25 074
Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

nr. 54
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 december 2002

In 2001 werd door de Wereld Handelsorganisatie (WTO) een nieuwe ronde van onderhandelingen gelanceerd. Mijn ministerie had er behoefte aan, mogelijke uitkomsten van de ronde cijfermatig in kaart te brengen. In mijn brief over de WTO-ronde van 4 december jongstleden (vergaderjaar 2002–2003, 25 074 nr. 52) gaf ik aan dat de Erasmus Universiteit en het Landbouweconomisch Instituut hiertoe werden aangezocht. De resulterende studie gaat hierbij.1

De uitkomsten bevestigen dat vrijmaking van de wereldhandel leidt tot economisch voordeel. Op termijn kan vrijmaking van de wereldhandel leiden tot een winst van ruim € 650 miljard. IMF en Wereldbank kwamen eerder tot vergelijkbare conclusies.

Bijzonder aan deze studie is uiteraard dat de positie van Nederland apart wordt belicht. Daaruit blijkt dat ons land meer dan gemiddeld profiteert van handelsvrijmaking. Nederland maakt zo'n 1,2% uit van de wereldeconomie, maar plukt tegen de 2% van de vruchten van liberalisering. In een scenario van volledige handelsvrijmaking gaat het dan om € 7,5 miljard. Dit is zo'n 2% van het bruto binnenlands product. Per huishouden zou dit honderden euro per jaar opleveren. Ik verwacht natuurlijk niet dat dit ideale scenario geheel zal worden verwerkelijkt in de lopende ronde van onderhandelingen. De betekenis ervan is echter tweeërlei:

– ook bij een meer bescheiden uitkomst van de lopende WTO-ronde valt er voor ons land veel te winnen;

– deze ronde is niet de eerste en zal ook niet de laatste zijn. Het proces van opeenvolgende rondes heeft bijgedragen tot onze welvaart; voortzetting van dit proces van multilaterale handelsvrijmaking zal daaraan verder bijdragen.

Mede daarom blijft handelsvrijmaking via de WTO hoeksteen van de Nederlandse handelspolitiek.

Achter de globale cijfers over Nederland gaat een per sector verschillend beeld schuil. Groeikansen liggen vooral in de sectoren voedingsmiddelen en transport en logistiek. De landbouw heeft in het algemeen weinig te vrezen van WTO-onderhandelingen. Onze landbouw produceert concurrerend en is relatief weinig afhankelijk van – af te schaffen – steunmaatregelen. In de metaal- en electrosectoren zal toenemende internationale concurrentie echter nadrukkelijk merkbaar zijn. Tenslotte komt het belang voor ons land van onderhandelingen over de dienstensector slechts ten dele tot uitdrukking. Dit komt omdat in de studie grensoverschrijdende activiteit wordt bekeken, terwijl de onderhandelingen ook gaan over dienstverlening door middel van vestiging of investeringen ter plekke.

De studie geeft aan dat liberalisering voor de EU als geheel gunstig uitpakt. Met het wegvallen van belemmeringen aan de buitengrens van Europa neemt de betekenis van handel met de rest van de wereld toe en neemt de relatieve omvang van de intra-Europese handel af. Het is per saldo gunstig dat de EU nog meer open komt te staan voor de rest van de wereld.

Wat de rest van de wereld betreft komt, naast de kans op honderden miljarden aan welvaartstoename, een aantal opmerkelijke aanwijzingen naar voren. Het is niet onverwacht dat de studie het belang bevestigt van handelsvrijmaking door ontwikkelingslanden (onderling), wat ik in mijn eerdere brief al beklemtoonde. Wellicht minder voor de hand liggend is dat India potentieel de grootste winnaar is bij vrijmaking van het dienstenverkeer, met baten die groter zijn dan wat de VS tegemoet kunnen zien. Ook zal China het meest terrein verliezen, vooral omdat andere ontwikkelingslanden op industriegebied meer concurrerend zullen worden. Waar het gaat om de landbouw wordt aangegeven dat een aantal traditioneel exporterende landen, in ieder geval uit algemeen welvaartsoogpunt, minder belang zouden hebben bij liberalisering dan hun onderhandelingspositie zou doen vermoeden.

De kwantificeerbare winst van handelsvrijmaking komt voor eenderde uit de landbouwsector en voor eenzesde elk uit de sfeer van diensten respectievelijk industriegoederen. Doordat eenderde voor rekening van stroomlijning van handelsprocedures en -formaliteiten komt krijgt dit onderhandelingsthema meer reliëf dan het doorgaans wordt toegekend.

Het lijkt mij dat deze studie, samen met de brief die ik eerder toestuurde, een goede basis verschaft voor discussie over ontwikkeling van de wereldhandel in het algemeen en de WTO-ronde in het bijzonder.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven