Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 33118 nr. CK |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 33118 nr. CK |
Vastgesteld 13 september 2021
De vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 en voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 mei 2021 waarmee de Kamer werd geïnformeerd over de uitkomsten van het tweede bestuurlijk overleg dat op 26 mei jl. plaatsvond.4 In de brief wordt als nieuwe datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet 1 juli 2022 voorgesteld. Het ontwerpkoninklijk besluit met deze datum wordt na de zomer bij de beide Kamers voorgehangen.
Naar aanleiding hiervan hebben de commissies op 13 juli 2021 een brief gestuurd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister heeft op 10 september 2021 gereageerd.
De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier voor dit verslag, Dragstra
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING EN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT / LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Den Haag, 13 juli 2021
De vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 27 mei 2021 waarmee u de Kamer informeerde over de uitkomsten van het tweede bestuurlijk overleg dat op 26 mei jl. plaatsvond.5 In de brief wordt als nieuwe datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet 1 juli 2022 voorgesteld. Het ontwerpkoninklijk besluit met deze datum wordt na de zomer bij de beide Kamers voorgehangen. De commissies veronderstellen dat hiervoor dezelfde afspraak, c.q. toezegging geldt als bij het eerdere ontwerpkoninklijk besluit, te weten dat u het ontwerp niet eerder ter bekrachtiging voorlegt aan de Koning dan nadat de beraadslaging in de Eerste Kamer is afgerond en de Eerste Kamer met het ontwerpkoninklijk besluit heeft ingestemd.6 De commissies verzoeken u dit te bevestigen.
De commissies stellen voorop dat de fundamentele discussie over inwerkingtreding van de Omgevingswet pas na voorhang van het ontwerpkoninklijk besluit, en dus pas na het zomerreces van de Kamer, kan starten. De leden van veel fracties zullen hun belangrijkste vragen dan pas aan u voorleggen, schriftelijk en/of mondeling. Niettemin wensen de leden van de fracties van de VVD, het CDA, GroenLinks, D66, de PvdA, de SP en de OSF nu reeds enkele vragen te stellen en opmerkingen te maken. Deze vragen mogen als commissievragen worden gezien: zij genieten de steun van alle fracties in de commissies. De commissies verzoeken u deze vragen voor het einde van het zomerreces van de Kamer te beantwoorden.
De leden van de VVD-fractie nemen met regelmaat en met grote belangstelling kennis van de stagnatie- en voortgangrapportages met betrekking tot de verantwoorde invoeringsdatum van de Omgevingswet en van de invulling van de in dit kader gedane toezeggingen en aangenomen moties. Er zijn nog veel vragen te stellen. Echter, die zijn nu niet allemaal opportuun. Ook op de verschillende financiële aspecten, de werking van (de landelijke voorziening van) het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) enzovoorts komen deze leden graag op een later moment terug. De leden van de VVD-fractie beperken zich op dit moment tot een paar vragen van meer algemene aard, die het totale systeem omvatten en ook cruciaal zijn voor de uitvoerbaarheid van de wet. Ook voor de hierbij aangehaalde punten geldt natuurlijk dat de leden van de VVD-fractie op het moment van beslissen over het koninklijk besluit duidelijk en overtuigend zicht willen hebben op een toereikende stand van zaken per 1 juli 2022.
Allereerst vragen de leden van de VVD-fractie of alle noodmaatregelen uit het kritieke-pad-traject al gereed zijn om toegepast te worden en of deze juridisch geborgd zijn.
Sinds de publicatie van de Omgevingswet in het Staatsblad zijn nu 5 jaar (en bij inwerkingtreding 6) verstreken, zo stellen de leden van de fractie van GroenLinks vast. De huidige behoefte aan bijvoorbeeld regie op rijksniveau en regelgeving ten behoeve van duurzaamheid noopt mogelijk tot actualisatie van de Omgevingswet en de daarmee samenhangende relevante Besluiten. Kan de Minister de stand van zaken van de al voorgenomen wijzingen van de Omgevingswet en de relevante Besluiten aangeven? En zo niet, is de Minister bereid een verkenning hiernaar te doen en de Eerste Kamer daarover na het zomerreces te informeren?
De leden van de D66-fractie danken de Minister voor de voortgangsbrief Omgevingswet van 23 april 2021 en de brief van 27 mei 2021.7 In deze laatste brief geeft de Minister aan alles overwegende en na overleg met de bestuurlijke partners de inwerkingtreding van de Omgevingswet te verschuiven naar 1 juli 2022. De leden van de fractie van D66 hebben hun vragen gerubriceerd naar de thema’s zoals die vanuit de gecombineerde commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn besproken. Deze leden stellen vragen over het functioneren van het DSO, de financiën van decentrale overheden en over de voorbereiding van diverse betrokkenen.
De leden van de SP-fractie hebben nog veel vragen over de invoering van de Omgevingswet, maar zullen die op een later moment stellen. Deze leden beperken zich nu tot een aantal vragen over de planning en financiering van de uitbouw.
Bij brief van 27 mei 2021 heeft de Minister aangegeven dat de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 januari 2022 wordt losgelaten en dat de nieuwe beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet 1 juli 2022 is. Is hierover, zo vraagt het lid van de OSF-fractie, contact geweest met de VNG dan wel met – een vertegenwoordiging van – gemeenten? In hoeverre wordt rekening gehouden met het feit dat de Omgevingswet onder de huidige planning moet worden geïmplementeerd door colleges van B&W die net zijn begonnen dan wel door demissionaire colleges van B&W?
Uit de voortgangsrapportage van juli 2021 blijkt dat 96% van de gemeenten is aangesloten op het DSO.8 Kan de Minister de leden van de D66-fractie bevestigen dat alle provincies en gemeenten aangesloten dienen te zijn alvorens de Omgevingswet in werking kan treden? Of wanneer dat aantal niet gehaald wordt, kan zij aangeven hoe voorkomen wordt dat bijvoorbeeld de woningbouw stilvalt omdat de vergunningverlening niet werkt? Kan de Minister tevens aangeven hoe de ambitie inhoudende dat decentrale overheden zijn aangesloten, wordt bereikt?
Voor een goed functionerend stelsel is het nodig dat het DSO minimaal bestaat uit de huidige functionaliteiten AIM (Activiteiten Internet Module), OLO (Omgevingsloket Online) en de website ruimtelijkeplannen.nl. Dit is noodzakelijk om kennis te nemen van de algemene milieuregels, om meldingen te kunnen doen en vergunningen te kunnen aanvragen. Kan de Minister bevestigen dat deze functionaliteiten op 1 juli 2022 overal in Nederland werken?
Hoe ziet de Minister de transitie van de website ruimtelijkeplannen.nl naar het DSO? Bestaat de goed werkende website ruimtelijkeplannen.nl straks nog of gaat deze website volledig op in het DSO?
Omgevingsplannen zijn de basis om te kunnen zien wat de eisen zijn op eigen percelen en wat de ontwikkelingen zijn in de directe omgeving. Uit de praktijk hebben de leden van de fractie van D66 signalen ontvangen dat het DSO nog niet goed werkt. Zelfs vrij eenvoudige aanvragen kunnen niet altijd worden gedaan, laat staan meer ingewikkelde aanvragen voor gebiedsontwikkeling. Ook kregen deze leden het signaal dat het niet mogelijk is om mutaties door te voeren in het Omgevingsplan. In de voortgangsbrief van 23 april 2021 wordt hier terecht op gewezen door de Minister. Kan de Minister aangeven volgens welk tijdpad zij ervoor zorgdraagt dat de software gereed en uitwisselbaar is om Omgevingsplannen te kunnen maken en te wijzigen?
Volgens signalen uit de praktijk is er ook een probleem met de belastbaarheid van het DSO-systeem. Wanneer er meerdere wijzigingen worden doorgevoerd kan het systeem dit niet aan. Wat is hierop de reactie van de Minister?
De Minister geeft in haar brief van 23 april 2021 terecht aan dat provincies hun omgevingsverordeningen moeten kunnen publiceren. Daar willen de leden van de fractie van D66 graag aan toevoegen dat ook wijzigingen in het Omgevingsplan gepubliceerd moeten kunnen worden. Is dat op dit moment mogelijk in het DSO, zo vragen de leden van de fractie van D66 de Minister.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor gemeenten van groot belang is om snel inzicht te krijgen in zowel de invoeringskosten als de structurele financiële effecten van de Omgevingswet. Als reactie op vragen van onder meer de Tweede Kamer over het rapport van KPMG geeft de Minister aan niet op de zaken vooruit te willen lopen. In de voortgangsbrief van 23 april 2021 staat dat het uitgangspunt van het Financieel Akkoord is dat partijen in financiële zin niet beter hoeven te worden van de invoering van de stelselherziening, maar er ook niet financieel op achteruit willen gaan. Om financieel gelijk te kunnen uitkomen, willen deze leden graag van de Minister inzicht in de mogelijke baten voor gemeenten, omdat de inschatting van de leden van de D66-fractie is dat er ook structurele baten zijn die juist afnemen. Leges vallen bijvoorbeeld weg omdat er minder vergunningen worden uitgegeven. De leden van de D66-fractie vragen niet om een financiële raming, maar om meer inzicht in de (financiële) kansen die gemeenten kunnen benutten. Daarnaast, welke (financiële) risico’s hangen gemeenten en initiatiefnemers boven het hoofd als er op 1 juli 2022 door overheden niet wordt voldaan aan de gestelde eisen voor de implementatie van de Omgevingswet?
De leden van de D66-fractie hebben tijdens een achterbanraadpleging van D66-bestuurders met de portefeuille Omgevingswet vernomen dat zij zich zorgen maken over de structurele baten van de Omgevingswet. Kan de Minister aangeven op welke structurele baten lagere overheden kunnen rekenen?
