32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid

Nr. 12 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 23 augustus 2012

De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben op 2 juli 2012 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Atsma van Infrastructuur en Milieu over de grondstoffennotitie.

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor

Voorzitter: Albayrak

Aanwezig zijn 8 leden der Kamer, te weten:

Irrgang, De Roon, Van der Werf, Ten Broeke, De Lange, Van Veldhoven, Peters en Albayrak,

en de heer Rosenthal, minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de heer Knapen, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, en de heer Atsma, staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

Aan de orde is de behandeling van:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 15 juli 2011 inzake de Grondstoffennotitie (32 852, nr. 1);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 12 januari 2012 inzake lijst van vragen en antwoorden over de grondstoffennotitie (32 852, nr. 2);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 23 maart 2012 inzake de aanbieding haalbaarheidsonderzoek samenwerking Nederland-Japan inzake zeldzame aardmetalen (Toezegging bij vraag nummer 168 van Kamerstuk 32 852, nr. 2) (32 852, nr. 3);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 2012 inzake de briefwisseling verdrag inzake de bijeenkomst «Realising Green Growth: Business & Industry Consultation with Government and Civil Society», te Den Haag op 11 en 12 april 2012 (Trb. 2012, 68) (30 952, nr. 76).

De voorzitter: Hiermee open ik dit langverwachte overleg over de grondstoffennotitie met maar liefst vier bewindslieden aan tafel, namelijk de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van EL&I, de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Zij zullen antwoorden in de volgorde waarin zij zijn gaan zitten. Voor de eerste termijn van de Kamer stel ik een spreektijd voor van vijf minuten per fractie. De interrupties zal ik in de gaten houden. Wij hebben drie uur de tijd maar met vier bewindspersonen moeten wij ons beperken. Dus gaat u vooral niet al te veel het debat met elkaar aan zodat u tijd overhoudt voor het debat met de bewindslieden.

De heer De Lange (PvdA): Voorzitter. Dit weekend kwam een rapport uit van KPMG, met als samenvatting van de titel: «Raw material scarcity is becoming a concern for business». Westerse bedrijven kunnen er niet meer zeker van zijn dat zij altijd aan grondstoffen zullen komen voor een acceptabele prijs. Naast de uitputting van sommige grondstoffen hebben klimaatverandering, politieke instabiliteit, een tekort aan schoon drinkwater en geopolitiek gebruik van grondstoffen, het zogenaamde «resource nationalism» – met als voorbeeld China, dat de uitvoer van zeldzame aardmetalen naar Japan blokkeert – allemaal een negatief effect op de grondstoffenvoorzieningszekerheid.

72% van de bedrijven, geïnterviewd door KPMG, verwacht dat grondstoffenschaarste een significante impact zal hebben op hun bedrijf. Het zal de groei dempen en mogelijk zelfs businessmodellen onder druk zetten. Dan verbaast het zeer dat slechts 10% van de bedrijven die KPMG heeft onderzocht een integrale langetermijnstrategie aan het ontwikkelen is om zich voor te bereiden op de wereld van schaarste die eraan gaat komen.

Wij zijn met steeds meer mensen, steeds meer rijke mensen ook, op een kleine planeet. De mondiale vraag naar grondstoffen neemt daardoor toe. Maar onze planeet kent fysieke, natuurkundige grenzen. Onze wereld wordt in rap tempo, om Thomas Friedman aan te halen, «hot, flat and crowded».

Wat doet het ministerie van EL&I om het Nederlandse bedrijfsleven voor te bereiden op deze nieuwe wereld van schaarste? The Economist opende een aantal maanden geleden met de kop: «The rise of state capitalism». In dat artikel werden met name Chinese staatsbedrijven genoemd. De grote vraag is dan natuurlijk of de opkomende economieën zich aan de spelregels voor de wereldeconomie willen houden zoals wij die graag zien: een level playing field, open markten, maatschappelijk verantwoord ondernemen en alleen producenten beschermen wanneer het «infant industry»-argument van toepassing is. Of zij zich daaraan willen houden is natuurlijk maar de vraag. Op de korte termijn lijkt het erop dat deze opkomende economische grootmachten zich niet voetstoots willen neerleggen bij het westerse model, bij de door het Westen geschreven regels.

Op de lange termijn moeten we ervan uitgaan dat ook zij zullen inzien dat deze regels eveneens in hun belang zijn, dat een race to the bottom ook niet in hun belang is, gezien de rechten van de mens en van werknemers, gezien de uitputting van de aarde en de vernietiging van het milieu. Daarom zullen westerse bedrijven first movers moeten durven zijn en blijven, ook waar het gaat om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat is een langetermijnstrategie die zich zal terugbetalen.

Veel grondstoffen bevinden zich in ontwikkelingslanden. Ik ben ervan overtuigd dat de beste strategie voor grondstoffenvoorzieningszekerheid voor westerse bedrijven eruit bestaat dat we inzetten op stabiliteit en economische ontwikkeling van deze landen en dat wij steun geven aan bijvoorbeeld duurzame mijnbouw. De rijkdom onder de grond in die landen moet worden omgezet in de ontwikkeling van de hele bevolking boven de grond, niet in het in stand houden van gecorrumpeerde regimes.

Nederland en Europa kunnen aan deze positieve ontwikkeling een bijdrage leveren door het afsluiten van strategische deals. Wij dragen bij aan de economische ontwikkeling en stabiliteit in ruil voor de toegang tot grondstoffen. Graag een reactie van de regering.

Ondernemingen die transparantie betrachten over hun activiteiten en zich houden aan internationaal geaccepteerde standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn ook het beste voor de lokale bevolking in ontwikkelingslanden. Westerse bedrijven lopen hierin voorop. Zij kunnen de concurrentie winnen met bijvoorbeeld Chinese bedrijven op duurzaamheid en bijdragen aan ontwikkeling. Dat moeten zij ook blijven doen, in het belang van de mensen in ontwikkelingslanden die bijvoorbeeld willen weten hoeveel geld hun regering ontvangt en in het belang van die westerse bedrijven zelf. Daarom pleit ik voor meer transparantie op financieel gebied, met betrekking tot de herkomst van grondstoffen en met betrekking tot de impact van de winning van grondstoffen op mens en milieu.

De PvdA maakt zich sterk voor een gedetailleerde, verplichte rapportage van alle betalingen aan overheden door bedrijven, actief in grondstoffenketens. Ik mis op dit gebied ambitie in de brief. Een verplichte rapportage op landen- en projectniveau zal immers leiden tot minder corruptie, betere maatschappelijke controle op de bestedingen van overheidsinkomsten uit grondstoffen en meer controle op belastingontwijking. Wat is nu de exacte inzet van de regering in Europees verband tijdens de voorbereiding van de update van de transparantierichtlijnen?

Het is van groot belang dat de consument inzicht heeft in de herkomst van grondstoffen. Komen zij uit conflictgebieden? Illegaal gewonnen grondstoffen zouden niet op de Europese markt mogen komen. Daarom zou er een verplichte en volledige transparantie moeten komen over de herkomst van grondstoffen en productieketens. Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat het voor de consument simpel te zien is waar grondstoffen vandaan komen?

Grondstofwinning heeft vaak, zoals we allen weten, juist een grote impact op mens en milieu. Zaterdag jongstleden zijn door een dodelijke brand vijf kompels om het leven gekomen in een goudmijn in Zuid-Afrika. Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat grondstoffenwinning in grondstofrijke ontwikkelingslanden geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen heeft voor mensenrechten, arbeidsrechten en het milieu? Deelt de regering de mening dat Nederland actief grondstoffenrijke landen zou moeten ondersteunen om goede wet- en regelgeving op te stellen en die ook na te leven? Ja, hoe doet de regering dit?

Ook in Europa kunnen stappen worden gezet. De PvdA pleit dan ook voor de verplichte rapportage door bedrijven omtrent de omgang met werknemers, milieu en mensenrechten. We denken hierbij aan het opnemen van uitgebreide MVO-criteria in Europese richtlijnen die de niet-financiële rapportageverplichting voor ondernemingen op de Europese markt regelen. Een verplichte duediligenceprocedure zoals de herziene OESO-richtlijn voorschrijft, is een juiste stap in dit kader.

Zijn de hier aanwezige bewindslieden dat met ons eens? Wat doen zij hieraan in Nederland en Europa? Wanneer kunnen wij concrete resultaten op dit gebied verwachten?

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Voor de productie van de eerste T-Ford, ruim 100 jaar geleden, waren nog maar vijf grondstoffen nodig. 100 jaar later spreken wij al over tussen de 40 en 60 grondstoffen voor een Ford Prius. Sommige mensen vinden deze auto duurzaam, de meeste mensen vinden hem in elk geval lelijk, maar voor de toekomst staat hij wel voor een auto die we aan de ene kant het label «duurzaam» geven maar die tegelijkertijd een buitengewoon groot aantal zeldzame aardmetalen nodig heeft.

Alleen al de VS gebruiken tegenwoordig 25% van de geïmporteerde zeldzame aardmetalen voor het gebruik van katalysators die onmisbaar zijn geworden in de huidige wereld. De race om grondstoffen is losgebarsten. Er is sprake van een politisering van de grondstoffenmarkt, de commodity market, en ook van een nationalisering. De wereld telt zo'n 40 failed states die helaas veel van die aardmetalen hebben. Juist in deze failed states zijn aardmetalen een bron van ellende.

De denktank HCSS, The Hague Centre for Strategic Studies, concludeerde dat de aanwezigheid van zeldzame aardmetalen de kans op conflict verdubbelt. Het is dan ook terecht dat we in het kader van Buitenlandse Zaken over grondstoffen spreken.

Natuurlijk spreken wij dan ook over China, want dat land is een grote speler, niet in de laatste plaats omdat China gemiddeld zeven keer zoveel grondstoffen gebruikt voor een product als Europa. Tevens wordt een aantal zeldzame aardmetalen overal in China gewonnen. Een voorbeeld van de wijze waarop grondstoffen een geopolitieke rol kunnen spelen zagen wij in 2010, toen een langlopend conflict tussen China en Japan over de Senkaku-eilanden leidde tot de gevangenneming van een Chinese visser door de Japanse kustwacht. China stopte vervolgens nog diezelfde week met de export van aardmetalen naar Japan, terwijl Japan op zijn beurt goed is voor 25% van de Chinese export.

Het is dan ook terecht dat Nederland probeert om een assertief grondstoffenbeleid vorm te geven. Dat is in ons directe economisch belang. De VVD heeft samen met het CDA om deze grondstoffennotitie gevraagd. Wij hebben er ook in het regeerakkoord iets over opgenomen en als ik het wel heb ook in de programma's van onze beide partijen. De regering heeft ondertussen een grondige analyse gemaakt, die wij al in juli vorig jaar ontvingen. De VVD wil van de hier aanwezige bewindslieden weten waar dit beleid nu toe gaat leiden. Want een analyse is mooi, maar wij willen ook graag concrete resultaten horen.

Wat ons betreft zijn er een aantal concrete uitgangspunten. Ik wil graag dat daar gemotiveerd op wordt ingegaan als het gaat om concreet beleid. Wat ons betreft dient vrijhandel het uitgangspunt te zijn en te blijven. Wat wij ook van belang vinden, is dat er volledige ondersteuning wordt geboden aan het Europese Raw Materials Initiative, dat vanuit Europa wordt geformuleerd rondom 41 ruwe grondstoffen. Verder vinden wij het van groot belang dat wij heel nauw optrekken met Duitsland, waarmee Nederland veel grondstoffen verhandelt. Ik weet niet hoe het staat met de voorbereiding van de Duitslandtop waarom CDA en VVD al eerder vroegen, maar dit zou een onderwerp kunnen zijn. Ten slotte wil ik dat de regering duidelijk maakt hoe er dan wordt ingezet op de zogenaamde drie r's. Ik ben nooit zo'n voorstander van dit soort jargon, maar dat gebruik ik dan voor één keer: reduce, ofwel het verminderen van het gebruik van grondstoffen, replace, ofwel het inzetten op andere grondstoffen die minder schaars zijn, en recycle.

Er worden in de notitie veel ambtelijke termen gebruikt. Wij willen verduurzamen, een actieve bijdrage leveren, faciliteren, stimuleren, initiatieven verbinden, allemaal Haags gebrabbel. Natuurlijk zijn er ook weer de nodige miljoenen aan subsidies die naar allerlei platforms gaan. Kunnen de bewindslieden hier nu eens heel helder en overtuigend neerleggen waarom het geld goed besteed wordt, wat het Nederland oplevert en wat concreet de beleidsinitiatieven zijn voor de toekomst?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Mag ik de heer Ten Broeke vragen waarom hij er niet een vierde «r» aan toevoegt, namelijk die van report? Hoe kijkt de VVD-fractie aan tegen verschillende Europese, zelfregulerende en Amerikaanse initiatieven om de transparantie van bedrijven met betrekking tot de grondstofwinning te verhogen? Dan krijg je een beter inzicht hoe je de duurzaamheid van die productie kunt verbeteren.

De heer Ten Broeke (VVD): Omdat ik een ontzettend grote hekel heb aan een vijfde «r», namelijk die van regulation.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik vraag de heer Ten Broeke of hij het eens is met veel fracties in deze Kamer, die daarover al meerdere moties hebben aangenomen, dat het cruciaal is voor de verduurzaming van de grondstoffentoevoer om de transparantie van de grondstoffenketen ...

De voorzitter: Mevrouw Peeters, ik geloof niet dat de heer Ten Broeke de vraag niet begreep. Alleen bevalt zijn antwoord u niet. Mijnheer Ten Broeke, wilt u het nog een keer proberen?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik hoop dat ik de vraag goed heb begrepen. Ik weet ook dat GroenLinks nagenoeg bij alles vraagt om meer transparantie en die ook altijd zelf laat zien, maar ik heb geen behoefte aan nog meer reporting. Ik vond het rapport dat ik heb ontvangen op verzoek van VVD en CDA, lang en breed genoeg, de analyse uitstekend en ik zit te wachten op een beetje daadkracht en beleid.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik vind het teleurstellend om te constateren dat de VVD ...

De voorzitter: Mevrouw Peters, u hebt twee keer de VVD bevraagd. Ik ga nu naar de heer Irrgang.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik moet constateren dat de VN en de OESO er in ieder geval anders over denken dan de VVD.

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. We constateren met het kabinet dat wij in een wereld leven waarin de strijd om grondstoffen lijkt te zijn losgebarsten. Wij hebben de notitie goed gelezen. Het kabinet lijkt nog iets te veel te willen vasthouden aan een kennelijk wenselijk beeld van een wereld met een open handelssysteem waarin grondstoffen voorradig zijn als je daar een bepaalde marktprijs voor betaalt.

De vraag aan het kabinet is of dat uitgangspunt, dat het bedrijfsleven primair aan zet is en dat de overheid waar nodig ondersteunt, niet meer en meer wordt ingehaald door de werkelijkheid, wat je er verder ook van vindt, maar dat dit nu eenmaal de wereld is waarin we leven. Graag krijg ik daarop een reactie.

Het kabinet lijkt daar eigenlijk al een beetje op voor te sorteren door een eerste aanzet te geven tot een soort grondstoffenbeleid vanuit Nederland, maar wijst tegelijk ook op Europees beleid. Hoe moet je daartussen dan eigenlijk de verhouding zien? Je zou je kunnen voorstellen dat er juist op het Europese niveau ook mogelijkheden liggen om op dit punt gezamenlijk iets te doen, bijvoorbeeld alleen met Duitsland, maar het zou ook breder kunnen. Dat is kennelijk tot nu toe niet gebeurd. Nationaal is er eigenlijk ook nog niets gebeurd, dus we liggen gewoon achter op een wereld die al veranderd is. Wat moet nu de verhouding zijn tussen het Europese en het Nederlandse niveau? Graag krijg ik ook daarop een reactie.

De positie van ontwikkelingslanden is in veel opzichten in het geding omdat een stroom aan inkomsten uit grondstoffen een enorme boost zou kunnen geven aan economische ontwikkeling. Het is in feite een overdracht van kapitaal aan landen die kapitaalarm zijn. Wat zou er mooier zijn dan dat kapitaal te gebruiken om dat land te ontwikkelen? In de praktijk zie je vaak het omgekeerde. De stroom van kapitaal leidt tot een soort vloek van grondstoffen, waardoor er juist geen ontwikkeling plaatsvindt omdat er dan een elite aan de macht komt die zichzelf kan verrijken en niet meer afhankelijk is van belastinginkomsten, terwijl exportindustrieën niet meer competitief zijn, waardoor ook de ontwikkeling niet van de grond komt. Er is veel over geschreven dat er toch mogelijkheden zijn om die inkomsten uit grondstoffen op een goede manier te gebruiken.

Een van de manieren om dat te doen is transparantie. In die zin vond ik de opmerkingen van de heer Ten Broeke toch wel een beetje laatdunkend, want als er nu één hoopvol wereldwijd initiatief is op dit moment, dan is dat wel het initiatief om voor meer transparantie te zorgen, zoals nota bene in de Verenigde Staten van Amerika, normaal gesproken een land dat de VVD-fractie weet te inspireren. Dat is inderdaad een vorm van regulering, gezonde regulering om tot een maatschappelijk hoger welvaartsniveau te komen. Daarbij worden bedrijven verplicht om te vertellen «publish what you pay», waardoor de elite in landen waar dat geld wordt misbruikt – je hoeft maar te denken aan grote Afrikaanse olielanden – toch meer met de billen bloot moeten om uit te leggen wat er met het geld gebeurt dat met miljarden tegelijk binnenkomt als inkomsten uit grondstoffen.

