministerie van BZK aanvullende middelen ingezet ten behoeve van de Omgevingswet.

3.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat niet alle gemeenten het voor hen beoogde budget voor het jaar 2023 kunnen opmaken, om reden dat de CA-gelden pas in december circulair verdeeld worden. Kan de regering toezeggen dat de budgetten die in het jaar 2023 niet zijn besteed, bij de begrote budgetten voor het jaar 2024 en verder opgeteld worden? Op deze wijze wordt voorkomen dat niet-bestede middelen voor het jaar 2023 retour gaan naar het Rijk.

Het voornemen is om de CA-middelen 2023 ten behoeve van de implementatie Omgevingswet bij de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota) over te hevelen naar het Gemeentefonds. Gemeenten worden vervolgens hierover in de komende decembercirculaire geïnformeerd. Vanuit de lokale autonomie en de daarmee samenhangende beleids- en bestedingsvrijheid is het vervolgens aan de individuele gemeenten hoe en op welk moment de middelen daadwerkelijk worden uitgegeven. Dit betekent dat het Rijk geen bevoegdheden over de precieze besteding. Van een terugstorten bij niet-besteden is in de systematiek van de Gemeentewet, financiële verhoudingen en het Gemeentefonds en de circulaires geen sprake.

Vragen n.a.v. de voortgangsbrief Omgevingswet van 30 juni 2023

1.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA willen in het bijzonder aandacht vragen voor een vraagstuk dat deze leden per e-mail ter kennis is gekomen. Dit vraagstuk is ook bekend bij het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO), maar in het werkveld bestaat over dit vraag- stuk nog onduidelijkheid. Deze leden hechten aan een spoedige beantwoording op dit punt omdat het raakt aan het behalen van de stikstofdoelstellingen en er duidelijkheid nodig is over de vraag hoe er door decentrale overheden, bij de eerste aanvraag voor een vergunning, informatie gevraagd kan worden over de stikstof-impact van een bouwwerk, dan wel activiteit. De vraag die deze leden aan de regering willen stellen kan als volgt worden samengevat:

«De stikstofdepositie berekening wordt momenteel (Wabo) beoordeelt met de ingediende technische tekeningen en berekeningen, in het bijzonder met de MPG-berekening. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet en Wet Kwaliteitsborging (WkB) kan dit niet gecontroleerd worden door bevoegd gezag, omdat de benodigde informatie niet gevraagd wordt, dan wel in eerste aanleg gevraagd kan worden. Hoe moeten vergunningverleners bij de gemeente (of provincie) de voortoets (aerius) controleren? Als dit niet meer gecontroleerd kan worden door gemeenten, wie doet dat dan wel? En hoe wordt er grip gehouden op de ge- wenste afname van stikstofseposities in de bouwsector, dan wel voorkomen dat deze ongezien toenemen? Bouwprojecten zijn over het algemeen geen piekbelasters, echter vele drup- pels vullen ook een emmer. Hoe moeten gemeenten hier mee om gaan bij de inwerkingtreding van de wet Kwaliteitsborging/Omgevingswet?»

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verwijzen naar de bij deze brief gevoegde bijlage 1, waar meer in detail de gevoerde correspondentie over dit vraagstuk is na te lezen.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen hoe bouwactiviteiten die voorafgaand aan de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (WkB) vergunningplichtig zijn, na inwerkingtreding van die wet op stikstofemissie en -deposities worden beoordeeld en door wie. In antwoord op die vraag ga ik eerst in algemene zin in op de wijze van beoordeling van activiteiten die stikstofemissie en -deposities veroorzaken op een natuurgebied, daarna komen specifiek bouwactiviteiten aan de orde.

Initiatiefnemers zijn niet in algemene zin verplicht om de overheid gegevens te verstrekken over de omvang van de stikstofemissie en depositie bij de start of wijziging van hun activiteiten. Een dergelijke brede verplichting zou ook niet realistisch zijn, gezien het enorme aantal stikstof uitstotende activiteiten, wijzigingen van die activiteiten, en de kennis die nodig is voor het berekenen van stikstofemissies en deposities. Een dergelijke verplichting is echter ook niet noodzakelijk. De bevoegde gezagen hebben de mogelijkheid om, indien nodig, gericht informatie op te vragen.

In het omgevingsrecht zijn er drie bevoegde gezagen waarvoor kennis over omvang van stikstofemissie en depositie relevant is:

  • Het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen beoordeelt onder andere of een beoogde ontwikkeling vanuit het oogpunt van natuurbescherming en gezondheid mogelijk is. Meestal is dat de gemeente, maar het kan ook de provincie of een Minister zijn. Bij grotere ruimtelijke ontwikkelingen maakt informatie over stikstofuitstoot onderdeel uit van de milieueffectrapportage in het kader van het ruimtelijke besluit.

  • Het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor de besluitvorming over milieubelastende activiteiten, en de verstrekking van de omgevingsvergunning voor milieu (of straks omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit), beoordeelt of een beoogde ontwikkeling vanuit het oogpunt van milieu (waaronder ook gezondheid en indirecte effecten op natuur) mogelijk is. Dat is meestal de gemeente of de provincie. Bij grotere projecten maakt informatie over stikstofuitstoot onderdeel uit van de milieueffectrapportage en wordt deze meegewogen in de vergunningverlening. Voor een deel van de milieubelastende activiteiten moet informatie over de stikstofemissie ook los van de vergunningplicht worden aangeleverd.

  • Het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor de besluitvorming over natuuractiviteiten, in het bijzonder het verlenen van de vergunning voor de Natura 2000-activiteit. In de meeste gevallen is dat de provincie en soms de Minister voor Natuur en Stikstof. De vergunning voor de Natura 2000-activiteit is vereist voor het uitvoeren van een activiteit die mogelijk significante effecten kan hebben op Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat een initiatiefnemer in de praktijk wel inzicht moet hebben in de mogelijke effecten van zijn of haar activiteiten. En op het moment dat een activiteit stikstofdepositie kan veroorzaken, is het aan te raden die effecten te controleren, omdat anders mogelijk een overtreding wordt begaan. Initiatiefnemers van activiteiten zijn niet verplicht om via stikstofberekeningen aan te tonen dat ze niet vergunningplichtig zijn voor de Natura 2000-activiteit. Maar het is natuurlijk niet toegestaan om het verbod op het veroorzaken van significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden te overtreden. Een initiatiefnemer kan ervoor kiezen om (in een voortoets) een dergelijke berekening uit te voeren om er zeker van te zijn of een vergunning al dan niet vereist is. Bij twijfel over de omvang van de stikstofemissies van een activiteit waarvoor geen vergunning is aangevraagd, kan het bevoegd gezag in het kader van toezicht alsnog een berekening eisen.

Het bevoegd gezag kan daarnaast, indien er behoefte is aan actuele informatie over emissies of deposities in het beheersgebied, op verschillende manieren inschattingen maken van emissies en deposities zonder dat daarvoor gedetailleerde berekeningen nodig zijn – bijvoorbeeld door gebruik te maken van beschikbare metingen en modellen. In het geval voor een specifieke activiteit toch gedetailleerde berekeningen gewenst zijn, kan de gemeente of provincie dit alsnog verplichten via een vergunning- of maatwerkvoorschrift, of via het omgevingsplan of de omgevingsverordening (dit zijn algemene regels voor bepaalde categorieën activiteiten, of voor een bepaald gebied).

Specifiek voor vergunningplichtige bouwactiviteiten heeft zich onder het huidige recht een praktijk ontwikkeld waarbij sommige gemeenten in het kader van de bouwvergunningaanvraag om gedetailleerde berekeningen vragen. Deze berekeningen zijn niet vereist voor de beoordeling en verstrekking van de omgevingsvergunning voor het bouwen, maar zijn terug te voeren op de verplichting onder de Wabo om onlosmakelijke activiteiten gezamenlijk aan te vragen. Kort gezegd komt het erop neer dat als op het moment van de bouwvergunningaanvraag nog geen natuurvergunning is verleend, maar deze wel nodig is, deze vergunningprocedure moet aanhaken bij de bouwvergunning. In de praktijk vragen gemeenten veelal een berekening van de initiatiefnemer, om er zeker van te zijn dat de procedure juist wordt gevolgd. Zo weet de gemeente zeker of een natuurvergunning al dan niet nodig is. Daarbij kan in voorkomend geval al gebruik worden gemaakt van de berekening die al in kader van het ruimtelijk besluit is gedaan ten aanzien van het effect van de stikstofemissie.

Onder de Omgevingswet vervalt deze koppeling tussen bouwactiviteit en Natura 2000-activiteit. Gemeenten hebben dan als bevoegd gezag voor de verlening van de vergunning voor de bouwactiviteit in dat kader geen stikstofinformatie nodig. De keuze om deze informatie op te vragen ligt dan primair bij het bevoegd gezag voor de natuuractiviteit of milieubelastende activiteit, afhankelijk van het type activiteit. Uiteraard heeft de initiatiefnemer zelf de verantwoordelijkheid om over alle benodigde vergunningen te beschikken als deze zijn activiteiten aanvangt, dus ook de verplichting om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit in voorkomend geval, en ook om daarvoor de benodigde informatie te verstrekken.

