32 847 Integrale visie op de woningmarkt

30 995 Aanpak Wijken

Nr. 106 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2013

Tijdens het AO over de uitkomsten van het WoonOnderzoek Nederland (WoON 2012) op 6 juni 2013 (Kamerstuk 32 847, nr. 83) en in de aanbiedingsbrief bij het rapport «Onderscheid in leefbaarheid» (Kamerstuk 30 995, nr. 94) d.d. 24 juni 2013, heb ik toegezegd u na de zomer te informeren over mijn opvatting met betrekking tot de leefbaarheid in Nederland. Door middel van deze brief kom ik aan deze toezegging tegemoet. In de bijlage bij deze brief geef ik invulling aan de motie Monasch (Kamerstuk 32 847, nr. 16), waarin het Kabinet wordt gevraagd de Tweede Kamer te informeren over de voortgang met betrekking tot de in 2007 geselecteerde aandachtswijken1. Ook ga ik hierbij in op de voortgangsrapportage met betrekking tot het Nationaal Programma Rotterdam Zuid.

In Nederland wordt hard gewerkt aan de kwaliteit van de leefbaarheid in wijken en buurten. De voortgang die hierbij de afgelopen jaren is geboekt heeft belangrijke lessen opgeleverd voor de toekomst. Het is de inzet van het Kabinet om de ervaringen die zijn opgedaan met wijkgericht werken (bij o.a. het Grotestedenbeleid en het ISV) juist langs de lijn van de decentralisaties in het sociale domein te benutten en gemeenten en burgers zelf kansen en ruimte te bieden een volgende stap te zetten, waarin samenwerking en een integrale aanpak van maatschappelijke problemen centraal staan. In deze brief licht ik dit verder toe.

Transitie in aanpak leefbaarheid: lokale partijen aan zet

Bij leefbaarheid gaat het om de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door burgers aan worden gesteld. Leefbaarheid gaat over hoe mensen de bevolkingssamenstelling in hun buurt waarderen, hoe veilig men de buurt vindt, hoeveel overlast en hinder men ervaart, de kwaliteit van de woningvoorraad, voorzieningen in de buurt en de kwaliteit van de publieke ruimte. Kortom, onderwerpen die de meeste burgers na aan het hart liggen.

De Leefbaarometer laat zien dat de leefbaarheid in steden en dorpen de afgelopen jaren (sterk) is verbeterd. In de brief aan uw Kamer van 11 december 2012 (Kamerstuk 32 847, nr. 36) heb ik aangegeven dat voor het borgen van de leefkwaliteit in gebieden naar de toekomst toe – mede gezien de opgedane ervaringen – een andere aanpak nodig is. Dit om na de verbeteringen nu de eigen kracht van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bij het aanpakken van de vraagstukken die zich op dit terrein aandienen beter tot zijn recht te laten komen.