Hoe is de positie van Nederland nu er in EU-verband ook wordt gesproken over een vorm van transparantie? De berichten zijn dat Nederland in die zin toch een rol zou spelen die niet de meest progressieve is, zeg ik maar om mij voorzichtig uit te drukken. Graag krijg ik een reactie op de berichten van maart van dit jaar in de Volkskrant dat Nederland zich laat spannen voor het karretje van Shell om Europese plannen over financiële transparantie op het gebied van olie en mijnbouwprojecten af te zwakken. Wat is de Nederlandse positie als het gaat om die country-by-countryreporting, waarbij bedrijven moeten laten weten wat zij bijvoorbeeld in Nigeria aan de overheid betalen? Wat is de Nederlandse positie, niet alleen country by country, maar ook project by project? Is de Nederlandse regering bereid om in Europees verband te pleiten voor transparantie met dezelfde minimale vereisten als in het Amerikaans initiatief «publish what you pay»? Graag krijg ik daarop een reactie.

Tot slot een tweetal vragen over het nationale beleid dat Nederland zelf zou kunnen voeren. Wat voor mogelijkheden ziet de regering om sterkere samenwerking te zoeken, bijvoorbeeld met andere landen, als het gaat om voorraadvorming en het proactief voorraden aankopen? Dat gebeurt ook in andere Europese landen. Is de regering ook bereid om te kijken naar de zin of de onzin van een grondstoffenloket voor Nederlandse bedrijven, in plaats van alleen maar het belang van grondstoffen voor het Nederlandse bedrijfsleven te illustreren? Misschien moet er meer gebeuren dan alleen het onderstrepen van de toegang tot grondstoffen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. In de eerste plaats wil ik mijn waardering uitspreken voor het feit dat dit zo belangrijke onderwerp met een nota van de kant van de regering op de agenda van de Kamer is gezet. Dat mag best vermeld worden. Daarnaast heeft ook de beantwoording van de uitvoerige vragenlijst van Kamer door de regering nog het een en ander verduidelijkt.

Dit notaoverleg draagt als titel grondstoffennotitie, maar die notitie zelf heeft een veel betere titel, namelijk: grondstoffenvoorzieningszekerheid. Dit is wat mijn fractie betreft het belangrijkste aspect van het hele verhaal. Wij zijn van een aantal heel belangrijke grondstoffen enorm afhankelijk. Die afhankelijkheid moet als het even kan worden verminderd.

Ik ben het graag met de regering eens dat daarbij een belangrijke rol is weggelegd voor het bedrijfsleven, dat die grondstoffen al dan niet in bewerkte vorm importeert, c.q. verwerkt. De schrik slaat je om het hart als je leest dat 80% van de door PricewaterhouseCoopers in 2011 bevraagde bedrijven in Nederland geen beleid had ten aanzien van grondstoffenschaarste. Dit terwijl volgens de FME, de metaalwerkgevers, vier van de vijf FME-bedrijven de afgelopen jaren toch serieuze leveringsproblemen hebben ondervonden met kritische materialen. Gelukkig begint de laatste tijd ook in die sector van het bedrijfsleven het besef door te dringen dat men toch iets meer moet doen. Dat is een bewustwordingsproces waarbij het ook duidelijk wordt dat men zich echt niet afhankelijk moet opstellen ten opzichte van de overheid als het gaat om de voorzieningszekerheid van grondstoffen maar dat men ook zelf actie moet ondernemen.

Het is waar dat het bedrijfsleven veel moet doen om hier een betere positie te krijgen, maar daarmee is de kous natuurlijk nog niet af. Niet voor niets is de minister van Buitenlandse Zaken de eerste ondertekenaar van deze regeringsnota over de grondstoffenvoorzieningszekerheid.

Meer dan 90% van de zeldzame grondstoffen wordt op dit moment geleverd door China, terwijl er toch ook in andere landen belangrijke voorraden van veel van die grondstoffen aanwezig zijn maar niet of weinig worden geëxploiteerd. Soepele milieuregels in China en subsidiëring door de Chinese overheid van het winningsproces van deze zeldzame grondstoffen zouden de belangrijkste redenen zijn waarom de productie ervan voor zo'n belangrijk deel naar China is verhuisd.

Deze afhankelijkheid van China moet worden verminderd. Ik vraag dan ook aan de regering of het noodzakelijk en mogelijk is om China bij de grondstoffenwinning te bewegen tot een beter milieugedrag. Graag een reactie.

Omdat deze nota van de regering alweer een jaar oud is, vraag ik de regering welke van de actiepunten die onder de drie agenda's – aanbod, vraag en efficiënt en duurzaam gebruik – zijn geschaard, al zijn gerealiseerd of bijna gerealiseerd. Zijn er ook actiepunten bij die inmiddels niet uitvoerbaar zijn gebleken en welke zijn dat? Dat is eigenlijk dezelfde vraag als de woordvoerder van de VVD stelde: wat is nu de concrete actie?

De regering legt een belangrijke rol bij de World Trade Organization (WTO) als het erom gaat iets te doen tegen de landen die slecht optreden op de grondstoffenmarkt, zoals China, Saudi-Arabië en India. De vraag is of de World Trade Organization daartegen wel is opgewassen. Graag een reactie van de regering.

Ik kan een heel verhaal houden over wat voor procedures er allemaal zijn gevoerd in de afgelopen jaren en tot hoe weinig zij hebben geleid via de WTO. Dat ga ik allemaal niet doen, want ik neem aan dat dit bekend is en het zou veel tijd kosten, maar het is duidelijk waar ik naar vraag. Is de WTO daartegen nu inderdaad opgewassen? Hoe ziet de regering de daadkracht van de WTO? Denkt de regering dat de WTO daadwerkelijk kan voorzien in het creëren van een eerlijke en vrije markt en een stabiele aanvoer van grondstoffen?

Ter afronding stel ik een aantal concrete vragen. Is de regering het met mij eens dat de 100 mln. die Nederland het afgelopen decennium heeft gespendeerd aan het verbeteren van de rechtszekerheid en de toegang tot land voor bedrijven en boeren in ontwikkelingslanden geen concrete resultaten van enig formaat heeft geboden bij het tegengaan van land-grabbing door roofstaten of roofondernemingen? Ziet de regering ook een mogelijkheid voor zichzelf om research en development te stimuleren die erop zijn gericht onze afhankelijkheid van zeldzame grondstoffen te verminderen? Ik verwijs maar even naar de berichtgeving dat er enorme voorraden zeldzame aardmetalen in de oceaan zouden zijn ontdekt waar wij nu nog niet bij kunnen maar in de toekomst misschien wel.

De speciale vertegenwoordiger natuurlijke hulpbronnen van de regering is eind april uit Duitsland teruggekeerd met een opgewekt verhaal over samenwerking met Duitsland. Heeft dit inmiddels een vervolg gekregen en zo ja, wat houdt dat dan in? Duitsland heeft inmiddels partnerschappen met Mongolië en Kazachstan getekend en een grondstoffenagentschap opgericht. Hoe beoordeelt de Nederlandse regering dergelijke stappen? Is dit een voorbeeld voor Nederland? Kan Nederland misschien bij de Duitse initiatieven aanhaken?

De Europese Unie heeft sinds een jaar een vrijhandelsverdrag met Korea. Heeft dit iets opgeleverd voor de aanvoer van zeldzame grondstoffen uit Korea naar Europa, in het bijzonder naar Nederland? Zo niet, hoe kan worden bevorderd dat die aanvoer verbetert?

Recent maakte een nieuwe onderneming, genaamd Planetary Resources, bekend dat het zeldzame en kostbare metalen wil gaan winnen in de ruimte, in het bijzonder op asteroïden. Ik moet u zeggen dat ik een glimlach toch niet kon onderdrukken toen ik dat allemaal las, maar van de andere kant dacht ik toen weer: Columbus werd ook hartelijk uitgelachen toen hij zei dat je in westelijke richting moest gaan varen om snel bij zeldzame en dure grondstoffen te komen en later had hij toch in zekere zin gelijk. Dus ik vraag de regering om een reactie op dit initiatief. Hoe kijkt zij daar tegenaan?

Mevrouw Van der Werf (CDA): Voorzitter. Dit alles aanhorende, denk ik: misschien moeten wij aan China vragen of dat land een product voor ons willen maken, in een vorm van een blokje met germanium, neodymium, indium, lithium, cerium, niobium en antimoon. Wij zeggen dat wij voor dat blokje een interessante bestemming hebben en vervolgens doen we er alles aan om dat blokje altijd in het systeem te houden. Dat is ook een manier om die grondstoffen hier naartoe te halen.

Daar ligt volgens mij de uitdaging die nu voor ons ligt. Aan de ene kant een geopolitieke strategie om de grondstoffen zeker te stellen en aan de andere kant een duurzame winning en inzet van grondstoffen.

De CDA-fractie dankt de regering voor de grondstoffennotitie die tot stand kwam naar aanleiding van de motie-Nicolaï/Ormel tijdens de begrotingsbehandeling van 2011. Het is een onderwerp dat tussen de grote spelers in de wereld wordt beslist en dus een onderwerp waar een belangrijke verantwoordelijkheid ligt voor de Europese Unie, om die verantwoordelijkheid op zich te nemen waar lidstaten die niet kunnen waarmaken. De CDA-fractie is dan ook van mening dat Europa veel meer werk zal moeten maken van een gemeenschappelijke strategie ten aanzien van grondstoffen. Er ligt een Europees initiatief voor resource efficiency. Het is goed om daarbij aan te haken maar ziet het kabinet ook concrete acties op Europees niveau? Inderdaad, een gezamenlijke strategie. Het aangaan van strategische partnerschappen met bijvoorbeeld Duitsland om tot een gezamenlijk inkoopbeleid komen is al genoemd. Kan de regering aangeven hoe zij aankijkt tegen die samenwerking in Europa met andere lidstaten en ook welke acties op dit gebied op dit moment al worden ondernomen?

De strijd om grondstoffen zal het komende decennium alleen maar heftiger worden en kan leiden tot verstoring van de rechtsorde en tot conflicten. Het CDA is er niet gerust op dat opkomende wereldspelers en belangrijke leveranciers van grondstoffen als China en Rusland zich op dit gebied zomaar aan onze regels willen aanpassen. Een geopolitieke strategie is daarom een belangrijke voorwaarde voor succesvol grondstoffenbeleid. Daarbij moet de EU leidend zijn, vindt het CDA, maar dat gaat breder dan alleen het stimuleren van vrijhandel, zoals in de brief wordt gesuggereerd. De EU moet zich niet beperken tot een open handelssysteem maar moet ook inzetten op een brede strategie om de beschikbaarheid van belangrijke grondstoffen te bevorderen. Hoe ziet de regering de ontwikkeling op dit gebied en op welke manier wil ze dat bevorderen?

De CDA-fractie ziet ook een belangrijke rol voor het ontwikkelingsbeleid. Duurzame ontwikkeling is een belangrijk uitgangspunt van ons beleid. Inzet in partnerlanden op het gebied van governance en duurzame winning van grondstoffen kan politieke instabiliteit tegengaan en leveringszekerheid vergroten.

Daarnaast kan inzet op duurzame groei van de lokale economie de hoeveelheid grondstoffen op de markt vergroten, bijvoorbeeld met de waardevermeerdering van grondstoffen voor duurzame winning. In de notitie wordt deze koppeling nauwelijks gemaakt. Hoe ziet de regering deze rol voor ontwikkelingssamenwerking?

Grondstoffen geven ook aanleiding tot grove mensenrechtenschendingen, waarbij de daders onbestraft blijven. Niet voor niets heeft mijn collega Ormel tijdens de laatste begrotingsbehandeling een motie ingediend om grondstoffenroof hoog op de agenda te zetten. Welke uitvoering is daaraan gegeven en welke stappen zijn gezet in Europees verband? Het CDA kijkt in dit verband ook naar de steenkolendialoog. De roep om transparantie is groot maar lastig te realiseren. Welke verwachtingen heeft de regering hieromtrent en kan hierop worden gestuurd?

Dan duurzaamheid. De r's zijn al genoemd: reduce, replace, reuse en recycle zijn belangrijke principes waarmee Nederland al veel bekendheid heeft. Wat het CDA aanspreekt is dat de nota het bedrijfsleven een belangrijke rol geeft en zelf kiest voor een faciliterende rol. Dat kan omdat wij dankzij een hoogwaardige afvalsector in de topsectoren al een voorsprong hebben bij recycling en het sluiten van materiaalkringlopen. Nederland kan inderdaad tot de internationale onderzoekstop op het gebied van grondstoffeninnovatie gaan behoren, zoals in de nota wordt gesteld. Het CDA steunt deze gedachte vanuit zijn pleidooi voor de circulaire economie, een economie die niet verspilt of wegwerpt, maar waardeert en hergebruikt. McKinsey heeft berekend dat wij wereldwijd honderden miljarden kunnen besparen met een goede grondstoffenstrategie.

Bij staatssecretaris Atsma heb ik de vraag al eerder neergelegd om dit soort gegevens ook voor Nederland te becijferen. Wellicht is er al een update, ook om bedrijven te stimuleren een eigen grondstoffenstrategie op te stellen. Want heeft de regering het idee dat de grondstoffenschaarste voldoende op het netvlies zit van de Nederlandse bedrijven? Wordt de urgentie gevoeld en worden de kansen gezien? Is er een loket of een instantie die op dit terrein bedrijven informeert en ondersteunt?

Kortom, is de regering met het CDA van mening dat het stimuleren en ondersteunen van bedrijven op dit punt belangrijk is en dat de overheid een rol heeft en zo ja, hoe kan hierop worden vormgegeven? Kan de opdracht aan VNO-NCW hierin een rol spelen en zo ja, is het dan een suggestie om naast VNO-NCW ook MVO Nederland en De Groene Zaak hierin een rol te geven? Graag een reactie.

Het CDA mist de relatie met het inkoopbeleid en nieuwe concepten als performance based inkopen, een manier van inkopen waarbij je alleen de service afneemt en de materialen eigendom blijven van de leverancier. Lampen- en lichtleveranciers zijn daarmee bezig, net als leveranciers van witgoed, die samen met woningcorporaties wel het witgoed leveren terwijl het materiaal eigendom blijft van de leverancier, en de consument alleen betaalt voor de service. Wat vinden de bewindslieden van de suggestie om dit soort inkoopinnovaties te koppelen aan de grondstoffenstrategie?

Tot slot, ik lees dat de topsectoren wordt gevraagd in kaart te brengen welke grondstoffen extra aandacht verdienen, zowel op grond van schaarste als op grond van noodzaak. Dat lijkt me inderdaad een belangrijke vervolgstap. De grondstof die wereldwijd bovenaan moet staan is duidelijk: fosfaat. Heel goed dat deze niet vervangbare grondstof in de nota extra aandacht krijgt. Een uitgebreider prioriteringslijstje is interessant om naast die van andere landen te houden en afspraken te maken over internationale uitwisseling en grondstoffenrotondes. Wanneer zien wij de resultaten van de eerste inventarisaties en acht de regering het wenselijk en haalbaar om een dergelijke prioritering toe te voegen aan het flagship initiative resource efficiency?

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Europa werkt aan resource efficiency, maar niet alleen Europa. Ook Japanners werken hard aan de leveringszekerheid van materialen. In Rio werd gesproken over zuinig watergebruik. Grondstoffenbeleid is hot en is veel in het nieuws. Daarbij bepalen de geopolitieke gevoeligheden de positie van ontwikkelingslanden en potentiële milieuschade van het beeld. Terecht zijn we daar heel sterk op gespitst, maar D66 ziet ook kansen in grondstoffenschaarste: economische kansen, kansen op groene groei, kansen op een betere concurrentiepositie als onze industrie efficiënter omgaat met grondstoffen. D66 ziet kansen om Nederland op de kaart zetten als een land dat beroemd wordt om een kleine ecologische voetafdruk, in plaats van dat wij berucht zijn vanwege het grote beslag op de aarde buiten onze landsgrenzen.

Hergebruik moet weg uit de marge naar het middelpunt, om een normale gang van zaken te worden. Dat hebben wij voor ogen bij het idee van Nederland als grondstoffenrotonde, maar wij vinden het ook belangrijk voor duurzame economische ontwikkeling wereldwijd.

Eerst nationaal. Het kabinet schrijft in de grondstoffennotitie dat het grondstoffenvraagstuk kenmerken heeft van een global public good, omdat de markten niet goed werken. Zij stelt tegelijkertijd dat het zeker stellen van de grondstoffenaanvoer primair een zaak is van het bedrijfsleven. Daarin proef ik toch enige tegenstrijdigheid. Ik zou graag een toelichting willen op dat punt. Vier van de vijf FME-bedrijven hebben in de afgelopen drie tot vijf jaar serieuze leveringsproblemen ondervonden met kritische materialen. Iets wat mijn fractie specifiek zorgen baart, is de beschikbaarheid van voldoende zeldzame metalen en grondstoffen voor onze ambities op het gebied van duurzame energie. Het kabinet wil veel elektrische auto's, maar zonder lithium is er geen werkbare accu. Een elektrische wagen zonder accu komt niet vooruit, tenzij je er heel wat paarden voor spant.

Ook rekent het kabinet op duizenden megawatt aan windmolens op land en op zee, maar zonder magneten kun je die wieken niet in beweging zetten en kun je daar geen stroom uit halen. D66 wil een stresstest van onze duurzame energieambities om te zien of wij qua grondstoffen tegen belangrijke knelpunten aanlopen.

