34 725 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2016

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (XIII) EN DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

Aangeboden 17 mei 2017

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale uitgavenrealisatie over 2016 bedraagt € 5,1 mld.

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale uitgavenrealisatie over 2016 bedraagt € 5,1 mld.

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale ontvangstenrealisatie over 2016 bedraagt € 3,2 mld.

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln). De totale ontvangstenrealisatie over 2016 bedraagt € 3,2 mld.

Inhoudsopgave

A.

ALGEMEEN

5

 

1.

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

5

 

2.

Leeswijzer

8

B.

BELEIDSVERSLAG

10

 

3.

Beleidsprioriteiten

10

 

4.

Beleidsartikelen

32

   

11

Goed functionerende economie en markten

32

   

12

Een sterk innovatievermogen

38

   

13

Een excellent ondernemingsklimaat

46

   

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

58

   

15

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

71

   

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

75

   

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

89

   

18

Natuur en regio

96

   

19

Toekomstfonds

105

 

5.

Niet-beleidsartikelen

110

   

40

Apparaat

110

   

41

Nominaal en Onvoorzien

114

 

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

115

C.

JAARREKENING

118

 

7.

Departementale verantwoordingsstaat

118

 

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lastenagentschappen

119

 

9.

Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2016

120

   

Agentschap Telecom (AT)

123

   

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

133

   

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

141

   

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

153

 

10.

Saldibalans

164

 

11.

WNT-verantwoording 2016 – Ministerie van Economische Zaken

178

D.

JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

186

 

12.

Beleidsverslag Diergezondheidsfonds

186

 

13.

Bedrijfsvoeringsparagraaf Diergezondheidsfonds

204

 

14.

Jaarrekening Diergezondheidsfonds

206

 

15.

Saldibalans Diergezondheidsfonds

207

E.

BIJLAGEN

209

 

Bijlage 1: Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

209

 

Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

220

 

Bijlage 3: Externe inhuur

241

 

Bijlage 4: Europese geldstromen

243

 

Bijlage 5: Rapportage burgerbrieven 2016

255

 

Lijst van afkortingen

257

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) over het jaar 2016 aan, alsmede het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het Diergezondheidsfonds (F) over het jaar 2016.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2016 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in de jaarverslagen;

  • d. de betrokken saldibalansen;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in de jaarverslagen opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016;

  • b. het voorstel van de slotwetten dat met de onderhavige jaarverslagen samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2016, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2016 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwetten zijn aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

  • 1. Opbouw jaarverslag;

  • 2. Ondergrenzen toelichtingen;

  • 3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens;

  • 4. Groeiparagraaf;

  • 5. Motie Schouw.

1. Opbouw jaarverslag

Dit jaarverslag bevat een beleidsverslag, een jaarrekening, het jaarverslag van het Diergezondheidsfonds (DGF) en diverse bijlagen. Deze bevatten informatie over de in 2016 gerealiseerde beleidsresultaten en de budgettaire realisatiegegevens van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en het DGF.

Het onderdeel beleidsprioriteiten van het beleidsverslag betreft de verantwoording over de beleidsagenda uit de EZ-begroting 2016. Naast het Nederlands EU-voorzitterschap worden in het beleidsverslag de andere prioriteiten van EZ voor 2016 toegelicht. Dit gebeurt langs de drie lijnen vernieuwen, verduurzamen en verbinden. Vernieuwen, omdat ruimte voor innovatie en vernieuwing in brede zin cruciaal is voor economische groei. Verduurzamen, omdat groei niet ten koste mag gaan van onze toekomstige welvaart in brede zin. Verbinden, omdat goed beleid alleen in constructieve dialoog en samenwerking met stakeholders tot stand komt.

De beleidsartikelen in dit jaarverslag hebben dezelfde opzet als de begroting 2016. Dit betekent dat de beleidsartikelen conform de Rijksbegrotingsvoorschriften van «Verantwoord Begroten» zijn opgesteld. Elk beleidsartikel bevat een paragraaf beleidsconclusies waarin voor de belangrijkste instrumenten een oordeel wordt gegeven over de uitvoering van het beleid in het afgelopen jaar. In beleidsartikel 14 (Een doelmatige en duurzame energievoorziening) is net als in de begroting 2016 een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het energieakkoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf doet verslag van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ en van het DGF.

De jaarrekening bestaat uit de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat inzake de agentschappen, de jaarverantwoordingen van de agentschappen, de saldibalans en de WNT-verantwoording.

Het jaarverslag van het DGF bestaat uit een beleidsverslag (inclusief een bedrijfsvoeringsparagraaf) en een jaarrekening (verantwoordingsstaat DGF en een saldibalans). De apparaatsuitgaven voor de uitvoering van het DGF zijn deels opgenomen bij het moederdepartement (beleidsartikel 16).

De volgende bijlagen zijn opgenomen: Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2016, Europese geldstromen, externe inhuur, rapportage burgerbrieven 2016 en een lijst van afkortingen.

2. Ondergrenzen toelichtingen

Voor wat betreft het toelichten van significante verschillen in de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen in de realisatie versus de vastgestelde begroting 2016 zijn de ondergrenzen gehanteerd zoals opgenomen in de onderstaande tabel.

Omvang begrotingsartikel

(stand ontwerpbegroting)

in € mln

Beleidsmatige mutaties

(ondergrens in € mln)

Technische mutaties

(ondergrens in € mln)

< 50

1

2

=> 50 en < 200

2

4

=> 200 en < 1.000

5

10

=> 1.000

10

20

In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrenzen.

3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens

Het jaarverslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens (kengetallen en indicatoren). Deze gegevens zijn aan verschillende controlenormen onderhevig. De controle van financiële informatie is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2001 en de Rijksbegrotingsvoorschriften 2017 (RBV). De controle van beleidsinformatie en informatie over de bedrijfsvoering is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de RBV. Van een aantal indicatoren zijn de realisatiegegevens over 2016 nog niet bekend.

4. Groeiparagraaf

Tijdens het WGO jaarverslag van 7 juni 2016 heeft de Minister van EZ toegezegd om begrotingsmutaties zo vroeg mogelijk aan de Kamer voor te leggen en dit zo veel mogelijk in de suppletoire begroting en de Veegbrief te doen. Aan deze toezegging is voldaan. In de Veegbrieven zijn de begrotingswijzigingen ten opzichte van de 2e suppletoire begroting 2016 opgenomen (TK, 34 550 XIII, nr. 126; EK, 34 550 XIII, C; TK, 34 550 XIII, nr. 130 en EK, 34 550 XIII, D). De budgettaire verwerking van de aangekondigde begrotingswijzigingen zijn verwerkt in de Slotwet 2016.

5. Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Voor de beleidsterreinen van EZ is één specifieke aanbeveling gedaan. Het gaat voor EZ om investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Dit is toegelicht in het beleidsartikel 12 (Een sterk innovatievermogen) onder het onderdeel beleidsconclusies («R&D als percentage van het bbp»).

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

In 2016 werkte het Ministerie van Economische Zaken (EZ) via een breed pakket aan maatregelen aan een duurzame verbetering van onze economie. Dit in samenwerking met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen, medeoverheden en met de Europese en andere internationale partners.

Het EU-voorzitterschap van Nederland in de eerste helft van 2016 heeft de mogelijkheid geboden om onderwerpen als de interne markt voor producten en diensten, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en betere regelgeving verder te brengen. Naast het Nederlands EU-voorzitterschap zullen in dit beleidsverslag de andere prioriteiten van EZ in 2016 worden toegelicht. Dit gebeurt langs de drie lijnen vernieuwen, verduurzamen en verbinden. Vernieuwen, omdat ruimte voor innovatie en vernieuwing in brede zin cruciaal zijn voor economische groei. Verduurzamen, omdat groei niet ten koste mag gaan van onze toekomstige welvaart in brede zin. Verbinden, omdat goed beleid alleen in constructieve dialoog en samenwerking met stakeholders tot stand kan komen.

1. Gunstige cijfers

De Nederlandse economie heeft in 2016 een solide groei genoteerd van 2,2%. Daarmee vormt 2016 het derde jaar van herstel na de crisis. Het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking heeft zich inmiddels weer hersteld tot het niveau van voor de crisis. Er was sprake van een breed gedragen herstel. Door een positief consumentenvertrouwen, de prijsgroei op de woningmarkt en de koopkrachtwinst van huishoudens nam de consumptie met 1,7% sterk toe. De bedrijfsinvesteringen kwamen door hun gestage toename weer op het langjarig gemiddelde te liggen. De toename van de uitvoer met 3,4% lag boven de groei van de wereldhandel. Deze goede cijfers vonden hun weerslag op de arbeidsmarkt: in het afgelopen jaar is de werkloosheid het snelst gedaald in tien jaar tijd. Eind 2016 daalde de werkloosheid onder de half miljoen (5,4% van de beroepsbevolking).

2. Voorzitterschap Europese Unie (EU)

Nederland heeft in de eerste helft van 2016 tijdens het voorzitterschap van de EU belangrijke boodschappen, zoals regionale samenwerking en betere werking van de interne energiemarkt, onder de aandacht gebracht. Zo heeft de Europese Commissie voorgesteld een miljard euro beschikbaar te maken voor een Quantum Flagship, een grootschalig Europees onderzoeksprogramma voor quantumtechnologie.

Met de ondertekening van de Noordzeeverklaring is een verdere impuls gegeven aan de energiesamenwerking tussen de Noordzeelanden. Ook op het gebied van telecom zijn er definitieve akkoorden over roaming en het vrijmaken van frequenties voor mobiele communicatie (700 MHz band) gesloten. Daarnaast is er een slag gemaakt met innovatie-vriendelijke regelgeving, de introductie van de Innovation Deals en zijn er tijdens de ruimtevaartconferentie afspraken gemaakt om in nauwe samenwerking toekomstig beleid vorm te geven.

Tevens heeft Nederland onder het voorzitterschap de discussie gestart in Europa over het verbreden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) naar een Gemeenschappelijk Landbouw- en Voedselbeleid en zich ingezet om antibioticaresistentie aan te pakken. De Nederlandse inzet heeft geleid tot ambitieuze Raadsconclusies om het gebruik van antibiotica in de humane en veterinaire sector te verminderen.

3. Vernieuwen

Een van de belangrijkste pijlers van een duurzaam verdienvermogen van Nederland is de capaciteit om te vernieuwen. Zowel om economische groei aan te jagen als om maatschappelijke uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Het beleid van het kabinet is erop gericht geweest hiertoe de randvoorwaarden nog verder te versterken. Dit heeft het kabinet gedaan door de ontwikkeling van innovatie en kennis actief te stimuleren, de digitale economie dwarsdoorsnijdend op verschillende vlakken te versnellen, randvoorwaarden voor ondernemers op orde te brengen. Ook is het natuurbeleid vernieuwd.

Innovatie

Nederland is in 2016 voor het eerst leidend in Europa op het gebied van innovatie. Enkele voorbeelden van de bevordering van innovatie en kennis zijn de samenvoeging van de fiscale regelingen WBSO en RDA (thans WBSO), de verandering van TKI (Topconsortia voor Kennis en Innovatie)-toeslag naar PPS (Publiek-Private Samenwerking)-toeslag, waardoor deze nu makkelijker is aan te vragen, de eerste tender van het Toekomstfonds en de bundeling van krachten binnen de Toegepast Onderzoeksorganisaties (TO2), met de reorganisatie bij ECN/TNO en het Dutch Food Institute.

Mission Innovation

Nederland trad toe tot Mission Innovation, de internationale coalitie van landen die binnen vijf jaar hun publieke investeringen in energie-innovatie willen verdubbelen. Dit lidmaatschap helpt om de Nederlandse ambities op klimaatgebied kosteneffectief te realiseren, onze kennis en concurrentiepositie te versterken en Nederlandse oplossingen te positioneren in een sterk geglobaliseerde energiemarkt.

Digitale economie

De afgelopen jaren zijn op verschillende vlakken acties ondernomen om de digitalisering te versnellen. Een kleine greep uit de maatregelen:

  • In 2013 zijn de publiek-private doorbraakprojecten ICT gestart om het ICT-gebruik te vergroten en veelbelovende innovatieve ICT-toepassingen op te schalen. In 2016 heeft dit geleid tot de afronding van de volgende programma’s: MKB Innoveert, Open Data, Massaal Digitaal, Informatieplatformen in Topsectoren, Ondernemingsdossier, Big Data, Zorg&ICT en Energie&ICT.

  • Om verdere digitalisering in de industrie te versnellen is in kader van de Smart Industry aanpak een actieagenda Standaardisatie opgesteld.

  • Om de mogelijkheden van big data innovatie te benutten is het publiek-private programma Commit2Data gestart. Dit is een cross-sectoraal en meerjarig programma voor big dataonderzoek en innovatie.

  • Er is een publiek-privaat consortium gestart om te experimenteren met supersnelle draadloze 5G-technologie in Noord-Groningen, onder meer voor innovatieve toepassingen voor zorg, landbouw en mobiliteit. Dit is mede mogelijk gemaakt door EZ, de Economic Board Groningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen.

  • Om te voorzien in de toenemende vraag naar personeel met ICT-vaardigheden heeft het Team ICT samen met het veld een ICT-Human Capital Actieagenda opgesteld. Een resultaat is dat in de Regio Utrecht aanbieders van ICT-opleidingen (WO, HBO, MBO) zijn gaan samenwerken om het onderwijsaanbod meer te richten op het opleiden voor big data professionals.

Ook de komende jaren blijft het kabinet zich inzetten om de digitalisering van de economie te stimuleren. Deze ambities zijn opgenomen in de Digitale Agenda. Bij de totstandkoming van deze agenda hebben tientallen organisaties hun kennis en inzichten met EZ gedeeld. Zij hebben de relevantie van deze agenda voor de digitalisering van Nederland versterkt.

Randvoorwaarden voor ondernemen

Ondernemers staan aan de basis van economische groei en vernieuwing. Belangrijke onderdelen hierin vormen de vermindering van regeldruk, het versterken van de mogelijkheden om digitaal zaken te doen, toegang tot financiering te vergemakkelijken en zeker te stellen dat ondernemers op een eerlijke manier met elkaar kunnen concurreren. De belangrijkste acties die hiertoe zijn ondernomen zijn onderstaand te vinden.

Vermindering regeldruk en meer ruimte voor innovatie

In 2016 heeft het kabinet grote stappen gezet waardoor de ambitieuze doelstelling –het structureel verminderen van regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals met € 2,5 mld – gehaald gaat worden. Een belangrijk onderdeel van de regeldrukaanpak vormt het programma Ruimte in Regels. Dit programma zet zich in om een goed en actueel overzicht te geven van de belemmeringen van ondernemers die innovatieve investeringen beperken. Vanaf de start van het programma tot eind 2016 heeft Ruimte in Regels 306 belemmeringen opgepakt, waarvan het programma 53% heeft afgerond. In de bouw is bijvoorbeeld gekeken naar de mogelijkheden om belemmeringen in normering en certificering in de bouw weg te nemen.

De Bedrijfseffectentoets is aangevuld met een vraag over het effect van de voorgenomen regelgeving op innovatie, zodat hierop kan worden getoetst voordat de wetsvoorstellen in de ministerraad komen. Tevens is het Integraal Afwegingskader (IAK) uitgebreid met informatie over instrumenten waarmee wetgeving flexibeler, toekomstbestendiger en innovatievriendelijker kan worden gemaakt. Het gaat hierbij specifiek om doelregulering, experimenteerruimte en «right to challenge».

Digitaal zakendoen

Het afgelopen jaar zijn verschillende stappen gezet om het digitaal zaken doen met de overheid te stimuleren:

  • Er is een impuls gegeven op het gebied van het e-factureren door leveranciers van de rijksoverheid hier verplicht gebruik van te laten maken. De verwachting is dat Nederland hiermee versneld over gaat op e-factureren en daarmee eerder profiteert van de voordelen (€ 1 mld besparingen) die daar aan verbonden zijn.

  • Er zijn stappen gezet met betrekking tot de uitvoeringswet eIDAS (elektronische identificatie en vertrouwensdiensten) die een veilige publieke en private onlinediensten en elektronische handel binnen Europa als doel hebben. Ook regelt eIDAS het grensoverschrijdend gebruik van elektronische identificatiemiddelen en vertrouwensdiensten tussen de lidstaten van de EU.

  • Micro-ondernemingen en kleine rechtspersonen dienen vanaf het boekjaar 2016 de jaarrekening elektronisch in bij de Kamer van Koophandel (KvK) via Standard Business Reporting. Dit vermindert de papieren rompslomp voor deze ondernemers. Voor middelgrote rechtspersonen is deze verplichting vanaf het boekjaar 2017 ingegaan.

Toegang tot financiering

Een groot deel van de negen acties ten aanzien van MKB uit het aanvullend actieplan MKB-financiering van 2014 is in 2016 uitgerold. Dit om de financieringsmarkt te versterken door meer aanbod van risicokapitaal, meer alternatief financieringsaanbod en een beter werkende markt met meer transparantie. Met de uitwerking van de acties zal € 2,7 mld aan financiering in de markt beschikbaar komen.

Daarnaast zijn financieringsknelpunten zichtbaar met betrekking tot transitieopgaven zoals in de energie en verduurzaming. Het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) is sinds 2015 actief om ook deze aan te pakken, door Nederlandse bedrijven en investeringsprojecten beter aan te sluiten op private en Europese financieringsbronnen zoals het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). In de Miljoenennota 2017 is aangekondigd dat het kabinet besluiten zal nemen om de export uit en investeringen in Nederland nog verder te stimuleren, door de capaciteit en middelen op het snijvlak van publiek en privaat beter te organiseren. Op 10 februari 2017 heeft het kabinet daarvoor de oprichting van de Nederlandse financierings- en ontwikkelingsinstelling Invest-NL aangekondigd.

Concurrentie bevorderen

Per 1 juli 2016 is zowel de wet verhoging boetemaxima ACM als de aangepaste boetebeleidsregel ACM in werking getreden. Doelstelling van de wet is het vergroten van de afschrikkende werking van de ACM-boetes. Voor alle overtredingen die de ACM kan beboeten is het absolute boetemaximum verdubbeld van € 450.000 naar € 900.000. Kartelboetes zijn bovendien afhankelijk geworden van de duur van de overtreding en alle boetemaxima worden verdubbeld in geval van recidive.

Per 1 juli 2016 is de Aanbestedingswet 2012 gewijzigd ter implementatie van drie aanbestedingsrichtlijnen. De gewijzigde wet voorziet in maatregelen om de toegang van ondernemers tot overheidsopdrachten te verbeteren, de lasten te verminderen en meer ruimte te bieden voor het realiseren van strategische doelstellingen bij opdrachten (zoals innovatie en duurzaamheid). Door een betere e-overheidsdienstverlening en verlaging van de administratieve lasten zijn ondernemers minder tijd en geld kwijt.

Landbouw meer richten op hoogwaardige producten en kennis en innovatie

In september 2016 is de Kamer geïnformeerd over de toekomst van de agrarische export. Om duurzaam geproduceerde Nederlandse kwaliteitsproducten sterker te positioneren op de wereldmarkt werkt EZ samen met de sector onder meer aan de ontwikkeling van kwaliteitslabels, waarmee «Made in Holland», komt te staan voor betaalbare, hoogwaardige producten. Verder komen kennis, innovatie en technologie centraal te staan tijdens toekomstige handelsmissies. Ook krijgen start-ups en innovatieve agro-bedrijven een vaste plek binnen economische missies. Daarnaast zullen technologische matchmakingsmissies voor bedrijven, onderzoeksinstituten en technologiecentra geïntroduceerd worden.

Groen Ondernemersklimaat en Onderwijs

Het rapport Groen onderwijs in beweging – opgesteld naar aanleiding van de motie Van Meenen – is aangeboden aan de Tweede Kamer. Daarnaast is de Ontwikkelagenda Groen onderwijs 2016–2025: Investeren in Groene Groei aangeboden aan te Tweede Kamer. Deze agenda richt zich op investering in een vitaal onderwijssysteem voor een krachtige groene sector.

In 2016 zijn kennis- en innovatieprogramma’s tot stand gebracht waarin maatschappelijke opgaven centraal staan. Samen met de topsector Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen zijn 80 nieuwe Publiek-Private Samenwerking-projecten tot stand gebracht voor toegepast onderzoek. De projecten hebben een totale omvang van ongeveer € 150 mln. Extra focus kreeg de innovatieagenda High Tech to Feed the World waardoor acht innovatieve PPS’en met een totale investering van € 16 mln met bedrijven uit de topsectoren Hightech, Agrifood en Tuinbouw zijn gerealiseerd in deze programmeringsronde.

Op de Wageningen Campus zijn startups en investeerders bijeen gebracht voor succesvolle deals en netwerken. Om startende ondernemers te ondersteunen bij het opschalen is € 12 mln beschikbaar gesteld voor twee SEED Capital fondsen van en voor ondernemers in de Agri-Horti-Food. Diverse private investeerders zijn aangesloten die deze bijdrage verdubbelen waardoor minstens € 24 mln risicokapitaal beschikbaar komt voor innovatieve startups in deze sectoren.

Rijksnatuurvisie

De opgave uit de Rijksnatuurvisie is om te komen tot een natuurinclusieve samenleving, waarin ondernemers en burgers in hun handelen rekening houden met natuur. Het Ministerie van EZ heeft een vernieuwende aanpak gevolgd vanuit een stimulerende en faciliterende rol. Samen met regionale en lokale overheden zijn plannen («bidbooks») gemaakt om (natuur)gebieden te ontwikkelen tot Nationale Parken «nieuwe stijl» (toeristisch-recreatieve ontwikkeling, met behoud van de natuurwaarden) en deze (inter)nationaal te promoten. Door de publieksverkiezing «Mooiste natuurgebied van Nederland» is ook de samenleving hierbij nauw betrokken. De voornemens uit de Rijksnatuurvisie zijn met de provincies verder uitgewerkt in de agenda Tweede Natuur met daarin initiatieven voor natuurinclusief ondernemen op het terrein van onder meer landbouw, drinkwater, financiële sector, infrastructuur en sport/recreatie. Tevens is de wet natuurbescherming per 1 januari 2017 in werking getreden.

4. Verbinden

Verbinding is de basis voor vernieuwing. Vernieuwing komt voort uit nieuwe verbindingen, de combinatie van bestaande kennis in nieuwe producten en diensten. Dit vraagt om de verbinding van kennis, mensen, faciliteiten en geld. Hierin ligt de rol van de overheid want verbindingen en de hiermee samenhangende synergie komen niet vanzelfsprekend tot stand. Met bijvoorbeeld de energiedialoog en de voedselagenda werd hierop ingezet.

Energiedialoog

In 2016 kwam het kabinet met het Energierapport waarin het kabinet zich committeert om ook na de periode van het Energieakkoord vast te houden aan de afspraak om de CO2-uitstoot in 2030 met ten minste 40% en in 2050 met 80–95% terug te dringen op Europees niveau. Dit rapport vormde de aanleiding om de Energiedialoog met burgers, bedrijven kennisinstellingen, andere overheden en maatschappelijke organisaties te starten om zo te komen tot een gedragen uitwerking van de energietransitie. Deze energiedialoog is vastgelegd in een officieel verslag en heeft een veelheid en een rijkheid aan ideeën en initiatieven opgeleverd1. Het was daarmee een belangrijke inbreng voor de Energieagenda.

Voedselagenda

In 2016 is de uitvoering gestart van de Voedselagenda, die het kabinet eind 2015 in reactie op het WRR-advies Naar een voedselbeleid naar de Kamer heeft verzonden. Het gesprek met de samenleving – met maatschappelijke partijen, maar ook met geïnteresseerde burgers – is van start gegaan met de uitgave van een essaybundel, Aan Tafel!, waarin tien opinieleiders uit de voedselwereld hun visie op de toekomst van het voedselsysteem uiteen zetten. In de loop van 2016 is het voedseldebat onder de titel Aan Tafel! voortgezet op verschillende locaties, uitmondend in een groot publieksevenement op Wereldvoedseldag in Rotterdam.

In samenwerking met bedrijfsleven, instellingen en NGO’s is op specifieke onderdelen uitwerking gegeven aan de Voedselagenda: Zo is bijvoorbeeld samen met het Ministerie van VWS een impuls gegeven aan de voedseleducatie door het programma Jong Leren Eten. Met de Alliantie Verduurzaming Voedsel en enkele koplopers is gewerkt aan het vergroten van transparantie in de voedselketen. Daarnaast worden maatschappelijke initiatieven gericht op versterking van de productie en consumptie van groente en fruit (nationaal actieplan groenten en fruit), Dutch Cuisine en Green Protein Alliance ondersteund. Eind 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang en de ambities van de Voedselagenda. De uitwerkingen van de voedselagenda zijn begin 2017 uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de voedseltop.

StartupDelta 2020

Onder de naam StartupDelta 2020 is onder leiding van special envoy Constantijn van Oranje de succesvolle StartupDelta aanpak voortgezet. Vele partijen, publiek en privaat, werken hierin samen aan het verder professionaliseren van het startup ecosysteem in Nederland.

Techniekpact

De monitor Techniekpact en de derde voortgangsrapportage Techniekpact van 30 juni 2016 hebben laten zien dat de aanpak van het Techniekpact inmiddels goede resultaten oplevert. Zo is er een grote betrokkenheid van het bedrijfsleven. Al meer dan 2.000 bedrijven zijn actief in het beroepsonderwijs via de verstrekking van beurzen in (circa honderd) Publiek-Private Samenwerking-projecten of door het beschikbaar stellen van faciliteiten, machines en vakkrachten. De cijfers tonen daarnaast een positieve trend wat betreft stijgende instroom in technische opleidingen. Hiermee is het overkoepelende doel van een instroom van vier op tien studenten in technische opleidingen in 2020 binnen bereik. Zo volgt in het MBO 31% van de studenten een technische opleiding (gelijk aan het percentage in 2013/14), het aandeel instromende studenten bètatechniek steeg in het hoger beroepsonderwijs van 20% in 2013/14 naar 24% in 2015/16 en in het wetenschappelijk onderwijs is het percentage in drie jaar gestegen van 34% naar 36% in 2015/16.

Stedelijke concurrentiekracht

In 2016 zijn in acht city deals partnerschappen aangegaan met coalities van steden en stedelijke regio's. Daarmee zorgt EZ voor verbinding van publieke en private partijen om de concurrentiekracht van steden te bevorderen en daarmee groei, innovatie en leefbaarheid te stimuleren.

Retailagenda

EZ werkt met alle stakeholders van de retailsector – gemeenten, provincies, vastgoed, vakbonden, financiers, MKB-Nederland en de sector zelf – aan de uitvoering van de twintig afspraken die in de Retailagenda zijn gemaakt. Zo wordt er aan vitale winkelgebieden en het versterken van de verdienkracht in de sector gewerkt. In 2016 zijn 84 retaildeals met 119 gemeentes en alle provincies gesloten. Inzet is om de overcapaciteit van 20% van het winkelvloeroppervlak terug te dringen en overbodige plancapaciteit te schrappen.

ECN en TNO bundelen krachten energie-innovatie

In 2016 is het besluit genomen dat Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en TNO hun krachten bundelen voor energie-innovatie. Sterke kennisinstituten zijn een basisvoorwaarde voor een gezonde kenniseconomie. Nederland beschikt over kennisinstituten die op mondiaal niveau aanzien genieten. Daardoor worden ze een nog aantrekkelijkere partner voor het (inter)nationale bedrijfsleven om gezamenlijk te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Dat levert Nederland kennis, banen en inkomsten op. ECN wordt gesplitst waarbij het onderzoek naar duurzame energievoorziening en de nucleaire energieactiviteiten uit elkaar worden gehaald.

Mijnbouwwet

In 2016 zijn de wijzigingen van de Mijnbouwwet door zowel de Eerste als Tweede Kamer behandeld. Deze wijzigingen hebben voor een groot deel betrekking op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar aanleiding van de aardbevingen in Groningen. Er zijn meer randvoorwaarden gesteld aan de veilige winning van de bodemschatten. Zo is veiligheid voor omwonenden rond mijnbouwactiviteiten beter geborgd. De wijzigingen zijn per 1 januari 2017 in werking getreden.

Nationaal Coördinator Groningen (NCG)

Het kabinet heeft toegezegd met voorstellen te komen om de publieke regie van NCG te versterken. Daarom is in 2016 een wetsvoorstel opgesteld waarin de positie van NCG wordt versterkt en NAM op grotere afstand komt te staan van de afhandeling van schade en de uitvoering van de versterkingsoperatie. Dit wetsvoorstel is voor advies voorgelegd bij de Raad van State. Daarnaast bemiddelt de NCG sinds 1 januari 2016 in zogenoemde complexe schadegevallen. Per mei 2016 zijn de arbiters aardbevingsschade gestart en hebben inmiddels in enkele tientallen gevallen uitspraak gedaan waar de NAM zich aan verbindt. In Groningen ligt een meerjarige opgave voor het rijk en de regionale besturen. De NCG voert hierop publieke regie, aan de hand van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Per kwartaal rapporteert de NCG uitgebreid aan onder meer de Tweede Kamer over de voortgang van het Meerjarenprogramma.

5. Verduurzamen

De groei van welvaart is alleen duurzaam als in de behoeftes van de huidige generatie wordt voorzien zonder het vermogen van toekomstige generaties aan te tasten om in hun behoeftes te voorzien. Bij de inzet van EZ om het Nederlandse groeivermogen te versterken is duurzaamheid dan ook een belangrijke randvoorwaarde. Dit raakt aan verschillende facetten van beleidsterrein van EZ, zoals de transitie naar een duurzame energievoorziening en de verduurzaming van het agrocomplex.

Energietransitie

Nederland staat voor een grote opgave om de transitie te maken naar een duurzame energievoorziening. De afgelopen jaren heeft het kabinet voortvarend stappen gezet in deze transitie. Dit vroeg onder andere om aanpassing van wet- en regelgeving. Zo zijn in de evaluatie van de Warmtewet ruim twintig knelpunten vastgesteld. Deze zijn verwerkt in de nieuwe Warmtewet, gericht op een betere werking van de markt voor warmtelevering en bescherming van de warmteconsument. Na de internetconsultatie in de zomer is het voorstel voor de nieuwe Warmtewet eind 2016 voor advies naar de Raad van State gestuurd.

Het door de Eerste Kamer afwijzen van het wetsvoorstel STROOM noopte tot aanvullende wetgevingstrajecten. TenneT is aangewezen als netbeheerder op zee en knelpunten om windparken op land te realiseren zijn weggenomen. Deze wet is op 1 april 2016 in werking getreden. In december 2016 is het wetsvoorstel Voortgang energietransitie aan de Tweede Kamer aangeboden, waarmee overige relevante wijzigingen uit het wetsvoorstel STROOM alsnog kunnen worden vastgelegd. Verder werden de tarieven voor de Wet opslag duurzame energie voor 2017 vastgesteld ter dekking van de uitgaven voor de stimulering van duurzame energieproductie (SDE+).

Ook in de reductie van gaswinning uit het Groningerveld zijn belangrijke stappen gezet. Het kabinet beperkt de gaswinning uit het Groningenveld de komende vijf jaar tot 24 miljard kubieke meter per jaar. Er wordt in een nieuw winningsplan voor Groningen gestreefd naar een zo vlak mogelijke winning met zo min mogelijk schommelingen. Alleen in koude winters en als het strikt noodzakelijk is, mag extra gas worden geproduceerd.

Op het gebied van energiebesparing zijn in 2016 de doelen uit het Energieakkoord binnen bereik gekomen. Hiertoe zijn aanvullende maatregelen aangekondigd waarmee het doel van 100 PJ gehaald kan worden. Ten aanzien van de gebouwde omgeving is er een akkoord bereikt over een taakstellend convenant tussen energieleveranciers, installateurs, netbeheerders en overheid om 10 PJ energiebesparing in 2020 te realiseren.

Het bovenstaande illustreert slechts een klein deel van de inzet die er de afgelopen jaren is gepleegd door burgers, ondernemers en overheden om de verduurzaming van onze energievoorziening te realiseren. Deze inzet heeft tot belangrijke resultaten geleid. In de Voortgangsrapportage 2016 van de Borgingscommissie Energieakkoord van eind 2016 werd geconcludeerd dat alle doelen van het akkoord binnen bereik zijn. Uit de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 die in oktober 2016 aan de Tweede Kamer werd aangeboden, blijkt dat het aandeel hernieuwbare energie in Nederland (zeer) sterk zal stijgen: van 4,5% in 2013 naar 15,9% in 2023. De succesvolle aanpak rond windenergie op zee heeft dankzij het nieuwe tendersysteem geleid tot de lage prijs van 7,27 eurocent per kilowattuur (kWh), oftewel circa 8,7 eurocent per kWh inclusief de kosten van de netwerkaansluiting. Daarmee is de kostenreductie van 40%, die in tien jaar gerealiseerd zou moeten worden, al bereikt. Ook wordt in alle sectoren van de economie actief beleid voor energiebesparing gevoerd, met als resultaat dat Nederland jaarlijks 1,5% energiebesparing realiseert. De evaluatie van het Energieakkoord en de NEV 2016 illustreren het succes van de aanpak van het Energieakkoord. Het Energieakkoord heeft bijgedragen aan een versnelling van de energietransitie en er zijn resultaten geboekt waarvan het zeer aannemelijk is dat die anders niet of later zouden zijn bereikt.

De afgelopen jaren zijn de eerste stappen gezet in de energietransitie maar de doelen van het klimaatakkoord van Parijs vragen dat Nederland ook in de toekomst meters zal maken. In de Energieagenda heeft het kabinet een helder en ambitieus perspectief geschetst voor de transitie naar een betrouwbare, betaalbare, veilige en CO2-arme energievoorziening op een kosteneffectieve wijze. De energietransitie is alleen te realiseren als burgers, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en alle overheden hieraan bijdragen en samenwerken. Een breed pakket aan maatregelen wordt ingezet om dit te bereiken. Het kabinet zet in op een geleidelijke en dus tijdige energietransitie, bijvoorbeeld met een nieuwe routekaart voor wind op zee en het terugdringen van het gebruik van aardgas.

Verduurzaming in het agrocomplex

Op 21 november 2016 heeft de Staatssecretaris in reactie op het SER-advies Versnelling duurzame veehouderij aangegeven dat een regisseur wordt benoemd die samen met de veehouderijsectoren en partijen zoals de UDV (Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij) een platform inricht om de verduurzaming van de veehouderij te versnellen. In oktober 2016 hebben de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) en de UDV voor de komende vier jaar het netwerk MeatNL opgezet. Het doel van MeatNL is om de ontwikkeling van duurzame vleesconcepten te versnellen en de afzet hiervan te vergroten.

In 2016 is de vergroening van het GLB nader ingevuld: de landschapselementen zijn onder de vergroening gebracht en er is een nieuw duurzaamheidscertificaat geïntroduceerd (vezelhennep).

Daarnaast zijn belangrijke stappen gezet om de nationale fosfaatproductie in de melkveehouderij te beheersen. Tegelijkertijd met de behandeling van de wijziging van de Meststoffenwet, is het voorstel voor Wet grondgebonden groei melkveehouderij behandeld. Hiermee wordt de algemene maatregel van bestuur verantwoorde groei melkveehouderij (AMvB Grondgebondenheid) omgezet in wet. Deze wet maakt groei van bedrijven met melkvee mogelijk, mits de toename van de fosfaatproductie gebeurt op basis van voldoende grond in gebruik bij het bedrijf.

Weidegang

Door Stichting Milieukeur (SMK) is de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) aangepast om weidegang op melkveebedrijven te stimuleren. Per 1 januari 2016 kunnen de fiscale regelingen MIA en Vamil worden toegepast voor duurzame melkveestallen voorzien van weidegang volgens de MDV. Door EZ is een bedrag van € 1 mln toegezegd om weidegang te stimuleren via projecten als Nieuwe Weiders van Stichting Weidegang en «Wei en Maatschappij», dat door het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) zal worden uitgevoerd.

