Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33000-XIII nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33000-XIII nr. 3 |
Vastgesteld 21 oktober 2011
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden over het onderdeel Economie en Innovatie.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Van der Ham
De griffier van de commissie,
Franke
1
Wordt met de vier nieuwe actielijnen beoogd om tot een integratie van Economische Zaken en Landbouw te komen?
De begroting omvat de volgende vier actielijnen:
1. Nederland internationaal sterk positioneren: inzetten op de top.
2. Ruimte bieden aan ondernemerschap en innovatie.
3. Duurzame welvaart bevorderen, met oog voor mens en natuur.
4. Werken aan een toekomstbestendige landbouwproductie en energievoorziening.
Met de vier actielijnen wordt inderdaad beoogd om de beleidsterreinen van Economische Zaken en Landbouw te integreren en de hoofdprioriteiten van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te markeren.
2
Kunt u aangeven onder welke begrotingsartikelen en daarbinnen op welke
onderdelen, vrije ruimte is in de begroting? Welke middelen kan de Tweede Kamer, indien gewenst, op een andere manier bestemmen dan u voorstelt?
Alle middelen in de EL&I begroting zijn beleidsmatig belegd. In de beleidsartikelen van de EL&I begroting wordt onder het kopje «Budgetflexibiliteit» voor de geraamde uitgaven in 2012 een nadere toelichting geven op de samenstelling van de middelen die niet-juridisch verplicht zijn.
3
Welke consequenties heeft de uitspraak in de Miljoenennota 2012 dat het kabinet het «nee-tenzij»-beleid ten aanzien van garantieverlening heeft aangescherpt voor de garantieregelingen van het ministerie van EL&I?
De overheid verstrekt in principe geen garanties tenzij het publiek belang daarmee geholpen is en de risico’s niet in de markt gedragen kunnen worden. Deze beleidslijn is van toepassing op de garantieregelingen van EL&I.
4
Kunt u een overzicht geven van alle overheidsorganen (inclusief decentrale overheidsorganen) die als wettelijke taak hebben het ondersteunen van ondernemerschap?
In de begroting van EL&I staat in bijlage 4.1 een overzicht van de Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's) die aan het ministerie van EL&I zijn gelieerd.
De Kamer van Koophandel is de enige aan EL&I gelieerde ZBO of RWT met als wettelijke taak het ondersteunen van ondernemerschap. De Kamers van Koophandel staan daar bij met als functie «het bevorderen van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Taken volgens de Wet op de Kamers van Koophandel en de Handelsregisterwet: voeren van het Handelsregister, het loket voor ondernemers, voorlichting en het stimuleren van de regionale ontwikkeling». Decentrale overheidsorganen die zich bezig houden met ondernemerschap zullen in de regel hiervoor geen wettelijke basis hebben.
Het kabinet heeft verregaande plannen om de huidige informatie-, voorlichtings- en ondersteuningsinfrastructuur op het gebied van (internationaal) ondernemerschap en innovatie grondig te moderniseren en te stroomlijnen. Hierbij is het doel versnippering van het bestaande aanbod van publieke dienstverlening voor ondernemers tegen te gaan, de behoeftes en wensen van ondernemers meer centraal te stellen en beter aan te sluiten bij de mogelijkheden die digitalisering biedt. Op 9 september jl. heb ik u aangegeven dat om deze ambities waar te maken de huidige Kamers van Koophandel en Syntens, de organisatie voor innovatiestimulering in het MKB, zullen worden samengevoegd tot 1 centraal bestuurde organisatie met status van zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Zodra de basisstructuur staat, zal gekeken worden naar de relatie tot en aansluiting met andere organisaties, die zich bezighouden met ondernemerschap in breedste zin. Ook hier wederom vanuit het belang van de ondernemer bezien. Inzet en verwachting hierbij is dat de basisstructuur een wenkend perspectief zal vormen voor andere organisaties om in enige vorm aan te sluiten.
5
Welk budget is beschikbaar voor het in de markt zetten van innovaties, op welke wijze wilt u dit proces ondersteunen en waar is dit in de begroting opgenomen?
In het algemeen geldt dat het kabinet een nieuwe weg inslaat met het innovatiebeleid. Er komt meer nadruk op het in de markt zetten van innovaties omdat het uitgangspunt is van kennis naar kunde naar kassa. De agenda’s van de topsectoren geven hiervoor de richting aan. Door werk te maken van valorisatie en vraagsturing krijgt het excellente onderzoek meer impact.
Het kabinet stimuleert de keten van kennis naar kunde naar kassa met verschillende instrumenten. Op indirecte wijze gebeurt dit door de ontwikkeling van publieke kennis beter aan te laten sluiten op de behoeften van bedrijven. Dat staat centraal bij de vraagsturing die plaatsvindt bij de publieke kennisinstellingen, met de innovatiecontracten als concreet instrument. Ook wordt het omzetten van kennis richting commerciële innovaties gestimuleerd met de Groeifaciliteit, regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en adviezen van Syntens.
Instrumenten die directer tot doel hebben om innovaties op de markt zetten zijn het Innovatiefonds (€ 84 mln in 2012), de Innovatie Prestatie Contracten (IPC’s, € 41,2 mln), het Small Business Innovation Research (SBIR) programma, Innovatiegericht inkopen (binnen inkoopbudgetten) en het Valorisatieprogramma (€ 21 mln). De bedragen hiervoor zijn in de artikelen 12 en 13 van de begroting opgenomen. Op welke wijze het kabinet het in de markt zetten van innovaties ondersteunt, varieert per genoemd instrument.
6
Op welke manier zullen de Kamers van Koophandel (of Ondernemerspleinen) gefinancierd worden als de heffing vervalt in 2012?
De KvK heffing vervalt in 2013. De huidige Kamers van Koophandel en Syntens zullen worden samengevoegd tot één centraal bestuurde organisatie met de status van zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Deze nieuwe organisatie zal vanaf 2013 vanuit de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie worden gefinancierd.
Dit betekent dat de nieuwe organisatie vanaf 2013 gefinancierd wordt uit drie bronnen:
• directe financiering vanuit de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
• inkomsten uit producten en diensten met – voor zover mogelijk en wenselijk – verdere doorvoering van het profijtbeginsel.
• cofinanciering/subsidies van derde partijen met name op het gebied van innovatiestimulering/regionale activiteiten
7 en 8
Waarom is gekozen voor de RDA bovenop de al bestaande regeling WBSO?
Waarom is gekozen voor twee vergelijkbare regelingen naast elkaar?
De RDA heeft specifieke meerwaarde ten opzichte van bestaande instrumenten. De uitgaven voor R&D bestaan uit drie componenten, te weten loonkosten, exploitatiekosten en investeringen in bedrijfsmiddelen. Omdat de R&D-loonkosten reeds worden gefaciliteerd via de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) en de aftrek S&O voor IB-ondernemers (gezamenlijk ook wel WBSO genoemd) en omdat naar verwachting de arbeidsmarktontwikkeling voor kenniswerkers tendeert naar schaarste, is de RDA gericht op het faciliteren van de overige exploitatiekosten en de investeringen in bedrijfsmiddelen. Op deze manier worden uitgaven voor R&D-kapitaal en R&D-arbeid evenwichtiger behandeld.
Nederland creëert met de RDA, in combinatie met de WBSO, een sterk en compleet pakket van fiscale maatregelen dat private R&D-uitgaven aanjaagt en het vestigingsklimaat verder versterkt.
9
Waren bestuursvoorzitters van beursgenoteerde ondernemingen tot nu toe niet bekend met de OESO-richtlijnen, aangezien in 2012 de bekendheid van de OESO-richtlijnen bij hen zal worden vergroot en hoe hebben zij dan tot nu toe invulling kunnen geven aan de OESO-richtlijnen?
De overheid gaat er van uit dat bedrijven bekend zijn met en gericht zijn op de beginselen van OESO-Richtlijnen. Zij dienen als hulpmiddel en als referentie voor bedrijven voor wat wordt verstaan onder maatschappelijk verantwoord ondernemen in een internationale context en worden als zodanig onder de aandacht van bedrijven gebracht.
Recentelijk zijn de OESO-Richtlijnen herzien en zijn ze in lijn gebracht met belangrijke internationale ontwikkelingen en standaarden op het gebied van MVO, waaronder het werk van prof. Ruggie over mensenrechten en het bedrijfsleven. De overheid wijst het Nederlandse bedrijfsleven op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van MVO en biedt hen ondersteuning bij de toepassing van de Richtlijnen. Daartoe is de overheid onder meer voornemens om, in samenwerking met VNO-NCW, in december een conferentie over de herziene Richtlijnen te organiseren.
10
Waarom worden alleen de voorzitters van de Raad van Bestuur benaderd en waarom alleen beursgenoteerde bedrijven?
Niet alleen zij worden benaderd. De voorlichting van de overheid en van het Nationaal Contact Punt via MVO Nederland richt zich op alle bedrijven. Vanwege het internationaal belang van de grote beursgenoteerde bedrijven heeft de overheid zich een strikte doelstelling gesteld voor deze groep.
11
Is het de bedoeling van de inzet van dit kabinet dat binnen één jaar alle Nederlandse ondernemingen zich houden aan de OESO-richtlijnen voor MVO? Zo nee, wat is de doelstelling dan? Zo ja, op welke wijze wordt dit gecontroleerd?
De overheid gaat ervan uit dat alle bedrijven zich houden aan de Richtlijnen. Die geven immers een referentie voor wat betamelijk is in het internationaal handelen. In gevallen waarin daar twijfel over bestaat kan een melding worden gedaan bij het NCP. Het NCP heeft tot taak de toepassing van de Richtlijnen te bevorderen, d.m.v. voorlichting over de Richtlijnen en bemiddeling bij geschillen over naleving van de Richtlijnen. Het geschillenbeslechtingsysteem is een wezenlijke ondersteuning van het «soft law»-karakter van de Richtlijnen. Via de voorlichting maakt het NCP de Richtlijnen bekend bij het bedrijfsleven en biedt het bedrijven die daar behoefte aan hebben ondersteuning bij hun streven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.
12
Wat bedoelt u met «steviger economische sturing» om «structurele hervormingen door te voeren» en is dit een nieuw kabinetsstandpunt?
De huidige Europese schuldencrisis toont de grote economische en financiële verwevenheid tussen de lidstaten aan. Deze sterke verwevenheid heeft Nederland veel groei en banen opgeleverd. Tegelijkertijd worden nu ook de negatieve kanten van deze verwevenheid zichtbaar. Een crisis in het ene land kan gemakkelijk overslaan naar een ander land. Dit maakt steviger economische sturing in Europa noodzakelijk. Het kabinet heeft hier in de kamerbrief van 7 september jongstleden reeds een aantal voorstellen toe gedaan (Kamerbrief «Visie toekomst Economische en Monetaire Unie», Kamerstukken II, 2010–2011, 21 501-07, nr. 826)
13 en 14
Waarom zijn een toekomstbestendige landbouwproductie en energievoorziening samengevoegd in één actielijn?
Legitimeert de omvang van beide gebieden en het uitgebreide plan van aanpak niet twee aparte actielijnen?
Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor een ondernemend Nederland met een sterke internationale concurrentiepositie en met oog voor duurzaamheid. Binnen die verantwoordelijkheid zijn de landbouwproductie en energievoorziening sectoren waarvoor EL&I in zijn geheel eindverantwoordelijk is. Beide voorzien in onze primaire levensbehoeften en zijn daarmee cruciaal voor ons welzijn en onze welvaart in de toekomst. Om die reden zijn de twee gebieden in één actielijn terecht gekomen. Met het opsplitsen van de actielijn in twee paragrafen wordt weer recht gedaan aan het belang en de omvang van beide beleidsterreinen.
15
Waarom staat er in de begroting niets vermeld over de (eventuele) vervanging van de Hoge Flux Reactor?
In de begroting zijn geen middelen gereserveerd voor eventuele vervanging van de Hoge Flux Reactor (HFR). Dit omdat het uitgangspunt is dat het primair aan marktpartijen is om te zorgen voor een sluitende business case voor een eventuele nieuwe reactor. Mocht op enig moment worden besloten dat toch een financiële bijdrage van het Rijk nodig is, dan zal dit alsnog in de begrotingen van betrokken departementen worden verwerkt.
16
Waarom wordt er in de begroting niets gezegd over de waardebepaling van het gasnet, de gasrotonde en de invloed van de recente boete van de NMa op de waarde van het gasnet en de gasrotondestrategie?
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de NMa als onafhankelijk orgaan zelfstandig de waarde van het gasnet vast dient te stellen. Het is dus de verantwoordelijkheid van de NMa, en niet van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De NMa werkt op dit moment aan nieuwe methodebesluiten voor GTS, waarin de waarde van het gasnet vastgelegd wordt. Ik ben als minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie uitsluitend beleidsmatig verantwoordelijk voor Gasunie. De financiële gevolgen van de uitspraak van de rechter en het opstellen van nieuwe methodebesluiten, raken dus niet aan mijn begroting. Er is overigens in dit kader geen sprake geweest van een boete van de NMa. Recent ben ik in antwoorden op vragen van uw Kamer uitgebreid ingegaan op de situatie rond het methodebesluit, de waarde van het gasnet en de gevolgen voor de gasrotonde (Kamerstukken (Aanhangsel) 2010/11, nr. 3559 en nr. 3560). Binnenkort stuur ik u conform eerdere toezegging de voortgangsrapportage van de gasrotonde.
17
Waarom blijft Nederland achter bij andere landen als het gaat om meeprofiteren van economische groei van gebieden buiten Europa en de VS en hoe kan dit?
Het is van groot belang dat de Nederlandse economie meeprofiteert van de sterke groei in opkomende economieën. Dit kabinet zet zich daar ook sterk voor in. Verschillen tussen landen zouden deels verklaard kunnen worden door culturele en historische aspecten. Bij dit laatste valt te denken aan de historische rol van Spanje in Latijns-Amerika, de Engelsen in India/Australië etc. Om meer inzicht te krijgen in de vraag hoe de Nederlandse economie nog sterker kan profiteren van de opkomende markten heeft het Ministerie van EL&I een onderzoek uitgezet. De resultaten van dit onderzoek zullen voor het einde van het jaar openbaar worden gemaakt.
18
Welk percentage van de Nederlandse economie wordt bestreken met de gekozen 9 topsectoren, als percentage van het BNP en welk percentage moet dit in 2015 zijn?
De gegenereerde toegevoegde waarde binnen de topsectoren als aandeel in het bruto binnenlands product bedraagt 23 procent (op basis van voorlopige cijfers van het CBS over 2009). In de loop van 2012 zal een nulmeting bedrijvenbeleid worden opgesteld op basis van meer recente cijfers.
Een streefwaarde voor het aandeel topsectoren in de Nederlandse economie in 2015 is niet opgesteld. De ambitie van het bedrijvenbeleid is de (internationale) concurrentiekracht van Nederland te versterken, hetgeen tot uiting komt in de geambieerde positie van Nederland in de top vijf kenniseconomieën wereldwijd.
19 en 20
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld wordt geïnvesteerd in de sectoren waarin gewerkt wordt met proefdieren, zoals life sciences, farmacie en levensmiddelentechnologie, waar is dit in de begroting opgenomen?
Kunt u uiteenzetten in welke onderzoeksgebieden wordt geïnvesteerd en welk proefdiergebruik daarbij wordt verwacht?
Er is niet op voorhand een verdeling van middelen gemaakt naar de verschillende topsectoren. Daarmee is ook nog niet vast te stellen hoeveel geld zal worden geïnvesteerd in sectoren waarin gewerkt wordt met proefdieren. Het proces om te komen tot invulling van activiteiten waarin de overheid mede financier zal zijn, is gestart en beoogd wordt om de invulling op strategisch niveau eind 2011 af te ronden in de vorm van innovatiecontracten.
Zoals in de bedrijfslevenbrief is aangegeven en zoals de minister van VWS heeft aangegeven in het actieplan Dierproeven en Alternatieven 2011–2021 (TK 2010–2011, 30 168, nr. 31) zal bij de uitwerking van het topsectorplan Life Sciences & Health aandacht worden besteed aan alternatieven voor dierproeven. Voor zover onderzoek zal plaatsvinden met middelen vanuit EL&I zal worden gehandeld in overeenstemming met de wet- en regelgeving op dit gebied.
21
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld wordt geïnvesteerd in de kennisinfrastructuur op het gebied van proefdiervrije technieken en kunt u daarbij uiteenzetten naar welke organisaties deze gelden gaan en voor welke projecten het geld wordt gebruikt en waar dit in de begroting is opgenomen?
Het ministerie van EL&I investeert jaarlijks circa € 1 miljoen in de kennisinfrastructuur op het gebied van proefdiervrije technieken. Het betreft onderzoek dat met name wordt uitgevoerd door RIKILT. Projecten die EL&I financiert zijn: ontwikkeling van bioassays, ontwikkeling van in vitro testen als alternatief, ontwikkeling van toxicologiteitstesten zonder dierproeven en ondersteuning van het Nederlands Toxicogenomics Centrum (NTC). NTC houdt zicht bezig met het ontwikkelen van alternatieven voor de huidige manier van gebruik van dieren in toxiciteitstesten.
Concrete invulling van kennisinvesteringen gebeurt verder met name door de direct betrokken partijen, zoals, het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Daarbij is ook eerder al aandacht gevraagd voor de ontwikkeling van proefdiervrije technieken, Deze ontwikkeling gebeurt ook bij bijvoorbeeld TNO, en bij topinstituten in de life sciences, zoals CTMM en TI-Pharma.
De betreffende organisaties zelf bepalen daarbij hoeveel van de beschikbaar gestelde middelen naar verwachting benodigd zullen zijn voor de onderzoekprojecten.
Het ministerie van VWS stelt aan ZonMw middelen beschikbaar voor onderzoek naar dierproefvrije technieken in het kader van Meer Kennis met Minder Dieren. In ditzelfde programma wordt – in overeenstemming met amendement nr. 21 uit de TK begroting behandeling VWS 2011 – ook € 450 000 besteed specifiek aan de opbouw van de 3V (Vervanging, verfijning en vermindering) kennisinfrastructuur. Het geld wordt ingezet op systematische review en het publiceren van negatieve data.
22 en 23
Kunt u de voortgang schetsen van het Programma Innovatie Eiwitketens? Wat is er tot nu toe in dit programma bereikt?
Is de 6 miljoen euro die hiervoor uitgetrokken was al in het geheel uitgegeven? Zo ja, waaraan en welke resultaten zijn hiermee bereikt? Zo nee, hoeveel is er hiervan nog beschikbaar en op welke manier zal dit worden besteed en waar is dit in de begroting opgenomen?
Binnen het Programma Innovaties EiwitKetens (PIEK) zijn in 2009 en 2010 verschillende onderzoeksprojecten gestart. Alle projecten lopen volgens verwachting. De kennisontwikkelingsprojecten «Vezels als Vleesvervanger» en «Plantaardig voer voor kweekvis», leveren waardevolle kennis voor bedrijfsleven. De kennisoverdracht naar het bedrijfsleven vindt plaats via een internetapplicatie waarop nieuwe kennis wordt verspreid, maar ook door direct contact met geïnteresseerd bedrijfsleven.
De tweede fase van de SBIR-«nieuwe en innovatieve eiwitten op het menu», de onderzoek- en ontwikkelingsfase, is per januari 2011 van start gegaan. Drie ondernemers nemen deel aan deze fase die twee jaar duurt. De drie projecten verlopen voorspoedig.
Begin 2010 is een kennisontwikkelingsproject naar productie en verwerking van eetbare insecten gestart, met een looptijd van 4 jaar en een budget van circa € 950 000,–. Wageningen UR voert dit onderzoek in nauwe samenwerking met de Vereniging Nederlandse Insectenkwekers (VENIK) uit. Ook de FAO is zeer geïnteresseerd in de kennisontwikkeling rond eetbare insecten. Deze interesse leidt tot een expert meeting in januari 2012 in Rome.
Medio 2010 heeft de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht de opdracht gekregen om het project kweekvlees, met een looptijd van 4 jaar, samen met Wageningen UR uit te voeren. Het project behelst de ontwikkeling van technologie voor geschikte stamcellen en onderzoek naar de ethische afwegingen rond de consumptie en productie van kweekvlees. Daarmee is een bedrag van circa € 800 000,– gemoeid. Een LEI-rapport over de ethische afwegingen, met de titel «In-vitrovlees: Yuck! (?)», is inmiddels verschenen.
In het vierde kwartaal van 2011 wordt de resterende € 2 000 000,– besteed aan het uitzetten van een open call. De Technologiestichting STW voert de call uit en vergroot tevens het beschikbare budget met € 1 000 000,–. De call roept universiteiten en kennisinstellingen op projecten in te dienen die leiden tot funderende kennis of nieuwe technologieën en toepassingen die het mogelijk maakt om eiwitten op een zo ecologisch en economisch duurzaam mogelijke manier te winnen en te valoriseren zodat het eiwit kan dienen als voedsel of ingrediënt in voedsel. Doel is dat het bedrijfsleven direct aansluit en actief meedoet om de kennis toepasbaar te maken.
24
Er wordt gesteld dat men in 2012 op basis van de innovatiecontracten besluit over de inzet van kennismiddelen, kunt u toelichten hoe dit exact in zijn werk zal gaan?
Einde van het jaar bieden de boegbeelden voorstellen voor contracten aan het kabinet aan. Het kabinet en de andere partijen (zoals NWO, TNO en private partijen) nemen in het voorjaar 2012 een definitief besluit over (de eigen inzet in) de innovatiecontracten, waarna alle deelnemers ondertekenen. De definitieve innovatiecontracten vormen het kader voor de inzet van de publieke kennismiddelen voor de jaren 2012–2013 met een perspectief op de jaren 2014–2016. Het totale budgettaire kader voor de publieke middelen zijn de kennismiddelen uit de budgettabel uit de Bedrijfslevenbrief. Als de sectoren er binnen de gestelde randvoorwaarden zelf uit zijn gekomen, betreft het kabinetsbesluit alleen een bevestiging van de binnen de sector gemaakte afspraken en vaststelling van de eigen inbreng. Voor dat laatste ondertekenen ook de verantwoordelijke vakministers de innovatiecontracten. Als er vraagstukken zijn waar partijen niet uitkomen, neemt het kabinet het op zich om zelf afwegingen te maken. In dat geval rapporteert het boegbeeld over zijn bevindingen, waarbij hij de verschillende invalshoeken uit de gouden driehoek meeweegt en op basis daarvan een gewenst scenario schetst.
25
De gouden driehoek wordt hier genoemd als driehoek van ondernemers, onderzoeksinstellingen en overheden; waar is het onderwijs in de driehoek gebleven?
De gouden driehoek bestaat uit ondernemers, overheden en kennisinstellingen (onderzoek en onderwijs). Universiteiten en hogescholen maken onderdeel uit van deze kennisinstellingen. En binnen universiteiten en hogescholen wordt eraan gewerkt om onderzoek en onderwijs zo goed mogelijk met elkaar te verbinden. De kennis die wordt opgedaan door het onderzoek, wordt vervolgens verspreid via het onderwijs. Dit leidt tot up-to-date opleidingen en benutting van actuele kennis.
26
Worden naast wetenschappelijke toponderzoekinstituten ook HBO-instellingen betrokken bij het innovatiebeleid?
Ook hbo-instellingen worden betrokken bij het innovatiebeleid. Hogescholen geven innovatie op verscheidene manieren inhoud en vorm. Bijvoorbeeld door praktijkgericht onderzoek en het delen van kennis en inzichten. Ook door aan het mkb en publieke instellingen toepasbare producten, ontwerpen en concrete oplossingen te leveren. Van groot belang is dat het onderzoek een nauwe relatie kent met het onderwijs: via de bijdrage aan onderwijsactiviteiten, de professionalisering van docenten en curriculumvernieuwing. De wisselwerking tussen onderzoek en onderwijs zorgt ervoor dat afgestudeerden met vernieuwende kennis én met onderzoekend vermogen aan het werk gaan.
De hogescholen zijn mogelijke partners in de innovatiecontracten die voor de topsectoren worden afgesloten. Want ook binnen de topsectoren speelt het praktijkgericht onderzoek een belangrijke rol. Het HBO heeft regelmatig een verbindende rol tussen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en het bedrijfsleven. Een belangrijk instrument voor praktijkgericht onderzoek is het RAAK-programma. Ook publiek-private samenwerkingsverbanden, zoals de Centres of Expertise dragen hier aan bij.
27
Kunt u aangeven wat precies de verschillen en overeenkomsten zijn tussen TTI’s en TKI’s?
Een Technologisch Top Instituut (TTI) is een PPS-constructie tussen bedrijven, kennisinstituten, universiteiten en maatschappelijke organisaties dat is opgezet om vraagsturing van onderzoek te realiseren met een gelijktijdige opdracht tot valorisatie van de opgedane kennis.
Voor de toekomst wil het kabinet af van PPS-programma’s met tijdelijke en dus onzekere financieringsbasis en wil initiatieven meer bundelen en verankeren in het reguliere systeem. Het kabinet vraagt aan de boegbeelden om in de innovatiecontracten voorstellen te ontwikkelen voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) waarin meerdere partijen vraaggestuurd samenwerken aan onderzoek en valorisatie op innovatiethema’s over de gehele keten. De exacte omvang en vorm van de TKI’s kan per sector verschillen en hangt dus af van de voorstellen van de sectoren. De deelnemende partijen bepalen met elkaar de voorwaarden waarbij de resultaten van huidige PPS-en richtinggevend zijn. Bij de TKI’s is de private bijdrage hoger (nu ruim 25%, maar dat is nog zonder RDA+) en is er deelname van NWO/TNO/GTI’s. Bij de inrichting van het TKI landschap is ook samenhang, toegankelijkheid en efficiency van belang, zodat bijvoorbeeld de overheadkosten beperkt blijven.
28
Wordt met «500 miljoen euro aan TKI’s» het investeringsbedrag bedoeld?
Ja. Het beeld dat het kabinet voor ogen heeft, is dat in 2015 meer dan € 500 miljoen omgaat in de TKI’s, waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven. Het publieke deel komt voor rekening van NWO, TNO, GTI’s en DLO, aangevuld met de bijdragen van andere kennisinstellingen en overheden.
29
Is het juist dat het bedrijfsleven ook invloed krijgt op het fundamenteel onderzoek?
In de Bedrijfslevenbrief roept het kabinet de topsectoren op om innovatiecontracten te sluiten die de integrale kennisketen beslaan (inclusief het wetenschappelijk onderzoek). Vraagsturing vanuit maatschappelijke en economische behoeften staat hierbij centraal. Alle partijen uit de gouden driehoek – inclusief NWO en KNAW – zullen zich aan de innovatiecontracten verbinden. NWO en KNAW zullen in samenspraak met het bedrijfsleven invulling geven aan de € 90 miljoen in 2012 oplopend tot € 350 miljoen in 2015 die voor de topsectoren ter beschikking worden gesteld.
Tegelijkertijd blijft de kern van de werkwijze van NWO dat de toekenning van financiering gebeurt in competitie en op basis van de wetenschappelijke kwaliteit en impact van de ingediende onderzoeksvoorstellen. Ook voor KNAW geldt dat excellentie het streven blijft (van zowel onderzoek als onderzoekers), naast de bijdrage die het onderzoek levert aan de innovatiecontracten van relevante topsectoren.
30
Wordt het bedrijfsleven ook betrokken bij keuzes tussen fundamenteel onderzoek aan de ene kant en toegepast onderzoek en valorisatie aan de andere kant?
Het bedrijfsleven kan geen middelen voor fundamenteel onderzoek van NWO/KNAW verschuiven naar toegepast onderzoek bij TNO/GTI's of andersom. Bij de invulling van de innovatiecontracten zitten zowel bedrijven als NWO/KNAW als TNO/GTI's aan tafel. Binnen de gouden driehoek wordt de inbreng van alle relevante partijen, dus ook het bedrijfsleven, in de betreffende innovatiecontracten vastgesteld. Dat betekent dat de partijen het onderling eens moeten worden over het aandeel fundamenteel en het aandeel toegepast onderzoek binnen ieder innovatiecontract.
31
Bij welke andere kennisinstituten wordt SBIR ingevoerd?
Samen met TNO, DLO en de GTI’s wordt momenteel bezien wat de mogelijkheden zijn. Positieve evaluatie van de TNO-SBIR was de aanleiding om te onderzoeken of de TNO-SBIR ook door andere kennisinstituten kan worden benut. Daarbij is het uitgangspunt dat SBIR valorisatie versterkt, zodat de bij de instituten ontwikkelde kennis maximaal naar bedrijven stroomt en economisch en maatschappelijk wordt benut. Het ligt voor de hand dat de partijen die de innovatiecontracten gaan maken, zullen bezien of en hoe het SBIR-instrument in de programma's een rol kan krijgen.
32
Kan er worden aangegeven wat de negatieve effecten van publiek-private samenwerking zijn?
Het kabinet vindt publiek-private samenwerking in het algemeen een kansrijke route. Aandachtspunt is dat private partijen die niet (financieel) participeren, wel profiteren van de betere kennisinfrastructuur.
33
Is het mogelijk een overzicht te maken van de uitsplitsing van TNO-gelden over de verschillende sectoren en hierbij onderscheid te maken tussen prioritaire en niet-prioritaire sectoren?
Van de in totaal € 180 mln. Rijksbijdrage TNO voor 2012 gaat ca. € 133 mln. naar de topsectoren en ca. € 47 mln. naar maatschappelijke thema’s en themadoorsnijdend onderzoek voor strategische kennis (bijvoorbeeld sensoren, materialen) voor ondermeer de topsectoren. In deze verdeling is een schuif van € 10 mln. van maatschappelijke thema’s naar de topsectoren opgenomen. Deze schuif geeft aan dat de topsectoren prioriteit hebben.
34
In 2012 zullen er 17 handelsmissies plaats vinden, kunt u aangeven wat de kosten per missie zijn en welk bedrag aan verwachte orders voor het Nederlandse bedrijfsleven daar tegenover staat?
Handelsmissies zijn een belangrijk hulpmiddel bij de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven. De gemiddelde kosten per handelsmissie komen neer op 170 000 euro. Hierbij wordt uitgegaan van een deelname van 35 bedrijven en bezoek aan twee steden in een land. Voor de bedrijven wordt dan een individueel matchmakingsprogramma georganiseerd en netwerkevenementen. Het is niet mogelijk specifiek aan te geven welk bedrag aan orders bij een missie tegenover staat. Vaak legt het meereizende bedrijfsleven de eerste contacten tijdens een handelsmissie die later kunnen leiden tot orders. Wel is er onderzoek gedaan naar het welvaartseffect van missies. Daaruit blijkt dat handelsmissies bijdragen aan de welvaart (ruim 100 miljoen per jaar). Met name de omvang van extra exporten en de daaruit voortvloeiende waarde van extra keuzemogelijkheden voor de consument dragen daaraan bij.
35
Kunt u aangeven hoeveel van de 17 missies zich op Afrika zullen richten?
Voor 2012 wordt onder andere in het kader van de inzet op voedselzekerheid gekeken in welke mate een bezoek kan worden gebracht aan één of een combinatie van landen in West-Afrika. Ook is de staatssecretaris van EL&I recent nog in Kenia, Zuid-Afrika en Mozambique geweest.
36
In hoeverre werkt u samen met de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van het aantal missies met Nederlandse bedrijven naar Afrika?