De leden van de SP-fractie stellen vast dat er veel aandacht uitgaat naar de invoering van de Omgevingswet. Daarmee dreigt het perspectief op langere termijn onder te sneeuwen en deze leden hebben daarom nu de volgende vragen. Wanneer zal er duidelijkheid zijn over de financiering van de verdere uitbouw van de Omgevingswet (niveau 3 van het Bestuursakkoord)? Is er al zicht op een tijdpad voor de verdere uitbouw van de Omgevingswet tot niveau 3 van het Bestuursakkoord? Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat er bij aanvang van de Omgevingswet duidelijkheid dient te zijn over de verdere uitbouw, zowel voor wat betreft de inhoud als de financiering?
Naast de verschillende overheden zijn, zo constateren de leden van de VVD-fractie, ook externe uitvoeringsorganisaties hard aan het werk ter voorbereiding op het «echte werk» na de invoering van de Omgevingswet. De regering heeft hier al eerder over gerapporteerd. In welke fase van voorbereiding bevinden de rechterlijke macht en omgevingsdiensten zich op dit moment? Wanneer en hoe is duidelijk dat zij gereed zijn?
Welke stappen zijn er genomen om versnelling aan te brengen in het nog te verrichten werk door de gemeenten, stedenbouwkundige bureaus en de zeven à acht lokale softwareleveranciers in onderlinge samenwerking?
Naast de ambtenaren van de verschillende overheden dienen ook medewerkers van andere betrokken organisaties geschoold te worden, zo stellen de leden van de VVD-fractie vast. Hoe verloopt dat traject?
Ook de landelijke voorlichtingscampagne wordt ongetwijfeld nu in de steigers gezet, zo veronderstellen deze leden. Hoe gaat die campagne er uitzien en op welke doelgroepen richt zij zich?
Kan de Minister voor de leden van de D66-fractie aangeven hoe wordt bereikt dat de bevoegde gezagen, nadat de nieuwe processen zijn ingeregeld, er ruimschoots mee hebben kunnen oefenen voor de inwerkingtreding?
De leden van de D66-fractie lezen in de stukken dat lagere overheden erg hun best doen om de ambtelijke organisatie bij te scholen over de Omgevingswet. Om een goede start te kunnen maken met de Omgevingswet is het van belang om ook lokale en regionale volksvertegenwoordigers van scholing te voorzien. Deelt de Minister deze mening? Zo ja, hoe wil de Minister inzetten op informatievoorziening aan de bovenstaande groepen?
Voor bewoners en ondernemers is het van belang dat het DSO voor hen straks werkbaar is als ze bijvoorbeeld een vergunning aan willen vragen. Kunnen zij vooraf ook oefenen met de zogenaamde «klantreizen»? Voor ambtenaren en volksvertegenwoordigers van lagere overheden ligt het voor de hand dat zij de tijd en ruimte krijgen om bijvoorbeeld te oefenen met het DSO. De leden van de fractie van D66 vragen de Minister op welke manieren zij van plan is de bewoners en de ondernemers te informeren over mogelijkheden om te oefenen met het DSO.
In het tijdschrift Beleidsvisie van de Koninklijke Metaalunie van december 2020 staat een artikel waarin de Metaalunie aangeeft dat het midden- en kleinbedrijf te weinig betrokken wordt bij het zelf zien en ervaren van het DSO. Kan de Minister aangeven op welke wijze het midden- en kleinbedrijf is en wordt betrokken bij het DSO?
De leden van de D66-fractie hebben een aantal nadere vragen over fysieke loketten en toegankelijkheid. Deze leden vragen de Minister of er fysieke loketten zullen zijn waar mensen met bijvoorbeeld een mobiliteitsbeperking of laaggeletterden terecht kunnen voor hun vragen. Zo ja, waar komen deze te staan en zal er voldoende specialistische hulp geboden kunnen worden? Zo nee, naar welke partij worden zij doorverwezen voor vragen en/of (specialistische) begeleiding bij het indienen van een aanvraag?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het staat het met de uitvoering van de motie-Nooren c.s. over participatie.9 Is een verordening/regeling in alle gemeenten getroffen, en bevat deze minimum-participatie-eisen? Zo ja, welke, en waar en hoe worden deze daadwerkelijk toegepast? Kan de Minister hiernaar voor 1 oktober aanstaande een extern onderzoek (quick scan) laten uitvoeren?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de instelling en samenstelling van de evaluatiecommissie. Wanneer wordt deze commissie samengesteld en welke achtergrond dienen de leden van deze commissie te hebben, in de ogen van de regering? Wat wordt exact de opdracht van deze commissie en hoe wordt de evaluatiecommissie betrokken bij de opzet van het totale monitoringssysteem? Hoe staat het met de opzet van het totale monitoringssysteem, de systematische aanpak daarbij en de onderlinge relaties tussen de verschillende trajecten?
De leden van de CDA-fractie verwijzen in dit verband nog naar de met algemene stemmen aangenomen motie-Rietkerk c.s., waarin om instelling van een onafhankelijke evaluatiecommissie is gevraagd.10 Deze motie is ook naar het oordeel van de regering nog niet uitgevoerd.11 Welke stappen zet de regering om de motie alsnog uit te voeren en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de instelling en bemensing van bedoelde commissie?
De vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze zoals gezegd graag voor het einde van het zomerreces van de Kamer.
Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving H.J. Meijer
Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit L.P. van der Linden
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 september 2021
De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben op 13 juli 2021 naar aanleiding van de brief Uitkomsten Bestuurlijk Overleg Omgevingswet 26 mei jl.12 vragen gesteld over de inwerkingtreding van de Omgevingswet (kenmerk 169588u).
In mijn brief van 27 mei 2021 heb ik aangegeven dat 1 juli 2022 de nieuwe voorgenomen inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet is. De commissieleden verwijzen naar de eerder gedane toezegging het ontwerpKB niet eerder ter bekrachtiging voor te leggen aan de Koning dan nadat de beraadslaging in de Eerste Kamer is afgerond en de Eerste Kamer met het ontwerpKB heeft ingestemd.13 Ik wil hierbij volmondig bevestigen dat dit het geval is. Zoals aangegeven in mijn brief van 27 mei 202114 wil ik graag met uw Kamer het gesprek voeren over het vervolgproces op weg naar de parlementaire besluitvorming over de datum van inwerkingtreding. Ik vind het van belang dat er in beide Kamers een zorgvuldige behandeling kan plaatsvinden en dat u over volledige informatie beschikt om hierover een goede afweging te kunnen maken. Ik zal u in het najaar dan ook voorzien van de gebruikelijke voortgangsinformatie, waaronder in ieder geval inzicht in de aansluitcijfers en de voortgang van het DSO. Ik streef ernaar om deze informatie eind oktober/begin november aan uw Kamer aan te bieden. Ik denk dat het daarna een goed moment zou zijn om met de Tweede Kamer het debat te voeren over de datum van inwerkingtreding. Vervolgens kan dan ook in Uw Kamer het gesprek plaatsvinden over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Als sluitstuk van die twee behandelingen ben ik dan voornemens om het inwerkingtredings-KB formeel voor te hangen.
Ik beantwoord onderstaand graag de door de leden van de fracties van de VVD, het CDA, GroenLinks, D66, de PvdA, de SP en de OSF gestelde vragen. Bij mijn beantwoording houd ik de volgorde van die vragen aan en heb ik de tussenkopjes overgenomen. Ook heb ik de antwoorden, waar efficiënt, geclusterd en van een nummering voorzien.
De leden van de VVD-fractie nemen met regelmaat en met grote belangstelling kennis van de stag- natie- en voortgangrapportages met betrekking tot de verantwoorde invoeringsdatum van de Omgevingswet en van de invulling van de in dit kader gedane toezeggingen en aangenomen moties. Er zijn nog veel vragen te stellen. Echter, die zijn nu niet allemaal opportuun. Ook op de verschillende financiële aspecten, de werking van (de landelijke voorziening van) het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) enzovoorts komen deze leden graag op een later moment terug. De leden van de VVD-fractie beperken zich op dit moment tot een paar vragen van meer algemene aard, die het totale systeem omvatten en ook cruciaal zijn voor de uitvoerbaarheid van de wet.
[1] Ook voor de hierbij aangehaalde punten geldt natuurlijk dat de leden van de VVD-fractie op het moment van beslissen over het koninklijk besluit duidelijk en overtuigend zicht willen hebben op een toereikende stand van zaken per 1 juli 2022.
Zoals ik in de inleiding heb aangegeven zal ik Uw Kamer ook de komende periode van de informatie voorzien die nodig is voor een goede afweging over de datum van inwerkingtreding. Daarbij staan de geformuleerde minimumvereisten centraal om per 1 juli 2022 van start te kunnen gaan.
[2] Allereerst vragen de leden van de VVD-fractie of alle noodmaatregelen uit het kritieke-pad-traject al gereed zijn om toegepast te worden en of deze juridisch geborgd zijn.
De kritieke pad planning is aan de hand van vijf minimale criteria15 opgebouwd en gezamenlijk met de bestuurlijke partners vastgesteld voor inwerkingtreding. In de onderliggende mijlpalen is bekeken of er aanleiding is een tijdelijke, alternatieve route open te stellen indien onderdelen van DSO-LV niet tijdig gereed zijn voor inwerkingtreding16. Deze kritieke pad planning is met de bijbehorende maatregelen aangepast gelet op de nieuw beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2022.
Afspraak met de bestuurlijke partners is dat de maatregelen per 1 januari 2022 ingeregeld moeten zijn. Diverse maatregelen kunnen nu al betrokken worden in de aanpak. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van de geboden overgangsrechtelijke bepalingen inzake omgevingsplannen of via reeds aanwezige technische oplossingen in de markt die huidige systemen helpen te koppelen aan het DSO. De TAM-maatregel om de huidige IMRO-standaard onder het nieuwe recht tijdelijk nog in te zetten voor het publiceren van omgevingsplannen heeft inmiddels een juridische borging maar wordt nog in overleg met betrokken partijen ingeregeld. Ook deze zal per 1 januari 2022 toegepast kunnen worden.
Sinds de publicatie van de Omgevingswet in het Staatsblad zijn nu 5 jaar (en bij inwerkingtreding 6) verstreken, zo stellen de leden van de fractie van GroenLinks vast. De huidige behoefte aan bijvoorbeeld regie op rijksniveau en regelgeving ten behoeve van duurzaamheid noopt mogelijk tot actualisatie van de Omgevingswet en de daarmee samenhangende relevante Besluiten.