Varkensketen

Op 23 juni 2016 is het actieplan vitalisering varkenshouderij aangeboden. De aanpak in het actieplan is gebaseerd op bouwen aan ketensturing, innovatie, kostenreductie en mestverwerking. Op 2 november 2016 hebben de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV), Rabobank en EZ de Coalitie vitalisering varkenshouderij opgericht. Hiermee is formeel de uitvoering van het actieplan gestart.

Antibioticaresistentie (AMR)

De Publiek-Private Samenwerking tussen overheid, veehouderijorganisaties en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) heeft in de periode 2009 – 2015 geresulteerd in een vermindering van het antibioticumgebruik in de dierhouderij met ruim 58%. In oktober 2016 organiseerde Nederland in Rotterdam de ministeriële conferentie over de Global Health Security Agenda (GHSA). In deze one health conferentie stond het belang van multisectorale samenwerking centraal bij de aanpak van besmettelijke ziekten (inclusief zoönosen) en AMR.

Dierenwelzijn

Samen met andere lidstaten zijn de voorbereidingen getroffen voor de oprichting van het Europees Platform dierenwelzijn (oprichting is voorzien begin 2017). Zo is dierenwelzijn opgenomen in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant kleding en textiel en heeft er een evaluatie hondenhandel plaats gevonden. Daarnaast hebben verschillende sectoren samen met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een hitteprotocol opgeleverd voor transport van dieren tijdens hoge temperaturen.

De NVWA

De NVWA ziet toe op de naleving van de regelgeving op het gebied van onder andere voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en visserij. In het voorjaar van 2016 is het opdrachtenpakket van het Ministerie van EZ aan NVWA en het in 2013 ingezette Plan van Aanpak doorgelicht. Dit heeft geleid tot een aanpassing van het meerjarig financieel kader voor de NVWA. In het najaar van 2016 is een internationale vergelijking verschenen van de keurings- en toezichtskosten van de NVWA en is het NVWA-retributiestelsel getoetst aan het rijksbrede kader Maat Houden. Het onderzoek heeft niet tot majeure wijzigingen in het retributiestelsel geleid.

Beleidsregel Mededinging en Duurzaamheid

Op 5 oktober 2016 is de aangepaste beleidsregel mededinging en duurzaamheid gepubliceerd. De beleidsregel geeft de ACM richtlijnen hoe duurzaamheidsinitiatieven beoordeeld kunnen worden. Deze beleidsregels dienen ook rekening te houden met de voordelen voor toekomstige generaties. Hierdoor wordt de ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven vergroot. Bovendien schept de beleidsregel meer duidelijkheid over de mogelijkheden van samenwerking binnen de Mededingingswet in het kader van duurzaamheid.

Realisatie beleidsdoorlichtingen periode 2010–2016

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Art.

Naam artikel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Wanneer gepland

Geheel artikel?

Behandeling in Tweede Kamer

Nr.

Naam artikel en eventueel artikelonderdeel

               

Jaartal

   

11

Goed functionerende economie en markten

 

x

       

x

 

2015

Ja

Schriftelijke vragen met antwoorden (TK, 30 991, nr. 32) betrokken bij EZ-begrotingsbehandeling 2017.

12

Een sterk innovatievermogen

x1

       

x2

   

2015

Ja

Schriftelijke vragen met antwoorden (TK, 30 991, nr. 26) betrokken bij EZ-begrotingsbehandeling 2016.

13

Een excellent ondernemingsklimaat

         

x2

   

2015

Ja

Schriftelijke vragen met antwoorden (TK, 30 991, nr. 26) betrokken bij EZ-begrotingsbehandeling 2016.

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

x3

     

x

     

2014

Ja

Schriftelijke vragen met antwoorden (TK, 30 991, nr. 20) betrokken bij AO Energie.

16

Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

         

x4

   

2014

Ja

Schriftelijke vragen en antwoorden (TK, 30 991, nr. 27) betrokken bij EZ-begrotingsbehandeling 2016.

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

       

x

     

2014

Ja

Schriftelijke vragen met antwoorden (TK, 30 991, nr. 15) betrokken bij EZ-begrotingsbehandeling 2015.

18

Natuur en regio

x5

       

x6

   

2015

Ja

Schriftelijke vragen met antwoorden (TK, 30 991, 30) betrokken bij AO Natuur/Ecologische Hoofdstructuur.

19

Toekomstfonds

               

2020

Ja

N.v.t.

X Noot
1

Gecombineerd met de Brede Heroverweging Innovatie en toegepast onderzoek.

X Noot
2

De beleidsdoorlichtingen van artikel 12 en 13 zijn gezamenlijk uitgevoerd.

X Noot
3

Gecombineerd met de Brede Heroverweging Energie en klimaat.

X Noot
4

Gecombineerd met het IBO Agro-, visserij- en voedselketens.

X Noot
5

Gecombineerd met de Brede Heroverweging Leefomgeving en Natuur.

X Noot
6

Gecombineerd met de OECD Territorial Review of the Netherlands.

Voor het meerjarenoverzicht is uitgegaan van de artikelindeling zoals deze van toepassing was tot en met 2016. Voor een toelichting op de afgeronde evaluaties in 2016 (en de beschikbare hyperlinks) wordt verwezen naar bijlage 2 «afgerond evaluatie- en overig onderzoek».

De meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen is opgenomen in de EZ-begroting 2017 conform een nieuwe artikelindeling (TK, 34 550 XIII, nr. 2). Deze meerjarenplanning is terug te vinden op de website Rijksbegroting.nl, zie: 2017 – XIII Economische Zaken – Planning beleidsdoorlichtingen – Rijksbegroting.nl.

Belangrijkste conclusies beleidsdoorlichtingen 2014–2016 en beleidsacties

Beleidsdoorlichting artikel 11 Goed functionerende economie en markten

De beleidsdoorlichting van artikel 11 is grotendeels intern EZ uitgevoerd en is in april 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 31). Uit de doorlichting komt naar voren dat de instrumenten die vallen onder artikel 11 in de regel doelgericht en doelmatig zijn. Het deel van de doorlichting dat ziet op de onderlinge samenhang van het beleid is uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Zij concludeert dat de verschillende beleidsinstrumenten ook in samenhang bijdragen aan een goed functionerende economie en goed functionerende markten. Er zijn relatief weinig gebieden waarop de verschillende instrumenten met elkaar conflicteren. Het extern bureau doet desondanks een beperkt aantal aanbevelingen. Die zijn overgenomen door de organisaties waar de aanbevelingen op zijn gericht. Zo hebben de ACM en TenderNed aangegeven te herkennen dat de onderlinge coördinatie versterkt kan worden om een optimale balans te vinden tussen het mededingingsperspectief en aanbestedingsperspectief, en neemt de ACM de aanbevelingen rolvast te blijven ter harte. Het kabinet houdt hierbij de vinger aan de pols.

Het extern bureau heeft daarnaast geconstateerd dat een evaluatie naar samenhang van het beleid minder eenduidig kan plaatsvinden wanneer er te veel instrumenten onder een begrotingsartikel vallen die niet altijd logisch gepositioneerd zijn. De onderzoekers merken in dit verband op dat de positionering van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onder een beleidsartikel met een vrij algemeen doel – zoals artikel 11 – het CBS mogelijk tekort doet. Het kabinet heeft aangegeven begrip te hebben voor deze constatering van de onderzoekers. Sinds 2013 wordt echter een vernieuwde wijze van begrotingspresentatie gehanteerd, onder de naam «Verantwoord Begroten» (VB). Kern van deze werkwijze is om begrotingen compact en overzichtelijk te houden. In het licht hiervan past het niet om het aantal artikelen van de EZ-begroting uit te breiden en het CBS in een apart artikel onder te brengen.

In deze beleidsdoorlichting zijn ook beleidsopties geformuleerd waarbij er 20% minder (of meer) middelen beschikbaar zijn. Hieruit blijkt dat alle posten onder artikel 11 op dit moment reeds te maken hebben met verschillende taakstellingen (Rutte I, Lenteakkoord en Rutte II). Dit leidt ertoe dat nu al zeer kritisch wordt gekeken naar de uit te voeren werkzaamheden. Veel efficiencywinsten worden reeds behaald, waardoor verdere ombuigingen alleen mogelijk zijn door het schrappen in wettelijke taken.

De beleidsdoorlichting is gebaseerd op een aanzienlijk aantal eerder uitgevoerde evaluaties van verschillende beleidsinstrumenten die vallen onder artikel 11 van de EZ-begroting. In de meeste gevallen zijn hierin aanbevelingen gedaan. Voor de opvolging van deze aanbevelingen wordt verwezen naar de afzonderlijke beleidstrajecten.

Beleidsdoorlichting artikel 12 en 13

Deze beleidsdoorlichting is in mei 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 23). In grote lijnen komt de achtergrondstudie tot de conclusie dat het beleid economisch adequaat wordt onderbouwd (legitiem), dat de meeste instrumenten effectief zijn (doeltreffendheid is vastgesteld) en de uitvoering van het beleid doelmatig is geweest («kleine doelmatigheid»). Over de «macro doelmatigheid» (wegen de totale kosten van het beleid op tegen de totale baten, of kunnen de doelen goedkoper bereikt worden?) wordt vastgesteld dat te weinig informatie voorhanden is om er een onderbouwde uitspraak over te kunnen doen. Dat laatste wordt vooral veroorzaakt door methodologische beperkingen en de stand van het economisch onderzoek op dit terrein. De achtergrondstudie doet een aantal observaties voor mogelijke heroriëntaties in de (balans en samenstelling van de) beleidsmix. De beleidsdoorlichting van artikel 12 en 13 heeft de nodige beleidsacties tot gevolg gehad, waaronder:

  • De integratie van de artikelen 12, 13 en een deel van artikel 18. Dit is inmiddels tot stand gekomen en verwerkt in de EZ-begroting 2017. De Tweede Kamer heeft met de integratie een samenhangende presentatie van het bedrijvenbeleid opgebouwd vanuit de beleidslogica.

  • De integratie van de fiscale innovatieregelingen S&O afdrachtvermindering (WBSO) en de Research & Development Aftrek (RDA). De integratie van beide regelingen leidt tot een eenvoudigere aanvraagprocedure voor bedrijven en vereenvoudigde uitvoering voor de Belastingdienst.

  • Meer aandacht voor niet-technologische aspecten van innovatie en meer aandacht voor beleidsexperimenten. Toegezegd aan de Tweede Kamer is om «evidence based» te gaan onderzoeken wat de betekenis van niet-technologische innovatie concreet is voor de innovatieprestaties van bedrijven en wat de rol van de overheid daarbij is. Thans zijn er vier concrete beleidsexperimenten met «randomised control trials» in uitvoering.

  • Vergroten van inzichtelijkheid en herkenbaarheid van het financieringsinstrumentarium. Om het MKB beter te kunnen ondersteunen bij het zoeken naar verschillende financieringsmogelijkheden (bancair of anders) is de Nationale Financieringswijzer ontwikkeld om inzichtelijk te maken welke financieringsvormen voor hen interessant en relevant kunnen zijn. In september 2015 is de website en «app» Nationale Financieringswijzer gelanceerd.

  • Knelpuntenanalyse van financieringsinstrumenten. In september 2015 is in de rapportage over het gebruik van de financieringsinstrumenten van de overheid door ondernemers een bijlage toegevoegd met de toegezegde knelpuntenanalyse.

  • Betere data over MKB en ondernemerschap. In november 2015 is daartoe de website de Staat van het MKB gelanceerd. Deze website is een samenwerking van CBS, MKB-Nederland, DARE en het Ministerie van Economische Zaken op initiatief van het Nederlands Comité voor Ondernemerschap en Financiering.

Beleidsdoorlichting artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Deze beleidsdoorlichting is in december 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 17) en had betrekking op de periode 2007–2012. De algemene conclusie van de beleidsdoorlichting is dat de inzet en inspanningen van het Ministerie van EZ in de periode 2007–2012 in redelijke mate hebben bijgedragen aan de operationele doelstellingen die in de begroting staan. Daarmee is volgens het onderzoeksbureau in voldoende mate een bijdrage geleverd aan de overkoepelende doelstelling van het energiebeleid. Uit het onderzoek blijkt overigens dat bij veel onderdelen voldoende bewijsmateriaal ontbrak om stevige conclusies te kunnen trekken voor doeltreffendheid en doelmatigheid. Met name op het vlak van doelmatigheid was regelmatig geen uitspraak mogelijk.

Deze integrale beleidsdoorlichting was de eerste van het volledige energie-beleidsartikel in deze vorm. De inhoudelijke beoordelingen bevestigen de lessen die de afgelopen jaren al waren getrokken. De lessen uit de doorlichting zijn meegenomen in de verdere beleidsvorming.

Zoals toegezegd in de beleidsdoorlichting is de Innovatieagenda Energie (IAE) in 2016 alsnog separaat geëvalueerd. Deze evaluatie is in februari 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 31 530, nr. 2).

IBO artikel 16, Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketens

Dit Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) is in juni 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 25). De belangrijkste aanbevelingen uit het IBO waren: actualiseer de integrale visie op het agrocomplex, richt het beleid op ketens, en vergroot focus en massa met beperkte uitvoeringskosten. Naar het oordeel van de IBO-werkgroep lijken enkele financiële instrumenten in mindere mate bij te dragen aan de doelstellingen van artikel 16. De werkgroep adviseert in dit kader om in overweging te nemen om het budgettaire beslag dat gepaard gaat met twee fiscale faciliteiten (de landbouwregeling in de btw en de landbouwvrijstelling in de Wet IB 2001) meer gericht in te zetten.

Het kabinet heeft in de reactie op het IBO en in de brief naar aanleiding van het WRR rapport «Naar een voedselbeleid» de visie op het agrocomplex nader geduid (TK, 31 532, nr. 156). Het kabinet onderkent dat er te weinig geëvalueerd is om een goed oordeel over de effectiviteit en doelmatigheid van beleid te kunnen vellen. Het Ministerie van Economische Zaken heeft verbetermaatregelen getroffen die ertoe moeten leiden dat de kwantiteit en de kwaliteit op dit gebied omhoog gaan. Zo zal de programmering van evaluaties de komende tijd nauwlettender gemonitord worden en de uitvoering van de evaluatie zal ook meer via objectieve meettechnieken gebeuren. Het kabinet onderschrijft verder de noodzaak tijdig de inzet voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) te bepalen. In opdracht van EZ heeft het LEI inmiddels een eerste scenariostudie uitgevoerd. Op de informele landbouwraad is op initiatief van Nederland gediscussieerd over de toekomst van het GLB. Inmiddels is besloten om de btw-landbouwregeling per 1 januari 2018 af te schaffen (zie artikel 6; TK, 34 550 XIII, nr. 2).

Beleidsdoorlichting artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Deze beleidsdoorlichting is in juni 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 11). De belangrijkste conclusies waren:

  • Groen onderwijsbeleid heeft een bijdrage geleverd aan de aansluiting van Groen onderwijs op de arbeidsmarkt.

  • Groen onderwijsbeleid heeft extra prestaties gericht op actueel, vooruitstrevend, internationaal en aantrekkelijk onderwijs mogelijk gemaakt.

  • De Groene collectieve ondersteuningsstructuur (kleinschaligheid grootschalig organiseren) heeft vooral via de Groene Kennis Corporatie (GKC) haar nut bewezen.

  • Kennisverspreiding en -benutting zijn voor het merendeel bereikt.

Deze resultaten zijn van belang voor het economisch en duurzaam versterken van de topsectoren Agrofood, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en het domein van de Natuurlijke Leefomgeving.

De beleidsdoorlichting plaatst ook kanttekeningen:

  • De kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kan worden verbeterd.

  • De samenhang binnen de collectieve ondersteuningsstructuur is onvoldoende tot stand gekomen.

  • De kwaliteit van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en bedrijfsleven is voor verbetering vatbaar.

  • Er moet meer aandacht komen voor het duurzaam borgen van resultaten en effecten die voortkomen uit het Groen onderwijsbeleid.

  • De doelmatigheid van de uitvoering binnen het Groen onderwijsbeleid kan verbeterd worden.

  • Er wordt een grotere strategische oriëntatie vanuit de politieke beleidsagenda gevraagd op het Groen onderwijsbeleid.

Hieruit kwamen de volgende beleidsacties voort:

  • Bevorderen van een goede aansluiting van het opleidingsaanbod op de arbeidsmarkt door het stimuleren van een weloverwogen studiekeuze door onderwijsdeelnemers, via verbetering van publiek-private samenleving en via aanpak van de macrodoelmatigheid. Inmiddels zijn de volgende resultaten te melden:

    • Er is een nieuw profiel Groen voor het Voortgezet Onderwijs ontwikkeld waardoor er een betere aansluiting tot stand kan worden gebracht op het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) en de regionale arbeidsmarkt.

    • Op zeven locaties met profiel groen zijn doorlopende leerlijnen VMBO-MBO vormgegeven met het concept Groen Lyceum. De deelnemende scholen beogen met deze doorlopende leerlijn een verkorting van één jaar te behalen en een betere aansluiting op de arbeidsmarkt.

    • Er is een nieuwe kwalificatiestructuur ingevoerd voor het MBO, waarin veel aandacht wordt besteed aan het borgen van wettelijke beroepsvereisten vanuit wetgeving van EZ.

    • Conform de afspraken in de Strategische agenda Hoger Onderwijs, Rijksnatuurvisie Natuurlijk verder 2014, topsectoren Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en de bestuurlijke afspraken in het kader van de sectorplannen HAO en AOC, zijn Groene Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV’s) en Centres of Expertise (CoE’s) ingericht op de thema’s Agro, Food, T&U/Greenports, Biobased Economy, Open teelten en Agrodier.

    • Met de groene plus lectoraten is in 2016 geïnvesteerd in de kwaliteit en actualiteit van het curriculum van het groene HBO.

  • Bevorderen van samenhang binnen de collectieve ondersteuningsstructuur via integrale aansturing vanuit collectieve landelijke ontwikkelopgaven enerzijds en behoeften vanuit Centres of Expertise, Centra voor Innovatief Vakmanschap en individuele onderwijsinstellingen anderzijds; zie Ontwikkelagenda Groen Onderwijs (TK, 34 284 nr. 9).

  • Bevorderen van samenwerking tussen onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties door het opnieuw vastleggen van sturingsrelaties, centervorming en het stimuleren van een pact. Het akkoord werd in oktober 2016 gesloten en is neergelegd in de Ontwikkelagenda Groen Onderwijs (TK, 34 284 nr. 9).

  • Duurzaam borgen van resultaten en effecten die voortkomen uit het Groen onderwijsbeleid door het neerzetten van een basiskennisstructuur, prestatieafspraken, meerjarige investeringsprogramma’s per instelling en stimuleren van nieuwe verdienmodellen. De Regeling Praktijkleren en groene plus was geldend van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2015.

Beleidsdoorlichting artikel 18 Natuur en regio

Deze beleidsdoorlichting is in december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 29). De belangrijkste conclusies zijn: (1) het onderzoek laat goed zien dat de lange termijn beleidsinspanningen voorafgaand aan de onderzoeksperiode hun vruchten afwerpen; (2) de inzet op versterking van ruimtelijk-economische structuur heeft bijgedragen aan een structureel sterke concurrentiepositie van de Nederlandse economie; (3) gemiddeld gezien is de achteruitgang van de biodiversiteit afgeremd en lijkt nu tot stilstand te komen. De indruk bestaat dat de investeringen die sinds begin jaren ’90 zijn gedaan in natuurgebieden en in milieucondities hieraan hebben bijgedragen; (4) Op beide terreinen is het zaak de zorgvuldig opgebouwde goede uitgangspositie te koesteren, de ingezette koers aan te houden en te blijven werken aan verdere verbetering. Daarnaast wordt geconstateerd dat er (inhoudelijk) geen samenhang is tussen enerzijds artikel 18.1 (Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren) en anderzijds de artikelen 18.2 (Wederzijds versterken van ecologie en economie) en 18.3 (Behouden van de (inter-) nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur), en dat logischer is om artikel 18.1 onder te brengen bij artikel 12 (Een sterk innovatievermogen) en artikel 13 (Een excellent ondernemingsklimaat).

In de doorlichting zijn ook een extensiverings- en intensiveringsvariant opgenomen. Er zijn drie extensiveringsvarianten uitgewerkt: de variant stelselverantwoordelijkheid die zich richt op het volledig decentraliseren van uitvoeringstaken, de variant technisch eenvoudige maatregelen die zich richt op een bezuiniging op maatregelen die nog niet juridisch verplicht zijn, en de variant schaven die een generieke reductie over alle uitgavenposten betreft. Deze varianten hebben alle ingrijpende beleidsinhoudelijke, juridische en bestuurlijke consequenties. De intensiveringsvarianten die waren geïdentificeerd, hadden betrekking op ruimtelijk-economisch beleid (bijvoorbeeld programmadoorsnijdende projecten), verbeteren van milieucondities, weidevogelstand en kansen voor natuur en water.

Inmiddels is de integratie van de artikelen 12, 13 en een deel van artikel 18 tot stand gekomen en verwerkt in de EZ-begroting 2017. Tevens is artikel 8 (voorheen artikel 18) opnieuw opgezet zodat deze in overeenstemming is met de rijksdoelen op het gebied van natuur.

Overzicht van risicoregelingen

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2015

Verleend 2016

Vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantie plafond 2016

Totaal plafond

Totaal stand risicovoor-ziening

Artikel 13 Een excellent ondernemings-klimaat

BMKB

1.756.289

656.739

586.013

1.827.015

765.000

 

58.633

 

Garantie Ondernemings-financiering

665.450

118.598

217.785

566.263

400.000

 

60.112

 

Groeifaciliteit

107.707

51.319

37.436

121.590

114.485

 

16.169

 

Garantieregeling Scheepsnieuw-bouwfaciliteit

42.040

   

42.040

376.662

 

10.136

 

MKB-financiering

         

750.000

9.000

 

Microkredieten

99.700

   

99.700

 

113.000

 

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoor-ziening

Aardwarmte

66.715

28.900

21.675

73.940

93.050

 

21.740

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwonder-nemingen (Garantierege-lingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

322.398

37.690

41.276

318.812

120.000

 

13.535

Artikel 18 Natuur en Regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

399.689

 

16.104

383.585

 

399.689

 

Totaal

 

3.459.988

893.246

920.289

3.432.945

1.869.197

1.262.689

189.325

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten en 2016

Saldo 2016

Mutatie risicovoor-ziening

2016 en (2015)

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

65.330

32.307

– 33.023

34.972

35.572

600

4.465

(– 12.387)

 

Garantie Ondernemings-financiering

10.600

9.443

– 1.157

2.056

9.653

7.597

7.001

(– 1.898)

 

Groeifaciliteit

3.499

2.964

– 535

6.057

4.376

– 1.681

– 831

(12.000)

 

Garantieregeling Scheepsnieuw-bouwfaciliteit

 

15

15

 

127

127

92

(0)

 

MKB-financiering

           

0

(0)

 

Microkredieten

           

nvt

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

 

922

922

1.204

1.012

– 192

– 218

(1.922)

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwonder-nemingen (Garantierege-lingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

28.347

1.696

– 26.651

3.644

2.008

– 1.636

– 8.627

(– 19.128)

Artikel 18 Natuur en Regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

             

Totaal

 

107.776

47.347

– 60.429

47.933

52.748

4.815

 

De risicovoorzieningen bestaan uit begrotingsreserves. Een begrotingsreserve is een voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. In de tabel «Overzicht verstrekte garanties» wordt met «totaalstand risicovoorziening» het saldo van de betreffende begrotingsreserve ultimo 2016 bedoeld. In de tabel «Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties» wordt met «mutatie risicovoorziening» de storting (+) dan wel de onttrekking (–) aan deze begrotingsreserve bedoeld. De mutaties op de begrotingsreserves worden in het betreffende beleidsartikel toegelicht.

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid. Op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies kunnen financiers kredieten die zij verstrekken aan MKB-ondernemers onder de werking van de regeling brengen. Hierdoor stelt de Staat zich voor 90% borg ten behoeve van de financier voor de terugbetaling van deze kredieten (de zogenaamde bedrijfsborgstellingskredieten). Eén van de voorwaarden die de regeling hieraan stelt, is dat de financier gelijktijdig met het verstrekken van een bedrijfsborgstellingskrediet, aan de MKB-ondernemer een ander krediet verstrekt, waarvoor deze borgstelling van de Staat niet geldt. Als hoofdregel geldt dat het bedrijfsborgstellingskrediet ten minste even groot moet zijn als het daarmee gelijktijdig afgesloten andere krediet. Het laatstgenoemde krediet bedraagt daarmee ten minste 100% van het bedrijfsborgstellingskrediet (verhouding 1:1). Voor starters en het innovatieve MKB gelden andere verhoudingen. Om de kredietverlening te stimuleren is per 1 november 2013 het maximum van het borgstellingskrediet verhoogd van € 1 mln naar € 1,5 mln en geldt voor bestaande bedrijven met een borgstellingskrediet tot maximaal € 200.000 de ruimere startersfaciliteit.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Met het instrument GO kunnen banken een 50% Staatsgarantie krijgen op (middel)grote leningen vanaf € 1,5 mln. Door de verstrekking van een Staatsgarantie wordt het risico voor de bank op de ondernemingsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. Ter stimulering van de kredietverlening aan het bedrijfsleven zijn de voorwaarden voor de GO-regeling tijdelijk verruimd. In 2013 is het maximum van de garantie verhoogd van € 25 mln naar € 75 mln en is de GO, naast de al bestaande mogelijkheid om bankgaranties onder de GO te brengen, ook opengesteld voor alternatieve aanbieders van garanties aan bedrijven.

Groeifaciliteit

Met de Groeifaciliteit worden bedrijven geholpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen door een 50% Staatsgarantie te verstrekken op achtergestelde leningen van banken (ten hoogste € 5 mln) en op aandelen van participatiemaatschappijen (ten hoogste € 25 mln). De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit

Met de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfaciliteit kunnen banken 80% Staatsgarantie krijgen op de nieuwbouwfinanciering van een schip. Hierdoor wordt het risico voor de bank op de te verstrekken bouwfinanciering of voorfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de kans voor Nederlandse scheepswerven om financiering aan te trekken. De sector kan door deze regeling beter concurreren met buitenlandse werven die van soortgelijke garantieregelingen gebruik kunnen maken.

Garantie MKB-financiering

Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering was in totaal € 1 mld garantieruimte beschikbaar. Hiervan is € 100 mln beschikbaar gesteld voor de funding van Qredits (zie Microkredieten) en € 150 mln is toegevoegd aan de Groeifaciliteit voor garanties op achtergestelde leningen. Van de resterende ruimte van € 750 mln is € 400 mln beschikbaar voor alternatieve financiers voor het MKB. In 2016 is in dit kader voor € 25 mln de eerste garantie verstrekt.

Microkredieten

Uit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is € 100 mln beschikbaar voor Microkredieten. Hierop is een garantie van € 86,7 mln verstrekt aan de Europese Investeringsbank voor de funding van de Stichting Qredits van € 100 mln voor de verdere groei van de dienstverlening van Qredits (micro- en MKB tot € 150.000) als de nieuwe dienstverlening van Qredits (werkkapitaal en de hogere MKB kredieten tot € 250.000).

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Garantieregeling Aardwarmte

De garantieregeling Aardwarmte heeft als doel het afdekken van het financiële risico indien een boring van een put voor de toepassing van aardwarmte voor de borende partij minder oplevert dan verwacht. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is. Er wordt een premie van 7% gevraagd. De regeling richt zich zowel op gewone als diepe aardwarmte-projecten (dieper dan 3.500 meter).

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregeling Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie).

Op basis van de garantstellingsregeling voor investeringen in landbouwondernemingen worden garantstellingen verleend aan banken, waarmee investeringen in de landbouw worden gefaciliteerd. Hierdoor wordt het voor boeren en tuinders gemakkelijker om bedrijfsfinanciering te realiseren, onder andere voor innovatieve en duurzame investeringen.

De Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI) is in 2016 niet opengesteld. De bestaande Garantstelling Landbouw is per 1 januari 2017 opgevolgd door de Borgstelling voor MKB-landbouwkredieten (BL). De GMI doeleinden zijn in de nieuwe BL geïntegreerd, derhalve zal voor de GMI geen aparte regeling meer verschijnen.

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

Het betreft het garant staan voor de leningen die aangetrokken zijn via het Groenfonds voor het realiseren van de EHS-gronden. Deze gronden zijn opgegaan in het Natuur Netwerk Nederland.

Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Totaalstand risicovoorziening 2015

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening 2016 en 2015

Artikel 13

Een excellent ondernemingsklimaat

Microkrediet Nederland

46.966

tot en met 2029

   

Artikel 14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Energieonderzoek Centrum Nederland

25.260

tot en met 2023

   

Artikel 14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Pallas

11.393

tot en met 2018

   

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

33.553

tot en met 2027

   

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

25.900

tot en met 2027

   

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

13.155

tot en met 2029

   

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

2.767

tot en met 2030

   

4. BELEIDSARTIKELEN

11 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs – kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid. Het slim benutten van en zorgdragen voor hoogwaardige elektronische communicatienetwerken en digitale infrastructuren waar de Nederlandse samenleving op kan bouwen én vertrouwen draagt bij aan het economisch groeivermogen en een goed functionerende economie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ ziet het als een taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van markten te verminderen of weg te nemen en heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. De Minister van EZ is daarnaast, op grond van de Telecommunicatiewet, verantwoordelijk voor het stellen van regels voor vaste en mobiele communicatienetwerken. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Stimuleren

  • Het stimuleren van een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid waarbij de Wet handhaving consumentenbescherming centraal staat.

Financieren

  • Het bijdragen aan het goed functioneren van markten door het financieren van een deel van de exploitatie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en van diverse organisaties op het gebied van metrologie, normalisatie, accreditatie en markttoezicht.

  • Het financieren van een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en het verrichten van uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid.

  • Het financieren van het CBS om het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken mogelijk te maken.

(Doen) uitvoeren

  • Het tegengaan van mededingingsbeperkende gedragingen met de Mededingingswet en mededingingsbeleid in alle sectoren van de Nederlandse economie.

  • Het reguleren van de postmarkt met de Postwet 2009 waardoor een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post is gewaarborgd (universele postdienst).

  • Het opstellen van verkeersregels voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld.

  • Het inzetten op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte.

Regisseren

  • Het bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving.

  • Het scheppen van voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden door middel van de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet, de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie en de Metrologiewet.

  • Het op basis van de middellangetermijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en internet verder moderniseren van de regelgeving om deze te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.

Beleidsconclusies

ACM

Per 1 juli 2016 is zowel de Wet verhoging boetemaxima ACM (Staatsblad nr. 22, van 14 januari 2016) als de aangepaste boetebeleidsregel ACM in werking getreden (Staatscourant nr. 34630, van 30 juni 2016). Doelstelling van de wet is het vergroten van de afschrikkende werking van de ACM-boetes en daarmee van de effectiviteit van het markttoezicht dat de ACM uitoefent. De nieuwe maxima gelden voor overtredingen begaan vanaf 1 juli 2016.

Postmarkt

Als gevolg van sterk krimpende postvolumes is er sprake van grote druk op de postmarkt. In 2016 is PostNL begonnen met de effectuering van de wettelijke ruimte die in 2015 was gecreëerd voor het verminderen van het aantal postvestigingen en postbussen.

Vanwege toenemende spanning op de postmarkt door conflicten over netwerktoegang, druk op arbeidsvoorwaarden en stevige prijsconcurrentie is EZ in 2016 een onderzoek gestart naar de ontwikkelingen op de postmarkt en het formuleren van beleidsopties voor mogelijke toekomstscenario’s. Het eindrapport is eind december 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden (bijlage bij TK 29 502, nr. 135).

Tevens is eind december 2016 een beleidsregel gepubliceerd ten aanzien van de toepassing van het aanmerkelijke marktmacht instrumentarium door ACM (Staatscourant nr. 70314, van 20 december 2016). Uitwerking van mogelijke andere maatregelen zal in de 1e helft van 2017 plaatsvinden.

Naar aanleiding van een wijziging van de Postwet per 1 januari 2017 in relatie tot de arbeidsvoorwaarden voor postbezorgers is een wijziging van het Tijdelijke Besluit Postbezorgers 2009 op 23 december 2016 voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal (TK 29 502, nr. 134).

Wat betreft de postmarkt heeft 2016 verder vooral in het teken gestaan van de overnamepoging van PostNL door het Belgische Bpost. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een kamerbrief van 23 december (TK 29 502, nr. 135) waarin de Minister heeft aangegeven welke maatregelen hij wel en niet kan nemen om een kwalitatief hoogwaardige postdienst in Nederland te borgen. In dit kader wordt de evaluatie van de universele postdienstverlening die voor 2016 was gepland uitgebreid en voortgezet in 2017.

Aanbestedingswet

Per 1 juli 2016 is de Aanbestedingswet 2012 gewijzigd ter uitvoering van een drietal aanbestedingsrichtlijnen (Staatsblad nr. 241, van 30 juni 2016). De gewijzigde wet voorziet in maatregelen om de toegang van ondernemers tot overheidsopdrachten te verbeteren, de lasten te verminderen en meer ruimte te bieden voor het realiseren van strategische doelstellingen bij opdrachten (zoals innovatie en duurzaamheid).

Telecommunicatie

EZ zet in op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte. Op 7 december 2016 is de Nota Frequentiebeleid 2016 (TK 24 095, nr. 409) aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze nota bevat de algemene doelstelling en uitgangspunten voor het bestemmen, verdelen en gebruik van frequentieruimte in de komende vijf à tien jaar. Bij besluit van 22 april 2016 is frequentieband 1452–1492 MHz (de L-band) bestemd voor aanvullende downlink capaciteit in mobiele netwerken (Staatscourant nr. 22208, van 3 mei 2016).

De vergunningen voor digitale ethertelevisie zijn in 2016 opnieuw uitgegeven. Begin 2017 lopen de huidige DVBT-vergunningen (digitale ethertelevisie) van Digitenne (KPN) en de Publieke Omroep in het UHF-spectrum af. In de zomer van 2016 heeft Digitenne een nieuwe vergunning verworven voor de periode tot 2030. De vergunning van de Publieke Omroep zal worden verlengd. Ook is besloten dat de vergunningen voor commerciële radio met vijf jaar worden verlengd (2017–2022) en dat in 2017 een verdeling zal plaatsvinden van extra digitaal spectrum voor commerciële radiovergunningen.

Bij uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie van 28 april 2016 is de 700 MHz frequentieband (bij ander gebruik dan omroep met hoog vermogen) technisch geharmoniseerd voor draadloos breedband. De 700 MHz band zal per 2020 in Nederland beschikbaar worden gesteld voor mobiele breedband communicatie. Bij de uitgifte van nieuwe vergunningen voor digitale televisie (DVB-T) in 2016 is er rekening mee gehouden dat de vergunninghouder na 1 januari 2020 geen gebruik meer kan maken van deze band. Het uitgiftebeleid voor de 700 MHz voor mobiele breedband communicatie is in consultatie gebracht.

Op basis van de middellangetermijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en internet werkt EZ aan de modernisering van de regelgeving om deze te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.

In 2016 is de wijziging van de Telecommunicatiewet in werking getreden. Hiermee werd de positie van abonnees bij netwerkstoringen versterkt, overstapdrempels voor kleinzakelijke abonnees weggenomen, de continuïteit van uitzendingen vanaf antenne-opstelpunten voor omroep verbeterd en de samenhang in het beleid op het terrein van elektronische communicatie versterkt (TK 34 271, nr. 9). Daarmee is de Telecommunicatiewet up to date en aangepast aan de behoeften van de samenleving.

Mede naar aanleiding van een overnamepoging van KPN in 2013 is de Tweede Kamer in 2014 geïnformeerd over het voornemen om de Minister van EZ extra bevoegdheden te geven indien een partij overwegende zeggenschap wil verwerven in een telecommunicatiebedrijf dat beschikt over vitale infrastructuur. In 2016 is onderzoek gedaan om de exacte reikwijdte van het wetsvoorstel te kunnen bepalen (TK 30 821, nr. 34). De Kamer zal in het tweede kwartaal 2017 nader geïnformeerd worden over het wetsvoorstel.

Encryptie

Het belang van open source software en het ondersteunen van open source encryptie projecten is groot. Bedrijven willen graag op onderdelen een bijdrage leveren. Zowel het Nederlandse standpunt over encryptie als het amendement waarin de Kamer aangeeft de ontwikkeling en versterking van encryptie te ondersteunen met € 0,5 mln aan open source encryptie projecten, is wereldwijd positief ontvangen. Met betrekking tot het amendement-Verhoeven (nr. 34588–13) is eind 2016 besloten om NLnet te belasten met de uitvoering hiervan. NLnet, een vanuit Nederland opererend ideëel fonds, investeert vanuit het collectief belang in duurzame beveiliging door inzet van hoogwaardige cryptografische technologie.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

               

VERPLICHTINGEN

228.384

214.441

195.559

197.904

193.012

183.401

9.611

UITGAVEN

233.701

216.199

197.270

200.072

194.204

184.622

9.582

               

Subsidies

 

797

356

900

600

100

500

Digitalisering regionale radio

 

797

356

900

600

100

500

               

Opdrachten

14.884

8.071

6.593

8.575

6.825

8.394

– 1.569

Onderzoek en Opdrachten

2.603

2.883

2.833

2.961

2.244

1.458

786

PIANOo/TenderNed

7.022

1.572

689

1.040

477

0

477

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

5.259

3.616

3.071

4.574

4.104

6.936

– 2.832

               

Bijdragen aan agentschappen

10.984

14.510

16.075

20.074

23.260

15.524

7.736

Agentschap Telecom

10.984

10.921

10.735

12.021

14.571

9.539

5.032

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

 

365

351

996

1.145

0

1.145

DICTU

 

3.224

4.989

7.057

7.544

5.985

1.559

               

Bijdrage aan ZBO’S/RWT’s

205.019

190.090

170.667

166.532

159.720

156.690

3.030

Metrologie

15.171

14.969

14.319

14.268

10.182

13.573

– 3.391

Raad voor Accreditatie

93

162

262

190

231

142

89

ACM

2.901

1.333

695

645

637

375

262

CBS

186.854

173.626

155.391

151.429

148.670

142.600

6.070

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

2.814

2.731

3.579

3.991

3.799

3.914

– 115

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

898

790

1.480

1.234

1.144

1.206

– 62

Internationale organisaties

1.916

1.941

2.043

2.757

2.655

2.637

18

Raad van deskundige voor de nationale meetstandaarden

   

56

0

0

71

– 71

               

ONTVANGSTEN

82.680

3.846.784

58.853

52.224

103.840

59.934

43.906

Ontvangsten ACM

 

1.074

963

0

     

High Trust

32.060

16.655

34.441

31.880

30.568

31.300

– 732

Diverse ontvangsten

50.620

3.829.055

23.449

20.344

73.272

28.634

44.638

Toelichting op de verplichtingen

De hogere uitgaven op het verplichtingenbudget van in totaal € 9,6 mln zijn met name het gevolg van toegekende loon- en prijsbijstelling (€ 4,9 mln) en extra toegekende middelen aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor uitvoering van het verplichte EU-statistiekprogramma (€ 1,9 mln). Daarnaast is aan TenderNed extra budget toegekend voor renovatie/kwaliteitsverbetering en wettelijke aanpassing voor de EU-richtlijnen (€ 1,2 mln).

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Digitalisering regionale radio

De uitgaven zijn hoger uitgevallen door het verstrekken van een subsidie aan de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS). Deze subsidie wordt aangewend voor investeringen in digitale radio voor de regionale publieke omroepen.

Opdrachten

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

De uitgaven zijn lager uitgevallen met name door overboekingen van budget naar Agentschap Telecom vanwege opdrachten voor het project commerciële radio.

De Herfindahl-Hirschman index (HHI) geeft een indicatie van de marktconcentratie en daarmee de mate van concurrentie. De HHI is afhankelijk van het aantal marktpartijen (hoe meer partijen, des te lager de HHI) en de respectievelijke marktaandelen (hoe lager het marktaandeel van de marktleider en/of hoe evenwichtiger de verdeling van de marktaandelen, des te lager de HHI). Vanaf de begroting 2017 is de HHI op nieuwe wijze bepaald, in verband met het actief worden van Tele2 als vierde netwerkpartij. Het jaar 2016 is het startpeiljaar. De berekening van de HHI wordt jaarlijks door ACM gedaan en gepresenteerd in haar marktmonitor.

Kengetal

2012

2013

2014

2015

2016

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

3.740

3.675

3.469

3.529

3.547

(Q2)

Bron: ACM

Bijdragen aan agentschappen

Agentschap Telecom

De hogere uitgaven hebben met name betrekking op de overdracht van het takenpakket van Verispect B.V. aan Agentschap Telecom, samenhangende met het toezicht op de Metrologie- en Waarborgwet.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De hogere bijdrage van € 1,1 mln heeft te maken met de plaatsing van PIANOo/TenderNed met ingang van 1 januari 2017 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de kosten die RVO.nl heeft gemaakt voor het uitvoeren van werkzaamheden voor PIANOo/TenderNed.

DICTU

De hogere bijdrage aan DICTU van € 1,6 mln heeft te maken met de vereiste aanpassingen voor TenderNed.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

CBS

Zie voor de hogere uitgaven de toelichting op de verplichtingen.

Toelichting op de ontvangsten

Diverse ontvangsten

De hogere ontvangsten zijn met name het gevolg van de verlenging van UMTS-vergunningen over de periode 31 december 2016 tot en met 31 december 2020. Daarbij is rekening gehouden met een restitutie aan Veronica door het Ministerie van EZ ter uitvoering van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 8 januari 2015 inzake de FM-vergunning van Veronica voor commerciële radio.

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie was de positie van Nederland in het Innovation Union Scoreboard te verbeteren naar de groep van innovatieleiders. Dit is in 2016 gerealiseerd.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijvenbeleid dat publieke en private partijen in 2020 voor tenminste € 800 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan tenminste 40% gefinancierd wordt door het bedrijfsleven.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is Rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven, om te komen tot:

  • Nieuwe of sterk verbeterde producten, processen of diensten;

  • Administratieve, organisatorische of marketinginnovatie.

Samen met de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor het coördineren en borgen van de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een stimulerende en regisserende rol:

Stimuleren

  • Het stimuleren van extra investeringen in R&D en innovatie in generieke zin en specifiek ten aanzien van topsectoren, door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaat-publieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van innovatie en samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en -benutting.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Voorts heeft de Minister een financierende en faciliterende rol bij het versterken van de innovatiekracht via het Toekomstfonds, zoals beschreven in artikel 19.

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming

2016

Realisatie 2016

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP

1,98%

2013

2,1%

2,01%

2,0%

n.n.b.

CBS

waarvan private sector

1,10%

2013

1,3%

1,12%

1,1%

n.n.b.

CBS

waarvan publieke sector

0,88%

2013

0,8%

0,90%

0,9%

n.n.b.

CBS

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

European Innovation Scoreboard: positie Nederland in de EU1

7e

5e

6e

5e

5e

Bron: Europese Commissie (European Innovation Scoreboard 2016)

X Noot
1

De posities van Nederland in deze tabel zijn overeenkomstig de rapporten uit het betreffende jaar. Herberekening van de ranglijst voor voorgaande jaren na aanpassingen van de methodiek zijn dus niet meegenomen.

Beleidsconclusies

Positie van Nederland in de European Innovation Scoreboard

De ambitie was dat de positie van Nederland in de Innovation Union Scoreboard te verbeteren naar de groep van innovatieleiders.

Nederland is op het European Innovation Scoreboard, dat in 2016 is verschenen, van innovatievolger doorgegroeid naar Innovatieleider. Samen met (1) Zweden, (2) Denemarken, (3) Finland en (4) Duitsland, vormt (5) Nederland de kopgroep van landen die minimaal twintig procent boven het Europese gemiddelde scoren op 25 indicatoren voor innovatiekracht.

Een en ander is toegelicht op de website www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl (de digitale monitor van het Bedrijvenbeleid) en in de Rapportage Bedrijvenbeleid 2016 «Vooruitgang door vernieuwing». Deze Rapportage is op 5 oktober 2016 toegezonden aan de Tweede Kamer (TK, 32 637, nr. 256).

R&D als percentage van het bbp

Naar aanleiding van de motie Schouw (TK, 21 501-20, nr. 537) worden de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland in de departementale begrotingen opgenomen. De Europese Commissie heeft in 2015 Nederland voor onderzoek en innovatie het volgende aanbevolen: «Overheidsuitgaven verschuiven naar de ondersteuning van investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) en werken aan randvoorwaarden voor de verbetering van particuliere O&O-uitgaven, teneinde de neerwaartse trend in de publieke O&O-uitgaven te keren en het potentieel voor economische groei te vergroten.»

In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven. De afgelopen jaren zijn de R&D-uitgaven substantieel gestegen, van 1,90% van het bbp in 2011 naar 2,00% van het bbp in 2014 en, volgens voorlopige cijfers van het CBS, 2,01% van het bbp in 2015. Hiermee blijft Nederland nog wel ver verwijderd van de doelstelling. Eurostat-gegevens laten zien dat Nederland in 2015 boven het EU-28 gemiddelde presteerde (1,95%). Nederland scoort daarbij relatief laag bij de R&D-uitgaven in de private sector en relatief hoog bij de R&D-uitgaven in de publieke sector. Bij de boordeling van de voortgang op de aanbeveling kijkt de Commissie echter naar de verwachte ontwikkeling van de Rijksmiddelen voor onderzoek en innovatie in de komende jaren, zoals gerapporteerd in het Nationaal Hervormingsprogramma, op basis van jaarlijkse cijfers van het Rathenau Instituut (Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie). Het Nationaal Hervormingsprogramma 2016 (TK, 21 501-07, nr. 1351) toonde een verwachte daling van betreffende middelen in de periode na 2015 (van € 6,9 mld in 2015 naar € 6,6 mld in 2018).

Publiek-private-samenwerking (PPS)

Eén van de beleidsdoelen van het Bedrijvenbeleid is dat er in 2020 voor meer dan € 800 mln aan (grondslagprojecten) publiek-private-samenwerking moet plaatsvinden met een bijdrage van private partijen van tenminste 40%. Uit de Monitor Bedrijvenbeleid 2016 blijkt dat de omvang van de totale publiek-private-samenwerking (inclusief de toeslagprojecten welke met de TKI-toeslag nieuw zijn gestart) in 2015 geschat wordt op circa € 1.020 mln met een private bijdrage van gemiddeld 48%. Daarmee was de doelstelling voor 2020 al bereikt.

In 2016 zijn een aantal nieuwe grote publiek private samenwerkingen tot stand gekomen, zoals de eerste fase van het topinstituut voor regeneratieve geneeskunde (RegMed XB), High Tech To Feed The World, Advanced Research Center Chemical Building Blocks Consortium waarin bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden zich hebben vastgelegd op langdurige onderzoekssamenwerking.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

655.501

768.402

656.850

638.508

505.875

488.218

17.657

UITGAVEN

745.806

775.292

695.721

534.926

527.689

528.564

– 875

               

Leningen1

39.646

99.538

72.107

       

Innovatiefonds (IF): innovatiekrediet

27.296

48.965

43.282

       

IF: risicokapitaal

12.350

16.500

13.430

       

IF: Dutch Venture Initiative/Fund of Funds/Vroege fase/informal Investors

 

17.073

12.000

       

IF: Rom’s

 

17.000

3.395

       
               

Subsidies

124.365

73.576

49.598

45.154

40.896

57.645

– 16.749

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

     

21.133

18.966

34.022

– 15.056

Eurostars

5.680

6.949

7.299

8.531

12.044

13.098

– 1.054

Lucht- en Ruimtevaart

22.434

7.812

7.317

3.511

1.998

4.874

– 2.876

Innovatie Prestatie Contracten

44.019

16.622

1.127

3.012

     

Overig

52.232

42.193

33.855

8.967

7.888

5.651

2.237

               

Opdrachten

2.366

1.436

1.151

1.650

3.353

1.493

1.860

Onderzoek en opdrachten

2.366

1.436

1.151

1.650

3.353

1.493

1.860

               

Bijdragen aan agentschappen

75.197

68.895

65.706

57.773

55.184

56.727

– 1.543

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

75.130

68.602

65.462

56.995

54.949

56.444

– 1.495

Agentschap Telecom

67

293

244

778

235

283

– 48

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

150.833

154.840

138.851

121.747

139.961

134.750

5.211

TNO

150.833

154.840

138.851

121.747

139.961

134.750

5.211

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

353.399

377.007

368.312

308.603

288.294

277.949

10.345

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

 

25.434

58.011

54.638

76.156

75.364

792

Internationaal Innoveren

   

4.539

17.019

27.095

23.679

3.416

Topsectoren overig

223.355

183.625

171.756

128.268

58.268

68.613

– 10.345

Marin, Deltares, NLR

     

44.589

34.591

32.344

2.247

Syntens

31.453

19.797

         

Ruimtevaart (ESA)

48.805

92.895

90.154

63.982

91.287

76.776

14.511

Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

739

454

824

107

897

1.173

– 276

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

49.047

54.802

43.028

       
               

ONTVANGSTEN

70.496

96.098

61.491

51.891

56.154

45.449

10.705

Luchtvaartkredietregeling

1.519

2.515

2.523

4.980

11.438

5.777

5.661

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

3.939

2.128

860

948

499

2.000

– 1.501

Rijksoctrooiwet

36.787

35.287

35.182

39.456

38.857

32.512

6.345

Seed

585

2.188

3.209

       

Eurostars

1.143

104

248

112

2.437

3.572

– 1.135

Diverse ontvangsten

20.543

20.150

7.660

6.395

2.924

1.588

1.336

Innovatiekredieten

5.980

16.733

8.685

       

Fund of Funds

   

103

       

Ontvangsten ROM’s

 

16.995

2.999

       
X Noot
1

Met de nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 2015 is het onderdeel Leningen (Innovatiefonds) onderdeel geworden van artikel 19 Toekomstfonds.

Toelichting op de verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 17,7 mln hoger dan de oorspronkelijke raming. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn:

  • € 15,2 mln hogere verplichtingen voor Ruimtevaart. Dit is grotendeels het gevolg van de ophoging van het verplichtingenbudget in de 2e suppletoire begroting 2016 ten behoeve van de verplichte ESA-bijdragen in het kader General Budget en Kourou.

  • € 12,5 hogere verplichtingen voor de TKI-toeslag. Deze hogere verplichtingenraming is met name het gevolg van: het amendement Van Veen (Smart Industry; TK, 34 300 XIII, nr. 12) waardoor € 5 mln van de TKI-toeslag is afgeboekt; de ophoging van de verplichtingenruimte met € 16 mln in de 2e suppletoire begroting op basis van de toen verwachte aanvragen; de ophoging van het verplichtingenbudget met circa € 3 mln voor het Organiserend Vermogen van de TKI’s, die ook onder de TKI-toeslag worden verantwoord. Tot slot bleek dat de verplichtingenrealisatie circa € 1,7 mln lager lag dan het uiteindelijk beschikbare budget.

  • € 10,5 mln hogere verplichtingen voor TNO. De overschrijding is grotendeels te verklaren door: het ophogen van de verplichtingenruimte in 2016 met € 3,7 mln voor de bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten behoeve van het Maatschappelijk Thema Arbeid en Gezondheid als onderdeel van de vraaggestuurde programmering TNO in 2017 (€ 3,7 mln); de ophoging van het verplichtingenbudget met de uitgekeerde loon- en prijsbijstellingstranche 2016 voor het jaar 2016 (€ 1,9 mln) en 2017 (€ 1,9 mln); de ophoging van TNO-budget met € 2,0 mln ten behoeve van de rijksbijdrage voor Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO).

  • € 20,8 mln lagere verplichtingen voor de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT). Dit wordt veroorzaakt doordat bij Najaarsnota van de in totaal beschikbare € 20 mln een eerste tranche van € 15 mln is overgeheveld naar het Provinciefonds ten behoeve van de decentrale uitvoering van de MIT. Omdat de uitvoering van de decentrale MIT door de regio’s wordt uitgevoerd, vormen de hiermee samenhangende middelen geen onderdeel van de verantwoording in het jaarverslag van het Rijk. Doordat niet het volledig beschikbare bedrag in 2016 is gedecentraliseerd, is aanvullend € 5 mln verplichtingenruimte niet gecommitteerd. Bij Voorjaarsnota 2017 zal het restant van de afgesproken middelen voor de decentrale uitvoering van de MIT in 2016 worden overgeheveld. De lagere realisatie van verplichtingen voor de MIT is derhalve niet ten koste gegaan van de € 35 mln die EZ voor de landelijke en decentrale uitvoering van de MIT in 2016 beschikbaar heeft gesteld.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

De uitgaven voor subsidies zijn € 16,7 mln lager dan de oorspronkelijke begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat voor de decentrale uitvoering van de MIT € 15 mln is overgeheveld naar het Provinciefonds. Omdat het decentrale deel van de MIT door de regio’s wordt uitgevoerd, vormt deze € 15 mln geen onderdeel van de verantwoording door het Rijk.

Daarnaast zijn voor Eurostars minder verplichtingen aangegaan dan oorspronkelijk geraamd hierdoor liggen ook de kasuitgaven op een lager niveau (– € 1,1 mln). Voor de uitfinanciering van de verplichtingen voor Innovatie Onderzoeksprogramma, Smartmix en Eurekaprogramma’s was € 2,2 mln extra budget nodig. Voor Lucht en Ruimtevaart was minder kas benodigd voor de uitfinanciering van oude verplichtingen waaronder TAPAS (– € 1 mln) en valt € 1,9 mln vrij ten gunste van het generale beeld voor de overeengekomen renteafdracht in het kader van de in het verleden verstrekte luchtvaartkredieten.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie

20151

Streef-waarde 2016

Realisatie

2016

Bron

Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT

662

2014

1.600

1.206

1.700

1.287

RVO.nl

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)

61

2014

60

86

81,5

83

RVO.nl

X Noot
1

De cijfers over 2015 zijn inclusief de cijfers van de regio’s in tegenstelling tot voorgaande jaren. De cijfers over 2015 wijken af van het jaarverslag 2015 omdat in het jaarverslag 2015 nog niet alle gegevens van de regio’s beschikbaar waren.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Streef- waarde

2015

Realisatie

2015

Streef-waarde 2016

Realisatie

2016

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

20

2014

88

69

50

75

RVO.nl

waarvan bedrijven

13

 

68

50

40

52

 

waarvan hightech MKB (%)

100%

 

85%

96%

85%

90%

 

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (x € 1 mln)

7

2014

20,6

32

20

28

RVO.nl

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De uitgaven aan TNO lagen in 2016 € 5,2 mln boven de oorspronkelijke raming. Dit is grotendeels te verklaren uit de uitgekeerde loon- en prijsbijstellingstranche 2016 (€ 1,9 mln) en uit de rijksbijdrage van € 2,0 mln die beschikbaar is gesteld voor Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Verder is het kasbudget van TNO in 2016 opgehoogd met € 0,5 mln ten behoeve van Smart Industry waarover de Kamer per brief is geïnformeerd (TK, 29 826 nr. 64).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

De uitgaven aan (inter)nationale organisaties liggen € 10,3 mln boven de oorspronkelijke raming. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat: € 3,4 mln meer budget nodig was voor de uitfinanciering van de aangegane verplichtingen in het kader van Internationaal Innoveren; € 2,2 mln is toegevoegd voor de financiering van Marin, Deltares en NLR voor de loon- en prijsbijstelling (€ 0,4 mln), een gewijzigd voorschotregime Deltares (€ 1 mln) en een budgettaire aanpassing in lijn met het beschikbare verplichtingenbudget (€ 0,8 mln); € 14,5 mln is toegevoegd aan het budget voor Ruimtevaart voornamelijk ten behoeve van de verplichte ESA-bijdragen voor General Budget en Kourou; € 10,3 mln minder nodig was ten opzichte van de raming voor de uitfinanciering van een oud FES-project NanoNext.NL. vanwege een gewijzigd kasritme.

Indicator

Referentie-

Waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie

20151

Raming 2016

Realisatie 20162

Bron

Omvang middelen PPS-programma’s TKI (x € 1 mln)

814

2014

500

1.020

750

n.n.b.

TKI (bewerking RVO.nl)

waarvan private middelen (%)

44%

2014

40%

48%

40%

n.n.b.

TKI (bewerking RVO.nl)

X Noot
1

Dit betreft de geactualiseerde realisatie 2015 ten opzichte van verstrekte cijfers in het jaarverslag 2015. Deze cijfers waren ook opgenomen in de Monitor Bedrijvenbeleid 2016.

X Noot
2

De voorlopige realisatiecijfers over 2016 zijn nog niet bekend. De eerste voorlopige realisatiecijfers zullen worden opgenomen in de begroting 2018 en de Monitor Bedrijvenbeleid 2017.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2015

Realisatie

20151

Streef-

waarde 2016

Realisatie

2016

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7/ H2020

449

2014

250

712

1.350

984

RVO.nl/EC

waarvan bedrijven

298

 

180

500

900

713

 

Omvang KP7/H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour x € 1 mln)

538

2014

631

1.016

 

1.644

RVO.nl/EC

waarvan bedrijven (%)

31%

   

28%

25%

25%

 

Retourpercentage voor Nederland (%)

8,1%

2014

 

7,7%

7%

7,5%

RVO.nl/EC

X Noot
1

De hier vermelde cijfers over 2015 wijken licht af van de resultaten die vermeld staan in het jaarverslag 2015. De reden hiervoor is dat een bepaalde categorie projecten ten onrechte is meegerekend.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Streefwaarde

2016

Realisatie

2016

Bron

Klanttevredenheid Deltares

7,9

2014

8,0

8,7

8,0

8,6

Deltares

Klanttevredenheid Marin

9,0

2014

8,0

8,8

8,0

8,9

Marin

Klanttevredenheid NLR

8,7

2014

8,0

8,8

8,0

8,7

NLR

Klanttevredenheid TNO

8,3

2014

8,0

8,4

8,0

8,6

TNO

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Streefwaarde

2016

Realisatie

Bron

Kennisbenutting Deltares

 

96%

>80%

97%

Deltares

Kennisbenutting Marin

 

97%

>80%

100%

Marin

Kennisbenutting NLR

 

99%

>80%

99,5%

NLR

Kennisbenutting TNO

 

98%

>80%

98%

TNO

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie

2015

Streef-

Waarde 2016

Realisatie

2016

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma’s ESA

121

2015

100

121

125

n.n.b.

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1

1,02

1

1,18

ESA

Fiscale regelingen

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO

19.450

20.530

22.220

22.640

22.974

22.980

22.330

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

3.377

3.571

3.854

3.917

3.997

3.868

3.930

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten lagen € 10,7 mln boven de oorspronkelijke raming in de begroting. Dit wordt met name verklaard uit de hoger dan geraamde ontvangsten voor luchtvaartkredieten (€ 5,7 mln). Dit komt doordat er door de bedrijven in 2016 veel is afgeleverd (een hoge omzet leidt tot een hoge terugbetaling).

Daarnaast zijn de ontvangsten op grond van de uitvoering van de Rijksoctrooiwet 1995 ook hoger dan de raming (€ 6,3 mln). Dit wordt veroorzaakt door een groter aantal gevalideerde Europese octrooien onder andere als gevolg van het wegwerken van de achterstanden in de verlening van Europese octrooien door het Europees Octrooibureau.

13 Een excellent ondernemingsklimaat

Algemene doelstelling

Bedrijven zijn de motor achter economische groei. De overheid zet zich in om de juiste voorwaarden voor een excellent ondernemersklimaat te creëren, zodat bedrijven kunnen investeren en groeien. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de concurrentiekracht van negen topsectoren en naar groene groei.

Om deze doelstelling te bereiken zet de Minister van Economische Zaken financiële instrumenten in, zoals borgstellingen en garanties. De financiële instrumenten verbeteren de toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Daarnaast maakt de Minister van Economische Zaken gebruik van niet-financiële instrumenten, zoals het terugdringen van onnodige regeldruk en het verbeteren van (digitale) dienstverlening aan bedrijven. Onder deze doelstelling valt ook het opschalen van ICT toepassingen om maatschappelijke en economische uitdagingen op te lossen, bijvoorbeeld met de ICT-doorbraakprojecten. Via onder andere het interdepartementaal programma Biobased Economy, de Green Deal aanpak en het aanpassen van belemmerende regelgeving wordt bijgedragen aan groene economische groei.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is vanuit een stimulerende rol verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat door:

Stimuleren

  • Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur.

  • Het stimuleren van de start en (internationale) doorgroei van bedrijven.

  • Het stimuleren van de implementatie en het gebruik van generieke digitale voorzieningen door alle overheidsorganisaties om de dienstverlening aan ondernemers te verbeteren, zoals eHerkenning, het digitaal Ondernemersplein, het Ondernemingsdossier en Standard Business Reporting.

  • Het stimuleren van het gebruik en kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren, de industrie en in sectoren als de detailhandel, logistiek, agro en het onderwijs door het in publiek-private samenwerking uitvoeren van de actieagenda Smart Industry, het Retailpact en de ICT-doorbraakprojecten.

  • De stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een biobased economy.

  • Het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

Regisseren/faciliteren

  • Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven en de transitie op de kapitaalmarkt met voldoende ruimte voor alternatieve vormen van financiering.

  • Inzetten op verdere investeringen in Nederland onder meer via de Nederlands Investeringsagentschap (NIA) en via het private initiatief van institutionele beleggers in de vorm van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII).

  • Het versterken van het startup ecosysteem onder de overkoepelende term StartupDelta.

  • Het verbeteren van de dienstverlening aan de ondernemers door de Kamer van Koophandel, onder andere door middel van Ondernemerspleinen.

  • De kabinetsbrede coördinatie van het topsectorenbeleid.

  • Het versterken van de bijdrage van ICT-innovatie aan de economie, onder meer door het vernieuwen van de kennis- en innovatieagenda 2016–2017 (Roadmap ICT voor de topsectoren), een topsectorenplan big data en een Human Capital agenda ICT.

  • De coördinatie en het faciliteren van het kabinetsbrede regeldrukverminderingsprogramma «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017». In dit programma zijn de vakministers verantwoordelijk voor de regeldrukvermindering op hun beleidsterrein. De Minister van Economische Zaken coördineert de aanpak voor bedrijven, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanpak voor burgers en professionals, evenals het lokaal toezicht.

  • Faciliteren van het Nederlandse bedrijfsleven in hun duurzame grondstoffenvoorzieningszekerheid zoals in de grondstoffennotitie.

  • De coördinatie van het Groene Groei-traject en de Green Deal aanpak.

  • Het waarborgen van een internationaal level playing field.

  • Een betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt.

  • Het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel (Techniekpact).

Uitgangspunt is de juiste randvoorwaarden te creëren en ondernemers de ruimte te geven voor vernieuwing en groei. In dialoog met bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden worden kansen benut en knelpunten opgelost. De Minister van EZ is gesprekspartner en aanspreekpunt voor het bedrijfsleven, sectoren, branches en individuele bedrijven. De overheid is terughoudend met ingrijpen in het bedrijfsleven, maar er kan soms een rol zijn in geval van externe effecten, informatie-asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de Minister zowel financiële instrumenten in, zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen, als niet financiële instrumenten.

1 – Global Competitiveness Index

2012

2013

2014

2015

2016

Positie van Nederland

5e

8e

8e

5e

4e

Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2016–2017)

         

2 – Aandeel snelle groeiers1

2008/2011

2009/2012

2010/2013

2011/2014

2012/2015

Nederland

3,3%

3,5%

3,5%

3,4%

4,0%

Bron: CBS

X Noot
1

Door een methodewijziging bij het CBS wijken de cijfers beperkt af van de cijfers die in een eerder jaarverslag zijn verwerkt.

Beleidsconclusies

Bedrijfsfinanciering

Alhoewel de situatie op de financieringsmarkt, en met name voor het MKB, de afgelopen jaren is verbeterd, wordt deze ontwikkeling niet ondersteund door de slagingspercentages van kredietaanvragen van het MKB. Deze slagingspercentages nemen voor het MKB af in de financieringsmonitor 2016–1 ten opzichte van de vorige meting in 2015 en liggen al substantieel lager dan de slagingspercentages van kredietaanvragen van het grootbedrijf. Inzet op bedrijfsfinanciering met het financieringsinstrumentarium en diverse aanvullende maatregelen blijft om bovenstaande redenen belangrijk. Met de maatregelen in het Aanvullend Actieplan MKB-financiering (TK, 32 637, nr. 270) zijn belangrijke acties uitgevoerd om het aanbod in de markt van MKB-financiering te verbreden en fricties en onvolkomenheden in de markt op te lossen. Het toegenomen gebruik van de bestaande financieringsinstrumenten, zoals de Borgstelling MKB, de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit, in combinatie met het aanvullend actieplan geeft het belang van deze faciliteiten aan. Komende tijd blijft inzet op MKB-financiering nodig. Er is een duidelijke behoefte aan risicokapitaal en ruimte voor ondernemers om te investeren. Aangezien ontwikkelingen aan de aanbodzijde van de MKB-financieringsmarkt relatief nieuw zijn en de markt een snelle transitie doormaakt, kan nog niet gezegd worden dat hiermee het aanbod aan MKB-financiering in Nederland adequaat is.

Ambitieus Ondernemerschap

Groei en doorgroei van startups en scale-ups zijn van belang voor het ontwikkelen en op de markt brengen van nieuwe producten, diensten en processen. Zij zorgen voor economische groei en oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Hoofdpunt van de beleidsagenda is de uitvoering van StartupDelta. StartupDelta heeft in de periode 2015 tot medio 2016 met Neelie Kroes als special envoy veel resultaat bereikt, zoals de aanpassing van de gebruikelijkloonregeling en de internationale positionering van Nederland als vestigingsplaats voor startups en scale-ups. Vanwege de successen en het draagvlak bij de partners in het ecosysteem om door te gaan heeft het Kabinet in mei 2016 besloten om de publiek-private samenwerking voort te zetten onder de naam StartupDelta2020 met Prins Constantijn van Oranje als special envoy. De basis voor de werkzaamheden van StartupDelta2020 is het actieprogramma 2016–2017, dat in het najaar is gelanceerd en inzet op het agenderen en realiseren van maatregelen op de thema’s kapitaal, talent, kennis, markten en netwerken.

Techniekpact

Met het Techniekpact wordt er sinds 2013 via regionale aanpak beter ingespeeld op de specifieke arbeidsmarktvraagstukken en het in stand houden van relevant onderwijsaanbod in de techniek. De overkoepelende ambitie van het Techniekpact is dat 4 op de 10 jongeren een technische opleiding volgt in 2020 (voor het mbo is de tussentijdse ambitie gesteld op 30% in 2016). Voor het schooljaar 2015/2016 volgt in het middelbaar beroepsonderwijs 31% een technische opleiding, dat gelijk is aan het percentage in 2013/14. Het aandeel instromende studenten bètatechniek steeg in het hoger beroepsonderwijs van 20% in 2013/14 naar 24% in 2015/16, in het wetenschappelijk onderwijs is het percentage gestegen van 34% in 2013/14 naar 36% in 2015/16. De cijfers tonen een positieve trend wat betreft stijgende instroom in technische opleidingen, waarmee de ambitie van 4 op 10 in 2020 binnen bereik is.

Groene Groei

De transitie naar groene groei en een duurzame samenleving krijgt vorm door de inspanningen van bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheden (Tussenbalans Groene Groei, 2015). De Green Deals zijn hiervoor een belangrijk en succesvol instrument, zo blijkt uit de in 2016 uitgevoerde evaluatie van dit instrument. Sinds de start in 2011 zijn inmiddels 208 Green Deals getekend (www.greendeals.nl). Voorbeelden van in 2016 afgesloten deals zijn elektrisch vervoer 2016–2020, biobased producten voor openbare ruimten en geothermie Brabant. Ook is in 2016 de eerste internationale green deal getekend (North Sea Resources Roundabout) en zijn – geïnspireerd door de green deals – de eerste health deals getekend.

In september 2016 bracht het kabinet het rijksbrede programma Circulaire Economie uit met als stip op de horizon een volledig circulaire economie in 2050. Als eerste uitwerking van het programma is in het najaar van 2016 gewerkt aan het grondstoffenakkoord, waarmee partijen in het veld zich committeren aan de ambities van het rijksbrede programma en een concrete bijdrage willen gaan leveren aan de realisatie hiervan. Het grondstoffenakkoord is op 24 januari 2017 ondertekend door meer dan 200 partijen.

Groene groei en circulaire economie vraagt innovatieve investeringen van ondernemers. Ondernemers lopen daarbij aan tegen belemmeringen in wet en regelgeving. Met het interdepartementale programma Ruimte in Regels www.ruimteinregels.nl werkt het kabinet aan het wegnemen van deze belemmeringen. In 2016 is onder andere gewerkt aan oplossingen voor belemmeringen die betrekking hebben op de deeleconomie, biobased economie, mestverwaarding, afval als grondstof, bouw en chemie (middels het chemieloket). Ruimte in Regels heeft 306 belemmeringen opgepakt waarvan er inmiddels 163 belemmeringen zijn opgelost of afgerond. Het oppakken van concrete casuïstiek geeft een goede impuls aan de gewenste innovaties.

Elektrisch Vervoer

EZ heeft ambities op het terrein van elektrisch vervoer. Zo is in het Energieakkoord en de Energieagenda de ambitie opgenomen dat in 2035 alle nieuw verkochte auto’s in staat zijn tot CO2 emissievrij rijden. Eind 2016 heeft de Minister van Economische Zaken de visie op de laadinfrastructuur naar de Tweede Kamer gezonden. Vanwege het succes van de Green Deal publieke laadinfrastructuur is er eind 2016 € 1,5 mln extra budget vrijgemaakt voor een bijdrage aan de publieke laadinfrastructuur.