Tijdens mijn werkbezoeken in de afgelopen maanden heb ik een aantal projecten gezien, die onderling erg verschillend van elkaar zijn, maar die alle bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid van de directe woonomgeving. Amsterdam Zuidoost trekt nieuwe midden – en hogere inkomensgroepen uit Amsterdam en omgeving aan door het aanbod van koopappartementen in «klusflat» Kleiburg. Traditionele sloop-nieuwbouw was voor de voormalige eigenaar, de woningcorporatie Rochdale, financieel onhaalbaar. Na verkoop van het gehele complex door de corporatie heeft een private ontwikkelaar de cascorenovatie uitgevoerd, waarna de woningen aan de nieuwe bewoners werden doorverkocht. Zij bouwen hun appartement zelf verder af. Ook nam ik ik kennis van een project, waarin medewerkers van een groot bedrijf in financiële dienstverlening de zelfredzaamheid van kwetsbare huishoudens in Zuidoost versterken door als vrijwilliger te helpen met het opzetten van een goede thuisadministratie. Tijdens mijn recente bezoek aan Zoetermeer heb ik gesproken met bewoners die de sociale binding binnen hun wijk vergroten door het zelf organiseren van activiteiten voor hun kinderen. In Nijmegen realiseren toekomstige bewoners in collectief particulier opdrachtgeverschap samen met woningcorporatie Talis en in overleg met de gemeente een sociaal woningbouwproject voor duurzaam, gemeenschappelijk wonen. In Amsterdam Nieuw West is het voormalige ACTA kantoorgebouw verbouwd tot studentenkamers en broedplaats voor ondernemers en kunstenaars. In ruil voor korting op de huurprijs klussen studenten mee tijdens de verbouwing. In de dorpen Witteveen en nieuw Balinge in Drenthe nemen bewoners zelf het initiatief voor de fusie tussen twee kleine dorpsscholen, waardoor in het ene dorp nu de gefuseerde school is gevestigd en in het andere het peuterspeelzaalwerk. Een aantal gemeenten, waaronder Rotterdam, beproeft nieuwe verdienmodellen en vormen van waardecreatie met social impact bonds. In samenspraak met bewoners besluit een Tilburgse woningcorporatie een woningcomplex niet te slopen, maar in plaats daarvan door renovatie 240 energienotaloze woningen te realiseren.

Bovengenoemde voorbeelden betreffen grote, maar ook kleinschalige projecten: er zijn inmiddels talloze voorbeelden in nieuwbouwwijken, dorpskernen, en oude stadscentra waar groepen bewoners bij elkaar komen om een wijkgebouw te beheren, een bibliotheek of een speeltuin op te zetten, een wijkonderneming te starten, of, zoals bijvoorbeeld in Haarlem in het kader van de blok voor blok aanpak, een energiecoöperatie op te richten.

Allemaal projecten die laten zien dat mensen volop bezig zijn om in samenwerking met anderen hun eigen leven te organiseren en die een positief effect hebben op de leefbaarheid in buurten; burgers en bedrijven kunnen en willen meer doen; de transitie van een overheidsgestuurde leefbaarheidsaanpak naar meer initiatief van «onderop».

Voor het tot stand komen van dergelijke initiatieven is ook de inzet van de lokale overheid essentieel. Allereerst is het van belang dat de gemeente er voor zorgt dat haar eigen beleid op het terrein van veiligheid, onderwijs, stedelijke vernieuwing, maatschappelijke ontwikkeling, welzijn, openbare ruimte, stadsbeheer en het tegengaan van (woon)overlast op orde is. Dat is een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast kloppen mensen of instanties met hun initiatief aan bij hun gemeente voor steun in financiële zin en voor informatievoorziening, of voor het krijgen van (regel)ruimte om hun actie te kunnen doorzetten. Deze zoektocht naar een nieuwe balans in de verhouding tussen burgers, organisaties en de lokale overheden is momenteel volop gaande.

Rijksrol: ruimte in regelgeving

Met deze transitie verandert ook de rol van de Rijksoverheid. Bovenstaande voorbeelden laten zien dat juist op het lokale niveau de handen ineen worden geslagen en resultaten geboekt. Evenals in gebieden met een krimpende bevolking, waar regionaal samenwerkende gemeenten en provincies de gevolgen van bevolkingsdaling voor de woningbouw, voorzieningen en economie in kaart brengen en daar samen met maatschappelijke partners beleid op ontwikkelen, moet de Rijksoverheid op dit dossier geen bepalende en sturende speler willen zijn.

In de Volkskrant van 20 september 2013 stond een artikel over burgerparticipatie in twee wijken in Alphen aan den Rijn. Het laat zien dat binnen één gemeente participatie op de ene plek als vanzelf gebeurt, op de andere juist niet. Ik vind dit kenmerkend voor het gedifferentieerde karakter van de leefbaarheidsproblematiek en het geeft eens te meer het belang aan van een lokaal vormgegeven aanpak, afgestemd op de daar levende behoeften; de wethouder kent de wijk. De verantwoordelijkheid van lokale partijen laat echter onverlet dat ook de Rijksoverheid betrokken is op dit dossier.