De Omgevingswet verbetert de wijze waarop bevoegde gezagen, indien gewenst, berekeningen «op maat» kunnen vragen (middels het eerder genoemde vergunningvoorschrift, maatwerkvoorschrift, of een regel in het omgevingsplan of omgevingsverordening). Het zicht op de effecten van stikstofemissies verslechtert dus niet onder de Omgevingswet, wel verschuift het zwaartepunt in het toezicht hierop naar het bevoegd gezag dat de relevante vergunning verstrekt.

Bevoegde gezagen hebben de bevoegdheid zelf te beslissen welke informatie zij op vragen en kunnen op die manier grip houden. Zoals toegezegd, ontvangen de Eerste en Tweede Kamer na inwerkingtreding van de wet jaarlijks een monitor over het wetgevingsstelsel en wordt het stelsel geëvalueerd door een onafhankelijke evaluatiecommissie.44 Dit kan eventueel op onderdelen tot bijstelling leiden. Wanneer dat het geval is, worden daartoe wetsvoorstellen gedaan.

2.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of bij haar weten er bij het IPLO andere gevallen bekend zijn waarin verschillende onderdelen van wet- en regelgeving bijvoorbeeld door de doorlooptijd van de verschillende wetten – niet naadloos meer op elkaar aansluiten. Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, op welke wijze heeft de regering onderzocht of dit bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet het geval zou kunnen zijn? Kan de regering de Kamer een overzicht doen toekomen van de reparatieopgave die nodig is om andere wet- en regelgeving in lijn te brengen met de Omgevingswet en de doelen die de regering zichzelf in dit kader stelt?

De Omgevingswet zorgt ervoor dat verschillende onderdelen van het omgevingsrecht veel beter op elkaar aansluiten dan onder het huidige recht het geval is. Veel aansluitingsproblemen zijn de afgelopen jaren opgelost met de wetten, AMvB’s en ministeriële regelingen die gezamenlijk het stelsel van de Omgevingswet vormen. De wijzigingen in andere regelgeving die nodig waren voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn onderzocht bij de voorbereiding van de wetsvoorstellen voor de Invoeringswet Omgevingswet, de vier aanvullingswetten (geluid, natuur, bodem en grondeigendom), het Invoeringsbesluit Omgevingswet en de vier aanvullingsbesluiten. De nieuwe aansluitingen hebben vervolgens een wetgevings- of voorhangprocedure bij uw Kamer doorlopen. Op het niveau van ministeriële regeling zijn de wijzigingen na het noodzakelijke onderzoek opgenomen in de Invoeringsregelgeving Omgevingswet en de vier aanvullingsregelingen.

Toch komen soms aansluitingsproblemen naar voren die ondanks het zorgvuldige proces met betrokkenheid van tal van partijen, het parlement en advisering door de afdeling Advisering van de Raad van State over het hoofd zijn gezien. Deels komen signalen daarover binnen via IPLO, bijvoorbeeld als zij naar voren komen bij het maken van de geconsolideerde versies van de regelgeving die op de website van IPLO wordt gepubliceerd. Zoals gebruikelijk bij wetgeving ontvangt mijn departement signalen van juristen van de verschillende betrokken ministeries en/of koepelorganisaties. Het gaat bijvoorbeeld niet alleen om actualisaties van het soort dat de leden noemen, het gaat ook om wetstechnische onvolkomenheden, inconsistenties en omissies bij het omzetten van oud recht. Intensiever dan onder het huidige recht is er sprake van structureel beheer waarbij onvolkomenheden in de regelgeving worden geïnventariseerd, beoordeeld en vervolgens opgelost met zogenoemde verzamelwijzigingen. Waar het gaat om onvolkomenheden die het hele stelsel raken – zoals procedures – en technische onvolkomenheden neem ik als stelselverantwoordelijk Minister het initiatief voor het oplossen ervan. Bij andere inhoudelijke onvolkomenheden wordt per geval beoordeeld welke bewindspersoon het voortouw neemt.

Ik heb inmiddels twee technische verzamel-AMvB’s en een technische verzamelwijziging van de Omgevingsregeling tot stand gebracht.45 Ook is het voorstel voor een technische Verzamelwet Omgevingswet aanhangig bij uw Kamer.46 Met de genoemde verzamel-AMvB’s zijn onder meer gevallen opgelost waarin verschillende onderdelen van wet- en regelgeving – door de doorlooptijd van de verschillende wetten – niet naadloos meer op elkaar aansloten:

  • Vervallen van milieuregels over pelsdierhouderij in het stelsel, omdat die regels overbodig zijn geworden als gevolg van de versnelde invoering van het verbod op pelsdierhouderij in verband met Covid-19.47

  • Aanpassen van een verwijzing in verband met de Alcoholwet, die per 1 juli 2021 de Drank- en Horecawet heeft vervangen.

  • Schrappen van een bepaling in het Omgevingsbesluit die ondernemingen en rechtspersonen zou verplichten tot het elektronisch indienen van aanvragen om omgevingsvergunningen en meldingen, dit in verband met het aangenomen amendement-Leijten48 bij de behandeling van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer die uw Kamer op 9 mei 2023 heeft goedgekeurd.

  • Wijzigen van verwijzingen naar de Wet openbaarheid van bestuur in verwijzingen naar de Wet open overheid.

Ook na inwerkingtreding zal behoefte blijven bestaan aan onderhoud via technische verzamelsporen op het niveau van wet, AMvB en ministeriële regeling om het stelsel actueel en op orde te houden. De technische verzamelsporen zullen dan ook worden voortgezet. Daarnaast kunnen signalen uit de uitvoeringspraktijk, het constateren van inhoudelijke omissies, jurisprudentie of adviezen van de evaluatiecommissie aanleiding zijn voor stapsgewijze verbeteringen van het stelsel of inhoudelijke wijzigingen. Daarvoor wordt bij constatering en vervolgens via het reguliere wetgevingsproces in dat geval per onderdeel de benodigde afzonderlijke wet- en regelgeving worden voorbereid.

3.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verwijzen naar een door gemeente.nu en VIND Omgevingszaken afgelopen juni georganiseerde enquête met de vraag: «Hoe staan ge- meenten ervoor met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024».49

Uit deze enquête blijkt onder andere dat meer dan een derde van de aan de enquête deelnemende ambtenaren nog steeds «serieuze problemen» ervaart die de voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet belemmeren. Van de deelnemende ambtenaren geeft 10 procent aan op korte termijn geen oplossingen voorhanden te hebben, waarvan een deel zelfs chaos voorziet. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat deze cijfers niet een heel ander beeld laten zien dan de eerder door Binnenlands Bestuur onder uit- voerend ambtenaren uitgevoerde enquêtes naar de invoering van de Omgevingswet. Met in- achtneming van het voorgaande wensen deze leden de regering de volgende vragen te stellen:

a.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA benadrukken dat de enquête is uitgevoerd onder gemeenteambtenaren. Dit zijn mensen die het echte werk doen en uit de enquête volgt dat een derde daarvan grote problemen voorziet in de voorbereiding naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024. Deze leden maken zich onverminderd zorgen over de uitvoeringskwaliteit van de Omgevingswet. De enquête waaruit deze bevindingen voortkomen, is immers minder dan 6 maanden voor de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet uitgevoerd. De geconstateerde situatie is het resultaat van een jarenlang voorbereidingsprogramma. Kan de regering reflecteren op de vraag of deze cijfers niet een voorbode zijn van een stelselherziening waarin een aanzienlijk deel van de uitvoeringspraktijk niet kan werken met de voorgestelde wet- en regelgeving? Indien de regering deze vraag ontkennend beantwoordt, bij welk percentage zou de regering deze mening wel zijn toegedaan?

Gelet op de inhoudelijke samenhang tussen deze vraag, sub a en de vragen onder sub b en c, kies ik ervoor om deze drie vragen, hieronder, gezamenlijk te beantwoorden.

b.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij nog altijd de mening is toegedaan dat het verantwoord is om de Omgevingswet in werking te la- ten treden met ingang van 1 januari 2024, nu een derde van de uitvoerend gemeenteambtenaren 6 maanden voor de invoeringsdatum nog steeds «serieuze problemen» in de voorbereiding tot inwerkingtreding van de wet ervaren en waarvan een deel zelfs chaos voorziet na genoemde inwerkingtredingsdatum.

Gelet op de inhoudelijke samenhang tussen deze vraag, sub a en de vragen onder sub b en c, worden deze drie vragen, hieronder, gezamenlijk beantwoord.

c.

Kan de regering deze leden aangeven hoe het mogelijk is dat ondanks de inzet van Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s), implementatiecoaches, samenwerkingstesten en alle sessies van het programma Aan de slag met de Omgevingswet (AdSO), de helft van de geënquêteerde ambtenaren nog steeds aangeeft voldoende kennis te missen? Ook geeft minimaal een derde van de geënquêteerde ambtenaren aan dat het opstellen van toepasbare regels een te grote opgave is. Welke risico’s ziet de regering voor burgers en bedrijven in gemeenten waar ambtenaren aangeven dat ze het werken met de Omgevingswet complex en te moeilijk vinden? Of is de regering van mening dat het geaccepteerd moet worden dat de helft van de uitvoerend ambtenaren de Omgevingswet te complex vinden om toe te passen?

Met interesse heb ik kennisgenomen van het door u genoemde nieuwsbericht over de in juni 2023 georganiseerde enquête onder gemeenteambtenaren. Hieronder antwoord ik gebundeld op uw onder a tot en met c gestelde vragen.