ICT en regeldruk

Om de toepassing van ICT en digitale technologie binnen de topsectoren verder aan te jagen heeft Team ICT ook in 2016 een aantal belangrijke stappen gezet. Om de mogelijkheden van big data innovatie te benutten is het publiek-private programma Commit2Data gestart. Dit is een cross-sectoraal en meerjarig programma voor big data onderzoek en innovatie. Consortia hebben voorstellen voor het slimmer maken van de maakindustrie, logistiek, energiesector en generieke big data vraagstukken, via calls van NWO. Om het MKB te helpen bij big data innovatie is de eerste regionale big data hub geopend in Amsterdam, op initiatief van TNO. De Kamer van Koophandel heeft voorlichting gegeven aan het MKB over big data kansen. Zie ook: https://www.dutchdigitaldelta.nl/commit2data

Verder is een publiek-privaat consortium gestart om te experimenteren met supersnelle draadloze 5G-technologie in Noord-Groningen, onder meer voor innovatieve toepassingen voor zorg, landbouw en mobiliteit. Dit is mede mogelijk gemaakt door EZ, de Economic Board Groningen en bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen. Zie ook: http://www.5groningen.nl

De onstuimige groei van de ICT gaat gepaard met een grote behoefte aan personeel met de juiste vaardigheden. Het onderwijs kan deze vraag van de arbeidsmarkt moeilijk bijbenen. Zowel bij bedrijven in de ICT-sector als daarbuiten loopt het aantal vacatures op. Om beter op die vraag in te kunnen spelen, heeft het Team ICT een ICT-Human Capital Actieagenda opgesteld, samen met het veld. Een resultaat is dat in de Regio Utrecht aanbieders van ICT-opleidingen (WO, HBO, MBO) zijn gaan samenwerken om het onderwijsaanbod meer te richten op het opleiden voor big data professionals.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

977.386

725.485

757.490

928.330

1.063.313

1.836.110

– 772.797

Waarvan garantieverplichtingen

709.448

463.183

516.609

722.430

851.655

1.650.000

– 798.345

UITGAVEN

312.203

436.722

404.941

294.859

278.569

265.166

13.403

               

Garanties

144.946

114.100

153.377

91.429

54.648

67.480

– 12.832

BMKB

126.302

102.422

97.779

65.330

34.972

42.594

– 7.622

Storting begrotingsreserve BMKB

   

26.555

 

4.465

0

4.465

Groeifaciliteit

2.270

2.360

2.168

3.499

6.062

9.365

– 3.303

Storting begrotingsreserve Groeifaciliteit

     

12.000

     

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

16.374

9.274

17.875

10.600

2.056

11.842

– 9.786

Storting begrotingsreserve GO

       

7.001

0

7.001

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering

 

44

     

3.679

– 3.679

Storting begrotingsreserve Scheepsnieuwbouwfinanciering

       

92

0

92

Storting begrotingsreserve MKB Financiering

   

9.000

       
               

Subsidies

71.136

77.685

30.567

26.537

15.907

21.486

– 5.579

Bevorderen ondernemerschap

7.928

7.383

8.254

10.675

9.905

10.709

– 804

Interdepartementaal Programma Biobased Economy

12.521

7.829

3.509

951

1.095

2.884

– 1.789

Microkrediet

750

30.989

506

300

     

Uitfinanciering subsidies

49.937

31.484

18.298

14.611

4.907

7.893

– 2.986

               

Opdrachten

34.353

24.660

24.104

21.411

20.783

20.956

– 173

Onderzoek & ontwikkeling

3.942

4.706

2.640

2.120

1.351

1.019

332

ICT-beleid

28.974

18.118

20.001

18.040

18.319

17.611

708

Beleidsvoorbereiding en evaluaties

283

831

459

   

120

– 120

Regiegroep Regeldruk/ACTAL

1.154

1.005

1.004

1.251

1.113

2.206

– 1.093

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

22.195

21.701

17.034

13.536

13.471

12.319

1.152

NBTC

15.213

13.536

10.152

8.810

8.634

8.469

165

UNWTO

252

271

291

313

321

240

81

Bijdragen aan instituten

6.730

7.894

6.591

4.413

4.516

3.610

906

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

18.496

153.144

150.288

109.287

135.775

117.606

18.169

Kamer van Koophandel / Ondernemerspleinen

18.496

153.144

150.288

109.287

135.775

117.606

18.169

               

Bijdragen aan agentschappen

21.077

45.430

29.573

32.659

37.984

25.319

12.665

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

8.368

28.582

25.906

30.501

33.328

23.109

10.219

Agentschap Telecom

       

2.711

0

2.711

DICTU

 

8.149

22

       

Logius

12.709

8.699

3.645

2.158

1.945

2.210

– 265

               

ONTVANGSTEN

41.763

37.435

55.967

63.493

56.243

61.952

– 5.709

BMKB

23.645

21.544

30.389

32.307

35.572

29.000

6.572

Onttrekking begrotingsreserve BMKB

     

12.387

 

5.000

– 5.000

Groeifaciliteit

2.154

2.047

2.436

2.964

4.376

8.000

– 3.624

Onttrekking begrotingsreserve Groeifaciliteit

       

831

0

831

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

13.391

10.160

18.992

9.443

9.653

13.000

– 3.347

Onttrekking begrotingsreserve GO

   

9.612

1.898

     

Borgstelling Scheepsnieuwbouw

 

44

46

15

127

4.000

– 3.873

Joint Strike Fighter

879

1.418

988

1.297

1.476

1.843

– 367

Diverse ontvangsten

1.694

2.223

3.116

3.184

4.208

1.109

3.099

Toelichting op de verplichtingen

De gerealiseerde verplichtingen waren in 2016 € 773 mln lager dan de oorspronkelijke begroting. De belangrijkste oorzaak hiervan is gelegen in lager dan geraamde garantieverplichtingen (– € 787 mln). Het is geen doel op zich om de garantieruimte van de verschillende garantieregelingen ook daadwerkelijk maximaal te realiseren. De geraamde bedragen in de begroting zijn de maximale garantieplafonds die jaarlijks via de verschillende regelingen benut mogen worden. De benutting van de BMKB, Groeifaciliteit (GF) en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) was hoger dan of vergelijkbaar aan de benutting in 2015 al bleef op deze regelingen wel ruimte onbenut: BMKB (– € 108 mln), GF (– € 33 mln) en de GO (– € 281 mln). De Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering werd in 2016 niet benut (– € 400 mln). Tegenover deze lagere garantieverplichtingen stonden stortingen in de begrotingsreserves van de BMKB (€ 4,5 mln), de GO (€ 7 mln) en de GSF (€ 0,1 mln) en werd voor € 25 mln aan garantieverplichtingen aangegaan in het kader van het Aanvullend Actieplan MKB-financiering op de funding van alternatieve financiers.

Naast deze mutaties op de garantieverplichtingen waren de belangrijkste mutaties op de overige budgetten: Bevorderen Ondernemerschap (– € 2,2 mln) als gevolg van overheveling naar de bijdrage aan RVO.nl voor onder andere het Nedelands Investeringsagentschap, de transparantie benchmark en de funding garanties in het kader van het Aanvullende Actieplan), Small Business Innovation Research (– € 2,5 mln als gevolg van de overheveling van dit budget naar beleidsartikel 12), ICT-beleid (– € 2,1 mln als gevolg van overhevelingen naar de bijdrage aan RVO.nl voor de uitvoering van opdrachten in het kader van onder andere doorontwikkeling berichtenbox bedrijven en de digitale ondernemerspleinen, programma Boeren aan de Box en Digital Gateway). Tegenover deze lagere verplichtingenrealisatie stonden hogere verplichtingenrealisaties (€ 9,6 mln) op de bijdrage aan RVO.nl als gevolg van de hiervoor genoemde overhevelingen ten aan laste van Bevorderen Ondernemerschap en ICT-beleid en daarnaast onder anderen bijdragen ten behoeve van de uitvoering van de GO, de Groeifacilteit en eIDAS, de provinciale bijdrage aan het NIA, een overheveling van uitvoeringsbudget RVO.nl van beleidsartikel 12 naar beleidsartikel 13 en de bijstelling voor loon- en prijscompensatie. Daarnaast was er een hogere verplichtingenrealisatie ten behoeve van: Agentschap Telecom (€ 2,7 mln) ten behoeve van in het bijzonder het toezicht op de Europese eIDAS-verordening; de Kamer van Koophandel (€ 7,5 mln) als gevolg van de jaarlijkse bijdragen van andere departementen voor inputfinanciering van het handelsregister, de toevoeging van loon en prijsbijstelling voor 2016, aanvullende bijdragen voor (door)ontwikkeling van het digitaal ondernemersplein en voor de uitvoering van het programma «NL groeit» in 2017; Bijdragen aan instituten ten behoeve van in het bijzonder het voorschot op de bijdrage aan de Stichting ter bevordering van de uitvoer (SBU) voor 2017 (€ 1,1 mln).

Toelichting op de uitgaven

De realisatie van de uitgaven voor garanties is € 12,8 mln lager dan oorspronkelijk begroot. Voor de BMKB werd voor € 7,6 mln minder aan schades gedeclareerd als gevolg van de daling in het aantal faillissementen. Tegenover deze lagere schades staat een storting in de begrotingsreserve BMKB van € 4,5 mln om eventueel tegenvallende schades in latere jaren te kunnen opvangen. Voor de Groeifaciliteit lag de realisatie € 3,3 mln onder de raming. Doordat de benutting in de afgelopen jaren lager lag dan het garantieplafond, vallen ook de schades lager uit dan de raming. Doordat bij de Garantie Ondernemingsfinanciering de schades beperkt bleven tot € 2,1 mln kon € 7 mln aan de begrotingsreserve GO worden toegevoegd voor eventueel tegenvallende schades in komende jaren. De Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering is de afgelopen jaren beperkt benut. Er waren voor deze regeling geen schadeposten. Er kon daarom € 0,1 mln van de ontvangsten aan de reserve worden toegevoegd.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln

909

486

344

372

446

657

Totaal aantal verstrekte garanties

4.325

2.640

1.983

1.949

2.545

3.688

Bron: RVO.nl

Het bedrag en aantal verstrekte BMKB garanties is in 2016 verder toegenomen. Het gebruik van de BMKB is sterk afhankelijk van het aantal MKB-kredietaanvragen en toekenningen daarvan: de BMKB verstrekt een borgstelling voor in de kern gezonde midden- en kleinbedrijven die onvoldoende onderpand hebben om een krediet te verkrijgen voor nieuwe investeringen.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verstrekte garanties Groeifaciliteit, x € 1 mln

12

13

8

32

19

37

Totaal aantal verstrekte garanties

17

21

16

20

14

17

Bron: RVO.nl

De Groeifaciliteit heeft in 2016 de toegang tot (risico)kapitaal verbeterd. De stijgende trend is in 2016 doorgezet en de eerste lening van het Achtergestelde Leningenfonds van het NLII is verstrekt.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verstrekte garanties GO, x € 1 mln

261

103

103

82

137

58

Totaal aantal verstrekte garanties

62

53

51

39

76

36

Bron: RVO.nl

De GO-regeling biedt middelgrote en grote bedrijven de mogelijkheid een garantie van 50% van de overheid te verkrijgen, zodat nieuwe bankleningen en/of bankgaranties kunnen worden verstrekt. De GO-regeling is kostendekkend, met als opzet dat banken er slechts gebruik van maken indien zij vanwege het risicoprofiel zelfstandig niet of onvoldoende in staat zijn in de kern gezonde bedrijven te financieren. Het aantal verstrekte garanties in het kader van de GO-regeling is over 2016 afgenomen ten opzichte van 2015.

Kengetal

2013

2014

2015

2016

Verstrekte garanties Scheepsnieuwbouw, x € 1 mln1

11

3

Totaal aantal verstrekte garanties

4

1

Bron: RVO.nl

X Noot
1

De cijfers over 2013 zijn aangepast ten opzichte van de cijfers in het jaarverslag 2015 omdat per abuis het aantal fiatteringen werden vermeld in plaats van het aantal contracteringen.

Subsidies

De realisatie van de subsidies was € 5,6 mln lager dan de oorspronkelijke begroting. Er was minder budget benodigd voor in het bijzonder de uitfinanciering van de nog openstaande verplichtingen voor de subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw (SIS, – € 0,4 mln), het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000 (BSRI, – € 1,3 mln) en het Valorisatieprogramma (– € 1,1 mln). Daarnaast werd het budget samenhangend met het Small Business Innovation Research (SBIR) programma overgeheveld naar beleidsartikel 12 (– € 1,5 mln).

Indicator

Referentie- waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Aantal verstrekte kredieten (Micro- en MKB-krediet)

610

2009

1.550

1.500

2.250

1.750

Qredits

In 2016 zijn 1.750 kredieten aan kleine en startende ondernemers verstrekt, te weten 1.480 microkredieten, 105 MKB-kredieten en 165 flexibele kredieten. Dit zijn 250 kredieten meer dan vorig jaar.

Het aantal verstrekte microkredieten is toegenomen ten opzichte van 2015 (14%). Dit is een mooi resultaat, daar verstrekking microkredieten de kernactiviteit van Qredits is.

Het aantal aangevraagde MKB-kredieten is aanzienlijk toegenomen. Echter het aantal verstrekte MKB kredieten is achtergebleven bij de prognose (van 250). Voor een MKB krediet is een afwijzing van de bank verplicht, en is er dus al goed naar deze kredietaanvragen gekeken. De meeste aanvragen waren bestaande bedrijven die in een forse verliessituatie zitten en derhalve niet financierbaar.

Medio 2016 heeft Qredits het flexibele krediet geïntroduceerd voor de financiering van werkkapitaal. Er is veel vraag naar flexibele kredieten. Inmiddels hebben 165 ondernemers een flexibel krediet ontvangen. Dit is lager dan de prognose. De reden hiervoor is dat het product later geïntroduceerd is dan gepland, omdat de uitwerking van de ict-infrastructuur meer tijd vergde.

Opdrachten

Vermindering regeldruk (bedragen x € 1 mln)

Indicator

Referentie- waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Netto verlaging regeldruk (cumulatief)

527,4

2013

2.300

1.808 van

2.500

2.200

2.228 van 2.500

EZ

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De kasuitgaven op Kamer van Koophandel/Ondernemerspleinen zijn in 2016 circa € 18,2 mln hoger dan begroot. Dit is verklaarbaar vanuit de jaarlijkse bijdragen van andere departementen en diensten die EZ aanvullend beschikbaar heeft gesteld aan de Kamer van Koophandel voor inputfinanciering van het handelsregister (€ 0,9 mln), de toevoeging van loon en prijsbijstelling voor 2016 (€ 2,6 mln), een kasschuif ten behoeve van een vervroegd voorschot voor de Kamer van Koophandel in 2016 voor 2017 in het kader van liquiditeit (€ 13,6 mln), een aanvullende bijdrage voor (door)ontwikkeling van het digitaal ondernemersplein (€ 0,5 mln) en de benodigde resterende bijdrage voor programma «NL groeit» 2016 (€ 0,6 mln).

Bijdragen aan agentschappen

De bijdragen aan agentschappen was € 12,7 mln hoger dan de oorspronkelijke raming. Dit is het gevolg van met name het toevoegen van budgetten voor de uitvoering van diverse taken door RVO.nl (€ 10,2 mln) en Agentschap Telecom (€ 2,7 mln). De aanvullende middelen voor RVO.nl betroffen in het bijzonder: het Nederlands Investeringsagentschap (NIA), de transparantie benchmark, de funding garanties in het kader van het Aanvullende Actieplan, doorontwikkeling berichtenbox bedrijven en de digitale ondernemerspleinen, programma Boeren aan de Box, Digital Gateway, de Garantie Ondernemingsfinanciering, de Groeifaciliteit, eIDAS, de provinciale bijdrage aan het NIA, een overheveling van uitvoeringsbudget RVO.nl van beleidsartikel 12 naar beleidsartikel 13 en de bijstelling voor loon- en prijscompensatie. De aanvullende werkzaamheden voor Agentschap Telecom betroffen onder andere het toezicht op de Europese eIDAS-verordening.

Industrieel participatiebeleid (bedragen x € 1 mln)

Indicator

Referentie- waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Gerealiseerde invulling compensatie / IP-verplichting (5 jaars gemiddelde)

383

2014

350

347

350

301

EZ

De uitvoering van de industriële participatie overeenkomsten met het plaatsen van opdrachten door buitenlandse bedrijven in Nederland is in 2016 conform verwachting verlopen. Toch is de realisatie lager uitgevallen dan geraamd. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat de nieuwe overeenkomsten voor Industriële Participatie grotendeels in de 2e helft van het jaar zijn afgesloten. De daarin gemaakte afspraken leiden pas in de komende jaren tot activiteiten met de Nederlandse industrie en worden pas dan geteld als realisatie. Omdat de definitieve realisatiecijfers van de afgelopen jaren beperkt naar boven zijn bijgesteld, wijkt het realisatiecijfer 2015 af van de verantwoording in het jaarverslag 2015.

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten zijn € 5,7 mln lager dan de oorspronkelijke raming in de begroting. Dit is in het bijzonder te wijten aan de lagere ontvangsten op de Groeifaciliteit (– € 3,6 mln), de Garantie Ondernemingsfinanciering (– € 3,3 mln) en de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering (– € 3,9 mln). Deze lagere ontvangsten zijn het gevolg van de benutting in de afgelopen jaren die op een lager niveau lag dan het maximaal toegestane plafond. Voor de BMKB hoefden geen middelen onttrokken te worden aan de begrotingsreserve zoals oorspronkelijk geraamd was (– € 5 mln), omdat de premie-ontvangsten voldoende waren om de gerealiseerde schades te compenseren. De premie-ontvangsten voor de BMKB waren € 6,6 mln hoger dan geraamd vanwege de toegenomen benutting tot ruim € 650 mln en terugontvangsten als gevolg van afgewezen verliesdeclaraties. Voor de Groeifaciliteit werd € 0,8 mln onttrokken aan de begrotingsreserve ter compensatie van de schadedeclaraties. Daarnaast werd voor € 3,1 mln meer ontvangsten gerealiseerd bij de afwikkeling van in het verleden verstrekte opdrachten en subsidies en door de bijdrage van de provincies aan het NIA.

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve BMKB

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

54,2

+ Storting

4,5

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2016

58,61

X Noot
1

Afrondingsverschil.

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangensten is € 4,5 mln gestort in de begrotingsreserve BMKB.

Begrotingsreserve Groeifaciliteit

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

17,0

+ Storting

 

– Onttrekking

– 0,8

Stand per 31/12/2016

16,2

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de beschikbare middelen op de begroting en de gerealiseerde ontvangsten is € 0,8 mln onttrokken aan de begrotingsreserve Groeifaciliteit.

Begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

53,1

+ Storting

7,0

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2016

60,1

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de uitvoeringskosten en de gerealiseerde premieontvangsten is € 7 mln gestort in de begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering.

Begrotingsreserve Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

10,0

+ Storting

0,1

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2016

10,1

Op basis van de gerealiseerde schade-uitgaven, de uitvoeringskosten en de gerealiseerde premieontvangsten is € 0,1 mln gestort in de begrotingsreserve Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering.

Begrotingsreserve Garantie MKB-financiering

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

9,0

+ Storting

 

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2016

9,0

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

Een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is.

Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van energieregelgeving om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Elektriciteitswet en de Gaswet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Financieren

  • Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen hernieuwbare energie, energiebesparing en innovatieve energietechnologieën.

(Doen)Uitvoeren

  • Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (conform afspraken Energieakkoord: 14% in 2020 en 16% in 2023).

  • Het vergroten van het aandeel energiebesparing (conform afspraken Energieakkoord: besparing met gemiddeld 1,5% per jaar en 100 PJ in 2020).

Regisseren

  • Het regisseren van de realisatie van grote energie-infrastructuur projecten die onder de rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister, samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde projecten.

  • Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur.

  • Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector ten volle wordt benut.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige en verantwoorde winning van onze bodemschatten.

  • Het stimuleren van de transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening.

  • Het bieden van mogelijkheden aan lokale energieprojecten.

  • Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren.

  • Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën.

  • Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie.

Kengetal HHI en C3

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

2016

1.

Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit

           
 

HHI

2.465

2.338

2.276

2.230

2.152

1.992

 

C3

85%

83%

81%

81%

79%

75%

2.

Concentratiegraad in de retailsector gas

           
 

HHI

2.344

2.258

2.204

2.171

2.052

1.895

 

C3

83%

81%

79%

79%

77%

74%

Bron: ACM

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

23 min

27 min

23 min

20 min

33 min

21 min

Bron: Netbeheer Nederland

Beleidsconclusies

Groningen

Het kabinet heeft in 2016 de gaswinning uit het Groningenveld de komende vijf jaar beperkt tot 24 miljard kubieke meter per jaar. Er wordt gestreefd naar een zo vlak mogelijke winning met zo min mogelijk schommelingen. Alleen in koude winters en als het strikt noodzakelijk is, mag extra gas worden geproduceerd. De Minister van EZ heeft op 30 september 2016 ingestemd met een nieuw winningsplan voor Groningen (TK 33 529, nr 309).

In 2016 zijn de wijzigingen van de Mijnbouwwet door zowel de Eerste als de Tweede Kamer behandeld. Deze wijzigingen hebben voor een groot deel betrekking op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar aanleiding van de aardbevingen in Groningen. In de Mijnbouwwet zijn meer randvoorwaarden gesteld aan de veilige winning van de bodemschatten. Zo is veiligheid voor omwonenden rond mijnbouwactiviteiten beter geborgd. De wijzigingen zijn per 1 januari 2017 in werking getreden (TK 34 348, nr. 2).

STROOM

Het door de Eerste Kamer afwijzen van het wetsvoorstel STROOM noopte tot aanvullende wetgevingstrajecten. Om noodzakelijke wijzigingen voor het tijdig realiseren van de doelstellingen van het Energieakkoord alsnog vast te leggen, is een wetsvoorstel aangenomen om TenneT aan te wijzen als netbeheerder op zee en knelpunten om windparken op land te realiseren weg te nemen. Deze wet is op 1 april 2016 in werking getreden (TK 34 401, nr 2). In december is het wetsvoorstel Voortgang energietransitie aan de Tweede Kamer aangeboden, waarmee overige relevante wijzigingen uit het wetsvoorstel STROOM alsnog kunnen worden vastgelegd (TK 34 627, nr 2).

Wind op zee

Op het terrein van windenergie op zee zijn grote stappen gezet, met onder andere twee succesvolle tenders van in totaal bijna 1.500 megawatt. Samen dragen zij ruim 1% punt bij aan het beoogde doel van 14% duurzame energie in 2020. De beoogde kostenreductie van 40% in 2023 is met de behaalde kostenreductie van meer dan 55% in 2016 al ruimschoots gehaald (TK 33 561, nr. 38).

Energieakkoord voor duurzame groei

De evaluatie van het Energieakkoord en de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 (TK 30 196 nr. 479) illustreren het succes van de aanpak van het Energieakkoord. Het Energieakkoord heeft bijgedragen aan een versnelling van de energietransitie en er zijn resultaten geboekt waarvan het zeer aannemelijk is dat die anders niet of later zouden zijn bereikt.

Uit de NEV van 2016 blijkt dat we op koers liggen om drie van de vijf doelen uit het Energieakkoord te halen. Uitsluitend de doelen van 14% hernieuwbare energie en 100 PJ extra energiebesparing in 2020 worden volgens de doorrekening uit de NEV 2016 nog niet gehaald. Op basis van de NEV 2016 is er met de partijen bij het Energieakkoord gewerkt aan extra maatregelen om alle doelen binnen bereik te brengen. Deze maatregelen zijn toegelicht in de Voortgangsrapportage Energieakkoord die in december 2016 aan de Tweede Kamer is aangeboden. In de Voortgangsrapportage concludeert de voorzitter van de Borgingscommissie namens de 47 ondertekenaars van het akkoord dat alle doelen binnen bereik zijn (TK 30 196, nr. 503).

In de evaluatie van de Warmtewet zijn ruim twintig knelpunten benoemd. Deze zijn verwerkt in de nieuwe Warmtewet, gericht op een betere werking van de markt voor warmtelevering en bescherming van de warmteconsument. Na de internetconsultatie in de zomer is het voorstel voor de nieuwe Warmtewet eind 2016 voor advies aan de Raad van State toegezonden (TK 34 415, nr. 1).

In 2016 is de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) weer opengesteld, dit keer met een verplichtingenbudget van € 9 mld. Om de kosteneffectiviteit van de SDE+ ook bij hogere verplichtingenbudgetten te borgen is daarbij een aantal wijzigingen doorgevoerd. Indien alle projecten tot realisatie komen, leveren deze een bijdrage van 51,8 PJ aan het doelbereik. In december 2016 is de vormgeving van de SDE+ in 2017 aangekondigd (TK 31 239 nr. 225). Daarbij zal de regeling in 2017 naar verwachting met twee keer € 6 mld verplichtingenbudget worden opengesteld.

In 2016 is de SDE+ geëvalueerd (TK 31 239, nr. 249). Uit de evaluatie blijkt dat de vormgeving van de SDE+ leidt tot concurrentie om het beschikbare budget. Daarmee worden ondernemers geprikkeld om voor een zo laag mogelijk basisbedrag aanvragen in te dienen. CE Delft en SEO Economisch onderzoek concluderen dat de SDE+ naast kosteneffectief ook doelmatig is en adviseren om de systematiek van de SDE+ te handhaven. Verder werden de tarieven voor de Wet opslag duurzame energie voor 2017 vastgesteld (TK 34 497).

Energierapport, Energiedialoog, Energieagenda

In het Energierapport 2016 houdt het kabinet voor de periode ná het Energieakkoord vast aan de afspraak dat de CO2-uitstoot in 2030 met 40% en in 2050 met 80–95% moet zijn teruggedrongen op Europees niveau. Het einddoel voor 2050 is een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Het Energierapport werd in 2016 gevolgd door de Energiedialoog, waarbij burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties zijn uitgenodigd om in dialoog te gaan over de energietransitie. In drie maanden dialoog zijn zo’n 4.000 mensen met elkaar in gesprek gegaan in 144 bijeenkomsten, waarvan het merendeel georganiseerd door partijen buiten het Rijk. Online zijn zo’n 10.000 unieke bezoekers actief geweest. De Energiedialoog heeft een veelheid en een rijkheid aan ideeën en initiatieven opgeleverd, en was daarmee een belangrijke inbreng voor de Energieagenda (TK 30 196, nr. 484).

In de Energieagenda schetst het kabinet een helder en ambitieus perspectief voor de transitie naar een betrouwbare, betaalbare, veilige en CO2-arme energievoorziening op een kosteneffectieve wijze. De energietransitie is alleen te realiseren als burgers, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en alle overheden hieraan bijdragen en samenwerken. Een breed pakket aan maatregelen wordt ingezet om dit te bereiken. Het kabinet zet bijvoorbeeld in op het voortzetten van de SDE+, een nieuwe routekaart voor wind op zee en het terugdringen van het gebruik van aardgas (TK 31 510, nr. 64).

Europa

Van 1 januari tot 1 juli 2016 was Nederland voor de twaalfde keer voorzitter van de Raad van Ministers van de Europese Unie. Nederland heeft de lopende agenda efficiënt en effectief uitgevoerd. In de informele en formele Energieraad is gesproken over regionale samenwerking en de noodzaak tot hervorming van de elektriciteitsmarkt om een groeiend aandeel hernieuwbare energie in het energiesysteem te kunnen integreren. Tevens heeft de Raad een algemene oriëntatie bereikt op het voorstel voor herziening van het besluit inzake intergouvernementele afspraken (IGA-besluit). Er is een politieke verklaring ondertekend om de regionale energiesamenwerking op de Noordzee een verdere impuls te geven en daarmee een belangrijke bijdrage te leveren aan de reductie van de broeikasgasuitstoot richting 2050 (TK 34 139,nr. 18).

Ontwerp-Structuurvisie Ondergrond

Op 11 november 2016 is in overeenstemming met de Minister van IenM de ontwerp-Structuurvisie Ondergrond aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 33 136, nr. 14). Besluitvorming in de ontwerp-structuurvisie op schaliegas (verlenging van het kabinetsbesluit om geen commerciële opsporing en winning van schaliegas toe te staan tot 2023) is mede gebaseerd op de planMER schaliegas. Om die reden is de planMER schaliegas voor advies aan de commissie voor de milieueffectrapportage aangeboden. Het advies wordt begin 2017 verwacht.

ECN en TNO

In 2016 is het besluit genomen dat ECN en TNO hun krachten bundelen voor energie-innovatie. ECN wordt gesplitst, waarbij het onderzoek naar duurzame energievoorziening en de nucleaire activiteiten uit elkaar worden gehaald. Daarnaast gaat de rekenmeesterfunctie over van ECN naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Tot slot wordt er nader onderzoek gedaan naar een (eventuele) verdere ontvlechting van de nucleaire activiteiten van ECN (TK 30 196, nr. 476).

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

2.289.462

3.397.213

2.646.202

6.494.697

17.514.501

5.432.919

12.081.582

Waarvan garantieverplichtingen

147.225

47.342

526

31.873

28.900

93.050

– 64.150

UITGAVEN

1.085.460

1.251.807

1.441.886

1.557.919

1.824.624

1.820.326

4.298

               

Subsidies

857.264

1.030.692

1.181.789

1.347.519

1.621.186

1.594.948

26.238

Topsectoren Energie

29.792

30.282

34.925

57.681

70.432

55.840

14.592

Energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie)

56.868

36.766

27.383

17.300

16.190

2.377

13.813

Green Deal

225

1.889

918

1.809

2.660

16.354

– 13.694

Energieakkoord

   

666

10.631

19.891

48.089

– 28.198

MEP

619.608

505.321

432.032

362.995

288.426

278.022

10.404

SDE/SDE+

100.954

169.133

235.116

323.059

631.283

1.119.215

– 487.932

Storting begrotingsreserve duurzame energie

 

225.007

369.356

503.423

473.061

0

473.061

Bijdrage aan ECN

       

40.000

0

40.000

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

   

56.955

31.765

45.008

51.000

– 5.992

CCS

5.531

5.015

4.905

2.500

171

8.040

– 7.869

Hoge Flux Reactor

7.250

7.250

7.250

7.250

0

8.111

– 8.111

Aanschafsubsidie zonnepanelen

21.339

29.632

         

Regeling Sportaccomodaties

       

5.822

0

5.822

ISDE-regeling

       

18.018

0

18.018

Elektrisch rijden

2.154

2.535

2.184

1.541

844

0

844

Caribisch Nederland

1.304

3.161

6.807

17.108

8.472

7.900

572

Overige subsidies

12.239

14.701

3.292

10.457

908

0

908

               

Garanties

 

526

9.206

1.922

2.242

0

2.242

Aardwarmte

 

526

0

0

1.230

0

1.230

Begrotingsreserve Aardwarmte

   

9.206

1.922

1.012

0

1.012

               

Opdrachten

24.654

33.861

28.108

19.813

13.029

25.686

– 12.657

O&O bodembeheer

2.897

2.497

3.843

12.651

2.614

10.768

– 8.154

Joint implementation

14.787

12.148

768

252

5

314

– 309

Straling

5.006

9.726

9.257

50

0

20

– 20

Pallas

154

1.001

10.004

0

0

12.034

– 12.034

Onderzoek en opdrachten

1.810

8.489

4.236

6.860

10.410

2.550

7.860

               

Bijdragen aan agentschappen

43.095

45.589

47.281

41.805

46.026

41.106

4.920

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

42.342

38.680

41.949

40.168

44.400

39.424

4.976

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

753

698

692

681

676

678

– 2

Kern Fysische Dienst

 

6.211

3.690

       

KNMI

   

950

956

950

1.004

– 54

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

86.418

103.039

110.603

107.423

113.356

113.116

240

Doorsluis COVA heffing

86.418

100.947

107.594

106.074

108.179

111.000

– 2.821

TNO bodembeheer

 

2.092

3.009

1.349

5.177

2.116

3.061

               

Bijdragen aan mede-overheden

             

Uitkoop

             
               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

74.029

38.100

64.899

39.437

28.785

45.470

– 16.685

ECN/NRG

73.557

37.757

57.903

38.819

27.982

44.487

– 16.505

Storting begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG

   

6.600

       

Diverse instituten

472

343

396

618

803

983

– 180

               

ONTVANGSTEN

11.960.294

13.547.739

10.801.567

6.851.765

2.546.908

6.386.411

– 3.839.503

COVA

86.436

100.947

107.594

106.074

108.179

111.000

– 2.821

Opslag Duurzame Energie (ODE)

 

97.363

173.619

278.861

421.036

494.000

– 72.964

Onttrekking begrotingsreserve duurzame energie

     

20.000

77.000

77.000

0

Aardgasbaten

11.839.743

13.342.665

10.505.291

6.424.910

1.926.754

5.700.000

– 3.773.246

Ontvangsten zoutwinning

2.350

2.373

2.474

2.342

2.510

1.761

749

Diverse ontvangsten

31.765

4.391

12.589

19.578

11.429

2.650

8.779

Toelichting op de verplichtingen

  • De hogere verplichtingenrealisatie is met name toe te schrijven aan de hogere openstelling van de reguliere aanwijzingsregeling SDE+, de openstelling van twee tenders voor Wind op Zee (Borssele I en II en Borssele III en IV) en de subsidietoezegging aan TenneT voor de aanleg van het net op zee.

  • De lagere realisatie op de garantieverplichtingen heeft betrekking op de garantieregeling Geothermie, waarvoor minder aanvragen voor het afgeven van een garantie zijn ingediend dan verwacht.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Topsectoren Energie

  • Op de SDE+-projecten topsectoren energie is voor een bedrag van € 13,3 mln minder uitbetaald dan beschikbaar in de vastgestelde begroting.

  • Op de Tenderregeling Energie-innovatie (TSE) is € 27,9 mln meer uitgegeven, met name vanwege een versnelling van de uitfinanciering op vóór 2016 aangegane verplichtingen.

Energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie)

Bij de uitfinanciering van een aantal inmiddels beëindigde energie-innovatieregelingen, zoals Smart Grids, Groene grondstoffen, Wind op zee, Nieuw gas, de Unieke Kansen Regeling (UKR) en bij de Meerjaren Afspraken Energie (MJA-E), is de kasrealisatie € 13,8 mln hoger uitgevallen.

Green Deal

De lagere realisatie is met name het gevolg van overheveling van het grootste deel van het budget naar het Provinciefonds en het Gemeentefonds ter realisering van een aantal Green Deal projecten.

Energie-akkoord SER

De lagere uitgaven zijn met name toe te schrijven aan de Demonstratieregeling Energie Innovatie (DEI) en heeft vooral als oorzaak dat de betaling op reeds gecommiteerde projecten trager verloopt dan eerder ingeschat. Daarom is de kasraming voor de DEI bij 1e suppletoire begroting 2016 naar beneden bijgesteld.

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP), SDE, SDE+ en regeling Investerings Subsidie Duurzame Energie (ISDE)

De hogere uitgaven op de MEP-regeling zijn veroorzaakt door een hogere gerealiseerde subsidiabele elektriciteitsproductie dan waar in de raming eerder rekening mee was gehouden.

Op de SDE- en de SDE+-regeling is minder uitgegeven dan beschikbaar in de ontwerpbegroting, onder meer als gevolg van het trager op gang komen of de uitval van projecten. Voor de uitgaven op de InvesteringSubsidie Duurzame Energie (ISDE) waren in de Ontwerpbegroting nog geen middelen beschikbaar, maar deze middelen zijn beschikbaar gemaakt uit de middelen voor de SDE+. De op deze regelingen per saldo niet uitgegeven middelen zijn gestort in de begrotingsreserve duurzame energie.

Storting in begrotingsreserve duurzame energie

De in 2013 gevormde begrotingsreserve duurzame energie is bestemd voor middelen die in enig jaar onbesteed zijn gebleven als gevolg van vertraging of niet doorgaan van projecten. Deze middelen moeten later alsnog worden uitbetaald voor dezelfde projecten, of kunnen worden ingezet voor andere vervangende projecten met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2016 is € 473,1 mln in de reserve gestort. Hiervan was € 282,1 mln beschikbaar gekomen via de Opslag Duurzame Energie (SDE+, SDE+-projecten topsectoren energie en ISDE). De resterende € 191,0 mln zijn afkomstig van de MEP en de SDE.

Bijdrage aan het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN)

Als onderdeel van de herinrichting van het energieonderzoek is een financieel arrangement getroffen met Stichting ECN (TK, 30 196, nr. 476). Daarin is in 2016 een kapitaalinjectie gegeven van € 40 mln aan ECN/NRG voor het verwerken en afvoeren van het (historisch) radioactief afval.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Ambitie 2016

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI

Bron: RVO.nl

n.v.t.