[3] Kan de Minister de stand van zaken van de al voorgenomen wijzingen van de Omgevingswet en de relevante Besluiten aangeven? En zo niet, is de Minister bereid een verkenning hiernaar te doen en de Eerste Kamer daarover na het zomerreces te informeren?
De regelgeving van het stelsel van de Omgevingswet is gereed om het stelsel in werking te kunnen laten treden. Op 1 juli 2021 is de laatste aanvullingsregeling (grondeigendom) gepubliceerd in de Staatscourant. Daarmee is alle regelgeving van het stelsel van de Omgevingswet afgerond. Vanaf dat moment kan het instrumentarium van de Omgevingswet worden benut. Tot het moment van inwerkingtreding zal in onderhoud worden voorzien om te zorgen dat het stelsel actueel is op het moment van inwerkingtreding. Zo is een ontwerp van een Verzamel-AMvB Omgevingswet 2022 in internetconsultatie gebracht met diverse wetstechnische wijzigingen.
Voor het overige ontwikkelt het stelsel mee met de reguliere wijzigingen in de regelgeving op de diverse beleidsterreinen binnen het stelsel. Zo kan worden gedacht aan de implementatie van de richtlijn over havenontvangstvoorzieningen17 en de implementatie van BBT-conclusies voor afvalverbrandingsinstallaties18. Deze inhoudelijke wijzigingen vloeien rechtstreeks voort uit het Europese recht en worden zowel in het huidige recht als in het stelsel van de Omgevingswet geïmplementeerd. Deze staan in principe los van de stelselherziening als zodanig. Zij zijn dan ook niet van invloed op de inwerkingtreding van het stelsel.
Daarnaast kunnen er wijzigingen voortvloeien uit de wetgevingsagenda van een nieuw kabinet, bijvoorbeeld in verband met nieuwe maatschappelijke opgaven of ambities. Een totaaloverzicht is op dit moment dan ook niet te geven. Deze ontwikkelingen zijn vergelijkbaar met die van het huidige recht en zullen ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet doorlopen. Het is een levend stelsel, dat door beleidswijzigingen aan wijzigingen onderhevig zal zijn.
[4] Bij brief van 27 mei 2021 heeft de Minister aangegeven dat de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 januari 2022 wordt losgelaten en dat de nieuwe beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet 1 juli 2022 is. Is hierover, zo vraagt het lid van de OSF-fractie, contact geweest met de VNG dan wel met – een vertegenwoordiging van – gemeenten?
Ja, daarover is veelvuldig contact geweest met alle bestuurlijke partners, inclusief de VNG. De beslissing over de nieuwe beoogde datum van inwerkingtreding is gezamenlijk tot stand gebracht. In mijn brief over de uitkomsten van het Bestuurlijk Overleg van 26 mei jl.19 heb ik u gemeld dat ik naast VNG, IPO, UvW en de rijkspartijen ook een groot aantal kleine en grote gemeenten, provincies, softwareleveranciers en stedenbouwkundige bureaus in de afweging heb betrokken. Mede op basis van deze signalen hebben we besloten de datum met een half jaar te verplaatsen.
[5] In hoeverre wordt rekening gehouden met het feit dat de Omgevingswet onder de huidige planning moet worden geïmplementeerd door colleges van B&W die net zijn begonnen dan wel door demissionaire colleges van B&W?
Met de bestuurlijke partners heb ik de «Route 2022: roadmap invoering Omgevingswet» vastgesteld, waarin de minimaal noodzakelijke acties zijn beschreven en voorzien van bijbehorende deadlines. Als gemeenten – conform het advies van de VNG – de planning van de roadmap volgen, dan is een groot deel van de acties afgerond ruim voor de gemeenteraadsverkiezingen. Gemeenten worden bij de invoering van de Omgevingswet ondersteund door de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) waarbij de gezamenlijke roadmap leidend is.
Na verkiezingen is er altijd sprake van verloop in colleges en in gemeenteraden. Het is niet te voorkomen dat daarmee kennis verdwijnt uit de raden en commissies. De VNG gaat een inwerkprogramma beschikbaar stellen voor nieuwe colleges en raden, met onder andere webinars en webcolleges, waarin de implementatie van de Omgevingswet aan bod komt.
Daarnaast heeft de VNG haar leden geïnformeerd in een memo20 over de onderwerpen waarbij mogelijk een relatie ontstaat tussen de gemeenteraadsverkiezingen, de benodigde raadsbesluiten en de inwerkingtreding van de Omgevingswet door de invoering van de wet per 1 juli. Vóórdat de Omgevingswet in werking treedt, moet de gemeenteraad een aantal besluiten nemen. Dit memo helpt gemeenten om er voor te zorgen dat besluiten tijdig genomen worden.
[6] Uit de voortgangsrapportage van juli 2021 blijkt dat 96%21 22 van de gemeenten is aangesloten op het DSO. Kan de Minister de leden van de D66-fractie bevestigen dat alle provincies en gemeenten aangesloten dienen te zijn alvorens de Omgevingswet in werking kan treden?
[7] Of wanneer dat aantal niet gehaald wordt, kan zij aangeven hoe voorkomen wordt dat bijvoorbeeld de woningbouw stilvalt omdat de vergunningverlening niet werkt?
[8] Kan de Minister tevens aangeven hoe de ambitie inhoudende dat decentrale overheden zijn aangesloten, wordt bereikt?
Overheidsorganisaties moeten bij inwerkingtreding van de Omgevingswet voldoen aan de minimale eisen23. Om vergunningaanvragen digitaal te kunnen ontvangen is het gewenst om aan te sluiten op de landelijke voorziening DSO (DSO-LV). Daarvoor zijn drie aansluitingen nodig. Een aansluiting voor het kunnen ontvangen van aanvragen en meldingen, een voor het kunnen publiceren van omgevingswetbesluiten en een voor het publiceren van toepasbare regels.
Dit geldt niet alleen voor de gevraagde gemeenten en provincies maar voor alle bevoegde gezagen. Dus ook waterschappen, en diensten van het Rijk. Ook sommige uitvoeringsorganisaties sluiten aan, zoals omgevingsdiensten.
In principe moeten alle bevoegde gezagen dus aangesloten zijn op het DSO, maar daarop geldt een uitzondering. Het kan zo zijn dat een bevoegd gezag niet alle aansluitingen realiseert, maar toch voldoet aan de minimale eisen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een bevoegd gezag alle vergunningen via de omgevingsdienst laat lopen. Dit wordt nauwlettend bijgehouden en geregistreerd, om zeker te stellen dat alle partijen – zelf of via een andere route – bij inwerkingtreding een aansluiting hebben die werkt.
In mijn reactie op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie24 de VVD-fractie25 en de SGP-fractie26 heb ik aangegeven dat bevoegd gezagen onderdelen van het stelsel – en met name de voor burgers en bedrijven cruciale keten «van aanvraag tot afhandeling» – al geruime tijd beproeven.
Dit wordt volop gedaan.
Er is dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de woningbouw vertraging oploopt omdat de keten van vergunningverlening niet werkt. Voor het realiseren van (grote) woningbouwprojecten is het vaak noodzakelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (onder de Omgevingswet: omgevingsplan) en aanvraagprocedures binnen gemeenten te kunnen doorlopen. Omdat we nu meer tijd hebben genomen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is er ook meer tijd om deze zaken in te regelen en er mee te oefenen. Tot slot is er ook het overgangsrecht voor de omzetting van bestemmingsplannen naar omgevingsplannen. Gemeenten hebben nog tot 2029 de tijd voor het realiseren van een omgevingsplan dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. We monitoren in hoeverre bevoegde gezagen daadwerkelijk oefenen en bieden ondersteuning aan indien dit niet gebeurt of niet goed loopt.
De bestuurlijke partners VNG, IPO, UvW en Rijk hebben allemaal een ondersteuningsorganisatie voor respectievelijk de gemeenten, de provincies, de waterschappen en rijkspartijen ingericht. Ze hebben intensief en frequent contact met de organisaties over de voortgang van de implementatie. Ook de Regionale ondersteuningscoaches Invoering Omgevingswet (RIO’s) houden nauw contact met de organisaties in hun regio om te zorgen dat iedere partij de hulp krijgt die nodig is. Medewerkers van mijn ministerie hebben via de bestuurlijke partners contact met alle organisaties en hun leveranciers over het moment van aansluiten. Ook met de organisaties die nog niet zijn aangemeld. Er is dus samen met de bestuurlijke partners een dekkend beeld over de status van alle organisaties dat voortdurend wordt bijgewerkt. Specifiek voor de aansluitingen op het DSO wordt geregistreerd wie wanneer welke aansluiting wil realiseren. Ook wordt bijgehouden of de aansluiting is gerealiseerd en of deze werkt. U ontvangt hiervan maandelijkse overzichten (met op kaartjes welke organisaties wel en niet zijn aangesloten). Ook is deze informatie te vinden op de website.
[9] Voor een goed functionerend stelsel is het nodig dat het DSO minimaal bestaat uit de huidige functionaliteiten AIM (Activiteiten Internet Module), OLO (Omgevingsloket Online) en de website ruimtelijkeplannen.nl. Dit is noodzakelijk om kennis te nemen van de algemene milieuregels, om meldingen te kunnen doen en vergunningen te kunnen aanvragen. Kan de Minister bevestigen dat deze functionaliteiten op 1 juli 2022 overal in Nederland werken?
Ja. Voor de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet is er de landelijke voorziening van het digitale stelsel (DSO-LV) met daarin het nieuwe Omgevingsloket. Het Omgevingsloket vervangt inderdaad de bestaande digitale loketten: Activiteitenbesluit Internet Module (AIM), Omgevingsloket online (Olo), en ruimtelijkeplannen.nl. Burgers en bedrijven kunnen hierdoor terecht bij één centrale ingang. Afgesproken is dat dit nieuwe Omgevingsloket bij inwerkingtreding een gelijkwaardige functionaliteit levert als de huidige loketten, maar beoogt uiteindelijk meer. De functionaliteit waar de leden nu naar vragen is momenteel voor overheden al beschikbaar gesteld voor oefenen en inregelen. Ook met bedrijven worden hier nu testen en oefeningen mee gedaan.