Er wordt bij de voorbereiding van een missie naar Afrika intensief samengewerkt met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het gaat hier om gezamenlijke agenda’s en beleidsprioriteiten, waarbij wordt gekeken waar en hoe ontwikkelingssamenwerking en handel en investeringen elkaar kunnen versterken. Via de Nederlandse ambassades in Afrika worden missies van Nederlandse bedrijven naar Afrika actief ondersteund.
37
Kunt u aangeven wat de doelstellingen zijn van de (verbrede) «seed capital»-regeling en welke verbreding er is doorgevoerd?
De knelpunten in de risicokapitaalmarkt voor innovatieve ondernemingen zijn zich aan het verbreden van voornamelijk technostarters naar ondernemingen die zich in de daarop volgende ontwikkelingsfase bevinden: de snel groeiende innovatieve ondernemingen. De seed capital regeling richt zich specifiek op technostarters en verbetert de toegang tot risicokapitaal voor deze ondernemingen. De genoemde verbreding van de kabinetsaanpak richt zich op het oplossen van de gelijksoortige problemen voor de snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Bij de ontwikkeling van deze verbreding wordt samengewerkt met het Europese Investeringsfonds (EIF).
38
Hoe wordt gezorgd dat de nieuwe Research & Development Aftrek ook neerslaat bij kleine, opstartende bedrijven, die lang nog niet altijd winst maken, derhalve geen VPB betalen en daarom er voor hen ook niets af te trekken valt?
De RDA is gericht op alle ondernemingen. De RDA is van toepassing voor zowel IB-ondernemers als voor Vpb-ondernemers. Hierdoor kan ook het MKB ten volle profiteren van de regeling. Innovatieve bedrijven bedrijven die (nog) geen winst maken hebben vooral een financieringsprobleem en kunnen meedoen in het Innovatiefonds MKB+. Tegelijkertijd loopt de RDA mee in de reguliere verliesverrekening.
39
Kunt u specificeren welke kosten vallen onder de R&D-investeringen in bedrijfsmiddelen (afschrijvingen) en exploitatiekosten die in mindering gebracht kunnen worden op de jaarlijks verschuldigde inkomsten- en vennootschapsbelasting door inzet van de Research & Development Aftrek?
In beginsel vallen onder de RDA alle direct aan speur- en ontwikkelingswerk toerekenbare kosten met uitzondering van loonkosten. Voorts vallen de uitgaven voor investeringen in bedrijfsmiddelen, voor zover direct toerekenbaar aan speur- en ontwikkelingswerk, onder de RDA. Het Agentschap NL zal de hoogte van de direct aan speur- en ontwikkelingswerk toerekenbare kosten en investeringen vaststellen. Vervolgens wordt hiervan een bepaald percentage genomen en de uitkomst daarvan wordt vastgelegd in een beschikking: de RDA-beschikking. De belastingplichtige kan de RDA-beschikking eenvoudig verzilveren door het bedrag van deze beschikking als aftrekpost op te nemen in zijn fiscale winstberekening. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanvragen en het afgeven van een RDA-beschikking, een correctie-RDA-beschikking, de bepaling van de grondslag en het daarop toe te passen percentage alsmede met betrekking tot de door de belastingplichtige bij te houden administratie.
40
Welk percentage van de 500 miljoen euro aan lastenverlichting door de RDA verwacht u dat er gebruikt wordt door MKB-bedrijven?
Zoals ook uit de antwoorden op schriftelijke vragen bij de Bedrijfslevenbrief blijkt komen de gelden uit de innovatieregelingen (zoals de WBSO) in merendeel terecht bij het MKB.
De RDA is gerelateerd aan het volume van R&D-uitgaven aan niet-loonkosten. Hierdoor ontvangen bedrijven die veel R&D-activiteiten ontwikkelen meer RDA dan bedrijven die minder aan R&D uitgeven. Vooraf valt lastig te voorspellen wat het aandeel van het MKB wordt in de RDA. Dat is namelijk afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de omvang van de R&D-uitgaven, de hoogte van de winst en het belastingtarief. In de praktijk zal moeten blijken welk gedeelte van de RDA terecht komt bij het MKB. Echter, de RDA is bewust gericht op alle ondernemers, aangezien deze zowel betrekking heeft op de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting. Mede hierdoor verwacht het kabinet dat ook het MKB ten volle kan profiteren van de regeling.
41
Welke voorwaarden zijn er verbonden aan de 500 miljoen euro lastenverlichting voor R&D-investeringen?
Zie antwoord 39.
42
Zijn er harde duurzaamheidvoorwaarden aan de lastenverlichting voor R&D-investeringen verbonden, inclusief een sluitende evaluatie van de behaalde duurzaamheidresultaten?
Dit kabinet ziet innovatie door bedrijven als de manier om maatschappelijke uitdagingen te beantwoorden. Er is dus een sterke relatie tussen innovatie en duurzaamheid. Er zijn geen harde duurzaamheidvoorwaarden aan de lastenverlichting voor R&D-investeringen verbonden. Stimuleren van R&D-investeringen heeft echter, naast andere positieve effecten, wel bijna altijd ook een duurzaamheideffect. Met het stimuleren van de R&D-investeringen in het bedrijfsleven beoogt het kabinet onder meer het bedrijfsleven aan te zetten tot extra innovatieve activiteiten. Dit levert een positieve bijdrage aan de economie, en ook aan duurzaamheid. Bij innovatie gaat het immers om zaken als slimmer, kleiner en efficiënter en dit leidt tot besparing op kosten, grondstoffen en energie.
43
Welke voorwaarden zijn er verbonden aan financiering van ondernemerschap?
De overheid heeft een aantal maatregelen gericht op het bevorderen van bedrijfsfinanciering. Deze kennen alle specifieke voorwaarden om de verschillende doelgroepen te bedienen. In het algemeen kan gesteld worden dat de maatregelen zich richten op bedrijven met voldoende rentabiliteit en continuïteit, die zelfstandig onvoldoende in staat zijn aan financiering te komen.
44
Zijn er harde duurzaamheidsvoorwaarden aan de financiering van ondernemerschap verbonden, inclusief een sluitende evaluatie van de behaalde duurzaamheidsresultaten?
De maatregelen van het kabinet ter stimulering van de financiering van ondernemerschap leveren alle een positieve bijdrage aan de economische dimensie van duurzaamheid. Aangezien bij de meeste maatregelen geen sprake is van een directe relatie tussen overheid en het bedrijf, omdat er garant wordt gestaan op financiering verstrekt door een bank of participatiemaatschappij of er een indirecte financiering via deze partijen plaatsvindt, zijn er geen harde duurzaamheidsvoorwaarden voor het bedrijf aan verbonden.
45
Op welke manier zullen alternatieve investeringsvormen onder de aandacht worden gebracht, zoals in het algemeen overleg Ondernemen is toegezegd?
In de Bedrijfslevenbrief die ik 13 september jl. uw Kamer heb aangeboden heb ik aangegeven dat ik alternatieve investeringvormen in kaart zal brengen. Op dit moment wordt met name gekeken naar kredietunies en crowdfunding. De Universiteit van Tilburg is bezig met onderzoek naar de buitenlandse ervaringen met kredietunies. Rond eind 2011 zal een ronde tafel georganiseerd worden met crowdfunding-initiatieven om ontwikkelingen, kansen en knelpunten te bespreken. Tijdens het AO Ondernemen van 29 juni jl. is de ondersteuning van kleine bedrijven bij het versterken van hun financiële functie aan de orde geweest. Ik heb daarbij MKB Nederland opgeroepen om het voortouw te nemen.
Tijdens het symposium over het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering dat 28 september jl. op het ministerie van EL&I heeft plaatsgevonden heeft de heer Biesheuvel, voorzitter van MKB Nederland, aangegeven daaraan mee te willen werken. Overigens is er al een goede samenwerking tussen MKB Nederland, banken en EL&I op dit punt via de gezamenlijke ondersteuning van de Ondernemerskredietdesk, waar ondernemers veel informatie kunnen aantreffen over financiering. Daarnaast zal via het beleid ten aanzien van microfinanciering een forse impuls gegeven worden aan de ondersteuning van de kleine bedrijven op dit punt. Tenslotte wijs ik er nog op dat het kabinet via het zogenaamde «Business Angels Programma» de zichtbaarheid van de informele investeerders vergroot. Dit programma wil in samenwerking met private partijen, de zogenaamde Business Angels netwerken, er voor zorgen dat Business Angels meer investeringsrijpe voorstellen krijgen voorgelegd.
46
Worden hier maximaal twee inspecties van alle inspectiediensten of van iedere dienst afzonderlijk bedoeld?
De inspectievakantie is per 1 januari 2011 voor iedere rijksinspectie afzonderlijk ingevoerd.
Per 1 januari 2012 gaan we een stap verder en wordt de inspectievakantie voor alle rijksinspecties gezamenlijk ingevoerd. Goed presterende bedrijven krijgen dan maximaal 2 inspecties van alle rijksinspecties gezamenlijk.
47
Hoe kunnen de nalevingslasten enerzijds op de nullijn worden gezet, maar tegelijkertijd een reductie van 300 miljoen euro opleveren?
Er is geen sprake van een nullijn, de aanpak gaat verder. Het kabinet wil het kader voor nationale nalevingskosten zo vaststellen dat aan het einde van deze kabinetsperiode een reductie in nalevingskosten is gerealiseerd van minimaal € 200 mln.
Als één van de eerste landen ter wereld is Nederland de afgelopen jaren gestart met de aanpak van nalevingskosten. Inmiddels is er een meetmethodiek ontwikkeld en is samen met het bedrijfsleven gestart met het opsporen en reduceren van knelpunten in bestaande regelgeving. De ambitie van dit kabinet gaat verder dan het aanpakken van knelpunten: nalevingskosten moeten nu echt worden beheerst door een beheersingskader waarbij stijgingen worden gecompenseerd met dalingen. Net zoals dat gebruikelijk is bij de collectieve- en administratieve lasten. Het kabinet kiest vooralsnog voor een beheersingskader voor nalevingskosten als gevolg van nationale regels.
Een individuele lidstaat kan niet de gevolgen van Europese regelgeving voor de nalevingskosten zodanig beïnvloeden dat deze een rol kunnen spelen in een kader, totdat ook Brussel een dergelijke aanpak kent voor nalevingskosten. Uit een eerste inventarisatie blijkt dat de nalevingskosten als gevolg van EU-regelgeving met € 1,2 mld. kunnen toenemen. Grootste aandachtspunt voor Nederland zijn de verwachte substantiële toenames van EU-gerelateerde nalevingskosten binnen de domeinen «Infrastructuur en Milieu» en «Financiële Markten». Dit is nationaal niet goed te compenseren. Om dezelfde reden wordt ook in het Verenigd Koninkrijk regelgeving uit Brussel uitgesloten van het «one in one out» systeem.
Het Verenigd Koninkrijk en Nederland zijn nu de enige lidstaten die een nationale aanpak van nalevingkosten kennen. Een nationale aanpak is slechts een begin van een integrale beheersing van alle nalevingskosten. Daarvoor is beïnvloeding van Brussel noodzakelijk. De Nederlandse inzet ten aanzien van de nalevingskosten uit Europa is dat er in 2014 ook in Brussel een kader voor bedrijfsvreemde nalevingskosten is op tenminste de meest substantiële domeinen.
48 en 109
Op welke manier wordt de BMKB beleidsmatig versoberd?
Is een verhoging van de borgstellingsprovisie noodzakelijk om de regeling kostendekkend te maken?
De BMKB is van oudsher een beperkt verlieslatende regeling. De aanpassingen per begin 2012 staan vermeld in de Bedrijfslevenbrief van 13 september jl. Het gaat onder meer om terugbrengen van het maximum borgstellingsbedrag per bedrijf naar € 1 miljoen en aansluiting van de startersdefinitie bij de bancaire praktijk van maximaal 3 jaar als ondernemer actief. Het kabinet gaat ervan uit dat deze maatregelen voldoende zijn om de schade-uitgaven onder de BMKB beheersbaar te houden.
Deze maatregelen moeten er in combinatie met de eventuele bijdrage van het Europese Investeringsfonds (EIF) voor zorgen dat de BMKB qua nettoverlies op een acceptabel niveau komt. Mocht dit desondanks niet toereikend zijn, bijvoorbeeld omdat de conjunctuur zich toch negatiever ontwikkelt dan nu het geval is, bestaat nog de mogelijkheid de inkomsten onder de regeling te vergroten door het verhogen van de borgstellingsprovisie. Dit leidt echter niet automatisch tot een lager netto verlies, omdat een hogere provisie, er ook toe kan leiden dat de regeling meer gebruikt wordt door bedrijven met een hoger risicoprofiel.
49
Wat zijn de effecten van microfinanciering?
Sinds 2009 kunnen (aspirant) ondernemers in Nederland Microfinanciering krijgen. In het algemeen kunnen duurzame effecten na het starten van een onderneming pas na 3 of 4 jaar worden gemeten (Ecorys, evaluatie kredietpilots, april 2011). In 2010 is EL&I een meerjarenonderzoek gestart om de effecten van microfinanciering op de ondernemer, onderneming en zijn/haar gezin in kaart te brengen. Zowel ondernemers die Microfinanciering hebben ontvangen als ondernemers die zonder Microfinanciering zijn gestart, worden de komende jaren gevolgd, zodat we in 2014 uitspraak kunnen doen over het effect van Microfinanciering. In dit onderzoek worden een aantal verwachtingen getoetst, bijvoorbeeld dat ondernemers met Microfinanciering (coaching en of krediet) beter voorbereid zijn op het ondernemerschap, en dat de kans van slagen van hun bedrijf groter is.
Uit de evaluatie kredietpilots van Ecorys blijkt al wel dat Qredits de doelgroep goed bereikt, de klanttevredenheid hoog is en zij efficiënt werkt. Vanaf 1 januari 2009 tot 1 september 2011 heeft Qredits 1656 leningen verstrekt.
50
In hoeveel gevallen komt het geld van microfinanciering niet terug?
Tot 1 september 2011 is het aantal defaults 32, het percentage defaults tot heden is dus 2%. Defaults zijn leningen waarvan Qredits verwacht dat de kans groot is dat zij dit niet meer terugkrijgen.
51
Kan er gemotiveerd worden aangegeven hoeveel het niet terugbetaalde totaalbedrag van microfinancieringen behelst?
Tot 1 september 2011 is het totale bedrag aan defaults is € 617 728. Sinds 2011 moet Qredits deze defaults uit eigen inkomsten (o.a. rente en provisie) financieren. Daarvoor mocht Qredits de defaults van de EL&I lening afschrijven. Het totaalbedrag aan defaults, dat is afgeschreven in 2009 en 2010 van de EL&I lening is € 370 030.
Qredits zal in een aantal gevallen nog wel enige tijd blijven proberen om (een deel van) de leningen terug te vorderen. De helft van de defaults zijn hoogst waarschijnlijk echt oninbaar, omdat er bijv. geen woon- en verblijfplaats bekend is en de ondernemer dus verdwenen is. De andere helft van de defaults zijn mogelijk nog wel deels inbaar, omdat het ondernemers betreft die failliet zijn gegaan of in de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen terecht zijn gekomen. Qredits staat dan op de lijst met concurrente vorderingen.
52
Waarom wordt bij de voortzetting van de crisismaatregel Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) de maximale garantie per bedrijf teruggebracht van 75 miljoen euro naar 25 miljoen euro?
Uit onderzoek, zoals met name het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering, blijkt dat de grootste financieringsknelpunten voorkomen bij het MKB. Daarom ligt het in de rede om bij de geleidelijke afbouw van de maatregelen uit het crisispakket,de regeling sterker te richten op het MKB. Slechts 5% van de verstrekte garanties onder de GO regeling betreft bedragen boven de € 25 mln. en dus leningen boven de € 50 mln.; het gemiddelde garantiebedrag onder de GO is ca. € 6 mln.
53
Kunt u aangeven welke indicatoren u inzet om de 10% mindering van regeldruk te monitoren?
We brengen voor alle maatregelen de gevolgen voor de administratieve lasten in kaart. Op deze wijze hebben we een beeld van de administratieve lasten. Eind 2012 zullen de administratieve lasten met minimaal netto 10% zijn afgenomen ten opzichte van 2010. De huidige maatregelen tellen al op tot een reductie van bijna 12%. Een volledig overzicht van doelstellingen en maatregelen om de regeldruk te verminderen is opgenomen in de voortgangsrapportage Regeldruk, die recent naar de Kamer is verstuurd. (kamerstukken 29 515-333)
54
Wordt er bijgehouden wat de gevolgen van de gestapelde taakstellingen op het apparaatbudget betekenen voor de dienstverlening naar derden van de genoemde onder het ministerie van EL&I vallende directies, agentschappen en ZBO’s zoals AgentschapNL en de NMa?
Zoals aangegeven in de begroting is de apparaattaakstelling, gezien de forse omvang, specifiek en gericht ingevuld in lijn met het Regeerakkoord. Als gevolg van bijvoorbeeld de decentralisatie van het natuurbeleid, regionaal economisch beleid, vermindering van het aantal subsidieregelingen en het invoeren van zgn. inspectievakanties, vervallen er op EL&I-terrein taken of worden taken minder intensief uitgevoerd. Voor zover er sprake is van effecten op de dienstverlening, zijn deze derhalve een uitvloeisel van het Regeerakkoord. Voorts wordt een groot deel van de taakstelling ingevuld op grond van efficiencyvoordelen, bijvoorbeeld uit hoofde van fusies en effecten van het programma Compacte Rijksdienst. De inzet is om de negatieve effecten voor de dienstverlening aan burgers en bedrijven te beperken.
55
Kan de invoering van digitale radio in de ether ertoe leiden dat bestaande radiotoestellen niet meer zullen werken en wanneer wordt hierover een besluit genomen?
De invoering van digitale etherradio zal er voorlopig niet toe leiden dat bestaande radiotoestellen niet meer werken. Dit komt, omdat naast het digitale signaal ook nog het analoge signaal wordt uitgezonden (simulcast). Pas wanneer het analoge signaal wordt afgeschakeld zullen ook de radiotoestellen die uitsluitend analoge signalen kunnen ontvangen, niet meer werken. Afschakeling van het analoge signaal is echter pas aan de orde als er sprake is van een succesvolle transitie naar digitale etherradio. Hierin heeft in principe de markt een bepalende rol. Aan het eind van de looptijd van de lopende vergunningen (1 september 2017) zal worden beoordeeld of afschakeling binnen afzienbare tijd kan plaatsvinden. (Zie verder ook: TK, vergaderjaar 2008–2009, 24 095, nr. 241 en TK, vergaderjaar 2005–2006, 24 095, nr. 195).
56
Wanneer zal digitale radio in de ether ingevoerd kunnen worden?
De landelijke publieke omroep zendt reeds digitale etherradio uit in Nederland. Met de Tweede Kamer is het beleid voor de digitalisering van de commerciële en publieke radio-omroep besproken (TK, vergaderjaar 2008–2009, 24 095, nr. 241). Alle vergunninghouders van commerciële landelijke en regionale analoge radio hebben bij de verlenging van hun vergunningen per 1 september 2011 als voorwaarde meegekregen te investeren in digitale etherradio. Zij dienen ervoor zorg te dragen dat digitale radio via TDAB per 1 september 2015 in ten minste 80% van Nederland (geografische dekking) te ontvangen is.
57
Wat is de rol en het nut van het Nationaal Contactpunt (NCP) in relatie tot het genoemde beleidsdoel?
Het NCP heeft tot taak de toepassing van de Richtlijnen te bevorderen, d.m.v. voorlichting over de Richtlijnen en bemiddeling bij geschillen over naleving van de Richtlijnen. Het geschillenbeslechtingsysteem is een wezenlijke ondersteuning van het «soft law»-karakter van de Richtlijnen. Via de voorlichting maakt het NCP de Richtlijnen bekend bij het bedrijfsleven en biedt het bedrijven die daar behoefte aan hebben ondersteuning bij hun streven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.
58
Hoe definieert u het begrip Green Deal?
De Green Deal helpt burgers, bedrijven, mede-overheden en andere organisaties plannen voor verduurzaming tot uitvoering te brengen. De Green Deal is gericht op het wegnemen van specifieke (vaak niet financiële) knelpunten, bijvoorbeeld in wet- en regelgeving, het verzorgen van een goede en objectieve informatievoorziening of het voorzien in goede samenwerkingsverbanden. In de praktijk blijken vaak eenvoudige oplossingen zoals een betere samenwerking tussen de overheid en bedrijven het realiseren van nieuwe projecten te bevorderen.
Bij de Green Deals gaat het om concrete resultaten: wanneer bijvoorbeeld bepaalde belemmeringen in regelgeving worden weggenomen, zorgen partijen ervoor dat projecten ook echt doorgang vinden. Bij de beoordeling van Green Deals heeft het kabinet vier uitgangspunten gehanteerd:
– Het gaat om concrete duurzame initiatieven op het gebied van energie, water, grondstoffen en mobiliteit;
– Het project is in de kern rendabel;
– Het project kan op kortere termijn (bij voorkeur deze kabinetsperiode) tot resultaat leiden;
Bij succes leidt het initiatief tot nieuwe economische activiteiten of een kostenbesparing op korte of langere termijn voor het bedrijfsleven.
In zijn totaliteit stimuleert de Green Deal groene economische groei in Nederland. De Green Deal leidt tot meer duurzame energie, meer energiebesparing, efficiënter gebruik van grondstoffen, efficiëntere duurzame productieprocessen en meer elektrisch vervoer. Dit alles stelt bedrijven in staat doelmatiger te opereren, nieuwe producten in de markt te zetten en daardoor hun concurrentiekracht te versterken. Daarmee geeft de Green Deal tevens een concrete invulling van het kabinetsbeleid voor duurzaamheid, zoals dat al in diverse beleidsplannen is gestart of nog wordt voorbereid. Doel van de Green Deal is echter vooral het creëren van spin-off: succesvolle Green Deals moeten brede navolging krijgen in de maatschappij.
59
Welke instrumenten zijn er om de kabinetsinzet op groen en groei op het gebied van de toekomstbestendige energievoorziening te meten en op welke wijze wordt er gerapporteerd?
Groen en groei is inderdaad een belangrijk thema van het kabinetsbeleid. Er zijn echter geen aparte doelstellingen over bijvoorbeeld het aantal groenen banen. Deze worden dan ook niet specifiek gemonitord. Wel rapporteert het CBS jaarlijks in de statistiek hernieuwbare energie in Nederland over de voortgang op het gebied van het aandeel duurzame energie. PBL rapporteert jaarlijks over de CO2-uitstoot.
60
Kunt u de bronnen aangeven waarop uw bewering is gebaseerd dat liberalisering en toetreding van buitenlandse partijen op de energiemarkt heeft geleid tot een efficiëntere en meer betrouwbare energievoorziening?
In aanloop naar het Derde Energiepakket heeft de Europese Commissie in haar sector onderzoek in januari 2007 aangegeven dat een geliberaliseerde markt heeft geleid tot een meer concurrerende markt met concurrerende prijzen. Met het derde energiepakket wordt daarom beoogd de voordelen van een Europese interne markt meer volledig te benutten. Gesteld wordt dat in een concurrerende markt de energievoorziening zo efficiënt mogelijk wordt gemaakt doordat de opwekking van elektriciteit plaatsvindt op de meest kosteneffectieve plekken in de EU. Tegelijk dwingen marktkrachten Europese ondernemingen de kostenefficiëntste productiemethodes te gebruiken. Met de liberalisering is ook de stap gezet naar meer marktintegratie. Een geïntegreerde Europese interne markt maakt grensoverschrijdende handel en transport van energie eenvoudiger en de leveringszekerheid groter. Hiernaast neemt de betrouwbaarheid van de energievoorziening toe doordat de markten nu meer aan elkaar verbonden zijn waarbij marktpartijen op een meer grote markt actief zijn en TSO's nu meer mogelijkheden hebben om door grensoverschrijdende samenwerking eventuele stroomuitval te voorkomen en elkaar onderling kunnen bijstaan.
61
Welk bedrag in totaal trekt dit kabinet uit voor stimulering van duurzame energieopwekking?
De kasmiddelen die dit kabinet uittrekt voor de stimulering van duurzame energieopwekking, dit betreft (nagenoeg) uitsluitend MEP, SDE en SDE+, zijn vermeld in het regeerakkoord. Daarin is aangegeven dat het totaal voor MEP, SDE en SDE+ in 2015 en verder maximaal € 1,4 miljard per jaar bedraagt. Op pagina 81 van de Memorie van Toelichting bij de EL&I begroting 2012 is de huidige concrete uitwerking in jaarlijkse kasbudgetten voor de onderdelen MEP, SDE en de SDE+ aangegeven. Wat dit betekent voor het beschikbaar stellen van jaarlijkse budgetten voor het aangaan van nieuwe verplichtingen onder de SDE+ is afhankelijk van een aantal ontwikkelingen, zoals die van de energieprijzen en de basisbedragen van de verschillende duurzame energietechnieken. Het open te stellen budget wordt jaarlijks opnieuw bekeken. In 2011 is voor de SDE+ een budget van € 1,5 miljard beschikbaar gesteld. Voor 2012 zal het open te stellen budget naar verwachting vergelijkbaar zijn.
62
Kunt u aangeven waar stimulering van duurzame energieopwekking in de diverse begrotingen is terug te vinden en voor welke doelgroepen die afzonderlijke financiële stimulansen zijn bedoeld?
Het stimuleren van duurzame energieopwekking is de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dat betekent dat de stimulering van duurzame energieopwekking uitsluitend in de begroting van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is terug te vinden. De SDE+ is het instrument van dit kabinet om kosteneffectief meters te maken. De SDE+ richt zich niet op specifieke doelgroepen; alle kandidaat producenten van duurzame energie kunnen er een beroep op doen. Er zijn daarbij wel beperkingen voor de toe te passen technieken: deze dienen expliciet opgenomen te zijn in de aanwijzingsregeling.
63
Op welke manier wordt groen gas gestimuleerd via de SDE+?
Groen gas is één van de duurzame energievormen die in aanmerking komen voor de SDE+. Bij de openstelling van de eerste SDE+ in juli bleek dat groen gas projecten goed kunnen concurreren met andere vormen van duurzame energie: 2/3 van het aanvraagde subsidiebudget betrof groen gas projecten. Het overgrote deel heeft een aanvraag ingediend in de vrije categorie voor een lager basisbedrag dan het eigen basisbedrag.
64
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de subsidie van de SDE+ verdeeld is?
Ik kan op het moment van schrijven nog niet gedetailleerd aangeven hoe de subsidie van de SDE+ verdeeld is. Op 1 juli 2011 is de SDE+ regeling van start gegaan. Vanaf dat moment zijn subsidie-aanvragen ingediend. Agentschap NL is druk doende met de beoordeling en afhandeling van binnengekomen subsidie-aanvragen. 6 september jl. heb ik de eerste subsidiebeschikking uitgereikt aan een groen gas project. Op 1 oktober waren voor de helft van het beschikbare subsidiebedrag de subsidiebeschikkingen verstuurd. Naar verwachting zal Agentschap binnen enkele weken het volledige subsidiebudget van € 1,5 miljard kunnen beschikken. Over de stand van zaken van ontvangen subsidie-aanvragen wordt tweewekelijks via de website van Agentschap NL gecommuniceerd.
65
Welke nieuwe stappen verwacht u op korte termijn te kunnen nemen op het gebied van het grondstoffenbeleid?
De grondstoffennotitie is een «kick-off» van een integraal Nederlands grondstoffenbeleid. Voor bepaalde grondstoffen zijn al veel initiatieven ontwikkeld en voor anderen is dit beperkter In nauwe samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven zal waar nodig nog dit najaar er een plan van aanpak worden opgesteld nog dit najaar. Deze overkoepelende programmering inclusief een overzicht van ieder actiepunt met tijdspaden zal aan het einde van het jaar aan de Kamer worden gestuurd. Daarbij wordt ook bezien welke van de al lopende acties in de grondstoffennotitie nauwer met elkaar verbonden kunnen worden. Daarnaast wordt er de komende jaren ruimte gelaten om nieuwe initiatieven in het kader van de grondstoffennotitie op te pakken. De Groene Zaak zal net als andere organisaties betrokken worden bij het uitwerken van acties en nieuwe initiatieven.
66
Hoe ziet de overgangsperiode eruit tussen de invoering van een bij- en meestookverplichting en het realiseren van een leveranciersverplichting en hoe wordt deze gefinancierd?
Met de energiesector is afgesproken dat de energiebedrijven in 2015 een niveau van 10% bij- en meestook van biomassa in kolencentrales realiseren, ondanks de aflopende MEP-subsidies. Het kabinet gaat bovendien de komende tijd met de sector bespreken of er aanvullende afspraken mogelijk zijn om de productie van duurzame energie uit bij- en meestook verder te laten groeien. De Rijksoverheid bereidt in dezelfde periode een wetswijziging voor die energieleveranciers een minimum aandeel duurzame energie oplegt. Daarbij gelden onverkort de criteria die zijn opgenomen in het Energierapport 2011.
67
Betrekt u in het overleg over een biomassabijstookverplichting de voorwaarden die de Kamer aan een eventueel verplicht aandeel duurzame energie voor leveranciers heeft verbonden middels de motie Verburg c.s. (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 95)?
In het kader van de Green Deal is afgesproken dat de exploitanten van kolencentrales in Nederland de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales gaan realiseren. Deze afspraak geeft invulling aan de aangekondigde verplichting voor de bij- en meestook van biomassa, en voorkomt dat het percentage bij- en meestook zou dalen tot nagenoeg 0% bij het aflopen van de huidige MEP-subsidies. De komende tijd gaan overheid en sector nog verder bespreken of er tevens afspraken mogelijk zijn om de productie van duurzame energie uit bij- en meestook verder te laten groeien.
Waar de motie Verburg (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 95) geen voorwaarden vermeldt voor een verplicht aandeel duurzame energie, maakt de motie Verburg (Kamerstuk 29 023, nr. 102) wel melding van de noodzaak om ongewenste effecten zoals windfall profits, extra bureaucratie en nalevingskosten etcetera te voorkomen bij de vormgeving van een dergelijke verplichting. Hoewel deze voorwaarden specifiek zijn opgesteld voor een leveranciersverplichting, voldoet ook de invulling van de bij- en meestookverplichting middels de Green Deal uitstekend aan deze voorwaarden. Windfall profits zijn bijvoorbeeld niet aan de orde, omdat de sector de bij- en meestook voor eigen rekening, dus zonder nieuwe subsidie, continueert. Bureaucratie en nalevingskosten blijven evenzo tot een minimum beperkt, omdat de verplichting is vormgegeven als een convenant. Verankering in wetgeving en de bijbehorende procedures kunnen daardoor achterwege blijven.
68
Welke middelen voor toezicht en handhaving worden aan de green deals gekoppeld?
Om de voortgang aan te jagen en resultaten van de Green Deals te monitoren, nieuwe Green Deals te initiëren en de brede toepasbaarheid van de Green Deals te bevorderen, heeft het kabinet besloten om samen met VNO-NCW, MKB Nederland en stichting Natuur & Milieu een Groene Groei Board op te richten.
De Board zal bestaan uit zes leden en krijgt een onafhankelijke gezaghebbende voorzitter, aangevuld met vertegenwoordigers van het Rijk, mede-overheden en het bedrijfsleven. Bij de monitoring van de resultaten van de Green Deals, wordt gekeken naar zowel economische groei als duurzaamheid. In zijn algemeenheid wordt daartoe aangesloten bij de nulmeting die wordt uitgevoerd in het kader van het bedrijfslevenbeleid, aangevuld met kengetallen ten aanzien van duurzaamheid van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daarnaast wordt bij de individuele deals vanzelfsprekend bezien of partijen hun afspraken nakomen.