De grondstoffennotitie gaat uit van het huidige gebruik maar de uitdaging wat ons betreft ligt vooral in de sterke groei van het gebruik van bepaalde materialen. Bij die knelpunten moet dan met name in beeld komen of de kansen vooral liggen op het vlak van hergebruik of bijvoorbeeld door substitutie door nieuwe alternatieve materialen. Nederland heeft immers een sterke positie met de wetenschappelijke kennis op het vlak van de materiaalkunde. Het zou heel mooi zijn als we die zouden kunnen uitbouwen op terreinen waar problemen worden verwacht. Kan de minister van EL&I toezeggen dat er een dergelijke stresstest komt voor grondstoffenknelpunten in verband met de duurzame energieagenda?

Bovendien wil het bedrijfsleven ook graag dat er een grondstoffenloket komt. Dat is net al genoemd. Ook in Duitsland is er zoiets als een Rohstoffenagentur. Dat heeft mijn fractie al eens voorgesteld en daar was toen geen steun voor, maar het bedrijfsleven stelt nu voor: laat er een grondstoffenloket komen met functies als kennisuitwisseling, strategiebepaling en mogelijkheden tot gezamenlijke inkoop van kritische grondstoffen. Is de minister bereid om als het bedrijfsleven hiertoe het initiatief neemt dat in ieder geval te ondersteunen en te faciliteren?

Dan naar Europa. Het mag bekend zijn dat D66 Europa niet ziet als een bedreiging maar als een kans. Dat geldt ook voor het grondstoffenbeleid. Het rapport van mijn Europese collega Gerbrandy is recent vastgesteld in het Europees parlement. Voor een Europese grondstoffenrotonde moeten niet alleen nieuwe maar ook kapotte spaarlampen gewoon de grens over kunnen, omdat het alleen bij voldoende schaalgrootte loont om daarvan het poeder te recyclen. D66 vindt dat de Benelux daarin, het liefst samen met Duitsland, een voortrekkersrol zou kunnen spelen. Samen hebben wij voldoende potentieel en voldoende gewicht om ook suggesties voor de aanpak van eventuele knellende regelgeving in Brussel neer te leggen en een interne markt voor grondstoffen te realiseren. Het Schengengebied voor grondstoffen is dan ook niet alleen een kwestie voor de staatssecretaris voor milieu, die ik hierover al eens eerder heb gesproken. Ik hoor graag ook van de ministers van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken dat zij via hun betrekkingen zullen bijdragen aan het verwezenlijken hiervan. Ik vond de suggestie van de Duitslandtop die net al werd genoemd een heel waardevolle daarvoor. Graag krijg ik hierop een reactie.

Zijn de staatssecretaris en de minister ook bereid om buiten Europa meer aandacht te vragen voor grondstoffenrotondes? Efficiënt gebruik van grondstoffen is immers zowel uit het perspectief van het milieu als uit dat van de economie van belang voor de ontwikkelende landen. Welke rol kunnen IMF en Wereldbank in deze context spelen?

Ten slotte wereldwijd. Ik zag een hoopgevend bericht over de inzet van bedrijven voor het efficiënt omgaan met water. De staatssecretaris zal zich waarschijnlijk herinneren dat mijn fractie zich, samen met het CDA, heeft ingezet voor een kleinere Nederlandse watervoetafdruk in ontwikkelende landen. De staatssecretaris heeft een onderzoek naar dit onderwerp laten uitvoeren. Mijn vraag is dan ook wanneer wij dat onderzoek in de Kamer kunnen verwachten. Kan de staatssecretaris in de bijgaande brief dan ook meteen ingaan op de afspraken in Rio en daarin aangeven welke bedrijven zijn aangehaakt bij de nieuwe afspraken?

Kan hij tot slot toezeggen om, eventueel samen met zijn collega van Economische Zaken, bedrijven die zich nog niet hebben aangesloten toch aan te sporen dat te doen?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Goed dat er een grondstoffennotitie ligt en goed dat wij daarover nu, weliswaar een jaar later, komen te spreken. Ik hoop dat dit niet indicatief is voor het tempo waarmee vervolgens het grondstoffenbeleid zal worden uitgevoerd. Want die grondstoffen zijn letterlijk de grondstoffen van onze economie, onze samenleving, onze levensstijl. Door de onvoorzichtige omgang met de winning, de handel en de financiering van die grondstoffen is er veel conflict, vervuiling en instabiliteit rondom de toevoer ervan. Kijk maar naar de wereldkaart. De resource curse zie je daar zo uitgetekend. Als er ergens kostbare grondstoffen zijn – olie, gas, goud, coltan, noem maar op – tien tegen één dat er ook veel conflict is.

Door de exclusief stijgende vraag naar grondstoffen, in combinatie met de groeiende wereldbevolking en de uitputting van de aarde, is er schaarste, die weer de spanning en instabiliteit verhoogt. Onze grondstoffentoevoer is nu een levenslijn die wij tegenwoordig zelfs letterlijk met de inzet van de krijgsmacht moeten bewaken.

Wij kennen de problemen hieromheen al langere tijd en ook weten wij al langere tijd in welke richting de oplossingen moeten worden gezocht. Dat is algemeen bekend. De vraag is hoe je overstapt op duurzamere productie en consumptie en op duurzamere grondstoffenwinning. Hoe stap je over op het verhogen van de transparantie om zichtbaar te maken waar het gebrek aan duurzaamheid of de imperfectie in de keten zit, en waar dus de collectieve wereldgemeenschap een te hoge prijs betaalt als het gaat om het milieu en de mensenrechteneffecten?

Ik vind het dus goed dat de ambitie er ligt om beleid te maken, maar kan de regering ons nu vertellen hoe het stappenplan eruitziet, dat er beleid voor wordt gemaakt en met welke acties en in welk tempo? Graag een reactie, want doorgaan op hetzelfde pad kan niet. Dat zegt de regering zelf ook. Er moet iets gebeuren, nu. Lees de World Energy Outlook van Maria Van der Hoeven. Zij heeft uitgerekend op basis van alle energie- en grondstoffenplannen die landen in de wereld hebben gemaakt dat wij als wij die nu allemaal uitvoeren in 2015 voor 95% vastgeklonken zitten aan een stijging van de CO2-uitstoot in 2035 die tot wel 5 graden temperatuurverhoging leidt. En als wij wachten tot 2017 om iets aan die plannen te veranderen, zitten wij 100% opgesloten in zo'n enorme klimaatverandering. Dus er kan geen twijfel over bestaan dat er nu iets moet gebeuren.

Hoe gaat de regering plannen maken en wat voor soort plannen, om minder afhankelijk te worden van staten met autoritaire regimes waar de mensenrechten worden geschonden? Hoe wil de regering overstappen op die zelfstandige, duurzame energiebronnen? Hoe wil de regering de kans die innovatie biedt, benutten om over te stappen op meer duurzame energie? Hoe wil de regering, die maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal wil stellen, dat daadwerkelijk integreren met ontwikkelingssamenwerking en het handelsbeleid? Hoe wil de regering, als duurzame ketens zo belangrijk zijn, ertoe overgaan dat zij daadwerkelijk verplicht duurzaam worden en dat er meer transparantie wordt geboden over de kosten van de impact van het bedrijfsleven in die grondstoffenwinningslanden?

Ik krijg de indruk dat als ik vraag naar het hoe, het antwoord van het kabinet snel zal zijn dat men dit aan zelfregulering overlaat, aan de sectoren, aan het bedrijfsleven zelf, de vrije markt, op basis van vrijwilligheid. «Wij krijgen kippenvel van regulering», heeft de VVD-fractie net geïllustreerd. Anders komt er te veel administratieve lastendruk. Wij moeten oppassen dat de politiek niet zelf de vertragende factor wordt. Er zijn niet veel bedrijven meer die ik dat nog hoor zeggen. Dan denk ik niet alleen aan toonaangevende multinationals als Unilever, Puma of DSM, maar ook aan kleine zelfstandige ondernemers, groene ondernemers die een duurzame agenda willen voeren, die vaart willen maken, die de urgentie voelen, die van best practices de hoogste standaarden een wettelijk level playing field willen maken.

Ook Europa wil die stappen zetten. Dan verbaast het mij dat het kabinet hier een vertragende factor lijkt. Het trapt op de rem bij die Europese wetgevingsinitiatieven als het gaat om de variant op de Dodd-Frank act, als het gaat om de richtlijn over de herkomst van conflictmineralen of wat je betaalt aan de lokale overheid, of als het gaat om de brandstoffenrichtlijn die de transparantie over de herkomst van olie moet verplichten.

Mijn vraag aan de regering is dan ook: waarom doet u dat? Waarom trapt u daar op de rem, terwijl er zoveel urgentie is? De standpunten in Brussel lijken erop neer te komen dat men zo min mogelijk gedetailleerd wil rapporteren en zo min mogelijk van het bedrijfsleven wil vragen. Daarentegen zegt het bedrijfsleven zelf al vaak: geef ons een level playing field. Het bedrijfsleven weet dat de kosten van een gebrek aan transparantie op langere termijn vele malen hoger zullen zijn. Als wij niets doen aan het verstevigen van de concurrentiepositie van bedrijven die duurzaam in de grondstoffenmarkt willen ondernemen, kunnen zij daarmee hun concurrentiepositie op de langere termijn verliezen. De Wereldbank en Afrika willen immers steeds vaker alleen zaken doen met bedrijven die hier wel oog voor hebben en die daartoe door hun overheden in staat worden gesteld.

De pogingen van het kabinet om toch de regering van het bedrijfsleven te zijn, gaan heel ver. De positie die het kabinet heeft ingenomen in de Kiobel Shell-zaak voor het Amerikaanse Hooggerechtshof stoort mijn fractie en andere fracties in deze Kamer al langere tijd. Daarover is al eerder met de regering in de Kamer gesproken. In april is er ook een motie aangenomen van de collega's Braakhuis en Voordewind, waarin de regering werd gevraagd om zich niet meer te mengen in die zaak en om het recht zijn beloop te laten. Wie schetst mijn verbazing dat de regering in letterlijke strijd met die motie op 13 juni nog zo'n «amicus curiae»-brief heeft gestuurd? Waarom heeft de regering dat gedaan? Welk algemeen belang heeft zij hiermee willen behartigen?

Ik was wel blij dat inmiddels al een hele reeks moties is aangenomen waarin de regering de richtlijnen van Ruggie, ook vertaald in de OESO-richtlijnen, heeft omarmd. Mag ik vragen waar de uitwerking van die moties blijft? Waar blijft het actieprogramma, het stappenplan? Ik zou blij met een toezegging als de Kamer daarmee verlicht kon worden voor de komende begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken en van EL&I.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik ben er verheugd over dat ook de Kamercommissie de grondstoffennotitie als een belangrijke notitie beschouwt. Er zijn vragen over de action mode. Ik kom daar meteen over te spreken, want ik houd zelf ook van actie. Als we het vandaag de dag over grondstoffen hebben, hebben we het niet alleen over de bekende zaken, maar ook over de zogeheten kritieke mineralen en metalen. Er zijn veertien geïdentificeerd, met buitengewoon moeilijke namen, lopend van antimonium tot tungsten (wolfraam). Daartussen zit germanium. Grafiet kennen we wel. Indium is alweer wat moeilijker. Gallium zit er ook bij. Dan is er nog de zeldzame aarde, de «rare earth», die uitsplitst naar ongeveer 25 specifieke grondstoffen. Mevrouw Van Veldhoven noemde de elektrische auto, waarin lithium zit. Ook zijn er led-lampen en semiconductors. We hebben verder batterijen en hoogwaardige katalysatoren. We hebben ook hoogwaardige magneten, zonder welke we geen moderne samenleving met een moderne economie zouden kunnen hebben. We hebben ook de hoogwaardige lasers. We moeten niet vergeten dat het apparaat dat u in handen hebt, voorzitter, en dat ik ook altijd bij mij draag, volledig afhankelijk is van meerdere van deze kritieke grondstoffen. Het gaat hierbij om de voorzieningszekerheid van grondstoffen voor de Nederlandse economie.

Mijn aandeel in de gedachtewisseling heeft vooral betrekking op de geopolitieke kant van de zaak. Ik zal hier dus kort over zijn. Bij al dit soort zaken speelt het bedrijfsleven een cruciale rol. Tegelijkertijd vermeldt de grondstoffennotitie expliciet dat de grondstoffenproblematiek als zodanig is gepolitiseerd. Dit komt doordat verschillende landen doelstellingen hanteren die niet alleen puur op het commerciële vlak liggen. In veel landen is het glasharde conflict tussen China en Japan in 2010 over het inzetten van zeldzame metalen en het niet-inzetten daarvan als een wake-upcall ervaren. Ik herinner me goed dat kort daarna op het ministerie van Buitenlandse Zaken een seminar was. Daar kwamen vooral veel Australiërs langs. Toen bleek dat men in een land als Australië al heel lang naar de problematiek kijkt, inclusief de bijna monopolistische positie die sommige landen met betrekking tot specifieke kritieke grondstoffen en zeker ook de zeldzame aarde hebben.

We moeten van analyse naar handelen. Dit is in eerste instantie een zaak voor het bedrijfsleven, maar ook de overheid heeft een rol te spelen. Ik voel mij daarop aangesproken door de heer Ten Broeke, de heer Irrgang en de heer De Roon. De andere woordvoerders hebben het er ook in allerlei toonaarden over gehad. Zij vroegen wat we doen. Nu dan. De Nederlandse regering is sinds de notitie is uitgebracht op allerlei fronten bezig om samenwerking te zoeken met die landen in de wereld die op dit punt iets te verhapstukken hebben. Een paar van die landen zijn al langsgekomen. Kortheidshalve meld ik ze. De heer Ten Broeke sprak over de Duitslandtop. Dit onderwerp zou daar prima aan de orde kunnen komen. Er wordt gezocht naar mogelijkheden om de strategische samenwerking met Duitsland te vergroten. Dit zit in allerlei hoeken en gaten van de economische procesgang. Collega Verhagen zal dit ongetwijfeld specifieker kunnen duiden. Ik heb aanknopingspunten in de trant van gezamenlijke inkoop door bedrijven, commerciële voorraadvorming, de grondstoffenrotonde en wat dies meer zij. Op dat punt onderzoeken we meteen ook de mogelijkheden om de zaken tezamen met de Duitsers en in Beneluxverband naar Brussel te brengen, om daar te kijken wat we kunnen doen.

Ik heb ook Australië genoemd. Met Australië zijn er nu veel contacten. Ook down-under is de problematiek met betrekking tot China over zeldzame metalen in beeld. Met Australië wordt gezocht naar samenwerkingsverbanden voor winning van aardmetalen in de mijnen. Ook de geologische diensten werken samen.

De wake-upcall ontstond door het plotselinge conflict tussen China en Japan. Ik voeg daaraan toe wat daaromheen al zweemde: het beeld dat naar ons toe kwam dat met name in Duitsland en Frankrijk er al langer wordt gewerkt aan deze strategie. Er is nu ook samenwerking met Frankrijk bij de recycling van zeldzame metalen. Ik heb begrepen dat ook Rhodia Research and Development hierbij betrokken is.

Met het Verenigd Koninkrijk is er samenwerking op het gebied van geopolitiek en veiligheid. Dit heeft ook te maken met de metalenbeurs in Londen. We bekijken natuurlijk wat deze eventueel aan voordeel zou kunnen bieden. Verder kan ik Singapore noemen en in zeer sterke mate ook Japan. Voor de samenwerking tussen Nederland en Japan verwijs ik naar het rapport van het The Hague Centre for Strategic Studies. Op een aantal punten is dit centrum zeer wel bezig.

Ik kom te spreken over een aantal concrete vragen die gesteld zijn door de verschillende woordvoerders. Als het gaat om de heel algemene kaders van het bedrijfsleven en de overheid, is het duidelijk dat het bedrijfsleven in belangrijke mate aan zet is, ook via pogingen om een level playing field te bereiken. Ik heb geconstateerd dat er sprake is van politisering. Er is vaak sprake van economische en politieke doelstellingen. Daarom is waakzaamheid van de overheid meer dan ooit geboden.

De heer De Roon heeft gevraagd naar de situatie in China. Hij stelde met name vragen over de problemen bij de winning van grondstoffen ten detrimente van de ecologie. China is zich gaandeweg steeds meer bewust van de negatieve gevolgen van de winning van grondstoffen. China kijkt zeer belangstellend naar eventuele technologische mogelijkheden die wij kunnen bieden aan China.

De heer De Roon heeft ook over Zuid-Korea een vraag gesteld. Bij mijn weten is Zuid-Korea niet rijk aan allerlei kritische grondstoffen, maar heeft Zuid-Korea deze kritische grondstoffen wel hard nodig. Ik kan mij daarin vergissen, maar dit is vooralsnog mijn reactie.

Ook is gevraagd naar zeldzame metalen die in de ruimte gewonnen zouden kunnen worden. Ik kan mij voorstellen dat wij daarnaar een tweede speciale vertegenwoordiger natuurlijke hulpbronnen laten zoeken. André Kuipers zou daarvoor misschien in beeld kunnen zijn. Ik kan op dit ogenblik eerlijk gezegd niet zoveel met die asteroïden.

Mevrouw Van Veldhoven heeft een vraag gesteld over internationale zaken. De Wereldbank zit er heel sterk in en zit erbovenop.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik dank de minister voor zijn toezegging dat hij gaat werken aan een Schengengebied voor grondstoffen.

Ik ben blij dat de Wereldbank zelf al activiteiten onderneemt. Mijn vraag betreft natuurlijk met name de Nederlandse inzet bij dat soort internationale fora. Kan de minister toezeggen dat hij zelf actief de voortgang op deze dossiers zal monitoren en stimuleren in dat soort fora?

Minister Rosenthal: Ik doe dat in samenwerking met de collega's hier aan tafel.