Wat betreft de door u gevraagde reflectie (sub-vraag a): ik zie in de in het bericht genoemde cijfers geen voorbode van het door u geschetste beeld en vind de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 nog steeds verantwoord (sub-vraag b). In januari jl. heb ik in gezamenlijkheid met alle medeoverheden, waaronder de VNG, de voorwaarden voor de inwerkingtreding besproken. Toen is geconcludeerd dat deze voorwaarden voldoende waren ingevuld en dat de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 draagvlak bij de partijen heeft. Dit draagvlak is er onder de bestuurlijke partijen nog steeds. Daarbij was het voor de uitvoeringspraktijk van groot belang om ten minste zes maanden van tevoren duidelijkheid te krijgen over het moment van inwerkingtreding. Vervolgens hebben de Tweede Kamer en de Eerste Kamer op respectievelijk 9 februari en 14 maart 2023 ingestemd met inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024. Daarmee is dus ruimschoots voldaan aan een voldoende voorbereidingstijd voor de bevoegde gezagen.

Met de duidelijkheid over de inwerkingtreding komt de voorbereiding in een nieuwe – overgangsrechterlijke – fase. Voor wat betreft uw vraag naar de duiding van de resultaten uit de enquête (sub-vraag c) ben ik verheugd te lezen dat meer dan de helft van de enquête-deelnemers aangeven dat hun organisatie al goed is voorbereid op de komst van de Omgevingswet. De grote inzet van medewerkers en een tijdige start met de voorbereidingen worden daarin als belangrijke factoren voor een voldoende voorbereiding genoemd en die herken ik. Voor wat betreft de deelnemende ambtenaren die aangeven zich in meerdere of mindere mate zorgen te maken om de invoering van de Omgevingswet bij hun gemeente, geldt dat het moeilijk is om deze in algemene zin te duiden. De ervaring leert namelijk dat hier vaak meerdere factoren en context-specifieke omstandigheden meespelen.

De gemeenten en andere bevoegde gezagen worden doorlopend gefaciliteerd bij het implementeren, oefenen, inregelen en anderszins voorbereiden op de komst van de Omgevingswet. Zoals ik ook heb toegelicht in de voortgangsbrief die u op 9 oktober jl. van mij heeft ontvangen, is deze implementatieondersteuning van het interbestuurlijke Programma Aan de Slag in samenwerking met de koepels sinds het slaan van het KB onverminderd doorgezet, is deze ondersteuning op sommige onderdelen geïntensiveerd (o.a. door de zogenaamde «schakeldag», spreekuren en werkplaatsen) en wordt de ondersteuning ook komende maanden met volle overgave voortgezet. Van dit aanbod wordt goed gebruik gemaakt. Daarnaast bieden ook de koepels zelf doorlopend ondersteuning aan hun eigen bevoegde gezagen. Bevoegde gezagen zijn zelf verantwoordelijk voor de voorbereiding en krijgen daartoe dus de benodigde ondersteuning om hier de komende periode invulling aan te geven. Dat afgelopen juni 2023 nog niet alle gemeenteambtenaren vertrouwen hadden in de stand van zaken betreur ik. Aan de andere kant is het goed te begrijpen: juist nu vinden die vervolgstappen plaats met het daadwerkelijk duidelijk zijn van de datum van 1 januari 2024. Daarmee zijn ook niet alle zorgen weggenomen: na inwerkingtreding wordt er vervolgstappen gezet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is niet het eindpunt van een traject. De invoering van zo’n omvangrijke stelselherziening is niet in één keer af, maar vraagt zoals voorzien tijd om op de nieuwe instrumenten en de nieuwe wijze van werken in te spelen. De leerervaringen door het daadwerkelijk werken met de Omgevingswet en het Digitaal Stelsel Omgevingswet zijn nodig voor de volgende verbeter en ontwikkelstappen. Nieuwe decentrale instrumenten zoals de gemeentelijke Omgevingsvisie en het Omgevingsplan kennen daarom overgangstermijnen. De ondersteuning door het interbestuurlijk Programma Aan de Slag loopt nog 1,5 jaar na inwerkingtreding door. Dit heb ik ook uitgebreid toegelicht in mijn voortgangsbrief aan u van 9 oktober jl., met name in bijlage 1 waarin bijvoorbeeld inzicht is gegeven in het verbeteren van de gebruikersvriendelijkheid na de inwerkingtreding. Bij het antwoord op vraag e. ga ik hier nog nader op in.

d.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering waar burgers en bedrijven terecht kunnen in het geval zij menen schade op te lopen door uitgestelde of gebrekkige procedures voor vergunningverlening/planvorming op Rijks- of decentraal niveau als gevolg van de Omgevingswet. Welke waarborgen heeft de regering ingebouwd opdat voorkomen wordt dat gemeenten – die duidelijk nog steeds worstelen met de complexiteit van de stelselherziening – enorme schadevergoedingen moeten uitkeren omdat zij ongewild fouten maken in de planvorming en de vergunningverlening als gevolg van de invoering van de Omgevingswet?

Vooropgesteld moet worden dat de voorbereiding en ondersteuning bij de in- en uitvoering van het stelsel erop gericht is dat bevoegde gezagen procedures voor vergunningverlening en planvorming op een zorgvuldige wijze kunnen doorlopen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de bestuurlijke partners binnen het interbestuurlijk programma Aan de slag met de Omgevingswet, onder meer door middel van handreikingen, voorlichting en praktijkbijeenkomsten. Daarnaast is voorzien in overgangsrecht dat ervoor zorgt dat procedures die onder het oude recht zijn gestart, volgens dat recht kunnen worden afgehandeld, zodat er geen wisseling van regime plaatsvindt. Dit zorgt voor continuïteit en rechtszekerheid. Daarvoor gelden de bestaande waarborgen voor rechtsbescherming, zoals bezwaar en beroep.

Ook binnen het stelsel van de Omgevingswet (en de Algemene wet bestuursrecht) gelden, in aanvulling op de verbrede mogelijkheden van participatie, waarborgen voor bezwaar en beroep. Op die manier kunnen eventuele fouten in een bezwaar- of beroepsprocedure worden gecorrigeerd. Daarbij kan de bestuursrechter een onafhankelijk oordeel geven over de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Daarnaast blijven ook de waarborgen voor burgers en bedrijven van toepassing bij niet tijdig beslissen door overheden, zoals het verbeuren van een dwangsom door het bestuursorgaan bij niet tijdig beslissen op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze waarborgen liggen besloten in de bestuursrechtelijke besluitvormingsprocedures. Mocht er sprake zijn van schade gelden hiervoor de reguliere mogelijkheden om een schadevergoedingsprocedure te starten, zoals ook aan de orde is gekomen tijdens het debat op 7 maart jl.50

e.

Door een van de geënquêteerde ambtenaren wordt gesteld dat voor de bouw van een schuurtje een vergunningchecker van 68 pagina’s moet worden doorlopen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat dit niet een heel ander beeld geeft dan de 19 vragenbomen voor het kappen van een boom in het buitengebied, waar deze fractie naar verwees tijdens het plenaire debat over de invoeringsdatum van de Omgevingswet.51 Wat doet de Minister, als stelselverantwoordelijke, voor 1 januari 2024 eraan om dit soort volstrekt onwenselijke bureaucratie te voorkomen? En wat staat ter voorkoming hiervan na 1 januari 2024 in de systemen klaar?

Dit vraagstuk is mij bekend en het raakt aan de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket. Op 1 januari 2024 gaan 26 sectorale wetten op in de Omgevingswet. Het nieuwe Omgevingsloket zorgt – onderdeel van de landelijke voorziening DSO (DSO-LV) – dat (ter ondersteuning) de bestaande digitale loketten: Omgevingsloket online (OLO), Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) en ruimtelijkeplannen.nl worden samengebracht. Burgers en bedrijven kunnen hierdoor terecht bij één centrale ingang. Dit loket toont voor het eerst alle wet- en regelgeving van alle overheden met betrekking tot de Omgevingswet waar de huidige voorzieningen OLO, AIM en Ruimtelijkeplannen.nl nu enkel hun eigen (sub)set van regels tonen. Denk daarbij aan de verschillende regels vanuit gemeente, provincie, waterschap en Rijk. Zo ontstaat voor overheden, professionals, bedrijven en burgers een zo compleet mogelijk beeld van wat kan en mag in hun leefomgeving. Het geeft alle samenwerkende overheden het voordeel dat zo voor het eerst op één locatie zicht op elkaars regelgeving mogelijk is. Dat is een belangrijke voedingsbodem om tot verdere afstemming en gebiedsgerichte samenwerking te komen die via het langdurige traject van de stelselherziening beoogd wordt.

Het loket biedt initiatiefnemers een aantal mogelijkheden. Ze kunnen bijvoorbeeld checken of ze een vergunning nodig hebben of een melding moeten doen. Ook kunnen ze zich oriënteren via regels op een kaart of een aanvraag of melding indienen. Voor bijvoorbeeld het plaatsen van een dakkapel of het kappen van een boom. Als initiatiefnemers de manier van aanvragen of melden via het Omgevingsloket als prettig ervaren, is er sprake van een gebruiksvriendelijkheid.