69
Welke sanctiemiddelen zijn er als stok achter de deur om de partijen en organisaties in de green deals te houden aan de gewenste natuur-, milieu- en klimaatdoelen en acht u hiervoor kaderstellende wetgeving nodig?
De monitoring van de voortgang van de Green Deals wordt gedaan door de Groene Groei Board. Zij zullen partijen aanspreken op de uitvoering van de afspraken. Het belangrijkste is echter dat elke Green Deal een initiatief is van mensen, bedrijven en overheden zelf. Dit zijn vooroplopende partijen die groene groei in praktijk willen brengen. De Green Deals zijn dus niet afgedwongen met regels en verboden. Ik acht kaderstellende wetgeving dan ook niet nodig.
70
Hoe verhouden de hiergenoemde energiedoelstellingen voor 2012 zich ten opzichte van de mondiale en Europese doelstellingen en kunt u deze in een overzicht tegen elkaar afzetten?
Er zijn geen aparte Europese doelstellingen voor de tussenliggende jaren naar 2020. Zo ook niet voor 2012. Overheidsmaatregelen zijn dus gericht op het doelbereik op gebied van duurzame energie en CO2-reductie voor 2020.
71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 80, 81 en 200
Waarom kiest u ervoor om Gasunie en TenneT open te stellen voor private aandeelhouders?
Hoeveel geld moet het openstellen van Gasunie en TenneT voor private aandeelhouders opbrengen?
Welke risico’s zijn verbonden aan het openstellen van Gasunie en TenneT voor private aandeelhouders voor de consument en voor de transitie naar duurzame energie?
Neemt u nog steeds in overweging om ten aanzien van TenneT en Gasunie niet een minderheidsaandeel te privatiseren, maar slechts certificaten te verkopen, zonder verlies aan zeggenschap door de overheid?
Is het juist dat voor de verkoop van certificaten geen wetswijziging nodig is?
Wordt het gebruik van stemrechtloze aandelen overwogen, zoals nu ook in het BV-recht mogelijk wordt gemaakt?
Wordt in dit kader een markteffectentoets c.q. IAK gedaan?
Is participatie door private partijen aantrekkelijk als het rendement, zoals hier het geval is, is gemaximeerd?
Hoe voorkomt u dat met de toetreding van marktpartijen tot Tennet en Gasunie het na te streven rendement op eigen vermogen ver boven de huidige norm van 6% komt te liggen?
Worden de lasten hierbij doorgerekend aan de klant?
Hoe wordt het criterium van «toekomstvastheid» van de energie-infrastructuur meegenomen in de voorbereidingen voor de privatisering van een minderheidsaandeel in de energie infrastructuur?
Samen met de minister van Financiën ben ik dit traject aan het vormgeven. Wij zijn van plan om voor het eind van het jaar uw Kamer een brief te sturen over de aanpak en de uitgangspunten van de minderheidsprivatisering. Bij de aanpak wordt vooralsnog geen enkele optie uitgesloten. Zoals ik in het debat over het Energierapport (22 juni jl.) heb toegezegd, wordt hierbij ook gekeken naar de mogelijkheid van certificaten. Voor alle opties wordt onder andere in kaart gebracht of de publieke belangen voldoende geborgd zijn en of ze voldoen aan de relevante wet- en regelgeving. Conform toezegging aan uw Kamer zullen in de toelichting op het wetsvoorstel de zeven centrale vragen uit het IAK worden beantwoord. Ook zal een Markteffectentoets worden uitgevoerd.
79
Kunt u de bedragen die worden uitgetrokken voor kernenergie nader specificeren en daarbij aangeven welk deel daarvan voor vergunningverlening is?
Zie de antwoorden op vragen 202, 203 en 204.
82
Kunt u aangeven hoe de duurzame herkomst van biomassa wordt gewaarborgd?
Voor vloeibare biomassa en biobrandstoffen die worden ingezet ten behoeve van energiedoeleinden gelden wettelijke duurzaamheidscriteria op basis van de Richtlijn hernieuwbare energie. Deze duurzaamheidscriteria waarborgen de duurzame herkomst van de biomassa. Bedrijven die biobrandstoffen op de Nederlandse markt brengen borgen met behulp van duurzaamheidsystemen de duurzaamheid en rapporteren hierover, aan de Nederlandse Emissie autoriteit. Voor vaste en gasvormige biomassa gelden momenteel geen duurzaamheidscriteria. Nederland is voorstander van de introductie hiervan op Europees niveau. Er is echter ook een aantal landen tegen, zoals bijvoorbeeld Zweden. Eind van dit jaar laat de Europese Commissie weten of ze hiertoe voorstellen zal ontwikkelen.
83
Kunt u aangeven welk areaal aan landbouwgrond en bos en natuur gemoeid is met de productie van de door Nederland geïmporteerde biomassa?
De geïmporteerde biomassa ten behoeve van energiedoeleinden bestaat uit vaste en vloeibare biomassa. De vaste biomassa wordt met name gebruikt voor de bij- en meestook in kolencentrales en bestaat voor het grootste deel houtpellets. Houtpellets zijn over het algemeen samengeperst afvalhout en de productie hiervan leidt niet tot het gebruik van extra land. Nederland is voorstander van het introduceren van Europees geharmoniseerde duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen.
Vloeibare biobrandstoffen worden deels als product geïmporteerd en deels worden grondstoffen geïmporteerd waarvan in Nederland biobrandstoffen gemaakt worden. Het is niet mogelijk om aan te geven welk areaal aan landbouwgrond hiermee gemoeid is, omdat in de beschikbare statistieken geen onderscheid wordt gemaakt tussen directe import uit het land van herkomst en import na doorvoer uit een ander land. Er gelden voor vloeibare biomassa wettelijke duurzaamheidscriteria die waarborgen dat gebieden met een grote biodiversiteit en gebieden met grote koolstofvoorraden zoals onder andere oerbos, natuurbeschermingsgebieden en veengebieden worden beschermd. Daarnaast zijn er biobrandstoffen die niet leiden tot landgebruiksveranderingen omdat ze gebruik maken van afval, reststoffen en residuen.
84
Hoe definieert u «adequaat» met betrekking tot energie-infrastructuur?
Zoals ik in het Energierapport heb aangegeven gaat het mij om voldoende netwerkcapacititeit van blijvend goede kwaliteit.
85
Kunt u een overzicht geven van de kosten van het vergunningstraject voor nieuwe kerncentrales en kunt u aangeven waar de 42,5 miljoen euro precies aan wordt uitgegeven?
Het bedrag van 42,5 miljoen euro betreft de som van de reguliere uitgaven voor straling en nucleaire veiligheid, de extra inzet in menskracht en extra programmamiddelen die nodig zijn om de plannen van dit en het vorige kabinet te kunnen realiseren. Hierbij gaat het om de kosten van de inzet van de overheid om de EPZ-investeringen ten behoeve van de verlenging van de levensduur van de huidige kerncentrale in Borssele te volgen en te toetsen overeenkomstig wet- en regelgeving. Om dezelfde reden dient de overheid de veiligheid van de nieuwe kerncentrale in Borssele en mogelijk de onderzoekreactor in Petten en de opwaardering van de RID-Delft te beoordelen. Omdat er nog geen vergunningsaanvraag is ingediend, de resultaten van de stresstest voor bestaande centrales nog niet bekend zijn, de Europese evaluatie van de stresstest nog niet is gepubliceerd en ook de veiligheidseisen voor een kerncentrale nog niet in detail zijn uitgewerkt, is de € 42,5 miljoen vooralsnog de beste inschatting van deze kosten.
86
Op welke termijn denkt u het Bijdrage Besluit Kernenergiewet 1981 aan te passen?
Verwacht wordt dat de herziening van het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 op 1 januari 2013 in werking zal treden.
87
Kunnen de kosten ook verhaald worden als een private partij het hele voortraject doorloopt, maar uiteindelijk geen definitieve vergunningsaanvraag indient?
Nee. Het verhalen van kosten als hier aan de orde vereist een wettelijke grondslag. Artikel 74 van de Kernenergiewet geeft een wettelijke grondslag door te bepalen dat bij de toepassing van de wet betrokken personen een bijdrage in de aan de uitvoering van de Kernenergiewet verbonden kosten verschuldigd zijn. Ambtelijke werkzaamheden in het kader van een informeel voortraject die niet aan behandeling van een aanvraag kunnen worden toegerekend strekken niet tot uitvoering van bepalingen van de Kernenergiewet en kunnen derhalve onder de huidige wetgeving niet in rekening gebracht worden. Desalniettemin zal onderzocht worden of en hoe kosten kunnen worden verhaald.
88
Kunt u aangeven hoe het Aanvullend fiscaal innovatiepakket (RDA+/WBSO/KWR) wordt toegewezen en kunt u een uitsplitsing geven van de verschillende onderdelen?
Het kabinet komt in 2013 met een aanvullend fiscaal innovatiepakket van € 100 miljoen. Ongeveer de helft daarvan wordt ingezet voor een fiscale aftrek om de bijdrage van bedrijven aan de publiek – private samenwerkingsverbanden te stimuleren via een RDA+. Het resterende budget kan deels worden ingezet voor bevordering van de mobiliteit van kenniswerkers (KWR) en deels voor een mogelijke ophoging van het budget van de WBSO. Momenteel wordt de WBSO geëvalueerd en worden de RDA+, de KWR nader vormgegeven. In de loop van 2012 zullen op basis van de uitkomsten de beschikbare middelen worden toegewezen en met uw Kamer worden gedeeld.
89
Hoe zit het met de additionaliteit en hoe wordt «dead weight loss» voorkomen?
Bedrijven investeren uit zichzelf minder in R&D dan maatschappelijk gezien optimaal is. Zij wegen namelijk de kennis-spillovers, waar andere bedrijven van kunnen meeprofiteren, niet mee in hun beslissing. Het maatschappelijke rendement van extra R&D-uitgaven ligt 50 tot 100% boven het private rendement. Dit is de reden waarom de overheid bedrijven stimuleert te investeren in R&D. Het kabinet doet dit op een zo efficiënt mogelijke manier door middel van de RDA die gericht is op het vergroten van het R&D-volume en een generiek karakter heeft.
Generieke maatregelen hebben altijd een bepaalde mate van dead wieght loss; hier staan echter vele voordelen tegenover. Het CPB acht het nu voorgestelde instrument effectiever dan het specifieke innovatiebeleid uit het verleden. Het CPB geeft in haar reactie op de RDA namelijk aan dat een verschuiving van specifieke innovatie-instrumenten naar een meer generiek instrument als de RDA kansrijk is. Dit omdat de efficiëntie van een euro generiek beleid groter is door lagere uitvoeringskosten van de overheid en lagere aanvraagkosten voor subsidies door bedrijven. Ook geeft het CPB aan dat er in de toekomst enige efficiencywinst mogelijk is. Zo hoeven bedrijven maar 1 keer een S&O-verklaring aan te vragen om te kunnen profiteren van de WBSO, de Innovatiebox en de nieuwe RDA. Mede gelet op voorgaande heeft het kabinet reeds aangekondigd de RDA uiterlijk voor het einde van 2016 te evalueren, waarbij de doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregel zal worden bezien.
90
Kunt u aangeven hoeveel budget van het budget dat gereserveerd is voor toegepast onderzoek in tabel naar TNO zal gaan de komende jaren?
In de reeks van de tabel op pag. 24 van de Memorie van Toelichting zit voor TNO een bedrag van ca. € 133 mln. in 2012 (voor topsectoren). Dat bedrag neemt in de tijd af tot ca. € 115 mln. in 2015.
91
Kunt u aangeven hoe de beleidsinitiatieven ten aanzien van het betrekken van het bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking door het ministerie van EL&I worden vormgegeven?
Het beleid voor ontwikkelingssamenwerking richt zich op economische groei en zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Ontwikkelingsdoelstellingen worden daarbij meer en meer geplaatst in een breder mondiaal kader, waar nieuwe uitdagingen en nieuwe spelers zich aandienen. Het kabinet kiest in dat kader voor een focus op landen en speerpunten waar Nederland met zijn kennis en kunde verschil kan maken. Het Nederlands bedrijfsleven uit een aantal topsectoren heeft aangegeven een rol te kunnen en willen spelen bij het oplossen van problemen in ontwikkelingslanden.
Het kabinet vraagt de topteams om met voorstelen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking te komen.
92
Wat zijn de doelstellingen ten aanzien van het betrekken van het bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking en wanneer zijn deze initiatieven succesvol uitgevoerd?
EL&I heeft als algemene doelstellingen binnen het internationale domein de verbetering van het klimaat voor internationale handel en investeringen, het versterken van de internationale positie van het Nederlandse bedrijfsleven en (in het kader van duurzame economische ontwikkeling) bijdragen aan oplossingen voor mondiale maatschappelijke uitdagingen, zoals voedselzekerheid, water voor voedsel- en ecosystemen, duurzame energie, schaarser wordende grondstoffen en klimaatverandering.
De bundeling van de krachten van ministeries (EL&I en BZ) is het uitgangspunt, waarbij wederzijdse kennis en netwerken worden ingezet. Bedrijven en kennisinstellingen bieden mogelijkheden voor ontwikkelingssamenwerking en ontwikkelingssamenwerking biedt mogelijkheden voor het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Kennis en kunde binnen de topsectoren kan worden ingezet in ontwikkelingslanden als daarom gevraagd wordt. Initiatieven uit het bedrijfsleven kunnen lopen via publiekprivate partnerschappen (ppp’s), maar ook door het bevorderen van handel en investeringen die leiden tot vermindering van armoede.
Ontwikkelingssamenwerking is uiteindelijk pas succesvol als het leidt tot verbetering van de levensomstandigheden in ontwikkelingslanden.
93
Welke programma’s zullen zich daarbij worden ingericht voor ontwikkelingslanden?
De EL&I programma’s 2g@there (gericht op het ondersteunen van groepen bedrijven in opkomende markten) en het Fonds Opkomende Markten (financiering voor bedrijven in de vorm van een lening, garantie, achtergestelde lening of participatie) krijgen een variant gericht op ontwikkelingsdoelstellingen. EL&I is daarnaast betrokken bij de programma’s ORIO en PSI van BZ. Binnen de Transitiefaciliteit worden door EL&I en BZ gezamenlijk fondsen (ODA en non-ODA) ingezet om de overgangsfase naar een bilaterale economische relatie met partnerlanden te ondersteunen. Economische diplomatie zal worden ingezet ten behoeve van marktordening (bijv. in WTO kader), markttoegang (via bijvoorbeeld economische missies en door inzet van de posten) en het oplossen van problemen die bedrijven ervaren bij internationaal ondernemen (trouble shooting, via onder meer het Meldpunt Handelsbelemmeringen en door inzet van de posten).
94
Op welke wijze werken de ministeries van EL&I en Buitenlandse Zaken samen bij het operationaliseren van de doelstelling van het betrekken van bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking en welk ministerie heeft daarbij het voortouw bij het opzetten van programma’s die het Nederlandse bedrijfsleven moeten verbinden met Afrika?
Het kabinet wenst interdepartementale samenwerking ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking te bevorderen. Het ministerie van EL&I versterkt de concurrentiekracht van Nederland, bevordert een open wereldeconomie en duurzame globalisering. EL&I zet in op een economisch toonaangevend Nederland met topsectoren van wereldformaat die ook in ontwikkelingslanden actief zijn. EL&I en Buitenlandse Zaken werken dan ook nauw samen bij het betrekken van het bedrijfsleven uit de topsectoren bij ontwikkelingssamenwerking. EL&I zet daartoe eigen capaciteit, netwerken en middelen in, ook via de ambassades (bijvoorbeeld economische diplomatie), middels publiekprivate partnerschappen en kennisuitwisseling.
Specifiek op de thema's water en voedselzekerheid wordt gezamenlijk invulling gegeven aan de bilaterale en multilaterale activiteiten. EL&I beoordeelt de meerjarige plannen van de ambassades mee en geeft mede invulling aan de multilaterale inzet. In het kader van het topsectorenbeleid kunnen initiatieven die de economie en maatschappij in ontwikkelingslanden versterken worden ondersteund door programma’s voor ontwikkelingssamenwerking. Zo is € 55 miljoen geraamd voor publiek–private partnerschappen (€ 25 miljoen voor voedselzekerheid/private sector ontwikkeling en € 30 miljoen voor water). Waar het de besteding van fondsen uit ODA middelen betreft ligt het voortouw en de eindverantwoordelijkheid bij Buitenlandse Zaken. Hierbij staan ontwikkelingsdoelstellingen voorop.
Het betrekken van bedrijfsleven bij fondsen van internationale financiële instellingen verloopt via een door EL&I en BZ gezamenlijk opgezet platform. Binnen de Transitiefaciliteit wordt door EL&I en BZ gezamenlijk fondsen (ODA en non-ODA) ingezet om de overgangsfase naar een bilaterale economische relatie met partnerlanden te ondersteunen.
95 en 96
Welk deel van de 1359 miljard euro voor het bedrijfslevenbeleid in 2012 is nieuw geld en welk deel is oud geld?
Welk deel van de 2079 miljard euro voor het bedrijfslevenbeleid in 2015 is nieuw geld en welk deel is oud geld?
De middelen in de tabel in de Bedrijfslevenbrief zijn middelen die beschikbaar zijn voor de topsectoren. Dit betreft zowel nieuwe als reeds belegde middelen. Het overzicht geeft daarmee een integraal beeld ivan de rijksmiddelen voor de topsectoren.
Bij begroting 2012 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld. Voorbeelden hiervan zijn het aanvullend fiscaal innovatiepakket (RDA+, WBSO, KWR) en (deels) het Innovatiefonds. Om het Innovatiefonds MKB+ een vliegende start te geven in deze kabinetsperiode is € 135 mln. naar voren gehaald. Hierdoor kan o.a. het budget voor het Innovatiekrediet in 2012 worden verdubbeld.
97
Welk deel van de middelen in deze tabel is reeds belegd met uitgaven voor lopende programma’s?
De mate waarin de middelen in de tabel reeds belegd zijn voor lopende programma’s respectievelijk er ruimte is voor nieuwe programma’s, verschilt per reeks:
• Reeksen als 2. RDA, 3. Aanvullend fiscaal innovatiepakketten en 5. NWO/KNAW aandeel topsectoren zijn reeksen die niet belegd zijn met lopende programma’s.
• Voor reeks 6. Toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO) ligt dit genuanceerder in die zin dat er (in 2012) wel sprake is van lopende programma’s, maar deze zullen zo snel mogelijk ingebouwd (en eventueel omgebouwd) worden in de nieuwe topsectoren.
• Voor reeksen zoals 13. VWS: Life Sciences & Health/zorg, 15 EL&I: Voeding en Tuinbouw, I&M (reeksen 16 en 17) en 19. Defensie geldt dat deze voor een deel uit lopende programma’s bestaan.
• Voor reeks 7. Bevorderen Innovatiekracht topsectoren geldt bijvoorbeeld dat deze sterk wordt bepaald door de afnemende middelen voor de TTI’s. Zeker voor de FES-gefinancierde TTI’s gaat het om uitgaven voor lopende programma’s. Deze regel bevat echter ook de bijdrage aan STW; hierbij is niet louter sprake van lopende programma’s.
In het algemeen geldt dat het aandeel belegde middelen in de loop der jaren zal dalen.
98
Waarom verschillen de budgetten van EL&I aan Energie-innovatie zo veel van jaar op jaar?
De genoemde bedragen betreffen kasuitgaven. Door vertragingen of verschuivingen in het kasritme kunnen fluctuaties ontstaan.
99
Hoe verklaart u de daling van beschikbare middelen in de periode 2012–2015 voor «bevorderen innovatiekracht topsectoren» in de tabel?
De beschikbare middelen voor topsectoren «bevorderen innovatiekracht topsectoren» dalen van ruim 150 mln. euro in 2012 tot 90 mln. euro in 2015. De daling van de beschikbare middelen hangt voornamelijk samen met aflopende voormalige FES-gelden voor TTI's en PPS consortia en aflopende Innovatieprogramma’s.
100
Hoe tellen de bedragen voor het Innovatiefonds MKB+ op tot 500 miljoen euro in 2015?
De beschikbare middelen voor topsectoren «bevorderen innovatiekracht topsectoren» dalen van ruim 150 mln. euro in 2012 tot 90 mln. euro in 2015. De daling van de beschikbare middelen hangt voornamelijk samen met aflopende voormalige FES-gelden voor TTI's en PPS consortia en aflopende Innovatieprogramma’s.
101
Kunt u aangeven op welke wijze en vanuit welke middelen financiering voor Wetsus, het technologisch topinstituut (TTI) water in Leeuwarden, mogelijk is, met per regeling het beleidsbudget en de potentiële budgetruimte waar Wetsus aanspraak op zou kunnen maken, per jaar tot en met 2015?
In februari jongstleden is bij een bezoek aan het TTI aangegeven dat de minister zich zal inspannen om een deel van de middelen uit het compensatiepakket Zuiderzeelijn voor het Ruimtelijk Economisch Pakket die op de begroting staan (het «Rijks REP») voor continuering van het TTI-Wetsus in te zetten. In juli is er vanuit het ministerie hierover met de drie noordelijke provincies gesproken. Door deze provincies wordt de inzet gesteund. Vanuit het ministerie en provincies is er dan ook in principe bereidheid om middelen uit het Rijks REP voor het TTI in te zetten. Dit is in de kabinetsreactie ook aangegeven.
De uiteindelijke omvang van de in te zetten middelen zal aan moeten sluiten bij de innovatiecontracten. Het kabinet wil af van PPS-programma’s met onzekere financieringsbasis en wil initiatieven meer bundelen. Vraagsturing staat daarbij centraal. Daarom wil het kabinet dat partijen uit de gouden driehoek zich inhoudelijk en financieel committeren voor een gezamenlijke innovatie-agenda voor de hele keten van fundamenteel onderzoek tot valorisatie. Daarbij gaat het om álle relevante partijen. Naast het ministerie dus óók de private partijen, vakdepartementen, regionale overheden, NWO, TNO en de kennisinstellingen.
102
Waarom staat er – 5,0 miljoen euro voor voeding innovatiefonds ten behoeve van innovatiekredieten in 2016; wordt er dan geld uit het fonds getrokken in plaats van geïnvesteerd?
Zie antwoord vraag 105.
103
Vanwaar de grote verschillen bij energie-innovatie en energiebesparing en hoe moet een negatief bedrag hier begrepen worden?
De mutatie betreft het doorschuiven van middelen om in 2012 en verder invulling te kunnen geven aan het topsectorenbeleid. In 2011 is daarom geen subsidieregeling opengesteld, waardoor de uitgavenbudgetten in latere jaren tot betaling zullen komen. De negatieve bedragen die voor energie-innovatie en energiebesparing vermeld staan onder het financieel kader betreffen verminderingen in de voorziene uitgaven ten opzichte van de standen van de Voorjaarsnota, de positieve bedragen betekenen een toename.
104
Bestaat er dekking voor het traject dat elektrisch vervoer vanuit de proeftuinen en focusgebieden op een landelijk niveau gerealiseerd kan worden?
In het Plan van Aanpak Elektrisch Rijden in de Versnelling, dat onderdeel is van de Green Deal, is een financiële paragraaf opgenomen. De financiële middelen voor de uitvoering van dit plan bestaan uit een aantal componenten:
– fiscale voordelen (zoals opgenomen in de Autobrief en de Mia/VAMIL);
– € 9 miljoen resteert uit de € 65 miljoen aan middelen die in 2009 zijn vrijgemaakt voor Elektrisch Rijden. Dit bedrag was nog niet verplicht en is dus beschikbaar;
– middelen die beschikbaar komen door geslaagde aansluiting bij topgebieden, proeftuinen smart grids en andere beleidsterreinen; middelen die beschikbaar komen uit (Europese) subsidieregelingen.
Naar hun aard zijn deze componenten gedekt. De bedragen uit de Rijksbegroting zijn aanvullend op de investeringen die vanuit het bedrijfsleven, kennisinstellingen en decentrale overheden worden ingezet voor de uitrol van Elektrisch Rijden.
105
Hoe wordt de – 5 miljoen euro in 2016 voor «voeding innovatiefonds t.b.v. innovatiekredieten» verhaald?
De € – 5,0 mln. maakt onderdeel uit van een kasschuif. In totaal wordt € 135 mln. naar voren gehaald in de jaren 2012–2015 om het Innovatiefonds MKB+ een vliegende start te geven binnen deze kabinetsperiode. Deze € 135 mln. wordt gevonden in de jaren 2016 tot 2023, waarbij in 2016 € 5 mln. wordt afgeboekt. Er wordt per saldo geen geld onttrokken uit het Innovatiefonds.
106
Is punt 29 «invulling apparaat taakstelling EL&I» een bedrag dat nog toegewezen moet worden aan andere artikelen om de bezuiniging daadwerkelijk uit te voeren of is dit al gebeurd? Met andere woorden, kan er een aanvullende bezuiniging verwacht worden om de extra kosten voor de apparaat taakstelling in te vullen?
De apparaattaakstelling is specifiek ingevuld en verdeeld over de DG’s, stafdirecties, diensten, ZBO/RWT’s en overige organisaties die voor EL&I werkzaam zijn. Een nadere toelichting is opgenomen in artikel 40 van de EL&I begroting. Er is geen sprake van aanvullende bezuinigingen.
107
Binnen welke artikelen wordt dekking gevonden voor de verwachte schadedeclaraties voor de BMKB en kunt u hiervan een specificatie geven?
Voor de schadedeclaraties op borgstellingen verstrekt in voorgaande jaren is jaarlijks een kasbudget beschikbaar. Aangezien de ontwikkeling van de schadedeclaraties sterk afhankelijk is van de conjunctuur kent dit kasbudget een zeer wisselende over- danwel onderuitputting. Beide situaties worden in eerste instantie gecompenseerd binnen hetzelfde begrotingsartikel. Daarna is compensatie binnen de overige artikelen van de EL&I begroting mogelijk. De dekking voor de hogere schadedeclaraties van € 29 mln. wordt met name gevonden binnen hetzelfde begrotingsartikel 13 (Een excellent ondernemingsklimaat) en artikel 14 (Een doelmatige en duurzame energievoorziening).
108
Waarop is het bedrag van 29 miljoen euro gebaseerd?
De verhoging van de raming voor schade-uitgaven in 2011 met € 29 mln. is gebaseerd op de ontwikkeling van de schade in 2011 en een verwachting van de banken die de BMKB uitvoeren van het aantal declaraties dat ingediend zal worden.
109
Is een verhoging van de borgstellingsprovisie noodzakelijk om de regeling kostendekkend te maken?
Zie het antwoord op vraag 48.
110
Hoe verhouden zich de met het project BBE verbonden uitgaven van 2,1 miljoen € zich tot de omzet in de betrokken sectoren?
De 2,1 miljoen euro is toegekend in de voorjaarsnota ten behoeve van lopende activiteiten in het kader van duurzaamheid waaronder de maatschappelijke dialoog, kennisvalorisatie en communicatie, de Wetenschappelijk Technologische Commissie voor de Biobased Economy, inventarisatie van belemmerende wet- en regelgeving en internationale samenwerking. De omzet in de topsectoren (chemie, agro-food, energie, tuinbouw, logistiek en life science) is een veelvoud van dit bedrag. Het programma BBE stimuleert en faciliteert de biobased economie in al deze sectoren onder meer in ondersteuning bij onderzoek en innovatie, maar ook via andere bronnen zoals FES.
111
Wat is de relatieve toename van R&D die mogelijk gemaakt wordt hiermee?
Het Businessplan Biobased economy «een punt op de horizon» geeft een overzicht van de omvang van onderzoek- en innovatie programma’s in de biobased economy (http://www.top-sectoren.nl/chemie). Het gaat hier om programma’s gericht op R&D, innovatie en demonstratie die bedrijven, kennisinstellingen en overheid gezamenlijk financieren en gericht zijn op R&D en kennisvalorisatie. De omvang van de hieruit voortvloeiende en samenhangende private RD is niet bekend. Bij de uitwerking van het topsectorenbeleid zal in samenwerking met het bedrijfsleven de inzet voor onderzoek en innovatie worden versterkt, waarbij onder andere aandacht besteed zal worden aan monitoring.
112
Klopt het dat met het doorschuiven van middelen samenhangend met energie-innovatie en energiebesparing reeds formeel aangekondigde regelingen teruggedraaid zijn?
Nee. Wel is een aantal regelingen, waarvan jaarlijks opnieuw besloten wordt of deze opengesteld worden, dit jaar niet opengesteld in verband met de veranderde prioriteitsstelling en de topsectoren-aanpak.
113
Kunt u aangeven wat het verwachte CO2-effect is van de geplande subsidies voor CCS-demonstratieprojecten?
Voor de demonstratieprojecten die de hele CCS-keten omvatten, dus zowel CO2-afvang, -transport als -opslag is het verwachte CO2-effect als volgt:
– het ROAD-project: 5,5 Mton CO2 over een periode van 5 jaar.
– het Green Hydrogenproject (voor dit project is een subsidieaanvraag ingediend voor de Europese NER300-regeling): 5 Mton CO2 over een periode van 10 jaar.
114
Wat zou het verwachte CO2-effect zijn als we het voor CCS gereserveerde subsidiegeld naar de SDE+-middelen door zouden schuiven?
Voor de jaren 2012 e.v. staat voor CCS een bedrag van in totaal circa € 216 miljoen op de EL&I begroting. Van dit bedrag is een belangrijk deel inmiddels al juridisch verplicht. Daarnaast zijn er op dit moment initiatieven in ontwikkeling en in behandeling die beslag leggen op een belangrijk deel van het resterende budget. Dit alles maakt het doorschuiven van substantiële bedragen van CCS naar SDE+ moeilijk tot onmogelijk. De effectiviteit van verschillende opties voor CO2-reductie is daarnaast onderwerp van de motie Verburg (TK 2010–2011, 32 343, nr. 20). Daarin wordt de regering verzocht «de effectiviteit en rentabiliteit alsmede de mate van overheidsstimulering van verschillende mogelijkheden tot CO2-reductie te onderzoeken». In reactie op deze motie zal de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dit najaar de uitkomsten van een onderzoek waarin de effectiviteit van de verschillende CO2-reductie maatregelen in kaart worden gebracht aan de Kamer toezenden.
115
Klopt het dat er geen geld gereserveerd is voor CCS-projecten in Noord-Nederland?
Ja, dat klopt. Er is geen geld op de begroting gereserveerd voor CCS-projecten in Noord-Nederland of nieuwe CCS-projecten.
116 en 117
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de CO2 van de nieuwe RWE/Essent kolencentrale in de Eemshaven, afgevangen en opgeslagen wordt?
Bent u voornemens een verplichting in te voeren voor de toepassing van CCS bij nieuwe kolencentrales?
De verantwoordelijkheid voor het toepassen van een CO2-mitigerende maatregel zoals CO2-afvang en -opslag onder zee ligt primair bij de bedrijven zelf. Het kabinet heeft geen voornemen om een CCS-verplichting in te voeren. Afhankelijk van de concrete voornemens van RWE/Essent op dit punt zal alsdan bezien worden in hoeverre het kabinet hierbij een ondersteunende rol kan spelen. In het algemeen stimuleert het kabinet de ontwikkeling van CCS om ervoor te zorgen dat CCS – indien nodig – tijdig industriebreed kan worden ingezet door de sectoren die grote hoeveelheden CO2-uitstoten. Het kabinet zet in op het verkrijgen van Europese financiering voor demonstratieprojecten.