Op basis daarvan kan per 1 juli in heel Nederland het nieuwe Omgevingsloket in werking gaan met een gelijkwaardige functionaliteit als de huidige loketten.
[10] Hoe ziet de Minister de transitie van de website ruimtelijkeplannen.nl naar het DSO? Bestaat de goed werkende website ruimtelijkeplannen.nl straks nog of gaat deze website volledig op in het DSO?
Ruimtelijkeplannen.nl (RP.NL) is een landelijke voorziening en bestaat uit een voorkant (raadpleegfunctionaliteit), en een aantal belangrijke componenten aan de achterkant. In de kern is het een voorziening waarmee bronhouders hun ruimtelijke plannen digitaal ontsluiten. Deze landelijke voorziening RP.NL zal in de periode tot 2029 geleidelijk opgaan in de landelijke voorziening DSO (DSO-LV). Bij inwerkingtreding op 1 juli 2022 zal de raadpleegfunctionaliteit (de voorkant) worden overgenomen door die van DSO-LV. De gewone gebruiker zal straks RP.NL niet meer direct kunnen benaderen maar zal het nieuwe Omgevingsloket te zien krijgen. De gebruiker hoeft op dat moment niet meer de huidige drie afzonderlijke systemen AIM, OLO en RP.NL te raadplegen maar kan zich op één plek oriënteren en een aanvraag of melding doen. Ook na inwerkingtreding zullen de systemen van RP.NL het DSO-LV blijven «voeden» met de ruimtelijke plannen die voor 1 juli 2022 zijn vastgesteld en die juridisch zijn omgezet naar het tijdelijk omgevingsplan. De oude voorziening RP.NL verdwijnt dus niet opeens, maar wordt als het ware geleidelijk opgenomen in DSO-LV.
Per 1 juli 2022 worden geen nieuwe ruimtelijke plannen conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) meer in procedure gebracht. Bestemmingsplannen die bij inwerkingtreding van de Omgevingswet in procedure zijn kunnen door gemeenten nog tot 2025 worden ingelezen via de achterkant van de huidige voorziening RP.NL. Voor de provincies is er geen sprake van overgangsrecht en geldt dat de nieuwe omgevingsverordeningen op 1 juli 2022 in werking moeten zijn. Alle ruimtelijke plannen worden vanaf 1 juli 2022 getoond via het DSO-LV. Zowel de «oude» ruimtelijke plannen als de nieuwe omgevingswetbesluiten worden dan dus op één plek getoond.
Omgevingsplannen zijn de basis om te kunnen zien wat de eisen zijn op eigen percelen en wat de ontwikkelingen zijn in de directe omgeving. Uit de praktijk hebben de leden van de fractie van D66 signalen ontvangen dat het DSO nog niet goed werkt. Zelfs vrij eenvoudige aanvragen kunnen niet altijd worden gedaan, laat staan meer ingewikkelde aanvragen voor gebiedsontwikkeling. Ook kregen deze leden het signaal dat het niet mogelijk is om mutaties door te voeren in het Omgevings- plan. In de voortgangsbrief van 23 april 2021 wordt hier terecht op gewezen door de Minister.
[11] Kan de Minister aangeven volgens welk tijdpad zij ervoor zorgdraagt dat de software gereed en uitwisselbaar is om Omgevingsplannen te kunnen maken en te wijzigen?
Het Digitale Stelsel Omgevingswet bestaat uit een landelijke voorziening (DSO-LV) die moet communiceren met verschillende systemen voor onder meer vergunningverlening, het publiceren van omgevingsdocumenten en toepasbare regels (vragenbomen voor formulieren) van lokale overheden. De lokale systemen worden door verschillende softwareleveranciers opgeleverd.
Het klopt dat zowel de landelijk voorziening DSO, als lokale systemen op onderdelen nog verbetering dan wel aanvulling behoeven. Dat fouten via testen en beproeven aan het licht komen hoort erbij en hiervoor was de oefenperiode ook op voorhand bedoeld. Vervolgens kan worden gekeken waardoor het komt en hoe het opgelost kan worden. Soms betekent dit dat er in de landelijke voorziening aanpassingen gedaan moeten worden en soms juist in de lokale systemen. In een keten kan een aanpassing bij de één immers leiden tot ook een aanpassing bij de ander.
In de achterliggende periode is goede vooruitgang geboekt, kortom het begint steeds beter (samen) te werken. In drie DSO-processen (vergunningen, samenwerking, vragenbomen) is het beeld over de gereedheid van de keten en de software in het algemeen positief. In de planketen is het beeld meer gemêleerd. Dit is de keten waarin de meeste innovatie besloten ligt en waar de inmiddels bij alle partijen doorlopen standaardisatie veel tijd heeft gevraagd. Hoewel gemeenten tot 2029 de tijd hebben, willen veel gemeenten bij inwerkingtreding het DSO ook in de planketen al volop benutten.
In de omgevingsbesluiten/plannen komt geografische informatie samen met tekstuele informatie. Via deze keten vindt ook de publicatie van een omgevingsbesluit plaats. De ontwikkelde informatiestandaard voor deze informatie is een serieuze innovatie. Aanvankelijk bleek deze standaard eind 2018 nog niet werkbaar en deze moest, relatief laat in het traject, opnieuw ontwikkeld worden. Vervolgens is deze Informatiestandaard omgezet in software, bij zowel in de DSO-LV als met behulp van leveranciers in de lokale software van de gezagen.
Dit betrof onder meer functionaliteit om omgevingsplannen te kunnen wijzigen. Inmiddels komen er positieve geluiden uit de testen van de keten van DSO-LV t/m Bevoegd Gezag.
Het bovenstaande maakt duidelijk dat het in gereedheid brengen van deze keten een samenspel is van veel partijen en dat zowel aan de kant van softwareleveranciers als aan de kant van DSO-LV nog veel werkzaamheden plaatsvinden. Verschillende softwareleveranciers werken momenteel nog aan het gereed krijgen van de plansoftware voor hun klanten. De leveranciers hebben een eigen ontwikkelstrategie, elk met een eigen focus, tempo en planning. Alle inspanning is er momenteel op gericht om de software ten behoeve van het oefenen door gemeenten gereed te hebben in het najaar van 2021 inclusief de mogelijkheid om omgevingsplannen onderling uit te kunnen wisselen. Hierover zijn goede afspraken gemaakt met de betreffende leveranciers door het Leveranciersmanagement van VNG als onderdeel van het interbestuurlijke programma ADS. Nadat DSO-LV en de betreffende leveranciers de keten samen werkend hebben gemaakt, zal de software van deze specifieke keten ook worden gecheckt waarmee geborgd wordt dat de verschillende plandocumenten volgens de standaard kunnen worden gepubliceerd.
[12] Volgens signalen uit de praktijk is er ook een probleem met de belastbaarheid van het DSO-systeem. Wanneer er meerdere wijzigingen worden doorgevoerd kan het systeem dit niet aan. Wat is hierop de reactie van de Minister?
De systemen worden ook op voorhand getest op zware belasting. Desondanks was de performance en het robuust maken van het DSO-LV aanvankelijk in enige mate ondergeschikt aan de ontwikkeling van functionaliteit. Dat is een bewuste keuze geweest. Sinds begin dit jaar hebben de performance en de robuustheid van het stelsel veel aandacht gekregen. De ontwikkel-/beheerorganisaties hebben de goede focus (en worden indien nodig versterkt) om de robuustheid te borgen op weg naar de inwerkingtreding. Wanneer een groot stelsel van computersystemen (centraal en decentraal) bij alle overheden tegelijkertijd in gebruik wordt genomen is het onvermijdelijk dat er in de test en voorbereidingsfase de nodige haperingen zijn. Professionele gebruikers zoals gemeenten ervaren dit momenteel als verstorend in hun eigen voorbereidingen en dat begrijp ik natuurlijk heel goed. Dit mag echter niet worden verward met een potentieel niet goed werkend systeem/stelsel zoals dat bij inwerkingtreding beschikbaar komt voor burgers en bedrijven.
Gebruikerservaringen en het in het DSO-LV zetten van echte omgevingsdocumenten zoals omgevingsplannen helpt om de werking van de systemen – zowel de landelijke voorziening als de systemen van bevoegde gezagen en leveranciers – verder te verbeteren. Als gevolg van het eerste gebruik van het stelsel in het afgelopen jaar, zijn bijvoorbeeld de onderlinge systemen verder bijgesteld, beter op elkaar ingeregeld en zo wordt het stelsel steeds robuuster. In het laatste kwartaal van 2021 zal het verwachte grootschalige gebruik (oefenen) hier verder helpen om een nog beter inzicht te krijgen in de effecten van massaal gebruik voor de individuele systemen. Op basis daarvan zullen dan verdere optimalisaties worden doorgevoerd en zal ruim voor inwerkingtreding het gehele stelsel robuust genoeg zijn.
De Minister geeft in haar brief van 23 april 2021 terecht aan dat provincies hun omgevingsverordeningen moeten kunnen publiceren. Daar willen de leden van de fractie van D66 graag aan toevoegen dat ook wijzigingen in het Omgevingsplan gepubliceerd moeten kunnen worden.
[13] Is dat op dit moment mogelijk in het DSO, zo vragen de leden van de fractie van D66 de Minister.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet worden de geldende bestemmingsplannen van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan (het zogenoemde tijdelijk deel van het omgevingsplan). Alle gemeenten hebben daarmee op het moment van inwerkingtreding een rechtsgeldig omgevingsplan. Gemeenten hebben vervolgens tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de gelegenheid om het tijdelijk deel van het omgevingsplan in overeenstemming te brengen met de eisen van het nieuwe stelsel. Ook dit is overgangsrechtelijk geregeld. De rechtsgeldigheid van bestemmingsplannen is onder de Omgevingswet dus goed geborgd.