– Algemeen kabinetsbeleid

De invulling van de rol van de Rijksoverheid ligt allereerst in het nationaal beleid van het Kabinet op het terrein van wonen, onderwijs, veiligheid, werk en zorg. Deze elementen zijn cruciaal voor de leefbaarheid in dorpen en steden. Daarnaast is de rol van de rijksoverheid gericht op het geven en creëren van ruimte, zodat lokale en regionale partijen hun rol en verantwoordelijkheid op het terrein van leefbaarheid ook daadwerkelijk kunnen nemen; dat zij preventief en pro-actief samen met hun maatschappelijke partners kunnen handelen en cumulatie van problemen bij huishoudens en in de fysieke woon- en leefomgeving van burgers in samenhang kunnen oppakken. Hierbij gaat het over het meedenken over en wegnemen van knellende wet- en regelgeving, de overheveling van taken naar gemeenten in het sociale domein, en het binnen de kennisinfrastructuur (doorgaan met het) vormgeven van een «benchmark», op basis waarvan kan worden nagegaan waar en in hoeverre op het terrein van de leefbaarheid en in de verbinding van het fysieke, sociale en economische domein stappen vooruit worden gezet.

Het Kabinet heeft met de decentralisaties in het sociale domein via de WMO, de Participatiewet en de Jeugdzorg, de beweging in gang gezet, waarbij de inzet van het Kabinet is om gemeenten financieel en organisatorisch beleidsruimte te geven en in staat te stellen om met één samenhangende aanpak van problemen op het terrein van zorg, ondersteuning, en werk en inkomen te werken; lokaal vormgegeven op de daar aanwezige behoeften. Met inachtneming van de bestedingsvoorwaarden aan het deelfonds sociaal domein (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 9) maken de decentralisaties in het sociale domein en de daarvoor bestemde middelen het voor gemeenten mogelijk om tot een meer integrale aanpak van de maatschappelijke problematiek te komen.

– Wetgeving gericht op overlast en verloedering

Met de wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek krijgen gemeenten de mogelijkheid om het aantal termijnen voor het instellen van een gebiedsaanwijzing met meer dan een keer te verlengen. Ook behelst het wetsvoorstel de mogelijkheid om het omzetten van een woning in twee of meer huurwoningen tegen te gaan in buurten waar woningen toch al klein zijn. Op 11 november 2013 heb ik het wetsvoorstel aan uw Kamer voorgelegd (Kamerstuk 33 797, nr.1). In aanvulling daarop bezie ik de mogelijkheid om op een later moment nog enkele andere maatregelen in een volgende wetswijziging op te nemen, zoals het screenen van woningzoekenden in aangewezen gebieden op crimineel verleden en overlastgevend gedrag.

Met de wijziging van de Woningwet – het wetsvoorstel versterking handhavinginstrumentarium – wil het Kabinet het mogelijk maken om malafide pandeigenaren strenger aan te pakken. Dit wetsvoorstel introduceert een bestuurlijke boete en wijzigt de al bestaande maatregel voor beheerovername. Hierdoor kunnen panden van (malafide) huiseigenaren eenvoudiger in beheer worden genomen als er sprake is van overtredingen waarbij de veiligheid, gezondheid of leefbaarheid in het geding is. Tevens voorziet het voorstel erin om beheerkosten makkelijker te innen dan nu mogelijk is. Het wetsvoorstel is op 11 november 2013 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 798, nr. 1)2.