118
Is het groen onderwijs betrokken in de plannen van dit kabinet om schooluitval tegen te gaan en waarom is deze keuze gemaakt?
Ja, het kabinet beschouwt het tegengaan van schooluitval als een prioriteit. Vanuit het onderwijsstelsel bezien is sprake van algemeen onderwijsbeleid op dit dossier waarvoor de minister van EL&I gezamenlijk met de minister en staatssecretaris van OCW kabinetsverantwoordelijkheid draagt. Met deze gezamenlijke aanpak gelden voor het gehele onderwijs dezelfde generieke maatregelen en doelen.
119
Waarom zijn er extra gelden beschikbaar voor schoolmaatschappelijke stages in het groen onderwijs?
Het gaat hierbij om schoolmaatschappelijk werk voor het mbo en dus niet over schoolmaatschappelijke stages. De middelen komen voort uit de motie Hamer, Slob en Van Geel (Kamerstuk 31 700, nr. 15) gericht op het tegengaan van voortijdig schoolverlaten door het schoolmaatschappelijk werk uit te breiden. De geoormerkte middelen stonden voorheen op de OCW begroting en zijn ook voor het groen onderwijs bedoeld. De middelen worden beschikbaar gesteld via een subsidieregeling. Bij begroting 2012 is het aandeel van deze middelen voor het groen onderwijs overgeheveld naar de begroting van EL&I. In concreto gaat het dus niet om extra gelden, maar om bestaande kabinetsgelden welke nu via de begroting van EL&I worden begroot en verantwoord.
120
Wat is de relatieve omvang van de taakstelling op de uitgaven verbonden met het EL&I-apparaat wanneer deze vertaald wordt naar een bedrag per werknemer (euro/fte)?
Bij het opleggen van de taakstelling aan dienstonderdelen van EL&I is gerekend met een bedrag per fte van € 90 000, opgebouwd uit € 70 000 personele uitgaven en € 20 000 materiële uitgave.
121
Hoeveel onder het ministerie van EL&I en gerelateerde ZBO’s vallende medewerkers worden gedwongen ontslagen in 2012?
Het ministerie van EL&I streeft ernaar om medewerkers, van wie als gevolg van de taakstelling de functie komt te vervallen, te begeleiden van werk naar werk. Voor de komende jaren zijn hiertoe middelen gereserveerd voor sociaal flankerend beleid. In het jaar 2012 dient 18% van de in 2015 te realiseren apparaatstaakstelling gerealiseerd te worden. Op dit moment valt nog geen uitsluitsel te geven of er in 2012 al dan niet sprake zal zijn van gedwongen ontslagen.
122
Zijn de verliezen op garantstellingen in 2010, 2011 en 2012 significant groter dan in voorgaande jaren?
Ja. De verliezen bedragen in 2010 € 65 mln. In 2009 en 2008 was dit respectievelijk € 56 mln en € 30 mln. De toename is te verklaren door de financiële crisis, waardoor meer bedrijven in problemen zijn gekomen en kredieten niet kunnen aflossen. In 2011 is nu € 56 mln geraamd, bij Tweede Suppletoire Begroting zal dit bedrag geactualiseerd worden naar meest recente inzichten. De schaderaming voor 2012 wordt in het voorjaar geactualiseerd, uitgaande van de conjuncturele ontwikkeling. In de Bedrijfslevenbrief is een pakket aan maatregelen aangekondigd om de BMKB op termijn kostendekkend te maken.
123
Kunt u specificeren waar de verschillen in uitgaven van apparaats- en uitvoeringskosten van Syntens van 33 miljoen euro en de besparing van 29,6 miljoen euro als subsidietaakstelling vandaan komen?
Aan Syntens wordt in 2011 € 33 mln. subsidie verstrekt. Deze subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van het activiteitenplan van Syntens. Voor 2012 en 2013 wordt op deze subsidie een efficiëntiekorting van 5% geheven. In 2014 wordt geen subsidie meer gegeven. Verschillen tussen de 33 mln en de 29,6 mln worden veroorzaakt door het kasritme waarin deze middelen stonden gereserveerd op de EL&I-begroting.
124
Wat is het effect van het korten op «Cofinanciering EZ in EFRO-programma’s» en betekent dit dat er minder geld uit Europa opgehaald kan worden?
De korting op cofinanciering staat in relatie tot het kabinetsstandpunt cohesiebeleid voor de periode 2014 en verder. Het kabinet is van mening dat idealiter de middelen terecht moeten komen in de minst ontwikkelde regio's van de minst ontwikkelde lidstaten. In die situatie is geen sprake van structuurfondsprogramma's binnen Nederland waar cofinanciering voor ingezet dient te worden. Indien Nederland wel EFRO middelen zal ontvangen zal er net als in de huidige programmaperiode nationale cofinanciering moeten plaatsvinden. Dan moet in overleg met de decentrale overheden bezien worden hoe de nationale cofinanciering wordt vorm gegeven.
125
Kan er ook een tabel aangeleverd worden waarin de bedragen staan die overblijven op de verschillende posten?
De tabel op pagina 34 van de EL&I begroting geeft weer op welke posten is omgebogen in het kader van de € 550 mln subsidietaakstelling. De bedragen die overblijven zijn opgenomen in de tabellen «budgettaire gevolgen van beleid», zoals die zijn opgenomen bij de algemene doelstelling van de beleidsartikelen en in de tabellen «financieel overzicht instrumentarium» bij de operationele doelstellingen.
126
Kunt u aangeven hoeveel procent van de Nederlandse huishoudens momenteel toegang heeft tot internet sneller dan 30 mbps, hoeveel procent is dat en in welke gebieden is het percentage huishoudens dat geen toegang heeft tot deze snelheid het hoogst?
De schatting is dat van de Nederlandse huishoudens momenteel circa 98% toegang kan krijgen tot internet met een snelheid van minimaal 30 Mbps. De momenteel ongeveer 2% van de huishoudens die dat nog niet heeft, bevindt zich veelal in dunbevolkte gebieden waar uitrol van een vaste breedband infrastructuur vooralsnog onrendabel is. Daar is echter nog ruimte voor groei via met name snellere satelliet- en mobiele technologie.
127
Hoeveel procent heeft toegang tot internet sneller dan 100 mbps?
De schatting is dat ruim 90% van de Nederlandse huishoudens momenteel toegang kan krijgen tot internet met een snelheid van 100 Mbps. Thans wordt gewerkt aan een breedbandmonitor die een nauwkeuriger beeld zal opleveren. Deze breedbandmonitor zal de ontwikkelingen van de groei in de beschikbaarheid van zeer snelle breedbandaansluitingen in kaart brengen.
128
Hoeveel Europees geld is er beschikbaar voor aanleg van snelle internetverbindingen in de buitengebieden?
Geld uit Europese structuurfondsen zou in principe hiervoor kunnen worden gebruikt; er is echter geen sprake van geld uitsluitend bedoeld voor de aanleg van snel internet in buitengebieden. Uit Europese structuurfondsen ontvangt Nederland voor de periode 2007–2014 zo’n 1.8 miljard euro (cofinanciering). De besteding van deze middelen is in 2007 vastgelegd in het Nationaal Strategisch Referentiekader, een overeenkomst tussen Rijk, Provincies en Gemeenten. De aanleg van ICT infrastructuur is daarin niet opgenomen omdat andere prioriteiten zijn gesteld. Er is daarmee tot 2014 geen geld uit Europese structuurfondsen beschikbaar voor aanleg van snelle internetverbindingen. De verwachting is overigens dat de snelheid van internet in de buitengebieden de komende jaren substantieel toeneemt door onder andere snellere satelliettechnologie en de uitrol van nieuwe mobiele netwerken. N.B. Eurocommissaris Kroes heeft begin oktober aangekondigd een nieuwe «Connecting Europe Facility» op te richten voor de uitrol van breedbandinternet (vanaf 2014). De leden Schaart en Dijkhoff (beiden VVD) hebben naar aanleiding daarvan Kamervragen gesteld (TK 2011–2012, 2011Z19557). Deze worden separaat beantwoord.
129
Kunt u inzichtelijk maken waarop de ambitie op het gebied van kengetallen «Markt en consumenten prestaties Nederland» is om boven het EU-gemiddelde te blijven is gebaseerd?
Nederland kent een hoog beschermingsniveau voor consumenten. Voor een belangrijk deel is dit toe te schrijven aan private arrangementen die consumentenorganisaties en ondernemersorganisaties met elkaar zijn overeengekomen. De afgelopen jaren is door de overheid een stevig, op het private fundament aanvullend, consumentenbeleid gevoerd. Dit beleid kenmerkt zich allereerst door het vergroten van de kennis van rechten en plichten van consumenten en ondernemers. Verder door het verbreden van de mogelijkheden van laagdrempelige geschilbeslechting en tenslotte door het toezien op de naleving van het consumentenrecht door de Consumentenautoriteit. De private arrangementen en het overheidsbeleid dragen eraan bij dat de positie van Nederlandse consumenten op de markt, en ook binnen de EU, relatief sterk genoemd kan worden. Dit beleid wordt de komende jaren gecontinueerd. Voorts zal ik in de consumentenagenda die ik in november aan uw Kamer zal doen toekomen, ook een aantal nieuwe acties aankondigen om de relatief sterke positie van de Nederlandse consument ook voor de toekomst veilig te stellen.
130
Waarop is de ambitie «stijgend» gebaseerd ten aanzien van de percentages van de Nederlandse huishoudens die toegang hebben tot en daadwerkelijk gebruik maken van breedband internet?
Deze ambitie volgt uit de Europese breedband ambities voor 2020, zoals overgenomen in de Digitale Agenda (TK 2010–2011, 29 515, nr. 331). Zij is enerzijds gebaseerd op een grotere beschikbaarheid van breedbandige netwerken en anderzijds op het ook daadwerkelijk door consumenten afnemen van abonnementen met een hoge snelheid vanwege toenemende behoefte daaraan.
131
De ambitie voor de HHI-index voor concurrentie op de mobiele markt is gedefinieerd als «dalend»; heeft u een concrete doelstelling over welke mate van marktconcentratie wenselijk zou zijn?
Er is geen concrete waarde gedefinieerd voor de hoogte van de HHI. De HHI is een index waarin twee concurrentie aspecten tot uitdrukking komen. De eerste is het aantal marktpartijen; de tweede zijn de respectieve marktaandelen. Hoe hoger het aantal marktpartijen, hoe lager de HHI. Maar ook: hoe evenwichtiger de verdeling van de marktaandelen, hoe lager de HHI. Om het met een heel concreet voorbeeld te illustreren: de HHI voor de markt van mobiele netwerkaanbieders wordt thans bepaald door drie partijen. Als deze elke een even groot marktaandeel zouden hebben (elk 33%) dan zou de HHI uitkomen op ongeveer 3300 (dat is de som van de kwadraten van de marktaandelen). De werkelijke HHI zit echter op ongeveer 3750 en dat komt door de verschillende marktaandelen (één grote marktpartij en twee kleinere). Daling van die waarde kan bewerkstelligd worden door meer concurrentie, die zich uit in het aantal aanbieders en/of een gelijkmatiger verdeling van de marktaandelen. Het kabinet en de Kamer willen meer toetreders tot de markt voor mobiele telecommunicatiediensten. Hoeveel partijen uiteindelijk een duurzame plek weten te behalen en behouden, zal de markt uitwijzen. Er is voor de komende veiling ruimte gereserveerd voor minimaal twee nieuwkomers. Bij vijf partijen is de minimale HHI 2000, maar dan is wel uitgegaan van gelijke marktaandelen. Indien de marktaandelen verschillen (er is bijvoorbeeld één grote partij), dan ligt de HHI hoger dan de genoemde 2000.
132
Kunt u een uitsplitsing geven van de verschillende taken en activiteiten die vallen onder het PIANOo Programma, in een overzicht, met per activiteit de geplande bestedingen?
Het PIANOo Programma bestaat uit activiteiten die door het expertisecentrum PIANOo worden uitgevoerd, alsmede uit de ontwikkeling en exploitatie van TenderNed (het systeem voor electronisch aanbesteden). Voor PIANOo is in de komende drie jaar jaarlijks 1,2 miljoen euro beschikbaar. De rest van het budget is bestemd voor TenderNed.
Het wetsvoorstel Aanbestedingswet en het aanvullend beleid (waaronder de instelling van de commissie van aanbestedingsexperts) geven aanleiding voor een stevig expertisecentrum waar aanbestedende diensten op terug kunnen vallen. Binnenkort stuur ik u de uitkomsten van de evaluatie die dit voorjaar heeft plaatsgehad naar de taakvervulling van PIANOo in de afgelopen periode. Gezien de uitkomsten van de evaluatie en het onverminderde belang om de aanbestedingspraktijk van aanbestedende diensten verder te professionaliseren, zal de instellingstermijn van PIANOo opnieuw met drie jaar worden verlengd. PIANOo zal zich daarbij gaan richten op het verder verstevigen van haar kenniscentrumfunctie. Daarnaast blijft in beperkte mate ruimte voor netwerkactiviteiten op basis van externe financiering door gebruikers.
Geplande bestedingen PIANOo voor 2012:
Website, bestaande uit informatie over aanbesteden |
240 000 |
Vragenloket |
270 000 |
Handreikingen over aanbesteden |
70 000 |
Secretariaat commissie van aanbestedingsexperts |
210 000 |
Bedrijfsvoering |
225 000 |
Communicatie |
180 000 |
Onvoorzien |
5 000 |
Totaal |
1 200 000 |
Voor een overzicht van de geplande bestedingen van TenderNed verwijs ik u naar het antwoord op vraag 136.
133
Kunt u aangeven hoe de bijdrage metrologie is opgebouwd en wat daarmee wordt gerealiseerd?
Uit de bijdrage metrologie wordt in eerste instantie de bijdrage aan internationale organisaties die zich bezig houden met metrologie gefinancierd. Het gaat hier onder andere om de bijdrage aan de Meterconventie en de Internationale Organisatie voor Wettelijke Metrologie. Deze verplichtingen vloeien voort uit internationale verdragen die Nederland mede getekend heeft.
Verder worden de werkzaamheden van VSL B.V. en Verispect B.V. gefinancierd die voortvloeien uit de Metrologiewet en de Waarborgwet 1986. VSL is aangewezen voor het beheer en verwezenlijking van de nationale meetstandaarden en de daarbij behorende metrologische infrastructuur. Verispect is belast met het toezicht op de naleving van de Metrologiewet en de Waarborgwet 1986. Daarnaast levert Verispect wettelijke, technische en internationale ondersteuning met betrekking tot de Metrologiewet en de Waarborgwet 1986. Tenslotte wordt aan VSL een subsidie beschikbaar gesteld voor research projecten om het standaardenbeheer op het gewenste internationale niveau te houden.
Een raming van de financiering van de verschillende onderdelen is als volgt:
bijdrage internationale verdragen |
0,3 |
beheer en verwezenlijking meetstandaarden |
8,9 |
toezicht Metrologiewet en Waarborgwet 1986 |
3,4 |
assistentie en (internationale) vertegenwoordiging |
0,9 |
subsidie research meetstandaarden |
1,2 |
Totaal |
14,7 |
134
Kunt u aangeven waarom de financiering van PIANOo zowel verloopt middels een bijdrage aan het PIANOo Programma als een vergoeding voor de apparaatsuitgaven en kunt u een overzicht geven van de totale (geplande) uitgaven voor PIANOo?
PIANOo is onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Daarom vallen de personele – en materiële (bureau)kosten van PIANOo onder de apparaatskosten van het ministerie. Uit het programma PIANOo worden de kosten voor activiteiten met betrekking tot het expertisecentrum van PIANOo bekostigd. Voor een overzicht van de geplande bestedingen van PIANOo verwijs ik u naar het antwoord op vraag 132.
135
Kunt u aangeven welke activiteiten er door PIANOo nog worden uitgevoerd ten behoeve van het Programma Duurzaam Inkopen en de betreffende criteria documenten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 132 heb aangegeven zal PIANOo in 2012 activiteiten uitvoeren, die samenhangen met haar kenniscentrumfunctie. Activiteiten op het gebied van duurzaamheid zullen alleen worden uitgevoerd, voor zover deze met de kenniscentrumfunctie samenvallen. Dit houdt in dat PIANOo voorlichting via haar website zal geven en vragen over duurzaam inkopen zal beantwoorden. Andere activiteiten op het gebied van duurzaam inkopen, zoals het organiseren van bijeenkomsten, zal PIANOo alleen uitvoeren indien daarvoor externe financiering kan worden gevonden.
136
Hoe hoog zijn de ontwikkelingskosten tot nu toe voor TenderNed, hoe hoog zullen de onderhoudskosten bedragen en zijn deze hoger of lager dan de aanbestedingskalender?
Op 6 mei 2010 heb ik uw Kamer in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Vietsch en Ten Hoopen een overzicht gegeven van de kosten van het project TenderNed (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 2398). Dit overzicht is nog steeds actueel. Het project TenderNed is gestart in januari 2007 en is onder te verdelen in een drietal periodes. De eerste periode bestond uit het aanpassen en in gebruik nemen van het prototype TenderNed van ProRail en het opzetten van een project voor landelijke invoering. De tweede periode bestond uit nieuwbouw door Stichting ICTU, het afbouwen van de exploitatie van het prototype, het opbouwen en inrichten van de exploitatie voor de nieuwbouw en het voorbereiden van de implementatie. Deze periode duurde van april 2008 tot en met mei 2009. Aan het einde van deze periode bleek uit onafhankelijk onderzoek dat de innovatieve techniek die door ICTU werd gebruikt, risico’s meebracht voor de realisatie en het toekomstige onderhoud van TenderNed.
Naar aanleiding daarvan is besloten de bouw van TenderNed voort te zetten op basis van meer conventionele techniek. Uit het genoemde onderzoek is ook gebleken dat het eerder opgestelde functioneel ontwerp van TenderNed van goede kwaliteit is. De derde periode is de huidige periode, waarbij TenderNed door een marktpartij wordt afgebouwd. Deze periode duurt van mei 2009 tot en met december 2012. Voor deze laatste periode zijn qua kosten inbegrepen: detailontwerp, aanbestedingsbestek, bouw en technische regie op de bouw, testen, externe audits en onderzoeken, gebruikersbegeleiding en pilots, communicatie en personele en materiële apparaatskosten. De kosten voor TenderNed kunnen worden uitgesplitst in programmakosten (bouw- en implementatiekosten), apparaatskosten voor het projectteam van TenderNed en exploitatiekosten. Tegenover de kosten voor TenderNed staan de baten uit lastenreducties voor bedrijven en aanbestedende diensten. Zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting bij de aanbestedingswet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 440, nr. 3) overstijgen deze baten de kosten ruimschoots. Op basis van het bovenstaande kwalificeert TenderNed zich vanaf 2009 als een groot ICT-project van het Rijk, waarover de minister van Binnenlandse Zaken jaarlijks aan de Tweede Kamer rapporteert. Na afronding van de bouw zal vanaf januari 2013 de beheerfase van TenderNed intreden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen functioneel beheer en technisch beheer. Op dit moment vindt een verkenning plaats naar mogelijke partners om het functioneel beheer onder te brengen. De DICTU voert op dit moment een gedeelte van het technische beheer uit. Omdat in deze fase nog wordt gebouwd aan het systeem TenderNed is er nog geen inzicht te geven in de onderhoudskosten en de kosten voor het functionele en technische beheer. Het is daarom op dit moment niet goed mogelijk een vergelijking te maken met de aanbestedingskalender. Hierbij komt dat TenderNed het gehele aanbestedingsproces van aankondiging tot gunning digitaal ondersteunt en de aanbestedingskalender enkel ziet op het doen van aankondigingen. Dit maakt het lastig om beide systemen één op één te vergelijken.
137
Wat zouden de gevolgen zijn, indien besloten zou worden om publicatie op TenderNed ziet (niet) verplicht te stellen?
In de Memorie van Toelichting bij de aanbestedingswet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 440, nr. 3) wordt aangegeven op welke wijze TenderNed bijdraagt aan het ondersteunen en verder professionaliseren van de aanbestedingspraktijk. Door de verplichting alle aankondigingen op een centrale plaats te publiceren, hoeven ondernemers niet langer op verschillende plaatsen te zoeken. Hierdoor besparen zij tijd en dus lasten. Daarnaast hoeven aanbestedende diensten geen statistische gegevens met betrekking tot aanbestedingen meer aan te leveren aan het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dat deze op grond van de aanbestedingsrichtlijnen aan de Europese Commissie moet rapporteren (statistiekverplichting). Deze statistische gegevens komen centraal beschikbaar door TenderNed. Dit bespaart lasten voor aanbestedende diensten en vergroot de betrouwbaarheid van de statistieken. TenderNed gaat met het aankondigingenplatform een dienst van algemeen economisch belang vervullen.
138
Kunt u aangeven waarom een bedrijf dat meedingt naar een aanbesteding en deze aanbesteding (om welke reden dan ook) niet krijgt, geen motivatie krijgt waarom zij de desbetreffende aanbesteding niet heeft gekregen?
Op basis van de Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijnen aanbesteden zijn aanbestedende diensten verplicht om in aanbestedingen boven de Europese drempelwaarde aan alle in de procedure betrokken ondernemers een (schriftelijke) mededeling te doen als zij de betreffende opdracht niet krijgen. Die mededeling moet zijn voorzien van redenen die relevant waren voor de keuze van de aanbestedende dienst. Met het wetsvoorstel nieuwe Aanbestedingswet, dat op dit moment ter behandeling bij de Tweede Kamer ligt, worden aanbestedende diensten verplicht om ook bij aanbestedingen onder de Europese drempelwaarde een ondernemer aan te geven waarom een opdracht niet is verkregen.
139 en 140
Wat zijn de kosten die verbonden zijn aan het verbeteren van de naamsbekendheid van de website ConsuWijzer?
Welke maatregelen wilt u ondernemen om de bekendheid van ConsuWijzer te verbeteren?
Het bereiken van een hogere spontane naamsbekendheid vergt een actieve communicatiestrategie. Het doel is zoveel mogelijk consumenten te bereiken (met name via de website) om ervoor te zorgen dat consumenten die een probleem hebben ConsuWijzer vinden, advies krijgen en tot actie over gaan. Hierin slaagt ConsuWijzer tot nu toe goed gezien het feit dat in 2011 al bijna 1,6 miljoen webbezoeken zijn geregistreerd en consumenten 330 000 voorbeeldbrieven hebben gedownload van de website.
Voor 2012 is een budget van € 270 000 beschikbaar voor communicatieactiviteiten van de CA.
Er zullen maandelijks acties worden georganiseerd over een specifiek thema gericht op consumenten met betrekking tot dat thema. Hiermee werkt ConsuWijzer aan de groei van de naamsbekendheid en aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en assertiviteit van consumenten. Het gaat hier o.a. om artikelen in dag en weekbladen, ConsuWijzer heeft bijvoorbeeld een wekelijkse column in SPITS!, optredens op radio en in tv programma's in combinatie met online instrumenten.
141
De tabel lijkt te suggereren dat er de komende jaren flink wordt gekort op «Veiligheid en frequenties», wat betekent dit concreet en past dit bij de doelstelling om gebruikers een «gerechtvaardigd vertrouwen» te geven in de netwerken?
De onder «Veiligheid en frequenties» opgenomen reeks beperkt zich niet alleen tot deze onderwerpen. De middelen worden ook aangewend voor markt- en regelgeving, nummers en internetdomeinnamen. Dat houdt in dat ook niet zondermeer kan worden gesteld dat er op veiligheid flink wordt gekort. Het aandeel dat wordt ingezet voor de doelstelling van een «gerechtvaardigd vertrouwen», zal niet substantieel afnemen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 142. Daarnaast worden ook andere instrumenten zoals zelfregulering en – indien nodig – regelgeving ingezet om de genoemde doelstelling te bereiken. De variaties in de reeks (aflopende en dan weer oplopend) zijn het gevolg van de taakstelling en het feit dat de reeks – in tegenstelling tot voorgaande jaren – op kasbasis is gepresenteerd.
142
Kunt u in een overzicht weergeven, voor zowel het jaar 2010, 2011 als 2012, in welke maatregelen u investeert ter bevordering van de ICT-veiligheid voor het bedrijfsleven, en om welke bedragen dit gaat per maatregel?
In onderstaande tabel zijn de bedragen opgenomen waarbij voor 2011 en 2012 geldt dat dit nog prognoses zijn.
Maatregel |
2010 |
2011 |
2012 |
---|---|---|---|
Publiek-private samenwerking en informatie-uitwisseling (informatieknooppunt Cybercrime) |
€ 1,5 miljoen |
€ 0,9 miljoen |
€ 0,9 miljoen |
Onderzoeken, in het licht van onder meer NCO-T, Project ICT-verstoring (CAET/IRB), Platform Internetveiligheid, botnets |
€ 0,5 miljoen |
€ 0,5 miljoen |
€ 0,5 miljoen |
Hoewel ICT-veiligheid voor het bedrijfsleven in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf is, zet de overheid instrumenten om het weerbaarheidsniveau van bedrijven te versterken. Dit gebeurt deels via activiteiten gericht op bewustwording en voorlichting. De afgelopen jaren is vooral gewerkt aan het versterken van de publiekprivate uitwisseling van informatie en «best practices» rond cybercrime en cybersecurity. Dit gebeurt onder de vlag van het Informatiekooppunt Cybercrime.
Met betrekking tot het versterken van de weerbaarheid van vitale infrastructuren zijn projecten als de Capaciteitsanalyse Elektriciteit en Telecom (CAET) gestart en wordt gewerkt aan het inrichten van de ICT-Response Board.
143
Wat is het aantal statistiekuitvragen per sector/branche/bedrijf per jaar dat nu gedaan wordt en wat is het Europees minimum waar Nederland aan moet voldoen?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de 5 sectoren (SBI) met het grootste aantal statistiekuitvragen. De SBI–indeling kent in totaal 56 sectoren. In de overige 51 sectoren bedraagt het totaal aantal statistiekuitvragen op jaarbasis ongeveer 600 duizend.
Sector/branche (volgens Standaardbedrijfsindeling (SBI) |
Statistiekuitvraag per jaar in aantallen (x 1000) |
Groothandel en handelsbemiddeling |
242 |
Detailhandel en reparatie van consumentenartikelen |
214 |
Overige zakelijke dienstverlening |
116 |
Bouwnijverheid |
90 |
Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking |
63 |
Van de verplichte enquêtes die door het CBS aan Nederlandse bedrijven worden gestuurd zijn gebaseerd op Europese verordeningen
144
Wat is de maximale reductie waarover gesproken wordt in aantallen en percentage?
De lastendruk bij bedrijven veroorzaakt door het CBS wordt jaarlijks gemeten. Aanvullend op de inspanningen die het CBS reeds verricht om de lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk te houden, heeft het CBS voor deze kabinetsperiode een aantal aanvullende reductie maatregelen voorgesteld, die, afhankelijk van benodigde wijzigingen in Europese regelgeving, kan leiden tot een maximale reductie van het aantal uitvragen van zo’n 200 000–300 000, wat overeenkomt met een reductie- percentage van de administratieve lasten tussen de 20% en 30%.
145
Welk deel van het beleid is gericht op (universitaire) start-ups die zich volledig richten op R&D, aangezien de fiscale regeling voor R&D uitgaven niet op hen van toepassing is?
Het innovatiefonds MKB+ is bedoeld als financiële ondersteuning van (risicokapitaal)investeringen in innovatie die een substantiële groei voor de onderneming kunnen betekenen. Het fonds richt zich hierbij zowel op ondernemingen die al winst maken en op ondernemingen die nog geen winst maken. Hier vallen (universitaire) start-ups nadrukkelijk ook onder. Daarnaast klopt de aanname in de vraag niet dat de RDA niet van toepassing zou zijn op (universitaire) start-ups. Bedrijven die (nog) geen winst maken, waaronder startende ondernemers, kunnen hun RDA dankzij de mogelijkheid van verliesverrekening terugwentelen naar jaren waarin wel winst werd gemaakt, dan wel meenemen naar de toekomst.
146
Kan uit de doelstellingen in de Kengetal-tabel «Positie verbeteren» worden opgevat dat de Top 5-doelstelling is losgelaten?
Nee. Het kabinet hanteert een top 5 doelstelling voor de positie van Nederland bij de Global Competitiveness Index. Die doelstelling is geformuleerd voor 2020. Voor de positie van Nederland in het Innovation Union Scoreboard en bij het aantal octrooien dat bij WIPO is aangevraagd, geldt geen vergelijkbare kwantitatieve doelstelling. Wel wordt beoogd de positie van Nederland bij deze twee kengetallen te verbeteren, teneinde een sterkere positie op het terrein van innovatie in te nemen. Een sterke innovatiepositie werkt vervolgens positief door in de positie van Nederland binnen de Global Competitiveness Index.
147
Kan er een uitsplitsing gegeven worden van het bedrag dat naar TNO wordt overgemaakt waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen in ieder geval apparaatskosten, innovatiestimulerende middelen en topsectorengeld?
De taak van TNO is bij uitstek het bevorderen van innovatie, bij bedrijfsleven, overheid en in maatschappelijke zin. De subsidie aan TNO wordt niet precies op genoemde manier onderverdeeld. De verdeling voor 2012 van ca. € 180 mln. is:
– breed funderend onderzoek (kennis als vermogen over de topsectoren/thema’s heen) voor ca. € 26 mln.;
– kennis als vermogen dat meer direct op de thema’s van de topsectoren en overige maatschappelijke thema’s is gericht: ca. € 44 mln.
– Defensieonderzoek (ca. € 37 mln.); dit onderzoek is voor een groot deel ook voor de topsectoren van belang;
– cofinancieringsprojecten met bedrijven (onderzoek en collectieve kennisoverdracht voor ca. € 27 mln.) en SBIR (€ 1,2 mln.); overig onderzoek voor topsector-/themagericht beleid en vraagsturing door het bedrijfsleven (ca. € 45 mln.);
Het nieuwe bedrijfslevenbeleid betekent dat het merendeel van de middelen voor TNO in de komende jaren zal worden ingezet voor de innovatiecontracten in het kader van het topsectorenbeleid. Er zullen ook middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke vragen. Deze beweging wordt ingezet in 2012, en komt de jaren daarna tot volle ontplooiing.
148
Kan er een overzicht worden gegeven van de versobering van de WBSO waarbij aandacht wordt besteed aan de verschillende schijven, de percentages aftrek en de maxima?
De parameters van de WBSO zijn met de introductie van het crisispakket in 2009 en 2010 verhoogd om te zorgen voor het verbeteren van de liquiditeit van ondernemers en het behoud van de werkgelegenheid van kenniswerkers. Deze intensivering is in 2011 voortgezet. Dit waren tijdelijke maatregelen die in 2012 aflopen. Daarnaast moet volgens de budgetsystematiek de overschrijding van het budget uit 2010 komend jaar worden gecompenseerd. Die overschrijding is vooral het gevolg van de vele nieuwe gebruikers. Het wegvallen van het crisispakket en het dekken van de overschrijding zou leiden tot versobering van de WBSO tot onder het niveau van vóór de crisis. Het kabinet acht dit onwenselijk en heeft daarom extra budget beschikbaar gesteld om de WBSO in ieder geval te kunnen handhaven op het pre-crisis niveau. De parameters (behalve het plafond) zijn zodoende teruggebracht naar het oorspronkelijke niveau van 2008.