Mevrouw Peters heeft een vraag gesteld over de zaak Kiobel versus Shell. Ik wil een ontboezeming doen. Ik heb mezelf wederom verdiept in deze zaak. Als je terugspoelt naar waarmee het begonnen is, constateer je dat dit niet niks is geweest. De ernst van de zaak is dus duidelijk. De specifieke punten rond de twee «amicus curiae»-brieven die Nederland heeft ingediend, betreffen bezorgdheid over de toepassing van Amerikaanse wetgeving, in dit geval de Alien Tort Statute. Deze wordt toegepast op activiteiten buiten de Verenigde Staten, die geen wezenlijk verband houden met het desbetreffende land. De tweede «amicus curiae»-brief hebben we kort geleden samen met het Verenigd Koninkrijk ingediend. Deze is uitsluitend uitgegaan omdat het Amerikaanse Supreme Court tijdens de behandeling van de zaak in maart een specifieke vraag heeft gesteld die ging over de extraterritoriale uitoefening van Amerikaanse rechtsmacht. De beantwoording van die vraag is voor Nederland van groot belang, want extraterritoriale toepassing van wetgeving door de Verenigde Staten baart de Nederlandse regering al langer zorgen. Hier is dus een volkenrechtelijk vraagstuk aan de orde omtrent de internationaalrechtelijke houdbaarheid van de extraterritoriale werking van nationaal recht.

Ten slotte heb ik een opmerking die enigszins bezijden de Kiobel-zaak is. Met betrekking tot de extraterritoriale werking van de Amerikaanse wetgeving als zodanig komen ook op andere domeinen weleens wat zaken op, bijvoorbeeld als het gaat om het toepassingsbereik van Amerikaanse sancties in de wereld.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik dank de minister voor zijn toelichting op de inhoud van de brieven. Het is goed om dat te weten. Mijn vraag was echter waarom de regering de tweede «amicus curiae»-brief heeft geschreven, ondanks dat kort daarvoor de Kamer een motie had aangenomen met het klip-en-klare verzoek om dat niet te doen.

De minister zegt dat hij zich zo'n zorgen maakt over extraterritorialiteit. Ik vind dat een merkwaardige redenering. Nederland laat in de eerste plaats zelf extraterritorialiteit toepassen door de rechter. In de tweede plaats heeft de regering in een brief aan de Kamer, die door alle bewindspersonen die nu aan tafel zitten, is ondertekend, vrolijk opgeschreven dat extraterritorialiteit prachtig is. Extraterritorialiteit hebben we in de EU en in Nederland, en over Amerika maken we ons niet zulke zorgen wat betreft extraterritorialiteit. Deze brief staat haaks op het antwoord dat de minister nu geeft.

Minister Rosenthal: De tweede brief is een neutrale brief. Deze is niet gestuurd naar Shell. Mevrouw Peters verwijst naar de motie die de Kamer op 26 april heeft aangenomen. Daarin werd de regering verzocht om zich in de toekomst niet te mengen in lopende rechtszaken tegen Shell. Deze motie stond de indiening van de tweede brief niet in de weg. Ik verwijs naar wat staatssecretaris Bleker al heeft gezegd naar aanleiding van de indiening van deze brief, namelijk dat door de formulering in de motie gesuggereerd wordt dat wij ons via de Verenigde Staten en de amicebrief gemengd zouden hebben in een lopende rechtszaak. Maar dat is niet het geval. Het is in ieder geval niet gebeurd in het belang van Shell. Als het in een bepaald belang is, dan is dit het nationale belang, omdat het de kwaliteit van de rechtsvinding en de rechtsbedeling betreft. Deze neutrale brief is ook voor het Verenigd Koninkrijk precies de lijn geweest die van belang werd geacht in het licht van de internationaalrechtelijke constellatie.

Mevrouw Van der Werf (CDA): Ik hoor van de minister een aantal bilaterale contacten en afspraken die gemaakt zijn. Ik heb nog een vraag naar de algemene visie. Moet deze problematiek, gezien de specifieke behoeften en het specifieke aanbod in landen, vooral bilateraal vorm krijgen? Of gaat het vanuit Europa richting de wereld? Waar leg je het accent beleidsmatig?

Minister Rosenthal: Op een aantal zaken zullen we op Europees vlak verder moeten komen. Dit is van meet af aan de meetlat geweest voor de inspanningen die aan de orde zijn geweest sinds de grondstoffennotitie is gepresenteerd. Tegelijkertijd spelen er voortdurend bilaterale aspecten.

Bij de multilaterale zaken gaat het niet alleen om de Europese Unie. Het gaat ook niet om de Verenigde Naties. Laat ik niet verhelen dat de zaak ook in heel andere multilaterale constellaties in beeld is. Voordat je het jezelf echt bewust bent, zitten er zaken in die rechtstreeks van doen hebben met de geopolitieke kant, in de harde zin van het woord, inclusief het veiligheidsbelang en wat dies meer zij. In ons land zijn de departementen die hierbij in beeld zijn, EL&I, Buitenlandse Zaken en I&M. Maar natuurlijk speelt ook de veiligheid een rol. Daarbij komt Defensie in beeld. Die moeten we niet buiten beschouwing laten.

De heer De Roon (PVV): Uit het antwoord dat de minister tot nog toe heeft gegeven, leid ik af dat, nadat zijn speciaal vertegenwoordiger natuurlijke hulpbronnen eind april uit Duitsland is teruggekomen met een opgetogen verhaal over de mogelijkheden tot samenwerking met Duitsland, er eigenlijk nog niets is gebeurd. Er is nog niet geacteerd. Ik hoor de minister alleen maar verwijzen naar het voorstel van de VVD, dat de minister wel zou willen bespreken tijdens de Duitslandtop. Is er nog niks gebeurd of is er al wel iets gebeurd en, zo ja, wat dan?

Mijn tweede vraag betreft Zuid-Korea. De reactie van de minister was eigenlijk: waar heb je het over? Ik zal dit toelichten. Het gaat bijvoorbeeld over het metaal indium. De minister heeft zelf ook al gezegd hoe belangrijk dit metaal is. De import in de EU van indium komt voor 81% uit China, terwijl maar 58% van de bekende voorraden in China liggen. In Zuid-Korea ligt ook een belangrijke voorraad indium. Dit gegeven heb ik gelegd naast het gegeven dat wij een vrijhandelsverdrag hebben met Zuid-Korea. Ik heb daarom gedacht dat het misschien wat makkelijker zou zijn om indium uit Zuid-Korea te importeren. Ik zie de minister van EL&I al aangeven dat hij deze vraag wil beantwoorden. Dan horen we het antwoord op die vraag straks.

De voorzitter: Voor het antwoord op de eerste vraag gaan we nog even luisteren naar de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Rosenthal: Dat ik het initiatief van de heer Ten Broeke voor de Duitslandtop nog eens heb onderstreept, wil niet zeggen dat wij wachten tot de Duitslandtop, waar dit onderwerp mogelijk op de agenda komt te staan. Nee, er wordt al duchtig samengewerkt met Duitsland, op alle punten die ik heb genoemd. Dat is ook logisch, want in Duitsland heeft men al langer een strategische koers in beeld op het gebied van de zekerheid van grondstoffenvoorziening. Aan wat ik al heb genoemd kan ik nog toevoegen dat Duitsland interesse heeft om samen te werken in het supply chain management, bijvoorbeeld bij het Nederlandse initiatief voor conflictvrij tin. Dit brengt mij bij de mededeling dat naast de veertien kritieke mineralen en metalen ook fosfaat, goud en tin in de sfeer zitten van de zeer belangrijke grondstoffen waarvoor wij notoir waakzaam moeten zijn. Dat zijn wij dus wat betreft conflictvrij tin tezamen met de Duitsers.

De voorzitter: We gaan luisteren naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de grondige discussie over de grondstoffenzekerheid. In aanvulling op de uitvoerige beantwoording door collega Rosenthal en de aanvullende antwoorden die beide staatssecretarissen nog zullen leveren, zal ik een aantal van de door u gestelde vragen voor mijn rekening nemen. Ik onderstreep wat de Kamer gezegd heeft: grondstoffenzekerheid is van wezenlijk belang voor het Nederlandse bedrijfsleven, zeker als het gaat om zeldzame grondstoffen. Toegang tot zowel groene grondstoffen als toegang tot metalen en mineralen is noodzakelijk voor de industrie, om te blijven produceren. Het Nederlandse bedrijfsleven is in eerste instantie zelf verantwoordelijk, juist omdat grondstoffenzekerheid zo belangrijk is voor het bedrijfsleven. De overheid kan met name een rol spelen op de plekken waar naast mogelijke belemmeringen ook veel innovatiekansen liggen. Het topsectorenbeleid richt zich daar juist op. Aangezien onze bedrijven nu tot de top van de wereld behoren en een goede positie hebben in de wereldeconomie, is het zaak dat de overheid er met haar beleid voor zorgt dat er in de toekomst voldoende banen en inkomsten in dit kader zekergesteld worden. Ik zet mij er daarom vol voor in om het bedrijfsleven en kennisinstellingen waar mogelijk te ondersteunen.

Wat doen we? Wat willen we nog doen? Waar richten we ons op? Allereerst willen we natuurlijk het aanbod en de markt veiligstellen. Ik heb de Kamer op 23 maart een haalbaarheidsonderzoek toegestuurd over mogelijke samenwerking tussen Nederland en Japan, juist op het gebied van zeldzame aardmetalen. We kijken dus niet alleen naar Duitsland, maar we kijken ook wat verder. We letten daarbij mede op de belangrijke positie van Japan, waarvoor ook de heer De Roon aandacht heeft gevraagd. De resultaten zijn goed ontvangen. Deze laten zien dat de overheid actief kan bijdragen aan het in kaart brengen van kansen, ook door samen met anderen op te trekken.

We moeten het WTO-panel voor zeldzame aardmetalen niet onderschatten. Vorige week hebben de Europese Unie, de Verenigde Staten en Japan gezamenlijk in WTO-kader om een panel gevraagd over de exportbeperkingen die China heeft ingesteld op de zeldzame aardmetalen molybdeen en wolfraam. Nederland heeft deze stap van de EU gesteund, niet alleen bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken, maar ook vanuit de andere ministeries. Dit hebben we gedaan omdat dit de waarde van de WTO bevestigt. Daarmee kun je een conflict voorleggen en kun je om een gezaghebbende uitspraak vragen. Daarmee kun je escalatie op dit punt vermijden.

Naast het veiligstellen van het aanbod en de markt is het belangrijk om de vraag te beperken en waar mogelijk te verduurzamen. Het woord «zeldzame» geeft al aan dat het niet oneindig is.

De staatssecretaris zal uiteraard nog nader ingaan op de bedrijfsvoering van het Rijk. Op 14 juni jongstleden hebben wij gezamenlijk een green deal afgesloten met het innovatieve bedrijf Turntoo. Het doel daarvan is om te experimenteren met nieuwe vormen van inkoop binnen de rijksoverheid en op die manier veel grondstoffen, afval en dus kosten te besparen.

Verder willen we het gebruik van grondstoffen efficiënter en duurzamer maken. We streven naar verduurzaming van de agroketens. Het bedrijfsleven verduurzaamt in hoog tempo, juist in de ketens van belangrijke agro-accommodatie, zoals palmolie, cacao, groente, fruit, kweekvissen en soja. Wij versnellen dit proces door onder andere de inzet van het Initiatief Duurzame Handel. Wij werken dus op drie sporen: ten eerste het veiligstellen van het aanbod en de markt, ten tweede het beperken van de vraag en, waar mogelijk, verduurzamen ervan en ten derde het efficiënter en duurzamer maken van het gebruik van grondstoffen.

Mevrouw Van der Werf en mevrouw Van Veldhoven hebben zeer duidelijk stilgestaan bij de initiatieven voor een grondstoffenloket. Al eerder heeft FME samen met CWM geopperd om een grondstoffenloket in te richten, waar bedrijven informatie kunnen krijgen over aspecten rond leveringszekerheid en grondstoffenschaarste. Dat idee spreekt me zeker aan. Dit idee heeft ook vrij veel bijval gekregen tijdens het laatste FME-congres over grondstoffenschaarste in april. Ik zie vergelijkbare initiatieven ontstaan in Duitsland en Frankrijk. Mevrouw Van der Werf heeft gevraagd of dit wel scherp genoeg op het netvlies van de bedrijven staat en of de overheid dat kan stimuleren. Ik denk dat het heel goed is als er een groter bewustzijn ontstaat bij bedrijven. Het is belangrijk als die bedrijven daar te rade kunnen gaan over wat zij kunnen doen en met wie zij dat eventueel kunnen doen. Ik zeg beide fracties die hiervoor een pleidooi hebben gehouden, graag toe om samen met alle belanghebbenden een haalbaarheidsonderzoek te doen naar de wenselijkheid en de opzet van zo'n grondstoffenloket. VNO-NCW, MVO Nederland en De Groene Zaak zullen hierbij mijns inziens logischerwijze betrokken worden. Ik plaats wel een paar kanttekeningen. Ik vraag de Kamerleden of deze kanttekeningen overeenkomen met hun opvattingen hierover. Het grondstoffenloket heeft een duidelijk andere taak dan Antwoord voor bedrijven, wat een apart loket is. Ik vind dat het loket maximaal gebruik moet maken van bestaande structuren, zoals het Platform Materiaalschaarste en het kennisplatform duurzaam materialenbeheer. Ik vind ook dat we maximaal gebruik moeten maken en aansluiting moeten zoeken bij de initiatieven in Duitsland en Frankrijk. Het is zaak om niet iedere keer opnieuw het wiel uit te vinden. Dit lijkt mij daarom een goed agendapunt voor de Duitslandtop, waar minister Rosenthal zojuist verder over informeerde, naar aanleiding van het ongelooflijke initiatief van de heer Ten Broeke.

Het platform zou wat mij betreft een platform voor en door bedrijven moeten zijn. Ik wil dit faciliteren. Samen met de belanghebbenden zou ik een haalbaarheidsonderzoek willen doen. Ik vind dat bedrijven het eerste aanspreekpunt zijn. Verder vind ik dat je gebruik moet maken van betrokken kennisinstellingen als TNO en universiteiten die op dit terrein bezig zijn. Dit betekent overigens, mede gelet op de verantwoordelijkheid van het platform voor en door bedrijven, dat ik in eerste instantie naar private financiering kijk en niet naar publieke financiering. Anders zou ik mevrouw Van Veldhoven moeten vragen waarmee dit gedekt zou moeten worden. Dat zal ik echter niet vragen.

Mevrouw Van der Werf heeft gevraagd om op sectorniveau bedreigingen en kansen in kaart te brengen. Ik denk dat het in kaart brengen van sectorale aandachtspunten een goed onderdeel zou kunnen zijn van een grondstoffenloket. Dan heeft het grondstoffenloket een optimale functie als vraagbaak voor het bedrijfsleven. Het Centraal Bureau voor de Statistiek is ook bezig om materiaalstromen beter te kunnen volgen in nationale berekeningen. Ik streef er dus naar om op sectorniveau een beeld te krijgen van de materialen die iedere sector gebruikt.

Mevrouw Van Veldhoven heeft vragen gesteld over een stresstest voor grondstoffen. Het CBS is nu bezig met het onderzoek hiernaar. Het gaat de materiaalstromen volgen en gaat kijken naar de recyclingskansen in bepaalde sectoren. Op EU-niveau lopen er nu onderzoeken om stresstesten te kunnen uitvoeren. Omdat deze onderzoeken vrij complex zijn, zijn de resultaten pas over drie à vijf jaar beschikbaar. Ik wil dus aansluiten bij lopende initiatieven.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik dank de minister allereerst voor een aantal toezeggingen, onder andere om meer samen te gaan werken met Duitsland, in de context van het grondstoffenloket. Een motie van mij om die samenwerking beter vorm te geven, is al eens aangenomen. Het is fantastisch dat deze op deze manier wordt uitgevoerd.

Het CBS kijkt natuurlijk vooral naar wat er in het verleden is gebeurd. Ik wil echter kijken naar de ambities voor de toekomst. Ik zie dan dat er knelpunten ontstaan. Die knelpunten ontstaan natuurlijk niet alleen door de Nederlandse ambities, maar vooral door de optelsom van de Europese ambities. De minister zegt dat er onderzoeken lopen in Europees verband. Ik vind het prima als hij toezegt dat hij dit onderwerp daar expliciet zal inbrengen en dat hij zal bekijken of dit daar voldoende naar voren komt. We hoeven natuurlijk niet alleen naar de Nederlandse situatie te kijken.

Minister Verhagen: Ik zeg dit volgaarne toe. Ik doe dit in het besef dat ik de motie-Van Veldhoven geheel uitvoer. Ook op dit punt neem ik de suggestie graag mee.

Mevrouw Peters heeft een vraag gesteld over Ruggie en de OESO-richtlijnen. Ik ben in een vorige hoedanigheid vrij actief geweest met de VN-guidelines van Ruggie en de OESO-richtlijnen. Het aansporen van bedrijven door koplopers gebeurt voor een groot deel via de aanvoerketen. Die moet ook werken, want anders verschuilt een bedrijf zich achter de rest. Er zit dus een effectieve stimulans in. De leverancier die de OESO-richtlijnen hanteert, weet zich beter verzekerd van zakendoen met de grote koplopers. Die koplopers willen namelijk dat het in de hele keten op een verantwoorde wijze gebeurt. De OESO-richtlijnen bevatten uitgebreide aanbevelingen. Deze promoten wij via MVO Nederland en VNO-NCW. Ik heb zelf, in samenwerking met VNO-NCW, in het najaar van 2011 een grote conferentie georganiseerd met relevante stakeholders en relevante vertegenwoordigers van de bedrijven. Ruggie was daarbij ook aanwezig. Ook Rinnooy Kan was daar aanwezig, namens de SER. De SER wijst ook buitengewoon veel op het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tijdens deze conferentie is besproken hoe je de guidelines van Ruggie in de praktijk brengt. Ik zie een warme perceptie bij VNO-NCW om dit breed uit te dragen. Wij ondersteunen dit. Ik doe dit zelf bij al mijn contacten met bedrijven ook, zeker bij bedrijven die in het buitenland actief zijn. In het financiële buitenlandinstrument wordt à la Ruggie gelet op due diligence, op het risico van milieu- en mensenrechtenschendingen, conform de motie die de heer Voordewind en mevrouw Peters hebben ingediend.