Vanaf het moment van inwerkingtreding moeten omgevingsplannen kunnen worden gewijzigd, bijvoorbeeld in verband met nieuwe gebiedsontwikkelingen. Dit betekent dat bevoegde gezagen nieuwe versies van hun lokale software implementeren, die klaar is om te voldoen aan de eisen van het nieuwe stelsel en eisen voor de digitale ontsluiting. Op dit moment wordt een aantal pakketten getest, en wordt door een aantal softwareontwikkelaars nog de laatste hand gelegd aan het aanpassen van de software voor het publiceren en wijzigen van omgevingsdocumenten. In het laatste kwartaal zal deze software beschikbaar zijn en gebruikt worden voor het grootschalig oefenen en daarmee zeker voor de inwerkingtreding van de wet gereed zijn.
Mochten er vanwege welke reden dan ook gevallen zijn waarin gemeenten nog niet kunnen werken volgens de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD), dan is een overgangsrechtelijke voorziening beschikbaar om gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruik te maken van de huidige IMRO-standaard om wijzigingen in plannen door te voeren. Deze voorziening maakt onderdeel uit van de zogenaamde Tijdelijke Alternatieve Maatregelen en waarborgt de continuïteit van de publicatie van omgevingsplannen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor gemeenten van groot belang is om snel inzicht te krijgen in zowel de invoeringskosten als de structurele financiële effecten van de Omgevingswet. Als reactie op vragen van onder meer de Tweede Kamer over het rapport van KPMG geeft de Minister aan niet op de zaken vooruit te willen lopen. In de voortgangsbrief van 23 april 2021 staat dat het uitgangspunt van het Financieel Akkoord is dat partijen in financiële zin niet beter hoeven te worden van de invoering van de stelselherziening, maar er ook niet financieel op achteruit willen gaan. Om financieel gelijk te kunnen uitkomen, willen deze leden graag van de Minister inzicht in de mogelijke baten voor gemeenten, omdat de inschatting van de leden van de D66-fractie is dat er ook structurele baten zijn die juist afnemen. Leges vallen bijvoorbeeld weg omdat er minder vergunningen worden uitgegeven. [14] De leden van de D66-fractie vragen niet om een financiële raming, maar om meer inzicht in de (financiële) kansen die gemeenten kunnen benutten. Daarnaast, welke (financiële) risico’s hangen gemeenten en initiatiefnemers boven het hoofd als er op 1 juli 2022 door overheden niet wordt voldaan aan de gestelde eisen voor de implementatie van de Omgevingswet?
In antwoord op deze vragen verwijs ik in de eerste plaats naar het Integraal Financieel Beeld, waarin de kosten en baten in beeld zijn gebracht. De gemeenten hebben verschillende financiële mogelijkheden om besparingen te realiseren of meer inkomsten te genereren als zij hun nieuwe decentrale ruimte inzetten die het nieuwe stelsel biedt. Zo krijgen de gemeenten onder de Omgevingswet de mogelijkheid om leges in rekening te brengen voor het behandelen van aanvragen om een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Nu kan dat nog niet. Gemeenten kunnen daarnaast ook besluiten om meldplichten te vervangen door duidelijke regels in het omgevingsplan. Hiermee worden bestuurlijke lasten van de meldplicht voor gemeenten en administratieve lasten voor burgers en bedrijven bespaard.
Ook kunnen gemeenten er voor kiezen om het aantal vergunningplichtige activiteiten verder te verminderen. Zo kan de vergunningplicht voor meer bouwwerken worden vervangen door rechtstreeks bindende regels in het omgevingsplan. Dat leidt tot besparingen voor burgers en bedrijven en minder bestuurlijke lasten voor gemeenten. Weliswaar leidt het beperken van vergunningplichtige activiteiten tot verminderde legesinkomsten, maar de administratieve handelingen die bij deze dienst horen vallen ook weg. Verder leidt een verschuiving van vergunningplichten naar algemene regels tot een vermindering van bezwaar- en beroepsprocedures. Op deze kosten, die niet met leges gedekt kunnen worden, zullen netto besparingen optreden.
Verder vraagt de D66 fractie naar financiële risico’s die optreden voor gemeenten en initiatiefnemers als niet wordt voldaan aan de gestelde eisen voor de implementatie van de Omgevingswet. Ik vind het belangrijk om op te merken dat de transitie die wordt beoogd met de invoering van de Omgevingswet een groeipad is dat niet op het moment van inwerkingtreding zal worden afgerond. Om van start te gaan met de wet hoeft niet alles 100% af te zijn. Er is overgangsrecht waardoor gemeenten voor het omgevingsplan bijvoorbeeld tot 2029 hebben om alle voorwaarden te realiseren en nieuwe werkwijzen in te voeren.
Aan de – gezamenlijk met de bestuurlijke partners opgestelde – minimale eisen moet bij inwerkingtreding echter wel voldaan worden. Voor gemeenten is een belangrijk punt dat zij in staat moeten zijn om aanvragen voor vergunningen of meldingen te kunnen ontvangen en te behandelen. Mocht een gemeente daartoe niet in staat zijn op het moment van inwerkingtreding dan kan dit voor initiatiefnemers uiteraard tot vertraging en schade leiden. Daarbij hoort wel de volgende nuancering: gemeenten kunnen afspraken maken met andere bevoegde gezagen dat vergunningaanvragen bijvoorbeeld kunnen worden ingediend via het digitale systeem van de buurgemeente of de omgevingsdienst. Als gemeenten daarin voorzien dan voldoen zij ook aan het gestelde minimumvereiste voor implementatie.
Gemeenten en andere bevoegde gezagen zullen op het moment van inwerkingtreding ongetwijfeld nog niet alle kansen voor besparingen die in het Integraal Financieel Beeld worden beschreven benutten. Dat is ook niet erg. In de periode na de inwerkingtreding gaat de implementatie door. Ook dan hebben gemeenten de mogelijkheid de kansen te benutten die de Omgevingswet met het beschikbare Digitale Stelsel Omgevingswet hen biedt. Het is dus niet zo zeer dat gemeenten financiële risico’s boven het hoofd hangen maar eerder dat ze voordelen nog onvoldoende kunnen benutten.
De leden van de D66-fractie hebben tijdens een achterbanraadpleging van D66-bestuurders met de portefeuille Omgevingswet vernomen dat zij zich zorgen maken over de structurele baten van de Omgevingswet.
[15] Kan de Minister aangeven op welke structurele baten lagere overheden kunnen rekenen?
Los van keuzes die gemeenten kunnen maken om de mogelijkheden van de Omgevingswet te benutten (zie antwoord vraag 14), brengt de Omgevingswet ook structurele baten voor gemeenten met zich mee, bijvoorbeeld door de afschaffing van de actualiseringsplicht van omgevingsplannen, een meer globale opzet van omgevingsplannen en een betere inzichtelijkheid en kenbaarheid van de regels. Verder maakt de geconsolideerde opzet van het omgevingsplan het niet meer nodig dat elke keer bij een nieuwe ontwikkeling of gewijzigd beleid een volledig nieuw bestemmingsplan voor een locatie hoeft te worden vastgesteld. Het feit dat alleen nog maar die regels hoeven te worden gewijzigd of vervangen die nodig zijn om de ontwikkeling of het beleid te faciliteren, zal leiden tot aanzienlijke kostenbesparingen.
De kosten en baten van Omgevingswet zullen de komende jaren worden gemonitord en geëvalueerd. Na de invoering van de Omgevingswet volgt in 2022 de eerste financiële evaluatie die dieper ingaat op de transitiekosten voor de (mede)overheden. En ook daarna, in 2023 en 2027, blijven het Rijk en de bestuurlijke partners de financiën monitoren en evalueren.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat er veel aandacht uitgaat naar de invoering van de Omgevingswet. Daarmee dreigt het perspectief op langere termijn onder te sneeuwen en deze leden hebben daarom nu de volgende vragen.
[16] Wanneer zal er duidelijkheid zijn over de financiering van de verdere uitbouw van de Omgevingswet (niveau 3 van het Bestuursakkoord)? Is er al zicht op een tijdpad voor de verdere uitbouw van de Omgevingswet tot niveau 3 van het Bestuursakkoord? Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat er bij aanvang van de Omgevingswet duidelijkheid dient te zijn over de verdere uitbouw, zowel voor wat betreft de inhoud als de financiering?
Bij de uitbouw van het DSO gaat het om het toevoegen van nieuwe functionaliteit aan het DSO-LV, zoals bijvoorbeeld het toevoegen van nieuwe informatieproducten. Leidend hierin is de interbestuurlijk overeengekomen uitbouwagenda. In nauwe samenwerking met de bestuurlijke partners krijgt de uitwerking van de bestuurlijke agenda verder vorm middels een portfolioproces waarbinnen gezamenlijke afspraken worden gemaakt over tempo, prioritering en inhoudelijke aanscherping. Er is een meerjarige budget voor Uitbouw DSO van € 50 mln. Er is in de begroting dus al rekening gehouden met de uitbouw van het DSO.
Naast de verschillende overheden zijn, zo constateren de leden van de VVD-fractie, ook externe uitvoeringsorganisaties hard aan het werk ter voorbereiding op het «echte werk» na de invoering van de Omgevingswet. De regering heeft hier al eerder over gerapporteerd.
[17] In welke fase van voorbereiding bevinden de rechterlijke macht en omgevingsdiensten zich op dit moment? Wanneer en hoe is duidelijk dat zij gereed zijn?