– Rol woningcorporaties / beleid wonen

Op 17 september 2013 heb ik u geïnformeerd over de hervormingsagenda van het Kabinet voor de woningmarkt (TK 2013–2014, 32 847, nr. 87). In de hervormingsagenda wordt de samenhang geschetst tussen de verschillende maatregelen voor de huur- en koopmarkt, het corporatiestelsel en de bouw. Ten aanzien van de corporatiesector streeft het Kabinet naar heldere taken en scherp toezicht. De taakafbakening van de woningcorporaties zal wettelijk worden verankerd door middel van de novelle bij de Herzieningswet en later in een daartoe strekkende AmvB die het huidige Besluit Beheer Sociale Huursector zal vervangen. De taakomschrijving zal op grond van de voornemens van het Kabinet helderheid geven over de leefbaarheidactiviteiten van corporaties ten opzichte van de huidige praktijk en de mogelijkheid bieden dat zij (samen met andere partijen) bijdragen aan de leefbaarheid in de directe omgeving van hun sociale bezit.

Om de waarde van het vastgoed op peil te houden kan het bedrijfseconomisch verstandig zijn voor corporaties die een geconcentreerd bezit in een wijk hebben om ook inzet te plegen vanuit het perspectief van leefbaarheid. Tevens is het voor een gezonde exploitatie van een corporatie van belang dat zij huisuitzettingen kunnen helpen voorkomen door bijvoorbeeld tijdig te signaleren dat er problemen zijn en andere sociale partners (bijvoorbeeld schuldhulpverlening) in te schakelen. Het Burgerlijk Wetboek brengt verplichtingen met zich mee voor corporaties om het woongenot van huurders te garanderen. Zowel vanuit dat perspectief, als vanuit bedrijfseconomische afwegingen kan bepaalde inzet in leefbaarheid voor corporaties dan aangewezen zijn.

Woningcorporaties kunnen bijdragen aan gemengde wijken door samen met commerciële partijen woningbouwprojecten te ontwikkelen, door gericht bezit te verkopen en door differentiatie van huurprijzen. In de novelle bij de herzieningswet zullen op grond van de afspraken met Aedes corporaties ook de ruimte krijgen om via een administratief gescheiden niet Daeb-deel of een dochter-BV ook andere woningen te bouwen in de wijken op voorwaarde dat de gemeente dit noodzakelijk acht, er geen commerciële aanbieders in de markt te vinden zijn voor deze activiteiten, en er tegen marktconforme voorwaarden wordt gewerkt.

In het wetsvoorstel Wet maatregelen woningmarkt 2014 (Kamerstuk 33 756, nr. 2) wordt een verhuurderheffing geïntroduceerd, maar tegelijkertijd is daarin een heffingsvermindering opgenomen ter stimulering van investeringen in het kader van maatschappelijk urgente opgaven: de aanpak van de woningvoorraad in Rotterdam Zuid, de sloop van woningen in de krimpgebieden en de transformatie van vastgoed met niet-woonfunctie naar woonfunctie. Dit geeft verhuurders in Rotterdam-Zuid en de krimpregio’s financiële slagkracht om te investeren in deze kwetsbare gebieden, wat de leefbaarheid ten goede komt. Voor de heffingsvermindering wordt in de jaren 2014 tot en met 2017 € 70 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. In totaal is daarmee cumulatief € 280 miljoen beschikbaar voor de heffingsvermindering.

De transformatie van leegstaande gebouwen en kantoren naar wonen is eenvoudiger gemaakt door het nieuwe Bouwbesluit met het «rechtens verkregen niveau» voor veel transformaties, en het aanpassen van de Leegstandwet, waardoor tijdelijke verhuur voor 10 jaar mogelijk wordt. Daarnaast wordt de integratieheffing afgeschaft, waarmee de drempel wordt weggenomen bij de ombouw van oude leegstaande kantoren in te verhuren nieuwe woningen, en geldt ook voor dit doel de bovengenoemde heffingsvermindering in de verhuurderheffing.