Het is goed dat nu alles op één plek bijeen is gebracht. Daarmee is nu zicht op het geheel van wetten regels en dat is veel. Hoewel veel van deze regels ook nu van toepassing zijn kan de hoeveelheid vragen die worden gesteld zorgen voor een verminderde gebruikservaring. Verwacht wordt dat dit vooral bij eenmalige (niet professionele) gebruikers, zoals burgers en het MKB zal gebeuren. Het is op basis daarvan de verwachting dat deze gebruikers rondom inwerkingtreding van de Omgevingswet nog veel het contact met hun bevoegd gezag zullen zoeken.

Hoewel het een consequentie is van de gemaakte keuzes in het wettelijk stelsel ben ik het met u eens dat stappen gezet moeten worden om de gebruiksvriendelijkheid verder te verbeteren. Met de bestuurlijke partners kijk ik hier uiteraard scherp naar. Bijvoorbeeld langs de lijnen waarmee ik voor het MKB-verbeteringen in de gebruiksvriendelijkheid heb doorgevoerd. Een stand van zaken hiervan is opgenomen in de voortgangsbrief van 9 oktober jl. en de bijbehorende bijlagen.

Bevoegde gezagen hebben hier een grote rol in. Deze partijen vullen samen het DSO-LV. Waar nodig ondersteunt het interbestuurlijk programma daarbij. Op basis van deze vulling geeft het Omgevingsloket als serviceproduct initiatiefnemers de mogelijkheid om informatie over de fysieke leefomgeving op één plek bekijken en te gebruiken.

Daartoe is het van belang dat bevoegde gezagen het stelsel ook vullen met informatie die de gebruiksvriendelijkheid bevorderen. Hierbij kan gedacht worden aan het aanleveren van de bij de omgevingswetbesluiten horende annotatie en werkingsgebieden die vervolgens getoond kunnen worden in de viewer «regels op de kaart». Voor het kunnen checken van vergunning en meldingsverplichtingen moeten ze het systeem vullen met vragenbomen en indieningsvereisten. Veel van de werkzaamheden om de gebruiksvriendelijkheid richten zich daarom op het door het bevoegd gezag goed inregelen van informatie. Waarbij eerst wordt gekeken naar de meest voorkomende aanvragen door initiatiefnemers.

Ik benadruk hierbij dat het verbeteren van dit deel van de gebruiksvriendelijkheid een langdurig iteratief proces is dat ver na inwerkingtreding doorloopt. Dit deel van de stelselwijziging is voor overheden niet verplicht en volgt na het juridisch juist en volledig ontsluiten van de plannen, wet- en regelgeving. Dit is lastig en aan de andere kant inherent de inrichting van onze decentrale eenheidsstaat, met ieder eigen bevoegdheden in regelgeving en de uitwerking ervan. Ik kijk met de samenwerkende overheden en betrokken partners uiteraard voortdurend naar mogelijk om recht te doen aan de regelgeving, de juistheid en het belang van gebruiksvriendelijkheid en hoe verbeteringen bespoedigd kunnen worden. Ik wil in het eerste kwartaal van 2024 voor enkele van de meest voortkomende aanvragen door incidentele gebruikers eenvoudigere vergunningchecks beschikbaar hebben en deze aanpak stapsgewijs in 2024 verder uit rollen.

4.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat het Kadaster recentelijk negatief in het nieuws is gekomen na het lekken van persoonsinformatie via haar datasystemen.52 Naar de mening van deze leden is dit extra pijnlijk omdat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de regering al in 2022 had gewaarschuwd over het gemak waarmee persoonsgegevens bij het Kadaster te raadplegen zijn.53 Deze leden wijzen erop dat het Kadaster ook bij het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) een grote verantwoordelijkheid heeft. Dit inachtnemende hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA de regering de volgende vragen te stellen:

a.

Kan de regering aangeven op welke wijze het getoonde lek bij het Kadaster gevolgen heeft voor de informatie die het DSO beschikbaar heeft dan wel deelt?

Het lek zoals aangehaald in recente berichtgeving had betrekking op oneigenlijke verschaffing van toegang tot het zakelijke portaal van het Kadaster, Kadaster Online. Dit heeft geen gevolgen voor informatie die het Digitaal stelsel Omgevingswet beschikbaar stelt dan wel deelt. Het Kadaster Online is geen onderdeel van het DSO. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van het DSO is gebaseerd op een wettelijke grondslag, zoals beschreven in de privacyverklaring van de Omgevingswet.54

b.

Kunnen via het DSO persoonsgegevens en persoonlijke informatie door derden op- gevraagd worden, zoals bij het Kadaster? De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA denken dan bijvoorbeeld aan derden zoals ingehuurde krachten, adviesbureaus en/of anderen. En indien dit het geval is, op welke wijze wordt dan geborgd dat deze informatie niet verkeerd gebruikt wordt?

Via het DSO kunnen geen persoonsgegevens worden opgevraagd door derden zoals in het zakelijk portaal van het Kadaster, Kadaster Online. Een vergelijkbare functionaliteit als het zakelijk portaal van het Kadaster kent het DSO niet. Er is één plek waar het bevoegd gezag binnen het DSO in een enkel geval persoonsgegevens ter beschikking kan stellen aan een externe partij, zoals een adviesbureau. Dat is in de samenwerkingsfunctionaliteit. Dit gebeurt altijd bewust, aan één specifieke partij, alleen als dat noodzakelijk is, binnen de wettelijke kaders en onder volledige controle van het bevoegd gezag.

c.

Worden er in het DSO persoonsgegevens en persoonlijke informatie centraal verzameld en bewaard, die via een datalek mogelijk voor iedereen toegankelijk kunnen worden?

DSO-LV is de landelijke voorziening en daarmee het centrale deel van DSO als stelsel. Het Omgevingsloket en de Samenwerkfunctionaliteit binnen DSO-LV zijn de twee plekken waar persoonsgegevens bewaard worden, zolang de bewaartermijn nog niet is verstreken. DSO-LV fungeert als een «doorgifte»-voorziening. Er worden niet structureel persoonsgegevens bewaard of verzameld. Zodra de bewaartermijn verstreken is worden persoonsgegevens gewist.

d.

Welke partij is verantwoordelijk voor een eventueel datalek bij het DSO? Is dit het Kadaster, de gemeente of de provincie, of is het Rijk verantwoordelijk als zijnde eindverantwoordelijke voor het hele stelsel? Of moeten de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA aan een hele andere partij denken, zoals lokale softwarebouwers of datacentra? Hoe is geregeld dat burgers en bedrijven schade die voortkomt uit een datalek bij het DSO kunnen verhalen of hun recht kunnen halen?

In het Omgevingsbesluit is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke en daarmee (eind-)verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in het DSO en daarmee verantwoordelijk voor een mogelijk datalek. Burgers en bedrijven kunnen hun recht onder andere halen door een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.

De overheidsorganisaties die IT-componenten beheren, Rijkswaterstaat, Kadaster en KOOP, zijn verwerkers. De tactisch beheer organisatie van het DSO (Kadaster TBO) die namens de Minister van BZK het beheer verzorgt is verantwoordelijk voor de inrichting en aansturing van de privacybescherming binnen de landelijke voorziening DSO-LV en daarmee de protocollen en processen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waaronder datalekken.

Zodra (vergunnings-)aanvragen zijn overgedragen aan het bevoegd gezag, gemeente, provincie, waterschap of Rijksoverheid, zijn deze verantwoordelijk. Daarbij betrokken lokale software- en IT-leveranciers vallen onder hun directe verantwoordelijkheid.

Een uitzondering op bovenstaande is de zogenaamde Samenwerkfunctionaliteit». Hiervoor is in het Omgevingsbesluit een gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid opgenomen voor de Minister van BZK en het bevoegd gezag. De verantwoordelijkheden daarvan zijn verder uitgewerkt in de Omgevingsregeling.

e.

Welke waarborgen zijn ingebouwd opdat het Kadaster in de toekomst snel reageert op signalen van een mogelijk datalek?

Het Kadaster heeft na de signalen van RTL onmiddellijk maatregelen genomen om dergelijk misbruik van de aanmeldprocedure voor Kadaster Online onmogelijk te maken. Voor de complete lijst aan maatregelen die genomen wordt verwijs ik u naar de Kamerbrief van de Minister van BZK van 5 september 2023.55

f.

Welke waarborgen zijn gesteld voor alle partijen die aan het DSO werken dat een datalek voorkomen wordt en/of dat er snel gereageerd wordt wanneer er signalen zijn dat zich een mogelijk datalek heeft voorgedaan?

Vanaf de start van de ontwikkeling van DSO is privacy zeer serieus genomen. Zo is voor alle onderdelen een Data Protection Impact Asessment (DPIA) opgesteld waarin de verwerkingen zijn beschreven en de risico’s en maatregelen zijn benoemd. Dit is mede input geweest voor de wettelijke grondslagen in het Omgevingsbesluit en -regeling. Daarin zijn ook strikte bewaartermijnen opgenomen zodat persoonsgegevens niet langer dan nodig binnen de landelijke voorziening van DSO (DSO-LV) opgeslagen hoeven zijn. Persoonsgegevens worden actief verwijderd bij verlopen van de bewaartermijnen. De Beheerorganisaties van DSO-LV hebben protocollen en processen ingericht om te voldoen aan de AVG (ook wel: AVG-compliant te zijn) en snel te kunnen reageren op potentiële privacy incidenten zoals datalekken. Verder is een scala aan technische- en organisatorische maatregelen getroffen en zal de BIO compliance – het voldoen aan de baseline informatiebeveiliging overheid – nog voor inwerkingtreding van de Omgevingswet worden verlengd.