De rechtspraak heeft sinds eind 2019 een projectgroep Implementatie Omgevingswet ingesteld die tot taak heeft om de rechtbanken voor te bereiden op de komst van de Omgevingswet. Deze projectgroep bestaat uit vertegenwoordigers van rechtbanken en werkt samen met vertegenwoordigers van onder meer de Raad voor de Rechtspraak, de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) en van het Ministerie van BZK. De projectgroep richt zich op organisatorische, ICT -en opleidingsaspecten. De projectgroep bereidt rechtbanken ook voor op de komst van nieuwe procedureregels die gaan gelden op grond van de Omgevingswet, voor bijvoorbeeld de behandeling van voorlopige voorzieningen (bestuursrechtelijk kort geding) en onteigeningszaken. Verder kent elke rechtbank ongeveer 2 tot 3 rechters en juridisch medewerkers die als vraagbaak fungeren. Deze rechters en medewerkers hebben een uitvoerige algemene introductie gehad in de Omgevingswet en kunnen dus zaken behandelen. In samenwerking met de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) is een curriculum Omgevingswet gemaakt, om te voorzien in de opleiding van 150 rechters en juridisch medewerkers die niet als vraagbaak fungeren. De opleiding gaat enkele maanden vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet starten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bereidt zich voor op de invoering van de Omgevingswet door een eigen opleidingsprogramma. Daarbij wordt gebruik gemaakt van kennis bij het Ministerie van BZK en van universiteiten, maar ook van intern aanwezige expertise. Daarnaast wordt gewerkt aan een intern Handboek Omgevingswet. De coördinatie van de voorbereiding is in handen van een interne projectgroep Omgevingswet. De voorbereidende werkzaamheden zijn zo gepland dat de Afdeling bestuursrechtspraak voldoende voorbereid zal zijn wanneer de Omgevingswet per 1 juli 2022 in werking zou treden. Deze voorbereiding neemt uiteraard niet weg dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet veel vragen zullen rijzen over de wetsuitleg, die pas bij de behandeling van de dan voorliggende zaken zullen kunnen worden beantwoord.
Wel maken de Afdeling en de rechtbanken zich zorgen over de vraag of het DSO tijdig de voor de bestuursrechtspraak noodzakelijke functionaliteiten beschikbaar zal hebben. Voor de rechtbanken is het onder meer van belang dat de systemen van de rechtspraak toegang hebben tot het DSO en de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB). Verder is voor de rechtbanken en de Afdeling de raadpleegbaarheid van belang van omgevingsplannen en andere regelingen waarin regels met coördinaten gekoppeld zijn aan werkingsgebieden. Ook is gewezen op de zogenoemde tijdreizen-functie. Dat wil zeggen dat de historische versies van omgevingsplannen en andere regelingen raadpleegbaar zijn. Met deelnemers uit onder meer de rechtbanken en de Afdeling, is momenteel een werkgroep aan de slag die deze viewer-faciliteiten verder optimaliseert.
De omgevingsdiensten hebben de invoering van de Omgevingswet voortvarend ter hand genomen. In mijn voortgangsbrief van april dit jaar heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie. Dat was toen naar aanleiding van de monitor die in maart is uitgevoerd en waarin werd gemeten hoe de omgevingsdiensten toewerkten naar de inwerkingtredingdatum van (toen nog) 1 januari 2022. De conclusie was toen dat omgevingsdiensten er vertrouwen in hadden dat ze op tijd klaar zouden zijn met de voorbereidingen die zij in de eigen organisatie moeten treffen voor de implementatie van de Omgevingswet op 1 januari 2022. Wij zien dit bevestigd in de aansluitcijfers. Van de 29 omgevingsdiensten hebben 28 de aansluiting gerealiseerd voor de voor hen relevante koppeling, namelijk die voor een vergunningaanvraag. De laatste omgevingsdienst heeft de aansluiting ingepland.
Verder is het nodig om met de gemeenten en provincies de samenwerkingsafspraken te oefenen en te testen om zo met elkaar goed ingeregeld te zijn voor inwerkingtreding. Een half jaar extra betekent voor de omgevingsdiensten dat ze nog beter beslagen ten ijs komen. In de maand september vindt de volgende monitor plaats. Ik verwacht daarover in het najaar te kunnen berichten.
[18] Welke stappen zijn er genomen om versnelling aan te brengen in het nog te verrichten werk door de gemeenten, stedenbouwkundige bureaus en de zeven à acht lokale softwareleveranciers in onderlinge samenwerking?
De lokale softwareleveranciers zijn een cruciale schakel in de werkende keten van het digitale stelsel. De softwareleveranciers die Plan-keten software leveren zijn momenteel volop aan de slag om in oktober een minimale software-release te leveren waarmee bevoegd gezagen kunnen oefenen. Daarna zal en sprake zijn van stapsgewijze uitbreiding van functies. Hiervoor hanteert iedere softwareleverancier een eigen planning die wordt afgestemd met de klanten.
Vanuit het interbestuurlijke programma Aan de Slag met Omgevingswet is er intensief contact met de verschillende lokale softwareleveranciers. Zo is er een twee-wekelijks operationeel leveranciersoverleg waar praktische zaken besproken kunnen worden, en waar ondersteuning kan worden geleverd. Maandelijks wordt een leveranciersdag georganiseerd waar zowel software- als dienstenleveranciers mee worden genomen in actuele ontwikkelingen. Bilateraal vindt frequent afstemming plaats met directies en productmanagers van software leveranciers.
Daarnaast worden planleveranciers gefaciliteerd bij het werkend krijgen van de STOP-standaard. Deze basischeck zorgt ervoor dat ontwikkelaars van planleveranciers in nauw contact met specialisten van DSO-LV, problemen in de planketen oplossen.
Ook wordt de mogelijkheid gecreëerd dat stedenbouwkundige bureaus en planleveranciers namens bevoegd gezagen eenvoudiger bijvoorbeeld plannen kunnen uitwisselen, indienen en muteren.
[19] Naast de ambtenaren van de verschillende overheden dienen ook medewerkers van andere betrokken organisaties geschoold te worden, zo stellen de leden van de VVD-fractie vast. Hoe verloopt dat traject?
Inderdaad zijn er tal van organisaties naast de verschillende overheden die zich voorbereiden op de nieuwe Omgevingswet. Dit is een eigen verantwoordelijkheid, waarbij lokale samenwerkingsverbanden een aanjagende werking hebben om het onderwerp op tafel te krijgen en te houden. Op dit moment loopt er een werkplaats hoe dit soort regionale afspraken het beste vormgegeven en vastgelegd kunnen worden. Werkplaatsen zijn oefensessies, onder begeleiding van technische of inhoudelijke experts, waarin verschillende organisaties samen werken aan de oplossing van een specifiek knelpunt of vraagstuk. (Zie ook de beantwoording van vraag 21.)
Via het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet wordt over vele onderwerpen informatie beschikbaar gesteld, in de vorm van bijvoorbeeld handreikingen, webinars en colleges. In toenemende mate gebeurt dit functiegericht, zoals bijvoorbeeld op de vergunningverlener, ongeacht de soort organisatie waarin de vergunningverlener werkzaam is. Ook vanuit de markt is een ruim aanbod beschikbaar. Deze kennis is dus voor iedereen beschikbaar en toepasbaar, ook voor mensen in de uitvoeringsorganisaties. We zien dat niet-overheden hier inderdaad ook gebruik van maken.
Uitvoeringsorganisaties gebruiken de aangeboden kennis om hun eigen trajecten in te richten. Zo is een train-de-trainer-traject voor omgevingsdiensten opgezet, waardoor een groot aantal trainers is opgeleid om de collega’s in de eigen organisatie te scholen.
[20] Ook de landelijke voorlichtingscampagne wordt ongetwijfeld nu in de steigers gezet, zo veronderstellen deze leden. Hoe gaat die campagne er uitzien en op welke doelgroepen richt zij zich?
De landelijke online campagne wordt nu ontwikkeld in samenhang met de communicatiemiddelen, die via de Toolkit Omgevingswet beschikbaar zijn gesteld. Hij bestaat uit twee delen.
Het eerste deel van de landelijke online campagne bestaat uit nieuw materiaal dat in het eerste kwartaal van 2022 klaar zal staan voor alle overheden. Het materiaal dat hiervoor wordt gemaakt wordt toegevoegd aan de Toolkit, die sinds 2020 online is. Overheden in het land kunnen dit materiaal gebruiken om op een zelf te bepalen moment aan te sluiten op de landelijke online campagne, met de eigen lokale en regionale communicatiemiddelen.
Het tweede deel van de online campagne start drie maanden vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet en zal gebeuren via sociale media-kanalen zoals LinkedIn.
De exacte datum wordt bepaald in overleg met de VNG, UvW, IPO, het Rijk en de koepels van het bedrijfsleven. Dit deel bestaat uit een aantal landelijke boodschappen die zijn gebaseerd op onderwerpen die relevant zijn voor inwoners en ondernemers. Denk hierbij aan participatie, het Omgevingsloket, de vergunningaanvraag en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).
Over onderwerpen als de vergunningaanvraag en omgevingsplannen zal vooral lokaal worden gecommuniceerd, omdat deze door de bevoegd gezagen worden ingevuld. Daarnaast gaat het programma ADS bepaalde doelgroepen specifiek benaderen met op maat gesneden boodschappen, denk hierbij aan het bedrijfsleven.
Elke decentrale overheid bepaalt zelf of zij de landelijke boodschappen in hun communicatie overnemen, deze aanpassen of overslaan als ze niet van toepassing zijn. Er zijn overheden die al aan de slag zijn gegaan met de communicatie en eerder informatie verspreiden over de instrumenten van de Omgevingswet, bijvoorbeeld over de omgevingsvisie, omgevingsplannen en participatie. Bij dit alles wordt ook aandacht besteed aan de digitale ontsluiting via het Omgevingsloket.
Zowel de Toolkit als de landelijke online campagne wordt opgezet en ingevuld door een brede vertegenwoordiging uit de overheden en bedrijven. Zij hebben tijdens netwerkbijeenkomsten en andere overlegmomenten meegedacht over de vorm en inhoud van de Toolkit, de online campagne en onderwerpen. De bijeenkomsten zijn niet alleen georganiseerd door het Ministerie van BZK, maar bijvoorbeeld ook door de VNG, de landelijke koepels van het bedrijfsleven en Logeion, de beroepsorganisatie voor communicatieprofessionals.
[21] Kan de Minister voor de leden van de D66-fractie aangeven hoe wordt bereikt dat de bevoegde gezagen, nadat de nieuwe processen zijn ingeregeld, er ruimschoots mee hebben kunnen oefenen voor de inwerkingtreding?