Op 6 september 2013 heeft het Kabinet met werkgevers, werknemers, natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven en decentrale overheden het Energieakkoord voor duurzame groei afgesloten (Kamerstuk 30 196, nr. 202). De gemaakte afspraken zorgen ervoor dat burgers en bedrijven in hun wijk ook zelf aan de slag kunnen met energiebesparing. Een goede leefbaarheid in de woonomgeving vormt een belangrijke inspiratiebron voor het creëren van draagvlak onder bewoners voor een duurzame ontwikkeling. Het Kabinet heeft € 15 miljoen gereserveerd, zodat gemeenten hun faciliterende rol in dit proces kunnen invullen. Tevens is € 400 miljoen gereserveerd als subsidie voor energiebesparing door sociale verhuurders. Op 15 november jl. heb ik uw kamer hierover nader geïnformeerd (Kamerstuk 30 197, nr. 223). Deze middelen dragen bij aan energiebesparing, geven een impuls voor de bouw- en installatiesector en kunnen ook in achterstandswijken een belangrijke bijdrage leveren om oude woningen te renoveren en hiermee de leefbaarheid in de wijken te verbeteren.

– Ruimte bieden

Regio’s in Nederland bereiden zich voor op de transitie van bevolkingsgroei naar bevolkingsdaling. Structurele krimp op regionale schaal zal, in combinatie met ontgroening en vergrijzing, gevolgen hebben voor terreinen als wonen, ruimte, onderwijs, zorg- en welzijnsvoorzieningen en werk. Het dalend inwonertal en aantal huishoudens zet de sociaal-economische vitaliteit van deze regio’s onder druk en kan tot verschraling van de leefbaarheid leiden. In de Eerste Kamer is een motie aangenomen, waarin de regering wordt verzocht haar visie hieromtrent vóór 1 januari 2015 aan de Kamer kenbaar te maken (Kamerstuk 33 750, F). Het gaat er in deze regio’s om de gevolgen van de transitie aan te pakken, de ongewenste effecten te beperken en kwaliteit aan het gebied toe te voegen. Het Rijk faciliteert de provincies en regio’s om hen in positie te brengen om te anticiperen op de transitie.

In gebieden die te maken hebben met bevolkingsdaling, maar niet alleen daar, is het afnemen van het aantal leerlingen een probleem waardoor de onderwijskwaliteit en de leefbaarheid in het geding zijn. Het Kabinet bereidt nu wetswijziging voor, waardoor lokaal en regionaal maatwerkoplossingen mogelijk worden en samenwerking en fusie worden gestimuleerd. Onder meer door het vervangen van de kleine scholentoeslag door een toeslag die samenwerking beloont, het versoepelen van de fusietoets en het vergemakkelijken van de realisatie van samenwerkingsscholen.

Een van de barrières die grensoverschrijdende samenwerking in krimpregio’s bemoeilijkt is het verschil in regelgeving tussen Nederland, Duitsland en België. Daarom trek ik hierin samen op met mijn collega’s over de grens. Dit najaar komt het Kabinet met een reactie op het advies «Wegnemen praktische belemmeringen bij grensoverschrijdende arbeid» van de commissie Bruls.

Het geven en creëren van ruimte, zodat lokale en regionale partijen hun rol en verantwoordelijkheid op het terrein van leefbaarheid daadwerkelijk kunnen oppakken, kan ook betekenen het bieden van experimenteerruimte. Dat is bijvoorbeeld de inzet van de Wet innovatieve experimenteerruimte onderwijs (Kamerstuk 33 116), die bedoeld is om in krimpgebieden, maar niet alleen daar, belemmeringen in het onderwijs te concretiseren en tot goede oplossingen te komen.