5.

Onder verwijzing naar de motie-Janssen (SP) c.s. over het minimaal voldoen van alle betreffende websites aan de norm WCAG 2.1 voor inwerkingtreding van de Omgevingswet56 en de motie-Moonen (D66) c.s. over het bevorderen van participatie57, die tijdens het debat over de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet op 7 maart jl. zijn aangenomen, hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA de volgende vragen.

a.

Kan de regering op een kaart weergeven, zoals bij de stand van zaken minimale eisen, welke Rijkspartijen en decentrale overheden hun systemen laten voldoen aan de toegankelijkheidseisen? Kan de regering ook aangeven bij welke decentrale overheden hieraan gewerkt wordt? En in het geval er decentrale overheden niet klaar voor zijn, kan de regering aangeven wanneer dit wel het geval is?

Op basis van de wet- en regelgeving is het zorgdragen voor digitale toegankelijkheid verplicht voor alle overheidsinstanties en alle publiekrechtelijke instellingen. Deze wettelijke verplichting is vastgelegd in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid58 en stelt dat overheidsinstanties hun websites en (eventuele) mobiele applicaties toegankelijk maken.59 Dit betekent dat overheidsinstanties actief hieraan moeten werken, zolang nog niet aan alle vereisten is voldaan. Het actief blijven werken wordt gewaarborgd in hetzelfde besluit door te werken met toegankelijkheidsverklaringen en een strakke monitoring.60 Zolang een overheidsinstantie actief toewerkt naar de criteria uit de WCAG 2.1 en dat doet op de voorgeschreven manier voldoet ze aan de wettelijke verplichtingen.61 Het belang dat ik hecht aan een toegankelijkheid voor een ieder en de acties en stappen die daartoe worden gezet licht ik nader toe in antwoord op vragen van de SP hieronder.

In het register toegankelijkheidsverklaringen is voor iedere overheidsinstantie (van ministerie tot de Staten-Generaal tot aan inspecties en lokale uitvoeringsorganisaties) te zien in welke mate (technisch) voldaan wordt aan de wettelijke verplichtingen en het vervolg hierop.62 De aanwezige verklaringen bevatten de constateringen per overheidsorgaan en geven u ook een beeld hoe decentrale overheden aan de digitale toegankelijkheid werken. De informatie in het register wordt via een dashboard ontsloten.63 Om mogelijke omissies of dubbelwerk te voorkomen vraag ik u dit dashboard te gebruiken, nu het de meest actuele stand van zaken geeft voor het geheel aan monitoring op de WCAG voor overheidsinstanties. In het dashboard is onder andere te zien per overheid welke WCAG-status hun websites en/of mobiele applicaties hebben.

b.

Kan de regering reflecteren op het belang van een inclusief systeem voor ruimtelijke ontwikkeling in Nederland, waarin alle Nederlanders mee kunnen doen?

Het is van groot belang dat alle inwoners van Nederland mee kunnen doen in de samenleving Meedoen in de digitale wereld hoort er natuurlijk bij. Dat betekent dat het Omgevingsloket toegankelijk moet zijn voor eenieder evenals de bijbehorende websites. Het gaat om informatie over de fysieke leefomgeving. Die informatie wordt met het Omgevingsloket al toegankelijker voor alle soorten gebruikers dan nu het geval is met de huidige systemen (AIM, OLO, RP.nl). Wanneer websites en mobiele applicaties toegankelijk zijn, kan écht iedereen ze gebruiken en op basis daarvan participeren in de samenleving. Dat geldt uiteraard ook voor de informatie over de fysieke leefomgeving die door alle overheidsinstanties wordt ontsloten. Ook die heeft te voldoen aan de hiervoor generiek gestelde eisen. Daar wordt ook hard aan gewerkt met onder andere loketten voor niet digitaalvaardige mensen en oplossingen voor bijvoorbeeld mensen met een visuele beperking.

De doelstelling is daarbij om alle websites, niet zijnde enkel die rondom het DSO, en mobiele applicaties zo snel mogelijk aan alle digitale toegankelijkheidseisen te laten voldoen. Dat gaat over het algemeen niet snel genoeg, vandaar dat er in 2022 een stappenplan over de digitale toegankelijkheid naar de Tweede Kamer is gestuurd.64 Dit stappenplan is mede een invulling van de aangenomen motie Bisschop c.s.65 Het stappenplan zet in op het vergroten van kennis, het stimuleren van inclusief ontwerpen, het inzicht vergroten, de datakwaliteit verbeteren en het invullen van de toezichtfunctie. Het stappenplan en de doelstelling zijn ook in lijn met de in uw Kamer aangenomen motie Janssen c.s. Het toewerken naar de A-status voor overheidswebsites is iets wat continu gebeurd en gemonitord wordt.

c.

In het geval de systemen nog niet voldoen aan de wettelijke toegankelijkheidsvereisten op 1 januari 2024 en dit ook niet haalbaar is op korte termijn na invoering van de Omgevingswet – zeg binnen 6 maanden na invoering –; is het voor de regering dan acceptabel om per 1 januari 2024 willens en wetens een systeem te lanceren dat miljoenen burgers op voorhand buiten spel zet?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van de leden van de fractie van de SP.

d.

Kan de regering aangeven of voor 1 januari 2024 het voorontwerp omgevingsplan via het DSO gepubliceerd kan worden? En indien dit niet het geval is, heeft de regering dan bij onafhankelijke juristen informatie opgevraagd of er als gevolg hiervan juridische risico’s worden gelopen in het kader van het Verdrag van Aarhus66 en de participatieopgave die is vastgelegd in de Omgevingswet? Zo ja, kan de regering deze informatie met de Kamer delen?

Zoals benoemd in mijn brief van 30 juni 202367, aangevuld met de informatie in de voortgangsbrief van 9 oktober jl., onderzoek ik de mogelijkheden om via het DSO-LV te zorgen voor het ontsluiten van zowel, de hiervoor genoemde «kennisgeving» als eventuele «voorontwerpen», waar de motie Moonen om vraagt.68 Beide ontwikkelingen maken echter geen onderdeel uit van de al afgesproken uitbouw, vragen tijd en kosten, op dit moment, schaarse ontwikkelcapaciteit. Daarom kijk ik op een later moment naar wat verder mogelijk is; het zal dus niet mogelijk zijn om voor 1 januari 2024 een «voorontwerp» van het omgevingsplan in het DSO-LV te publiceren. Het niet, in het DSO-LV, kunnen publiceren van een eventueel «voorontwerp» voorafgaand aan de uiteindelijke ontwerpwijziging maakt overigens niet dat er in strijd met het Verdrag, respectievelijk de Omgevingswet wordt gehandeld. Daarnaast geldt dat een «voorontwerp» door een bevoegd gezag wel op andere – al beschikbare – manieren, lokaal, ontsloten kan worden, als het betreffende bevoegd gezag dat wenselijk c.q. noodzakelijk vindt in het kader van het betrekken van de omgeving bij (de voorbereiding van) de besluitvorming.

Het Verdrag van Aarhus69 (hierna: Verdrag) ziet op het recht op toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter. In het kader van inspraak tijdens de voorbereiding van algemeen toepasselijke wettelijk bindende normatieve instrumenten zoals een omgevingsplan bevat het Verdrag in artikel 8 een aantal regels.

Over (vroegtijdige) participatie en inspraak rondom het omgevingsplan zijn in het stelsel van de Omgevingswet diverse bepalingen opgenomen. Zoals gemeld70 verplicht de Omgevingswet in combinatie met het Omgevingsbesluit71 een bevoegd gezag om aan de voorkant, van de voorbereiding, een «kennisgeving» te publiceren waarin burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen worden geïnformeerd over de wijze waarop zij – in de (verdere) voorbereiding – betrokken zullen worden. Deze «kennisgeving» wordt bekendgemaakt via officielebekendmakingen.nl. Daarnaast geldt de verplichting om de «ontwerpwijziging» van het omgevingsplan ter inzage te leggen voor inspraak via afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.72 De «ontwerpwijziging» wordt ontsloten in het DSO-LV.

Tot slot geldt de verplichting dat het bevoegd gezag bij de vaststelling motiveert hoe is geparticipeerd en wat er met de resultaten van de participatie is gedaan.73 Een vergelijkbare motiveringsplicht geldt bij toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van naar voren gebrachte zienswijzen.74 Het stelsel van de Omgevingswet is daarmee in lijn met het Verdrag.

6.

Voor de zomer heeft de regering het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met de landelijke uniformering van de energie- en milieuprestatie bij nieuwbouw, het verbeteren van de veiligheid en gezondheid in gebouwen en enkele andere wijzigingen75 bij de beide Kamers voorgehangen. Tijdens deze voorhangprocedure zijn vanuit de Eerste Kamer geen schriftelijke vragen gesteld. Desondanks hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA naar aanleiding hiervan de regering alsnog de volgende vragen te stellen.

a.