Inzet bij het verschuiven van de inwerkingtreding naar 1 juli 2022 is dat alle bevoegd gezagen voor alle ketens een oefen- en inregeltijd van zes maanden hebben. Om dit te bewerkstelligen, staat de focus in het voorafgaande kwartaal (Q4 2021) op het inregelen van de techniek (verwerven en installeren van lokale software, aansluiten op DSO-lv) en het oefenen met werkende ketens. Dit biedt een goede basis om in 2022 een half jaar te kunnen oefenen met «inrichten»: de besluitvorming, de processen, opleidingen et cetera. Alle inzet is erop gericht dat alle partijen kunnen aansluiten op een moment dat ze in de gelegenheid stelt om een half jaar te oefenen. Niet alleen wordt daar in algemene zin over gecommuniceerd door de DSO-organisatie, de RIO’s en door de implementatieondersteuning van de koepels. Per organisatie wordt bijgehouden wanneer zij de aansluiting plannen en of zij succesvol aangesloten zijn. Met de organisaties die nog niet zover zijn wordt contact opgenomen, om het belang van oefenen te benadrukken en te achterhalen of er sprake is van een knelpunt. De DSO experts bieden ondersteuning in het geval van technische knelpunten. Overigens zijn de ketens rondom vergunningverlening en vragenbomen al langere tijd beschikbaar, de technische roadmap is in dit opzicht niet gewijzigd. In heel Nederland wordt al druk geoefend en ingeregeld voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2022. Een belangrijk onderdeel van de bredere oefenaanpak zijn de werkplaatsen Implementatie die begin dit jaar van start zijn gegaan. In werkplaatsen kunnen de deelnemers oefenen met hun eigen praktijksituatie, waarbij het programma begeleiding en expertise aanbiedt. Een werkplaats is een manier om in een paar sessies met inhoudelijke en technische begeleiding een concreet probleem in de implementatie te signaleren, op te lossen én ervan te leren. Veel verschillende ketenpartners doen mee, zoals gemeenten, omgevingsdiensten, waterschappen, provincies, rijkspartijen, GGD’s, Veiligheidsregio’s, softwareleveranciers en marktpartijen, zoals stedenbouwkundige bureaus. Op dit moment zijn er 14 lopende en afgeronde werkplaatsen en de inschrijving staat nog steeds open.
Naast de werkplaatsen biedt het programma ook klikdemo’s, doelgroepgerichte bijeenkomsten en oefencasussen aan. De casussen gaan in op de verschillende aspecten van de Omgevingswet, zoals de nieuwe regels, het DSO en samenwerken en kunnen zonder begeleiding door het programma worden uitgevoerd.
De leden van de D66-fractie lezen in de stukken dat lagere overheden erg hun best doen om de ambtelijke organisatie bij te scholen over de Omgevingswet.
[22] Om een goede start te kunnen maken met de Omgevingswet is het van belang om ook lokale en regionale volksvertegenwoordigers van scholing te voorzien. Deelt de Minister deze mening? Zo ja, hoe wil de Minister inzetten op informatievoorziening aan de bovenstaande groepen?
In het interbestuurlijke programma Aan de Slag met Omgevingswet voor de implementatie van de Omgevingswet is het uitgangspunt dat iedere koepelorganisatie (VNG, IPO, UvW en Rijk) de regie neemt voor de invoeringsondersteuning van het transitieproces voor de eigen achterban.
Zodoende heeft iedere koepel een ondersteuningsorganisatie ingericht. De koepels hebben intensief contact over de ondersteuningsbehoefte bij de leden. De scholing van volksvertegenwoordigers maakt daar ook deel van uit. De VNG verzorgt bijvoorbeeld een programma gericht op raadsleden27. Ook zijn specifieke handreikingen en tools voor lokale volksvertegenwoordigers beschikbaar. Ook de algemene brede voorlichtingsbijeenkomsten die door het programma worden georganiseerd zijn interessant voor volksvertegenwoordigers. Deze bijeenkomsten werden in het verleden ieder kwartaal in de regio georganiseerd en verlopen nu digitaal. Ze zijn gericht op het delen van kennis en ervaringen en op het bespreken van nieuwe producten en hebben een groot bereik, met enkele honderden bezoekers per sessie. Tijdens de laatste twee afleveringen is een goedbezocht avondprogramma voor politici georganiseerd. Uiteraard zijn deze sessies ook nu nog terug te zien.
Ook door marktpartijen worden veel opleidingsprogramma’s aangeboden rondom de Omgevingswet. Zij hebben ook een ruim aanbod voor volksvertegenwoordigers.
[23] Voor bewoners en ondernemers is het van belang dat het DSO voor hen straks werkbaar is als ze bijvoorbeeld een vergunning aan willen vragen. Kunnen zij vooraf ook oefenen met de zogenaamde «klantreizen»?
Net als de commissie hecht ik groot belang aan de werkbaarheid van het DSO voor bewoners en ondernemers, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een vergunning. Voor bewoners en ondernemers is het mogelijk om zelf te oefenen met de pre-productieomgeving (oefenomgeving van het DSO). Deze is openbaar beschikbaar en maakt het mogelijk om een fictieve vergunningcheck of aanvraagproces te doorlopen en regels op de kaart te doorzoeken en te bekijken. Ook worden bewoners en ondernemers betrokken bij het inregelen, beproeven en testen van het DSO, zodat het voor alle doelgroepen prettige dienstverlening biedt. Bij de ontwikkeling van het DSO wordt een raamwerk voor digitale inclusie gehanteerd dat drie aspecten omvat: gebruiksvriendelijkheid, toegankelijkheid en begrijpelijkheid. Elk kwartaal wordt het DSO getest op gebruiksvriendelijkheid door middel van een gebruikersonderzoek (usability onderzoek). Hierbij wordt de gebouwde software met burgers en bedrijven getest en geëvalueerd. Jaarlijks laat ik de toegankelijkheid van het DSO door een onafhankelijke instantie toetsen en informeer ik uw Kamer over de resultaten van dat onderzoek. Op 11 februari 202128 zond ik het meest recente onderzoek naar uw Kamer. Op de derde plaats moet het DSO en de informatie die daar te lezen is begrijpelijk en helder zijn voor alle doelgroepen. Om dat te borgen is een aantal richtlijnen opgesteld voor overheden die het DSO vullen bij het schrijven van die inhoud. Deze zijn vervat in de Online Schrijfwijzer voor het DSO. Een voorbeeld is dat waar mogelijk steeds het B1 taalniveau wordt gehanteerd. De begrijpelijkheid onder gebruikers wordt getoetst onder andere in de vorm van praktijkproeven. In overleg met het bedrijfsleven komt momenteel een plan van aanpak tot stand met acties om het oefenen door bedrijven zo goed mogelijk te faciliteren.
Voor ambtenaren en volksvertegenwoordigers van lagere overheden ligt het voor de hand dat zij de tijd en ruimte krijgen om bijvoorbeeld te oefenen met het DSO.
[24] De leden van de fractie van D66 vragen de Minister op welke manieren zij van plan is de bewoners en de ondernemers te informeren over mogelijkheden om te oefenen met het DSO.
Bewoners en ondernemers worden nu al regelmatig betrokken bij het testen van de toegankelijkheid, begrijpelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van het DSO. Zo wordt via een onafhankelijke instantie jaarlijks getoetst of het DSO toegankelijk is voor mensen met een (audio-)visuele of andere beperking. En is onder leiding van stichting ABC is een toets uitgevoerd door een panel van taalambassadeurs. Zij hebben gekeken of de teksten in het DSO begrijpelijk zijn voor laaggeletterden. Daarnaast wordt het DSO elk kwartaal getest op gebruiksvriendelijkheid via een kwalitatief gebruikersonderzoek.
Hierbij wordt de gebouwde software getest en geëvalueerd met bewoners en bedrijven. Het voornemen is om ook digitale ondersteuning via het Omgevingsloket zelf aan te bieden. Bewoners en ondernemers worden dan bijvoorbeeld op weg geholpen als ze een vergunning via het loket willen aanvragen.
Alle ondernemers kunnen daarnaast aan de hand van een aantal casussen oefenen met de pre-productieomgeving – de oefenomgeving – van het DSO. Deze omgeving is openbaar beschikbaar en maakt het mogelijk om een fictieve vergunningscheck of een fictief aanvraagproces te doorlopen en regels op de kaart te doorzoeken en te bekijken.
Het is belangrijk om het DSO zelf te zien en te ervaren hoe het werkt. Oefenen – via brancheorganisaties of door individuele organisaties – wordt de komende periode tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan ook zo goed mogelijk gefaciliteerd en waar nodig gestimuleerd.
Hiervoor vindt momenteel overleg plaats met de koepels van het bedrijfsleven, waaronder VNO-NCW, MKB Nederland, VNCI en Bouwend Nederland. Verder zijn er gesprekken met afzonderlijke bedrijfstakken, zoals Netbeheer Nederland, over hun rol en betrokkenheid bij de voorbereiding op de Omgevingswet. En is afgelopen kwartaal een RIO, een regionale implementatiecoach, gestart die zich specifiek richt op het ondersteunen van het bedrijfsleven in de transitie. Tot slot is er voor belangen- en brancheorganisaties een speciaal netwerkoverleg voor gebruikers ingesteld om deze doelgroep te betrekken bij de voorbereiding op de Omgevingswet en de ontwikkelingen van het DSO.
In het tijdschrift Beleidsvisie van de Koninklijke Metaalunie van december 2020 staat een artikel waarin de Metaalunie aangeeft dat het midden- en kleinbedrijf te weinig betrokken wordt bij het zelf zien en ervaren van het DSO.
[25] Kan de Minister aangeven op welke wijze het midden- en kleinbedrijf is en wordt betrokken bij het DSO?
Met MKB Nederland en andere grote koepels van het bedrijfsleven (VNO-NCW, VNCI en Bouwend Nederland) vindt geregeld overleg plaats, onder meer over het DSO. MKB Nederland is tevens vertegenwoordigd in het reguliere NWOG, het netwerkoverleg gebruikers (van het DSO). Als uitvloeisel daarvan heeft in juni een aantal oefensessies voor bedrijven met het DSO plaatsgevonden, met verschillende cases. De komende tijd staan nieuwe oefensessies op het programma.