Tijdens de conferentie heb ik met Ruggie een gesprek gevoerd. Ruggie was met name zeer onder de indruk van het nationaal contactpunt, het punt waar mensen met hun klachten terechtkunnen, een soort bureau waar je met je verhaal terechtkunt als je van mening bent dat in strijd met de OESO-richtlijnen gehandeld wordt. Ook in mijn buitenlandse contacten pleit ik altijd voor het opzetten van zo'n nationaal contactpunt. Dit heeft al eens geleid tot een Ruggie-proof mensenrechtenbeleid. We stimuleren ook andere landen, opdat zij ons op dat punt volgen.

Ik ben aangekomen bij de beantwoording van de vragen over Europa die op mijn terrein liggen. De Europese Commissie heeft in 2011 het Raw Materials Initiative, de Europese grondstoffenstrategie van 2008, geactualiseerd. Daarnaast is Resource-efficient Europe als een van de zeven flagships gepresenteerd. Op dit moment is er ook een Europees innovatiepartnerschap op het gebied van grondstoffen gestart. Wij steunen dus al deze drie initiatieven zeer actief. We dringen ook aan op een snelle implementatie van Resource-efficient Europe. Wij informeren en attenderen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen actief over de mogelijkheden van bijvoorbeeld dit initiatief. Dit hebben we woensdag 27 juni gedaan door een brede voorlichtingsbijeenkomst. Op al die drie terreinen zijn wij dus actief. Staatssecretaris Atsma zal de vragen beantwoorden over het gezamenlijke inkoopbeleid.

De heer De Lange en de heer Irrgang hebben vragen gesteld over de rapportageplicht en de transparantie. Zij dachten dat wij daar iets minder enthousiast over waren, maar wij zijn juist een groot voorstander van transparantie over betalingen aan gaslanden. Het tweede uitgangspunt is het reduceren van de administratieve lasten. De administratieve lasten moeten wel in een redelijke verhouding staan tot de te verwachte effecten van de transparantie. Wij hebben op dat punt steun gegeven aan het huidige compromisvoorstel, dat verplicht tot rapportage van betalingen per overheidsniveau, uitgesplitst in soort betaling. Dit compromis sluit goed aan op de administratie van bedrijven, waardoor de administratieve lasten beperkt kunnen blijven. Je pakt hiermee namelijk een bestaand systeem. Het compromis sluit ook aan op het doel, namelijk dat burgers in grondstofrijke landen duidelijk inzicht krijgen in wat hun nationale of lokale overheid ontvangt van de bedrijven.

De heer Irrgang doet zowaar een pleidooi om een Amerikaans voorstel te volgen. Het is ongekend welke veranderingen er opeens optreden bij de heer Irrgang. Het gaat hierbij om de «publish what you pay»-act. Over deze act is in nationale en internationale kranten gepubliceerd, maar deze act is nog niet uitgewerkt. Vooral de Securities and Exchange Commission heeft deze nog niet uitgewerkt. Deze moet deze act uitwerken voordat we kunnen bepalen wat er werkelijk van komt. Het EU-compromis is op dit moment veel werkzamer. Dat geldt op landniveau en op alle relevante overheidsniveaus. De Nederlandse regering is dus voor zo veel mogelijk transparantie, maar wel op een manier die recht doet aan de administratieve lasten voor bedrijven. Het EU-compromis is wat mij betreft haalbaar en werkzaam.

De heer Irrgang (SP): Is Nederland er voorstander van dat een groot oliebedrijf dat actief is in Nigeria wel rapporteert hoeveel er wordt betaald aan de Nigeriaanse overheid, maar niet rapporteert op projectniveau? Er is een discussie over country-by-country reporting, maar ook over project-by-project reporting.

Minister Verhagen: Op landsniveau wordt gerapporteerd over alle relevante overheidsniveaus. De projecten worden slechts benoemd. Dit is dus minder gedetailleerd dan de heer Irrgang wellicht zou willen.

De heer Irrgang (SP): Wat verzet zich ertegen als het van belang is om in die landen de discussie vooruit te krijgen over wat er nou precies gebeurt en wat eraan verdiend wordt? Het zou toch jammer zijn als Nederland op de rem trapt als er in Europa mogelijkheden zijn om op dat punt verder te gaan?

Minister Verhagen: Wij staan niet op de rem, want wij zijn het juist eens met het compromisvoorstel dat nu op tafel ligt en waar alle EU-lidstaten zich in kunnen vinden.

De heer Irrgang (SP): Een compromis is altijd het minst vergaande voorstel. De partijen die het minst ver gaan, moeten ook mee kunnen leven. Behoort Nederland tot deze groep landen of zet Nederland zich in om verder te gaan dan het compromis, bijvoorbeeld door een meer gedetailleerde verantwoording?

Minister Verhagen: De heer Irrgang heeft, met alle respect, geen benul van wat een compromis inhoudt. Een compromis kan nooit het minst vergaande zijn. Dan is het geen compromis meer, maar gewoon het volgen van de meest vertragende factor. Dan ga je in een ander uiterste zitten. Een compromis kan ook niet het meest vergaande voorstel zijn. Meestal zit het er tussenin. That's life. Er is nu een kans dat we dit kunnen realiseren. We kunnen de zaak wel blokkeren omdat niet het meest vergaande voorstel gevolgd wordt, maar dan heb je minder in handen dan je nu hebt. Wij eisen nu niet alles. Dat heeft te maken met de administratieve lasten. We hebben gezocht naar een systeem dat aansluit bij de normale administratie, zoals we die nu ook in ons bedrijfsleven kennen. Daarmee kon ik enerzijds meer transparantie bereiken en kwam ik anderzijds niet in conflict met een eis die de Kamer breed bij mij op tafel heeft gelegd. Dat heeft te maken met reductie van de administratieve lasten. Een vertegenwoordiger van de partij van de heer Irrgang heeft daar vorige week, bij het debat over de regeldrukte, nog om gevraagd. Ook wilden wij de nalevingskosten reduceren. Verder wilden wij ervoor zorgen dat het niet alleen over Nederlandse wetgeving ging, maar ook over de vertaling van Europese wetgeving. Kamerbreed vond men dat ik met mijn 11% vermindering van de administratieve lasten nog aan de te zuinige kant zat, terwijl ik boven het percentage zit dat in het regeerakkoord was opgenomen. De Kamer kan mij niet iedere week met een andere, telkens tegenstrijdige opdracht wegsturen. Ik ben zelf ook voor meer transparantie. Tegelijkertijd wil ik geen onnodige administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

De heer De Lange (PvdA): Ik dank de minister voor zijn duidelijke uitleg. Mij is het niet helemaal duidelijk waar het Europese besluitvormings- en wetgevingsproces zich bevindt. De minister heeft duidelijk gemaakt wat de Nederlandse inzet is geweest, maar in welk stadium bevinden we ons precies? Is het nu een helemaal gelopen race? Heeft de Nederlandse regering nu gesproken of vinden er nog onderhandelingen plaats?

Minister Verhagen: De Raad heeft zich gecommitteerd aan het compromisvoorstel. Het voorstel ligt nu bij het Europees Parlement. In oktober stemt het Europees Parlement over de amendementen. De heer De Lange heeft ongetwijfeld goede contacten in het Europees Parlement.

De laatste vraag die aan mij gesteld is, is de vraag van de heer De Roon over het handelsverdrag met Zuid-Korea. In dat handelsverdrag zitten geen exportrestricties meer op grondstoffen. Door dit vrijhandelsakkoord komen hightechproducten, waaronder producten die zeldzame aardmetalen bevatten, tariefvrij en goedkoper vanuit Korea de Europese en de Nederlandse markt op. De heer De Roon wordt dus op zijn wenken bediend.

De heer De Roon (PVV): Het is mooi dat dit verdrag dit allemaal mogelijk maakt, maar mijn vraag was er vooral op gericht om erachter te komen of het ook wat oplevert. Komt er inderdaad meer indium naar Nederland of naar Europa, zodat we ons minder afhankelijk maken van de hoofdleverancier China?

Minister Verhagen: Ik kan ervoor zorgen dat er geen invoerheffingen komen. Ik ben ervoor ingehuurd om dit onder andere op dit terrein mogelijk te maken. Ik kan ook condities creëren waaronder een markt tot stand kan komen waarop deze producten kunnen worden afgezet. Dat hebben we ook door middel van dit akkoord gedaan. Ik kan echter niemand dwingen om bepaalde producten af te nemen. Het is maar goed ook dat ik dit niet kan. Anders zouden wij in een communistische heilstaat leven. Volgens mij wil de PVV dat ook niet. Of producten op de markt komen, hangt dus gewoon af van de vraag of een bedrijf het interessant vindt om zijn producten hier af te zetten. Er zijn geen belemmeringen, noch door het verdrag, noch vanuit Korea, voor de export naar de Europese markt van producten waarin dit soort materialen zijn verwerkt. Doordat er sprake is van een tariefvrijheid, hebben we dat juist goedkoper gemaakt. Ik ben hiermee gekomen aan het einde van de beantwoording van de aan mij gestelde vragen.

Staatssecretaris Atsma: Voorzitter. Ik begin met de opmerking van de heer Ten Broeke, die terecht beklemtoonde dat begrippen als «reuse», «replace» en «recycle» heel belangrijk zijn voor het thema van dit overleg en voor wat de inzet van het Nederlandse kabinet zou moeten zijn. Mevrouw Peters voegde daaraan het begrip «report» toe. Dat is op zich in een aantal gevallen heel terecht. Wij hebben daarover overigens in brede zin afspraken gemaakt, zeker ten aanzien van de Europese kaders. Ik wil daaraan zelf het begrip «repeat» toevoegen, omdat herhaling heel belangrijk is om duidelijk te maken dat er echt kansen liggen. Die kansen worden vaak niet benut, zeker bij afval niet. Dat is een van de belangrijke thema's waarop Nederland internationaal heeft ingezet. Ons motto is: afval bestaat niet meer. Afval is een grondstof. Dat zit nog lang niet bij iedereen tussen de oren, maar het is wel een van belangrijkste punten van inbreng geweest van Nederland voor de Europese roadmap.

De heer Ten Broeke vroeg in dit verband wat wij doen om recycling te stimuleren. Hij wees erop dat je het vooral niet moet zoeken in regulering. Voor een deel ontkom je daaraan natuurlijk niet. Recycling wordt bijvoorbeeld gestimuleerd door vergroting van het aantal stortverboden. Hoe meer je niet mag storten, hoe meer er gedwongen zal worden hergebruikt. Dat heeft geleid tot een hoog ambitieniveau. Vanzelfsprekend kan niet alles worden hergebruikt, maar deze stoffen kunnen vaak nog wel een nuttige toepassing krijgen waardoor je nieuwe, van fossiele grondstoffen onafhankelijke energie kunt opwekken. Ook dat moet absoluut in dit verband worden gezegd. Wij hebben de Nederlandse ambitie niet alleen in Europa heel nadrukkelijk naar voren gebracht, maar collega Knapen en ik hebben dat heel recent ook in Rio gedaan. De ambitie van Nederland ten aanzien van recycling is om de lat zo hoog te leggen dat wij in de Europese top drie staan met een percentage van 83% recycling van al ons afval en een maximaal stortaandeel van 3%. Als je beseft dat er landen zijn waar 97% wordt gestort, terwijl wij hier maximaal 3% willen, dan weet je dat er wereldwijd nog een belangrijke weg te gaan is. Nederland kan daar op verschillende manieren op inspelen. Dat wil Nederland ook graag doen.

Verschillende afgevaardigden wierpen een relevante vraag op, namelijk de grondstoffenrotondes. Nederland heeft daarvoor de afgelopen anderhalf jaar mede op initiatief van de Kamer een aantal voorzetten gegeven. In eerste instantie hebben wij een aantal rotondes geïdentificeerd. De leden kunnen hierbij denken aan textiel, kleine huishoudelijke apparaten, kunststof en fosfaat. Dat zijn buitengewoon kansrijke initiatieven geworden. Ook naar Europese perspectieven kijkend, moet je zeggen dat er kansen liggen. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Van der Werf, die daarnaar heel expliciet heeft gevraagd.

In dat verband noem ik één rotonde. We hebben daarover recent een green deal afgesloten. Dat is de zogenaamde fosfaatrotonde. Je ziet nu al dat daar buitengewoon veel kansen liggen. Het animo vanuit verschillende sectoren en bedrijfstakken is zo groot dat die als een van de meest kansrijke voor de nabije toekomst wordt gezien. Nederland zoekt op dit moment binnen Europa nadrukkelijk samenwerking met de Duitse en Belgische buren, maar ook Denemarken en Zweden zijn zeer geïnteresseerd. Wat je met de uitkomsten, de producten en de resultaten van de fosfaatrotonde kunt doen, betreft het terrein van collega Knapen, die derde landen hiermee buitengewoon goede diensten kan bewijzen. Dat zijn, kortom, interessante ontwikkelingen, die afgelopen jaar mede als gevolg van Kamervragen op gang zijn gekomen. Ik sluit natuurlijk niet uit dat er meer vergelijkbare rotondes van de grond komen.

Wat gaan wij nog doen? Wij zullen natuurlijk de Europese inzet versterken, waarop collega's Verhagen en Rosenthal al doelden. Daarnaast is de Nederlandse inzet gericht op een aantal andere zaken. Ik heb meerdere keren in een ander verband de richtlijn Ecodesign genoemd. Die is buitengewoon interessant en biedt kansen voor de Nederlandse sector. Wij zullen ook bekijken wat daarmee in Europees verband kan worden gedaan. Het is volstrekt helder dat wij in Nederland bij inkoopbeleid vooral spreken over duurzaam inkoopbeleid. Daarnaar werd zojuist al verwezen door mevrouw Van der Werf. In die zin is het initiatief te begrijpen dat hier is genomen door enerzijds het bedrijfsleven verenigd in VNO-NCW, en anderzijds door MVO Nederland en de Groene Zaak om samen te werken en om dat concept voorbeeld te laten zijn voor andere landen binnen de EU. Daarbij is ook een van de toonaangevende ngo's heel nadrukkelijk betrokken. Dat zal overigens geen dictaat worden. Zo zitten wij in Europa gelukkig niet in elkaar. Wel bestaat er in Europa brede belangstelling voor de Nederlandse aanpak bij duurzaam inkopen. Die heeft vorig jaar een ietwat andere aanvliegroute gekregen, mede naar aanleiding van het verzoek vanuit het bedrijfsleven om vooral het kostenaspect in de gaten te houden. Duurzaam inkopen in Nederland is toonaangevend in Europa.

Mevrouw Van der Werf vroeg naar het initiatief van een circulaire economie tegenover de lineaire economie. Ik weet dat er verschillende initiatieven zijn genomen om te komen tot een circulaire economie. Eigenlijk is een circulaire economie het sluiten van de ketens. Het is misschien een heel eenvoudige maar wel een volstrekt heldere definitie. De rapporten en de onderzoeken waarnaar mevrouw Van der Werf verwees van McKinsey zijn weliswaar op Europa gericht, maar het is goed om de mogelijkheden en kansen voor Nederland ook nadrukkelijk in beeld te brengen. Dat kan, of moet misschien zelfs, samen met de collega's op het ministerie van EL&I worden gedaan. Voor zover wij daar nu zicht op hebben, is het in ieder geval een uitdaging.

Mevrouw Van Veldhoven ging in haar bijdrage in op de vraag of het afvalbeleid in de meest ruime zin een soort Schengenbenadering kan krijgen. Ik weet niet of dat nodig is en of dat iets toevoegt. Ik wijs er wel op dat er wat mij betreft geen enkel bezwaar is om, bij het grenzeloos kunnen vermarkten en verwerken van afval als grondstof, internationaal te werken met volgens onze criteria acceptabele stromen. De praktijk wijst echter uit dat als wij dit doen in Nederland, juist sommige afgevaardigden in de Kamer hierbij vraagtekens plaatsen. Ik wijs kortheidshalve op de discussie over de grondstoffen voor afvalverbrandingsovens of energiecentrales. Wij hebben het standpunt dat er, als je voldoet aan de EVOA-richtlijn en de eigen inspectie dit checkt, geen enkel probleem hoeft te zijn. Ik weet niet of dit dan nog verbreed moet worden tot een soort Schengenbenadering voor het afval. In de praktijk is er nu voldoende waarborg dat het vrije transport van grondstoffen mogelijk is, mits je je aan de voorwaarden houdt. Ik weet niet of het snel realiseerbaar is om de internationale regelgeving dusdanig op te rekken dat het een soort Schengenpact wordt. Ook weet ik niet of het nodig is. De praktijk wijst volgens mij uit dat het niet nodig is. De Kamer denkt hier genuanceerd over.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Het is altijd interessant om de staatssecretaris te horen terugkomen op een eerdere toezegging. De vorige keer was de staatssecretaris hierover toch wat positiever, toen wij hierover spraken in het AO. De regels voor transport van grondstoffen die nog niet zo gemakkelijk zijn te vervoeren omdat ze beschouwd worden als gevaarlijk afval, moeten worden aangepast. Ik noemde de spaarlamp als voorbeeld. Er moet eerst op kleinere schaal worden bekeken of het mogelijk is om met een aantal landen in een vertrouwde omgeving, waar de regels erg op elkaar lijken, te komen tot een versimpeling van het grondstoffentransport. Daaruit moeten dan de knelpunten worden gedistilleerd die vervolgens in Brussel kunnen worden aangekaart. De staatssecretaris en ik zijn het met elkaar eens dat er, als wij aan EVOA voldoen, veel meer mogelijkheden zouden moeten zijn voor het transport van deze grondstoffen. Ik hoop dus toch dat de staatssecretaris zijn wat negatieve reactie wil heroverwegen.