301

500

850

1.150

1.400

700

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het Achtste EU kaderprogramma thema energie

7,4%

7,0%

6,8%

6,9%

7,2%

7,0%

7,0%

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Duurzame energieproductie

4,5%

2013

5,5%

5,8%

in september 2017 bekend

16%

2023

CBS

Bron: BBS/NEV 2016

Opdrachten

Pallas

De eerder voor 2016 voorziene uitbetaling in het kader van de voorbereiding van de Pallas-reactor heeft niet plaatsgevonden, omdat de in 2014 door EZ verstrekte tranche voldoende blijkt te zijn om de uitgaven ten behoeve van het Pallas-project tot en met tenmiste 2016 te dekken.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Energieonderzoek Centrum Nederland/ Nuclear Research and Consultancy Group (ECN/NRG)

De eerder geplande 2016-tranche van de lening die in oktober 2014 aan ECN is verstrekt is in 2016 niet tot betaling gekomen. Het budget hiervoor blijft op basis van afspraken met het Ministerie van Financiën beschikbaar voor de jaren 2017 en verder.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Streef-waarde 2016

Realisatie

2016

Bron

Klanttevredenheid ECN

8,6

2014

8,0

8,4

ECN

Kennisbenutting ECN

>80%

95%

ECN

Bron: rapportage klanttevredenheidsonderzoek ECN (15 februari 2017)

In 2015 zijn alle TO2-instituten overgegaan op een nieuwe, uniforme methode voor het meten van klanttevredenheid en kennisbenutting. De scores in bovenstaande tabel geven de gerealiseerde waarden van klanttevredenheid en kennisbenutting voor al het onderzoek dat ECN in opdracht uitvoert. Het betreft dus zowel Publiek-Private Samenwerking (PPS) onderzoek, als onderzoek in opdracht van private klanten als onderzoek in opdracht van de publieke sector (tenzij anders vermeld).

Ontvangsten

Opslag Duurzame Energie (ODE)

De ontvangsten op basis van de Opslag Duurzame Energie (ODE) zijn lager dan geraamd. De tariefstructuur van de ODE volgt de structuur van de energiebelasting. De ontvangstenreeks van de ODE is in eerste instantie in 2012 bij de invoering van de ODE meerjarig geraamd op basis van een aantal veronderstellingen over het energieverbruik, tempo van energiebesparing, de uitrol van zonnepanelen etc. De raming is in 2013 bij gelegenheid van het Energieakkoord weliswaar bijgesteld, echter zonder actualisatie van de variabelen die relevant zijn voor de hoogte van de ontvangsten. Bij het aantreden van een nieuw kabinet zal de ontvangstenraming van de ODE weer worden geactualiseerd op basis van de huidige inzichten. Naar verwachting zullen daardoor de verschillen tussen de geraamde opbrengsten en de gerealiseerde opbrengsten kleiner worden.

Aardgasbaten

De aardgasbaten zijn lager uitgevallen dan geraamd. De belangrijkste redenen hiervoor zijn een lagere gasprijs en lagere volumes. De gasprijs kwam in 2016 gemiddeld uit op circa 14 cent per m3, terwijl circa 20 cent per m3 was begroot. Qua volume vonden er verdere beperkingen van de hoogte van de productie uit Groningen plaats. Ten tijde van de begroting werd er rekening gehouden met een productieplafond van 33 miljard m3. Voor het gasjaar 2015–2016 (1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016) gold een productieplafond van 27 miljard m3 (TK 33 529, nr. 212). Op 30 september 2016 heeft het kabinet een nieuw instemmingsbesluit genomen, waardoor vanaf het gasjaar 2016–2017 een jaarlijks productieplafond geldt van 24 miljard m3, conform het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), met ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld (TK 33 529, nr. 309).

Kengetallen

2011

2012

2013

2014

2015

2016

1.

Gewonnen volume aardgas kleine velden (in Nm3)

Bron: TNO

28 mld Nm3

26 mld Nm3

26 mld Nm3

24 mld Nm3

22 mld

Nm3

20 mld

Nm3

2.

Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

18

16

9

21

16

4

3.

Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

39

19

18

32

17

16

4.

Productie aardgas totaal (in Nm3)

Bron: TNO

74 mld

74 mld Nm3

80 mld Nm3

66 mld Nm3

50 mld Nm3

48 mld Nm3

5.

Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,39

1,28

1,33

1,33

1,11

1,11

6.

Olieprijs (dollar/vat) Bron: CBS/CPB

111,3

111,7

108,7

101,4

52,5

43,3

7.

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: APX Endex

22,9

24,0

26,0

21,3

19,8

13,6

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve Geothermie

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

22,0

+ Storting

1,0

– Onttrekking

– 1,2

Stand per 31/12/2016

21,7

De begrotingsreserve voor de garantieregeling Geothermie is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Geothermie betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (RVO.nl) die wordt gestort in de begrotingsreserve. Als dekking van uitgaven aan verliesdeclaraties op basis van de garantieregeling heeft in 2016 een onttrekking van € 1,2 mln aan de interne begrotingsreserve plaatsgevonden.

Begrotingsreserve Duurzame energie

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

1.077,8

+ Storting

473,1

– Onttrekking

– 77,0

Stand per 31/12/2016

1.473,9

De begrotingsreserve Duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij projecten waaraan reeds subsidie is toegekend en reeds verplichte projecten die niet tot uitvoering komen en door andere projecten moeten worden vervangen met het oog op het bereiken van de doelstelling voor duurzame energieproductie. Het gaat hier om middelen ten behoeve van de MEP, SDE, SDE+, ISDE en de SDE+projecten van de topsectoren energie. Via de begrotingsreserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2016 is € 473 mln in de reserve gestort en € 77 mln aan de reserve onttrokken (TK 34 210 XIII, nr. 4, antwoord op vraag 5).

Specificatie van begrotingsreserve Duurzame Energie (bedragen x € 1 mln)

Specificatie begrotingsreserve Duurzame Energie

2013

2014

2015

2016

Totaal

MEP (algemene middelen)

23

16

2

0

41

SDE (algemene middelen)

143

220

297

191

851

Tijdelijke onttrekking (MEP/SDE)

   

– 20

– 77

– 97

SDE+ (ODE gefinancierd)

59

134

204

282

679

Totaal

225

370

483

396

1.474

Begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

6,6

+ Storting

0

– Onttrekking

0

Stand per 31/12/2016

6,6

De middelen op de begrotingsreserve risicopremie ECN/NRG zullen worden aangesproken als ECN – al dan niet tijdelijk – (gedeeltelijk) niet kan voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen volgens de in 2014 afgesloten leningsovereenkomst.

Overzicht maatregelen ten behoeve van het Energieakkoord (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2015

Realisatie 2016

Begroting 2016

Verschil

ENERGIEBESPARING

       

MJA3 / MEE (EZ, art. 14)

3.061

4.242

2.377

1.865

EIA (FIN, fiscaal)

106.000

147.000

101.000

46.000

Compensatie indirecte kosten ETS (EZ, art. 14)

31.765

45.008

61.000

– 15.992

Duurzame warmte (EZ, art. 14)

262

0

0

0

Demo Schoon en Zuinig (EZ, art. 16)

911

1

0

1

Innovatieagenda Energie (EZ, art. 16)

640

1.096

1.629

– 533

Marktintroductie energie innovaties (MEI) (EZ, art. 16)

4.768

3.537

3.689

– 152

Investeringsregeling Energiebesparing (IRE) / Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen (IMM) (EZ, art. 16)

3.275

6.124

3.710

2.414

Wet Milieubeheer energiebesparing (IenM, art. 19)

3.913

1.066

425

641

Openbare verlichting decentrale overheden (IenM, art. 19)

17

0

0

0

Revolverend fonds Energiebespaarfonds (NEF) (WenR, art. 2)

0

35.000

35.000

0

(Voorlopig) Energielabel (WenR, art. 2)

11.745

6.132

7.500

– 1.368

Subsidieregeling STEP (WenR, art. 2)

 

0

   

VNG: ondersteuningsstructuur energieke samenleving (WenR, art. 2)

5.000

4.000

4.000

0

Revolverend fonds; leningen VvE’s (WenR, art. 2)

 

0

0

0

Revolverend fonds; leningen verhuurders (WenR, art. 2)

0

0

72.800

72.800

Energiebesparing Koopsector (WenR, art. 2)

 

7.383

19.700

– 12.317

         

HERNIEUWBARE ENERGIE

       

MEP (EZ, art. 14)

362.995

288.426

278.022

10.404

SDE/SDE+ (EZ, art. 14)

323.059

614.493

1.119.215

– 504.722

Storting in begrotingsreserve duurzame energie (EZ, art. 14)

503.423

473.061

0

473.061

Storting in begrotingsreserve

Garantieregeling Aardwarmte (EZ, art. 14)

1.922

1.012

0

1.012

InvesteringsSubsidie Duurzame Energie (EZ, art. 14)

0

18.018

0

18.018

         

ENERGIE-INNOVATIE

       

Topsector Energie (EZ, art. 14)

36.516

38.915

11.000

27.915

Demonstratieregeling Energie-innovaties (EZ, art. 14)

10.153

19.330

44.000

– 24.670

Innovatiemiddelen SDE+ (EZ, art. 14)

21.138

31.497

44.840

– 13.343

         

MOBILITEIT

       

Elektrisch rijden (EZ, art. 14)

1.541

844

0

844

Lean and Green Personal Mobility (IenM, art. 14)

540

83

0

83

Meerjaren bewustwordingscampagne «Hopper» (IenM, art. 14)

50

0

35

– 35

Organisatiekosten Green Deal Autodelen (IenM, art. 14)

60

0

0

0

Campagne veilige, zuinige, stille banden op spanning (IenM, art. 19)

172

98

100

– 2

         

OVERIGE

       

Bijdrage RVO.nl uitvoeringslasten Energieakkoord (EZ, art. 14)

5.200

5.200

5.200

0

Uitvoeringskosten Revolverend Fonds Energiebesparing Verhuurders (RVO.nl) (WenR, art. 2)

353

88

450

– 362

Ondersteunende activiteiten t.b.v. Energieakkoord (WenR, art. 2)

5.869

5.243

4.760

483

Uitvoering STEP (RVO.nl) (WenR, art. 2)

1.161

1.300

1.100

200

15 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een aardbevingsbestendig en kansrijk Groningen.

Om deze doelstelling te bereiken zorgt de Nationaal Coördinator Groningen in dialoog met alle maatschappelijke en bestuurlijke stakeholders voor een planmatige en daadkrachtige regie en sturing op een duurzame versterking en vernieuwing van het aardbevingsgebied, opdat deze regio weer veilig wordt en sterker dan ooit een nieuwe balans vindt tussen gaswinning en een versterkte gebiedsidentiteit en gebiedskwaliteit met nieuwe economische kansen en een leefbare en aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving.

Rol en verantwoordelijkheid

De gaswinning in Groningen grijpt diep in op het dagelijkse leven van inwoners in het gebied, met name in het gebied waar zich frequent aardbevingen voordoen. Voor het kabinet staat de veiligheid van inwoners voorop. Naast een beperking van de gaswinning is gekozen voor een brede flankerende aanpak die zich richt op de veiligheid (schadeherstel), het (preventief) versterken van woningen en gebouwen en het gelijktijdig investeren in de leefbaarheid, economie en duurzaamheid. De opgave in Groningen is een nationale opgave van de NAM, regio en Rijk, waarbij wordt gezocht hoe Rijksopgaven en Rijksambities verbonden kunnen worden aan regionale opgaven en regionale ambities.

De gezamenlijke opgave heeft als eerste geresulteerd in het bestuursakkoord «Vertrouwen op herstel en herstel van vertrouwen» (TK, 33 529, nr. 28) en in de aanvulling daarop (TK, 33529, nr. 96, TK, 33 529, nr. 98). De afspraken in deze bestuursakkoorden zien mede op de intensivering, verbreding en versnelling van de inzet van betrokken overheden door middel van publieke regie in de vorm van een Nationaal Coördinator Groningen (NCG).

De NCG valt conform het Instellingsbesluit onder de verantwoordelijkheid van de Minister van EZ als coördinerend Minister (Staatscourant, nr. 12511). De NCG is belast met het bevorderen van de uitvoering van het meerjarenprogramma aardbevingsbestendig en kansrijk Groningen (bijlage bij TK, 33 529, nr. 212). De NCG voert de volgende taken uit:

Stimuleren

  • Het in samenhang bevorderen van de leefbaarheid, duurzaamheid en de economie van het aardbevingsgebied.

  • Het bevorderen van maatschappelijk, politiek en bestuurlijk draagvlak voor het meerjarenprogramma en van maatschappelijke participatie in de uitvoering daarvan en het bijdragen aan herstel van vertrouwen.

  • Het bevorderen van de instelling van een bedrijvenloket en een steunpunt voor burgers.

Financieren

  • Het financieel bijdragen aan de verduurzaming bij het herstel van woningen in de provincie Groningen.

  • Inzet specifiek instrumentarium voor de woningmarkt, waaronder een regeling voor achterstallig onderhoud en de opzet van een woonbedrijf.

  • Compensatie van extra kosten voor gemeenten en provincie.

(Doen) uitvoeren

  • Het bijdragen aan de uitvoering van het meerjarenprogramma.

  • Het behandelen van de complexe schademeldingen, door met alle betrokkenen te zoeken naar een oplossing en te komen met een bemiddelingsvoorstel.

  • Het inrichten van een breed instrumentarium ter bevordering van schadeafhandeling en de preventieve versterking van gebouwen, alsmede op de thema’s vergroten van leefbaarheid en de verbetering van de woningmarkt.

Regisseren

  • Het coördineren en faciliteren van de uitvoering van het meerjarenprogramma.

  • Het monitoren van de afhandeling van reguliere schadegevallen door het Centrum Veilig Wonen (CVW).

  • Het voeren van programmaregie bij de versterking van gebouwen in het aardbevingsgebied.

Beleidsconclusies

In 2016 is uitvoering gegeven aan het in december 2015 vastgestelde meerjarenprogramma (MJP) Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2016–2020. Het eerste jaar van uitvoering heeft veel in beweging gezet. De inzet van gemeenten, provincie, Rijk, maatschappelijke organisaties en inwoners heeft verbeteringen tot stand gebracht. De Arbiter Bodembeweging (voorheen Arbiter Aardbevingsschade) is van start gegaan en complexe schadegevallen zijn voor bemiddeling naar de NCG gegaan.

Het afgelopen jaar is gestart met de werkzaamheden voor de versterkingsopgave, het aardbevingsbestendig maken van gebouwen. Er is gestart met een inspectie- en engineeringsprogramma van 1.467 gebouwen, voornamelijk (rij)woningen in Loppersum, ’t Zand, Ten Post, Overschild en Appingedam. De eerste berekeningen zijn in het vierde kwartaal ontvangen. Daaruit blijk dat alle berekende woningen versterkt moeten worden. Een analyse is gemaakt met als conclusie dat ook de overige woningen in het programma van 1.467 gebouwen versterkt moeten worden. De Kamer is op 7 december 2016 geïnformeerd over de eerste uitkomsten van dit programma en de noodzaak om deze gebouwen te versterken (TK 33 529, nr. 319).

Het programma voor versterken en nieuwbouw van scholen is vastgesteld. Een eerste vergoeding is in 2016 uitgekeerd.

Samen met het Centrum voor Veilig Wonen zijn mogelijkheden verkend om een versnelling van de versterkingsopgave te realiseren. Deze maatregelen zijn opgenomen in het geactualiseerde MJP dat in december 2016 is vastgesteld. Mogelijkheden zijn onder andere het toepassen van nieuwe rekenmethoden (zoals beschreven in de Nederlandse Praktijkrichtlijn, NPR) en het ontwikkelen van nieuwe aanpakken (bijvoorbeeld met gebruikmaking van referentiewoningen).

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

               

VERPLICHTINGEN

       

23.005

98.900

– 75.895

UITGAVEN

       

8.470

98.900

– 90.430

               

Subsidies

       

0

84.000

– 84.000

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

       

0

84.000

– 84.000

Verduurzamingsopgave uit aardgasbaten

             

Verduurzamingsopgave overig (kader relevante uitgaven)

             

Instrumentarium woningmarkt

             

Scholenprogramma (kader relevante uitgaven)

             
               

Opdrachten

       

8.320

14.900

– 6.580

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

       

0

14.900

– 14.900

Onderzoek

       

2.404

0

2.404

Werkbudget

       

5.916

0

5.916

               

Bijdragen aan agentschappen

       

150

0

150

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

       

150

0

150

X Noot
1

Stand 1e suppletoire begroting 2016 (TK, 34 485, nr. 2). Het beleidsartikel 15 is bij de 1e suppletoire begroting 2016 aan de EZ-begroting toegevoegd.

Toelichting op de verplichtingen en de uitgaven

Verplichtingen

In 2016 is de verplichting aangegaan om de overschrijding van de oude waardevermeerderingsregeling van € 12,350 mln over te nemen naar aanleiding van motie Bosman (TK 33 529 nr. 242). Er hebben in 2016 nog geen betalingen plaats gevonden.

Subsidies

Bij Voorjaarsnota 2016 is € 165 mln beschikbaar gesteld voor de combinatie van verduurzaming bij versterking en/of herstel van schade. Van de hiervoor in 2016 beschikbaar gekomen € 75 mln zijn nog geen uitgaven gedaan. Van de € 165 mln wordt € 23,5 mln aangewend voor het Scholenprogramma. In 2016 heeft een eerste uitkering van € 17,6 mln plaatsgevonden. Deze middelen zijn overgemaakt naar het Gemeentefonds van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om als decentrale uitkering beschikbaar gesteld te worden aan de betrokken gemeentes. Overdrachten via het Gemeentefonds worden niet verantwoord als uitgave (realisatie) maar als begrotingsmutatie.

Daarnaast is er in 2016 € 9 mln vrijgemaakt voor het opzetten van een garantieregeling achterstallig onderhoud en instrumenten ten behoeve van de woningmarkt. In 2016 zijn hiervoor geen uitgaven gedaan.

Voor de genoemde middelen is een 100% eindejaarsmarge overeengekomen waardoor zij beschikbaar blijven voor de komende jaren.

Opdrachten

De NCG heeft voor de komende jaren € 30 mln beschikbaar voor onderzoek, € 20 mln voor de compensatie van de betrokken gemeentes en provincie Groningen voor de extra benodigde inzet en € 55 mln als werkbudget. De NCG bevindt zich in een opstartfase. In het werkbudget voor 2016 is ruimte gereserveerd voor (stimulerings-)bijdragen, (samenwerkings-) trajecten en voorzieningen. Veel trajecten zijn in 2016 gestart maar geven pas in 2017 aanleiding tot uitgaven. Voor veel onderzoeken geldt dat de specificatie van opdrachten vaak complex en uniek is met een relatief lange voorbereidingstijd en aanbestedingsroute tot gevolg. Een goed voorbeeld vormt de opdracht voor de Nederlandse Praktijkrichtlijn Aardbevingen die eind 2016 gegund is. Voor werk- en onderzoeksmiddelen is een 100% eindejaarsmarge overeengekomen waardoor deze middelen beschikbaar blijven voor het programma.

Bijdrage aan agentschappen

In de oorspronkelijke begrotingsopgave was geen ruimte opgenomen voor diensten vanuit agentschappen. RVO.nl heeft in 2016 diensten geleverd voor het verzorgen van klantencontact voor NCG en het leveren van geografische informatie ten behoeve van het klanteninformatiesysteem.

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

EZ streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige, en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het versterken van de positie van de Nederlandse agro-, visserij- en voedselketens en het stimuleren van groene economische groei via energie- en klimaatbeleid voor de landbouw en de voedings- en genotmiddelen industrie.

  • Het stimuleren van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid, voedselkwaliteit op Europees en mondiaal niveau evenals het bijdragen aan het Europese en internationale landbouw- en visserijbeleid.

  • Het stimuleren van marktgedreven verduurzaming van de veehouderij door de ontwikkeling van onderscheidende duurzame marktconcepten, nieuwe vormen van ketensamenwerking en nieuwe marktstrategieën.

Regisseren

  • Het borgen van voedselveiligheid. Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, vooral Europese regelgeving. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van wetgeving voor het slachten van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van EZ verantwoordelijk voor is.

  • Het zeker stellen van goede gewasbescherming, evenals het borgen van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn.

Uitvoeren

  • Het uitvoeren van een effectief mestbeleid ter realisatie van de doelstellingen uit de Europese Nitraatrichtlijn (91/676/EEG).

  • Het uitvoeren van adequaat veterinair en fytosanitair beleid.

  • De controle op en handhaving van de regels voor de veiligheid van voedsel in de primaire productie en slachterijfase.

  • Het handhaven van de regelgeving op gebied van dier- en plantgezondheid, zorgvuldig gebruik van antibiotica en dierenwelzijn.

  • Het uitvoeren van kennisontwikkeling en financieren van innovatie ten behoeve van het groene domein.

  • Het uitvoeren van een gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.

Bij het verder vormgeven van het Europees Landbouwbeleid voor de periode 2014–2020 heeft de Minister de rol om de Nederlandse inbreng goed tot zijn recht te laten komen. Vereenvoudiging is hierbij een belangrijk onderwerp van discussie. In de Beleidsagenda en bijlage Europese geldstromen wordt hier nader op ingegaan.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

2016

1.

Maatschappelijke appreciatiescore

Bron: TNS/NIPO

Geen meting

7,5

7,6

Geen meting

7,6

Geen

meting

2.

Mate van vertrouwen consumenten in voedsel

Bron: NVWA monitor

3,4

Geen meting

3,2

Geen meting

3,2

Geen

meting

3.

Export van agrarische producten uit Nederland (bedragen x mln):

         

Raming

 

Duitsland

18.613

20.125

21.079

20.820

20.857

21.627

 

België

7.483

7.856

8.479

8.652

8.661

9.227

 

Verenigd Koninkrijk

6.970

7.358

7.843

8.067

8.321

8.321

 

Frankrijk

7.154

7.296

7.481

7.122

6.860

7.692

 

Italië

3.736

3.776

3.787

3.480

3.207

3.511

 

Overige landen

27.633

30.476

32.287

33.561

33.515

34.660

Totaal

71.589

76.887

80.956

81.702

81.421

85.038

Bron: 2012–2015 CBS, 2016 Wageningen Economic Research/CBS

Ad 1. Indicator betreft de maatschappelijke waardering onder de Nederlandse bevolking van de landbouw vastgelegd in een rapportcijfer. Meting vindt vanaf 2013 om de twee jaar plaats. De volgende score zal in 2017 weer gemeten worden.

Ad 2. De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Meting vindt om de 2 jaar plaats.

De maatschappelijke appreciatiescore wordt een keer per twee jaar gemeten.

Ad. 3. Het betreft hier de export van primaire en secundaire agrarische producten. Uitgesloten zijn dus de tertiaire goederen, zoals bijvoorbeeld melkrobots.

Voorheen hadden de cijfers UN Comtrade als bron, nu zijn Wageningen Economic Research en het CBS als bron genomen, Daardoor zijn er lichte (niet signifcante) afwijkingen.

Beleidsconclusies

De onderstaande beleidsconclusies geven een beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2016. In 2016 zijn de meeste in de begroting 2016 voorgenomen prestaties gerealiseerd. Eventuele afwijkingen worden hieronder toegelicht.

Voedselagenda en voedselveiligheid

  • In 2016 is de uitvoering gestart van de Voedselagenda, die het kabinet eind 2015 in reactie op het WRR-advies Naar een voedselbeleid naar de Kamer heeft verzonden (TK, 31 532, nr. 156).

  • In samenwerking met bedrijfsleven, instellingen en NGO’s is op specifieke onderdelen uitwerking gegeven aan de Voedselagenda: Zo is samen met het Ministerie van VWS een impuls gegeven aan de voedseleducatie door het programma Jong Leren Eten.

  • In november 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze Voedselagenda en zijn de opgaven en ambities voor de komende tijd verwoord (TK, 31 532, nr. 174).

  • Om de transparantie in de voedselketens te vergroten heeft de Staatssecretaris in 2016 afspraken gemaakt met de Alliantie Verduurzaming Voedselsystemen. Daarbij is aandacht besteed aan het opstarten van een pilot en een database (zie TK, 31 532, nr. 159 en TK, 31 352, nr. 176).

  • Verder heeft het Kabinet een verdere ordening van duurzaamheidskeurmerken bevorderd door het benoemen van een aantal solide keurmerken. Hierover is de Kamer in oktober 2016 geïnformeerd (TK, 31 532, nr. 170).

  • In 2016 zijn onder Nederlands voorzitterschap de Raadsconclusies over voedselverliezen en -verspilling aangenomen (ST 10730/16). De discussie over voedselverspilling en -verliezen is met deze EU-aanpak verbreed naar de raakvlakken met landbouwbeleid, voedselzekerheid en ontwikkelingssamenwerking.

  • Daarnaast hebben diverse activiteiten plaatsgevonden zoals een voedseldebat op diverse locaties.

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Mate van afname van antibiotica-gebruik in de dierhouderij

Antibioticagebruik in 2009

2009

70%

58,4%

70%

Publicatie in 2016

SDa

Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

90%

89,7%

90%

85,6%

NVWA

Antibioticagebruik

Uit de jaarlijkse rapportage van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) blijkt dat het antibioticagebruik in de periode 2009 – 2015 is gedaald met 58,4% (TK, 29 683, nr. 218).

De overheid blijft inzetten op verdere reductie van het gebruik en daarmee vermindering van risico’s voor resistentieontwikkeling en resistentieverspreiding voor de volksgezondheid. In 2017 worden nieuwe reductiedoelstellingen per sector vastgesteld, tot die tijd blijft de generieke reductiedoelstelling van 70% voor de veehouderij als geheel van kracht (TK, 29 683, nr. 220).

Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP)

In 2015 hebben de vleesproductiebedrijven waarvoor de HACCP verplicht is, voldaan aan 89,7% van de HACCP regels op de inspectielijst van de NVWA. In tegenstelling tot eerdere jaren kan nu ook de realisatie voor 2016 worden opgeleverd. Uit de nalevingsgegevens van 2016 blijkt dat het percentage HACCP regels is gedaald naar 85,6%. Deze daling is mogelijk te verklaren door het strengere en uniformere toezicht dat de NVWA op de slachthuizen uitvoert door het verbeterplan van de NVWA. Hierbij worden ook bij HACCP controles strenger en uniformer beoordeeld met als gevolg vooral een stijging van het percentage HACCP regels met geringe overtredingen.

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

  • De inzet van EZ op voedselzekerheid richtte zich in 2016 op vier thema’s: genetische bronnen, klimaatslimme landbouw, voedselverspilling en oceanen en aquacultuur.

  • In 2016 heeft in Noordwijk de EU-AU Conferentie «Investing in a Food Secure Future» plaatsgevonden, waarin Nederland heeft toegezegd om 2–4 agri-incubators in Afrika op te zetten. Gestart is met een incubator in Tanzania (Center of Excellence aardappels).

  • In samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van het voedselzekerheidsbeleid (TK, 33 625, nr. 233).

  • Er is invulling gegeven aan de motie Dik-Faber (TK, 21 501-32, nr. 932) om samen met maatschappelijke organisaties te komen tot een strategisch actieplan voor het terugdringen van voedselverliezen in ontwikkelende landen. In Indonesië is de eerste pilot gestart waarbij dit actieplan in werking is gezet.

  • In 2016 is een succesvolle Wereldvoedseldag georganiseerd in Rotterdam dat een stimulans heeft gegeven aan initiatieven uit de samenleving om bij te dragen aan een eerlijk, gezond en duurzaam voedselsysteem.

Visserij

In 2016 stond de invoering van een aanlandplicht centraal, dit als gevolg van de in 2014 ingezette hervorming van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid. Vissoorten waarvoor vangstbeperkingen gelden mogen niet meer worden teruggegooid in zee, maar dienen te worden aangeland (zie voortgangsrapportage 32 201-86 van 23 december 2016).

Duurzame veehouderij

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Percentage integraal duurzame stallen

0%

2008

12%

13%

14%

13,8%1

Wageningen UR Livestock Research

Verhouding duurzame – totale investeringen

27%

2012

24,5%

n.n.b.

24%

Publicatie in 2018

Wageningen Economic Research

X Noot
1

De realisatie 2016 is nog niet bekend. Het aandeel in voorbereiding zijnde integraal duurzame stallen bedraagt circa 0,8% van het totaal aantal stallen. Als deze stallen allemaal worden gerealiseerd, bedraagt het aandeel integraal duurzame stallen eind 2016 13,8%.

Mestbeleid

  • In 2016 zijn stappen gezet om de nationale fosfaatproductie in de melkveehouderij te beheersen. De overschrijding van het fosfaatproductieplafond zoals beschreven in de Nederlandse derogatiebeschikking op grond van de Nitraatrichtlijn (91/676/EG), was aanleiding voor de invoering van een stelsel van fosfaatrechten in de Meststoffenwet (TK, 34 532, nr. 2). De oorspronkelijk beoogde datum van inwerkingtreding is een jaar verschoven naar nu 1 januari 2018 (TK, 34 532, nr. 18).

  • Tegelijkertijd met de behandeling van de wijziging van de Meststoffenwet, is het voorstel voor de Wet grondgebonden groei melkveehouderij (TK, 34 295, nr. 2) behandeld. Hiermee wordt de algemene maatregel van bestuur voor verantwoorde groei melkveehouderij (AMvB Grondgebondenheid) omgezet in een wet. Deze wet maakt groei van bedrijven met melkvee mogelijk, mits de toename van de fosfaatproductie gebeurt op basis van voldoende grond in gebruik bij het bedrijf.

  • Voor het jaar 2016 zijn de percentages verplichte mestverwerking verhoogd met 5% in de regio’s Oost en Zuid Nederland (TK, 33 037, nr. 169). De operationele mestverwerkingscapaciteit is in 2016 naar verwachting vergroot met 5 mln kilogram fosfaat.

  • In juli 2016 is de jaarlijkse derogatierapportage aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, 33 037, nr. 178). Dit samen met de vierjaarlijkse Nitraatrichtlijnrapportage (TK, 33 037, nr. 179). Uit deze rapportage blijkt dat nitraatconcentraties in het water op Nederlandse landbouwbedrijven zijn gedaald en dat de kwaliteit van het oppervlaktewater is verbeterd. De verbeteringen zijn beperkt ten opzichte van de vorige monitoringsronde (2008–2011).

Plantgezondheid en plantaardige productie

  • Met een groot aantal stakeholders is in 2016 afspraken gemaakt over het versneld verduurzamen van de gewasbescherming in Nederland. In september is daarvoor de eerste pilot «systeempak» in de teelt van paprika gestart.

  • Onder het Nederlands EU-voorzitterschap is ingezet op het bevorderen van de beschikbaarheid van lagere risico middelen en van geïntegreerde gewasbescherming via de lancering van het implementatieplan «Duurzame Gewasbescherming» in de Landbouw- en Visserijraad (TK, 21 502-32 nr. 933). Dit plan is unaniem aangenomen en zal in 2017 verder worden uitgevoerd door de Europese Commissie, lidstaten en stakeholders.

  • Er zijn enkele nieuwe markten voor Nederlandse plantaardige producten geopend. Zo kunnen er nu paprika’s naar China en aardappelpootgoed naar Tanzania worden geëxporteerd.

  • In 2016 is een Europese conferentie georganiseerd over het herstellen van de balans tussen het octrooi- en het kwekersrecht.

  • In 2016 is een nieuwe nationale strategie voor de GMO groenten en fruit gepubliceerd (TK, 31 532, nr 161). In nauw overleg met het bedrijfsleven is meer focus aangebracht in de nieuwe strategie en is deze gericht op versterking van de afzetkracht, marktgericht ondernemen en verdere verduurzaming. Tevens richt de strategie zich op vernieuwing, collectiviteit en EU conformiteit.

  • In 2016 is de Brede Weersverzekering geëvalueerd. In de eindfase van deze evaluatie deed zich de water- en hagelschadeoverlast in Zuidoost-Nederland voor. Daardoor is extra discussie over mogelijke wijzigingen ontstaan. Over de resultaten van de evaluatie van de Brede Weersverzekering wordt nog met de sector gesproken. Om deze reden is deze evaluatie niet zoals gepland in 2016 bij de Tweede Kamer aangeboden. De evaluatie met appreciatie zal nu in 2017 naar de Tweede Kamer gaan.

  • In 2016 is het programma Keteninnovatie afgerond. Via de Kamer van Koophandel heeft het programma voor € 1 mln keteninnovaties gestimuleerd en begeleid waarbij samenwerkende waardeketens meer marktgericht zijn gaan ondernemen en waarbij nieuwe verdienmodellen zijn ontwikkeld.

  • In 2016 is de Borgstelling MKB-landbouwkredieten als opvolger van de Garantstelling Landbouw uitgewerkt en gepubliceerd. Per 1 januari 2017 is de nieuwe borgstelling operationeel.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

1.

Totale CO2-emissie glastuinbouw

Circa 7,5 Mton

2013

7,1 Mton

5,7 Mton

6,9 Mton

Publicatie in 2017

LEI

2.

Energie-efficiency index voedings- en genotmiddelen-industrie (VGI)

100%

2005

84%

83%

82%

Publicatie in 2017

RVO.nl

Ad 1) De ramingen betreffen de maximale CO2-emissieruimtes van de glastuinbouw voor deze jaren. De realisatie 2015 ligt daar fors onder. De glastuinbouw ligt op koers om haar doelen voor CO2-uitstoot in 2020 te realiseren. De totale CO2-uitstoot ligt in 2015 16% onder het niveau van 1990 en daarmee loopt de glastuinbouw voor op de landelijke ontwikkeling (+9%).

Bron: LEI-WUR, Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw 2015

Ad 2) De voedings- en genotmiddelenindustrie ligt qua energie-efficiency over 2015 iets voor op de raming. Hoe lager het percentage hoe efficienter.

Diergezondheid en dierenwelzijn

  • In 2016 is verder uitvoering gegeven aan de beleidsbrief dierenwelzijn van 2013 (TK, 28 286, nr. 651). Nationaal is het beleid op het terrein van de hondenhandel geëvalueerd en de vervolgstappen voor een verbeterd toezicht op de hondenhandel zijn in gang gezet. Het Besluit tot wijziging van het Besluit Houders van dieren is in 2016 besproken in de Tweede Kamer, maar nog niet vastgesteld, waardoor een aantal voornemens uit de beleidsbrief nog niet is bestendigd.

  • Er zijn in 2016 uitbraken geweest van zowel laagpathogene als hoogpathogene vogelgriep. De bestrijding van de hoogpathogene vogelgriep type H5N8 heeft extra inspanning gevraagd op het gebied van onderzoek en bewaking.

  • In 2016 is de voortgangsrapportage Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 32 336, nr. 64).

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

EU-OIE vrije status

7

2009

7

7

7

7

EU en OIE

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

  • Het onderzoek binnen de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en voor beleidsontwikkeling en politieke besluitvorming in het groene domein is uitgevoerd met een sterke focus op maatschappelijke opgaven zoals onder meer verwoord in de Voedselagenda. Voorbeelden zijn kennisopgaven op het terrein van stimulering van consumptie groente en fruit, bijen, duurzaam bodembeheer, mest en mineralen, en risico's van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij omwonenden.

  • De samenwerking tussen de topsectoren Agri&Food, Hightech en ICT is versterkt. In de akkerbouw gaat het bijvoorbeeld om PPS’en die nieuwe bewerkings- en teelttechnieken met lichte robots ontwikkelen. Een voorbeeld in de tuinbouw is de ontwikkeling van een «smart kas». In de zuivel- en vleesketens gaat het om benutten van big data bij ketenmanagement, real-time data voor optimalisatie van diervoeding, slimme controle van stalklimaat en robots in de stal.

