De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet al in 2021 heeft toegezegd om de uitvoering van de Omgevingswet
financieel voldoende te instrumenteren (T03130) en dat deze eerste toezegging nadien
opgevolgd is door meerdere nieuwe toezeggingen die deze toezegging herbevestigden;
constaterende dat in het debat over het koninklijk besluit Omgevingswet de regering
heeft toegezegd voor 1 juli met een herijkt financieel beeld te komen en de Kamer
voor de zomer te informeren over de financiering daarvan. Dit zodat ruim voor het
opstellen van de begroting 2024 en verder er financiële duidelijkheid is voor decentrale
overheden;
constaterende dat de Kamer het belang van deze toezegging heeft benadrukt met de breed
aangenomen motie-Kluit (Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, EY);
constaterende dat de Voorjaarsnota niet tegemoetkomt aan de motie, noch aan deze toezeggingen
en er een nieuw Integraal Financieel Beeld ligt waaruit blijkt dat de totale kosten
en terugverdientijd van de Omgevingswet voor decentrale overheden stevig oplopen en
dat de regering steeds heeft uitgesproken decentrale overheden bij te staan wanneer
er kostenoverschrijdingen zouden komen;
verzoekt de regering om in de begroting Binnenlandse Zaken voor 2024 en verder de
meerjarige dekking voor kosten voor invoering, beheer en onderhoud en de doorontwikkeling
van het DSO naar ambitieniveau 3 langjarig op te nemen;
verzoekt de regering om de extra middelen voor gemeenten uit het Coalitie Akkoord
(de zogenaamde CA-gelden) nog in 2023 aan de decentrale overheden ter beschikking
te stellen, en de Kamer daarover uiterlijk 9 september 2023 te informeren, zodat gemeenten
zich komende maanden zonder financiële zorgen vol kunnen richten op de invoering van
de Omgevingswet,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kluit
Van der Goot
Nanninga
Janssen
Van Rooijen
Van Langen-Visbeek