Staatssecretaris Atsma: Het kabinet is er niet op tegen. Ik zeg alleen dat hierbij de afgelopen maanden vooral vanuit de Kamer kritische kanttekeningen zijn geplaatst, niet zozeer door mevrouw Van Veldhoven zelf, als wel door afgevaardigden uit andere geledingen. Daarom zeg ik dat het wat ons betreft geen enkel probleem is, maar dat de Kamer hier zelf een aantal vragen over gesteld heeft. In het afgelopen jaar waren dat er ten minste twintig. Kortom, ik heb er geen moeite mee, mits aan de EVOA-criteria wordt voldaan. Als daaraan wordt voldaan, is wel de vraag wat een verdere oprekking op dit moment toevoegt. Wij willen wel een minimale waarborg hebben voor de kwaliteit. Volgens mij hebben wij daarover geen verschil van mening. Het is goed als mevrouw Van Veldhoven het gesprek over de vraag hoever wij daarin mogen gaan, aangaat met haar collega-afgevaardigden. Even heel specifiek op afval inzoomend, wij hebben een tekort aan grondstof en materiaal voor onze energiecentrales. Vanuit die optiek vinden wij het gerechtvaardigd dat er afval wordt geïmporteerd vanuit Italië, Duitsland en Engeland. Ik ben blij dat mevrouw Van Veldhoven dat ook vindt, als het materiaal aan de minimale eisen voldoet.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Na deze uitnodiging van de staatssecretaris om dit aan mijn collega's voor te leggen, dien ik hierover straks graag een motie in. Dan zullen wij zien wat de Kamer hiervan vindt.

Staatssecretaris Atsma: Dat lijkt mij uitstekend. Dan moet iedereen kleur bekennen. Als mevrouw Van Veldhoven de motie goed formuleert, zullen het kabinet en de afvalbranche daarmee zeker kunnen leven. Het afgelopen jaar is een- en andermaal duidelijk geworden, zeker na het pleidooi van mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Van der Werf voor het initiëren van rotondes, dat afval vooral een kans en geen bedreiging is. Kortom, ik juich dat zeer toe. Ik hoop dat dit besef breed binnen de Kamer wordt gedeeld.

Mevrouw Van der Werf (CDA): Ik dank de staatssecretaris voor zijn positieve woorden over afval, grondstof en duurzaam inkopen. Op één ding wil ik de nadruk leggen, namelijk op wat ik in mijn inbreng naar voren bracht als performance-based inkopen. Dat leidt natuurlijk tot een heel andere manier van inkopen, ook voor de overheid. Je koopt dan niet meer producten om daarvan eigenaar te worden, of het nu tapijten, kantoormeubilair, of verlichting zijn. In plaats daarvan blijft de leverancier de eigenaar. Zeker voor overheden is het heel moeilijk om in die systeemverandering mee te gaan. Ik vraag de staatssecretaris dus om daaraan in het kader van grondstoffenschaarste aandacht te besteden.

Staatssecretaris Atsma: Zeker. Collega Verhagen heeft hierop reeds een positieve reactie gegeven in het kader van de Turntoo-initiatieven. Daarbij sluit ik mij uiteraard aan. Zijn antwoord was wat mij betreft meer dan voldoende.

Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Het meeste is al duidelijk geworden. Als je door andere delen van de wereld reist, merk je telkens weer dat grondstoffen de neiging hebben om zich te verstoppen op plekken waar het knap onhandig is om ze naar boven te halen. Ik was laatst in Sudan. Daar zit de olie precies waar mensen de grens betwisten. Ook was ik in Somalië, waar mogelijk olie op de plek zit waar Puntland en Somaliland elkaars grens betwisten.

Even los van het feit dat ze zich vaak op een, ook politiek, onhandige plek verstoppen, wees de heer Irrgang erop dat het tot allerlei wantoestanden leidt, als grondstoffen naar boven komen in een omgeving zonder veel politieke, economische en culturele infrastructuur. De heer Irrgang had het over de combinatie van Dutch disease en corruptie die deze landen kan treffen. Het is inderdaad een punt dat intussen weliswaar gevoeglijk is bestudeerd, maar waarvoor nog geen handzaam recept is.

Ik ga nu in op de wijze waarop de heer De Lange en mevrouw Van der Werf spraken over de relatie tussen arme landen en grondstoffen. Je kunt proberen om een aantal dingen over het voetlicht te brengen en successievelijk dwingender te maken. Dat zijn transparantie, goed bestuur en richtlijnen. Ten aanzien van transparantie zijn wij steeds actief geweest in het Extractive Industries Transparency Initiative. Het is helaas Engels, maar zo gaan die dingen. Minister Rosenthal wees op het initiatief met tin, dat nu op de rol staat. In het kader van het Kimberley Proces zijn wij actief betrokken bij pogingen om zo goed mogelijk in certificering onder te brengen welke diamanten waarvandaan komen. Daarin hebben wij redelijk wat ervaring opgedaan, niet in grondstoffen maar in andere activiteiten. De leden weten dat wij actief zijn in de ketenbeheersing ten aanzien van soja, palmolie en cacao. De methodiek is dus vertrouwd. Daaraan proberen wij zo veel mogelijk bij te dragen.

Ten aanzien van goed bestuur zijn wij betrokken bij het raamwerk voor grondstoffenmanagement, de Natural Resource Governance, ook op een heel praktische manier. Wij proberen de milieueffectrapportage, de Commissie voor de m.e.r., in te schakelen om simpelweg te helpen bij het opzetten van zo'n raamwerk in een aantal partnerlanden. Vanmiddag hebben wij met enkelen van de hier aanwezige leden gesproken over de richtlijnen van de OESO. Wij hebben het gehad over de vraag hoe wij proberen om de due diligence vorm te geven die hierbij wordt verlangd van ondernemingen. Dat doen wij onder meer aan de hand van de ketenbenadering, die wij via het Initiatief Duurzame Handel ontwikkelen. Minister Verhagen attendeerde de leden daarop al.

Deze bewegingen moeten natuurlijk naast die van andere partners in de wereld worden gelegd. Het opstellen van de grondstoffennotitie – het was misschien wel tien of vijftien jaar geleden dat dit voor het laatst is gedaan – heeft natuurlijk enerzijds te maken met het feit dat grondstoffen zich bij vrijhandel van hun nationaliteit ontdoen op het moment dat ze uit de grond komen en worden verkocht en anderzijds met het feit dat bij de opkomst van nieuwe grote staten elders in de wereld juist sprake is van een soort renationalisatieontwikkeling. Daartussen zit een spanning, waarvoor je een vorm probeert te vinden. Met collega Atsma was ik in Rio en heb daar samen met mijn Duitse collega onder meer gesproken met de premier van China over de vraag hoe het omgaat met het bedrijfsleven in Afrika. Aan de ene kant had hij al heel snel het gevoel dat er sprake was van inmenging in interne aangelegenheden. Aan de andere kant ontwikkelt zich in China ook wel het gevoel dat je het niet helemaal droog houdt door het alleen te beschouwen als iets wat je daar uit de grond haalt en dan naar je toe haalt, zo zeg ik maar even kort door de bocht. De coöperatie van die landen is uiteindelijk ook van belang. Ik was een tijdje geleden in Peking. Daar hoorde ik in de vestiging van het Wereld Natuur Fonds dat in China meer en meer wordt gedacht aan modellen om op een wat ordelijker manier om te gaan met het spanningsveld tussen behoefte aan grondstoffen en aan het verzekeren van de coöperatie op langere termijn van arme landen waar de grondstoffen worden gehaald. Het is een proces in ontwikkeling en gaat stap voor stap. Wij proberen via de OESO en de Europese Unie zo veel mogelijk gewicht in de schaal te leggen.

De heer De Roon vroeg – ik zal de ondertoon in zijn vraag niet duiden – hoe het zit met al het geld dat de afgelopen jaren is uitgegeven om land-grabbing te bestrijden. Het geld is wel besteed. Wij hebben in een aantal landen niet alleen transparantie, maar ook kadasters weten te bevorderen. Ik noem Mozambique, Tanzania en Ghana. Wij zijn op dit moment nog bezig in enkele andere landen, zoals Rwanda. Dat is niet onbelangrijk, want zonder kadasters kun je geen corporaties inrichten. Zonder corporaties kun je niet voor de markt produceren, want dan blijft het allemaal kruimelwerk. Het heeft dus een ontwikkelingspolitieke component.

Ook iets anders speelt daarbij een rol. Bijvoorbeeld in een land als Colombia is het eigendom van land dermate omstreden geweest dat het bijna heeft geleid tot een burgeroorlog. Daar hebben wij via de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) en via enkele ngo's een bijdrage geleverd aan het oplossen van het conflict tussen degenen die het land roofden en degenen die ervan verjaagd werden. Op sommige plekken ontstaat stabiliteit. Misschien is deze vraag wel erg naar ons toe geredeneerd, maar wat hebben wij aan die stabiliteit? Heel wat, want president Santos heeft inmiddels zo'n $9 mld. – dat is meer dan het bedrag dat hier werd genoemd – op de plank liggen om te werken aan geïntegreerd waterbeheer en voedselzekerheid. Twee weken geleden was ik in Colombia. Daar heb ik samen met de Colombiaanse regering afgesproken om dit samen met Nederland te ontwikkelen. Dat geld kan dus best tot heel interessante perspectieven voor Nederland leiden. Het is dus goed voor daar en niet slecht voor hier.

Ten slotte vroeg mevrouw Van Veldhoven hoe het zit met de watervoetafdruk. Wij hebben opdracht gegeven tot een onderzoek, dat wordt uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving, dat aan het einde van het jaar klaar is, als het goed is. Om misverstanden te voorkomen, het gaat niet alleen over bedrijven en hun voetafdruk, maar ook over die van burgers en overheden. Het onderzoek probeert daarop dus geïntegreerd enige greep te krijgen. Er wordt niet alleen gewacht op studies, maar er zijn diverse bedrijven die zelf begonnen zijn. Uit het jaarverslag van bijvoorbeeld Ballast Nedam blijkt – er zijn echter meer bedrijven – dat het een poging doet om die voetafdruk in een duurzaamheidsverslag te definiëren. Het is van boven dus een beetje drukken, maar van onderop wordt ook op ons gedrukt. Dat was eigenlijk ook de uitkomst van Rio.

De voorzitter: Wij zijn gekomen bij de tweede termijn van de Kamer, waarvoor een spreektijd van twee minuten per fractie geldt. Het is een notaoverleg. De leden kunnen dus eventueel moties indienen.

De heer De Lange (PvdA): Voorzitter. Voordat ik kom tot mijn twee moties, geef ik de regering graag mee dat het de PvdA spijt dat project-by-project reporting niet in het compromis staat, zoals de zaak er nu voor staat. Het gaat niet alleen om de kosten in termen van de administratieve lasten. Die zijn er volgens de Europese Commissie wel, maar zij zijn voor veel bedrijven niet dusdanig dat zij onoverkomelijk zijn. Het gaat om wat het oplevert. Heel veel organisaties hebben ons duidelijk gemaakt dat project-by-project reporting cruciaal is om corruptie in ontwikkelingslanden aan te pakken. Wij zullen zien wat er gaat gebeuren in het Europees Parlement.

Dan kom ik bij mijn twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vanaf 3 maart 2013 de Europese «Illegaal hout»-wet (Regulation EU No. 995/2010) in werking treedt waardoor het verboden wordt om illegaal gekapt hout op de Europese markt te verhandelen;

constaterende dat vanaf 3 maart 2013 bedrijven die hout verhandelen en/of consumeren moeten kunnen inschatten of ze met illegaal gekapt hout van doen hebben en een register moeten bijhouden van hun toeleveranciers en afnemers;

constaterende dat de Europese Unie met houtproducerende ontwikkelingslanden, bedrijven en maatschappelijke organisaties samenwerkt om legaal gekapt hout te certificeren;

verzoekt de regering, te onderzoeken of soortgelijke Europese wetgeving ook mogelijk en wenselijk is voor abiotische grondstoffen om zo duurzaam beheer van grondstoffen in ontwikkelingslanden te stimuleren en de resultaten voor het kerstreces met de Kamer te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid De Lange. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (32 852).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de Kamer zo snel mogelijk te informeren hoe en wanneer de actiepunten zoals beschreven in de Grondstoffennotitie geïmplementeerd worden en wanneer de geplande financiering van projecten van ondernemingen en maatschappelijk middenveld plaats zal vinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden De Lange, Van der Werf en Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (32 852).

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de regering voor haar beantwoording. Ik ben onder de indruk van de kennis van met name de ministers over een behoorlijk aantal zeldzame metalen. Wij moeten vaststellen dat er nog geen sprake is van metaalmoeheid tussen deze twee heren. Dat is in ieder geval goed.

Ik heb gevraagd of er nadrukkelijk wordt ingezet op de directe relatie met Duitsland. Overigens hebben alle andere collega's dat ook naar voren gebracht. Dit hoeft niet per se op de top te gebeuren, maar wanneer het effectief is. Omdat de minister van EL&I hieraan zulke warme woorden wijdde, wil ik datzelfde doen voor het feit dat hij ten aanzien van het loket aangaf dat hij, als de wens daarvoor komt vanuit het bedrijfsleven, het daarvoor ook een rekening zal sturen. Dat lijkt mij terecht. Ik kan mij iets voorstellen bij zo'n loket. Het gaat immers om kwetsbare, concurrentiegevoelige informatie. Tegen die achtergrond kan ik mij voorstellen dat hij dat op een centrale plek probeert te verzamelen. Wij kennen echter al veel kennisplatformen die uiteindelijk niet zo verrekte veel opleveren. De minister moet het dus vooral beperkt doen.

Ik heb de afgelopen week geprobeerd om het boek van Dambisa Moyo, die vorige week ook op Nieuwsuur werd geïnterviewd, tot mij te nemen. Ik raakte daardoor onder de indruk van de wijze waarop met name China een positie aan het verwerven is in de internationale grondstoffenmarkt. Ik denk dat alle goede bedoelingen om transparantie op te leggen en regelgeving uit te breiden maar beperkt effect hebben. De heer Irrgang zei: publish what you pay. De staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking gaf terecht aan dat het vooral practice what you preach moet zijn. Gelukkig zijn er in toenemende mate bedrijven uit ons deel van de wereld die dat ook doen en aan wie aandeelhouders en stakeholders dat ook vragen. Zij maken het voortbestaan van die bedrijven immers mogelijk.

Ik waarschuw er dus voor om in een al te gemakkelijke regelgevende reflex te schieten. Ik steun de minister van EL&I in de waarschuwing dat de Kamer elke keer als zij vraagt om de verlaging van administratieve en handhavingslasten, dat niet moet vergeten. Ik heb geen moties, maar wij zullen de regering wel stringent blijven volgen bij haar concrete acties. Ik heb van alle bewindspersonen de nodige voorbeelden gehoord. Wij zullen hen scherp blijven volgen.

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Wij wachten het eventuele plan voor een grondstoffenloket met belangstelling af. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken ging in op het dilemma hoe je ervoor kunt zorgen dat kapitaalstromen naar vaak heel arme ontwikkelingslanden een kracht voor ontwikkeling zijn in plaats van een belemmering daarvan. Zo heeft het immers ook helaas vaak uitgepakt. Er zijn twee dingen van belang. Het eerste punt is het voorkomen van de Dutch disease. Je kunt dan twee dingen doen. Je kunt het geld niet te snel uitgeven. Soms worden fondsen geapprecieerd door de wisselkoers. Daarnaast is natuurlijk monetaire stabilisering een optie. Dat is niet vaak toegepast, maar ook dat is een manier om dit te voorkomen. Het andere probleem is meestal groter. Dat is namelijk corruptie. De elite misbruikt het dan in plaats van het aan te wenden voor ontwikkeling. Nederland zet zich in voor certificering van bijvoorbeeld ketens zoals tin. Dat is heel goed. In Congo is tin natuurlijk een conflictgrondstof.

Het tweede punt is natuurlijk transparantie. Ik vond de afhoudende manier waarop de minister van EL&I daarop inging, eerlijk gezegd teleurstellend. Er ligt een compromis, maar dat wordt nog besproken met het Europees Parlement. Ik pleit er nogmaals voor dat de Nederlandse regering ook in onderhandelingen met het Europees Parlement inzet op maximale transparantie. Als dat compromis nog kan verbeteren, moet de Nederlandse regering zich daarvoor inzetten. Ik vind het jammer als dit nu wordt afgedaan met de opmerking dat wij niet meer administratieve lasten willen. Dit kan van enorm belang zijn om tot verbetering te komen van landen waar de elite publiek geld misbruikt en waar Nederland een enorme bijdrage aan levert. Ik zou het jammer vinden als Nederland daar op de rem trapt. Als er mogelijkheden zijn om de richtlijn in wording te verbeteren, ook in de discussie met het Europees Parlement, hoop ik dat Nederland dat steunt. Ik pleit daar nogmaals voor.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik constateer dat op mijn wat kritische vraag wat je aan de WTO hebt voor het tegengaan van het kwalijke gedrag van landen als China nog niet echt is ingegaan. China speelt allerlei procedurele spelletjes, het heeft zelfs gezegd dat het daarmee lekker doorgaat en dat het dit zo lang mogelijk zal rekken. Dat biedt heel weinig vooruitzicht op aanzienlijke verbetering van de grondstoffenleveringszekerheid voor de komende jaren. Om die reden is het van belang dat ons land inzet op het opbouwen van duurzame relaties met allerlei handelspartners en op zoek gaat naar wederzijdse afhankelijkheden. Wij moeten onze wat ideologische benadering dat wij nu eenmaal afhankelijk zijn van een organisatie als de WTO niet zozeer loslaten als wel niet heilig verklaren.