  • Europese en internationale samenwerkingsverbanden met het doel efficiënt onderzoek te doen en kennis te delen met focus op maatschappelijk opgaven zijn beter benut. Zo neemt Nederland deel aan diverse ERA-netten en andere internationale onderzoeksprogramma’s. Voorbeelden zijn het internationaal netwerk STAR-IDAZ (diergezondheidsonderzoek, One Health), ERA-net SusAN (duurzame houderijsystemen), ERA-net Waterworks (duurzaam watergebruik en -beheer), ERA-net GAS (monitoring en maatregelen terugdringen broeikasgassen), ERA-net Core organic (biologische landbouw), JPI-FACCE (onder andere duurzaam bodembeheer) en ERA-net SUSFOOD-2 (duurzame voedselproductie).

Indicator

Referentie-waarde

Peil

datum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

1.

Vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)

80%

2013

>80%

Wordt niet meer gepubliceerd

>85%

Wordt niet meer gepubliceerd

PROSU

2.

Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

88%

2013

>85%

Wordt niet gepubliceerd

>85%

97%

PROSU/ Wageningen Economic Research

3.

Percentage innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

10%

17%

10,8%

Publicatie in 2017

Wageningen Economic Research

Ad. 1 De indicator vraagsturing is vervallen, wordt voor 2015 en verder ook niet meer gepubliceerd.

Ad. 2 de indicator voor Kennisbenutting over het jaar 2015 wordt niet gepubliceerd, PROSU heeft in 2016 geen opdracht gekregen om deze informatie over 2015 te verwerken.

Ad 3. Innoverende (primaire) bedrijven innoveren vanwege een scala aan redenen. Door Wageningen Economic Research is er gekeken naar procesinnovaties en productinnovaties Procesinnovaties zijn geïmplementeerde vernieuwingen of verbeteringen in het productieproces.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

696.112

676.537

729.130

623.541

673.900

636.548

37.352

Waarvan garantieverplichtingen

43.374

37.707

28.537

28.430

37.690

131.610

– 93.920

UITGAVEN

613.752

666.001

660.124

667.686

642.217

544.121

98.096

               

Subsidies

99.065

71.753

78.379

90.430

103.230

40.817

62.413

Duurzame veehouderij

27.799

16.241

6.256

14.088

10.702

10.320

382

Investeringsregeling duurzame stallen

5.047

10.565

1.476

7.663

6.719

4.458

2.261

Kleine en grote netwerken POP-Nieuwe Uitdagingen

622

459

1.166

1.742

80

0

80

Regeling fijnstofmaatregelen

16.054

0

1.491

3.261

3.077

4.720

– 1.643

Overig

6.076

5.217

2.123

1.422

826

1.142

– 316

Plantaardige productie

19.327

15.396

12.724

9.562

9.917

9.063

854

Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen (IMM)

       

6.124

5.100

1.024

Marktintroductie energie innovaties (MEI)

12.577

13.689

8.642

4.788

3.537

3.689

– 152

Duurzaamheids-investeringen Nieuwe Uitdagingen

3.855

1.931

2.068

3.275

     

Demoregeling Schoon en Zuinig

57

709

526

911

     

Investeringsregeling energiebesparing (IRE)

 

401

862

113

     

Overig

2.838

597

626

475

256

274

– 18

Diergezondheid en dierenwelzijn

2.518

3.017

4.820

3.368

     

Regeling in beslag genomen goederen

2.518

3.017

4.820

3.368

     

Visserij

8.549

8.774

5.416

6.229

3.729

6.518

– 2.789

Regelingen onder het nieuwe EFMZV

     

5.017

2.304

5.779

– 3.475

Overige (uitfinanciering regelingen onder EVF)

8.549

8.774

5.416

1.212

1.425

739

686

Agrarisch ondernemerschap

9.953

9.785

8.824

9.496

4.972

6.535

– 1.563

Flankerend beleid pelsdierhouders

2.000

2.000

2.000

2.006

     

Brede weersverzekering

1.421

1.471

1.403

3.550

4.672

6.518

– 1.846

Investeringsregeling Jonge Agrariërs

3.945

3.349

2.235

3.940

300

17

283

Demoregeling proefprojecten Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

2.557

2.019

3.186

       

Overig

30

946

         

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

10.373

4.340

2.091

3.416

586

1.092

– 506

Samenwerking POP Nieuwe uitdagingen

548

591

2.091

1.978

237

0

237

Overig

9.825

3.749

 

1.438

349

1.092

– 743

Apurement

20.546

12.269

35.247

11.799

65.329

7.289

58.040

Regeling apurement

20.546

12.269

35.247

11.799

65.329

7.289

58.040

 

   

   

Begrotingsreserves

   

3.001

32.472

8.003

0

8.003

Storting begrotingsreserve landbouw

   

2.511

3.525

     

Storting begrotingsreserve apurement

   

490

28.947

8.003

0

8.003

       

   

Garanties

10.500

27.119

27.191

33.862

6.652

21.560

– 14.908

Storting bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

2.000

3.000

3.056

3.008

3.008

5.014

– 2.006

Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit

8.500

24.119

24.135

28.347

3.644

14.039

– 10.395

Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI)

     

2.507

0

2.507

– 2.507

               

Opdrachten

151.569

145.478

156.959

136.504

121.118

121.899

– 781

Duurzame veehouderij

1.761

8.463

2.908

4.282

4.044

4.139

– 95

Mestbeleid

5.609

6.539

13.007

9.161

3.411

9.318

– 5.907

Plantaardige productie

3.934

4.541

5.334

1.057

1.462

1.877

– 415

Plantgezondheid

1.769

2.500

1.605

1.758

1.666

2.023

– 357

Diergezondheid en dierenwelzijn

13.161

10.011

9.075

8.044

9.301

11.967

– 2.666

Voedselveiligheid- en kwaliteit\ voedselagenda

12.799

7.137

5.909

3.820

5.562

4.572

990

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

5.753

3.743

4.382

1.741

4.695

3.587

1.108

Visserij

5.387

1.923

1.388

3.398

1.683

1.202

481

Agrarisch ondernemerschap

4.155

4.655

2.547

2.849

1.728

2.409

– 681

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

97.241

95.966

110.804

100.394

87.566

80.805

6.761

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

117.704

120.616

105.610

82.746

78.720

83.206

– 4.486

Medebewind en overige voormalige publieke PBO-taken

20.354

23.750

25.477

4.774

1.535

5.631

– 4.096

Wageningen Research (vh Dienst Landbouwkundig Onderzoek)

95.027

94.819

77.341

75.221

75.232

75.646

– 414

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden

2.323

2.047

2.792

2.751

1.953

1.007

946

Centrale Commissie Dierproeven

         

922

– 922

               

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

4.200

5.577

3.145

14.064

12.253

4.040

8.213

Diergezondheidsfonds

4.200

5.577

3.145

14.064

12.253

4.040

8.213

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

 

12.615

10.647

10.519

10.042

8.861

1.181

FAO en overige contributies

 

12.615

10.647

10.519

10.042

8.861

1.181

               

Bijdragen aan agentschappen

230.714

282.843

278.193

299.561

310.202

263.738

46.464

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

125.039

144.817

130.740

141.829

152.451

124.786

27.665

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

98.992

129.197

138.948

149.999

148.985

131.887

17.098

Dienst Landelijk Gebied

255

221

222

       

Rijksrederij

6.428

8.608

8.283

7.733

7.869

7.065

804

Rijksinstituut voor Volkgezondheid en Milieu

       

897

0

897

               

ONTVANGSTEN

302.615

329.393

357.416

123.539

136.431

64.078

72.353

Agroketens

   

3.430

267

1.015

0

1.015

Mestbeleid

5.990

6.324

5.884

3.324

10.724

7.209

3.515

Diergezondheid en dierenwelzijn

385

8.760

3.327

2.399

3.165

500

2.665

Plant- en diergezondheid

   

605

328

679

0

679

Voedselveiligheid en kwaliteit

2.812

288

94

46

     

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

254.252

279.244

228.287

40.697

20.411

15.926

4.485

Visserij

7.449

6.265

8.891

9.154

7.496

4.993

2.503

Agrarisch ondernemerschap

       

772

245

527

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

20.039

16.573

20.177

15.449

13.307

12.380

927

Garanties (provisies)

1.162

2.300

2.004

1.696

2.008

1.800

208

Agentschappen

485

483

15

5.689

3.089

0

3.089

Onttrekkingen begrotingsreserves

10.041

9.156

83.995

44.490

73.765

21.025

52.740

Toelichting op de verplichtingen

De hogere verplichtingen van € 37,4 mln zijn een saldo. Voor ruim € 90 mln zijn er minder garantieverplichtingen aangegaan. Dit komt enerzijds, omdat in 2016 weinig investeringen zijn gedaan waarop een garantstelling van de Garantieregeling Landbouw (en plus) rust. Anderzijds is de Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI) in 2016 niet opengesteld. De hogere realisatie op reguliere verplichtingen ten opzichte van de ontwerpbegroting komt daarmee op circa € 130 mln. De belangrijkste verklaringen voor de hogere verplichtingen zijn de volgende:

  • Er zijn uitgaven gedaan ten laste van de regeling Apurement voor het bedrag van € 65,3 mln, die het gevolg zijn van correcties van de Europese Commissie op ingediende declaraties. Hiervoor is geen regulier budget, omdat correcties van tevoren niet bekend zijn. Het verplichtingen- en uitgavenbudget om de betalingen te kunnen doen, is verhoogd op het moment dat de correctiebesluiten zijn ontvangen en de betalingen moesten plaatsvinden. Daarvoor zijn middelen uit de begrotingsreserve Apurement onttrokken (zie Begrotingsreserves onder Ontvangsten). Het ging in 2016 om een correctie als gevolg van controle op de erkenning van producentenorganisaties 2008–2011 en 2009–2011 in het kader van Operationele Programma’s Groenten en fruit, een correctie voor schoolfruit in verband met het aanvragen van de subsidie voordat de te vergoeden kosten door de leveranciers van schoolfruit waren gemaakt en betaald, en een correctie vanwege overschrijding van de voorgeschreven betaaltermijn voor de GMO-regeling Groenten en Fruit.

  • Ontvangsten voor een bedrag van € 8 mln zijn in de begrotingsreserve Apurement gestort. Voor het doen van de storting is het verplichtingen- en uitgavenbudget verhoogd met het bedrag van de ontvangst. Het ging om terugontvangsten van de EU als gevolg van het nietig verklaren van een deel van een eerder opgelegde correctie door de Europese Commissie en het terugdraaien van een eerder opgelegde correctie voor GMO-regeling Groenten en Fruit als gevolg van een rechterlijke uitspraak. Daarnaast hebben de provincies € 2 mln betaald in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor een risicofonds waaruit eventueel door de EC opgelegde correcties bij POP 3 worden betaald.

  • De verplichtingen- en uitgavenrealisatie voor de agentschappen NVWA en RVO.nl is € 45 mln hoger. In de brief over NVWA van 27 mei 2016 van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer (TK, 33 835, nr. 33) is een meerjarige financiële dekking opgenomen onder de noemer «extra bijdrage aan NVWA». Een deel van deze bijdrage is afkomstig van VWS en is bij Najaarsnota aan het budget toegevoegd. De hogere realisatie voor RVO.nl zijn het gevolg van uitbreidingen van het opdrachtpakket. Het gaat onder meer om de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) die bij RVO.nl is ondergebracht, extra kosten vanwege het openstellen van interventieregelingen, inrichtingskosten van het stelsel van fosfaatrechten en ICT-uitgaven voor door RVO.nl overgenomen taken van de voormalige productschappen.

  • De bijdrage aan het Diergezondheidfonds (DGF) is met € 8 mln verhoogd. De belangrijkste reden is dat totdat de wijziging van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren van kracht is, nog niet alle kosten die volgens het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–2019 door de sectoren worden gedragen, in rekening gebracht kunnen worden. Deze kosten worden door EZ (voor)gefinancierd.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

De lagere uitputting van € 3,5 mln op subsidieregelingen Visserij komt, omdat betalingen voor de openstellingen in 2016 voor regelingen van het EFMZV gericht op innovaties Aquacultuur, rendementsverbeteringen en afzetbevordering in de visserij, jonge vissers en productie- en afzetprogramma’s voor producentenorganisaties pas in latere jaren volgen.

Apurement

De realisatie houdt verband met door de Europese Commissie opgelegde correcties op ingediende declaraties. Dit is vooraf niet in te schatten. Zie verder «Toelichting op de verplichtingen». Het verschil is lager dan het daar genoemde bedrag van € 65,3 mln, omdat in 2016 het bedrag van de voeding van de begrotingsreserve met € 7 mln is verlaagd.

Begrotingsreserves

Zie toelichting op de verplichtingen.

Garanties

Er zijn in 2016 minder verliesdeclaraties ingediend die een beroep doen op de Garantstelling Landbouw dan aan het begin van het jaar geraamd.

Opdrachten

Op het onderdeel mestbeleid is van de opdracht die aan het RIVM is verleend voor het actieprogramma Nitraatrichtlijn (totaal € 5,9 mln), € 0,9 mln overgeheveld naar een nieuw ingericht RIVM begrotingsinstrument dat hangt onder «Bijdragen aan agentschappen» en € 5,0 mln naar het onderdeel Kennisontwikkeling en agrarische innovatie voor programma uitgaven. Het verplichtingen- en uitgavenbudget is overgeheveld naar deze categorie en de realisatie is daar zichtbaar.

Bij kennisontwikkeling en agrarische innovatie is budget voor Dienst Landbouwkundig Onderzoek overgeheveld van categorie opdrachten naar categorie bijdrage aan ZBO’s en RWT’s wettelijke onderzoekstaken (WOT) en Kennisbasis (KB). Dit door de uitkomsten van een evaluatie (TK, 34 000 XIII, nr. 151). De realisatie is onder deze categorie zichtbaar.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Voor de afronding van zaken voor de opheffing van de PBO’s, met name voor afvloeiingskosten, zijn minder middelen nodig geweest.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Zie Toelichting op de verplichtingen.

Bijdragen aan agentschappen

Zie Toelichting op de verplichtingen.

Toelichting op de ontvangsten

  • De hogere ontvangst van € 3,5 mln op het mestbeleid komt met name doordat de afhandeling van inkomsten voor de derogatie 2016 voorspoediger is verlopen dan vooraf ingeschat.

  • De hogere ontvangst voor Voedselzekerheid is een saldo van hogere en lagere ontvangsten dan geraamd. Het verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door een aantal ontvangsten die in de begrotingsreserve Apurement zijn gestort. Zie toelichting op de verplichtingen.

  • De hogere ontvangst op Agentschappen komt voort uit de afrekening van de opdracht 2015.

  • De hogere ontvangsten bij de begrotingsreserves ad. € 52,7 mln betreft met name de onttrekking uit de reserve apurement van € 65,3 mln om de door de Europese Commissie opgelegde correcties te kunnen betalen (zie Toelichting op de verplichtingen en uitgaven onder apurement en hieronder bij begrotingsreserves).

Toelichting op de begrotingsreserves

Begrotingsreserve Visserij

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

17,2

+ Storting

1,4

– Onttrekking

0

Stand per 31/12/2016

18,7

De storting is het saldo van uitgaven ten laste van de nationale cofinancieringsmiddelen voor het Europees Visserijfonds voor de programmaperiode 2007–2013 en de niet bestede nationale cofinanciering voor de regelingen van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 2014–2020.

Begrotingsreserve Landbouw

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

24,9

+ Storting

0

+ Overheveling reservering pelsdierhouderij van borgstellingsfaciliteit naar begrotingsreserve Landbouw

10,0

– Onttrekking

– 6,8

Stand per 31/12/2016

28,1

De opgebouwde reservering voor flankerend beleid pelsdierhouderij (€ 10 mln) is overgeheveld van de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit naar de begrotingsreserve Landbouw. De onttrekking betreft de uitfinanciering van diverse regelingen en projecten op het agro-terrein waaronder de fijnstofregeling, de Vamil-compensatieregeling en landelijk meetnet effecten mestbeleid.

Begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

22,2

+ Storting

3,0

– Onttrekking

– 1,6

– Overheveling reservering pelsdierhouderij van borgstellingsfaciliteit naar begrotingsreserve Landbouw

– 10,0

Stand per 31/12/2016

13,5

De storting betreft de jaarlijkse bijdrage ter dekking van toekomstige verliesdeclaraties voor afgegeven garantiestellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen worden gefaciliteerd.

Begrotingsreserve apurement

Bedragen x € 1 mln

Stand 1/1/2016

174,5

+ Storting

8,0

– Onttrekking

– 65,3

Stand per 31/12/2016

117,2

Als gevolg van opgelegde correcties voor niet EU-conforme uitvoering heeft een onttrekking van € 65,3 mln plaatsgevonden uit de begrotingsreserve apurement (zie ook de toelichting op de verplichtingen). Deze € 65,3 mln is naar aanleiding van de opgelegde correctie door EZ betaald aan de Europese Commissie. Daarnaast heeft een storting in de begrotingsreserve plaatsgevonden van € 8 mln voor onder andere een terugontvangen bedrag van de Europese Commissie en vanuit de bijdrage van de provincies voor de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor een risicofonds waaruit door de Europese Commissie opgelegde correcties worden betaald (€ 2 mln).

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Algemene doelstelling

Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft het Ministerie van Economische Zaken (EZ) naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

  • Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Hiermee draagt groen onderwijs bij aan de doelstellingen van de artikelen 16 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) en 18 (Natuur en regio).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Stimuleren

  • Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, leven lang leren door om- her- en bijscholing, versterken doorlopende leerlijnen binnen de groene beroepskolom, bevorderen van cross-overs met het overig beroepsonderwijs en vakinhoudelijke vernieuwing van het groen onderwijs.

  • Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap en internationalisering waardoor leerlingen/studenten na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Regisseren

  • Met de instellingen en het bedrijfsleven zorgdragen voor het versterken van gekwalificeerde functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving door het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs en van de kennisverspreiding binnen de groene kennisinfrastructuur.

Financieren

  • De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt.

Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte (natuur en groene leefomgeving), onder meer door actieve inzet van het groen onderwijs om beleidsdoelen te realiseren.

Stimuleren

  • Stimuleren van vraaggestuurde landelijke Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV) voor het MBO en Centers of Expertise (CoE) voor het HBO op een achttal expertisethema’s: Biobased Economy, Greenports, Agrodier, Food, Open teelten, Natuur en groene Leefomgeving, Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. Daarbij worden verbindingen gemaakt tussen regionaal opererende organisaties en wordt landelijke afstemming gezocht tussen onderwijs, regionaal Midden- en Kleinbedrijf (MKB), maatschappelijke organisaties en lagere overheden (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector). Belangrijke speerpunten zijn het opleiden van talent dat aansluit bij de innovatieopgaven van ondernemers, zwaartepuntvorming onderwijs en onderzoek, stimuleren van ondernemerschap en excellent praktijkgericht onderzoek samen met bedrijfsleven.

  • Stimuleren van het innovatief vermogen van het MKB door het instrument van groene plus lectoraten in het groene Hoger beroepsonderwijs meer vraaggestuurd in te zetten voor kennisvragen vanuit het MKB.

  • Stimuleren van activiteiten gericht op het verspreiden, doorstromen en benutten van kennis voor doelgroepen die deelnemen aan de Nederlandse samenleving.

  • Stimuleren van educatieve activiteiten (gericht op sociale innovatie) voor een groene economie (onder andere via het programma DuurzaamDoor in het onderwijs, bij en met andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties, zowel landelijk als op regionaal niveau).

Beleidsconclusies

Onderstaande beleidsconclusies geven de belangrijkste resultaten van het beleid weer in 2016.

  • Rapport Groen onderwijs in beweging

    In 2016 is het rapport Groen onderwijs in beweging aangeboden aan de Tweede Kamer (door motie Van Meenen2. Het rapport bevat de uitkomsten van het interdepartementale onderzoek naar voorwaarden waaraan voldaan moet worden om de verworvenheden en kwaliteiten van het groen onderwijs bij een overheveling naar OCW te behouden, en om kansen te verzilveren.

  • Ontwikkelagenda groen onderwijs

    In 2016 is de Ontwikkelagenda Groen onderwijs (2016–2025) ondertekend. Met deze gezamenlijke agenda investeren groen onderwijs, bedrijfsleven en Ministerie van EZ in een vitaal onderwijssysteem voor een krachtige groene sector. Belangrijke onderwerpen uit de strategische en sectorplannen van de onderwijsinstellingen, zoals het vergroten van de instroom, onderlinge samenwerking, optimalisering van de aansluiting op de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van crossovers met andere disciplines worden met deze agenda opgepakt.

    Doelstelling is met het groen onderwijs internationaal voorloper te blijven in het oplossen van grote mondiale en regionale vraagstukken op het gebied van voeding, duurzaamheid en leefbaarheid.

  • Kennisverspreiding, kennisbenutting en kennisdoorstroming

    Budgetten voor Wageningen UR Knowledge Share (WURKS), Ontwikkelcentrum (OC), Onderwijs Vernieuwingsprogramma (OVP) en Groen KennisNET (GKN) zijn in 2016 niet meer beschikbaar gesteld (vervallen groene plus). Ook de Meerjaren Investeringsprogramma’s (MIP’s) waren gekoppeld aan de groene plus.

    Samenwerking met bedrijfsleven: Groene Centra voor Innovatief Vakmanschap, Centres of Expertise, groene pluslectoraten

    Conform de afspraken in de Strategische agenda HO, Rijksnatuurvisie Natuurlijk verder 2014, topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en de bestuurlijke afspraken in het kader van de sectorplannen HAO en AOC, zijn Groene Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV’s) en Centres of Expertise (CoE’s) ingericht op de thema’s Agro, Food, T&U/Greenports, Biobased Economy, Open teelten en Agrodier. Het nieuwe Kenniscentrum Natuur en Leefomgeving staat in het programma het urbane (stedelijke) en het rurale (landschappelijke/plattelands)gebied centraal.

    Met de groene plus lectoraten is in 2016 geïnvesteerd in de kwaliteit en actualiteit van het curriculum van het groene HBO.

  • VMBO en doorlopende leerlijnen

    In 2016 is het nieuwe examenprogramma voor het profiel Groen vastgesteld. Per 1 oktober 2016 hebben 40 AOC-locaties en 26 afdelingen van scholengemeenschappen leerlingen ingeschreven op het nieuwe profiel Groen. Met het nieuwe profiel Groen en de keuzedelen kan een betere aansluiting tot stand worden gebracht op het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) en de regionale arbeidsmarkt.

    Op zeven locaties met profiel groen zijn doorlopende leerlijnen VMBO-MBO vormgegeven met het concept Groen Lyceum. Dit gebeurt binnen de voorwaarden die gelden voor de experimenten doorlopende leerlijnen. De deelnemende scholen beogen met deze doorlopende leerlijn een verkorting van één jaar te behalen en een betere aansluiting op de arbeidsmarkt.

  • Groen MBO

    In het groen MBO is in het schooljaar 2015–2016 de nieuwe kwalificatiestructuur ingevoerd. In de nieuwe kwalificatiestructuur is veel aandacht besteed aan het borgen van wettelijke beroepsvereisten vanuit wetgeving van EZ. Deze zijn veelal ondergebracht in herkenbare onderdelen van kwalificaties waaraan een certificaat kan worden verbonden.

  • Internationaal

    EZ heeft in 2016 samen met OCW een pilot gestart rond de versoepeling van het toelatingsbeleid voor deelnemers van buiten de EU/EER op MBO-4-niveau. De noodzaak van het verruimen van inkomende mobiliteit is, met name in het groene mbo onderwijs, hoog. In samenwerking met de Ministeries OCW, VenJ en VWS en de koepelorganisaties MBO-Raad, de AOC Raad en de NRTO, zijn een Gedragscode en een reglement opgesteld.

    In het Borderless Network ligt de focus op internationale samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid (triple helix) in de T&U en A&F sector. De groene kennisinstellingen zijn primaire drager van dit netwerk. In 2016 is gewerkt aan de verdere invulling van de vier landentafels (China, India, Myanmar en Oost-Zuid-Afrika) gericht op de internationale positionering van het Nederlandse groene onderwijs (in samenwerking met sectorteams). In mei 2016 vond de eerste gecombineerde «handelskennismissie» plaats naar Ethiopië (dairy sector). Eind november 2016 vond er een tweede handelskennismissie plaats naar Indonesië. (MoU Vocational Education and Training, with a pilot in agricultural cooperation). Ook is het project e-learning opgezet waarbij er gewerkt wordt aan het digitaal beschikbaar maken van de Nederlandse kennis. Groene kennis en technologie vormen verder een belangrijke pijler van de Beleidsbrief Toekomstbestendige Agrofood export. In 2016 is een start gemaakt met de concrete invulling van dit beleid.

  • DuurzaamDoor

    In 2016 zijn landelijk en regionaal circa 70 projecten gestart op de dossiers groen en de stad, energie, klimaat, afval, integrale gebiedsontwikkeling, water, productie en consumptie en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een reeks van 54 afsluitende symposia, studiedagen en bijeenkomsten is georganiseerd en er zijn publicaties op tal van gebieden verschenen. Van zowel projecten als seminars als publicaties staan verslagen op de portal www.duurzaamdoor.nl

    Daarnaast zijn specifiek voor het onderwijs landelijk onderwijsnetwerken onderhouden in het primair onderwijs (PO), voortgezet onderwijs (VO), middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en hoger onderwijs (HO) die elk jaar conferenties, publicaties en professionaliseringstrainingen voor docenten hebben georganiseerd. Kennis en lesmaterialen zijn gedeeld via het ICT systeem Groen Gelinkt. Tevens is op basis van een aantal evaluaties een start gemaakt met een beleidskader voor de periode 2017–2020, waarbij wederom provincies, gemeenten en waterschappen zich aansluiten bij de duurzaamheidsambities van de rijksoverheid. Een belangrijke rol is tevens vastgesteld voor regionale (duurzaamheids)netwerken, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven.

    Een extra inzet is gepleegd op het gebied van voedseleducatie. Voorbereiding binnen het programma DuurzaamDoor heeft geleid tot een extra inzet van een programma Jong Leren Eten in de periode 2017–2020.

  • Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN)

    Sinds 2010 is de coördinatie van het kennisnetwerk overgedragen aan het Bosschap en sinds 2014 is een 5 jarig subsidiecontract met VBNE aangegaan, samen met de provincies (BIJ12). EZ en BIJ12 dragen ieder jaarlijks bij aan het netwerk. De middelen zijn in 2016 besteed aan onderzoek vanuit een ecologische invalshoek, dat terreinbeherende organisaties handvatten moet bieden voor hun beheerpraktijk. Verder zijn middelen ingezet voor het instandhouden van de kennisinfrastructuur, het netwerk zelf, maar ook voor het doorstromen van kennis via veldwerkplaatsen, onderwijs, rapporten, advies, internet etcetera.

Kengetal

2011

2013

2015

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt

1%

52%

85%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Adequaat aanbod wordt gemeten door middel van de Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep (ITKB). Resultaten worden tweejaarlijks gepubliceerd.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 17 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

805.094

840.206

862.305

827.516

822.287

842.665

– 20.378

UITGAVEN

788.384

817.433

807.497

843.384

809.103

796.001

13.102

               

Leningen

 

83

0

55

59

0

59

Schatkistbankieren

 

83

0

55

59

0

59

               

Bekostiging

704.293

733.507

739.107

780.769

779.481

761.219

18.262

WO-groen

165.535

168.174

169.299

174.610

182.865

176.986

5.879

HBO-groen

78.137

79.472

84.478

90.568

83.224

80.912

2.312

MBO-groen

152.130

158.744

153.186

181.919

170.104

165.447

4.657

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)

11.813

13.933

12.733

       

Wachtgelden

13.152

13.545

13.966

13.991

14.313

13.977

336

VMBO-groen

276.313

291.009

297.706

316.547

328.975

321.163

7.812

Aequor/SBB

7.213

8.630

7.739

3.134

0

2.734

– 2.734

               

Subsidies

79.481

82.205

66.194

60.695

27.860

33.540

– 5.680

Aansturing collectieve ondersteuning

5.074

5.404

3.325

5.875

     

School als Kenniscentrum

26.755

27.872

23.851

21.962

3.207

1.554

1.653

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

5.665

1.991

2.044

1.523

258

98

160

Aanvullende onderwijssubsidies

32.809

41.150

33.272

27.106

21.293

27.200

– 5.907

Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

1.655

2.857

2.435

1.429

1.279

1.201

78

Educatie

7.523

2.931

1.267

2.800

1.823

3.487

– 1.664

               

Opdrachten

4.610

1.638

646

628

224

0

224

Kennisverspreidingsprojecten

4.610

1.638

646

628

224

0

224

               

Bijdragen aan agentschappen

   

1.550

1.237

1.479

1.242

237

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

   

1.550

1.237

1.242

1.242

0

Dienst Uitvoering Onderwijs

       

237

0

237

ONTVANGSTEN

5.154

3.910

231

243

299

75

224

Toelichting op de verplichtingen

De beschikbare € 50 mln voor schatkistbankieren van groene onderwijsinstellingen hoefde niet geheel te worden aangesproken. Vanwege een verstrekte garantie voor een lening aan een AOC voor het schatkistbankieren is er € 7 mln benut van het daarvoor bestemde verplichtingenbudget. Verplichtingen voor subsidies met uitgaven 2016 waren al grotendeels meerjarig in voorgaande jaren aangegaan. Er waren prijsaanpassingen in de bekostiging die een doorwerking hadden naar de verplichting voor 2017 en die in 2016 moest worden aangegaan.

Toelichting op de uitgaven

Bekostiging

De hogere uitgaven bij de bekostiging door met name de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling, voor WO-groen € 5 mln, HBO-groen € 2,3 mln, MBO-groen € 4,6 mln en VMBO-groen € 7,8 mln. Daarnaast is voor WO-groen de begroting met € 0,9 mln bijgesteld voor de nabetaling voor het Loonruimteakkoord 2015.

De € 2,7 mln lagere uitgaven voor SBB (Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) door de budgetoverheveling naar het Ministerie van OCW voor SBB (€ 1,8 mln) en € 0,9 mln naar het begrotingsonderdeel bekostiging WO groen om de nabetaling Loonruimteakkoord te dekken.

Subsidies

De € 1,7 mln hogere uitgaven op School als Kenniscentrum door uitfinanciering van eerdere verplichtingen Regeling praktijkleren en groene plus waarvoor het budget in het Regeerakkoord 2012 is komen te vervallen.

De € 5,9 mln lagere uitgaven op aanvullende onderwijssubsidies door vertraging van projecten Regeling praktijkleren en groene plus. Door de vertraging vallen deze uitgaven nu in de jaren 2017 tot en met 2019.

De € 1,7 mln lagere uitgaven op Educatie met name door een budgetoverheveling van € 1,5 mln naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor een verzameluitkering aan de provincies.

Bekostigde aantallen in het groen onderwijs in 2016 (bedragen x € 1.000)

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/ promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag

Uitgaven 2016

Bekostiging WO-groen

Inschrijvingen

6.028

5.560

33.516

 
 

Graden Bachelor

856

8.640

7.396

 
 

Graden Master

1.035

11.731

12.142

 
 

Promoties

287

98.620

28.303

 
 

Vaste componenten

   

101.508

182.865

Bekostiging HBO-groen

Inschrijvingen hoog

8.254

6.722

55.483

 
 

Graden hoog

1.491

6.722

10.023

 
 

Vaste componenten

   

17.718

83.224

Bekostiging MBO-groen

Deelnemers beroeps-opleidende leerweg

5.915

4.245

25.109

 
 

Deelnemers beroeps-begeleidende leerweg

19.955

7.266

144.995

170.104

Wachtgelden

Vaste component

     

14.313

Bekostiging VMBO-groen

Leerlingen VMBO/VBO

21.800

7.459

162.606

 
 

Leerlingen VMBO/LWOO+PRO

14.100

11.799

166.369

328.975

Totaal

       

779.481

Kengetal

2012

2013

2014

2015

2016

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

72%

70%

71%

75%

Publicatie in 2017

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

Het percentage is een gemiddelde van dat voor niveau 4 van de Beroepsopleidende leerweg (BOL 4) en HBO in het groen onderwijs.

Kengetal

2012

2013

2014

2015

2016

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

83%

88%

89%

90%

92%

Bron: Inspectie voor het onderwijs

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene scholen voor VMBO gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen waarden zijn het gemiddelde van VMBO en MBO.

Kengetal

2012

2013

2014

2015

2016

Voortijdig schoolverlaten

4,3%

3,0%

2,8%

2,5%

2,3%

Bron: DUO

Het betreft het percentage leerlingen VMBO leerjaar 3 en 4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat. Dit gemeten als percentage van het totaalaantal VMBO 3–4 plus MBO leerlingen.

Toelichting op de begrotingsreserve schatkistbankieren

Bedragen x € 1.000

Stand 1/1/2016

138

+ Storting

59

– Onttrekking

 

Stand per 31/12/2016

197

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

EZ streeft naar een concurrerende ruimtelijk-economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur

Stimuleren en financieren

  • De Minister is systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van de regionale en ruimtelijke uitwerking van het EZ beleid. Hierbij is het van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

Regisseren en financieren

  • De Minister is lidstaatverantwoordelijk en heeft een regisserende rol voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan, behalve de nationale programma’s, ook vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A – ETS) Dit zijn: Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. De Minister stelt budget beschikbaar in het kader van de nationale cofinanciering voor de landsdelige en de grensoverschrijdende programma’s.

Een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie

Stimuleren

  • Om de wederzijdse versterking van ecologie en economie te bevorderen en de maatschappij meer te betrekken bij natuur (Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder»), stimuleert het rijk acties en initiatieven van bedrijven, natuurorganisaties en andere maatschappelijke actoren. Met behulp van een subsidieregeling worden innovaties op het gebied van groene groei gestimuleerd. In de uitvoeringsagenda natuurvisies wordt verder invulling gegeven aan stimuleringsacties.

Regisseren

  • De Minister van EZ is systeemverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de nationale biodiversiteit – mede als natuurlijke hulpbron – en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn.

  • De Minister van EZ is tevens medeverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de internationale biodiversiteit. Op grond daarvan is de Minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de omvang en kwaliteit van natuurgebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland en voor Europese en internationale afspraken over de handel in en het gebruik van planten, dieren en natuurlijke grondstoffen zoals bijvoorbeeld tropisch hardhout.

(Doen) Uitvoeren

  • Onderdeel van de decentralisatieafspraken over natuur (Bestuursakkoord Natuur en Natuurpact) is dat provincies binnen de gestelde rijkskaders verantwoordelijk zijn voor het realiseren en beheren van het Natuurnetwerk Nederland en de daarin gelegen N2000 gebieden en, naar aanleiding van het regeerakkoord: herstelbeheer, soortenbeleid binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland en agrarisch natuurbeheer.

Prestatiemeting

Kengetal

2012/2013

2013/2014

2014/2015

2015/2016

2016/2017

Niveau Clusterontwikkeling

4.9

5.2

5.3

5.2

5.3

NL positie

15

9

7

11

7

Bron: The World Competitiveness report, World Economic Forum

Het beleid richt zich op het faciliteren van clusters om de concurrentiepositie te versterken. In internationale vergelijking is de mate van clustervorming (specialisatie en samenhang tussen bedrijven, kennisinstellingen, diensten, infrastructuur) in Nederland relatief hoog en is sprake van een positieve trend. Inmiddels heeft Nederland een score van 5,3 op een schaal van 1–7 en bekleedt Nederland de 4e positie binnen de EU en de 7e positie wereldwijd.

Beleidsconclusies

De onderstaande beleidsconclusies geven een kernachtig beeld van de belangrijkste programma-uitgaven en de belangrijkste resultaten van het beleid in 2016.