Ook andere wettrajecten stellen partijen in staat om beter te werken aan de kwaliteit van de leefbaarheid in de woon- en leefomgeving. Zo zal de Omgevingswet het mogelijk maken door regels te vereenvoudigen en samen te voegen, dat het gemakkelijker wordt om bouwprojecten te starten, bijvoorbeeld op voormalige bedrijventerreinen. In 2014 gaat het wetsvoorstel voor de Omgevingswet naar uw Kamer. Vooruitlopend daarop kom ik binnenkort met een aanpak van praktijkknelpunten in de bouw. Onderdeel daarvan zijn enkele voorstellen om regelgeving en procedures, vooruitlopend op de Omgevingswet, op een verantwoorde manier te kunnen versoepelen.

Tenslotte wijs ik ook op de mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet en dan met name op het instrumentarium voor het ontwikkelingsgebied. Dit instrumentarium biedt gemeenten extra manoeuvreerruimte en doorzettingsmacht om binnenstedelijke gebieden een nieuwe impuls te geven. Zo stelt de wethouder van Maasdonk dat de gemeente mede dankzij de Crisis- en herstelwet de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in Nuland-Oost heeft kunnen borgen. Een ander voorbeeld is het ontwikkelingsgebied Zaanstad – midden. De gemeente wil hier de wet inzetten om de groeiambities, het behoud van de bedrijven met de bijbehorende werkgelegenheid èn het verbeteren van het leefklimaat te combineren. Voor meer informatie zie de voortgangsrapportage 2012–2013 die de Minister van Infrastructuur en Milieu u na de zomer heeft gestuurd (Kamerstuk 32 127, nr. 170).

Voortgang meten en kennis delen

Door middel van de uitkomsten van het WoON (Kamerstuk 32 847, nr. 60) en de cijfers van de Leefbaarometer (Kamerstuk 30 995, nr. 94) bent u geïnformeerd over de stand van zaken en ontwikkelingen op het terrein van de leefbaarheid. In de Voortgangsrapportage treft u de actuele gegevens van de Outcomemonitor Wijkenaanpak aan. Om de gevolgen van de demografische transitie in de krimpgebieden goed te kunnen volgen is sinds afgelopen voorjaar de demowijzer operationeel (Kamerstuk 31 757, nr. 48). Naast het jaarlijks informeren van uw Kamer over de voortgang conform de motie Monasch acht ik één door alle partijen onderschreven cijfertaal van belang om met gemeenten en provincies het gesprek aan te gaan over de ontwikkeling van de leefbaarheid en de voortgang die zij op dit dossier boeken, en de eventuele knelpunten die zich aandienen en waar een actie van de rijksoverheid is vereist. In lijn met de 10-jaarsafspraken met betrekking tot wijkgericht werken – waar ook door de desbetreffende gemeenten om wordt gevraagd om daaraan vast te houden –, de convenanten met de provincies Limburg, Zeeland en Groningen en het interbestuurlijk programma bevolkingsdaling met de VNG en IPO, gebruik ik deze gesprekken ook om te inventariseren of, en zo ja welke, knelpunten er in de ogen van regionale en lokale partijen bestaan op het terrein van wet- en regelgeving, en om de kennis omtrent effectief gebleken praktijken en werkwijzen, die de afgelopen jaren zijn beproefd, met partijen te delen.

In Enschede ben ik recent tijdens een werkbezoek geïnformeerd over de bijdrage die de drie decentralisaties kunnen leveren aan een meer integrale vorm van werken binnen de gemeente. Het Kabinet ziet het als zijn taak om de ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan met de frontlijnsturing, sociale wijkteams en achter de voordeur aanpak (1 gezin, 1 plan, 1 coach / regisseur) in te brengen in de werkprocessen die bij de decentralisaties van ondermeer de Jeugdwet aan de orde zijn. Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om nieuwe vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap in de bouw, nieuwe vormen van integraal werken zoals de gezonde wijk, de inzet van veilige buurtteams, het werken met een «ontgrenzer» in de provincies Limburg, Zeeland en Gelderland, die de ontwikkeling van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt bevordert, het delen van kennis over burgerinitiatieven, bijvoorbeeld in relatie tot in leegstaande gebouwen in krimpgebieden, of het instrument van de Transitieatlas, waarmee regio’s normen en criteria kunnen ontwikkelen voor de planning van voorzieningen. Via het experimentenprogramma van kennisorganisatie Platform31 wordt ervaring opgedaan met het genereren van ruimte om burgers in positie te brengen en andere financiële stromen bij de aanpak van leefbaarheidproblemen te onderzoeken.