Om die reden heb ik twee moties waarmee ik de regering oproep om meer in te zetten op concrete samenwerking met andere landen. De eerste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de schaarste van bepaalde grondstoffen mede wordt veroorzaakt door een gebrek aan technologie om deze stoffen efficiënt te winnen;

constaterende dat Nederland en Europa op het gebied van investeringen in research and development achterlopen op Azië en Noord-Amerika;

verzoekt de regering, zich op korte termijn in te zetten voor ontwikkeling van winningstechnieken zoals deep-sea mining en samenwerking met landen die dergelijke technieken nodig hebben of beschikken over schaarse grondstoffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (32 852).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de competitie op de schaarsegrondstoffenmarkt feller wordt;

constaterende dat bepaalde landen op een agressieve manier de markten manipuleren door land-grabbing, het aanleggen van strategische voorraden en door exportbeperkingen;

overwegende dat dergelijke praktijken funest zijn voor een stabiele en duurzame aanvoer van grondstoffen;

verzoekt de regering om zich actief en concreet in te zetten in het aangaan van bilaterale en multilaterale samenwerking met landen die van betekenis kunnen zijn bij het verminderen van onze afhankelijkheid, met als doel het versterken van de grondstoffenketens voor de lange termijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (32 852).

Mevrouw Van der Werf (CDA): Voorzitter. Ik sluit een klein beetje aan bij de vorige spreker. Ik heb het algemene punt dat verschillende sprekers hebben ingebracht. Misschien dat iemand zijn licht nog kan laten schijnen over de vraag in welke mate wij de balans moeten zoeken in het vraagstuk van het grondstoffenkader ten aanzien van volledige vrijhandel en tot het aangaan van partnerschappen en het maken van afspraken.

Verder dank ik de bewindslieden voor de beantwoording. Ik ben heel blij met de toezegging van de minister van EL&I over het loket voor en door bedrijven, dat hen enerzijds kan ondersteunen en waar anderzijds een heleboel informatie binnenkomt die kan bijdragen aan het aanscherpen van de Nederlandse grondstoffenstrategie. Het is dus een mooi initiatief. Ik dank de minister daarvoor.

Ik zou het op prijs stellen als er nog iets wordt gezegd over de steenkolendialoog, maar misschien gaat staatssecretaris Bleker daarover. Hij is hier nu net niet.

Ten slotte heb ik nog een motie ten aanzien van wat gewisseld is over het behoud van grondstoffen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het zowel in het belang van het milieu is als in het belang van behoud van grondstoffen, de stap te zetten van een lineaire economie naar een circulaire ofwel kringloopeconomie;

verzoekt de regering om in kaart te brengen welke kansen er liggen voor het toewerken naar een circulaire economie in Nederland, hoe de kansen benut kunnen worden en belemmeringen kunnen worden weggenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Werf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32 852).

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Ik dank alle bewindslieden voor de discussie en toezeggingen over het loket, de stresstest, de samenwerking met de buurlanden en het onderzoek naar het water.

Staatssecretaris Atsma heeft afgelopen woensdag het verpakkingenakkoord met het bedrijfsleven getekend, ondanks dat hij wist dat de Kamer hierover nog een uitspraak wilde doen. Na de discussie in het AO hebben wij namelijk besloten om het VAO na 1 juli te houden, omdat daarvoor nog alle tijd zou zijn. Ik neem aan dat de staatssecretaris bij zijn toezegging heel goed op de hoogte was van zijn eigen deadlines. Dat kan dus geen excuus zijn geweest om net voor 1 juli te tekenen. Ik heb daarover vragen gesteld. De staatssecretaris antwoordde daarop dat het te maken had met de kwartaalindeling, maar het gaat om het verschuiven van de deadline met een of twee Kamerdagen. Het lijkt mij dat dit ruim binnen de marges van de kwartaalindeling valt. Ik vraag de staatssecretaris dus nogmaals wat de zware urgentie was waardoor niet kon worden gewacht op de aangekondigde Kameruitspraak deze week.

Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met slim hergebruik van grondstoffen kosten, energie en milieu gespaard kunnen worden en dat de regering de intentie heeft uitgesproken om de positie van Nederland als grondstoffenrotonde te bevorderen;

overwegende dat in Nederland, België en Duitsland veel kennis en potentieel aan materialen voor hergebruik aanwezig zijn, maar dat deze vaak te versnipperd en kleinschalig zijn om hergebruik te laten lonen;

overwegende dat administratieve lasten verbonden met wet- en regelgeving voor grensoverschrijdend transport van afvalstoffen met potentie voor hergebruik als grondstof een drempel opwerpen voor specialisatie en schaalvergroting;

van mening dat de voortrekkersrol van de Benelux via de afspraken van het Schengenakkoord voor vrij verkeer van personen een goede parallel biedt voor een voorlopersrol op het vlak van vrijer verkeer van herbruikbare materialen en grondstoffen;

verzoekt de regering om actief in haar multilaterale contacten in Beneluxverband en bilaterale betrekkingen met Duitsland de mogelijkheid in te brengen van een Schengengebied voor hergebruik van grondstoffen, door:

  • het beperken van de regeldruk en de vereiste vergunningen voor grensoverschrijdend afvaltransport van recyclables, gekoppeld aan onderlinge afspraken over consistente minimale eisen voor het niveau van hergebruik voor dergelijke materialen;

  • het waar nodig afstemmen van de investeringen in hergebruik zodat een hogere schaalgrootte mogelijk is waar dat nodig is om hergebruik lonend te maken;

  • het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking tussen universiteiten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven op bovengenoemde onderwerpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32 852).

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de vier bewindslieden voor hun antwoorden. Wij hebben een heel scala onderwerpen behandeld, van geostrategie tot en met rotondes en loketten. Ten aanzien van Ruggie en de OESO is uitgelegd dat er van alles gebeurt, zoals het Initiatief Duurzame Handel. Daarover is een conferentie geweest. Ook MVO Nederland doet het een en ander. Dat is hartstikke mooi. Dat zijn de eerste stappen. Ik heb echter gevraagd hoe het hiermee verdergaat. Concreet wacht ik nog op de uitvoering van de toezegging van de regering ten aanzien van mijn met steun van enkele collega's hier aangenomen motie. De regering zou immers met een actieprogramma komen voor de drie pijlers van Ruggie en dat aan de Kamer meedelen. De drie pijlers zijn dat bedrijven mensenrechten moeten respecteren, dat staten moeten bevorderen dat de mensenrechtenschendingen niet plaatsvinden en dat goede remedies moeten worden bevorderd. Er werd gezegd dat de regering dit in 2012 zou doen. Wij zitten nu op de helft van 2012. Kan dat voor de begrotingsbehandeling komen?

Ten aanzien van Kiobel, de discussie die ik daarover met de minister van Buitenlandse Zaken had en de motie van de Kamer om zich niet langer te mengen – het woord «mengen» werd gebruikt in de context van de «amicus curiae»-brieven – verdient het niet de schoonheidsprijs dat er kort daarop weer een brief werd gestuurd. Belangrijker is dat het niet duidelijk is welk inhoudelijk argument de Nederlandse regering hiervoor gebruikt en vooral welk algemeen belang zij daarmee dient. Ik krijg graag een reactie op de brief hierover van de regering van 23 maart en op de vraag hoe die zich verhoudt tot de brief van afgelopen donderdag naar aanleiding van de laatste «amicus curiae».

Ik besluit met een motie over transparantie. Daarover is veel gezegd. Ik vestig er de aandacht op dat het in Nederland gevestigde Global Reporting Initiative een mooi voorbeeld is van hoe je Ruggie kunt toepassen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Global Reporting Initiative goede handvatten biedt voor rapportage over de maatschappelijke effecten die een bedrijf heeft op de samenleving waarin het actief is;

constaterende dat enkele bedrijven deze geïntegreerde verslaglegging al toepassen en baat hebben bij een level playing field bij hun inspanningen om transparantie over bedrijfsvoering te vergroten;

constaterende dat in Denemarken wetgeving bestaat die beursgenoteerde bedrijven verplicht om in hun jaarrapportage verslag te doen van hun inspanningen op het gebied van corporate social responsibility;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar hoe de toepassing van richtlijnen voor geïntegreerde jaarverslaglegging, zoals bijvoorbeeld door het Global Reporting Initiative aangedragen, bevorderd kan worden in Nederlandse wet- en regelgeving voor de jaarverslaglegging door beursgenoteerde bedrijven en de Kamer daarover te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32 852).

De vergadering wordt van 21.13 uur tot 21.20 uur geschorst.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Er zijn mij nog een paar vragen gesteld. Verder zal ik ingaan op de motie-De Lange c.s. op stuk nr. 5 en de motie-De Roon op stuk nr. 7.

Ik heb één algemene opmerking. In tweede termijn heeft een aantal woordvoerders hier aandacht voor gevraagd. Onderwerpen als vrijhandel vormen natuurlijk een cruciaal punt bij het onderwerp dat we aan de orde hebben. Dit houdt verband met de politisering van de grondstoffenproblematiek. Daar wordt ook aan gerefereerd in de grondstoffennotitie. Daarbij komt natuurlijk ook alles aan de orde wat te maken heeft met geopolitieke strategie. Daar lopen wij niet voor weg, temeer omdat omringende landen zoals Duitsland en Frankrijk – we hebben er al over gesproken – daar volop actief in zijn.

Ik kom op een vraag van de heer De Roon, die ik heb losgekoppeld van zijn motie op stuk nr. 7. Wij spreken in dit kader niet alleen over de WTO, maar wij hebben de WTO wel degelijk nodig voor de ontwikkelingen die van belang zijn. Ik noem de grondstoffenproblematiek waar China rechtstreeks mee van doen heeft. Voor alle duidelijkheid herhaal ik dat Nederland niet voor niets volop contact heeft met Australië over de problematiek in China. Wij zien die problematiek stevig onder ogen. Er is sprake van een gezamenlijke lijn, onder meer op het gebied van de mijnbouw en zeldzame aardmetalen. De samenwerking van de geologische diensten is een punt dat hierop inspeelt.

Mevrouw Peters stelde een vraag over de Kiobel-zaak. Ik vrees dat wij op dit punt van opvatting verschillen. De extraterritoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving zonder dat die in een bepaalde situatie een basis vindt in het internationale recht, was en is voor de Nederlandse regering een reden om ter zake een «amicus curiae»-brief in te dienen. Dat gold voor de eerste brief en bij de tweede is dat in feite a fortiori weer aan de orde.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik heb het standpunt zoals dat nu verwoord is, kunnen opmaken uit de «amicus curiae»-brief, maar het verband met de brieven die de regering hierover aan de Kamer heeft gestuurd, is onbegrijpelijk. Ik noem de brief van 23 maart 2012, die ondertekend is door staatssecretaris Bleker van EL&I, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken. Ik wil graag een duiding, eventueel schriftelijk, over hoe die twee standpunten zich tot elkaar verhouden.

Minister Rosenthal: In de Kiobel-zaak gaat het om datgene wat met de «amicus curiae»-brief bedoeld is. Ik herhaal dat het hierbij echt gaat om de «high ground» die we zoeken met betrekking tot het internationale recht en de verhouding van het internationale recht tot nationale aanspraken. Het is voor mij op zichzelf ook even moeilijk geweest om mij dat eigen te maken, maar ik hoop dat gedaan te hebben. Het gaat dus over de extraterritoriale uitoefening van de Amerikaanse rechtsmacht. Dat is ook bij de tweede «amicus curiae»-brief de expliciete vraag van het Amerikaanse supreme court geweest. Ik kan hem wel even letterlijk voorlezen: «Whether and under what circumstances the Alien Tort Statute, 28 U.S.C. §1350, allows courts to recognize a cause of action for violations of the law of nations occurring within the territory of a sovereign other than the United States.» Daar gaat het om. De beantwoording van die vraag is voor Nederland van groot belang. Daarbij mag niet verheeld worden dat de belangen van het bedrijfsleven in het geding kunnen zijn, ook meer in algemene zin.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Daar komt de aap uit de mouw: het gaat om het belang van het bedrijfsleven. Kom daar dan ook ruiterlijk voor uit. Verhul het niet achter volkenrechtelijke argumenten dat in dit geval wordt gekozen voor het bedrijfsleven in plaats van mensenrechten. In de brief van de regering aan de Kamer van 23 maart 2012 staat dat extraterritorialiteit een goed idee is, maar in de «amicus curiae»-brief staat dat het een slecht idee is. Ik wil graag weten hoe het nu zit, want in de officiële communicatie hierover aan de Kamer wordt het standpunt gehuldigd dat extraterritorialiteit een goed idee is, en wordt gemeld dat we dit reeds hebben in Nederland en in Europa, maar dat het ook elders mag.

Minister Rosenthal: Ik heb helemaal niets toe te voegen aan datgene wat ik hierover al heb gezegd tegen mevrouw Peters. Het gaat hierbij om de Kiobel-zaak, niet meer en niet minder.

Voorzitter. Ik kom op de twee moties. De motie-De Lange c.s. op stuk nr. 5 ligt in de rede. Wat dat betreft, is de motie een ondersteuning met een prikkeling voor de regering om niet alleen de actiepunten kenbaar te maken maar ook de implementatie daarvan serieus ter hand te nemen. We zullen de actieplannen uiteraard implementeren. We zijn daar al mee bezig. Dat zullen we ook met de Kamer delen.

Ik kom op de motie-De Roon op stuk nr. 7 over de competitie op de markt voor schaarse grondstoffen enzovoorts. Het verzoek van de heer De Roon is prima voor zover wij daar de mogelijkheden toe hebben. Wij zien een en ander niet in de plaats gesteld van de WTO, waar de heer De Roon in eerste instantie op leek te doelen. Wij zien het als een uitstekende aanvulling. Op dat punt verwijs ik bijvoorbeeld naar het vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea. Als ik de motie op die manier mag interpreteren, dan wil ik haar graag aan het oordeel van de Kamer overlaten.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik zal eerst ingaan op de drie moties die aan mij toebedeeld zijn. Daarna zal ik ingaan op de drie vragen die aan mij zijn gesteld.

Ik kom op de motie-De Lange op stuk nr. 4 over wetgeving analoog aan de wet inzake illegaal hout. Ik laat het oordeel over deze motie over de Kamer. Ik zeg niet dat ik haar ondersteuning van beleid vindt, maar dat ik het oordeel aan de Kamer overlaat, aangezien ik mij er iets bij kan voorstellen. We moeten natuurlijk wel nationaal per grondstof bekijken of het mogelijk is. Zo ja, dan moeten we per grondstof in EU-verband verkennen wat de extra wens is. We kunnen in dit kader een aantal mooie voorbeelden noemen, dus zo gek is dit voorstel niet. We kennen het bijvoorbeeld bij soja en cacao. Als deze motie wordt aanvaard, zal ik conform hetgeen erin staat, indien het mogelijk en wenselijk is – dat staat zeer nadrukkelijk in het dictum – bekijken hoe we het gaan doen.

Ik kom op de motie-De Roon op stuk nr. 6. Als ik vriendelijk ben, zeg ik dat deze motie ondersteuning van beleid is. Als ik vervelend ben, zeg ik dat deze motie overbodig is. Ik laat het oordeel aan de Kamer over. Zij mag kiezen uit mijn twee oordelen. Ik vind de motie eigenlijk overbodig, want zij is echt ondersteuning van beleid. Het gaat gewoon om bestaand beleid. Het topsectorenbeleid kent met name aandacht voor de ontwikkeling van deep-sea mining. Het is zelfs een speerpunt in het cluster Maritiem binnen de topsector Water. IHC Merwede en andere bedrijven zijn er al in gestapt. In het kader van het topsectorenbeleid hebben we een specifiek beleid opgezet opdat universiteiten en ondernemers die op dat gebied actief zijn, het verder kunnen ontwikkelen. Wat in de motie staat, past dus volledig binnen het topsectorenbeleid zoals we dat hebben vormgegeven. Daarom heb ik dit oordeel gegeven. Ik heb er echter niets op tegen, want anders had ik een en ander niet binnen het topsectorenbeleid vormgegeven.

Ik kom op de motie-Peters op stuk nr. 10. Mag ik mevrouw Peters verzoeken om haar motie aan te houden? Staatssecretaris Bleker heeft eerder naar aanleiding van haar voorstel voor geïntegreerde jaarverslaglegging gezegd dat we willen wachten op een uitwerking door de Europese Commissie van de herziening van de transparantie- en accountancyrichtlijnen. Daar is de Commissie druk mee bezig. Die herziening wordt in het najaar kenbaar gemaakt. Ik vraag mevrouw Peters om deze motie aan te houden totdat de Europese Commissie de herziening van de accountancyrichtlijnen kenbaar heeft gemaakt, want die wordt dan toch in de Kamer besproken.