Regio

Vanuit de vier landsdelige EFRO programma’s voor de periode 2014–2020 werd in 2016 een breed pakket aan regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, R&D samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie. Eind 2016 was voor wat betreft het gehele budget van € 507 mln voor de periode 2014–2020, gemiddeld over de landsdelen 24% gecommitteerd voor innovatiestimulering en 16% voor de prioriteit koolstofarme economie. Rijkscofinanciering wordt ingezet voor projecten die bijdragen aan het realiseren van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en energie (TK, 21 501-08, nr. 489). In dit verband is aan een aantal fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry EFRO-subsidie en Rijkscofinanciering toegekend (TK, 29 697, nr. 23) en dat geldt ook voor diverse grote Publiek-Private R&D samenwerkingsverbanden en projecten in of rond innovatieve clusters.

Voor de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (INTERREG A) zijn bij het Duitsland-Nederland programma tot en met 2016 82 projecten goedgekeurd voor een totale investering van € 314 mln waarvan € 14,38 mln Rijkscofinanciering. Het gaat met name om projecten op het gebied van HTSM, energie-efficiency en health & life sciences. Het Vlaanderen-Nederland programma heeft in 2016 26 projecten goedgekeurd waarvan 9 Rijkscofinanciering ontvangen. Het gaat vooral om projecten op het gebied van duurzame energie, energie-efficiency en bio-based economy. Het programma Twee-Zeeën heeft in 2016 23 projecten goedgekeurd, waarvan twee Rijkscofinanciering hebben gekregen. Het grootste gedeelte van het budget ging naar projecten op het gebied van koolstofarme technologieën, daarna naar klimaatverandering en technologische innovatie. Het Euregio MaasRijn programma heeft in 2016 de eerste projecten goedgekeurd waarna de tweede call is opengesteld. Onder de projecten in de eerste call zijn geen projecten die Rijkscofinanciering ontvangen. Zie ook de «Bijlage Europese geldstromen».

Natuur

  • Het begin van 2016 heeft in het teken van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie gestaan. Hiervoor is een conferentie over «wildlifecrime» gestart met 14 actiegerichte initiatieven (Wildlife Deals). Ook zijn er raadsconclusies aangenomen voor actieplan tegen wildlife crime en over de verordening voor Forest Law Enforcement, Governance en Trade (FLEGT). Daarnaast is belangrijke voortgang geboekt op het terrein van behoud van biodiversiteit. Bij de mondiale vergadering van het verdrag over handel in beschermde soorten (CITES), zijn resoluties aangenomen over onder andere het bestaande handelsverbod in ivoor, het verder aan banden leggen van de invoer van jachttrofeeën en beperking in handel van kwetsbare soorten. Bij de vergadering van het verdrag over biodiversiteit heeft Nederland een informeel samenwerkingsverband («coalition of the willing») over behoud en bescherming van bestuivers gelanceerd.

  • In 2016 is de natuurwetgeving afgerond door vaststelling van de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regeling (MR) natuurbescherming. Voor het goed laten landen van de nieuwe wet zijn er succesvolle regiobijeenkomsten georganiseerd met provincies en gemeenten. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 (TK, 33 348, nr. 192) zijn afspraken over decentralisatie van delen van het natuurbeleid en de bijbehorende bevoegdheidsverdeling nu wettelijk verankerd en operationeel gemaakt. Naast vereenvoudiging, zorgt de nieuwe wet voor een betere aansluiting op het Europese recht en op het Omgevingsrecht.

  • Het voorgenomen beleid voor Nationale Parken is uitgevoerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door de tussenbalans programma Nationale Parken (TK, 33 576, nr. 88). Het georganiseerde «Festival of inspiration» liet een groot draagvlak zien voor de in gang gezette ontwikkeling van Nationale Parken. Tijdens dit festival is de Nationale Parken Deal ondertekend waarmee de meest betrokken partijen zich hebben verbonden aan het programma. De op het festival aangekondigde verkiezing van het mooiste natuurgebied van Nederland eindigde in oktober succesvol met vier winnende gebieden waar EZ de beoogde ontwikkeling ondersteunt. De verkiezing heeft geleid tot een grotere belangstelling en betrokkenheid bij Nationale Parken in de gebieden zelf en bij een groot deel van de Nederlanders.

  • In 2016 heeft de Europese Commissie onder de LIFE regeling het programma Delta Natuur goedgekeurd. Dit programma, met een duur van 6 jaar en een samenwerking van 24 partijen, heeft als doel om de Natura 2000 doelen in de grote wateren dichterbij elkaar te brengen door de natuuropgave te verbinden met waterveiligheid en duurzaam gebruik van de grote wateren.

  • Er zijn belangrijke stappen gezet in de bescherming van de natuur in de Noordzee en Waddenzee met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden in de Exclusief Economische Zone en de Eems Dollard. Ook op andere aspecten van Natura 2000 zijn belangrijke stappen gezet. Bijna al de oorspronkelijk aan te wijzen gebieden zijn aangewezen en de laatste beheerplannen van Natura 2000-gebieden waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, worden afgerond voor definitieve vaststelling in 2017.

  • De aanpak om invulling te geven aan de fitness check van de Vogel- en Habitatrichtlijn heeft vertraging opgelopen door het uitblijven van een standpunt van de Europese Commissie. Dit standpunt is uiteindelijk pas in december 2016 bekend gemaakt.

  • Eind 2016 is de tweede partiële herziening van de Programmatische aanpak stikstof (PAS) voor inspraak ter inzage gelegd. Naar verwachting zal deze in het voorjaar van 2017 in werking treden.

  • 2016 was het eerste jaar waarin het collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer van start ging. Door te werken met 40 gecertificeerde collectieven die een samenhangende aanvraag per gebied uitvoeren, zal het stelsel efficiënter en effectiever worden. De weidevogelstand ontwikkelt zich al een aantal jaren niet goed. In 2016 is een aanpak voor weidevogels opgesteld, die moet bijdragen aan het keren van deze tendens.

  • Partijen in de bos-, en houtsector hebben een actieplan opgesteld om vanuit de sector een bijdrage te leveren aan de aanpak van het klimaatvraagstuk en het bevorderen van hun bijdrage aan de groene economie.

  • In 2016 zijn verschillende beleidstrajecten afgerond die ten doel hadden om te verkennen hoe bedrijven, financiële instellingen en overheden hun impacts op en afhankelijkheden van natuurlijk kapitaal kunnen meewegen als ze besluiten nemen.

  • Het Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie (Platform BEE)3 presenteerde de resultaten van vijf jaar samenwerking tussen bedrijfsleven en natuurorganisaties en geeft in de brochure «Natuurlijk Kapitaal. Ondernemen met oog voor de toekomst» relevante praktijkvoorbeelden. De Green Deal Transparantie van Natuurlijk en Sociaal Kapitaal is afgerond met de conclusie van deelnemende bedrijven en organisaties dat de tijd rijp is om het gebruik van beschikbare instrumenten en methoden voor het meewegen van natuurlijk kapitaal op te schalen4.

  • De financiële sector heeft op basis van de afgesloten Community of Practice «Financiële Instellingen en Natuurlijk Kapitaal» de eerste ervaringen gepubliceerd5.

  • Dit jaar zijn de laatste projecten ingediend door de eilandbesturen van Caribisch Nederland voor de bijzondere uitkering natuur en zijn de startafspraken gemaakt over de evaluatie van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland. In de zee bij Bonaire en Saba is het zeezoogdieren- en haaienreservaat Yarari ingesteld.

  • Samen met de provincies is het programma Tweede Natuur opgezet, bedoeld om maatschappelijke initiatieven rond natuurcombinaties te stimuleren en hier lessen voor het beleid uit te trekken. Het programma heeft in 2016 18 initiatieven ondersteund. Mede via deze ondersteuning zijn innovatieve natuurconcepten in en rond steden gestart (zoals Kleine wildernis en Voedselbossen), is het areaal Tijdelijke natuur gegroeid, werken grote infrastructuur-partijen (zoals Prorail, RWS en Tennet) samen met natuurorganisaties aan natuur rond infrastructuren (Infranatuur) en is via crowdfunding de financiering van bijzondere natuurprojecten gerealiseerd. In een voor het programma uitgevoerde studie van NSOB en Alterra naar een aantal van deze initiatieven is benoemd hoe overheden en initiatiefnemers (burgers, bedrijven, organisaties) effectiever kunnen samenwerken.

Prestatiemeting

Indicator

1995

2006

2014

2016

Percentage «niet bedreigde soorten»

61,4%

61,2%

61,8%

Publicatie juni 2017

Bron: CBS

Deze indicator geeft het percentage soorten dat NIET op de rode lijst van bedreigde soorten staat. Bij een waarde van 100% staan er geen zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vlinders, libellen of vaatplanten meer op een Rode Lijst.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

160

154

160

159

EZ

Aantal definitief door Staatssecretaris vastgestelde EZ- beheerplannen

0

2012

40

6

40

33

EZ

Het aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden betreft het aantal tot en met 2016. Voor elk Natura 2000 gebied dient een beheerplan te worden vastgesteld. EZ is in 2016 leidend geweest bij het opstellen van 40 beheerplannen. Na inwerkingtreding van de Natuurwet is de bevoegdheid voor de EZ gebieden overgedragen aan de provincies. De vaststelling van de resterende zeven beheerplannen zal in samenwerking met de provincies worden afgerond in 2017.

Indicator

Referentie

waarde

Peildatum

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Streefwaarde

2016

Realisatie 2016

Bron

Percentage stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelings-

ruimte creëert

0

2015

>95%

100%

>95%

100

Aerius (PBL)

In 2016 heeft er geen verandering plaatsgevonden van het aantal van deze gebieden.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 18 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

397.322

342.143

392.375

184.073

195.169

151.579

43.590

UITGAVEN

480.042

440.797

337.416

255.582

222.060

210.728

11.332

               

Subsidies

97.991

108.999

75.285

74.892

39.787

49.987

– 10.200

Zuiderzeelijn

6.862

7.281

5.490

6.315

3.835

3.835

0

Cofinanciering EFRO, inclusief ETS

40.884

46.461

44.461

52.380

15.389

29.590

– 14.201

Bijdrage aan ROM’s

5.460

3.985

5.205

5.380

5.532

6.337

– 805

Pieken in de Delta

31.294

22.377

13.391

4.569

7.199

6.226

973

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

 

1.064

1.591

1.364

1.008

1.098

– 90

Regelingen Natuur (Burgereducatie, RDN, SBL, VNBL & beheer Kroondomeinen)

13.491

27.831

5.147

4.884

6.824

2.901

3.923

«waarvan beheer Kroondomeinen»

669

573

749

633

595

772

– 177

               

Leningen

31.163

31.369

30.489

28.747

28.001

29.175

– 1.174

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

31.163

31.369

30.489

28.747

28.001

29.175

– 1.174

               

Opdrachten

34.744

32.598

33.519

28.803

34.170

33.520

650

Onderzoeksmiddelen

54

80

30

325

96

460

– 364

NURG/Maaswerken

3.655

4.218

9.354

8.476

5.321

3.815

1.506

Mainport Rotterdam

6.826

6.963

7.102

7.244

7.389

7.410

– 21

Programma Rijke Waddenzee

1.287

1.215

1.627

159

170

623

– 453

Deltaprogramma

867

349

1.424

       

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

1.028

2.446

3.647

3.230

4.221

4.035

186

Natuurvisie

   

450

3.488

4.597

7.220

– 2.623

Regiekosten regionale functie

617

1.257

968

355

295

886

– 591

Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee

346

1.081

315

230

256

569

– 313

Natura 2000

2.026

919

441

212

321

2.149

– 1.828

Monitoring

3.571

4.189

2.469

1.691

1.375

1.672

– 297

Internationale biodiversiteit

1.154

687

41

171

1.256

362

894

Caribisch Nederland

495

1.113

980

686

1.267

1.137

130

Invasieve soorten

1

           

Nationale parken

     

149

885

0

885

Overig

12.817

8.081

4.671

2.387

6.721

3.182

3.539

               

Bijdragen aan mede-overheden

123.552

74.404

33.599

12.069

32.553

22.355

10.198

Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte

   

27.849

5.247

30.961

10.664

20.297

Bedrijventerreinen

3.709

           

Sterke regio’s

12.719

6.200

         

MER

24

           

Programmatische Aanpak Stikstof

5.359

8.204

5.171

5.509

0

2.507

– 2.507

Westerschelde

 

60.000

   

0

7.028

– 7.028

Caribisch Nederland

   

579

1.313

1.592

2.006

– 414

Decentralisatiemiddelen natuur

       

0

150

– 150

Decentralisatie uitkering ILG

101.741

           
               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

37.575

40.659

26.604

30.476

29.508

25.947

3.561

Staatsbosbeheer

37.575

40.659

26.604

30.476

29.508

25.947

3.561

               

Bijdragen aan (inter)nationale

organisaties

 

468

785

551

1.040

1.115

– 75

Diverse contributies

 

468

785

551

1.040

1.115

– 75

               

Bijdragen aan agentschappen

155.017

152.300

137.135

80.044

57.000

48.629

8.371

Dienst Landelijk Gebied

91.568

93.126

75.291

6.833

     

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

55.804

50.736

52.719

65.124

47.144

39.284

7.860

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

7.645

8.438

9.125

8.087

9.856

9.345

511

               

ONTVANGSTEN

53.712

87.438

118.525

126.077

130.688

100.957

29.731

Landinrichtingsrente

40.645

38.580

51.357

47.225

43.539

42.161

1.378

Bijdragen van derden

3.149

23.355

0

50

273

0

273

EU-bijdragen

486

 

1

       

Jachtakten

1.420

1.322

913

1.036

1.217

1.031

186

Verkoop gronden

 

16.820

58.177

45.000

59.300

50.000

9.300

Overige

8.012

7.361

8.077

32.766

26.359

7.765

18.594

Toelichting op de verplichtingen

De hogere verplichtingen van € 43,6 mln door onder meer de meerjarige verplichting aan Staatsbosbheer voor de opdracht tot uitvoering van het project NURG/Maaswerken (€ 20 mln) en de structuurversterkende investeringen in Limburg (€ 8 mln) en de noordelijke provincies Friesland, Groningen en Drenthe (€ 19,4 mln) conform de afspraken voor de aandelenverkoop LIOF en NOM (zie ook de toelichting bij de uitgaven «Bijdragen aan medeoverheden»).

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

  • De lagere uitgaven van € 14,2 mln bij Co-financiering EFRO inclusief ETS door een vertraging in de uitfinanciering (– € 12 mln) en een budgetoverheveling naar de Auditdienst Rijk (– € 2,7 mln) voor een audit voor het EFRO-programma.

  • De overschrijding van € 3,9 mln bij de Regelingen Natuur heeft voor € 3,7 mln betrekking op de eenmalige uittreedvergoeding aan het Recreatieschap Midden Delfland die samenhangt met de decentralisatie van natuurtaken van Rijk naar lagere overheden.

  • EZ verstrekt jaarlijks een subsidie aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein, voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van Kroondomein Het Loo. De Kroondrager kan, net als iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen, onder dezelfde voorwaarden gebruikmaken van de betreffende subsidieregelingen. De subsidie betreft derhalve geen uitgaaf die samenhangt met de uitoefening van het koningschap. De in 2016 verstrekte subsidie bedroeg € 0,6 mln. Er is circa € 0,2 mln minder uitgegeven dan begroot omdat er minder aanvragen zijn ingediend.

Opdrachten

  • De hogere uitgaven ad. € 3,5 mln bij Overige opdrachten heeft voor € 1,2 mln betrekking op uitgaven voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Dit door een herrubricering van de PAS van de categorie «Bijdrage aan mede overheden» naar de categorie «Opdrachten». Verder betreft het nagekomen kosten voor de Landelijke vereffeningspot, die samenhangt met herverkaveling natuurgronden.

Bijdragen aan medeoverheden

  • De overschrijding bij de post Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte ad. € 20,3 mln heeft voor € 27,4 mln betrekking op de afspraken die met de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Limburg zijn gemaakt voor de aandelen verkopen van de Regionale ontwikkelingsmaatschappijen LIOF en NOM. De Staten-Generaal is over de voorgenomen aandelentransacties per brief geïnformeerd (TK, 28 165, nr. 211 en TK, 29 697, nr. 24). Zoals gemeld wordt een deel van de aandelenopbrengst geherinvesteerd in de regio’s. De overeengekomen bedragen voor structuurversterkende investeringen zijn beschikbaar gesteld aan de provincie Limburg (€ 8 mln) en de provincie Drenthe (€ 19,4 mln). Daarnaast is een budget van € 4,8 mln overgeheveld naar het provinciefonds voor het project Brainport Eindhoven. Dit betreft de herstructurering en ontsluiting van het bedrijventerrein De Run Oost door gemeente Veldhoven. Verder lopen er een paar projecten waarvoor eindbetaling in 2016 was voorzien door naar 2017.

  • Voor de onderuitputting op de PAS ad. € 2,5 mln, zie de toelichting onder «Opdrachten». Daarnaast heeft een budgetoverheveling plaats gevonden van circa € 1,2 mln naar Artikel 16 voor een programma in dit kader dat bij RIVM loopt.

  • Er is sprake van onderuitputting op het onderdeel Westerschelde (€ 7 mln) omdat het begrote bedrag een reservering was voor risico’s van meerkosten die door vertraging niet in 2016 aangesproken hoefde te worden.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De hogere bijdrage aan Staatsbosbeheer (SBB) van € 3,6 mln heeft voor € 2 mln betrekking op de overeenkomst over de uittreed vergoeding met het Recreatieschap Midden Delfland (zie toelichting hiervoor onder Subsidies), als bijdrage in de ontwikkelingsagenda in het werkingsgebied van het Recreatieschap. Daarnaast meerwerkopdrachten voor deelprojecten van LIFE-IP en loonprijsbijstelling.

Bijdragen aan agentschappen

De hogere uitgaven voor RVO.nl door meerwerkopdrachten voor onder andere afronding inrichtingskosten van het Agrarisch Natuur en landschapsbeheer (ANLb) die noodzakelijk zijn voor de implementatie van het nieuwe collectieve stelsel van ANLb, de nieuwe natuurwetgeving en voor de natuurambitie grote wateren.

Toelichting op de ontvangsten

  • De hogere ontvangsten op Verkoop gronden van € 9,3 mln door de opbrengst van de verkoop van grond via het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).

  • De hogere Overige ontvangsten van € 18,6 mln heeft voor € 8,6 mln betrekking op verkoop van grond via BBL. En verder onder andere op een terugontvangst van RVO.nl over de afrekening van het jaar 2015.

19 Toekomstfonds

Algemene Doelstelling

Versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend MKB en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven en verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat.

De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een financierende en faciliterende rol, samenhangend met de stimulerende, regisserende en faciliterende rollen zoals vermeld in de artikelen 12 en 13 van deze begroting:

Financieren/faciliteren

  • Het mede-financieren van investeringen in R&D en innovatie.

  • Het faciliteren van toegang tot en financieren van (risico)kapitaal voor bedrijven.

  • Het mede-financieren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

Beleidsconclusies

Toekomstfondskrediet

In 2016 heeft de eerste tender toekomstfondskrediet (TOF) geresulteerd in financiering voor 10 projecten. Met € 40 mln aan toegezegd krediet wordt circa € 135 mln aan investeringen in onderzoeksfaciliteiten ondersteund. Verder zijn in 2016 maatregelen getroffen voor het beschikbaar stellen van financiering voor fundamenteel en toegepast onderzoek en innovatieve starters door middel van een tweede tender van de TOF, uitbreiding van de regeling Vroege fasefinanciering en een tender voor Smart Industry. Naar verwachting worden deze initiatieven in 2017 gerealiseerd.

Dutch Venture Initiative

Participatiemaatschappij Oost werkt samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) en het Ministerie van Economische Zaken aan het Dutch Venture Initiative om de toegang tot financiering te verbeteren voor snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Voor ondernemingen met groeiambities blijft de beschikbaarheid van risicokapitaal cruciaal. Venture capital fondsen zijn met hun risicokapitaalverstrekking bij uitstek financiers van snelgroeiende innovatieve ondernemingen. Bedrijven gefinancierd met venture capital groeien bovengemiddeld. DVI-1 heeft geleid tot 15 nieuwe hoogwaardige risicokapitaalfondsen met financiering uit de private markt, waaronder ook initiatieven waar provincies bij betrokken zijn. DVI-1 heeft daarmee al haar middelen gecommitteerd. Het Europese Investeringsfonds (EIF) heeft voor het tweede DVI-fonds € 100 mln beschikbaar gesteld en via PPM Oost stelt het Ministerie van Economische Zaken ook € 100 mln beschikbaar. Dit fonds is in april 2016 gestart met een omvang van € 200 mln en heeft haar eerste fondsinvesteringen al gerealiseerd.

Budgettaire gevolgen van beleid artikel 19 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 20151

Realisatie

2016

Vastgestelde

begroting 2016

Verschil

VERPLICHTINGEN

194.439

166.591

158.184

8.407

UITGAVEN

78.451

125.418

164.741

– 39.323

         

Leningen

72.401

118.571

159.418

– 40.847

I MKB-FINANCIERING

       

Volledig revolverend

       

Dutch Venture Initiative/Fund of Funds

3.000

26.000

36.700

– 10.700

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

 

15.144

0

15.144

         

Gedeeltelijk revolverend

       

Innovatiekrediet

45.178

39.910

41.025

– 1.115

Risicokapitaal (seed capital)

14.856

16.538

20.079

– 3.541

Vroege fasefinanciering

9.367

10.555

11.614

– 1.059

         

II INVESTERINGEN IN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK

Met vermogensbehoud

       

Fundamenteel en toegepast onderzoek

 

10.424

50.000

– 39.576

         

III Staatsobligaties Toekomstfonds

       
         

Subsidies

       

IV Reëel rendement voor onderzoek

       
         

Bijdragen aan agentschappen

6.050

6.847

5.323

1.524

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

6.050

6.847

5.323

1.524

         

ONTVANGSTEN

49.428

138.848

32.088

106.760

MKB-FINANCIERING BESTAND INSTRUMENTARIUM

       

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

10.000

114.567

0

114.567

Fund of Funds (DVI I/Business Angels)

       

Innovatiekredieten

24.920

13.806

25.388

– 11.582

Seed

14.508

10.467

6.700

3.767

Vroege fasefinanciering

 

7

0

7

         

MKB-FINANCIERING INCIDENTELE MIDDELEN

       

Ontvangsten DVI II

       
         

Ontvangsten fundamenteel en toegepast onderzoek

       
         

Renteontvangsten Toekomstfonds

       
X Noot
1

Tot en met 2014 werd het Innovatiefonds op artikel 12 verantwoord.

Toelichting op de verplichtingen

De verplichtingenrealisatie is € 8,4 mln hoger dan geraamd in de oorspronkelijke begroting. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn gelegen in:

  • Een lagere verplichtingenrealisatie bij het Innovatiekrediet dan geraamd (– € 10 mln). Dit is vooral te wijten aan de achterblijvende vraag naar Innovatiekrediet voor technische ontwikkelingsprojecten. De benutting van het Innovatiekrediet voor klinische ontwikkelingsprojecten lag daarentegen hoger dan voorgaande jaren. De benutting van het Innovatiekrediet met in totaal € 54,5 mln is in lijn met voorgaande jaren.

  • Een hogere verplichtingenrealisatie bij de Seedregeling (€ 5,8 mln). Dit betreft een saldo van de ontvangstenmeevaller uit 2015 (€ 12,1 mln) die in de 1e suppletoire begroting 2016 aan het Toekomstfonds is toegevoegd, het verschuiven van verplichtingenbudget naar 2017 (– € 4,1 mln) ten behoeven van het open te stellen plafond in 2017; en een lagere realisatie op de Seed doordat bij de voorjaarstender niet alle partijen voldeden aan de in de regeling gestelde voorwaarden, waardoor niet het volledige plafond kon worden benut.

  • Een hogere verplichtingenrealisatie van € 17,5 mln ten behoeve van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen: € 10 mln ten behoeve van het Innovatiefonds Noord Nederland (zie TK, 33 009, nr 18), een agiostorting van € 2 mln aan de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij en een bijdrage van € 5,5 mln als gevolg van de aan BOM Capital I uitgekeerde winst vanuit het door de BOM beheerde Life Sciences & Health Fund (TK, 29 697, nr. 24).

  • Een lagere verplichtingenrealisatie voor investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (– € 10 mln): De eerste tender Toekomstfondskrediet (TOF) heeft geresulteerd in € 40 mln toegezegd krediet. De resterende middelen zullen onder andere worden ingezet voor een tweede tender van de TOF, uitbreiding van de regeling Vroege fase financiering en een tender voor Smart Industry. Naar verwachting worden deze initiatieven in 2017 gerealiseerd.

  • Een hogere verplichtingenrealisatie voor de regeling Vroege fase financiering (€ 3,6 mln). De toezegging aan Stichting Technische Wetenschappen voor de uitvoering van de regeling Vroege fase financiering gericht op academische en hbo starters is voor de jaren 2016 en 2017 in één keer gedaan. Hiervoor is het verplichtingenbudget in 2016 verhoogd.

  • De bijdrage RVO.nl is met € 1,5 mln verhoogd voor de uitvoering van het Innovatiekrediet, de vroege fase financiering, de Seed en het Toekomstfondskrediet.

Toelichting op de uitgaven

De uitgavenrealisatie is € 39,3 mln lager dan de oorspronkelijke raming. Dit is voor al te wijten aan de lagere realisatie op leningen. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn gelegen in:

  • Lagere uitgaven voor het Dutch Venture Initiative (– € 10,7). De omvang van de uitgaven in het kader van het Dutch Venture Initiative worden bepaald door de investeringen van de fondsen in hun portfolio-bedrijven. Deze investeringen fluctueren in aantal en omvang. Vooraf zijn deze fluctuaties niet precies te ramen. Aangezien sprake is van een fondsconstructie blijven deze middelen beschikbaar binnen het Toekomstfonds.

  • Hogere uitgaven voor de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (€ 15,1 mln). Dit betreft € 10 mln ten behoeve van het Innovatiefonds Noord Nederland (TK, 33 009, nr 18), een agiostorting van € 2 mln aan de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij en een bijdrage van € 3,2 mln als gevolg van de aan BOM Capital I uitgekeerde winst vanuit het door de BOM beheerde Life Sciences & Health Fund (TK, 29 697, nr. 24).

  • Lagere uitgaven voor investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (– € 39,6 mln). Er zijn in 2016 voor € 40 mln aan verplichtingen aangegaan. De uitfinanciering hiervan zal diverse jaren in beslag nemen. De niet uitgegeven middelen zullen in de 1e suppletoire begroting 2017 over de komende jaren worden gespreid.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming 2015

Realisatie 2015

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

39

2013

>30

33

>30

32

RVO.nl

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

156

2013

>120

119

>120

136

RVO.nl

Aantal participaties via SEED en DVI/Fund of Funds1

44

2013

45

50

45

81

RVO.nl/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Dutch Venture Initiative/Fund of Funds

(x € 1 mln)1

390

2013

390

553

390

744

RVO.nl/EIF

Aantal ondernemers dat Vroege Fase Financiering gebruikt2

40

40

>30

37

RVO.nl/STW

X Noot
1

De cijfers over 2015 zijn aangepast ten opzicht van het jaarverslag 2015 vanwege een aanpassing in de definitieve realisatiewaarden van de Seed-regeling. De cijfers voor het Dutch Venture Initiative zijn gebaseerd op de rapportage tot en met 30 september 2016.

X Noot
2

Bij het vaststellen van het aantal ondernemers/ondernemingen dat gebruik maakt van Vroege Fase Financiering is uitgegaan van het aantal committeringen. Het realisatiecijfer 2015 is aangepast ten opzichte van het jaarverslag 2015, omdat voor het deel van de regeling dat wordt uitgevoerd door RVO.nl nog niet werd uitgegaan van de committeringen.

Bedragen x € 1 mln

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Realisatie 2016

Bron

Verstrekte leningen onderzoeksinfrastructuur

n.v.t.

n.v.t.

40

40

RVO.nl

Uitgelokte investeringen in onderzoeksinfrastructuur

n.v.t.

n.v.t.

> 40

135

RVO.nl

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten in het kader van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen liggen € 114,6 mln boven de oorspronkelijke raming. De ontvangsten in het kader van de verkoop van de aandelen LIOF aan de provincie Limburg betroffen in totaal € 40 mln (TK, 28 165, nr. 211). De ontvangsten in het kader van de verkoop van de aandelen NOM aan de drie noordelijke provincies betrof in totaal € 61,4 mln (TK, 29 697, nr. 24). Er werd € 10 mln dividend ontvangen van de NOM. Daarnaast werd de uitgekeerde winst vanuit het door de BOM beheerde Life Sciences & Health Fund (€ 3,2 mln) aan BOM Capital I via de EZ-begroting verwerkt (TK, 29 697, nr. 24).

De ontvangsten voor het Innovatiekrediet lagen € 11,6 mln onder de raming. De terugontvangsten op het Innovatiekrediet fluctueren jaarlijks. Gestreefd wordt dat tenminste 60% van het totaal aan verstrekte kredieten door bedrijven wordt terugbetaald. Dit streefcijfer wordt in de praktijk nog steeds behaald. De lagere terugontvangsten in 2016 worden onder andere veroorzaakt door een aantal vervroegde aflossingen in eerdere jaren, waardoor de aanvankelijk geraamde ontvangsten in 2016 maar deels gerealiseerd konden worden.

De ontvangsten van de Seed lagen € 3,8 mln boven de raming. De geraamde terugontvangsten Seed zijn gebaseerd op een inschatting. Het is moeilijk vooraf in te schatten wanneer de terugontvangsten precies plaats zullen vinden. Dit hangt af van het tijdstip dat participaties van het startersfonds worden verkocht. Dit jaar is het bedrag hoger uitgevallen door enkele verkopen.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

40 Apparaat

Op dit artikel zijn de personele- en materiële uitgaven en ontvangsten van EZ geraamd, voor zover die betrekking hebben op het kerndepartement (Directoraten-Generaal en stafdirecties) en de diensten van EZ (ACM6, CPB, SodM en PIANOo).

Budgettaire gevolgen: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

485.269

406.130

390.795

374.245

423.578

380.243

43.335

UITGAVEN

485.050

410.616

390.795

374.245

423.578

380.243

43.335

               

Personele uitgaven

318.575

270.869

253.428

248.694

265.798

252.733

13.065

waarvan eigen personeel

251.283

224.173

225.397

199.484

215.140

206.892

8.248

waarvan externe inhuur

9.375

6.546

7.004

8.364

10.205

6.090

4.115

Waarvan overige personele uitgaven

57.917

40.150

21.027

40.846

40.453

39.751

702

Materiële uitgaven

166.475

139.747

137.367

125.551

157.780

127.510

30.270

waarvan ICT

11.119

18.383

9.678

6.255

9.137

7.065

2.072

waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU)

45.848

34.946

52.083

38.878

36.899

40.722

– 3.823

waarvan SSO DICTU

29.612

43.812

42.046

53.500

55.228

35.251

19.977

Waarvan overige materiële uitgaven

79.896

42.606

33.560

26.918

56.516

44.472

12.044

               

ONTVANGSTEN

22.016

25.776

31.607

42.425

27.742

32.526

– 4.784

Toelichting op de verplichtingen en uitgaven

Personeel

De personele uitgaven van het kerndepartement en de diensten zijn door diverse oorzaken € 13 mln hoger uitgevallen dan in de begroting 2016 is voorzien. Het afsluiten van de nieuwe CAO voor het Rijk leidt tot hogere uitgaven (€ 6 mln), evenals de overheveling van enkele markttoezichttaken van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) naar de Autoriteit Consument & Markt (€ 1,6 mln). Daarnaast is er meer dan € 4,1 mln uitgegeven voor externe inhuur. Deze overschrijding wordt voornamelijk verklaard door opdrachten aan derden bij de ACM, en het tijdelijk invullen van vacatures door externe inhuur bij de SodM.

Materieel

Op dit onderdeel zijn zowel de materiële uitgaven voor het kerndepartement als de bijdrage van artikel 40 aan de uitvoerende agentschappen DICTU en RVO.nl opgenomen. De materiële uitgaven zijn ruim € 30 mln hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaken van de hogere uitgaven zijn:

  • Verhoging van de bijdrage aan DICTU van € 20 mln. De hogere kosten worden voornamelijk veroorzaakt door een vertraging van het in productie nemen van de Cloud Infrastructuur, licenties voor Microsoft Office en Oracle, hogere uitgaven voor het programma Consolidatie Datacenters, kosten van het CAO-loonakkoord en hogere ICT-uitgaven in verband met de verlenging van werkplekcontracten met Cap Gemini.

  • Vervroegde aflossing van de egalisatieschuld aan het Rijksvastgoedbedrijf (€ 9,5 mln).

  • Hogere kosten bij RVO.nl gerelateerd aan ICT-investeringen en de restant frictiekosten van eerdere fusies (€ 11,1 mln).

Naast hogere uitgaven staan lagere uitgaven (€ 11,1 mln) voor FM-Haaglanden. In verband met de centrale bekostiging van FM-Haaglanden is het budget voor FM-Haaglanden overgeheveld van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken naar de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Toelichting op de ontvangsten

De lagere ontvangsten worden voornamelijk veroorzaakt doordat geraamde retributie inkomsten bij SodM voor een bedrag van € 3 mln niet konden worden gerealiseerd. De grondslagen hiervoor zijn onderdeel van de nieuwe Mijnbouwwet (en de daaraan gekoppelde nieuwe Europese veiligheidsrichtlijn). Deze nieuwe wet was in 2016 nog niet aangenomen. Daarnaast kon bij ACM een deel van de kosten van 2015 niet worden doorbelast en waren de ontvangsten van de fusiemeldingen lager dan geraamd vanwege een geringer aantal meldingen dan verwacht.

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten van EZ-organisatie (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Totaal apparaat EZ

             
                 

1.

Departement

             
 

Kerndepartement (beleid + staf)

412.217

332.696

298.661

291.083

327.705

296.933

30.772

 

Apparaatsuitgaven diensten:

             
 

Centraal Planbureau (CPB)

13.751

13.559

14.852

14.877

17.668

14.743

2.925

 

Autoriteit Consument en Markten (ACM)

 

55.295

67.879

57.950

65.479

59.736

5.743

 

Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

7.094

6.911

7.074

7.811

9.021

7.741

1.280

 

PIANOo (exclusief Programma)

2.522

2.155

2.329

2.523

3.705

1.090

2.615

                 

2.

Agentschappen

             
 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

382.519

375.314

395.615

468.189

501.009

432.347

66.958

 

Agentschap Telecom

28.480

30.223

30.465

32.081

40.578

33.993

6.585

 

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

121.289

147.173

188.891

227.332

235.923

188.200

46.010

 

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

253.696

265.192

303.408

313.182

312.680

285.347

27.333

                 

3.

ZBO’s en RWT’s

             
 

Centraal Bureau voor de Statistiek

184.653

183.930

175.202

180.159

1

148.746

 
 

Stichting COVA

1.256

1.203

1.214

1.448

1.402

1.448

– 46

 

VSL inclusief Verispect

13.713

13.395

13.395

       
 

Raad voor de Accreditatie

11.196

11.779

12.233

13.968

13.856

14.715

– 859

 

Bestuur Autoriteit Consument en Markt

505

669

695

375

637

375

262

 

TNO

580.096

566.240

424.261

420.596

418.787

432.819

– 14.032

 

Staatsbosbeheer

63.766

60.733

59.551

62.336

67.227

65.568

1.659

 

Raad voor de Plantenrassen

918

894

679

835

681

632

49

 

Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

9.749

12.920

12.508

12.445

14.120

15.111

– 991

 

Kamer van Koophandel

 

207.131

175.700

175.889

176.5032

190.810

– 14.307

 

Wageningen Research (voorheen Dienst Landbouwkundig Onderzoek)

236.600

235.700

233.474

219.401

3

222.100

 
X Noot
1

Realisatie 2016 van het CBS is nog niet beschikbaar.