Bijgaand treft u een overzicht van de parameters van de van de jaren 2008–2013.
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Loongrens 1e schijf |
110 000 |
150 000 |
220 000 |
220 000 |
110 000 |
150 000 |
Plafond (max. WBSO) |
8 mln |
14 mln |
14 mln |
14 mln |
14 mln |
8,5 mln |
Percentage over 1e schijf |
42% |
50% |
50% |
50% |
42% |
45% |
Percentage 1e schijf starters |
60% |
64% |
64% |
64% |
60% |
60% |
Percentage over 2e schijf |
14% |
18% |
18% |
18% |
14% |
14% |
149
Kunt u aangeven hoeveel kennisinstellingen gebruik hebben gemaakt van de WBSO regeling in 2009 en 2010?
In 2009 waren er 51 kennisinstellingen die gebruik maakte van de S&O afdrachtvermindering (WBSO). De aangevraagde gezamenlijke afdrachtvermindering voor de 51 kennisinstellingen beliep € 18 mln. In 2010 waren er 48 kennisinstellingen, met een gezamenlijke afdrachtvermindering van € 22 mln.
150
Kunt u aangeven welke (publieke) kennisinstellingen gebruik hebben gemaakt van de WBSO en hoe hoog de bijdrage vanuit de WBSO voor de (publieke) kennisinstellingen is geweest in 2009 en 2010?
Kennisinstellingen komen alleen in aanmerking voor de S&O afdrachtvermindering (WBSO) indien zij speur- en ontwikkelingswerk verrichten in opdracht van een onderneming, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een product- of bedrijfschap. Met de maatregel is beoogd dat het genoten voordeel wordt doorgegeven aan de ondernemers waarvoor de opdracht wordt verricht. Organisaties die gebruik maken van de S&O afdrachtvermindering voor onderzoek in opdracht voor een onderneming zijn o.a. universiteiten, universitaire medische centra, onderzoeksinstituten en Hbo-instellingen.
151
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de lucht- en ruimtevaartsector van de daling van financiering?
De daling van financiering betekent voor de lucht- en ruimtevaartsector dat de specifieke regelingen zijn afgebouwd of verminderd. De sector kan uiteraard gebruik maken van de generieke regelingen.
152
Wat betekent dit voor het binnenhalen van Europese gelden waar vaak «matching» tegenover staat en voor instituten zoals ESA die gevestigd zijn in Nederland?
Voor de luchtvaartsector vindt «matching» van Europese programma’s plaats via de financiering door de overheid van het vraaggestuurde meerjarige onderzoekprogramma van het NLR dat wordt uitgevoerd in het kader van Kennis voor Beleid. Voor de ruimtevaartsector is geen matching van Europese programma´s vanuit de overheid. Wel is het zo dat Nederland inschrijft in R&D programma´s van ESA en dat volgens de geo-return regeling die investering terugkomt in de vorm van industriële contracten. De volgende inschrijving zal bij de ESA Ministersconferentie in 2012 plaatsvinden. De daling van financiering heeft niet direct invloed op de ESA ESTEC vestiging in Nederland.
153 en 154
Welk bedrag van de post Lucht- en ruimtevaartonderzoek gaat naar ruimtevaart?
Welk bedrag heeft u voor de komende jaren per jaar gereserveerd voor inschrijvingen in onderzoeksprogramma’s van ESA?
Onderstaande reeks geeft de meerjarige kasuitgaven voor het ruimteonderzoek weer.
Deze uitgaven vloeien grotendeels voort uit lopende verplichtingen jegens ESA en in het kader van het flankerende nationaal beleid, waaronder de ontwikkeling en bouw van het wetenschappelijk ruimte-instrument TROPOMI.
x € 1 mln. |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
---|---|---|---|---|
Ruimtevaart |
64,141 |
61,966 |
81,078 |
34,066 |
Inschrijvingen in R&D programma’s van ESA vinden eens in de vier jaar plaats tijdens een Ministersconferentie. De eerstvolgende conferentie zal in november 2012 worden gehouden. Wat de Nederlandse (financiële) inzet hierbij zal zijn kan nu nog niet aangeven omdat dit afhankelijk is van de voorstellen van ESA m.b.t. de voortzetting van lopende programma’s en het starten van nieuwe programma’s. De voorbereiding van deze voorstellen zijn recent door ESA gestart en neemt ruim een half jaar in beslag. Ik verwacht de Kamer in de tweede helft van 2012 te kunnen informeren over de concrete voorstellen van ESA en over de door het kabinet voorgenomen Nederlandse inzet daarbij tegen de achtergrond van dalende beschikbare financiering.
155
Welk bedrag blijft beschikbaar voor zowel het fundamentele als het toegepaste onderzoek buiten de topsectoren om?
Zowel voor het fundamentele als voor het toegepaste onderzoek geldt dat er middelen beschikbaar blijven die buiten de topsectoren om kunnen worden ingezet.
Fundamenteel onderzoek
De totale Rijksbijdrage aan NWO/KNAW bedraagt in 2011 ongeveer 700 miljoen euro (NWO 604 en KNAW 93 miljoen). Dit bedrag zal door de jaren heen wat afnemen. Daarnaast hebben NWO en KNAW ook inkomsten van bedrijven, overige derden en overige baten. Dit geldt eveneens voor KNAW.
Het aandeel van de onderzoeksmiddelen van KNAW voor wetenschappelijk onderzoek dat gericht gaat worden op innovatie in de topsectoren is € 90 mln. in 2012, € 175 mln. in 2013, € 260 in 2014 en € 350 mln. in 2015. Ten opzichte van de totale baten van NWO en KNAW betekent dit dat er van 2011 tot 2015 jaarlijks een groter deel van de baten gericht gaat worden op de topsectoren. De combinatie van deze inhoudelijke focus, een afnemend NWO-budget en de oormerking van een groot deel van de NWO-middelen voor de topsectoren zal er toe leiden dat er binnen NWO navenant minder ruimte zal zijn voor het financieren van onderzoek buiten de topsectoren. Welke vakgebieden in welke mate minder middelen zullen kunnen ontvangen hangt nauw samen met de (inhoudelijke) afbakening van de innovatiecontracten die momenteel voor de topsectoren worden ontwikkeld.
Toegepast onderzoek
De totale Rijksbijdrage voor de instituten TNO, DLO en GTI’s bedraagt in 2012 ongeveer 420 mln euro. Een deel van deze bijdrage is bedoeld voor de uitvoering van wettelijke taken (DLO, TNO) en voor onderzoek dat een meer fundamenteel karakter heeft (DLO).
In de begroting 2012 van EL&I is in artikel 11 een indicator opgenomen over het aandeel van de middelen voor toegepast onderzoek dat naar topsectoren gaat. De percentages die daarbij zijn opgenomen komen overeen met die in de onderstaande tabel.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|
Totaal TNO, GTI en DLO inclusief wettelijke taken op kasbasis |
417 818 |
405 554 |
381 832 |
366 451 |
Voor topsectoren |
200 000 |
215 000 |
230 000 |
250 000 |
Percentage voor topsectoren |
48% |
53% |
60% |
68% |
Buiten topsectoren |
217 818 |
190 554 |
151 832 |
116 451 |
156
Kan dit bedrag voor de verschillende jaren uitgesplitst worden?
Zie bovenstaande tabel voor toegepast onderzoek. Voor fundamenteel onderzoek is deze uitsplitsing voor de komende jaren lastig wegens taakstellingen (NWO/KNAW) en omdat de totale baten ook afhankelijk zijn van de bijdragen van bedrijven, overige derden en overige baten.
157
Gezien het feit dat de tevredenheid rond het werk van TNO nu op 7,3 wordt gewaardeerd, hoe realistisch is de schatting dat dit in twee jaar naar een 8 stijgt en welke consequenties verbindt u aan het niet behalen van deze doelstelling?
Over het verschil tussen de realisatie in 2010 van 7,3 en het doel van 8,0 is eerder met TNO overlegd. Afgezien van één van de 26 onderzochte projecten, waar relatief laag is gescoord, zou de score die van 2009 (7,6) hebben geëvenaard. De conclusie is dat 8,0 een behoorlijke ambitie is, maar niet onrealistisch. Indien deze score niet wordt gehaald zal dit leiden tot overleg met TNO over maatregelen die de score positief beïnvloeden.
158
Hoeveel TTI’s zijn er en hoeveel publieke financiering gaat er naar toe in 2012?
TTI |
2012 (bedragen x 1 mln.) |
---|---|
BMM |
9,9 |
CTMM |
25,0 |
Dinalog |
7,0 |
DPI |
12,4 |
ISPT |
6,4 |
GG |
4,5 |
M2i |
6,7 |
TI Pharma (MinVWS) |
19,3 |
TIFN |
9,0 |
Wetsus |
4,4 |
Totaal |
104,6 |
159 en 160
Welke aanpassingen in het businessmodel garanderen een continuering van de financiering van de latere jaren voor de TTI’s?
Hoe zal u het businessmodel van de TTI’s «trachten aan te passen» en wanneer wordt de Kamer hierover bericht?
Het kabinet geeft nu (nog) geen garanties voor de continuering van de financiering van de latere jaren voor de TTI’s. Indien de topsector hecht aan continuering van de TTI’s, zullen deze een onderdeel gaan vormen van de op te stellen innovatiecontracten per topsector. De deelnemende partijen bepalen met elkaar de voorwaarden waarbij de resultaten van huidige PPS-en richtinggevend zijn.
161
Aangezien het aantal bedrijven dat gebruik maakt van regelingen daalt, welke bedrijven zullen er voornamelijk uitvallen en is zal dit voornamelijk het MKB betreffen?
Het ten opzichte van de referentiewaarde (2010) in de streefwaarde (2012) gedaalde aantal bedrijven dat gebruik maakt van regelingen hangt voornamelijk samen met de per 1 januari 2011 afgeschafte innovatievouchers. In 2010 werden 8327 innovatievouchers verstrekt, die bedoeld waren voor MKB-ondernemers om externe kennis in te kopen om hun kennisvragen te beantwoorden. Het budget voor de innovatievouchers is door het kabinet toegevoegd aan het budget voor de Innovatie Prestatie Contracten, waardoor de betreffende middelen wel ten goede blijven komen aan MKB-bedrijven, maar in minder grote getale gelet op de doelstelling van het instrument en de omvang van de financiële bijdrage per MKB-bedrijf.
162
Kunt u aangeven hoeveel van de aangevraagde en toegewezen IPC-projecten in 2011 zijn gericht op specifieke branches, hoeveel projecten thematisch zijn georganiseerd en hoeveel projecten regionaal zijn georganiseerd, in de vorm van een overzicht, met per type project het toegewezen en aangevraagde bedrag?
Penvoerder |
Type |
Type2 |
Toegewezen bedrag |
Aangevraad bedrag |
|
---|---|---|---|---|---|
1 |
Stichting Eindhoven University Business Club |
Regionaal |
High tech/starters |
491 800,00 |
491 800,00 |
2 |
Telersvereniging TTO |
Branche |
Tuinbouw/agrarisch |
231 000,00 |
231 000,00 |
3 |
Netherlands Aerospace Group |
Branche |
L&R |
495 000,00 |
528 000,00 |
4 |
Vrijetijdshuis Tilburg |
Regionaal/Thema |
Cultuur |
317 770,00 |
318 670,00 |
5 |
Stichting Informatie Media Innovatie |
Thema |
ICT&media |
660 000,00 |
660 000,00 |
6 |
Cintec-Focwa Carosseriebouw |
Branche |
Automotive |
347 086,00 |
380 086,00 |
7 |
Stichting Sports and Technology |
Branche |
Sport&technologie |
561 000,00 |
561 000,00 |
8 |
Stichting Informatie Media Innovatie |
Thema |
ICT&Media |
495 000,00 |
495 000,00 |
9 |
Cintec-Focwa Carosseriebouw |
Branche |
Automotive |
627 000,00 |
693 000,00 |
10 |
Federatie Nederlandse Rubber- en Kunstofindustrie |
Branche |
Materiaal/kunststof |
522 980,00 |
555 980,00 |
11 |
BouwendNederland |
Branche |
Bouw |
429 000,00 |
429 000,00 |
12 |
Stichting Innovatiehuis (West-Brabant) |
Regionaal |
Biobased economy |
396 000,00 |
594 000,00 |
13 |
Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten |
Branche |
Renovatie |
495 000,00 |
495 000,00 |
14 |
Stichting Kennisplatform Oppervlakte Technologie |
Thema |
Materiaal |
627 000,00 |
660 000,00 |
15 |
Stichting Centrum voor Innovatie van de Bouwkolom |
Branche |
Bouw |
363 000,00 |
462 000,00 |
16 |
Stichting Biotechnology Systems Platform |
Branche |
Biotechnology |
627 000,00 |
627 000,00 |
17 |
Vereniging Holland Marine Equipment |
Branche |
Maritiem |
363 000,00 |
363 000,00 |
18 |
BioFarmind |
Branche |
Lifescience |
560 563,00 |
560 563,00 |
19 |
Taskforce Innovatie Regio Utrecht |
Regionaal |
ICT |
494 150,00 |
593 150,00 |
20 |
Stichting Archimove |
Branche |
Architecten/bouw |
429 000,00 |
429 000,00 |
21 |
Stichting Ontwikkeling Rekenmethodieken Kassenbouw |
Branche/Thema |
Tuinbouw |
528 000,00 |
660 000,00 |
22 |
Stichting Technologie Centrum Noord-Nederland |
Regionaal |
Maritiem |
660 000,00 |
660 000,00 |
23 |
Stichting Agriboard Noord-Holland-Noord |
Regionaal/Branche |
Tuinbouw |
490 160,00 |
490 160,00 |
24 |
Stichting Sports and Technology |
Branche |
Sport&technologie |
594 000,00 |
594 000,00 |
25 |
Stichting Innovatiehuis (West-Brabant) |
Regionaal/Thema |
Zorg |
363 000,00 |
396 000,00 |
26 |
Stichting Strategisch Ondernemerschap |
Regionaal |
Divers |
429 000,00 |
429 000,00 |
27 |
Stichting Wereld van Papier |
Branche |
Verpakkingen |
486 670,00 |
618 670,00 |
28 |
Stichting Top Spin International |
Regionaal |
Creative/E-learning |
550 520,00 |
550 520,00 |
29 |
Vereniging Metalenramen & Gevelbranche (VMRG) |
Branche |
Bouw/Gevels |
625 815,00 |
625 815,00 |
30 |
Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta |
Regionaal |
Duurzame Energie |
487 040,00 |
487 040,00 |
163
Vanwaar de grote fluctuaties op de post «meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen, delen en benutten»?
De fluctuaties in de raming op de operationele doelstelling «meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen, delen en benutten» worden met name veroorzaakt door:
– Toename van de middelen in de jaren 2012–2015 voor het innovatiekrediet;
– De samenvoeging van de vouchermiddelen met het IPC-budget, waarbij het totale kasritme jaarlijks wat fluctuatie vertoont.
164
Vanwaar de grote fluctuaties op de post «Innovatie Prestatie Contracten»?
Vanaf 2011 is het budget van de Innovatievouchers toegevoegd aan de IPC's. De innovatievouchers hadden een ander ritme qua uitfinanciering, dit is de reden voor de fluctuatie in het kasritme.
165
Aan welke criteria moeten ondernemingen voldoen die in aanmerking willen komen voor geld uit het Innovatiefonds?
Het Innovatiefonds MKB+ is bestemd voor alle innovatieve ondernemingen, zodat zij beter in staat zijn om te kunnen investeren in rendabele nieuwe producten, diensten en processen. Het Innovatiefonds bouwt onder meer voort op bestaande revolverende innovatie-instrumenten, zoals het Innovatiekrediet en de Seed capital-regeling. De criteria van deze regelingen worden grotendeels gehandhaafd en voor een beperkt deel aangepast. Deze aanpassingen betreffen vooral verruimingen, zodat meer innovatieve ondernemingen er gebruik van kunnen maken. Zo zal het Innovatiekrediet niet alleen beschikbaar zijn voor het MKB, maar ook voor ondernemingen groter dan het MKB.
166
Hoe wordt het geld gepresenteerd in de tabel «Ontwikkeling Innovatiefonds» verdeeld over de twee mechanismen van het innovatiefonds zoals daarboven beschreven?
Voor het Innovatiekrediet wordt in 2012 € 95 mln. beschikbaar gesteld en daarna voor de jaren 2013–2015 € 90 mln. per jaar. Van de totale € 513 mln. zal dus € 365 mln. worden bestemd voor Innovatiekredieten. De overige middelen, totaal € 148 mln., zijn bestemd voor het beschikbaar stellen van risicokapitaal.
167
Kunt u per jaar aangeven welke ondersteundende activiteiten Syntens heeft uitgevoerd voor de MKB-bedrijven en penvoerders bij Innovatie Prestatie Contracten (IPC's) in zowel de aanvraagfase als in de IPC-fase en kunt u aangeven hoeveel uren hieraan zijn besteed en hoeveel uren men voornemens is hieraan te besteden?
In de aanvraagfase bestaan de ondersteunende activiteiten van Syntens uit:
– Het inhoudelijk ondersteunen van de penvoerder bij het kiezen van innovatierichtingen en het opzetten van de IPC aanvraag.
– Het inhoudelijk faciliteren van bijeenkomsten met groepen ondernemers rondom strategische verkenningen.
– Het werven van geschikte bedrijven die aan een IPC mee kunnen doen.
– Het faciliteren van de samenwerking tussen bedrijven teneinde tot een IPC-aanvraag te komen.
– Het ondersteunen van individuele bedrijven om te komen tot een innovatieplan (bezoeken van bedrijven, adviseren over innovatierichtingen, reageren op plannen)
– Het in contact brengen van de penvoerder en deelnemende bedrijven met de benodigde kennis
– Eventueel het in contact brengen met penvoerders uit andere branches.
In de uitvoeringsfase zijn de activiteiten gericht op:
– Het ondersteunen van de penvoerder bij het succesvol uitvoeren van het IPC
– Het ondersteunen van de samenwerkingsclusters bij het succesvol uitvoeren van de collectieve innovatieplannen binnen het IPC
– Het ondersteunen van de individuele bedrijven bij het succesvol uitvoeren van hun innovatieplan binnen het IPC.
Het op deze wijze gestructureerd ondersteunen van penvoerders en deelnemers vindt plaats sinds de publicatie van de vernieuwde IPC regeling begin 2011. In de jaren daarvoor werden incidenteel penvoerders en ondernemers ondersteund en werden de daarvoor benodigde uren niet apart bijgehouden. Vanaf 2011 gebeurt dit wel en zijn tot en met augustus 2011 door Syntens aan het begeleiden in de aanvraagfase van 59 IPC's en een kleine 900 hieraan verbonden MKB-ondernemers 3413 uren besteed. Op dit moment worden er 53 nieuwe IPC initiatieven voor de tweede tender door Syntens ondersteund. In zijn plannen voor 2012 houdt Syntens rekening met een voortzetting van de ondersteuning van IPC’s, zowel in de aanvraagfase als de uitvoeringsfase. Hoeveel uren daaraan worden besteed hangt af van het aantal penvoerders dat bij Syntens zal aankloppen.
168 en 169
Wat zijn de concrete gevolgen voor het MKB nu de subsidie aan Syntens in 2012 en 2013 met 5% afneemt en in 2014 in zijn geheel vervalt?
Zal Syntens opgaan in het Ondernemersplein of worden opgeheven?
Die gevolgen zullen beperkt zijn. De efficiëntiekorting van 5% voor 2012 en 2013 wordt voornamelijk opgevangen door een verbeterde website en de telefonische helpdesk (Syntens Direct) die vorig jaar is opgezet. Daardoor kunnen ondernemers sneller en efficiënter geholpen worden. Syntens zal met de huidige Kamers van Koophandel worden samengevoegd tot één centraal bestuurde organisatie met de status van zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Innovatiestimulering zal als wettelijk taak opgenomen worden. De nieuwe ZBO, dus inclusief innovatiestimulering, zal vanaf 2014 worden gefinancierd vanuit de begroting van EL&I. Syntens zal vanaf 2014 niet meer als aparte organisatie bestaan.
170 en 171
Kan de Kamer de lijst ontvangen met de 20 innovatiegerichte aanbestedingen?
Wat is het totaalbedrag van de 20 innovatiegerichte aanbestedingen?
Op 21 november 2009 heeft toenmalig minister van Economische Zaken een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met de invulling van de motie Aptroot/Besselink. In deze brief is de uitwerking van de rijksbrede indicator «innovatiegerichte aanbestedingen» opgenomen: het aantal op innovatie gerichte aanbestedingen bij de rijksoverheid. In 2010 is gekozen voor een streefwaarde van 20. In 2010 heeft de eerste meting plaatsgevonden. Op grond van een steekproef van vijf aanbestedingen per aanbestedende dienst en door aanbestedende diensten genoemde voorbeelden, zijn 20 aanbestedingen geselecteerd die in het aanbestedingsproces ruimte geven aan innovatie of leiden tot inkoop van innovatieve oplossingen. Het totale bedrag van deze aanbestedingen bedraagt € 427 650 000. Daarnaast is aan aanbestedende diensten gevraagd om projecten te noemen als best practice, een lijst van deze projecten is bijgevoegd. Daarvan is het lastig om het totale bedrag te noemen, omdat de aanbesteding in de meeste gevallen nog niet heeft plaatsgevonden of omdat het om een programma gaat met uiteenlopende projecten.
In onderstaande tabel zijn de 20 aanbestedingen opgenomen, die op basis van de vragenlijst naar het aanbestedingsproces, ruimte bieden aan innovatie.
Ministerie |
Geselecteerde aanbestedingen |
Bedrag € |
|
---|---|---|---|
1 |
EL&I |
De inkoop van een werkende software applicatie (Software as al service) voor een online discussieplatform/virtueel kantoor |
150 000 |
2 |
BZK |
Realiseren en onderhouden van valveiligheidsvoorzieningen op (platte) daken van Rijksgebouwen |
12 000 000 |
3 |
BZK |
Renovatie Datacenters Belastingdienst Apeldoorn |
50 000 000 |
4 |
EL&I |
Alle facilitaire zaken voor rekencentra met uitzondering van kantoorautomatisering |
8 000 000 |
5 |
EL&I |
Zeer duurzame aanbesteding. Scheiden van afval in 7 of meer verschillende afvalstromen. Waardoor afval juist geld opbrengt. Kostenneutraal project |
0 |
6 |
Financiën |
Cateringvoorzieningen voor 70 gebouwen van de Belastingdienst |
47 500 000 |
7 |
V&J |
Het verwerven van een leverancier die in staat is afval op te halen en juist te laten verwerken |
300 000 |
8 |
V&J |
Contracten leverancier niet standaard drukwerk |
300 000 |
9 |
I&M |
Aanleg van een Keersluis in de kruising van het Maas-Waalkanaal en de Maas nabij Heumen (GLD) |
20 000 000 |
10 |
Financiën |
Standaard Programmatuur voor de Digitale Werkplek incl. dienstverlening daarop |
20 000 000 |
11 |
BZK |
Vervaardigen van risico-inventarisaties en evaluaties ten behoeve van het veilig belopen en werken op hoogte (valbeveiliging) |
1 000 000 |
12 |
I&M |
Inhuur ICT expertise in de vorm van een raamovereenkomst met meerdere partijen |
28 000 000 |
13 |
EL&I |
Warme drankenautomaat |
3 700 000 |
14 |
I&M |
Prestatie bestek droog (vast onderhoud) 3 vergelijkbare contracten |
19 000 000 |
15 |
BZK |
Aanpassingen aan interieur en installaties in een bestaand pand ten behoeve van een nieuwe functie. Het project was opgezet als een UAV-gc contract |
7 000 000 |
16 |
I&M |
Aanleg kanaal |
149 500 000 |
17 |
BZK |
Bouwkundig ruimtelijk tekenwerk voor de gebouwenvoorraad van de Rgd |
4 000 000 |
18 |
LNV |
Huur co-locatie rekencentrum |
8 000 000 |
19 |
BZK |
Integrale inspecties tav brandveiligheid, onderhoud, energieprestatie en wettelijke verplichtingen |
1 200 000 |
20 |
I&M |
Het ontwerp, realisatie en onderhoud van de sluizen Belfeld en Sambeek |
48 000 000 |
172
Welke actie gaat u ondernemen om het zakken op de ICT-ranglijst een halt toe te roepen?
Bij de lancering van het nieuwe bedrijfslevenbeleid op 13 september 2011 heeft het kabinet aangegeven dat Nederland in 2020 bij de top 5 van kenniseconomieën in de wereld dient te behoren. De aandachtspunten in de ICT ranglijst worden dan ook meegenomen in de Digitale Implementatie Agenda 2012–2015 die ik dit najaar aan de Tweede Kamer zal sturen. Daarnaast is ICT een belangrijk doorsnijdend thema voor de topsectorenaanpak. Voor alle topsectoren geldt dat zij op verschillende manieren gebruik maken ICT en hun positie verder kunnen uitbouwen door de innovatieve toepassing daarvan. Naast het opstellen van een aparte ICT-roadmap, wordt dit ook meegenomen in de roadmaps van de verschillende topsectoren.
173
Hoe kan het dat de BMKB garantie toeneemt (van 750 miljoen naar 1 miljard euro) en de post subsidies op BMKB afnemen in 2011 en 2012?
De post subsidies BMKB betreft schadebedragen op versterkte garanties. Deze bedragen zijn niet enkel afhankelijk van de omvang van de verstrekte garanties, maar vooral ook van het economisch klimaat. Het schadepercentage is aanzienlijk lager in tijden van hoogconjuctuur dan van laagconjunctuur. De schade in 2011 wordt geraamd op € 56 mln. De schaderaming voor 2012 wordt in het voorjaar geactualiseerd, uitgaande van de conjuncturele ontwikkeling.
174
Hoe kan het dat het plafond van microfinanciering omhoog gaat, maar de post microfinanciering na 2011 juist meer dan halveert?
De ophoging van het plafond betreft het verhogen van het maximumbedrag dat Qredits aan microkrediet mag verstrekken aan één onderneming. Dit doet Qredits binnen de bestaande financiële ruimte die zij daarvoor heeft. Er wordt derhalve door EL&I geen aanvullende lening aan Qredits verstrekt. Dit staat daarmee verder los van de raming van de post microfinanciering in de begroting.
175
Wat zijn de effecten voor het MKB van de verschuiving van minder subsidies naar meer fiscale stimulansen, daar MKB'ers in de beginperiode vaak geen winsten maken?
Door de generieke opzet van de RDA wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote bedrijven en het MKB. Omdat de RDA geldt voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting kunnen alle bedrijven van de fiscale regeling gebruik maken. Bovendien wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de aanvraagprocedure voor de WBSO waardoor toegang tot de regeling een lage drempel kent. De doelgroep van de RDA is gelijk aan de doelgroep voor de WBSO. Vanuit de WBSO is bekend dat circa 95% van het aantal aanvragers tot het MKB behoort. Gelet op het voorgaande verwacht het kabinet dan ook dat het MKB ten volle kan profiteren van de regeling.
Bedrijven die geen winst maken kunnen hun RDA dankzij de mogelijkheid van verliesverrekening, terugwentelen dan wel meenemen naar de toekomst. Het kabinet gaat ervan uit dat dit voor gezonde bedrijven voldoende mogelijkheden biedt om de prikkel te laten werken.
176
Zijn of worden het Programma Valorisatie en het Actieprogramma Onderwijs & Ondernemen geëvalueerd?
Alle Rijksprogramma’s worden periodiek – 4-jaarlijks – geëvalueerd. Dit geldt ook voor het actieprogramma onderwijs en ondernemerschap en het valorisatieprogramma. In oktober van dit jaar verschijnt de tussenevaluatie van de Centers of Entrepreneurship. Nog dit jaar wordt de eindevaluatie voor het TechnoPartner-programma aanbesteed. En in 2012 zal de 2-meting «onderwijs en ondernemerschap» plaatsvinden.
177
Ligt de uitvoering van zowel het Programma Valorisatie als het Actieprogramma Onderwijs & Ondernemen op schema?
Ja. Op 6 oktober jl. is de brief «onderwijs en ondernemerschap» van de ministeries van ELI&I en OCW aan Uw Kamer gestuurd. Deze brief geeft inzicht in de voortgang en de opbrengsten van het TechnoPartner-programma, het actieprogramma onderwijs en ondernemerschap en het valorisatieprogramma en zet de lijnen uit voor toekomstig beleid op het gebied van jong en innovatief ondernemerschap.
Uit de in 2010 verrichte een-meting blijkt dat het actieprogramma «Onderwijs en Ondernemerschap» positief bijgedragen aan de doelen van het kabinet. Er is een duidelijke verschuiving binnen het onderwijsveld naar meer stimulering van ondernemerschap en of ondernemend gedrag. Bovendien voelen studenten zich meer gemotiveerd om te gaan ondernemen. Een aantal cijfers uit de een-meting :
• 32% van alle onderwijsinstellingen – van basisschool tot universiteit – hebben ondernemerschap en of ondernemend gedrag verankerd in de missie of visie van hun onderwijsinstelling. In 2007 was dit nog 29%;
• 22% van alle onderwijsinstellingen hebben ondernemerschap of ondernemend gedrag verankerd in het curriculum. In 2007 was dit nog 18 procent;
• 80% van alle universiteiten, hogescholen en ROC’s heeft een ondernemerschapsprogramma en of biedt ondernemerschapsfaciliteiten aan;
• 60% van de studenten beschouwt zichzelf als ondernemend. Ook is voor 62% van de studenten ondernemerschap een reële beroepswens (een verdubbeling ten opzichte van 2007) en geeft 23% van hen aan zeker ondernemer te willen worden.
• 75% van de studenten die zich tijdens hun studie bezighouden met «ondernemerschap», zijn positief over ondernemerschap en meer dan de helft wil na hun studie gaan ondernemen. In 2010 waren 12 200 startende ondernemers jonger dan 25 jaar, waarvan 800 startende ondernemers jonger dan 20 jaar. In 2010 was dus 10 % van de starters jonger dan 25 jaar.
178
Hoe verhoudt het Interdepartementaal Programma Biobased Economy (IPBBE) zich tot de actiepunten met betrekking tot de biobased economy uit de recente Kamerbrief over het bedrijfslevenbeleid?
De biobased economy is benoemd tot horizontaal thema binnen het «Topsectorenbeleid». De topsectoren zullen in samenwerking met kennisinstellingen en overheid invulling geven aan het Innovatiecontract Biobased Economy, zoals aangegeven in de recente Kamerbrief over het bedrijfslevenbeleid. Daarmee wordt richting gegeven aan de investeringen in technologieën en inzet van duurzame biomassa en is een vervolg op het Businessplan Biobased Economy en bouwt tevens voort op de Kennis- en Innovatieagenda van het WTC.
De Interdepartementale Programmadirectie Biobased Economy faciliteert de volgende actiepunten:
1. Het kabinet ondersteunt de wens van bedrijven en kennisinstellingen om een High Level Coördinatiegroep op te richten om onder meer het Businessplan Biobased Economy, inclusief het Innovatiecontract, in nauwe samenwerking met de verschillende topsectoren, te concretiseren.
2. Het kabinet zal de ontwikkeling van concrete businesscases stimuleren via het BioRenewables Business Platform. Voor het MKB zal het Transitiehuis Biobased Economy deze businesskansen begeleiden. Waar nodig zal het kabinet belemmeringen in de wet- en regelgeving wegnemen.