Naast de grootschalige fysieke herstructureringsaanpak van de afgelopen jaren is er in toenemende mate sprake van een kleinschaliger aanpak van onderop. De acties, zoals genoemd in de door mijn ambtsvoorganger aan u toegestuurde Voortgangsrapportage stedelijke vernieuwing (Kamerstuk 32 847, nr. 29) (rijksbetrokkenheid bij de verstedelijkingsopgave in de Noord- en Zuidvleugel, ruimte in regelgeving, kennisdeling op het terrein van nieuwe financieringsconstructies, het in samenwerking met IPO en VNG delen van ervaringen), worden voortgezet c.q. afgerond.

In juli jl. publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau het rapport «Werk aan de wijk, een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid». Het rapport geeft een beschrijving van de ontwikkeling van de inkomenssamenstelling, sociale stijging, leefbaarheid en veiligheid in de aandachtwijken. Daarnaast komt in het rapport ook de effectiviteit van het in het rapport genoemde «40 wijkenbeleid» aan de orde. De ontwikkelingen in de 40 wijken zijn door het SCP vergeleken met de ontwikkelingen in andere wijken met leefbaarheidsproblemen die destijds niet werden geselecteerd. In de bijlage treft u een beschouwing aan van de Universiteit Utrecht over het verschil tussen dit rapport en de eerder door mij aan uw Kamer toegestuurde rapporten «Wonen in ongewone tijden» (WoON) en «Onderscheid in leefbaarheid» (Leefbaarometer). De drie rapporten beschrijven alle de ontwikkelingen in de in 2007 geselecteerde aandachtswijken, alleen het rapport van het SCP is een studie naar de effecten van het beleid.

Ook met het integratiebeleid zoals verwoord in de Agenda Integratie (Kamerstuk 32 824, nr. 7) wordt de leefbaarheid bevorderd. Inspanningen richten zich hierbij op het bevorderen van zelfredzaamheid en meedoen in de samenleving, het opvoeden van kinderen en grenzen stellen aan problematisch gedrag en het omgaan met anderen en verinnerlijken van normen en waarden.

In het afgelopen jaar heb ik veel wijken bezocht. Ik heb daar gezien wat bewoners, bedrijven, lokale overheden en maatschappelijke organisaties met elkaar aan vernieuwing en innovatie voor elkaar krijgen. Dit soort bezoeken zal ik blijven doen. Het werk dat het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken verricht in het bij elkaar brengen, ondersteunen en stimuleren van bewoners is belangrijk en ondersteun ik daarom de komende twee jaar weer.

Bestaande afspraken

Van de oorspronkelijke 40 in 2007 geselecteerde aandachtswijken staan er nu nog 38 op de «lijst» waarvoor het partnerschap met het Rijk zal worden voortgezet. Eerder heb ik u laten weten dat de wijk Kruiskamp in Amersfoort (Kamerstuk 30 995, nr. 92) en Hatert in Nijmegen (Kamerstuk 30 995, nr. 94) in onderling overleg hiervan zijn afgehaald.

De uitvoering van de afspraken uit het Nationaal Programma Rotterdam Zuid ligt op schema en wordt gecontinueerd. Hierbij gaat het voor wat betreft de Rijksoverheid om de aanpassing van de Woningwet, de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de heffingsvermindering voor de corporaties in Rotterdam Zuid, zoals bovenstaand vermeld. De belangrijkste conclusies uit de voortgangsrapportage treft u aan in de bijlage. Begin dit jaar heb ik deelgenomen aan de Burgertop, waar 700 inwoners hebben gesproken over de toekomst van Rotterdam Zuid. Naar aanleiding hiervan is besloten om de focus voor de korte termijn te richten op scholing en werk.