Is de regering ermee bekend dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zich door het voorhangen van dit besluit overvallen heeft gevoeld en zeer kritisch is op met name het inperken van de gemeentelijke bevoegdheden in dezen? Sterker nog, dat de VNG van mening lijkt te zijn dat zij voortijdig is gepasseerd en dat met bedoeld besluit één van de belangrijke uitgangspunten van de Omgevingswet, namelijk meer ruimte voor gemeentelijk maatwerk, ter discussie wordt gesteld. Kan de regering reflecteren op deze stellingname?

Ik ben bekend met deze stellingname van de VNG en wil hier graag op reflecteren. De VNG is het niet eens dat de gemeentelijke mogelijkheid tot het stellen van maatwerkregels voor de energieprestatie en de milieuprestatie wordt geschrapt in het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl), dat in werking zal treden onder de Omgevingswet per 1-1-2024. Dat ik voornemens ben deze bevoegdheid te schrappen, heb ik vroegtijdig gemeld in mijn brief aan de Tweede Kamer van 12 april 2022. Deze brief is behandeld door Tweede Kamer, waarna ik uiteindelijk een wijziging van het Bbl op 12 juni 2023 ter voorhang heb voorgelegd aan beide Kamers. De Tweede Kamer heeft ingestemd met deze wijziging. Vanuit uw Kamer heb ik geen reactie ontvangen voor het aflopen van de reguliere voorhangprocedure.

Ook de VNG is sinds 12 april 2022 op de hoogte dat ik de maatwerkmogelijkheid voor gemeenten niet in werking wil laten treden met het Bbl. Daarna is de concept-wijziging van het Bbl behandeld in het Overleg Platform Bouwregelgeving (hierna: OPB) en voorafgaand in de Juridisch Technische Commissie (hierna: JTC)76, waarvan de VNG agenda-lid is. Het OPB heeft hierover positief geadviseerd. In de daaropvolgende internetconsultatie zijn geen reacties binnengekomen, die pleiten voor het handhaven van de maatwerkbevoegdheid in het Bbl. Tot slot is de VNG in kader van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen door mij geconsulteerd, voordat de voorhang heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de VNG aangegeven de maatwerkbevoegdheid in het Bbl te willen behouden. Dit advies is door mij niet overgenomen. In paragraaf 7.5 van de voor het zomerreces voorgehangen Bbl is de inbreng van de VNG vermeld met mijn reactie daarop.

Het is juist dat een uitgangspunt van de Omgevingswet was om meer ruimte te geven voor gemeentelijk maatwerk (decentraal tenzij). Het in 2018 gepubliceerde Bbl gaat echter in de basis uit van landelijke uniforme eisen (overeenkomstig het huidige Bouwbesluit 2012), zodat bouwers niet bij iedere gemeente geconfronteerd worden met lokale bouwvoorschriften. Hierop is in 2018 in het Bbl een uitzondering gemaakt voor de mogelijkheid dat gemeenten maatwerkregels konden stellen voor de milieu en energieprestatie. Vanuit de bouwsector zijn daarna hiertegen bezwaren gerezen, vooral omdat voor het opschalen van landelijke industriële bouw er behoefte is aan een landelijk niveau van eisen. De bouwsector heeft benadrukt dat hogere en betaalbare kwaliteitseisen niet leiden tot bezwaren, mits ze landelijk uniform zijn.

Daarbij komt dat sinds 2018 de eisen voor de milieu en energieprestatie landelijk zijn aangescherpt en dat verdere landelijke aanscherping is aangekondigd. Het vervolgens op lokaal niveau naar behoeven nog verder publiekrechtelijk verhogen van deze eisen ligt daarom ook steeds minder in de rede. Daarnaast ben ik door het stellen van uniforme landelijke eisen beter in staat om de integraliteit van de bouwregelgeving te borgen dan dat afzonderlijke gemeenten verschillende hogere eisen stellen. Daarmee wordt voorkomen dat er in de praktijk schurende regels gaan ontstaan op het gebied van energie en milieu. In de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 4.2 is door de onderzoekers op het bestaan van dat risico gewezen.77

b.

Kan de regering namens de koepels van het Interprovinciaal overleg (IPO) en de VNG aangeven dat ook zij bestuurlijk akkoord zijn gegaan met de inhoud van voor- meld voorgehangen besluit? Zo ja, wanneer is dit gebeurd? Zo nee, kan de regering aangeven waarom zij dit besluit zonder deze overeenstemming heeft voorgehangen bij het parlement? Hoe verhoudt dit zich tot de interbestuurlijke verhoudingen onder de Omgevingswet, waar juist autonomie en goede samenwerking van verschillende overheidslagen centraal staat? Wat was het belang bij dit specifieke besluit dat het bestuurlijk overleg blijkbaar niet eerst naar ieders tevredenheid afgerond is?

Zoals hiervoor genoemd is de VNG vroegtijdig als partner betrokken via de reguliere integrale afstemmingsgremia, waarin ook de bouwsector en diverse andere stakeholders een belangrijke inbreng geven. Omdat het wijzigingen betreft van de technische bouwregelgeving, waarvoor gemeenten bevoegd gezag zijn, is IPO niet geconsulteerd. Daarna is de VNG apart formeel geconsulteerd in het kader van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Ik hecht grote waarde aan de consultatie van de VNG. De VNG mag daarin haar eigen positionering laten doorklinken, maar dat betekent niet dat deze consultatie voor mij altijd leidend moet zijn of dat een bestuurlijk akkoord nodig is om een wijziging van het Bbl in de voorhang te brengen. Uiteindelijk is het aan mij om de positionering VNG, naast de belangen van alle andere stakeholders, het algemene maatschappelijke belang en de specifieke adviezen zoals het positieve advies van het OPB én de uitkomsten van het politieke debat in de Tweede Kamer te wegen voor de beleidsontwikkeling en het wijzigen van regelgeving. Als het gaat om het niveau of landelijke uniformering van de technische bouwvoorschriften is het uiteindelijk aan de landelijke politiek om hierover te besluiten. Zoals hiervoor beschreven, is het afschaffen van de maatwerkmogelijkheid en het landelijk aanscherpen van de eisen voor mijn bouwbeleid van grote waarde en is hiervoor breed draagvlak in bouwsector.

c.

Kan de regering toelichten hoe zij gemeenten en provincies decentrale afwegings- ruimte wil geven om maatwerk te realiseren, bijvoorbeeld door ambitieuzere normen te stellen? Iets dat naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA van belang kan zijn om de markt te blijven uitdagen, om te blijven innoveren en om gemeentelijke energiedoelen te kunnen bereiken. Deze leden merken op dat de decentrale overheden graag met een aantal smaken (zilver, brons en goud) willen werken. Kan de regering garanderen dat deze ruimte er met het betreffende besluit is?

Zoals hiervoor door mij geantwoord beoogt de wijziging van het Bbl juist om geen maatwerk toe te staan voor lokale overheden en te kiezen voor uniforme landelijke eisen en het landelijk aanscherpen hiervan. Wel blijft het via de experimenteerbepaling in de Omgevingswet mogelijk om voor specifieke projecten aan mij te vragen of strengere eisen kunnen worden opgelegd. Ik vind het echter niet wenselijk om dit op grotere schaal toe te staan.

Als het gaat om innovatie kunnen opdrachtgevers nu op vrijwillige basis kiezen voor een scherpere energie- en milieuprestatie bij nieuwbouw dan volgt uit het Bbl. Dit geldt ook voor gemeenten en provincies als zij private opdrachtgever zijn van hun eigen gebouwen. Het is ook in deze situaties overigens wenselijk dat wordt gestreefd naar zoveel mogelijk standaardisatie, omdat veelal landelijk opererende bouwers en ontwikkelaars pleiten voor en mij vragen om duidelijke stippen op de horizon, zodat gerichter kan worden geïnnoveerd en verduurzaamd, om de noodzakelijke industrialisatie en realisatie van betaalbare woningbouw te bereiken. De huidige grote mate in lokale variatie en wijze van uitvragen door opdrachtgevers is in dit kader niet efficiënt voor het opschalen van duurzame innovaties, niet efficiënt voor het versnellen van de woningbouwproductie en niet efficiënt voor het stimuleren van grootschalige industrialisatie. Ik ben daarom in gesprek met de belanghebbende partijen om te komen tot uniforme innovatiestandaarden en ambities waar opdrachtgevers zich op kunnen richten in de verdere verduurzaming van de woningbouw naar 2030 en 2035, in lijn met en in voorbereiding op nationale beleidsdoelen en Europese ontwikkelingen.

d.

Is de regering bekend met de kritiek van de Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw op voormeld besluit?78

Allereerst merk ik op dat de voetnoot in deze vraag verwijst naar een brief van de Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw (hierna: ERB) die geen betrekking heeft op de betreffende wijziging van het Bbl. Het is mij echter wel bekend dat het ERB inbreng heeft geleverd op de onderhavige wijziging van het Bbl in het JTC waarvan het ERB agenda-lid is. Verder heeft het ERB gebruik gemaakt van de internetconsultatie. De internetconsultatiereacties zijn door mij beschouwd en hierover is in het wijzigingsbesluit een samenvatting opgenomen in paragraaf 7.3.

e.

Kan de regering aangeven waarom zij een onderscheid maakt tussen (veiligheids-)eisen die worden gesteld aan huur- en koopwoningen? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA eens dat inwoners van Nederland dezelfde veiligheidseisen aan hun woning mogen verwachten, ongeacht waar zij wonen? Zo nee, kan de regering onderbouwen waarom niet?