3. Het kabinet erkent de noodzaak van het sluiten van kringlopen. De overheid start daarom een aantal pilots/onderzoeken (onder andere met betrekking tot struviet en digestaat) om afval- en reststromen meer en beter te benutten.
4. Voor de acties die de overheid op zich gaat nemen komt het kabinet dit najaar met de Agenda Biobased Economy.
179
Kunnen de baten van het ICT flankerend beleid per project inzichtelijk worden gemaakt en gekwantificeerd worden?
Alle overheden gaan aansluiten op het Nieuw Handelsregister (NHR), zodat ondernemers en burgers nog maar eenmalig hun basisgegevens bij de overheid hoeven aan te leveren. Dit bespaart de ondernemer en burger tijd en geld. Tevens zal het NHR met alle andere basisregistraties worden verbonden, zodat door onderlinge uitwisseling de kwaliteit van de gegevens en de dienstverlening verbetert. Daarbij zal de ondernemer zich digitaal in het Handelsregister kunnen inschrijven en eventuele mutaties kunnen doorvoeren. De administratieve lastenreductie van dit laatste is becijferd op € 5,7 miljoen euro per jaar.
eHerkenning maakt het voor ondernemers mogelijk dat via één oplossing, en op eenduidige wijze, toegang wordt verkregen tot electronische diensten van de overheid. En de overheidsdienstverlener hoeft niet langer zijn eigen oplossingen voor authenticatie en autorisatie voor ondernemers te hanteren. De belangrijkste (gekwantificeerde) oordelen van de invoering van eHerkenning hebben betrekking op de administratieve lastenverlichting bij bedrijven en vermeden kosten en efficiencyvoordelen bij de overheidsdienstverleners. Doordat er een standaard komt in de vorm van eHerkenning zullen ontwikkel- en beheerkosten dalen (vermeden kosten). Tevens kunnen besparingen worden gerealiseerd doordat een groter deel van de transacties digitaal kan worden afgehandeld. Het mes snijdt hier aan twee kanten. Dit leidt dit tot efficiencyvoordelen bij overheidsdienstverleners.Tegelijkertijd kost het bedrijven ook minder tijd om diensten af te nemen en contacten met de overheid te leggen. Dit leidt tot een reductie van de administratieve lasten bij bedrijven. Tot slot leidt het gebruik van eHerkenning tot baten in het business–to-business domein. De netto-baten van de invoering van eHerkenning over de periode 2011–2025 zijn becijferd (onderzoek Ecorys 2011) op € 43,7 miljoen.
De berichtenbox voor bedrijven is een beveiligd e-mailsysteem waarmee ondernemers digitaal berichten kunnen uitwisselen met Nederlandse overheidsinstanties. Op deze manier kunnen ondernemers procedures afhandelen, zoals het aanvragen van een vergunning of het doen van een melding. Ook kunnen zij alle Nederlandse overheidsinstanties vragen stellen over de manier waarop de regels in Nederland worden toegepast. Een bericht dat verstuurd wordt met de berichtenbox moet een overheidsinstantie in behandeling nemen. Dat is bij een gewone e-mail niet altijd het geval. In het geval van een vergunningaanvraag krijgt de ondernemer de vergunning, en een eventuele factuur, via de berichtenbox toegestuurd. De baten van een dergelijk systeem zijn niet eenvoudig te berekenen. Op dit moment zijn de baten van de berichtenbox nihil omdat deze (nog) niet veelvuldig gebruikt wordt. Zie hiervoor de evaluatie van het Dienstenloket dat op 17 mei jl. naar de Tweede Kamer is verzonden (bijlage bij Kamerstuk 29 515, nr. 331). Zoals aangegeven in het AO Telecom van 15 september j.l. zal het gebruik gestimuleerd worden door het Dienstenloket op termijn in te brengen in het digitale ondernemersplein en de communicatie hierover.
Momenteel vindt een verkenning plaats naar het recht op elektronisch zakendoen, waarbij ook de baten voor de verschillende doelgroepen worden onderzocht.
180
Gaat u de verlaging van administratieve lasten ook nog monitoren op andere manieren dan op basis van schattingen van het effect van afzonderlijke maatregelen?
Ja, ik ben voornemens een «belevingsonderzoek» bij ondernemers te gaan uitvoeren. De OESO ontwikkelt op dit moment samen met een negental landen, waaronder Nederland, een instrument om de «voortgang en gevolgen» van regeldrukprogramma’s bij ondernemers te meten. Dit instrument dient als basis voor het onderzoek dat ik wil uitvoeren om de verlaging van regeldruk, waaronder administratieve lasten, te monitoren.
181
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de inkomsten uit onze aardgasbaten wel in blijven zetten voor investeringen in duurzaamheid en innovatie, nu bij de Slotwet 2010 de laatste uitgaven van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) zijn verrekend?
De uitgaven voor voormalige FES-projecten op het gebied van duurzaamheid en innovatie waartoe reeds besloten was lopen door t/m 2015. Deze uitgaven lopen nu echter niet meer via het FES, maar via de desbetreffende departementale begrotingen. De betreffende projecten zullen worden uitgevoerd. In die gevallen waar dat niet het geval is, zal de Kamer daarover door de verantwoordelijke minister worden geïnformeerd. In het kader van de ontmanteling van het FES heb ik, mede namens de minister van Financiën, mijn collega ministers hiervoor om aandacht gevraagd.
Ook zonder het FES zal er door het kabinet worden geïnvesteerd in de versterking van de economie. Niet meer via een afzonderlijk begrotingsfonds, maar als onderdeel van de algemene middelen die op de diverse begrotingen geoormerkt zijn voor innovatie en duurzaamheid. Wat betreft innovatie heeft het kabinet ervoor gekozen om dit minder via subsidies, maar meer via kredieten en fiscale regelingen te stimuleren (Innovatiefonds, WBSO, RDA). Ik verwijs u hiervoor graag naar de brief met het Rijksbrede overzicht van innovatiemiddelen die ik de Kamer voor de begrotingsbehandeling zal doen toekomen. Wat betreft duurzaamheid wijs ik u op de SDE+ regeling.
182
Hoe zorgt u ervoor dat ook toekomstige generaties kunnen profiteren van onze aardgasbaten, ook als het gas in de toekomst op is?
Via het FES zijn investeringen in de economische structuur van Nederland gedaan waar toekomstige generaties van kunnen profiteren. Dit kabinet heeft, gezien de huidige budgettaire situatie, ervoor gekozen tijdens deze kabinetsperiode geen gebruik te maken van het FES. Deze keuze zorgt ervoor dat het begrotingstekort en staatsschuld niet nog verder oplopen. Toekomstige generaties, die immers meebetalen aan de staatsschuld, profiteren hiervan.
183
Kunt u aangeven op welke belangrijke toeristische herkomstmarkten en doelgroepen steviger gaat worden ingezet in de periode 2012–2015 en waarom juist die doelgroepen zijn gekozen?
De Rijksbijdrage aan het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) wordt in de periode 2011–2015 afgebouwd van 16,6 miljoen euro naar 5,8 miljoen euro. Het NBTC zal zich met de nieuwe Rijksbijdrage sterker gaan richten op de belangrijkste toeristische herkomstmarkten (zoals België en Duitsland) en bezoekerssegmenten (zoals stedenbezoekers en zakelijke bezoekers).
Het NBTC werkt op dit moment aan een Strategisch Marketingplan voor de periode 2012–2015. Uiterlijk eind dit jaar zal ik op basis daarvan nieuwe prestatieafspraken met het NBTC vastleggen.
184
Welke kosten zijn de afgelopen jaren gemaakt voor het gerealiseerde compensatiebeleid en welke kosten zijn begroot voor de komende jaren?
De kosten voor de uitvoering van het compensatiebeleid die binnen het ministerie van EL&I worden gemaakt bestaan vnl. uit apparaatskosten (uitvoeringskosten voor arbeid, reis- en verblijf, organisatie e.d.). Deze zijn reeds jaren vrij stabiel rond een niveau van ca. 750 000 Euro.
Naast apparaatskosten worden er soms door compensatieplichtige bedrijven ook kosten voor compensatie doorberekend in de opdrachtwaarde aan het ministerie van Defensie. Uit onderzoek van PWC Consulting, in opdracht van de ministeries van Defensie en (toenmalig) Economische Zaken en aan de Tweede Kamer aangeboden in november 2002 bleek dat deze kosten gemiddeld ca. 2,6% van de opdrachtwaarde bedragen. [«Kosten/baten-analyse van het Nederlands compensatiebeleid» mijn briefnr. 2055585 d.d. 12 november 2002]
185
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van het besluit in Duitsland om te stoppen met kernenergie voor de betrouwbaarheid, veiligheid, duurzaamheid en het belang dat de energiesector heeft voor onze economie?
Sinds 2009 beschikt Nederland over een vermogenssurplus. Dit houdt in dat de elektriciteitsproductie in Nederland groter is dan de binnenlandse vraag. Zoals bekend zijn diverse centrales in Nederland in aanbouw, wat leidt tot een verdere groei van het vermogenssurplus. Het besluit in 2022 alle Duitse kerncentrales te sluiten, zal waarschijnlijk bijdragen aan de wenselijkheid de bestaande Nederlandse bouwplannen ook te realiseren. Nederland kan dan meer elektriciteit exporteren naar Duitsland. Duitsland wil de weggevallen productie door kerncentrales opvangen door energiebesparing en het realiseren van gascentrales. Naast een toenemende export van elektriciteit, kan dit ook leiden tot een toenemende export van gas naar Duitsland. Beide zaken zijn positief voor de Nederlandse economie.
De leveringszekerheid van Nederland komt door het besluit van de Duitse regering om te stoppen met kernenergie niet in gevaar. Conform de Monitoring Leveringszekerheid 2010–2026 zijn de vooruitzichten voor de leveringszekerheid van Nederland gunstig.
Het besluit van de Duitse regering heeft geen gevolgen voor het aandeel duurzame energie in de energievoorziening. Zowel in Nederland als in Duitsland blijven de doelen voor het aandeel duurzame energie in 2020 gelijk. Ook voor de veiligheid van kerncentrales heeft het besluit geen gevolgen. Kerncentrales moeten blijven voldoen aan de strengste veiligheidseisen, waarbij de lessen uit Japan worden meegenomen.
186
Kunt u aangeven hoe de Duitse energiemix eruit komt te zien als gevolg van het besluit van Duitsland om te stoppen met kernenergie, en op welke manier heeft dit gevolgen voor de Nederlandse energiesector?
In 2009 was de mix van elektriciteitsproductie in Duitsland: kolen 42%, nucleair 23%, hernieuwbaar 16%, gas 14%, olie 2%, overige 3%. Het besluit van de Duitse regering om af te stappen van kernenergie zal leiden tot een stapsgewijze verlaging van het aandeel nucleair in de mix van elektriciteitsproductie, tot nul uiterlijk in 2022. De Duitse regering heeft zich ten doel gestel het aandeel hernieuwbare energie te doen toenemen tot minimaal 30% van de elektriciteitsconsumptie in 2020. Daarnaast zal het aandeel gas naar verwachting toenemen. Hoe de exacte mix eruit zal komen te zien, is afhankelijk van de investeringen door marktpartijen in nieuwe productiecapaciteit, evenals het succes van energiebesparingsmaatregelen. Voor de Nederlandse energiesector heeft het besluit mogelijk een stijging van de export van elektriciteit en gas naar Duitsland tot gevolg.
187
Wat betekent het besluit in Duitsland om te stoppen met kernenergie voor de energieprijs in Nederland en de kosten die in Nederland gemaakt worden voor energie?
De elektriciteitsprijs komt tot stand in de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt. Het afschakelen van de acht oudste kerncentrales in Duitsland had een stijging van de elektriciteitsprijzen tot gevolg, ook in Nederland. Hoe de elektriciteitsprijzen zich verder zullen ontwikkelen, is afhankelijk van de wijze waarop de weggevallen productie van kerncentrales de komende jaren zal worden opgevangen.
Het effect op de kosten die in Nederland gemaakt worden voor energie zal naar verwachting zeer beperkt zijn. De prijzen voor grondstoffen als kolen, gas, olie en uranium komen immers op de mondiale markt tot stand. Het effect van het besluit van de Duitse regering is op mondiaal niveau naar verwachting gering.
188
Welke gevolgen heeft het besluit in Duitsland om te stoppen met kernenergie voor de netcapaciteit voor energie in Nederland en kunt u daarbij aangeven welke kosten en investeringen hier mogelijk mee gepaard gaan?
Het besluit in Duitsland heeft waarschijnlijk tot gevolg dat Nederland meer elektriciteit zal exporteren. Voornaamste beperkende factor voor deze export is de interconnectiecapaciteit tussen Nederland en Duitsland en congestie op het Duitse net. Uit analyses van TenneT blijkt dat, indien een groot deel van de in Nederland aangemelde nieuwbouwplannen ook daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, de beschikbare exportcapaciteit vanaf 2013 niet onder alle omstandigheden toereikend zal zijn om het export potentieel volledig te kunnen transporteren. Het is echter niet aannemelijk dat dergelijke maximum situaties zich zeer frequent zullen voordoen. TenneT voert nadere analyses uit in hoeverre een verdere uitbreiding van de interconnectiecapaciteit, mede gezien in het licht van de vele onzekerheden, wenselijk is. Investeringen in het netwerk zullen vooral binnen Duitsland moeten gebeuren. De kosten daarvan komen voor rekening van de Duitse consument.
189
Op welke manier kan de Nederlandse energiesector bijdragen aan de oplossing van het duurzame energievraagstuk dat is ontstaan doordat Duitsland het besluit heeft genomen om te stoppen met kernenergie?
Zowel de Duitse als de Nederlandse energiesector opereren op een Noord-West Europese energiemarkt. Het duurzame energievraagstuk in Duitsland beïnvloedt de ontwikkelingen op deze markt, en daarmee ook de Nederlandse energiesector. Door het Duitse besluit te stoppen met kernenergie is vervanging nodig voor de elektriciteit die in eerdere ramingen met kernenergie zou worden opgewekt. Deze vervanging zal binnen de voorwaarden van het Europese emissiehandelssysteem en de doelen voor duurzame energie plaatsvinden, dus een deel zal waarschijnlijk door hernieuwbare bronnen worden ingevuld. Echter, een deel zal waarschijnlijk door fossielgestookte centrales worden opgewekt.
Nederland kan op verschillende manieren bijdragen aan het duurzame energievraagstuk. Ten eerste kan een deel van de vervangende elektriciteit in Nederland worden opgewekt, ofwel uit hernieuwbare bronnen, ofwel uit fossielgestookte bronnen. Verder kan dit ook zonder implicaties voor de voorzieningzekerheid, omdat het elektriciteitsproductievermogen in Nederland de komende jaren naar de verwachting van ECN sterker zal stijgen dan de vraag. Wel kan een beperkter aanbod het prijsniveau op de Noord-West Europese markt beïnvloeden. Ten tweede kan bij sterke groei van variabele hernieuwbare elektriciteitsproductie, zoals zonne-energie en windenergie, vraag naar flexibel productievermogen ontstaan in de Noord-West Europese markt, om de elektriciteitsopwekking over te nemen als de variabele bronnen niet kunnen leveren. Nederlandse gascentrales zijn in het algemeen geschikt om deze flexibiliteit te leveren, en kunnen daardoor mogelijk profiteren via de onbalansmarkt.
190
Welke gevolgen heeft het besluit van Duitsland om te stoppen met kernenergie voor de bevordering van CO2-emissiereductie in Europa en in Nederland?
Het besluit van Duitsland om te stoppen met kernenergie heeft geen gevolgen voor de Europese doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 20% te verminderen ten opzichte van 1990. Het afschakelen van de kerncentrales kan wel leiden tot een opwaartse druk op de CO2-prijs onder het emissiehandelssysteem (ETS). Een hogere CO2-prijs geeft een sterkere prikkel aan bedrijven om hun uitstoot te verlagen door bijvoorbeeld te investeren in energiebesparing of andere CO2-arme technologieën. Vooralsnog heeft het afschakelen van de acht oudste kerncentrales in Duitsland echter geen noemenswaardig effect op de CO2-prijs gehad.
191
Waarom wordt bij een doelmatige en duurzame energievoorziening niet meer gesproken over CO2-afvang en -opvang?
De gelden voor CO2-afvang en opslag staan in de begroting vermeldt onder de titel Carbon Capture and Storage (pagina 81). In het Energierapport van 10 juni 2011 (TK 2010–2011, 31 510, nr. 45) is het kabinetsbeleid met betrekking tot CCS al verwoord. Deze ambitie is ongewijzigd.
192
Waarom is het stimuleren van decentrale energieopwekking hier niet genoemd?
In de Memorie van Toelichting is genoemd «het stimuleren van duurzame energieproductie». Dit betreft zowel grootschalige als decentrale opwekkingscapaciteit.
193
Waarom kiest u ervoor nu de Nederlandse bodemschatten te verkopen en niet in de toekomst, wanneer deze mogelijk meer waard zullen worden?
De Nederlandse overheid geeft concessies zonder einddatum voor winning van bodemschatten aan bedrijven, zodat deze bedrijven investeringszekerheid hebben. Deze concessies kunnen niet zomaar worden ingetrokken. Bovendien is er geen zekerheid dat bodemschatten in de toekomst meer waard zullen zijn. In de laatste 40 jaar heeft de gasprijs zeer sterk gefluctueerd; in historisch perspectief bezien is de huidige gasprijs bijzonder hoog.
Overigens is het beleid al sinds decennia erop gericht de Nederlandse bodemschatten optimaal te ontginnen. Hiertoe is het zogenaamde Kleine-velden-beleid ingevoerd. Dit houdt in dat de (relatief) kleine gasvelden relatief snel leeggeproduceerd mogen worden, waardoor de kans groter is dat de velden daadwerkelijk (door een commerciële partij) in productie worden genomen. Dit is mogelijk door het grote Groningengasveld als balansveld in te zetten. Aan de gasvraag (inclusief langetermijn-exportcontracten) wordt zo veel mogelijk tegemoet gekomen door productie uit de Kleine velden; het ontbrekende deel wordt bijgepast uit het Groningenveld. Hiernaast vindt uiteraard ook import van gas plaats. Om het Groningenveld met zijn balansfunctie te sparen wordt iedere vijf jaar een zogenaamd Groningenplafond vastgesteld voor de komende periode.
194
Kunt u aangeven waarom is gekozen voor de drie operationele doelstellingen zoals doelstellingen evalueert en hoe Nederland presteert in vergelijking tot andere landen?
De operationele doelstellingen in beleidsartikel 14 (Een doelmatige en duurzame energiehuishouding) weerspiegelen de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de minister van EL&I in de opgave om tot een internationaal concurrerende energievoorziening te komen, die betrouwbaar, veilig en duurzaam is.
In artikel 14 zijn diverse kengetallen opgenomen die inzicht geven in beleidsrelevante ontwikkelingen en zijn prestatie-indicatoren opgenomen die specifieke doelstellingen geven voor de mate van concurrentie in de energiemarkt, de vermeden CO2-uitstoot en het aandeel van het nationale energieverbruik voor welk hernieuwbare technieken zijn omgezet in secundaire oftewel bruikbare energiedragers. Naast kengetallen en prestatie-indicatoren geven beleidsevaluaties informatie over de effectiviteit en efficiëntie van het beleid. In 2013 zal een beleidsdoorlichting van het artikel plaatsvinden.
Voor wat betreft de doelstelling om een schone energievoorziening na te streven, is een landenvergelijking door PBL en ECN gemaakt. In deze vergelijking wordt het aandeel hernieuwbare energie aangegeven alsmede de resterende inspanning om het EU-doel in 2020 te realiseren. Deze vergelijking is opgenomen in de analyse van PBL en ECN die zij hebben opgesteld ter uitvoering van de motie Halsema. Voor deze analyse verwijs ik daarom naar de brief die 19 september jl. naar uw Kamer is verstuurd.
195
Welke aanvullende maatregelen gaat het kabinet nemen om het bindende Europese doel van 14% duurzame energie in 2020 te halen, aangezien uit de doorrekening van het PBL en ECN blijkt dat het kabinet met het huidige beleid uitkomt op 9 à 12% duurzame energie in 2020?
Met het ingezette beleid van dit kabinet kan een aandeel van 12% in 2020 worden gerealiseerd. Conform Regeerakkoord zal in 2014 een evaluatie van de SDE+ plaatsvinden. Daaruit kan blijken dat na deze kabinetsperiode nog aanvullende actie vereist is om het Europese doel volledig te realiseren. Zoals verwoord in de kabinetsreactie op de doorrekening van PBL en ECN staan dan diverse opties open: verdere aanscherping van de SDE+ systematiek, een leveranciersverplichting, import van duurzame energie, of extra budget voor de SDE+.
196
Op welke doorrekening van de kabinetsplannen baseerde u op 24 augustus 2011, in een speech op het Christelijk Sociaal Congres, dat we in 2015 op minimaal 11% duurzame energie uitkomen?
Deze verwachting van 11% komt overeen met de 11% die ik (eerder) met uw Kamer heb gedeeld tijdens het AO Energie van 22 juni jl. Uit berekeningen van PBL en ECN uit september jl. blijkt dat zelfs een aandeel van 12% mogelijk is. Een lager percentage komt in beeld als er belemmeringen van niet-financiële aard optreden, zoals ruimtelijke inpassing of vergunningverlening. Ik zal mij inspannen om die belemmeringen zoveel mogelijk op te lossen en te vermijden.
197
Welke sancties zijn er momenteel voor bedrijven die verantwoordelijk zijn voor olie- en gaslekken, bijvoorbeeld bij de boorplatforms op de Noordzee en voldoen deze sancties?
De toezichthouder (Staatstoezicht op de Mijnen) en het OM hebben met elkaar een handhavingstrategie vastgesteld voor oliemorsingen in de Noordzee. In deze strategie is een differentiatie aangebracht tussen handhaving bij kleinere en bij grotere morsingen. Bij oliemorsingen van meer dan 300 liter volgt direct een sanctie, bij morsingen kleiner dan 300 liter wordt opvolging in overleg met het OM vastgesteld. Boetebedragen liggen tussen de € 15 000,– (80 liter hydraulische vloeistof) en € 25 000,– (morsing van 5500 liter boorvloeistof).
Gaslekkages zijn qua effect van een geheel andere orde dan oliemorsingen. Bij gaslekkages gaat het, in tegenstelling tot oliemorsingen, niet om verontreiniging van de zee, maar om gevaar voor personen en om ongewenste emissies. Doorgaans worden bij gaslekkages geen boetes opgelegd. Veelal betreft het kleine lekkages waarbij het risico voor offshore personeel laag is. Ondanks dat gaslekkages doorgaans klein zijn, wordt zowel door de toezichthouder als door de gasproducenten veel aandacht besteed aan het ontrafelen van oorzaken, om daarvan te leren en calamiteiten te voorkomen.
198
Kunt u uiteenzetten welk bedrag correct is met betrekking tot dat er in de Memorie van Toelichting er voor het jaar 2010 een verschil tussen de cijfers is in de begroting 2012 van EL&I en het Financieel Jaarverslag 2010 van EL&I (in de begroting van EL&I staat op een verplichtingenbedrag van 15,207 miljard euro voor het jaar 2010 (een realisatie dus), deze komt niet overeen met het verplichtingenbedrag dat eerder (in het Financieel Jaarverslag 2010, pag. 57) is vermeld voor dit artikel. Daarin staat namelijk een realisatiebedrag ad. 8,171 miljard euro)?
In de persversie van de begroting 2012 was bij artikel 14 een realisatie van verplichtingen in 2010 vermeld van € 15,207 miljard. Dit is ruim € 7 miljard hoger dan het juiste bedrag, omdat per abuis niet alleen de in 2010 aangegane verplichtingen werden gepresenteerd, maar ook een deel van de verplichtingen die vóór 2010 waren aangegaan. Dit is nog gecorrigeerd vóór het uitbrengen van de definitieve versie van de begroting 2012 (zie pagina 73 in http://lbrb2011b-452000396.eu-west-1.elb.amazonaws.com/2012/voorbereiding/bdpf/13mvt.pdf).
199
Kunt u aangeven waarom de verplichtingen in 2010 en 2011 vele malen hoger zijn dan de verplichtingen in de daarop volgende jaren?
De mate waarin de verplichtingen in 2010 en 2011 uitstijgen boven de verplichtingen in de daarop volgende jaren is nagenoeg geheel toe te schrijven aan de SDE en de SDE+. In 2010 is voor een totaal van ruim € 7,2 miljard aan beschikkingen in het kader van de SDE afgegeven (inclusief € 4,4 miljard Wind Op Zee en € 1,3 miljard Noordoostpolder). In 2011 is een verplichtingenruimte van ruim € 3 miljard opgenomen voor het afgeven van beschikkingen in het kader van de SDE en de SDE+. Daarvan heeft bijna € 1 miljard betrekking op het restbudget Windenergie op zee, circa € 0,5 miljard heeft betrekking op het in 2011 nog afgeven van beschikkingen voor de SDE 2010 en de resterende € 1,5 miljard is bestemd voor de regeling SDE+ 2011.
200
Hoe wordt het criterium van «toekomstvastheid» van de energie-infrastructuur meegenomen in de voorbereidingen voor de privatisering van een minderheidsaandeel in de energie infrastructuur?
In het Energierapport heeft het kabinet aangekondigd een minderheidsprivatisering van TenneT en Gasunie te zullen toestaan. De toenemende integratie van de Europese energiemarkt vraagt om een goede samenwerking tussen de landelijke netbeheerders. Landelijke netbeheerders in andere landen zijn echter (gedeeltelijk) in private handen. Minderheidsprivatisering kan verregaande samenwerking vergemakkelijken. Bovendien kunnen TenneT en Gasunie hierdoor extra kapitaal aantrekken. Hiervoor is een wetswijziging nodig. De huidige Elektriciteitswet bevat namelijk een absoluut privatiseringsverbod voor TenneT. Voor Gasunie bestaat strikt genomen de mogelijkheid tot privatisering al wel. De Elektriciteitswet en de Gaswet zullen zo aangepast worden dat (alleen) minderheidsprivatisering mogelijk is. In het Energierapport is helder gesteld dat de Staat de meerderheid van de aandelen en de meerderheid van de zeggenschap behoudt.
Samen met de minister van Financiën ben ik dit traject aan het vormgeven. Voor het eind van het jaar stuur ik uw Kamer een brief over de aanpak en de uitgangspunten van de minderheidsprivatisering. Bij de aanpak wordt vooralsnog geen enkele optie uitgesloten. Zoals ik in het debat over het Energierapport (22 juni jl.) heb toegezegd, wordt hierbij ook gekeken naar de mogelijkheid van certificaten. Voor alle opties wordt onder andere in kaart gebracht of de publieke belangen voldoende geborgd zijn en of ze voldoen aan de relevante wet- en regelgeving. Conform toezegging aan uw Kamer zullen in de toelichting op het wetsvoorstel de zeven centrale vragen uit het IAK worden beantwoord. Ook zal een Markteffectentoets worden uitgevoerd.
201
Welke acties worden ondernomen om de voorzieningszekerheid te bevorderen en waarom staan deze hier niet genoemd?
Het Energierapport van juni 2011 wordt in par. 4.4 ingegaan op een actieve energiediplomatie met het oog op voorzieningszekerheid en bevordering van internationale handel. Voor de langere termijn is internationale samenwerking op het gebied van duurzame energie (bijv. technologische samenwerking, afstemming reguleringsregimes) en uiteraard de stimulering van duurzame energie in Nederland eveneens relevant.
In het Energierapport staat dat energiediplomatie in eerste instantie een Europese aangelegenheid is, aangezien de Europese voorzieningszekerheid ook die van Nederland verbetert. Regelmatiger contacten met onze buurlanden, zowel op ambtelijk als op politiek niveau, en actief optreden in EU-verband is dan ook belangrijk. We blijven voorts een groot belang hechten aan het International Energy Agency, als samenwerkingsverband van OESO-landen, en aan het International Energy Forum als mondiaal samenwerkingsverband. Last but not least onderhoudt Nederland met het oog op voorzieningszekerheid ook bilaterale relaties met een aantal belangrijke energielanden. Daarbij gaat het zoals gezegd niet alleen om voorzieningszekerheid, maar ook om kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Aangezien het Energierapport 2011 op het bovenstaande uitgebreid ingaat en ten opzichte van vorige jaren alleen de richting, maar niet de aard van de activiteiten is veranderd, is ervan afgezien om er in de begroting niet verder op in te gaan.
202
Waarop is het bedrag dat voor kernenergie wordt vrijgemaakt gebaseerd?
Zie antwoord vraag 85.
203
Welke garantie is er dat dit geld dat vrijgemaakt wordt voor kernenergie inderdaad terugkomt in de staatskas en wat is de rentevoet daarbij?
In het overzicht op p.81 is een sterke terugval te zien in de kosten vanaf 2014. Gestreefd wordt dat vanaf 2013 de vergunninghouders zo volledig mogelijk gaan betalen voor de verleende diensten. In andere landen is dat al langer gebruikelijk en er ontstaat dus een «level playing field». Om dat mogelijk te maken wordt het Bijdragenbesluit Kernenergiewet aangepast. Onderzocht zal worden of en hoe kosten, die de overheid in het voortraject heeft gemaakt, kunnen worden verhaald. Zie het antwoord op vraag 87.
204
Op welke manier verhoudt het bedrag dat vrijgemaakt wordt voor kernenergie zich tot het standpunt dat de markt gaat over de keuze voor de elektriciteitsproductie?
De markt kiest of er wel of niet een vergunning wordt aangevraagd en betaalt dan in beginsel voor de werkelijke kosten van vergunningverlening en handhaving/toezicht. De overheid is verantwoordelijk voor de veiligheid en legt de kosten van de beoordeling van de veiligheid en handhaving bij de markt. Zie verder de antwoorden op vraag 87 en vraag 203.
205
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld u heeft gereserveerd ten behoeve van innovatie van alternatieve energie en waar is dit in de begroting opgenomen?
Nee, dat is nu niet precies aan te geven. Het is aan het topteam energie om op korte termijn met voorstellen te komen voor de inhoudelijke prioriteiten bij energie-innovatie en de bijbehorende verdeling van de beschikbare budgetten.
206
Welke voorwaarden worden verbonden aan innovatie van alternatieve energie?
Zoals het kabinet in het Energierapport aangeeft is de aanpak gericht op het ontwikkelen en het rendabel maken van hernieuwbare energietechnologieën, zodat deze op termijn kunnen concurreren met grijze energie. De inzet is vooral gericht op het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe technieken waar Nederlandse kennisinstellingen, wetenschappers en bedrijven goed in zijn. Dit levert extra kennis, banen en inkomsten op.
207
Hoeveel geld gaat er naar WKK in de glastuinbouw en waar is dit in de begroting opgenomen?
De Energie-investeringsaftrek (EIA) biedt mogelijkheden voor financiële steun aan efficiënte WKK in de glastuinbouw. Aan de efficiëntie van de WKK worden energetische normen gesteld. Daarnaast geeft de EIA ook steun aan duurzame opties in de glastuinbouw als warmtepompen, aardwarmtewinning, warmtekrachtinstallaties gestookt met biomassa, ketels gestookt met biomassa en systemen voor benutting van afvalwarmte aan tuinbouwkassen.