Ik kom op de drie vragen. Mevrouw Van der Werf vroeg naar de steenkolendialoog. Met de OESO-richtlijnen als uitgangspunt, verwacht de regering dat bedrijven risico's op directe of indirecte betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen onderzoeken en op basis van dit onderzoek beleid voeren om mensenrechtenschendingen te voorkomen. Daarom versterken wij via de steenkolendialoog de ketenverantwoordelijkheid van de Nederlandse energiebedrijven. De dialoog is niet bedoeld voor de bestraffing van de mensenrechtenschenders. De overheid is waarnemer bij deze dialoog, dus geen partij. We zijn waarnemer omdat we het wel van belang vinden om dit signaal te geven, maar we zijn geen partij in die dialoog. Het is de bedoeling om er in het najaar onderling uit te komen. We zitten er ook bij om dat nauwlettend te volgen. In het kader van de verbetering van de processen, zijn bedrijven bereid tot transparantie. Dat hebben ze ook duidelijk gemaakt in deze dialoog. Er kan ook gecumuleerd worden gerapporteerd over de herkomst van kolen, zodat we daar ook zicht op krijgen. Er wordt echter geen transparantie gegeven over de afzonderlijke mijnen waarbij bedrijven inkopen, aangezien dit nadelige gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van bedrijven. Het gaat hierbij om bedrijfsgevoelige informatie. Dit is de huidige stand van zaken. We sturen er dus wel op aan dat men zo breed mogelijk die dialoog aangaat en dat mensenrechtenschendingen worden voorkomen.

De heer Irrgang vindt dat ik actiever moet zijn in de dialoog met het Europees Parlement. Als er een voorstel ligt, voert het voorzitterschap de discussie met het Europees Parlement. Ik zit daarbij dus niet aan tafel. Als de voorzitter denkt dat hij er niet uitkomt of dat er een clash is, zal hij ongetwijfeld bellen, maar dat zien we dan wel weer. Het is nu echter niet aan de orde, omdat het Europees Parlement iedere triloog met de Europese Commissie en met de Raad van de hand wijst. Het Europees Parlement maakt op dit moment heel bewust geen gebruik van zijn bevoegdheden, omdat het eerst over de eigen amendementen wil stemmen. Men wil eerst zijn eigen positie bepalen voordat men dat gesprek aangaat en de triloog start. Dat is ook wel logisch en verstandig van zo'n rapporteur, want die wil weten wat het Parlement ervan vindt. Er is dus allereerst sprake van «make up your mind» in het Parlement. De Kamerleden kunnen daar ongetwijfeld over van gedachten wisselen met hun geloofsgenoten. Die amendementen zijn ingediend op basis van het compromis. Het zou dus heel vreemd zijn als we daar nu al aan gaan rommelen. Daarom heb ik gezegd: het ligt er en ik ben niet aan zet, maar het EP zelf gaat eerst aan de slag met de amendementen en voert daarna de discussie met het voorzitterschap.

De heer Irrgang (SP): Dank voor deze uiteenzetting over de manier waarop het werkt in Europa. De Kamer hoort vaak dat zij te laat is of te vroeg. Op enig moment is het Europees Parlement eruit en heeft het misschien nog nadere eisen. Als die gelegenheid zich voordoet, ontstaat er opnieuw een discussie tussen de Raad en het Europees Parlement. Kan de minister zich dan inzetten voor maximale transparantie, verdergaand dan het compromis dat er nu ligt?

Minister Verhagen: De inzet van Nederland in de Raad is voorafgaand aan de Raadsvergadering met de Kamer besproken. Naar aanleiding daarvan heeft de regering gezegd welke lijn zij zou volgen in de discussie in de Raad. Op basis van die discussie hebben wij een standpunt ingenomen. De Kamer is vervolgens geïnformeerd over het compromis. Ik kan wel toezeggen dat de Kamer wordt geïnformeerd als er geen uitkomst is of als er in die triloog een conflict is. Dat heb ik overigens laatst ook gedaan bij de EU-richtlijn voor energiebesparing. Ik heb toen duidelijk gemaakt wat de huidige stand van zaken is en dat het Europees Parlement verdergaat. Ik heb ook gevraagd hoe ver ik kan gaan, zonder dat de Kamer mij weer verbiedt om verder te praten over die richtlijn. Dat was namelijk het oorspronkelijke standpunt omdat men vond dat Europa zich er niet mee moest bemoeien. Voorafgaand aan iedere Raad waarbij ik aanwezig ben, ga ik in overleg met de Kamer. Ik neem aan dat dit ook geldt voor mijn collega die belast is met de portefeuilles landbouw en handelspolitiek.

Mevrouw Peters vroeg waar het actieplan voor de implementatie van de richtlijnen van Ruggie blijft. Staatssecretaris Bleker heeft toegezegd om in september een beleidsarme brief te sturen. Er is gekozen voor een beleidsarme brief omdat het kabinet demissionair is. Volgens goed gebruik is dit de Kamer toegezegd. De Europese Commissie hoopt overigens dat de lidstaten rond de jaarwisseling, dus waarschijnlijk rond kerst, plannen indienen. In september ontvangt de Kamer allereerst de beleidsarme brief. In de tussentijd kan daar wellicht in een algemeen overleg nader over worden gesproken. Ik stel voor dat we de Kamer in december, rond de jaarwisseling, als we de plannen bij de Europese Commissie moeten indienen, een uitgebreidere brief sturen waarin alles handen en voeten krijgt. Ik zie mevrouw Peters aandachtig knikken, dus ik neem aan dat dit goed is.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Dat klinkt als een goed tijdspad. Ik wil de minister hier graag voor bedanken.

De voorzitter: Mevrouw Peters is dus akkoord.

Staatssecretaris Atsma: Voorzitter. Ik behandel twee moties en een vraag.

In de motie-Van der Werf op stuk nr. 8 wordt de regering verzocht om in kaart te brengen wat de kansen zijn van een circulaire economie in Nederland en welke belemmeringen er eventueel zijn. Ik kan mij voorstellen dat we op basis van het reeds genoemde onderzoek bekijken welke kansen er in Nederland mogelijk zijn. Ik ben er optimistisch over. Ik denk dat velen met mij in dit huis er optimistisch over zijn. Ik kan mij dus voorstellen dat we op basis van een quickscan een rapportage aan de Kamer sturen. Dat moet kunnen voor 1 januari 2013. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, maar in principe staan wij welwillend tegenover een quickscan.

In de motie-Van Veldhoven op stuk nr. 9 wordt gerefereerd aan de al eerder bediscussieerde suggestie om een soort Schengengebied voor afval op te richten. Mevrouw Van Veldhoven heeft dit in haar motie met name toegespitst op de Benelux en eventueel op de bilaterale betrekkingen met Duitsland. Ik heb al gezegd dat het kabinet het in algemene zin prima vindt dat binnen de Europese Unie afvalstromen waarbij afval wordt hergebruikt als grondstof, mogelijk worden gemaakt. We hebben daar geen enkel probleem mee. Het is de vraag in hoeverre dat betekent dat je bestaande afspraken en verdragen, zoals EVOA en het Verdrag van Bazel, buitenspel kunt zetten. Ik denk dat de gedachte iets makkelijker is dan de uitvoering. Ik verwijs kortheidshalve ook naar de discussie die de heer Gerbrandy, dacht ik, enkele maanden geleden in het Europees Parlement heeft gevoerd over hetzelfde thema. Daarbij zien we ook hoe moeilijk dit binnen de EU ligt. Ik zou de vraag als zodanig wel bij de Commissie op tafel willen leggen. In mijn beleving is het vertrekpunt van mevrouw Van Veldhoven namelijk dat afval als grondstof moet worden gezien, en in die zin liggen er ook kansen. Dat is wat ons betreft positief. Ik ben optimistisch over de haalbaarheid, maar het lijkt mij volstrekt evident dat deze vraag gesteld kan worden. Allereerst zal die vraag in Brussel beantwoord moeten worden, want het is zeer de vraag of je buiten Brussel om voor de Benelux en/of Duitsland een separate afspraak kunt maken. Ik laat het oordeel dus graag over aan de Kamer. Ik ben buitengewoon benieuwd wat de Kamer vindt van het grenzeloos kunnen importeren en exporteren van afval. Ik ken namelijk de genuanceerdheid van sommige fracties op dit punt, althans die meen ik te kennen.

De heer Ten Broeke (VVD): Mijn vraag is vooral gericht op de genuanceerdheid van de staatssecretaris met betrekking tot deze motie, waarin heel nadrukkelijk de opdracht wordt gegeven tot het beperken van regeldruk en vereiste vergunningen. In de motie wordt opgeroepen tot afstemming – dat vereist dus een actieve diplomatieke inspanning – en het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking. Dat is kwalitatief toch echt iets anders dan een vraagje neerleggen bij de Commissie. Als dat laatste de beperking is die hier met toestemming van de indiener van deze motie wordt aangebracht, weet ik tenminste waar mijn fractie een oordeel over moet geven.

Staatssecretaris Atsma: Ik heb dit gezegd omdat het Europees Parlement naar mijn beste weten ook al een oordeel op dit punt heeft gegeven. Het is complex om binnen de Europese Unie voor een beperkt aantal landen een uitzondering te maken. Ik kan mij voorstellen dat dit ingewikkeld ligt. Daarnaast heb ik gezegd dat we te maken hebben met het Verdrag van Bazel en het EVOA-verdrag, dat ook voorziet in het transport van afval. Je kunt moeilijk voor twee of drie landen een uitzonderingspositie bepleiten. Het zou anders zijn als het Benelux-verdrag hierin zou voorzien. Naar mijn beste weten voorziet het Benelux-verdrag hier niet in. Dat verdrag gaat vooral over een aantal immateriële zaken. Het is echter alleszins de moeite waard om deze vraag in Brussel aan te kaarten, als de Kamer dit wenst. Voordat het zover is, ben ik benieuwd naar het oordeel van de Kamer. Ik ken namelijk de gevoeligheden van dit dossier. Ik ben zeer benieuwd of een meerderheid het met mij eens is. Het zou mij overigens een plezier doen.

De heer Ten Broeke (VVD): Omdat de staatssecretaris precies weet wat de gevoeligheden zijn, is het voor ons van belang dat we precies weten hoe deze motie moet worden geïnterpreteerd. De staatssecretaris zegt dat het Benelux-verdrag niet voorziet in een uitzonderingspositie, maar het Verdrag van Lissabon voorziet wel in een versterkte samenwerkingsprocedure. Er zijn dan, dacht ik, wel negen landen nodig. Ik weet niet of dit hierop van toepassing kan zijn. Ik wil het debat niet heropenen, maar wat wil de staatssecretaris nou eigenlijk? Wat gaat hij doen met die vraag?

Staatssecretaris Atsma: Ik hoor aan mijn rechterzijde dat het moeilijk zal zijn om het Verdrag van Lissabon hierop van toepassing te laten zijn. Ik heb zelf al duidelijk gemaakt dat ik ervan overtuigd ben dat dit heel moeilijk wordt in het kader van het Benelux-verdrag, omdat daarmee niet wordt voorzien in dit type activiteiten. Vandaar dat ik heb gezegd dat ik bereid ben om in Brussel met de Commissaris te overleggen over de vraag of dit voor een beperkt aantal landen kan worden geregeld. Er liggen namelijk wel kansen. Deregulering spreekt de heer Ten Broeke zeer aan. Deregulering spreekt ons allen aan. Zeker als het in Noordwest-Europees verband kan worden gedaan, biedt het kansen. We weten allemaal hoezeer er in Nederland nog ruimte is voor deze grondstof.

De voorzitter: Mevrouw Van Veldhoven, wilt u in het kader van de motie nog iets verduidelijken?

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Aangezien er zo veel vragen zijn, lijkt het mij goed dat ik nog even duid wat ik met de motie heb bedoeld. Het zou het heel mooi zijn als we kunnen bereiken dat Brussel wijzigingen op de bestaande regelgeving doorvoert die meer mogelijk maken binnen de kleine groep van landen waar we over spreken. Met de motie wordt echter vooral gevraagd om binnen de bestaande regelgeving te bekijken of de procedures efficiënter kunnen worden gemaakt en of beter kan worden samengewerkt, waardoor de facto een Schengengebied voor hergebruik van grondstoffen kan worden gerealiseerd. Dan hebben we het totaal niet over het onbeperkt slepen met van alles door heel Europa. Wij zetten ons er juist actief voor in dat een en ander versimpeld kan worden voor de landen die wij hier om ons heen hebben, waar we al veel contact mee hebben en waar samenwerking gemakkelijk op gang te brengen is. Denk hierbij aan de contacten tussen overheden en de administratievelastenverlichting voor het bedrijfsleven. Dat betekent niet dat er onbeperkt kan worden gesleept met afval. Daarnaast ben ik er zeer erkentelijk voor dat de staatssecretaris ook de vraag of er in de regelgeving barrières kunnen worden weggenomen, wil neerleggen in Brussel. Ik besef dat dit lastig is, maar laten we beginnen met wat al wel kan: de samenwerking met onze buurlanden.

Staatssecretaris Atsma: De grootste stroom afval komt op dit moment uit Italië en niet zozeer uit de Benelux-landen. Op het moment dat je met dit voorstel komt, moet je er rekening mee houden dat ook in andere landen in Europa een en ander wordt gezegd. Wat dat betreft, mogen wij wel ons part opeisen. Kortom, ik ben graag bereid om de vraag open in Brussel voor te leggen. Ik ben niet gerust op de uitkomst, maar ik ben wel heel erg benieuwd wat de Kamer hiervan vindt.

Voorzitter. De vraag van mevrouw Van Veldhoven raakte de discussie over het verpakkingenakkoord. Haar vraag was meer specifiek: waarom moest voor 1 juli het akkoord met het bedrijfsleven worden gesloten? Vorig jaar heeft de Kamer besloten dat de verpakkingenbelasting wordt afgeschaft, onder voorwaarde dat er voor 1 juli een alternatieve financiering zou worden gevonden voor het Afvalfonds, waaruit gemeenten hun middelen krijgen voor ingezamelde kunststoffen et cetera. Aangezien het gisteren 1 juli was, was ik absoluut verplicht om afgelopen donderdag of vrijdag ja te zeggen tegen een concept dat het bedrijfsleven eerder die week had getekend. De Kamer heeft mij dat opgedragen. Het is zelfs in een voetnoot bij het Belastingplan vermeld. Ik heb mij zelfs aan voetnoten van de Kamer te houden.

De voorzitter: Er zijn geen moties ingediend over zaken die onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken vallen.

Mevrouw Van Veldhoven heeft nog een vraag.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik kom nog even terug op wat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu net zei. Hij heeft inderdaad in reactie op vragen van de commissie in een brief geschreven dat het uiterlijk aan het einde van het tweede kwartaal moest worden gedaan. Mijn vraag was echter of die deadline geen marge van één of twee Kamerdagen had en waarom het juridisch gezien noodzakelijk was om het voor 1 juli te doen. Ik heb dit ook nog even gecheckt bij mijn collega-woordvoerder die over het Belastingplan gaat. Hij verzekerde mij dat dit geen enkel probleem was. Daarom stel ik deze vraag nog een keer aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Atsma: Wij hebben het bedrijfsleven conform de wens van de Kamer gevraagd om voor 1 juli de handtekening te zetten. De Kamer heeft er namelijk voor gezorgd dat dit werd vastgelegd in het Belastingplan. Ik heb dit een- en andermaal herhaald, zowel in een brief als enkele keren mondeling tijdens het debat. Ik voel mij daarom niet vrij om een paar dagen over de deadline heen te stappen. Sterker nog, ik kan mij nog redelijk de keren herinneren dat de Kamer vond dat er onmiddellijk verantwoording moest worden afgelegd op het moment dat we een dag over de deadline heen gingen. Ik heb mij dus gehouden aan de afspraak die de Kamer mij heeft opgedragen. Die staat ook nog zwart-op-wit in het Belastingplan.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Hier is toch sprake van een bijzondere situatie. In het AO hebben wij namelijk expliciet van gedachten gewisseld over het moment waarop het VAO zou moeten plaatsvinden. De commissie heeft toen met de staatssecretaris afgesproken dat we het VAO niet snel na het AO zouden houden, maar dat we zouden wachten op een brief die de staatssecretaris had toegezegd. Die zou ook voor 1 juli worden verstuurd, maar dat is niet gebeurd. Daardoor konden wij het VAO niet voor 1 juli houden. De Kamer heeft heel duidelijk het signaal gegeven dat zij een uitspraak wilde doen voordat het akkoord zou worden getekend.

De voorzitter: Mevrouw Van Veldhoven, wat wilt u?

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik wil van de staatssecretaris een helder antwoord op mijn vraag, aangezien hij het alleen heeft gehad over de deadline van 1 juli. Waarom kon er geen twee dagen uitstel worden gegeven?

Staatssecretaris Atsma: Ik heb het in het debat een- en andermaal gezegd: 1 juli is 1 juli. Ik heb het in de week daarvoor gedaan. Ik had het ook twee of drie weken daarvoor kunnen doen. Mevrouw Veldhoven zei dat de Kamer een maand heeft gewacht met het houden van het VAO. Met alle respect, dat is aan de Kamer zelf en niet aan mij. Ik ga niet over de agenda van de Kamer. 30 juni is de laatste dag van het tweede kwartaal. In het Belastingplan staat zwart-op-wit dat voor 1 juli gehandeld zou moeten worden. Als ik dat niet had gedaan, was de deal met het bedrijfsleven misschien wel van tafel geweest. Wie zal het zeggen? Aangezien het om een bedrag van 1,3 mld. tot 1,5 mld. over een periode van tien jaar gaat, denk ik niet dat de Kamer het ons in dank had afgenomen als wij het op losse schroeven zouden hebben gezet door het niet voor 1 juli te tekenen. Ik ken de Kamer daarvoor goed genoeg.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit AO. Aanstaande donderdag wordt gestemd over de moties. Ik dank alle bewindspersonen en hun ondersteuning voor hun komst naar de Kamer. Dat geldt ook voor alle belangstellenden op de publieke tribune.

Sluiting 21.50 uur.

Naar boven