In het wijzigingsbesluit wordt voor twee nieuwe eisen die betrekking hebben op bestaande woningen onderscheid gemaakt tussen huur- en koopwoningen. Het betreft een verbod op loden leidingen en het aanbrengen van doorvalbeveiliging. Het verzwaren van de eisen voor bestaande woningen in de bouwvoorschriften is in het algemeen niet gebruikelijk, omdat daarmee inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht. Er is daarom een afweging gemaakt tussen de eigen verantwoordelijkheid en een wettelijke verplichting. Eigenaren van koopwoningen die zelf in deze woning wonen kunnen op eigen kracht besluiten om hun woning te saneren van loden leidingen of te voorzien van doorvalbeveiliging. Huurders zijn hiervoor afhankelijk van de medewerking van de eigenaar. Daarom is gekozen om alleen bij huurwoningen deze aanscherping van de eisen wettelijk te regelen en bij koopwoningen uit te gaan van de eigen verantwoordelijkheid.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP stellen vast dat, zoals in de motie-Janssen (SP) c.s. over het minimaal voldoen van alle betreffende websites aan de norm WCAG 2.1 voor inwerkingtreding van de Omgevingswet79 verwoord en door de Minister onderschreven, nieuwe websites en apps van de overheid wettelijk verplicht zijn om per direct te voldoen aan alle eisen op niveau A en AA van de norm Web Content Accessibility Guidelines 2.1. Deze leden merken op dat voormelde motie een uitroepteken is achter de wettelijke plicht die voor de toegankelijkheid van alle overheidswebsites en apps geldt.

De leden van de fractie van de SP maken zich grote zorgen over een tijdige uitvoering van deze motie en of de regering aan voormelde wettelijke plicht bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal voldoen. De bij deze leden levende zorgen worden vergroot doordat de regering in de voortgangsrapportage lijkt aan te geven zich niet verantwoordelijk te voelen voor het door andere over- heden dan de Rijksoverheid niet voldoen aan de wettelijke toegankelijkheidseisen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. De leden van de fractie van de SP lezen in bijlage 1 bij de voortgangs- brief Omgevingswet van 30 juni jl. het volgende: «Niet al deze websites vallen onder verantwoordelijkheid van BZK.80 Deze leden hebben de volgende vragen voor de regering.

Deelt de regering de mening van de leden van de fractie van de SP dat het de regering is, en niet de andere overheden, die feitelijk verantwoordelijk is voor een zorgvuldige invoering en inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarbij aan alle wettelijke verplichtingen wordt voldaan?

Het zorgvuldig invoeren en in werking laten treden van de Omgevingswet is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waar ik samen met mijn bestuurlijke partners hard aan werk. Daarbij ben ik uiteraard vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor diverse aspecten eindverantwoordelijk en zet ik mij vol in om andere overheden eveneens aan te zetten zo digitaal inclusief als mogelijk te zijn waar het de Omgevingswet betreft. Een voorbeeld waarbij ik dit zelf toepas is het zorgen voor het bijwerken van de Omgevingsregeling aan de aan de WCAG 2.1. aangepaste standaarden. Met die verantwoordelijkheid kan ik niet treden in de algemene bevoegdheidsverdeling tussen overheden die de basis vormen voor onze decentrale eenheidsstaat. Dit betekent dat voor bijvoorbeeld het voldoen aan de toegankelijkheidseisen ik niet de eindverantwoordelijkheid op mij kan nemen. Deze bevoegdheid ligt wettelijk bij de bevoegde gezagen en bestuurlijke partners zelf en de hen controlerende bestuurlijke organen. 81 Dit neemt niet weg dat ik begrip heb voor uw zorgen en toegankelijkheid heel belangrijk vind. Samen met de Staatssecretaris van BZK – voel ik mij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid en blijf ik zowel voor Omgevingswet als vanuit de wettelijke eisen van de WCAG de aandacht op vestigen. Dit zoals uiteengezet in bijlage 1 bij mijn brief van 9 oktober jl.

Is de regering de mening toegedaan dat wanneer overheidswebsites niet voldoen aan de wettelijk verplichte toegankelijkheidseisen de Omgevingswet desondanks in werking kan treden, ondanks dat hierdoor potentieel miljoenen burgers in hun belangen worden geschaad?

De verschillende websites die (direct) onderdeel zijn van het DSO voldoen aan de minimale wettelijke verplichtingen waarbij rekening gehouden wordt met de gebruikers. De regering is van mening dat de Omgevingswet in werking kan treden. Voor een nadere duiding hiervan verwijs ik u naar de vervolgbeantwoording, inclusief de bij deze beantwoording gevoegde tabel.

Deelt de regering de mening van deze leden dat overheden – de Rijksoverheid en het verantwoordelijke ministerie nog in het bijzonder – te allen tijde voorop dienen te lopen in het naleven van wettelijke verplichtingen?

Ja, de Rijksoverheid moet te allen tijde het goede voorbeeld laten zien ten aanzien van het naleven van wettelijke verplichtingen. Dat is ook iets waar elke dag hard aan gewerkt wordt.

Acht de Minister het denkbaar dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 wordt doorgezet terwijl de, nota bene onder zijn eigen ministerie vallende, wettelijke verplichtingen voor toegankelijkheid niet worden nageleefd?

De verschillende websites die (direct) onderdeel zijn van het DSO voldoen aan de minimale wettelijke verplichtingen. Aan verdere verbeteringen van digitale toegankelijkheid wordt dagelijks hard gewerkt om hier nog meer stappen in te zetten. Daarmee staan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van digitale toegankelijkheid de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet in de weg.

Om de in de motie verwoorde duidelijkheid te verkrijgen uiterlijk 6 weken voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, verzoeken de leden van de fractie van de SP de regering om uiterlijk 6 weken voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aan de Kamer een overzicht van alle bij de Omgevingswet gebruikte overheidswebsites te sturen. Daarbij verzoeken deze leden om per website duidelijk aan te geven of de betreffende website per datum inwerkingtreding minimaal zal voldoen aan alle wettelijk verplichte eisen op niveau A en AA van de norm Web Content Accessibility Guidelines 2.1. Deze leden krijgen op dit punt graag een toezegging van de regering. De leden ontvangen bij toezending van het gevraagde overzicht tevens graag een appreciatie van de regering op de bevindingen en wat dit betekent voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Allereerst wil ik benadrukken dat ik de noodzaak van de toegankelijkheid van overheidsinformatie onderschrijf en dat het Omgevingsloket dus toegankelijk voor eenieder moet zijn evenals de bijbehorende websites, ook voor mensen met een beperking. Het gaat om informatie over de fysieke leefomgeving. Die informatie wordt met het Omgevingsloket al toegankelijker voor alle soorten gebruikers dan nu het geval is met de huidige systemen (AIM, OLO, RP.nl).

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om het gevraagde overzicht ten behoeve van de websites die (direct) onderdeel zijn van het DSO l met u te delen, zie de tabel hieronder. Allereerst kom ik graag nog even terug op de inhoud van de door uw Kamer aangenomen motie, de (wettelijke) toegankelijkheidseisen en het debat wat ik hierover met uw Kamer gevoerd heb op 7 maart 2023. In het debat ging het onder andere over de vraag aan welke criteria c.q. normen overheidswebsites dienen te voldoen in het kader van de digitale toegankelijkheid. Tijdens het debat was vooral de vraag aan welke wettelijke status (nieuwe) overheidswebsites dienen te voldoen, waarbij er discussie bestond over de verplichting tot het behalen van de status B of status A voor overheidswebsites. Uiteindelijk concludeerde ik, tijdens het debat, dat overheidswebsites status A moeten hebben en dat er daarom ook al maatregelen werden en worden genomen om dit (tijdig) te realiseren.82

Deze conclusie wil ik, na inwilligen van advies bij de vakinhoudelijke experts van de WCAG, enigszins nuanceren. De WCAG 2.1 is van toepassing op (nieuwe) overheidswebsites. Om aan de wet te voldoen hoeft daarvoor niet per definitie aan álle toegankelijkheidseisen te zijn voldaan voor lancering. Het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid stelt dat overheidsinstanties hun websites en (eventuele) mobiele applicaties toegankelijk maken.83 Dit betekent dat overheidsinstanties actief hieraan moeten werken, zolang nog niet aan alle vereisten is voldaan. Het actief blijven werken wordt gewaarborgd in hetzelfde besluit door te werken met toegankelijkheidsverklaringen en een strakke monitoring.84 Zolang een overheidsinstantie actief toewerkt naar de criteria uit de WCAG 2.1 en dat doet op de voorgeschreven manier voldoet ze aan de wettelijke verplichtingen.85 Het werken met statussen (A t/m E) betreft de Nederlandse beleidsinvulling van dit aspect. Met status A, B en C voldoet een overheidsinstantie aan de wet, waarbij wel aan de voorwaarden, behorend bij B en C voldaan dient te worden.86

De doelstelling is uiteraard om alle websites, niet zijnde enkel die rondom het DSO, en mobiele applicaties zo snel mogelijk aan alle digitale toegankelijkheidseisen te laten voldoen. Dat gaat over het algemeen niet snel genoeg, vandaar dat er in 2022 een stappenplan m.b.t. de digitale toegankelijkheid naar de Tweede Kamer is gestuurd.87 Dit stappenplan is mede een invulling van de aangenomen motie Bisschop c.s.88 Het stappenplan zet in op het vergroten van kennis, het stimuleren van inclusief ontwerpen, het inzicht vergroten, de datakwaliteit verbeteren en het invullen van de toezichtfunctie. Het toewerken naar de A-status voor overheidswebsites is dus iets wat continu gebeurt en gemonitord wordt.