In het jaar 2010 is totaal voor een bedrag van € 4 miljoen fiscale aan steun gegeven aan investeringen in efficiënte WKK’s. Dit bedrag komt dus ten laste van het EIA budget.
In het lopende jaar 2011 is tot nog toe voor € 0,9 miljoen aan fiscaal voordeel verstrekt. Investeringen die worden gedaan in 2011 kunnen nog tot en met eind maart 2012 gemeld worden.
208
Hoeveel kassen a la de Zonneterp kunnen daarmee worden gefinancierd, afgaande op het bedrag dat de eerste daarvoor heeft gekregen?
Het is goed mogelijk dat onderdelen van het Zonneterp project ook steun hebben gekregen van fiscale regelingen als de EIA en wellicht ook vanuit de Milieu investeringsaftrek (MIA) of de regeling Willekeurige Afschrijvingen Milieu-investeringen (VAMIL). Fiscale gegevens zijn echter niet openbaar waardoor ik de totale bijdrage van de overheid aan het project Zonneterp niet kan bepalen en de gevraagde berekening dus niet kan maken.
209
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja hoeveel geld, u heeft gereserveerd ten behoeve van de opslag van CO2 en waar het in de begroting is opgenomen?
Op pagina 81 is in de tabel Financieel Overzicht Instrumentarium van de operationele doelstelling 14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening een reeks gepresenteerd voor Carbon Capture and Storage. Deze reeks luidt:
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|---|---|---|
21,1 |
18,1 |
81,2 |
49,4 |
49,1 |
22,4 |
8,7 |
De uitgaven op de EL&I begroting zijn reeds verplicht voor de projecten ROAD en Pegasus en het CATO-2 R&D-programma voor CCS. Daarnaast is voor het jaar 2011 € 7 mln opgenomen ter dekking van de onkostenvergoeding aan Shell vanwege de stopzetting van het demonstratieproject in Barendrecht. Het restant betreft een reservering voor de cofinanciering van het Green Hydrogenproject, waarvoor in mei 2011 een aanvraag in het kader van de NER300-regeling bij de Europese Commissie is ingediend. Medio 2012 neemt de Europese Commissie een besluit welke projecten worden geselecteerd.
210
Welke inspanning wordt er gepleegd om een eigen, onafhankelijke energievoorziening op te bouwen?
Het kabinet streeft naar een energievoorziening die in verschillende opzichten betrouwbaar is. Dat houdt in dat daaraan in verschillende domeinen gewerkt wordt; in het Energierapport 2011 wordt dit uitgebreid toegelicht. De beschikbaarheid van primaire energiebronnen wordt gewaarborgd door een actieve mondiale energiepolitiek en door het stimuleren van de winning van binnenlandse bronnen van zowel fossiele (door een gunstig mijnbouwklimaat) als investeringen in duurzame energie (door o.a. gerichte subsidies). Daarbij wordt gestreefd naar een balans tussen de verschillende bronnen, zodat de geopolitieke en economische risico’s gespreid blijven.
De betrouwbaarheid van de levering blijft op peil door te zorgen voor adequate infrastructuur, voldoende productiecapaciteit voor gas en elektriciteit en een goede werking van de markt. Deze betrouwbaarheid beziet het kabinet in Europees kader. De verantwoordelijke netbeheerders in Europese landen analyseren regelmatig de uitkomsten van vraag en aanbod op de markt op mogelijke knelpunten ten aanzien van de enerzijds mogelijke spanningen tussen de vraag en aanbod van gas en elektriciteit en enerzijds de gevraagde transportcapaciteit. Gesignaleerde knelpunten worden door hen in overleg met de betrokken lidstaten geadresseerd. De Europese Commissie werkt voorts aan extra communautaire voorzieningen om knelpunten in de grensoverschrijdende verbindingen op te lossen.
211
Wat is het effect van de inzet op kernenergie met betrekking tot de onafhankelijkheid van instabiele regio’s?
De grondstof voor elektriciteitsproductie in kerncentrales is uranium. Uranium is voor het grootste deel afkomstig uit stabiele landen in de wereld, zoals Canada, Australië en Kazachstan. Daarnaast is in een kerncentrale, in vergelijking met kolen- en gascentrales, een relatief kleine hoeveelheid grondstof per opgewekte eenheid elektriciteit nodig. De inzet op kernenergie past dus goed in het streven naar meer onafhankelijkheid van instabiele regio’s.
De voornaamste afhankelijkheid van instabiele regio’s doet zich voor bij olie. Olie wordt vooral gebruikt in de transportsector en als grondstof voor het maken van bijvoorbeeld plastic, terwijl kernenergie puur in de elektriciteitssector wordt toegepast. Kernenergie zal de afhankelijkheid van olie indirect verminderen, wanneer het aandeel elektriciteit in de totale energiemix groter wordt. Bijvoorbeeld: door een toenemend aandeel elektrisch vervoer, deels voorzien van elektriciteit uit kerncentrales, neemt de afhankelijkheid van olie in de transportsector af.
212
Wat is het potentieel aan energiebesparing in de gebouwde omgeving in Nederland en welke investering is ervoor nodig om deze potentie te realiseren, hoeveel geld wordt hiervoor in de begroting uitgetrokken en waarop is dit bedrag gebaseerd?
De minister van BZK is verantwoordelijk voor het stimuleren van energiebesparing en reductie van CO2-uitstoot binnen de sector gebouwde omgeving. De gebouwde omgeving is goed voor zo’n 30% van het totale energieverbruik in Nederland. Om de kabinetsdoelstelling van 20% CO2-reductie in 2020 te realiseren moet er ook in de gebouwde omgeving energie worden bespaard. Energiebesparing is ook nodig om mensen in de gelegenheid te stellen om meer greep te krijgen op hun woonlasten. Bovendien levert energiebesparing in de gebouwde omgeving een stimulans op voor de bouwsector.
Het belangrijkste instrument om energiebesparing in de gebouwde omgeving te bereiken is het Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving. Dit plan biedt een visie voor deze kabinetsperiode en richt zich op medewerking van marktpartijen. Het plan bestaat uit maatregelen zoals gedragsbeïnvloeding, het verbeteren van de energetische kwaliteit van gebouwen, inzet van wet- en regelgeving, innovatie en kennisoverdracht. Op de BZK-begroting, artikel 4, worden hiervoor gelden beschikbaar gesteld in 2012 en volgende jaren. Het merendeel van de uitgaven in 2012 is overigens al juridisch dan wel bestuurlijk verplicht.
Er is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid: de overheid biedt heldere kaders en randvoorwaarden. Maar de markt moet het gaan doen. Het kabinet heeft vertrouwen in deze publiek-private samenwerking. In het kader van de uitvoering van de motie-Halsema schatten PBL en ECN in dat het energiebesparingtempo in de gebouwde omgeving in de periode 2011–2020 uitkomt op 1,5–1,9%. Er is daarbij echter nog geen rekening gehouden met het effect van belangrijke onderdelen van de publiek-private samenwerking, zoals de herijking van de convenanten en de Blok-voor-Blok-aanpak omdat deze op dit moment nog worden uitgewerkt.
213
Hoeveel kilowattuur aan electriciteit wordt er de komende vier jaar uit zon, zee en wind gewonnen en hoe verhoudt zich dit tot de conventionele energieopwekking?
Volgens (voorlopige) cijfers van het CBS is er in 2010 in totaal 115 miljard kilowattuur elektriciteit geproduceerd in Nederland. Ongeveer een tiende deel daarvan, 11 miljard kilowattuur, was afkomstig uit duurzame energiebronnen. Voor de komende vier jaar is een groei voorzien van ca. 12 miljard kilowattuur in 2012 naar ruim 13 miljard kilowattuur in 2015. Deze getallen zijn grotendeels gebaseerd op prognoses rond de regelingen Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) en Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE en SDE+). De cijfers omvatten naast electriciteit uit zon, zee en wind ook elektriciteit uit biomassa. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de SDE+ naast duurzame elektriciteit ook andere vormen van duurzame energie ondersteunt, zoals groen gas en duurzame warmte.
214
Welke afspraken (kunnen) worden gemaakt met niet-ETS-bedrijven?
Met de niet ETS-bedrijven zijn de meerjarenafspraken energie-efficientie 3 (MJA3) afgesloten. Met MJA3 wordt op een efficiënte wijze energiebesparing bij de industrie gestimuleerd. Energiebesparing leidt tot minder CO2-uitstoot, maar ook tot een financiële besparing voor de gebruiker, waarmee de concurrentiepositie van Nederland kan worden verbeterd.
Daarnaast sluit dit kabinet Green Deals af om de verduurzaming te versnellen. Ook voor niet-ETS-bedrijven geldt dat zij initiatieven voor Green Deals kunnen indienen. In de eerste ronde is bijvoorbeeld met MKB Nederland een deal gesloten over energiebesparing bij MKB bedrijven.
215 en 216
Valt duurzame warmte vanaf 2012 nu onder de SDE+ of blijft dit een opzichzelfstaande post?
Als duurzame warmte een opzichzelfstaande post blijft, waar waarom gaat deze post dan drastisch omlaag vanaf 2012?
Ik ben voornemens grootschalige duurzame warmte vanaf 2012 onder de SDE+ te laten vallen. Om dat mogelijk te maken heb ik een wijziging van het Besluit SDE in voorbereiding. Met het toevoegen van een aantal hernieuwbare warmte categorieën wordt het potentieel aan relatief kosteneffectieve projecten vergroot.
Op dit moment zijn er geen voornemens voor beleid specifiek gericht op duurzame warmte buiten de SDE+ met uitzondering van de garantieregeling geothermie. De middelen op de begroting voor duurzame warmte betreffen vooral de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen.
217
Hoe verhouden eventuele convenanten op vlak van duurzame warmte zich tot de energiebesparingsrichtlijn die op dit moment in EU-verband besproken wordt?
Convenanten die relevant zijn voor warmte, zoals de meerjarenafspraken energie-efficiëntie en diverse Green Deals, zijn veelal toegesneden op specifieke lokale behoeften en mogelijkheden van vraag en aanbod voor warmte. De energiebesparingsrichtlijn, waarover onderhandeld wordt, stelt voor om verplicht in geheel Europa op dezelfde wijze om te gaan met warmte, daarbij uitgaande van warmteaanbod. Nederland is tegen een dergelijke verplichting omdat juist lokale omstandigheden bepalend zijn voor de kosten-effectiviteit.
218
Kunt u een overzicht geven van de zaken die nog besproken moeten worden in de nadere discussies over de CO2-doelen 2020 in EU-verband en welke variabelen en doelstellingen voor Nederland zijn vastgesteld of nog vastgesteld moeten worden?
In het Europese klimaat en energiepakket dat in 2009 formeel is bekrachtigd, is een doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 20% te verminderen ten opzichte van 1990 vastgelegd. Deze doelstelling is verder uitgewerkt in een doel van 21% ten opzichte van 2005 voor de sectoren die onder het emissiehandelssysteem (ETS) vallen en een doel van 10% ten opzichte van 2005 voor de sectoren daarbuiten (non-ETS). Voorts is in 2009 de EG-richtlijn handel in broeikasgassen herzien. Deze herziening heeft geen effect op de hoogte van de CO2-doelstelling, maar dient ter verbetering en uitbreiding van het emissiehandelssysteem. Dit richtlijn gaat vanaf 2013 in werking. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn ligt thans ter behandeling in de Tweede Kamer.
In Europees verband staan de bestaande CO2-doelen voor de periode tot en met 2020 niet ter discussie. Wel geldt het aanbod van de EU nog steeds om de 20% CO2-reductie onder voorwaarden, waaronder vergelijkbare doelstellingen door ontwikkelde landen en adequate acties van ontwikkelingslanden, te verhogen naar 30% reductie in 2020 nog steeds. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, zal ook de discussie over de Europese verhoging opnieuw starten.
219
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid CO2 die vanaf 2007 jaarlijks is bespaard, met per instrument of project het beleidsbudget, de doelstelling en de daadwerkelijke gerealiseerde besparing?
Een doorrekening van de effecten van de instrumenten op de CO2 uitstoot heeft uw Kamer op 8 juni van dit jaar ontvangen van de staatssecretaris van infrastructuur en milieu. Uit deze doorberekening blijkt dat Nederland op koers ligt voor Europese doelstelling voor 2020. En nadere opsplitsing van de effecten heeft weinig toegevoegde waarde omdat door de samenhang tussen de instrumenten met name het totaal effect van pakket aan instrumenten relevant in plaats van de effecten van individuele instrumenten. Verdere opsplitsing is dan ook niet relevant voor het uitgezette beleid en zou in deze tijden van bezuiniging ook een onevenredig beslag leggen op menskracht en middelen.
220
Wat is de vermeden CO2-uitstoot door Clean Development Mechanism-projecten en is dit inclusief de bijdrage van het recent besproken vermeende Chinese CO2-misbruik via HFC-3 productie, waar het ministerie in participeerde en welk percentage van de via CDM vermeden CO2-uitstoot is met dit project gemoeid?
Nederland verwacht voor de Kyoto-periode voor 30,8 Mton door middel van CDM-projecten geleverd te krijgen. Hiervan is naar verwachting 13,9 Mton afkomstig van HFK-projecten. Overigens heeft onderzoek van de Verenigde Naties in 2010 aangetoond dat alle bestaande HFK-projecten voldoen aan de afgesproken regels. Ik verwijs u hierbij tevens naar de antwoorden van staatssecretaris Atsma op de door het lid Van Veldhoven gestelde vragen over de inzet van Nederlandse CDM projecten gebaseerd op HFC en N2O beperkingen (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1081 Herdruk).
221
Wat is de totale som aan uitgaven die per jaar besteed is aan Joint Implementation projecten tijdens de Kyoto periode?
In totaal is tijdens de Kyoto periode € 72,3 mln betaald voor de aankoop van rechten uit Joint Implementation projecten. Dit is inclusief de € 30 mln aan rechten die zijn aangekocht via het Green Investment Scheme (GIS) bij Letland en deelname voor aankoop van rechten via het Prototype Carbon Fund (PCF). Het gaat in totaal om de volgende betalingen per jaar:
2008 € 9,1 mln.
2009 € 44,2 mln.
2010 € 11,6 mln.
2011 € 7,3 mln. (dit zijn de uitgaven t/m september)
Totaal € 72,3 mln.
Kyoto uitgaven die vooraf aan de periode 2008–2011 zijn gemaakt, zijn in deze berekening buiten beschouwing gelaten.
222
Waarom wordt de rijkscoordinatieregeling toegepast op een eventuele nieuwe kerncentrale?
Op grond van artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 is de Rijkscoördinatieregeling automatisch van toepassing op alle elektriciteitscentrales van 500 MW en meer. Aangezien het voornemen van zowel ERH als Delta betrekking heeft op een kerncentrale van maximaal 2500 MW, wordt de rijkscoördinatieregeling hierop toegepast.
223
Hoe onzeker is de geschatte jaarlijkse toename in duurzame energie van 0,5%?
De vraag is niet geheel duidelijk, maar in zijn algemeenheid is er sprake van diverse onzekerheden zowel qua ontwikkeling van het totale energieverbruik (het zogenaamde noemereffect), als de mogelijkheden voor uitrol van duurzame energie. Voor wat betreft dat laatste zijn ruimtelijke ordening en tijdige vergunningverlening van doorslaggevend belang.
224
Wat is de omvang van het budget voor de garantieregeling voor misboren bij geothermie?
In de ontwerpbegroting 2012 is geen budget voor de garantieregeling opgenomen. Het restant budget waarvoor in 2011 geen garanties zijn verstrekt (€ 39 mln), zal in beginsel bij Voorjaarsnota worden toegevoegd. Het uitgavenbudget heeft een omvang van € 10 mln (+ ontvangen premies).
225
Waarom wordt bij de vormgeving van een leveranciersverplichting niet over de optie «hybride» gerept?
De term «hybride» in relatie tot een leveranciersverplichting is geïntroduceerd naar aanleiding van onderzoek van ECN, waarbij de optimale mix tussen een leveranciersverplichting en eventueel aanvullende subsidie kan worden gevonden. In deze fase reeds uitgaan van een hybride systeem veronderstelt dat er aanvullende subsidie (bijvoorbeeld uit de boeteopbrengst) naast een leveranciersverplichting zal komen. Dat is evenwel een vraag, die later beantwoord moet worden. Om hierop niet vooruit te lopen, rep het kabinet nu niet van een «hybride» systeem.
226
Het behandelen van klachten over oneerlijke concurrentie ten opzichte van Nederlandse bedrijven komt aan bod in de begroting, maar andersom niet, waarom is dat en welke voorzieningen zijn hiervoor getroffen?
Het behandelen van klachten over oneerlijke concurrentie t.o.v. van Nederlandse bedrijven betreft activiteiten in het buitenland. De Nederlandse overheid staat Nederlands bedrijven bij met het doel om problemen die (gedeeltelijk) op publiek vlak liggen, te helpen oplossen.
Mocht zijn bedoeld dat niet duidelijk is of voorzieningen zijn getroffen om klachten over oneerlijke concurrentie t.o.v. buitenlandse bedrijven te behandelen dan is het antwoord dat de Nederlandse overheid niet over buitenlandse bedrijven gaat, behalve als het buitenlandse bedrijven in Nederland betreft. Het Netherlands Foreign Investment Agency staat in voorkomende gevallen buitenlandse bedrijven bij in zaken die met de overheid te maken hebben. In Nederland is de NMa de partij die toeziet op eerlijke concurrentie.
227
Wat is de reden dat de bedragen voor punt 15.1 «Bevorderen van vrij internationaal handelsverkeer en versterken van de mondiale rechtsorde, met aandacht voor maatschappelijke verantwoordelijkheid» in de tijd afnemen?
De afloop in de reeks van middelen beschikbaar voor operationele doelstelling 15.1 betreft – zoals in de financiële tabel te lezen is – zowel afname van het budget Overig als afname van het budget Programma Internationalisering Beroepsonderwijs (PIB). Vanuit het budget Overig worden incidentele projecten zoals onder andere de Nederlandse deelname aan Wereldtentoonstellingen gefinancierd. Het budget bestaat uit zowel eigen middelen als overgeboekte bijdragen van andere departementen. Wanneer het kabinet besluit om in de toekomst deel te nemen aan een tentoonstelling, zal het budget Overig toenemen door de overboekingen van bijdragende departementen en de eigen bijdrage. De afloop in het budget PIB betreft uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen.
228
Kunt u een overzicht geven van studies (o.a. WB maar ook NGO’s en denktanken) die de verwachte welvaartswinst van een verdere wereldwijde handelsliberalisering hebben berekend en kunt u daarbij per studie aangeven wat de verwachte welvaartswinst voor zowel de ontwikkelde als de minst ontwikkelde landen zijn?
Een studie naar verwachte welvaartswinst van verdere handelsliberalisering, verricht in opdracht van het toenmalige ministerie van Economische Zaken door het Landbouw Economisch Instituut en het Tinbergen Instituut, ging Uw Kamer begin 2003 toe (Kamerstuk 25 074, nr. 54). Een overzicht uit 2006 van soortgelijke studies (Anderson en Martin (Wereldbank), Polaski (Carnegie Institute), Hertel en Keeney (Purdue University), CEPII, Copenhagen Economics, IFPRI, het Zweedse Board of Trade en de Australian Productivity Commission) wordt gegeven onder trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/september/tradoc.129213.pdf. De meest recente relevante Wereldbankstudie is «Implications of the Doha Market Access Proposals for Developing Countries (Policy Research Working Paper 5679 van juni 2011)». Hierin worden ook andere recente studies bekeken. «Economic Impact of potential outcome of the DDA» (Rapport d’Étude No 2009 – 01, mei 2009 van het Centre d`Études Prospectives et d’Informations Internationales) is de meest recente algemene studie van de EU op dit terrein.
Het is niet mogelijk om getallen uit verschillende studies te vergelijken omdat de daaraan ten grondslag liggende scenario’s en veronderstellingen verschillend zijn. De uitkomsten van studies op dit terrein hebben wel met elkaar gemeen dat algemene liberalisering van goederen- en dienstenhandel op zich voor de minst ontwikkelde landen, in tegenstelling tot andere ontwikkelingslanden, nauwelijks welvaartswinst zal opleveren of, volgens o.a. de laatstgenoemde EU-studie, een bescheiden welvaartsverlies zal veroorzaken.
Voor de minst ontwikkelde landen is het daarom van belang dat de Doha-ronde niet alleen gaat over tarieven. Handelsfacilitatie – grofweg alle maatregelen die ertoe kunnen bijdragen dat goederen bij in- en uitvoer sneller worden afgehandeld – levert grote winst op. Ook Aid for Trade, waartoe tijdens de ministeriële WTO-Conferentie te Hongkong (2005) een beslissende aanzet werd gegeven, stelt landen in staat obstakels te bestrijden die deelname aan de wereldhandel verhinderen. Daarnaast zijn onderwerpen als beperking van katoensubsidies en uitbreiding van geheel vrije toegang voor minst ontwikkelde landen tot de VS, Japan en belangrijke opkomende markten voor minst ontwikkelde landen gunstig.
229
Kunt u aangeven hoe een actieve behartiging van de Nederlandse belangen overeenkomen met de behartiging van de belangen van de minst ontwikkelde landen in het kader van bilaterale onderhandelingen van de EU-handelsakkkoorden en de WTO?
Nederland weegt bij onderhandelingen altijd de offensieve en defensieve handelsbelangen af. De Nederlandse regering streeft er naar om ook de NTC’s te adresseren in de onderhandelingen, daarbij rekening houdend met het ontwikkelingsniveau van de wederpartij.
De Nederlandse inzet in WTO-kader is breder dan alleen behartiging van eigen Nederlandse belangen. De inzet van het kabinet in de WTO-Doharonde behelst het streven naar een ambitieus, volledig en gebalanceerd eindresultaat dat rekening houdt met de ontwikkelingsdimensie. In de praktijk komt dat tot uitdrukking doordat Nederland regelmatig aandacht vraagt voor de minst ontwikkelde landen in discussies en onderhandelingen in kader van de Doharonde. Voor MOL's is deze ronde overigens ook een zogenaamde gratis ronde; zij hoeven niets te geven en krijgen wel nieuwe markttoegang in andere landen. Voor EU-handelsakkoorden geldt dat de Nederlandse inzet uiteraard Nederlandse belangen en zorgen meeneemt, maar tegelijkertijd altijd ook rekening houdt met het ontwikkelingsniveau van de onderhandelingspartner. In geval van minst-ontwikkelde landen geldt echter dat de EU hen al vrijwel volledige tariefvrije, quotavrije toegang (onder de «Everything but arms»-regeling) verleend voor hun producten zonder dat de EU daar iets voor terugvraagt. Nederland is hiervan een groot voorstander en roept (ook bij monde van de EU) andere ontwikkelde landen en de opkomende economieën die daartoe in staat zijn, op om ook volledige tariefvrije, quotavrije toegang aan MOLs te verlenen.
230
Kunt u een overzicht geven van partijen en organisaties die in opdracht van of in samenwerking met het ministerie van EL&I activiteiten ontplooien en uitvoeren op de terreinen van MVO, ketenverantwoordelijkheid en Non-Trade Concerns, met per activiteit en organisatie de publieke en private bijdrage?
Hieronder treft u een overzicht van organisaties die activiteiten uitvoeren voor EL&I op het gebied van MVO beleid, waaronder ketenverantwoordelijkheid. Op het gebied van non-trade concerns lopen geen opdrachten. Het overzicht is gebaseerd op activiteiten die nu plaatsvinden en waarvan we weten dat die in 2012 door zullen lopen. De geschatte publieke/private bijdrage in 2012 is gebaseerd op de werkelijke kosten in 2011.
Organisatie |
Omschrijving activiteiten |
Publieke bijdrage |
Private bijdrage |
---|---|---|---|
MVO Nederland |
MVO Nederland voorziet bedrijven en branches van actuele en toegespitste informatie over MVO en tal van duurzaamheidthema's, activeert bedrijven en branches om met MVO aan de slag te gaan en helpt hen bij de implementatie ervan. Daarnaast voert MVO Nederland diverse projecten uit o.a. op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, maatschappelijk betrokken ondernemen, stimuleren van arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en voorlichting over de recent geactualiseerde OESO-richtlijnen en duurzaam inkopen |
ca. 2,3 mln |
Ca. 1 mln. |
In 2011 KPMG, uitvoerder in 2012 nog onbekend |
Uitvoering transparantie benchmark |
ca. 250 000 |
n.v.t. (wel inzet in uren van private vertegenwoordigers in panel van deskundigen en de jury) |
NEN |
ISO 26 000 is de internationale norm voor implementatie van MVO die eind 2010 gepubliceerd is en die wordt beheerd door het NEN. De normcommissie van het NEN, waarin EL&I vertegenwoordigd is, onderneemt activiteiten als ondersteunen toepassing ISO26000 bij het MKB en het delen van ervaringen t.b.v. de evaluatie in 2014. EL&I ondersteunt het NEN met een jaarlijkse subsidie. De subsidie voor 2011 betreft de helft van de kosten voor de verdere ontwikkeling van een zelfverklaring voor bedrijven en een bijdrage aan 6 leden van de normcommissie, zodat alle 6 stakeholdergroepen vertegenwoordigd zijn |
ca. 25 000 |
ca. 25 000 |
Institute of Social Studies, Erasmus University |
Onderzoek naar patronen in ketenverantwoordelijkheid in opkomende markten. |
ca. 41 000 |
ca 55 000 |
Nationaal Contact Punt |
Het Nederlandse onafhankelijke NCP heeft tot taak de toepassing van de Richtlijnen te bevorderen, middels voorlichting over de Richtlijnen en bemiddeling bij geschillen over naleving van de Richtlijnen |
ca. 260 000 |
n.v.t. |
Voluntary Principles on Security and Human Right |
De Voluntary Principles zijn gericht op het bevorderen van respect voor mensenrechten bij de bescherming van bedrijfsterreinen en -faciliteiten van grondstoffenbedrijven die operen in conflictgebieden. |
ca. 25 000 |
n.v.t. |
231
Kunt u een overzicht geven van de kennisinstellingen zoals hogescholen (lectoraten) en universiteiten (bijv. vakgroepen en hoogleraren) die actief zijn op de terreinen van MVO, ketenverantwoordelijkheid en Non-Trade Concerns, in de vorm van een overzicht, met per instelling een overzicht van het aantal betrokkenen of de omvang van de activiteiten?
Een dergelijk overzicht is bij ons niet beschikbaar.
232
Hoe gaat u zich inzetten voor draagvlakversterking voor globalisering in de Nederlandse maatschappij?
Globalisering is in essentie een toename van internationale verkeer in handel, kapitaal en arbeid. Het draagvlak voor globalisering wordt ten eerste bepaald door hoe het kabinet spreekt over globalisering. Niet in termen van angst, maar in termen van kansen met tegelijkertijd ook oog voor de zorgen van mensen. Hierop moet een antwoord komen dat mensen aanspreekt, maar vooral ook dat de maatschappij verbindt in plaats van verdeelt. Door als kabinet duidelijk te maken wat het belang is van bijvoorbeeld de Europese Unie en buitenlandse kenniswerkers voor de Nederlandse economie en individuele burgers kan het draagvlak worden versterkt. Maar ook door oog te hebben voor mensen die het moeilijk hebben als gevolg van de globalisering. Tijdens publieke optredens wijzen de minister en de staatssecretaris en op het Nederlandse belang bij open markten voor handel en investeringen. Ook is er aandacht voor maatschappelijke aspecten van globalisering. Zo organiseert EL&I in samenwerking met het Amsterdamse culturele centrum Felix Meritis op 25 oktober een debatavond over maatschappelijk verantwoord ondernemen vanuit een Aziatisch perspectief. En de bijzondere aandacht die de economie en cultuur van Brazilië dit jaar in ons land krijgen, is bijvoorbeeld goed voor een open houding richting dit internationaal sterk opkomende Zuid-Amerikaanse land.
Ten tweede is het beleid erop gericht om de Nederlandse economie sterk te positioneren in de globalisering. Het topsectorenbeleid en het internationaal ondernemenbeleid dragen eraan bij dat het Nederlandse bedrijfsleven meer kan profiteren van de snel groeiende markten in de opkomende economieën. Ook het acquisitiebeleid van buitenlandse investeringen met zijn belangrijke focus op Azië zorgt voor banen en inkomen in Nederland.
Ten derde heeft het kabinet de SER om advies gevraagd over de gevolgen voor Nederland van de verschuivende economische machtsverhoudingen van het westen naar het oosten en zuiden. Dit advies wordt in de loop van 2012 verwacht.
233
Wat is het doel hierbij en hoeveel budget is hiervoor beschikbaar en waar is dit in de begroting opgenomen?
Beschikbare middelen voor draagvlakversterking voor globalisering in de Nederlandse maatschappij zijn integraal onderdeel van operationele doelstelling 15.1. Zoals te zien is in de financiële tabel op pagina 91 is er geen aparte begrotingspost voor dit onderdeel.
234
Wanneer acht u deze actie geslaagd?
Wij achten dit geslaagd wanneer Nederland een betere positie heeft weten te verwerven in de internationale economie, bijvoorbeeld door stijging op concurrentie-ranglijsten.
235
Kunt u aangeven hoe en of u het Nationale Contact Punt (NCP’s) vast wil laten stellen of een bedrijf de gedragscode heeft overtreden?
De Richtlijnen zijn niet geschreven als een juridisch instrument, maar als aanbevelingen voor de kwaliteit van de bedrijfsvoering. Als zodanig dienen ze als inspiratie en als referentie voor bedrijven voor fatsoenlijk internationaal ondernemen. In gevallen waarin twijfel bestaat over of een bedrijf handelt in overeenstemming met de Richtlijnen, kan een melding worden gedaan bij het NCP. Het NCP probeert dan melder en bedrijf te betrekken in een bemiddelingsproces om tot een gezamenlijke, toekomstgerichte oplossing te komen. Indien een bemiddelingstraject niet tot een oplossing leidt, stelt het NCP een slotverklaring op met daarin de visie van het NCP op de feiten, de interpretatie van de relevante Richtlijnen, het verloop van de behandeling van de melding en mogelijk de door het NCP aanbevolen oplossingsrichting.
236
Hoeveel klachten zijn in 2011 bij SOLVIT ingediend en afgehandeld?
In de maanden januari tot en met september van 2011 zijn bij Solvit Nederland 86 Solvitzaken binnengekomen. Hiervan zijn 65 klachten afgehandeld, waarvan 61 succesvol opgelost (oplossingspercentage richting 94%). De overige zaken zijn nog in behandeling. Naast de genoemde Solvitzaken zijn naar schatting eenzelfde aantal vragen en klachten ingediend die niet voor Solvit zijn bestemd.
237
Hoeveel klachten worden in 2012 bij SOLVIT verwacht?
Solvit Nederland verwacht in 2012 tussen de 100 en 150 Solvitklachten te ontvangen. Deze schatting is gebaseerd op de jaarlijkse stijging in het aantal zaken sinds 2008.
238
Op welke wijze zet het kabinet in op een sterkere Europese interne markt en wat wil het kabinet op korte en lange termijn bereiken?
Het kabinet ziet versterking van de interne markt als een belangrijke voorwaarde voor het versterken van economische groei en vergroting van de werkgelegenheid in Europa. In reactie op de Single Market Act en prioriteiten van de Commissie uit 2010 en 2011 heeft het kabinet aangegeven prioritair belang te hechten aan het verbeteren van de digitale interne markt, het unitaire octrooi en de ontwikkeling van diensten en netwerksectoren. Het is daarbij essentieel dat de verschillende voorstellen in het kader van de Single Market Act in samenhang worden bezien en beoordeeld.