Op grond van de motie Hamer (Kamerstuk 31 700, nr. 15) is 220 fte wijkverpleegkundigen extra beschikbaar gekomen voor de 40 in 2007 geselecteerde aandachtswijken (informatie ZonMw, 1 januari 2013). Wijkverpleegkundigen dragen in belangrijke mate bij aan de versterking van de zorginfrastructuur in kwetsbare wijken en zijn een impuls voor de leefbaarheid. De hiervoor bestemde middelen zijn via de decentralisatie-uitkering aan het Gemeentefonds toegevoegd.

Ook zal ik het partnerschap met provincies, gemeenten en regio’s in het kader van het Interbestuurlijk programma bevolkingsdaling voortzetten en de diverse afspraken die naar aanleiding hiervan ondertussen zijn gemaakt. Via het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling wordt de kennisdeling tussen de partijen in de betrokken krimp- en anticipeerregio’s, provincies en relevante departementen bevorderd. Ook ben ik een partnerschap aangegaan met de Spar Holding BV. In dat kader heb ik onlangs een intentieovereenkomst ondertekend om te ondersteunen dat in Spar-buurtsupers in krimpgebieden ook gemeentelijke loketfuncties, postkantoren en bibliotheken worden ondergebracht, zodat voorzieningen zoveel mogelijk op peil kunnen blijven.

Ter voorkoming van overlast, oneigenlijk gebruik van voorzieningen, en aantasting van de leefbaarheid in gemeenten, heeft het Kabinet met negen regio’s afspraken gemaakt over (ondermeer) de huisvesting van EU-arbeidsmigranten. Op 1 oktober 2013 heb ik u over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 29 407, nr. 176). De negen betrokken regio’s hebben tot eind dit jaar de tijd om tot concrete afspraken te komen over aantallen extra huisvestingsplekken, de verdeling binnen de regio, de taakverdeling tussen betrokken partijen onderling en de fasering van de opgave in de tijd. De verantwoordelijkheid voor het maken en de uitvoering van deze afspraken ligt bij de gemeenten, werkgevers en huisvestende instanties. In mijn brief van 18 januari 2013 (Kamerstuk 29 407, nr. 154) heb ik gesteld dat ik het als mijn taak zie om partijen aan te spreken op het nemen van hun (gezamenlijke) verantwoordelijkheden. Ik draag hier aan bij door het inbrengen van kennis over de (on)mogelijkheden van wet- en regelgeving en het inzichtelijk maken van de reikwijdte en toepassingsmogelijkheden van bevoegdheden.

Tot slot

De laatste jaren hebben initiatieven van burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties om de leefbaarheid in hun omgeving te verbeteren een enorme vlucht genomen. Ik vind het de opgave van de Rijksoverheid om ervoor te zorgen dat zij zich op een goede manier met deze initiatieven verbindt, er voldoende ruimte voor biedt en de initiatieven bij elkaar brengt. Dit om te zorgen dat de ontwikkelingen wat meer snelheid krijgen en niet op zichzelf blijven staan. In de signalen die ik van lokale en regionale partijen krijg is te zien dat sommige wet- en regelgeving nog onvoldoende aansluit bij dit soort maatschappelijke ontwikkelingen. Als blijkt dat zich op dit punt knelpunten voordoen, wordt dit door het rijk samen met betrokkenen opgepakt. Het is de inzet van het Kabinet om de initiatieven van gemeenten en burgers via de decentralisaties in het sociale domein op dit gebied te laten slagen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Op verzoek van uw Kamer zal bij de behandeling van deze twee wetsvoorstellen ook het wetsvoorstel Huisvestingswet 2013 worden betrokken.

Naar boven