Voor wat betreft de websites die verbonden zijn aan het DSO en onder mijn verantwoordelijkheid vallen kan ik, in lijn met bovenstaande, het volgende aangeven. Alle websites hebben op dit moment de status B én in alle gevallen wordt hard gewerkt aan het toewerken naar de A status. Daarmee voldoen de websites aan de wettelijke verplichtingen (zie tabel 1). Omdat ik het belang van digitaal goed toegankelijke websites met u onderschrijf werken we, in lijn met uw motie, hard aan deze verbeterslagen. Dit doen we door onder andere door diverse keren per jaar een toegankelijkheidsonderzoek uit te voeren volgens de WCAG-EM, in plaats van de gebruikelijke één keer per jaar. Er zijn in 2023 tot nu toe vijf testen uitgevoerd. De bevindingen worden met prioriteit opgelost door de ontwikkelteams. Zo wordt er zoveel mogelijk voldaan aan de 50 digitale toegankelijkheidseisen. Het toetsen van de nalevingsstatus is hierbij steeds een momentopname, waarbij de resultaten worden opgenomen in het register van toegankelijkheidsverklaringen. Het bereiken van de A status voor 1 januari 2024, kan ik echter niet garanderen.

In de onderstaande tabel neem ik u graag mee in de laatste stand van zaken met betrekking tot de toegankelijkheidsstatus van de verschillende websites die onderdeel zijn van het DSO:

Tabel 1 Stand van zaken digitale toegankelijkheid DSO-LV websites per kwartaal 3 van 2023

Website

Laatste test

Score op criteria

Aantal bevindingen

Nog openstaand

Huidige status

Primaire portalen met webapplicaties

         

https://pre.omgevingswet.overheid.nl/home

24/7/23

47/50

3

1

B

https://omgevingswet.overheid.nl/home

26/4/23

34/50

16

9

B

https://stelselcatalogus.omgevingswet.overheid.nl/home

26/4/23

41/50

9

1

B

https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/ontwikkelaarsportaal/

3/5/23

35/50

15

2

B

Ondersteunende informatieve website

         

https://iplo.nl/

15/9/23

30/50

20

B

https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/

18/7/23

46/50

4

B

Website publiekscampagne Ow

26/9/23

43/50

7

1

B

Kan de regering aangeven wie toezicht houdt op het door de overheden nakomen van de wettelijke plicht dat overheidswebsites en apps minimaal moeten voldoen aan de eisen van niveau A en AA van de norm Web Content Accessibility Guidelines 2.1?

Op dit moment is er nog geen toezichthouder die toezicht houdt op het door overheden voldoen aan de digitale toegankelijkheidseisen. Het DigiToegankelijk Toezicht- en Ondersteuningsprogramma van ICTU is op dit moment bezig met de invulling daarvan.

Is de regering bereid, indien de resultaten van het overzicht van het door overheden (niet) voldoen aan de wettelijk verplichte toegankelijkheidseisen van de Omgevingswetwebsites daartoe aanleiding geven, de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet aan te passen?

Zoals aangegeven draag ik de verantwoordelijkheid over een aantal (direct) van het DSO-onderdeel uitmakende websites. Voor die websites geldt dat er voldaan wordt aan de wettelijke verplichtingen op het gebied van digitale toegankelijkheid. Dit maakt dan ook dat ik geen aanleiding zie om de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet aan te passen.

Onderkent de regering dat, indien overheidswebsites niet voldoen aan de verplichte toegankelijkheidseisen en de regering besluit de Omgevingswet toch in werking te laten treden, dit een juridische grond in het leven roept waar burgers zich op kunnen beroepen? De leden van de fractie van de SP vragen de regering hierop te reflecteren.

De wettelijke verplichting behelst, zoals hiervoor al uiteengezet, dat overheidswebsites die minimaal aan status B voldoen, actief moeten toewerken naar status A om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Dat is het geval, los van het feit dat er, in lijn met de motie Janssen c.s., hard gewerkt wordt aan het voldoen aan status A. Aangezien alle websites, welke (direct) onderdeel zijn van het DSO, voldoen aan de minimaal voorgeschreven wettelijke verplichtingen zie ik geen juridische gronden waarop burgers zich – op dit onderdeel – kunnen beroepen. Te meer omdat er hard gewerkt blijft worden aan het zo spoedig mogelijk doorgroeien naar status A.


X Noot
1

De letters FP hebben alleen betrekking op 33 118.

X Noot
2

Samenstelling:

Van Wijk (BBB), Kemperman (BBB) (voorzitter), Van Langen (BBB), Jaspers (BBB), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (Ja21), Janssen (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Van Dijk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL).

X Noot
3

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK.

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FN.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FM.

X Noot
6

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK.

X Noot
7

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FN.

X Noot
8

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FM.

X Noot
9

Position paper Omgevingswet-DSO, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 24 februari 2023, p. 2. Zie hiervoor: https://www.eerstekamer.nl/overig/20230307/position_paper_mr_b_j_van/f=/vm0vnnplw9kf.pdf.

X Noot
10

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FN.

X Noot
11

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FM.

X Noot
13

Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 3, p. 2.

X Noot
16

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FA.

X Noot
17

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FB.

X Noot
18

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Trb. 1998, 289 en Trb. 2001, 73).

X Noot
19

Kamerstukken II 2022/23, 28 325, nr. 249.

X Noot
21

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FA.

X Noot
22

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, bijlage 1, p. 11.

X Noot
23

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK.

X Noot
24

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FN.

X Noot
25

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FM.

X Noot
27

Position paper Omgevingswet-DSO, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 24 februari 2023, p. 2. Zie hiervoor: https://www.eerstekamer.nl/overig/20230307/position_pa-per_mr_b_j_van/f=/vm0vnnplw9kf.pdf.

X Noot
28

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FH, Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK.

X Noot
29

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, pg. 4.

X Noot
30

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, pg. 2.

X Noot
32

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, EW, pg. 45–46.

X Noot
33

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, bijlage 1, pagina 5.

X Noot
34

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, pg. 5.

X Noot
35

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, pg. 6.

X Noot
36

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, pg. 6.

X Noot
37

Officielebekendmakingen.nl en wetten.nl.

X Noot
38

Position paper Omgevingswet-DSO, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 24 februari 2023, p. 3. Zie hiervoor: https://www.eerstekamer.nl/overig/20230307/position_pa-per_mr_b_j_van/f=/vm0vnnplw9kf.pdf.

X Noot
39

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, pg. 7.

X Noot
40

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FN.

X Noot
41

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FM.

X Noot
42

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FN.

X Noot
43

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, bijlage 2.

X Noot
44

T02849 en Kamerstukken I 2019/20, 34 985, K en Kamerstukken II 2022/23, 33 118, nr. 246, bijlage 1, pg. 6.

X Noot
46

Kamerstukken II 2022/23, 36 367, nr. 1.

X Noot
48

Kamerstukken II 2021/22, 35 261, nr. 16.

X Noot
50

Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 9.

X Noot
51

Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 3, p. 2.

X Noot
55

Kamerstukken II 2022/23, 36 171, nr. 14.

X Noot
56

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FA.

X Noot
57

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FB.

X Noot
59

Artikel 3, eerste lid, Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid.

X Noot
60

Artikel 4 en Artikel 5, Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid.

X Noot
64

Kamerstukken II 2021/22, 26 643, nr. 839.

X Noot
65

Kamerstukken II 2021/22, 35 925 VII, nr. 49.

X Noot
66

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Trb. 1998, 289 en Trb. 2001, 73).

X Noot
67

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, bijlage 1, pg. 5.

X Noot
68

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FB.

X Noot
69

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Trb. 1998, 289, en Trb. 2001, 73).

X Noot
70

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, bijlage 1, pg. 5.

X Noot
71

Artikel 16.29 Omgevingswet jo. artikel 10.2, eerste lid, Omgevingsbesluit.

X Noot
72

Artikel 16.30 Omgevingswet jo. afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht én in het bijzonder artikel 3:11 Algemene wet bestuursrecht.

X Noot
73

Artikel 10.2, tweede lid, Omgevingsbesluit.

X Noot
74

Artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht.

X Noot
75

Kamerstukken II 2022/23, 28 325, nr. 249.

X Noot
76

Een grote diversiteit aan partijen neemt deel aan deze twee overlegplatforms: de ontwerpende, toeleverende en uitvoerende bouw, vertegenwoordigers van de gebruikers en eigenaren van gebouwen en andere belangenorganisaties.

X Noot
77

Kamerstukken II 2021/22, 30 985, nr. 53.

X Noot
79

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FA.

X Noot
80

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, bijlage 1, p. 11.

X Noot
81

Artikel 3, eerste lid, Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid.

X Noot
82

Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 9, pg. 46.

X Noot
83

Artikel 3, eerste lid, Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid.

X Noot
84

Artikel 4 en Artikel 5 Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid.

X Noot
87

Kamerstukken II 2021/22, 26 643, nr. 839.

X Noot
88

Kamerstukken II 2021/22, 35 925 VII, nr. 49.

Naar boven