Op de korte termijn zal het kabinet zich met name inzetten voor modernisering van de aanbestedingsrichtlijnen, het terugdringen van onnodige regeldruk (hierbij moet ook worden gedacht aan toezichtlasten), betere toegang tot financiering voor het Midden- en Kleinbedrijf en versterking van het innovatievermogen. Op woensdag 5 oktober heeft Nederland in samenwerking met Zweden en Finland een brief met concrete voorstellen over versterken van het Europese groeivermogen ten behoeve van de Europese Raad aan Barroso en van Rompuy gestuurd. In deze brief wordt aangegeven dat op Europees niveau nu hoge ambities nodig zijn als het gaat om bijvoorbeeld open concurrerende markten, een sterke interne markt, het terugdringen van regeldruk en het stimuleren van innovatie.
239
Houdt het coördinatiecentrum staatssteun zich ook bezig met het melden van onverenigbare staatssteun in andere EU-landen, in feite dus protectionisme, bij de Europese Commissie? Zo nee, wie of welke afdeling binnen EL&I houdt dit soort zaken in de gaten?
Het coördinatiecentrum staatssteun is bij het voormalig ministerie van Economische Zaken opgericht ten behoeve van de coördinatie van de departementale staatssteun en het in voorkomend geval melden van voorgenomen staatssteunmaatregelen van EZ. Het melden van vermeende onverenigbare steun in andere lidstaten behoort niet tot de werkzaamheden van het coördinatiecentrum. In geval van klachten van bedrijven over vermeende onverenigbare steun in andere lidstaten is het meldpunt handelsbelemmeringen van het ministerie van EL&I het eerste contactpunt. In geval de Europese Commissie een zogenoemde onderzoekprocedure opent omdat zij van oordeel is dat sprake is van (een voornemen tot) onverenigbare staatssteun in een lidstaat, dan worden andere lidstaten en belanghebbenden via een bekendmaking in het Publicatieblad in gelegenheid gesteld hun visie terzake kenbaar te maken. In dat geval faciliteert het coördinatiecentrum staatssteun de benodigde inter- en intradepartementale afstemming van standpunten ten behoeve van eventuele reactie.
240
Kunt u voor 2010 en 2011 een overzicht geven van het aantal staatssteunmeldingen en het aantal negatieve reacties van de Europese Commissie?
Het voormalige ministerie van Economische Zaken heeft in 2010 en 2011 tien steunmaatregelen gemeld aan de Europese Commissie. Deze maatregelen hebben niet geleid tot negatieve reacties. Twee steunmaatregelen zijn inmiddels goedgekeurd door de Commissie, met betrekking tot de overige acht is de procedure nog niet afgerond omdat de Commissie nadere informatie nodig achtte om deze te kunnen beoordelen.
241
Wanneer kan de Kamer kennisnemen van de Nederlands inzet met betrekking tot de interne markt, naast de plannen met betrekking tot de dienstensector waar de Kamer al kennis van heeft kunnen nemen?
Zie het antwoord op vraag 238.
242
Kunt u aangeven wat de bezwaren zijn om in een aantal Afrikaanse landen NBSO’s op te zetten in samenwerking met ontwikkelingssamenwerking en het bedrijfsleven?
Zie het antwoord op 244.
243
Kunnen NBSO’s door overheid en bedrijfsleven worden opgezet in landen waar diplomatieke vertegenwoordigingen van Nederland worden opgeheven of verkleind?
De aanwezigheid van een diplomatieke vertegenwoordiging in het land zelf is geen vereiste voor het oprichten van een NBSO, hoewel de aanwezigheid van beiden meestal samenvalt. De NBSO's zijn privaatrechtelijke entiteiten en hebben de facto geen juridische relatie met de Nederlandse vertegenwoordigingen. NBSO's houden zich uitsluitend bezig met handelsbevordering en verrichten geen diplomatieke en consulaire taken, noch treden zij op bij calamiteiten. Wel worden NBSO’s aangestuurd door de economische afdelingen van ambassades omdat ambassades verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het integrale Nederlandse buitenlandbeleid op een land.
Het komt voor, dat NBSO’s worden opgericht, daar waar Consulaten-Generaal worden gesloten. Voorbeelden zijn Frankfurt en Hamburg en in 2012 komt daar Barcelona bij. Dit neemt echter niet weg dat de vraag vanuit het Nederlands bedrijfsleven leidend blijft en daar waar CG’s gesloten worden nog steeds de Ambassades met hun economische afdelingen bestaan, die voor de aansturing van de NBSO’s verantwoordelijk zijn.
244
Wat zijn de totale kosten voor de NBSO’s en hoe verhouden deze zich tot bewezen additionele opbrengsten voor de sector?
De opening van een NBSO-kantoor in een Afrikaans land is in principe mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat er vanuit het bedrijfsleven voldoende belangstelling is en het binnen het bestaande budget realiseerbaar is.
Het NBSO-netwerk bestaat momenteel uit 22 kantoren die gevestigd zijn in de economisch meest kansrijke markten, denk aan China, India en Brazilië maar ook in Duitsland en de VS. Binnen het bestaande budget van € 6 mln. heeft het netwerk een maximale omvang bereikt. De opening van een nieuw NBSO-kantoor kan alleen als een bestaand NBSO-kantoor wordt gesloten.
NBSO-kantoren zijn niet gekoppeld aan ontwikkelingssamenwerking en hun werkzaamheden worden niet beoordeeld op ontwikkelingsrelevante aspecten.
Als dienstverlening aan het bedrijfsleven gekoppeld wordt aan ontwikkelingssamenwerking kan ook sprake zijn van een andere constructie dan die van een NBSO. Een voorbeeld van zo'n constructie is het Private Sector Development Office (PSDO) in Kabul, dat met een financiële bijdrage van het bedrijfsleven en met geld uit ontwikkelingssamenwerking is opgericht om economische dienstverlening aan het bedrijfsleven te bieden.
245
Welke concrete acties gaat men ondernemen om de economische diplomatie en daarmee de presentatie van Nederlandse bedrijven in het buitenland te bevorderen?
De focus van het bilaterale economische beleid komt te liggen op landen met het grootste potentieel waar de buitenlandse overheid een belangrijke rol speelt in het economisch verkeer. Dat betekent een verschuiving van de inzet naar opkomende markten, zoals China, Brazilië, India en Vietnam. Voor die ca. 17 landen zal het kabinet gerichte economische missies organiseren die aansluiten op de behoefte vanuit bedrijfsleven en kenniswereld, waarbij ook bestuurders van decentrale overheden kunnen aanhaken. Ook oud CEO’s en voormalige topbestuurders/-politici kunnen daarbij gericht worden ingezet. Ook is in kaart gebracht wat de belangen, kansen en problemen voor het bedrijfsleven zijn. Dit overzicht wordt regelmatig geactualiseerd zodat in voorkomende gevallen bewindspersonen belangrijke dossiers kunnen meenemen. In die landen maar ook in andere landen zoals bijvoorbeeld in de transparante exportmarkten wordt meer dan ooit voortvarend, doelbewust en in overleg met het bedrijfsleven een netwerk opgebouwd, vooral met lokale overheden, dat essentieel is bij het openen van deuren. De strategische reisagenda speelt ook een belangrijke rol in het domein van economische diplomatie. De dienstverlening van het postennetwerk in het buitenland zal worden ingezet voor een optimale behartiging van de belangen van Nederlandse bedrijven. Het postennetwerk wordt, conform de kamerbrief «Modernisering Nederlandse diplomatie», toegerust om de economische belangen in het buitenland optimaal te behartigen. Het gaat hierbij om de volle breedte van economische dienstverlening die kan bijdragen aan het succes van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven. Naast de hierboven genoemde focus op opkomende markten, blijft het onderhouden van bilaterale relaties binnen Europa en met andere westerse, ontwikkelde landen zoals de VS een belangrijke zaak. Omdat nabije markten voor een groot deel van het MKB, starters in het bijzonder, belangrijk zijn, zal het startersinstrumentarium op deze markten beschikbaar blijven.
246
Hoeveel extra geld gaat tot 2015 naar de economische diplomatie toe?
Het instrumentarium wordt op dit moment nog omgevormd en uitgewerkt. Daardoor is nog niet bekend hoeveel middelen er precies naar economische diplomatie toe gaan. Ten eerste is de inzet om binnen het huidige instrumentarium meer gebruik te maken van economische diplomatie, waardoor ook meer middelen voor economische diplomatie gebruikt zullen worden. Ten tweede is het zo dat de transitiefaciliteit gebruik zal maken van economische diplomatie. Als gevolg daarvan zal een deel van het beschikbare budget voor de transitiefaciliteit voor economische diplomatie geoormerkt worden. Ten derde heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken € 5 mln beschikbaar voor intensivering van economische diplomatie op de posten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken bepaalt in overleg met EL&I de precieze inzet van deze middelen.
247
Kunt u een overzicht verschaffen van alle bedrijfslevenprogramma’s die gericht zijn op ontwikkelingslanden, inclusief toegewezen budget?
Op dit moment staan alle EL&I-instrumenten open voor ondernemen in ontwikkelingslanden. De mate waarin deze programma's daadwerkelijk worden ingezet is afhankelijk van de behoefte van het Nederlands bedrijfsleven.
Op dit moment ontwikkelt EL&I i.s.m. BZ een Transitiefaciliteit. Deze Transitiefaciliteit is een paraplu waaronder bestaande instrumenten op een zo flexibel mogelijke en landenspecifieke manier kunnen worden ingezet om in (bijna-)middeninkomenlanden via inzet van Nederlandse kennis en kunde de overgang van een bilaterale ontwikkelingsrelatie naar een wederzijds profijtelijke economische relatie te stimuleren. Vanuit EL&I is voor de Transitiefaciliteit m.i.v. 2012 € 5 mln. per jaar beschikbaar, oplopend naar structureel € 15 mln. per jaar vanaf 2014.
Vanuit EL&I worden ook verschillende publiek-private programma’s (PPP’s) uitgevoerd in ontwikkelingslanden en staat de Faciliteit Opkomende Markten (FOM), welke door FMO wordt beheerd, open voor verschillende ontwikkelingslanden. Onder FMO is € 230 mln. beschikbaar voor de financiering van investeringen van Nederlandse bedrijven.
Ook is vindt er nog uitfinanciering van het Innovatieve Samenwerking Opkomende Markten plaats. Tot slot worden door EL&I ook de Borgstelling MKB Kredieten (BMKB) en Exportkredietverzekering (EKV, samen met het ministerie van Financiën) aangeboden. Deze garantie en verzekering kunnen ook worden ingezet voor bedrijfslevenactiviteiten in ontwikkelingslanden.
248
Welk deel van het budget is ODA en welk deel non-ODA?
Het EL&I-bedrijfsleveninstrumentarium bestaat m.u.v. Package4Growth volledig uit non-ODA-middelen. Package4Growth bestaat voor € 60 mln. uit non-ODA middelen en € 20 mln. uit non-ODA middelen over een periode van 4 jaren.
249
Welk deel van deze programma’s vinden plaats onder verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I en welk deel onder het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Omdat het hier de begrotingsbehandeling van het ministerie van EL&I betreft heb ik mij bij de beantwoording van vraag 247 beperkt tot de instrumenten waarvoor EL&I verantwoordelijk is.
250
Kunt u aangeven welk budget gemoeid is met de transitiefaciliteit en welk deel voor rekening komt van EL&I?
Zie antwoord vraag 251.
251
Welk gedeelte hiervan valt beleidsmatig onder het ministerie van EL&I en welk deel valt onder het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Drie van de landen waarmee de ontwikkelingsrelatie wordt beëindigd zijn de middeninkomenlanden Vietnam, Zuid-Afrika en Colombia. Voor deze landen wordt de transitiefaciliteit ontwikkeld welke een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van BZ en EL&I kent. De middelen voor de transitiefaciliteit op de EL&I-begroting lopen op van € 5 mln in 2012, naar € 10 mln in 2013 tot € 15 mln structureel vanaf 2014. Dit zijn HGIS-middelen, non-ODA. Het deel van de middelen voor de transitiefaciliteit dat op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken staat betreft ODA-middelen.
252
Wat voor programma’s vallen onder de Transitiefaciliteit?
De transitiefaciliteit brengt een aantal bestaande instrumenten en programma’s gericht op ondersteuning van het lokale ondernemingsklimaat en het bevorderen van internationaal ondernemen door Nederlandse bedrijven samen. De in te zetten instrumenten hangen af van de lokale vraag en de vraag vanuit het bedrijfsleven.
253
Hoe is de keuze gemaakt om de Transitiefaciliteit zich te laten richten op Zuid-Afrika, Colombia en Vietnam?
De inzet van het beleid voor OS zoals toegelicht in de Basisbrief en de Focusbrief is economische zelfredzaamheid. Landen die op korte termijn kansen bieden voor een meer economische bilaterale relatie zijn de middeninkomenslanden Colombia, Zuid-Afrika, Vietnam. Op termijn kunnen ook andere partnerlanden met voldoende potentieel voor intensivering van de economische betrekkingen met Nederland voor de transitiefaciliteit in aanmerking komen.
Colombia, Zuid-Afrika, Vietnam bieden aanzienlijke mogelijkheden voor het Nederlands bedrijfsleven. Deze landen behoren tot de CIVETS (Colombia, Indonesië, Vietnam, Egypte, Turkije en Zuid-Afrika), landen die gekenmerkt worden door recente significante groeicijfers en kansen voor Nederlandse topsectoren. Netwerken die door de ontwikkelingsrelatie zijn opgebouwd kunnen ook relevant zijn voor het versterken van de economische betrekkingen. De Nederlandse overheid kan bestaande belemmeringen in het ondernemingsklimaat helpen oplossen op verzoek van deze landen en kansen creëren voor handel en investeringen, ook voor het Nederlandse bedrijfsleven.
254 en 255
Waarom is het een doel voor Nederland om zich te handhaven op de ranglijst van landen met het hoogste netto handelsoverschot en hoe verhoudt dit zich tot macro-economische evenwichtigheid?
Waarom is een netto handelsoverschot voor agrarische producten een doel op zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld toegevoegde waarde of het aantal banen in deze sector?
Een netto handelsoverschot is voor Nederland geen eigenstandig doel. Het kengetal «positie Nederland op ranglijst van landen met het hoogste netto handelsoverschot» heeft betrekking op het handelsoverschot in agrarische producten. Dit kengetal geeft een goede indruk van de Nederlandse concurrentiekracht maar is geen doel op zich. Nederland wil graag haar sterke exportpositie voor agrarische producten handhaven en het beleid van EL&I kan daar aan bijdragen.
256
Hoe worden de begrippen «Verhouding duurzame investeringen» en «Totale Investeringen» afgebakend voor deze indicator?
Voor het opstellen van de indicator Investeringsniveau duurzame productiesystemen zijn de volgende fiscale regelingen en subsidies meegenomen:
Milieu-investeringsaftrek en Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (MIA/Vamil), Energie Investeringsaftrek (EIA), Groen Beleggen, Investeringen in energiebesparing (IRE), Marktintroductie energie-innovaties (MEI), Gecombineerde luchtwassystemen, Investeringen in integraal duurzame stallen (Duurzame stallen). Voor de invulling van de indicator worden de twee investeringsniveaus opgesteld. Zowel het totale investeringsniveau, als het investeringsniveau in duurzame productiemiddelen in de Nederlandse land- en tuinbouw en visserij is berekend. De raming 2012 is opgesteld op basis van de referentiewaarde 2007.Hierbij was sprake was van een totaal investeringsniveau van € 4 mld. en van een investeringsniveau in duurzame productiemiddelen van € 1,991 (afgerond € 2 mld.) De verhouding tussen duurzame en totale investeringen was 0,50.
257
Zijn er nog subsidieregelingen of belastinguitgaven die het gebruik van fossiele brandstoffen (de facto) subsidiëren? Zo ja, welk bedrag is hiervoor gereserveerd en waar is dit in de begroting opgenomen?
Er zijn geen subsidieregelingen of belastinguitgaven die het gebruik van fossiele brandstoffen de facto subsidiëren. Voor een overzicht van belastinguitgaven verwijs ik overigens naar bijlage V van de Miljoenennota. Sommige belastinguitgaven zijn fiscale regelingen waarvoor beleidsmatige, economische of juridische argumenten bestaan. Deze regelingen beogen geen stimulering maar helpen onder andere om de concurrentiepositie van bedrijven te beschermen of zijn ingegeven door internationale verdragen die belastingheffing op sommige terreinen verbieden.
258
Het beleid ten aanzien van groen onderwijs wordt onder meer vormgegeven door gerichte subsidies, is het effect van deze subsidies gemeten?
Het effect van het in te zetten «groene» subsidie-instrumentarium ten behoeve van het groen onderwijs wordt binnen het ritme van de beleidscyclus beoordeeld. Tevens zal in 2013 een periodieke beleidsdoorlichting plaatsvinden op beleidsartikel 17 «Groen onderwijs van hoge kwaliteit». Daarmee zal ook de effectiviteit van de in te zetten instrumenten worden beoordeeld. De onderwijsinstellingen verantwoorden zich jaarlijks niet alleen financieel, maar ook inhoudelijk op de resultaten die worden beoogd met het subsidie-instrumentarium. De uitkomsten hiervan worden jaarlijks gebruikt voor het aanscherpen van het instrumentarium binnen GKC-verband. Door uit te gaan van een gezamenlijke vraagarticulering is het streven de doelen op het gebied van kennisbenutting, kennisverspreiding en het curriculum van de onderwijs- en kennisinstellingen en bedrijfsleven goed te laten aansluiten.
259
Hoe is de post «aanvullende onderwijssubsidies» financieel verdeeld?
De uitgaven voor 2012 hebben betrekking op diverse onderwijssubsidies gerangschikt naar de volgende thema’s:
– deskundigheidsbevordering (lerarenbeleid) en verbetering onderwijskwaliteit (9,3 mln);
– ontwikkelen van leermiddelen, examinering en toetsing (4,1 mln);
– culturele diversiteit en internationalisering in het groen onderwijs (6,2 mln);
– aansluiten groen onderwijs op de arbeidsmarkt (5,4 mln).
260
Wat zijn de te verwachten effecten van de 30+ maatregel voor het groen onderwijs?
De effecten van de 30+ maatregel zullen in het groen MBO in grote lijnen niet anders zijn dan in het overig MBO. Het groen MBO heeft naar verhouding meer deelnemers van 30 jaar en ouder dan het overig MBO: in 2009 18%, tegenover 11% over het hele MBO. Het gaat daarbij echter voor het overgrote deel om BBL-deelnemers. De verwachte herverdeeleffecten tussen de instellingen zullen beperkt zijn. De bekostiging van deelnemers binnen de (deeltijd) BOL 30+ wordt beëindigd. Gezien de populatie BOL 30+ met groen MBO binnen het geheel zal het effect binnen het groen BOL 30+ MBO nihil zijn.
261
Kunt u aangeven hoe u een sectororiëntatie en imagoverbetering om onder andere stedelijke en allochtone jongeren te interesseren voor de sector en groen onderwijs handen en voeten gaat geven en wat hiervan de kosten zijn?
De gezamenlijke AOCs, Aequor, Stoas Hogeschool en Wageningen UR werken samen met het Forum Instituut voor Multiculturele Vraagstukken aan de aantrekkelijkheid van het groene onderwijs voor genoemde doelgroepen. Verschillende pilots, waaronder ouders van allochtone jongeren kennis te laten maken met nabij gelegen groene instellingen en bijvoorbeeld het actief promoten van «gewone» stages bij groene bedrijven, worden uitgevoerd door zowel Aequor als het Instituut Forum. Dit alles onder regie van het groene onderwijs zelf. In 2012 is € 0,1 mln voorzien voor deze activiteiten. Een en ander vloeit voort uit het landelijk programma Kies Kleur In Groen waaraan diverse concrete actieprogramma’s zijn gekoppeld. In het licht van de te verwachten arbeidsmarkttekorten hebben werkgevers en onderwijsinstellingen de armen ineen geslagen om samen te werken aan verbetering van de sectororiëntatie. Dit driejarige project (totale omvang: € 0,5 mln) wordt uitgevoerd onder auspiciën van de AOC-Raad door het Kenniscentrum Aequor.
Met Inholland wordt bezien hoe groen in de Randstad kan worden geherpositioneerd om een bredere groep jongeren te interesseren voor een carriere in het groen. In de agenda’s van de topgebieden agro&food en tuinbouw&uitgangsmaterialen wordt dit punt aan de orde gesteld. Ik hoop dat het bedrijfsleven en de onderwijsinstellingen concrete doelen en acties zullen formuleren in de op te leveren innovatiecontracten en human capital agenda’s om invulling te geven aan bovenstaand vraagstuk van de imagoverbetering en sectororientatie.
262
Kunt u een overzicht geven van de bijdragen aan ROM's, met hierin een overzicht per ROM, met per ROM de doelstelling van de bijdrage?
Naam ROM |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
---|---|---|---|---|---|
NOM |
2 385 |
1 876 |
1 256 |
645 |
495 |
OOST |
2 402 |
1 801 |
1 201 |
600 |
471 |
LIOF |
1 354 |
1 015 |
677 |
338 |
265 |
BOM |
1 137 |
853 |
568 |
284 |
223 |
Totaal |
7 278 |
5 545 |
3 702 |
1 867 |
1 454 |
De thematische inrichting van de werkplannen van de onderscheiden ROMs komt in grote mate overeen. Het jaar 2011 vormt voor de ROMs een overgangsjaar. Tot voor kort richtten de ROMs zich met name op de uitvoering van het regionaal beleid, zoals ondermeer vervat in het programma Pieken in de Delta, alsmede op de acquisitie van bedrijven. Deels hadden zij ook taken met betrekking tot de verbetering van de fysieke bedrijfsomgeving.
Het regionaal beleid respectievelijk het ruimtelijk-economisch beleid zijn inmiddels gedecentraliseerd. De ROMs zullen zich bij de invulling van hun werkplannen daarom met ingang van 2012 richten op de uitvoering van de agenda's die door de Topteams voor elk van de onderscheiden topsectoren zijn geformuleerd. Er wordt momenteel overleg gevoerd met de ROMs over de inrichting van hun werkplannen. Uiteraard dienen de doelstellingen te passen binnen de kaders van de Bedrijfslevenbrief.
263
Hoe gaat u invulling geven aan uw rol als aandeelhouder wanneer de subsidie is stopgezet in 2016?
We beraden ons momenteel op onze rol als meerderheidsaandeelhouder bij de ROM's. We zullen hierover op korte termijn in nader overleg treden met de andere aandeelhouders en de desbetreffende organisaties zelf en tezijnertijd uw Kamer hierover informeren.
264
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld u heeft gereserveerd ten behoeve van handelsmissies en waar het in de begroting is opgenomen en welke voorwaarden worden aan het gebruik van dit budget gesteld?
In 2012 worden 17 handelsmissies gepland die onder andere door de bewindspersonen van het Ministerie van EL&I en I&M en MP zullen worden geleid. Bij sommige missies wordt ook het Koninklijk Huis betrokken. De snelgroeiende markten zoals China, India en Rusland zijn de belangrijkste doelgroep voor de missies. De gemiddelde kosten voor een handelsmissie zijn geraamd op € 170 000. Dit gemiddelde is gebaseerd op een missie met 35 deelnemende bedrijven naar één land, en netwerkactiviteiten en matchmakingsprogramma’s in twee steden. Aan de bedrijven wordt een vaste bijdrage gevraagd voor de matchmaking en netwerkactiviteiten. Het bedrijvenprogramma van de handelsmissies wordt uitgevoerd door Agentschap NL. Zij verantwoorden in hun jaarverslag en tussentijdse rapportages over de missies.
265
Welke handelsmissies zijn er voorzien voor 2011, voor welke bedrijven/productgroepen en naar welke landen?
Voor 2011 zal de staatssecretaris nog een handelsmissie leiden naar de Brazilië. Eerder dit jaar zijn snelgroeiende markten als Turkije, Vietnam, China en India met een handelsmissie bezocht. Het land waar naar toe wordt gereisd, is in sterke mate bepalend voor de bedrijven of productengroepen.
266 en 267
Wat zijn de gevolgen van de genoemde budgetreductie voor de handhaving door de nVWA?
Welke gevolgen heeft de budgetreductie voor het jaarlijks aantal inspecties dat jaarlijks door de nVWA kan worden uitgevoerd?
De handhavingsstrategie gaat in toenemende mate uit dat bedrijven meer verantwoordelijkheid nemen in het naleven van wet- en regelgeving. Bij deugdelijke zelfregulering (certificering) en beter «risico gericht» handhaven kan met minder inspectieonderzoeken per bedrijf worden volstaan. Ik zet mij er voor in om door innovatie van (Europese) regelgeving en vernieuwing van het toezicht het effect van de budgetreductie op de handhaving tot een minimum te beperken.
268
Welke besparing wordt er verwacht door het samenvoegen van de verschillende toezichtsorganen?
Zoals ik u eerder heb gemeld (TK, 2009–2010, 32 262, nr. 2) wordt met de samenvoeging van de Algemene Inspectiedienst, de Plantenziektenkundige dienst en de Voedsel- en Warenautoriteit invulling gegeven aan de financiële en personele taakstelling uit het Coalitieakkoord Balkenende IV van € 27,8 mln en circa 500 fte’s.
De samenvoeging van de toezichthouders NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit tot de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de hierbij gekozen organisatiestructuur leidt, zoals eerder aan uw Kamer reeds gemeld (TK, 2010–2011, 31 490, nr. 69), tot synergievoordelen van structureel indicatief zo’n € 3 mln per jaar. De totale apparaattaakstelling die daarnaast uit hoofde van het Regeerakkoord aan de drie toezichthouders is opgelegd, bedraagt € 7,4 mln. De exacte invulling van de taakstelling is aan de ACM. Het is hierbij de bedoeling om onder andere door stroomlijning en vereenvoudiging van procedures in het materiële wetstraject, aanvullende structurele besparingen te realiseren.
269
Wat is de reden dat slechts bij de Dienst ICT Uitvoering een overzicht is gegeven van de kosten voor overig personeel (externe inhuur) en bij de overige baten-lasten diensten geen splitsing is gemaakt?
Dit heeft te maken met de aard van de organisatie DICTU als ICT leverancier. DICTU is, in tegenstelling tot de andere baten-lasten diensten, een regie-organisatie. Dit betekent dat DICTU veel specifieke ICT expertise niet noodzakelijkerwijs zelf in huis heeft, maar deze uit de markt haalt.
270
Kunt u een overzicht geven van het totaal aan externe inhuur van de verschillende baten-lasten diensten en het totaal aan extern personeel in fte van het totale ambtelijke apparaat?
Volgens de rijksbrede afspraken vindt het monitoren en registreren van de uitgaven voor inkoop adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur) plaats in euro’s. Dit bedrag wordt ook uitgedrukt als percentage van de totale personeelsuitgaven. Zoals ik in het jaarverslag 2010 aan uw Kamer heb gemeld (TK, 2010–2011, 32 710 XIII, nr. 1 en TK, 2010–2011, 32 710 XIV, nr. 1) bedraagt het inhuurpercentage van voorheen LNV 13% en het inhuurpercentage van voorheen EZ 24% (abstraherend van inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij Agentschap NL: 14%). De uitgaven aan externe inhuur van de baten-lastendiensten waren daarbij als volgt (bedragen in € 1 000):
DICTU |
1 864 |
Dienst Regelingen (DR) |
26 295 |
Dienst Landelijk Gebied (DLG) |
3 139 |
Agentschap NL |
76 887 |
Agentschap Telecom (AT) |
1 867 |
Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) |
20 042 |
271
Hoe verhoudt de daling van het aantal fte (excl. externe inhuur) bij de verschillende baten-lasten diensten (waaronder Agentschap NL en nVWA) in de komende jaren zich tot het aantal externen dat zal worden ingeschakeld?
De inzet is om te voorkomen dat de taakstelling op apparaatkosten leidt tot een stijging van externe inhuur. Alle mobiliteitsbeleid-instrumenten zijn gericht op het afvloeien van vast personeel van werk naar werk. Ten aanzien van agentschappen geldt dat de inzet van uitzendkrachten onder meer dient om bijvoorbeeld in piekperioden de werklast op te kunnen vangen en flexibel te blijven ten aanzien van de personeelsinzet.
272
Kunt u een overzicht en doelstelling per baten-lastendienst geven?
Het overzicht en de doelstellingen betreffende de daling van het aantal fte’s (exclusief externe inhuur) per baten-lastendienst ziet er indicatief als hieronder weergegeven uit. Opgemerkt dient te worden dat de apparaattaakstelling Rutte-Verhagen budgettair is opgelegd. De krimp in fte’s is derhalve indicatief.
BLD |
2011 |
2015 |
---|---|---|
DICTU |
239 |
225 |
DR |
1 115 |
935 |
DLG |
1 162 |
745 |
AgNL |
2 235 |
|
AT |
275 |
233 |
nVWA |
2 250 |
1 870 |
Het aantal fte’s bij Agentschap NL neemt in de komende jaren naar verwachting af tot 1 450 fte in 2016.
273
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de budgetreductie van de uitgaven aan toezicht zien met – 15% en kennis en expertise met – 20% in de periode 2012 tot en met 2016 voor het toezicht in de Rotterdamse haven (speelt een belangrijke rol bij de import van consumentengoederen in Europa)?
De capaciteit die beschikbaar is voor het toezicht in de Rotterdamse haven sluit aan op de omvang van de importstromen en wordt gefinancierd vanuit de tarieven die aan het bedrijfsleven worden doorberekend.
274
Heeft de budgetreductie van de nVWA ook gevolgen voor samenwerking met inspectie-instanties in andere lidstaten?
De reductie in budget heeft gevolgen voor alle activiteiten die de nVWA uitvoert. Voor alle activiteiten geldt dat de juiste afweging gemaakt moet worden over de inzet van de beschikbare middelen. Dat geldt ook voor de samenwerking met inspectie instanties in andere lidstaten.
275
Is het mogelijk budget vrij te maken uit de 1,9 miljard euro aan structuurfondsgelden om snel internet in buitengebieden aan te leggen?
De inzet van de Europese Structuurfondsen voor de periode 2007–2013 is vastgelegd in het Nationaal Strategisch Referentiekader van september 2006. In dit Referentiekader, waarin wordt onderzocht hoe de Structuurfondsen het beste benut kunnen worden ter versterking van de Nederlandse concurrentiekracht, kwam naar voren dat breedband internet één van de sterktes is van het Nederlandse ondernemingsklimaat.
De concentratie breedbandaansluitingen in Nederland was in 2006 de hoogste van de EU. In het Vijfde Cohesieverslag over de economische en sociale cohesie binnen de EU dat op 10 november door de Europese Commissie werd gepresenteerd, kwam naar voren dat ook in 2009 Nederland één van de hoogste concentratie breedbandaansluitingen van de EU kende.
Gebaseerd op de bovenstaande analyse is samen met de regio’s besloten dat structuurfondsen worden ingezet op de prioriteiten innovatie, attractieve regio’s en attractieve steden waarbinnen geen speciale aandacht wordt geschonken aan de nog verdere verbetering van breedband. Inmiddels is het merendeel van de 1,9 miljard aan EFRO middelen gecommitteerd.
Samenstelling:
Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66) en Werf, M.C.I. van der (CDA).
Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66) en Ormel, H.J. (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33000-XIII-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.