Voor ondernemers is het ook mogelijk om zelf te oefenen met de pre-productieomgeving (oefenomgeving van het DSO), hetgeen onder meer in het NWOG aan de orde komt. Zie het antwoord op vraag 24 t.a.v. ondernemers.
Ik zet er op in dat het bedrijfsleven zo veel mogelijk wordt uitgenodigd om ook mee te oefenen in de oefensessies van de bevoegde gezagen. Over de concrete acties daaromtrent, die ook betrekking hebben op grote bedrijven en netbeheerders, vindt momenteel overleg plaats met het bedrijfsleven (VNO-NCW, MKB Nederland, VNCI en Bouwend Nederland).
De gebruiksvriendelijkheid van het DSO voor ondernemers is van groot belang. Ook zij die slechts sporadisch gebruik zullen maken van het DSO, bijvoorbeeld voor het aanvragen van een vergunning, moeten er op een prettige manier hun weg in kunnen vinden.
[26] De leden van de D66-fractie hebben een aantal nadere vragen over fysieke loketten en toegankelijkheid. Deze leden vragen de Minister of er fysieke loketten zullen zijn waar mensen met bijvoorbeeld een mobiliteitsbeperking of laaggeletterden terecht kunnen voor hun vragen. Zo ja, waar komen deze te staan en zal er voldoende specialistische hulp geboden kunnen worden? Zo nee, naar welke partij worden zij doorverwezen voor vragen en/of (specialistische) begeleiding bij het indienen van een aanvraag?
Nagenoeg alle gemeenten bieden de mogelijkheid om bij een fysiek loket ondersteuning te krijgen of vragen te stellen. Ook mensen met een mobiliteitsbeperking of laaggeletterden kunnen hier terecht voor bijvoorbeeld een voorgenomen vergunningaanvraag. In dit kader wijs ik u graag ook op het wetsvoorstel modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer. Dat wetsvoorstel regelt een algemene zorgplicht om te zorgen voor passende ondersteuning bij contact met de overheid. In de huidige praktijk wordt door gemeenten ook dienstverlening met persoonlijk contact aangeboden in de vorm van «rijdende loketten» of een «loket aan huis».
[27] De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het staat het met de uitvoering van de motie-Nooren c.s. over participatie.29 Is een verordening/regeling in alle gemeenten getroffen, en bevat deze minimumparticipatie-eisen? Zo ja, welke, en waar en hoe worden deze daadwerkelijk toegepast? Kan de Minister hiernaar voor 1 oktober aanstaande een extern onderzoek (quick scan) laten uitvoeren?
Aan de motie-Nooren c.s. is uitvoering gegeven in het Invoeringsbesluit met een motiveringsplicht ten aanzien van participatie.30 Gemeenten, provincies en waterschappen moeten bij de vaststelling van onder meer het omgevingsplan, de omgevingsverordening en de waterschapsverordening aangeven hoe zij de omgeving hebben betrokken en wat de uitkomsten daarvan zijn. Daarbij moet óók aangegeven worden hoe invulling is gegeven aan hun participatiebeleid. Deze verplichting wordt van kracht als de Omgevingswet in werking treedt.
De motie-Nooren c.s. riep op te bevorderen dat de medeoverheden zo snel mogelijk beginnen met het opstellen van participatiebeleid, liefst vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In het Bestuurlijk Overleg op 12 november 2020 heb ik dit met de bestuurlijke partners besproken. Zij gaven aan dat hun waarneming is dat veel leden nu al actief aan de gang zijn met het vormgeven van participatie(beleid) en dat zij het belang hiervan onder de aandacht blijven brengen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen is in april 2021 een model participatieverordening en een handreiking opgesteld door de VNG en gedeeld met gemeenten via het samenwerkingsprogramma van o.a. BZK en VNG, Democratie in Actie. Dit is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Den Boer c.s. 31
Er is overigens bewust afgezien van wettelijk vastgelegde minimum-participatie-eisen. De Integrale Adviescommissie heeft dit ook ontraden. Participatie is lokaal maatwerk en de wijze waarop hier invulling aan wordt gegeven is sterk afhankelijk van de locatie, aard en omvang van een project. In mijn brief van 22 maart 2021 heb ik in de bijlage «Participatie en maatschappelijk initiatief in een meervoudige democratie» een aantal uitgangspunten opgenomen voor behoorlijke participatie.32 Deze uitgangspunten kunnen dienen als minimale vereisten voor participatieprocessen binnen decentrale overheden.
Vanuit het interbestuurlijke programma Aan de slag met de Omgevingswet wordt ingezet op kennisdeling over de Omgevingswet, inclusief participatie, via webinars, webcolleges, een informatieblad en een animatiefilmpje over participatie voor een breed publiek. Tevens zijn samen met de bestuurlijke partners succesfactoren, doelstellingen en bijbehorende waarden en randvoorwaarden voor goede participatie op een rij gezet en opgenomen in de publicatie.Denkwijze(r) voor goede participatie. Belangrijk is o.a. dat er in het proces nog ruimte is voor inbreng van participanten. Succesfactoren voor goede participatie zijn, zo is uit onderzoek gebleken, transparantie, kwaliteit, gelijkheid, inclusiviteit en passendheid. De publicatie wordt via het implementatieprogramma onder de aandacht gebracht van de doelgroepen.
Het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (DiA) ondersteunt decentrale overheden via ondersteuningstrajecten bij implementatie en inbedding van participatie zoals bij het uitdaagrecht inspiratiegids digitale participatie. Het DiA product Inspiratiegids laat bijvoorbeeld zien dat online participatie ook kansen biedt, zeker in dit nieuwe tijdperk van corona en alle daarbij behorende maatregelen.
Gelet op de opgenomen motiveringsplicht, alle beschikbare informatie en tools, en het beeld vanuit de bestuurlijke partners dat de overheden volop bezig zijn met het ontwikkelen van participatiebeleid, zie ik geen aanleiding om een extern onderzoek met een quick scan te laten uitvoeren.
[28] De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de instelling en samenstelling van de evaluatiecommissie. Wanneer wordt deze commissie samengesteld en welke achtergrond dienen de leden van deze commissie te hebben, in de ogen van de regering? Wat wordt exact de opdracht van deze commissie en hoe wordt de evaluatiecommissie betrokken bij de opzet van het totale monitoringssysteem? Hoe staat het met de opzet van het totale monitoringssysteem, de systematische aanpak daarbij en de onderlinge relaties tussen de verschillende trajecten?
[29] De leden van de CDA-fractie verwijzen in dit verband nog naar de met algemene stemmen aangenomen motie-Rietkerk c.s., waarin om instelling van een onafhankelijke evaluatiecommissie is gevraagd. Deze motie is ook naar het oordeel van de regering nog niet uitgevoerd. Welke stappen zet de regering om de motie alsnog uit te voeren en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de instelling en bemensing van bedoelde commissie?
Zowel de leden van de fractie van de VVD als van de fractie van het CDA vragen naar de onafhankelijke evaluatiecommissie. De voorbereidingen voor het instellen van deze commissie zijn in volle gang maar vergen tijd. De omvang van de taken en de duur van de inzet maken dat de Kaderwet adviescolleges van toepassing is op het instellen van deze evaluatiecommissie. Op grond van de Kaderwet adviescolleges is het kabinet terughoudend met het instellen van nieuwe commissies. Daarom wordt nu verkend of het mogelijk is aan te sluiten bij een van de bestaande onafhankelijke adviescolleges. Ik verwacht u in het najaar te kunnen informeren over de uitkomsten van de gesprekken hierover.
In de Kaderwet adviescolleges zijn onder meer bepalingen opgenomen over de samenstelling van het adviescollege (artikel 12). Zo worden de leden van een adviescollege benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld en op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Daarnaast moet bij de samenstelling worden gestreefd naar evenredige deelneming van vrouwen en personen die behoren tot etnische of culturele minderheidsgroepen. Bestaande adviescolleges moeten daaraan voldoen.
De evaluatiecommissie heeft drie taken; de hoofdtaak vloeit voort uit de Omgevingswet en de motie-Rietkerk en betreft de evaluatie van de wet vijf en tien jaar na inwerkingtreding. Daarnaast zal de evaluatiecommissie reflecteren op de jaarlijkse monitoringsrapportage, naar aanleiding van de motie Rietkerk33. De commissie zal ten slotte adviseren over de opzet en inrichting van het monitoringsprogramma. Dat betekent dat de onafhankelijke evaluatiecommissie als eerste taak zal hebben om begin 2022 te adviseren over het onderzoeksprogramma dat wordt opgezet voor de monitoring. Het eerste jaarlijkse monitoringsrapport zal naar verwachting rond de zomer van 2023 verschijnen, de toekomstige evaluatiecommissie zal hierop reflecteren.
Op dit moment wordt de opzet van de monitoring voorbereid. Het opzetten van een conceptueel kader waarin ook alle vragen vanuit de Kamer worden geoperationaliseerd wordt in de tweede helft van het jaar verder voorbereid.
Daarbij geldt dat zowel interdepartementaal als interbestuurlijk moet worden afgestemd wat wordt gemeten en ook hoe de betrokken partijen daarbij samenwerken. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de administratieve lasten voor de betrokken organisaties.
Met de beantwoording op de door de leden van uw commissies gestelde vragen hoop ik u aanvullende relevante informatie te hebben versterkt die bij kan dragen aan uw oordeelsvorming over de verantwoorde inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Samenstelling:
Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga). Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) (ondervoorzitter)
Samenstelling:
Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), N.J.J. van Kesteren (CDA), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA)
Zie o.a. toezegging T03129; Kamerstukken I 2020/21, 33 118 / 34 986, BO, p. 2; Handelingen I 2020/21, nr. 19, item 3, p. 23.
Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151).
Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalverbranding (PbEU 2019, L 312).
In de vraagstelling noemen de leden van D66 een percentage van 96%, verwijzend naar de voortgangsrapportage van juli 2021. Het gaat hierbij echter om het percentage aangemelde gemeenten d.d. 30 juni. Op dat moment was 70% van de gemeenten aangesloten op het DSO.
Kamerstukken I 2020/21, 33 118, BV en Minimale eisen bij invoering Omgevingswet – Aan de slag met de Omgevingswet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33118-CK.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.