X Noot
2

Exclusief afschrijvingskosten en transitiekosten.

X Noot
3

Realisatie 2016 van Wageningen Research is nog niet beschikbaar

Invulling taakstelling (bedragen x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling Rijksdienst

45.267

79.141

102.698

102.698

         

Totaal kerndepartement en diensten

17.206

24.631

35.089

35.089

Agentschappen

       

DICTU

3.193

5.506

7.422

7.422

AT

289

552

845

845

RVO.nl

9.823

15.665

19.551

19.551

NVWA

503

1.227

1.480

1.480

Totaal Agentschappen

13.808

22.950

29.298

29.298

ZBO’s en RWT’s

       

CBS

4.627

10.556

12.869

12.869

Verispect/VSL

555

1.113

1.330

1.330

TNO

3.026

6.903

8.416

8.416

KvK

1.618

3.691

4.500

4.500

DLO

2.912

6.643

8.099

8.099

SBB

827

1.886

2.299

2.299

overig

688

768

798

798

Totaal ZBO’s en RWT’s

14.253

31.560

38.311

38.311

41 Nominaal en Onvoorzien

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Budgettaire gevolgen (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde Begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

0

0

0

0

0

0

0

UITGAVEN

0

0

0

0

0

0

0

               

41.10 Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

41.20 Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

41.30 Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

41.40 In te vullen posten

0

0

0

0

0

0

0

Toelichting

Op dit artikel is geen sprake van realisatie. Bij de 1e suppletoire begroting 2016 is een loon- en prijsbijstelling uitgekeerd. Deze bijstelling is bij 2e suppletoire begroting 2016 toebedeeld naar de relevante onderdelen.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). De BVP heeft conform de Comptabiliteitswet 2001 het karakter van een uitzonderingsrapportage. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management controlsysteem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie onderdelen:

  • 1. uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen: (a) rechtmatigheid, (b) totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, (c) financieel en materieel beheer en (d) overige aspecten van de bedrijfsvoering,

  • 2. rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen en

  • 3. belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering.

1. Uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen

a. Rechtmatigheid

Vanuit de bij EZ bekende informatie zijn er geen fouten en onzekerheden op de artikelen van hoofdstuk XIII Economische Zaken of het totaal van de agentschappen die gerapporteerd moeten worden.

EZ heeft de Tweede Kamer per brief op 20 december 2016 geïnformeerd over de begrotingswijzingen voor de uitgaven ten opzichte van de 2e suppletoire begroting 2016 (TK, 34 550 XIII, nr. 126). Deze brief had echter ook naar de Eerste Kamer moeten worden gestuurd. EZ heeft op 31 januari 2017 deze brief alsnog naar de Eerste Kamer gestuurd (EK, 34 550 XIII, C).

b. Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Vanuit de mij bekende informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen in de totstandkoming van niet-financiële verantwoordingsinformatie.

c. Financieel en materieel beheer

Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer

De AR heeft in haar rapportage bij de verantwoording EZ 2015 het inkoopbeheer bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als een onvolkomenheid aangemerkt. De NVWA heeft in 2016 een geactualiseerd verbeterplan opgesteld waarmee een vervolg werd gegeven aan de acties die in 2015 in gang zijn gezet. De ADR heeft eind 2016 een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoering van het verbeterplan en geconstateerd dat de door de NVWA getroffen maatregelen zijn ingericht en werken.

Nationale verklaring

Met de Nationale Verklaring geeft de Minister van Financiën, namens het kabinet, jaarlijks aan de Europese Commissie (EC) en de Tweede Kamer een verklaring af over het financieel beheer van middelen uit de Europese fondsen en de rechtmatigheid van financiële transacties en openstaande vorderingen (tot op het niveau van begunstigden). EZ heeft 28 februari 2017 de deelverklaringen voor de gezamenlijke Europese Landbouwfondsen en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling aan de Minister van Financiën afgegeven. Deze deelverklaringen bevatten geen beperkingen.

d. Overige aspecten in de bedrijfsvoering

Informatiebeveiliging

EZ heeft, conform de richtlijnen van BZK, op 21 februari 2017 een «in control» verklaring afgegeven over informatiebeveiliging in 2016. Alle kritieke informatiesystemen van EZ zijn beoordeeld op hun compliancy met de Baseline Informatiebeveiliging Rijk.

EZ heeft één risico op het gebied van Informatiebeveiliging geclassificeerd als «zeer hoog». Dit betreft het toegangsbeheer tot file-shares. Hiervoor is in 2016 een verbeterprogramma gestart om waar mogelijk file-shares op te heffen en het opnieuw instellen van autorisaties. Dit wordt in 2017 afgerond.

Daarnaast zijn door EZ enkele risico’s geclassificeerd als «hoog». Het betreft het beheer van toegang tot bestanden, twee-factor authenticatie bij telewerken (bijvoorbeeld: het gebruik van een token en een wachtwoord) en de beveiliging van e-mail op mobiele apparaten. Ook voor deze risico’s zijn in 2016 verbeterprogramma’s gestart om onder meer zogenaamde soft tokens voor telewerkplekken in te voeren.

2. Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies

RVO.nl is de uitvoerder van subsidieregelingen voor bedrijven. Uit actuele risicoanalyses blijkt dat voor alle subsidieregelingen opgenomen in de Regeling nationale EZ-subsidies het (rest)risico van misbruik- of oneigenlijk gebruik door begunstigden als laag/aanvaardbaar is gekwalificeerd.

Bestaande maatregelen om subsidiefraude te bestrijden zijn onder andere: de tijdige opstelling van risicoanalyses ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies door begunstigden, het in voorkomende gevallen opvragen van controleverklaringen bij subsidieverantwoordingen, het bijhouden van een register van ernstige onregelmatigheden en het via de fraudecoördinator van RVO.nl melden van vermoedens van fraude bij het OM.

Grote ICT projecten

Sinds enkele jaren informeert het Ministerie van BZK de Tweede Kamer over departementale grote ICT-projecten. Met ingang van 2015 geldt deze rapportageplicht voor alle projecten waarvan de ICT-kosten tenminste € 5 mln bedragen. In 2016 zijn binnen EZ:

2 grote ICT-projecten afgerond:

  • AERIUS-II (Programmatische Aanpak Stikstof);

  • Migratie BBR (onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid).

1 groot ICT-project gestopt:

  • Ontwikkeling van een service voor zaakgericht werken (ZGW-service).

3 grote ICT-projecten gestart:

  • Nieuwe Cloudwerkplek voor EZ;

  • Kern Gezond (KvK);

  • Phoenix (CBS).

6 grote ICT-projecten waren en bleven in uitvoering:

  • Blik op NVWA 2017 (onderdeel van het verbeterplan NVWA);

  • Elektronische Dienstverlening Uitvoering (EDU);

  • Carmen (relatiebeheer bij RVO.nl);

  • DICTU-Cloud (onderdeel van de Rijkscloud);

  • Gamma (vernieuwing van diverse systemen bij Agentschap Telecom);

  • AMRI (vernieuwing bancair systeem ten behoeve van garantstellingen RVO.nl).

In 2016 zijn voor het eerst toetsen door het Bureau ICT-Toetsing (BIT-toetsen) van EZ-projecten gepubliceerd: Blik op NVWA 2017 en de ZGW-service. Eind 2016 is het programma Blik op NVWA onderworpen aan een hertoets. De resultaten hiervan zullen in 2017 worden gepubliceerd. De drie nieuwe projecten op de lijst zullen begin 2017 aan een BIT-toets worden onderworpen.

Over de stand van zaken ten aanzien van alle genoemde projecten wordt in het Rijksdashboard gerapporteerd. De risico’s voor de uitvoering, waaronder eventuele privacy-risico’s, maken daar onderdeel van uit. De stand van zaken bij deze projecten geeft geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen.

Externe inhuur

Het kabinet heeft, naar aanleiding van de motie Roemer, een norm voor externe inhuur gesteld van 10% van de personele uitgaven. Het inhuurpercentage van EZ, inclusief flexibele schil, over 2016 komt uit op 10,7% (exclusief RVO.nl, dat vanwege een wisselend opdrachtenpakket relatief veel externe inhuur heeft, is dit 5,5%). Ten opzichte van 2015 is het inhuurpercentage van EZ in 2016 met 0,1% gedaald.

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) adviseert het departementaal management over de bedrijfsvoering waaronder het auditbeleid. Het AC bestaat uit de SG (voorzitter), pSG, twee DG’s, en twee externe leden. De directeuren FEZ en ADR ondersteunen het AC. In 2016 is onder andere gesproken over het auditplan van de ADR, (half)jaarrapportages van FEZ, ADR en AR en resultaten naar aanleiding van onderzoeken door de EC en ERK. Daarnaast is tijdens elk overleg een strategisch onderwerp aan de orde gekomen (onder andere: Energierapport 2015, beleidsevaluaties, stand van zaken Plan van Aanpak Inkoopbeheer NVWA).

3. Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

In 2016 is EZ samen met de ADR gestart met IT tooling om het financieel beheer door middel van geautomatiseerde tools zoals proces mining, te ondersteunen.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2016 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) Bedragen x € 1.000
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplich-tingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplich-tingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplich-tingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

10.109.867

4.894.512

6.783.470

21.581.231

5.055.932

3.197.153

11.471.364

161.420

– 3.586.317

                     
 

Beleidsartikelen

9.729.624

4.514.269

6.750.944

21.157.653

4.632.354

3.169.411

11.428.029

118.085

– 3.581.533

11

Goed functionerende economie en markten

183.401

184.622

59.934

193.012

194.204

103.840

9.611

9.582

43.906

12

Een sterk innovatievermogen

488.218

528.564

45.449

505.875

527.689

56.154

17.657

– 875

10.705

13

Een excellent ondernemingsklimaat

1.836.110

265.166

61.952

1.063.313

278.569

56.243

– 772.797

13.403

– 5.709

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

5.432.919

1.820.326

6.386.411

17.514.501

1.824.624

2.546.908

12.081.582

4.298

– 3.839.503

15

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

     

23.005

8.470

 

23.005

8.470

 

16

Concurrerende, duurzame, veilige

agro-, visserij- en voedselketens

636.548

544.121

64.078

673.900

642.217

136.431

37.352

98.096

72.353

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

842.665

796.001

75

822.287

809.103

299

– 20.378

13.102

224

18

Natuur en Regio

151.579

210.728

100.957

195.169

222.060

130.688

43.590

11.332

29.731

19

Toekomstfonds

158.184

164.741

32.088

166.591

125.418

138.848

8.407

– 39.323

106.760

                     
 

Niet-beleidsartikelen

380.243

380.243

32.526

423.578

423.578

27.742

43.335

43.335

– 4.784

40

Apparaat

380.243

380.243

32.526

423.578

423.578

27.742

43.335

43.335

– 4.784

41

Nominaal en Onvoorzien

                 

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingsstaat 2016 inzake de baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) Bedragen x € 1.000

Omschrijving

(1)

Vastgestelde begroting

(2)

Realisatie

2016

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

(4)

Realisatie 2015

Agentschap Telecom

       

Totale baten

32.996

38.318

5.322

35.406

Totale lasten

33.718

40.843

7.125

33.617

Saldo van baten en lasten

– 722

– 2.525

– 1.803

1.789

         

Totale kapitaalontvangsten

5.000

0

– 5.000

0

Totale kapitaaluitgaven

5.572

2.421

– 3.151

1.254

Dienst ICT Uitvoering

       

Totale baten

204.200

253.844

49.644

240.223

Totale lasten

203.700

252.711

49.011

239.964

Saldo van baten en lasten

500

1.133

633

259

         

Totale kapitaalontvangsten

25.000

43.500

18.500

27.910

Totale kapitaaluitgaven

40.300

60.948

20.648

34.001

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

       

Totale baten

300.228

333.387

33.159

313.949

Totale lasten

300.397

323.106

22.709

324.671

Saldo van baten en lasten

– 169

10.281

10.450

– 10.722

         

Totale kapitaalontvangsten

17.715

18.518

803

31.816

Totale kapitaaluitgaven

41.752

33.377

– 8.375

27.098

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

       

Totale baten

445.450

515.898

70.448

484.176

Totale lasten

445.450

516.195

70.745

485.985

Saldo van baten en lasten

0

– 297

– 297

– 1.809

         

Totale kapitaalontvangsten

0

17.405

17.405

46.092

Totale kapitaaluitgaven

11.950

15.975

4.025

46.416

9. JAARVERANTWOORDING BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN PER 31 DECEMBER 2016

Aansluiting realisatie agentschappen met financiering door moederdepartement

Door een vergelijking van de «bijdrage moederdepartement (EZ)» uit tabel A met de bijdragen die vermeld zijn in de tabel B is de aansluiting te maken tussen de realisaties in de agentschapsparagraaf en de bijdragen die op de beleidsartikelen zijn gerealiseerd.

A – Realisatie agentschappen 2016 (bedragen x € 1.000)
 

Bijdrage moeder-

departement (EZ)

Bijdrage overige

departe-menten

Bijdrage

derden

Overige

baten

Totale

baten

Agentschap Telecom

16.487

425

21.173

233

38.318

Dienst ICT Uitvoering

221.689

31.264

891

 

253.844

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

141.146

80.378

95.052

16.811

333.387

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

338.928

120.940

42.245

13.785

515.898

Totaal

718.250

233.007

159.361

30.829

1.141.447

B – Bijdragen aan agentschappen per beleidsartikel (realisatie 2016)
Bedragen x € 1.000
 

Realisatie

Agentschap Telecom

17.516

art. 11 Goed functionerende economie en markten

14.570

art. 12 Een sterk innovatievermogen

235

art. 13 Een excellent ondernemingsklimaat

2.711

Dienst ICT Uitvoering

221.689

art. 11 Goed functionerende economie en markten

7.544

art. 13 Een excellent ondernemingsklimaat

0

art. 40 Apparaat

55.228

Bijdrage agentschappen en diensten

158.917

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

142.771

art. 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

676

art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

152.451

art. 18 Natuur en Regio

9.856

art. 16 BTW-compensatie

– 5.300

af: Bijzondere baten

– 14.912

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

363.365

art. 11 Goed functionerende economie en markten

1.143

art. 12 Een sterk innovatievermogen

54.949

art. 13 Een excellent ondernemingsklimaat

33.328

art. 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

44.400

art. 15 Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

150

art. 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

148.985

art. 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

1.242

art. 18 Natuur en Regio

47.144

art. 19 Toekomstfonds

6.847

art. 40 Apparaat

25.177

Subtotaal

745.341

af: doorbelasting aan agentschappen door DICTU

– 158.917

Totale bijdrage EZ-begroting

586.424

Opmerkingen bij verschillen tussen realisatiestanden in tabel A en tabel B

Agentschap Telecom (AT)

De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 1,0 mln ten opzichte van van tabel A komt door het boeken van de bijdrage huisvesting € 0,3 mln als compensatiebedrag in de kosten, het project GDI waar een bedrag van € 0,6 mln wordt doorgeschoven naar boekjaar 2017 en verder zijn enkele kleine balansmutaties verwerkt € 0,1 mln.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De hogere bijdrage moederdepartement in tabel B van € 1,6 mln ten opzichte van van tabel A komt omdat voor een totaal bedrag van € 1,4 mln aan compensatie voor niet kostendekkende tarieven in beleidsartikel 16 is verwerkt, dat reeds in 2015 aan de NVWA is toegezegd. Voorts is sprake van (balans)mutaties, die per saldo € 0,2 mln bedragen.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

De bijdragen aan RVO.nl op de beleidsartikelen (€ 363,4 mln) zijn € 24,4 mln hoger dan de gerealiseerde omzet moederdepartement 2016 van RVO.nl (€ 338,9 mln). Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de bijdrage is verantwoord onder omzet derden (€ 16,1 mln SNL, dit betreft de provinciale bijdrage) en de bijzondere baten (€ 13 mln). Daarnaast is een bedrag van € 2,9 mln van de bijdrage een vereffening van een sinds 2015 openstaande vordering. Het resterende verschil van € 7,6 mln zal in 2017 verrekend worden met de EZ-opdrachtgevers.

Agentschap Telecom (AT)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap AT per 31 december 2016

Staat van baten en lasten (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Baten

       

Omzet moederdepartement

11.294

16.487

5.193

12.515

Omzet overige departementen

0

425

425

0

Omzet derden

21.352

21.173

– 179

22.532

Rentebaten

50

0

– 50

5

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

Bijzondere baten

300

233

– 67

354

Totaal baten

32.996

38.318

5.322

35.406

         

Lasten

       

Apparaatskosten

33.993

40.578

6.585

32.081

– personele kosten

21.293

25.631

4.338

20.531

waarvan eigen personeel

18.681

21.353

2.672

17.844

waarvan externe inhuur

778

2.350

1.572

859

waarvan overige personele kosten

1.833

1.927

94

1.828

– materiële kosten

12.700

14.948

2.248

11.550

waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

waarvan bijdrage aan SSO's

5.197

7.717

2.520

5.786

waarvan overige materiële kosten

7.503

7.230

– 273

5.763

Rentelasten

50

17

– 33

24

Afschrijvingskosten

1.600

1.093

– 507

1.914

– Immaterieel

100

0

– 100

155

– Materieel

1.500

1.093

– 407

1.759

Overige lasten

75

257

182

1.001

– dotaties voorzieningen

75

257

182

35

– bijzondere lasten

0

0

0

966

Correctie kosten GAMMA

– 2.000

– 1.102

898

– 1.403

Totaal lasten

33.718

40.843

7.125

33.618

         

Saldo van baten en lasten

– 722

– 2.525

– 1.803

1.788

Toelichting op het saldo van baten en lasten

In 2016 heeft AT zijn takenpakket uitgebreid met de (nieuwe) taken voor Waarborg en Metrologie (de overgang van voormalig Verispect naar AT), het Toezicht op de eIDAS7 (Elektronische Certificering) verordening en de secretariaatsfunctie voor de Commissie van Deskundigen ten behoeve van toezicht op het ETD (Elektronische Toegangsdiensten)-stelsel8. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van het toezicht op naleving leeftijdsgrenzen Kijkwijzer en het organiseren van controles voor de naleving van de registratie- en legitimatieplicht van opkopers van metalen. AT heeft om die reden bij 1e suppletoire begroting de baten en de lasten verhoogd met € 5,5 mln.

Het gerealiseerde saldo baten en lasten is ten opzichte van de vastgestelde begroting lager. Dit wordt veroorzaakt door een negatief resultaat op Caribisch Nederland, stijgende kosten Shared Service Organisaties (SSO's) en het gerealiseerde percentage externe inhuur.

Het negatieve resultaat op Caribisch Nederland (CN) bedraagt € 0,940 mln tegen een budgetneutraal begroot resultaat. Dit (eenmalig) verlies is een bewuste keuze geweest door de tarieven CN in 2016 met terugwerkende kracht te verlagen vanaf 1 januari 2015 om zo de post «te verrekenen met CN» af te bouwen. Het verlies op CN wordt gefinancierd vanuit de balanspost «Te verrekenen met Caribisch Nederland».

De stijgende kosten SSO’s bestaan voornamelijk uit ICT-kosten. Hier is de stijgende trend van de afgelopen jaren niet tot stilstand gekomen. Het percentage externe inhuur bedraagt 9% tegen een begroot percentage van 4%. De gemiddelde loonkosten stijgen hierdoor met 2,9%.

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement bestaat uit de vergoedingen die worden ontvangen van EZ voor de uitvoering van opdrachten.

Omzet moederdepartement (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Structurele bijdragen moederdepartement

       

Beleidsopdrachten

4.713

5.745

1.032

4.950

Toezichttaken

4.981

8.782

3.801

5.220

Subtotaal structurele bijdragen

9.694

14.527

4.833

10.170

         

Incidentele bijdragen

       

Projecten

1.600

1.960

360

789

subtotaal projecten

1.600

1.960

360

789

         

Verrekeningen op bijdragen

0

0

0

5

         

Totaal omzet moederdepartement

11.294

16.487

5.193

10.964

De hogere omzet op de structurele bijdragen wordt veroorzaakt door de nieuwe taken Waarborg en Metrologie (de overgang van voormalig Verispect naar AT), het Toezicht op de eIDAS (Elektronische Certificering) verordening en de secretariaatsfunctie voor de Commissie van Deskundigen ten behoeve van toezicht op het ETD (Elektronische Toegangsdiensten)-stelsel.

De incidentele bijdragen bestaan uit projecten die worden uitgevoerd voor beleidsdirecties. In 2016 is de omzet hoger dan begroot door de stijgende vraag vanuit de opdrachtgevers. Voorbeelden van projecten zijn: Digitale etherTV / DVB-T, Windmolens en Toekomst commerciële radio.

Omzet derden

Omzet derden (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Vergunninghouders en overige:

15.784

16.543

759

17.531

vaste verbindingen

3.000

3.081

81

4.618

mobiele communicatie

4.029

4.101

72

4.141

(openbare) (mobiele) elektronische communicatie

1.889

1.902

13

1.887

radiodeterminatie

39

31

– 8

34

radiozendamateurs

4

410

406

8

omroep

5.080

5.235

155

5.141

overige/verlengingen

37

55

18

0

examens

134

140

6

130

verklaringen, keuringen en erkenningen

4

4

0

4

randapparatuur

1.568

1.584

16

1.568

Satellietoperators

254

272

18

174

Ministerie van Defensie

1.285

1.285

0

1.285

Ministerie van IenM

475

461

– 14

475

Ministerie van VenJ

229

277

48

229

Registratie RZAM en Maritiem

2.255

1.939

– 316

0

Caribisch Nederland

1.070

397

– 673

2.836

         

Totaal omzet derden

21.352

21.173

– 179

22.531

De gerealiseerde omzet derden is lager dan de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door het stilvallen van de groei op de omzet vergunninghouders en een verlies op CN.

De omzet op vergunninghouders kende de afgelopen jaren een piek op ontvangsten op vooral de vaste verbindingen. In 2016 zien we dat er sprake is van stabilisatie van die omzet.

Voor de categorie CN geldt dat AT vanaf 10 oktober 2010 uitvoerder en toezichthouder is op het vlak van telecom op de BES eilanden. Voor de inspanningen die AT aldaar pleegt worden vergoedingen in rekening gebracht bij concessie- en machtiginghouders. Doordat AT enerzijds de kosten beperkt heeft weten te houden en doordat anderzijds de inkomsten ten gevolge van het toegenomen gebruik van telecom op de BES zijn gestegen is er een overdekking op de tarieven ontstaan. AT heeft om die reden de tarieven CN in 2016 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 verlaagd. Het resultaat van die reductie heeft als gevolg minder ontvangsten ten opzichte van de begroting. Structureel zijn de baten en lasten op CN in evenwicht.

Bijzondere baten

De realisatie in 2016 bestaat uit de opbrengsten voor de verkoop van dienstauto’s en personele baten die niet kunnen worden verrekend met P-Direkt.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de eerder genoemde uitbreiding van de organisatie (+ 46,7 fte) en door de stijging van de externe inhuur kosten vanwege de nieuwe taken. Hierdoor zijn de gemiddelde personeelskosten per fte 2,9% hoger dan begroot. De gerealiseerde gemiddelde bezetting in fte inclusief externe inhuur bedraag 324,5 fte (begroot: 274,4 fte).

Materiële kosten

De materiele kosten zijn € 2,2 mln hoger dan begroot. Deze stijging wordt voor € 1,3 mln verklaard door de toename van de reguliere beheerskosten ICT. Verder nemen de kosten van de ICT-projecten toe (€ 1,1 mln) en heeft het agentschap werkzaamheden laten uitvoeren door de Auditdienst Rijk (ADR) (€ 0,1 mln). De stijging van de huisvestingskosten voor € 0,3 mln is in 2016 voor hetzelfde bedrag gecompenseerd vanuit het moederdepartement.

Rentelasten

De rentelasten zijn lager dan begroot vanwege uitstel in investeringen voor het project GAMMA.

Afschrijvingskosten

Door uitgestelde investeringen zijn er geen afschrijvingen voor het project GAMMA. De geplande investeringen in het kantoorgebouw Groningen zijn eind 2016 uitgevoerd. De afschrijvingen hiervoor starten vanaf 2017.

Overige lasten

De bijzondere lasten bestaan uit de dotaties op de voorzieningen ambtsjubileum, dubieuze debiteuren en wachtgeld/FLO.

Correctie kosten GAMMA

Volgens afspraak in het doorlichtingsrapport AT van het Ministerie van Financiën d.d. 24 december 2013, zijn de in 2016 gemaakte kosten GAMMA ad € 1,1 mln in mindering gebracht op de kosten en rechtstreeks ten laste gebracht van de post «Te verrekenen met vergunninghouders».

Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2016

Balans 2015

Activa

   

Immateriële activa

0

0

Materiële vaste activa

   

*

grond en gebouwen

0

0

*

installaties en inventarissen

384

163

*

overige materiële vaste activa

5.132

4.301

Vlottende activa

   

*

Voorraden

0

0

*

Debiteuren

988

1.299

*

Overige vorderingen en overlopende activa

13.284

553

*

Liquide middelen

3.304

11.715

Totaal Activa

23.091

18.030

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

*

exploitatiereserve

1.662

1.625

*

onverdeeld resultaat

– 2.525

1.788

Voorzieningen

569

508

Leningen bij het MvF

111

308

Crediteuren

583

526

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

4.587

6.042

Te verrekenen met Caribisch Nederland

3.023

1.491

Overige schulden en overlopende passiva

15.082

5.741

Totaal Passiva

23.091

18.030

Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Boekwaarde

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde

 

1-1-2016

     

31-12-2016

           

Wachtgeld en FLO

0

18

18

0

0

Ambtsjubilea

508

116

55

0

569

Totaal

508

133

73

0

569

Ontwikkeling eigen vermogen (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

Omzet, excl. rente- en bijzondere baten

32.025

35.067

38.318

Gemiddelde omzet over 3 jaar

32.500

33.243

35.137

 

0

0

 

Toegestane exploitatiereserve

1.620

1.625

1.662

Resultaat

1.081

1.788

– 2.525

Eigen vermogen

2.701

3.413

– 863

Inclusief het resultaat is het eigen vermogen € 0,863 mln negatief. Conform de Regeling Agentschappen is het eigen vermogen uiterlijk bij eerste suppletoire begroting 2017 aangezuiverd.

Overige vorderingen en overlopende activa, liquide middelen en overige schulden en overlopende passiva

De mutaties op de posten overige vorderingen en overlopende activa, liquide middelen en overige schulden en overlopende passiva worden veroorzaakt door een wijzigingsbeschikking voor de kavel A2-eenmalig bedrag.

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

De post «Te verrekenen met vergunninghouders» geeft de schuld aan de vergunninghouders c.a. van Agentschap Telecom weer. Deze post is in 2016 met € 1,1 mln afgebouwd met de onderzoekskosten van een nieuw vergunningverleningssysteem (GAMMA) en er is € 0,5 mln terugbetaald aan vergunninghouders point-point-straalverbindingen.

De post wordt in het boekjaar 2017 (na resultaatsbestemming 2017) volledig afgebouwd conform afspraak met het Ministerie van Financiën door de middelen aan te wenden voor de verdere ontwikkeling van GAMMA en door het niet laten stijgen van vergunningstarieven in 2017.

Te verrekenen met Caribisch Nederland

Deze post is vergelijkbaar met de post «Te verrekenen met vergunninghouders c.a.», maar dan specifiek voor de vergunninghouders in CN. Om de post af te bouwen zijn de tarieven met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015 verlaagd. Dit heeft in 2016 geleidt tot een verlies van € 0,940 mln.

Aandeel moederdepartement, overige departementen en derden in vorderingen en schulden (bedragen x € 1.000)
 

moeder-departement

overige departementen/ agentschappen

derden

Debiteuren

0

0

988

Overige vorderingen en overlopende activa

0

61

13.223

Liquide middelen

0

3.304

0

totaal vorderingen

0

3.364

14.211

Crediteuren

0

37

546

Overige schulden en overlopende passiva

10.674

1.095

3.314

totaal schulden

10.674

1.131

3.860

Kasstroomoverzicht (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

         

1

Rekening-courant RHB 1 januari + stand depositorekeningen

7.368

11.715

4.347

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

25.897

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 31.887

 

2

Totaal operationele kasstroom

878

– 5.990

– 6.868

 

Totaal investeringen (–/–)

– 5.000

– 2.145

2.855

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3

Totaal investeringskasstroom

– 5.000

– 2.145

2.855

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

– 78

– 78

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 572

– 198

374

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

5.000

0

– 5.000

4

Totaal financieringskasstroom

4.428

– 276

– 4.704

5

Rekening-courant RHB 31 december + stand depositorekeningen

7.674

3.304

– 4.370

De operationele kasstroom is lager dan begroot door het negatieve resultaat 2016, de lagere afschrijvingen en het werkkapitaal (het saldo van de balansposten overige vorderingen en overlopende activa en overige schulden en overlopende passiva).

De investeringen zijn lager dan begroot. Zoals aangegeven wordt dit veroorzaakt door het uitstellen van de investeringen voor het project GAMMA. Het agentschap heeft in het boekjaar 2016 geinvesteerd in electronische apparatuur € 1,0 mln, auto’s € 0,5 mln, hardware € 0,3 mln en diversen € 0,3 mln.

Voor de financiering van de investeringen heeft het agentschap geen beroep gedaan op de leenfaciliteit. Dit zorgt voor een negatieve totale financieringskasstroom van – € 276.000.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december
   

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Begroting 2016

Inputindicatoren

           

Kernindicatoren

           

Verhouding direct/indirect (in fte)

 

174,9 / 74,9

177,4 / 82,8

176,5 / 75,6

236,9 / 87,6

191,4 / 82,9

Verklarende/ achterliggende variabelen

           

Personeelskosten per fte (in €)

 

70.395

70.931

72.415

73.048

70.931

Totaal aantal fte's (excl externe inhuur)

 

237,3

248,4

244,1

296,2

263,4

Kosten inhuur externen (PAO-definitie; x € 1.000)

 

947

568

859

2.350

778

Outputindicatoren

           

Uurtarief (wijziging in reële termen)

 

– 1,47%

– 0,66%

– 0,69%

– 1,22%

0,00%

Aantal declarabele uren (per fte en totaal)

 

1.450/ 1.660

1.450/ 1.660

1.450/ 1.660

1457/ 1.667

1.450/ 1.660

Aantal werkbare /beschikbare uren:

           

– werkbare uren

 

1.829

1.829

1.829

1.836

1.829

– bruto beschikbare uren

 

1.660

1.660

1.660

1.667

1.660

– netto beschikbare uren

 

1.585

1.585

1.585

1.592

1.585

Verklarende/ achterliggende variabelen

           

Bedrijfsresultaat (x € 1.000)

 

803

1.081

1.789

2.525

722

Omzet

 

33.101

32.526

35.406

38.318

32.996

Kwaliteitsindicatoren

           

Kernindicatoren

           

Klanttevredenheid:

 

3,9

Niet in 2014

Niet in 2015

Niet in 2016

>3,5

Doorlooptijd primaire processen:

           

Vergunningaanvragen 95% binnen

8 weken

99%

89%

94%

96%

95%

 

6 weken

0

86%

89%

95%

0

 

4 weken

0

79%

82%

93%

0

 

2 weken

0

70%

62%

89%

0

             

Reactietijd storingsklachten

norm

         

Klachten van levensbelang ≤ 4 uur

100%

100%

100%

95%

100%

100%

Klachten van maatschappelijk belang ≤ 12 uur

98%

97%

75%

91%

100%

98%

Klachten van individueel belang ≤ 3 werkdagen

80%

95%

85%

82%

100%

90%

             

Gegrond verklaarde bezwaarschriften aantal

norm

9

11

5

42

0

 

≤ 5%

2%

6%

4%

5%

<5%

Aantal klachten

 

3

3

7

7

<7

Medewerkertevredenheid

 

7

niet in 2014

6,7

niet in 2016

>7

Verklarende/ achterliggende variabelen

           

Ziekteverzuim

≤ 4,3%

4,2%

3,0%

3,8%

4,7%

<4,1%

Toelichting op de prestatie-indicatoren

Reactietijd stroringsklachten

Het proces op de reactietijd storingsklachten heeft in 2016 goed gefunctioneerd. Storingsmeldingen kunnen 24/7 door iedereen (burgers, bedrijven en overheden) worden ingediend, buiten kantooruren via de webapplicatie en het externe callcenter. De inspecteur die bereik- en beschikbaar is (BBD) reageert altijd snel op een semafoonoproep. De intake (eerste behandeling) van prio 2 en 4 meldingen (en prio1 meldingen tijdens kantooruren) wordt dagelijks gedaan en op de dag ook niet op één moment. Alle werkdagen wordt de hele dag gecontroleerd of er meldingen zijn binnen gekomen.

Gegrond verklaarde bezwaarschriften

In 2016 zijn er 42 bezwaren gegrond verklaard. Dit is 5% van de totaal afgehandelde bezwaarschriften (820). Er zijn ook 6 bezwaarschriften gedeeltelijk gegrond verklaar (0,8%). Het grootste aandeel van deze gegrondverklaringen is gelegen in factuurzaken waarin ten onrechte een factuur is opgelegd of waar de factuur in eerste instantie naar een verkeerd adres is gestuurd. Ook zijn er een paar bezwaarzaken op bestuurlijke boetes op het gebied van illegale FM gedeeltelijk gegrond verklaard waar de opslagen van de basisboete zijn afgetrokken wegens een uitspraak van het CBb.

Ziekteverzuim

Het ziekteverzuim is met 4,7% ruim boven de norm. Dit heeft inmiddels geleid tot een set aan maatregelen om het verzuim terug te dringen. De kern hiervan wordt gevormd door een nieuw preventief arbobeleid en gerichte aanpak via de arbodienst en de Sociaal Medische Teams.

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap DICTU per 31 december 2016

Staat van baten en lasten (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Vastgestelde begroting 2016

Realisatie

2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

2015

Baten

       

Omzet moederdepartement

173.400

221.689

48.289

210.944

Omzet overige departementen

30.000

31.264

1.264

28.144

Omzet derden

800

891

91

1.135

Rentebaten

0

0

0

0

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

204.200

253.844

49.644

240.223

         

Lasten

       

Apparaatskosten

188.200

235.923

47.723

227.332

Personele kosten

101.400

144.404

43.004

136.879

 

Waarvan eigen personeel

52.300

46.221

– 6.079

40.847

 

Waarvan externe inhuur

2.600

4.584

1.984

7.546

 

Waarvan overige personele kosten

46.500

93.599

47.099

88.486

Materiële kosten

86.800

91.519

4.719

90.453

 

Waarvan apparaat ICT

33.000

36.080

3.080

46.080

 

Waarvan bijdrage aan SSO’s

13.800

15.578

1.778

13.141

 

Waarvan overige materiële kosten

40.000

39.861

– 139

31.233

Rentelasten

200

99

– 101

193

Afschrijvingskosten

14.800

15.458

658

11.330

Immaterieel

7.400

8.877

1.477

6.400

Materieel

7.400

6.581

– 819

4.930

Overige lasten

500

1.231

731

1.302

Dotaties voorzieningen

500

1.231

731

1.086

Bijzondere lasten

0

0

0

23

Totaal lasten

203.700

252.711

49.011

239.964

Saldo van baten en lasten

500

1.133

633

259

Toelichting op de baten

De omzet is € 49,6 mln hoger dan begroot. Bij de 1e Suppletoire begroting 2016 was al aangegeven dat naar verwachting de omzet zou stijgen met € 41,0 mln. De omzetstijging komt nagenoeg geheel voor rekening van het moederdepartement (+ € 48,3 mln) en betreft vooral een toename met betrekking tot de producten applicatiebeheer en overige opbrengsten en in mindere mate infrabeheer en ontwikkelopdrachten (zie toelichting onder tabel omzet moederdepartement).

Omzet moederdepartement

De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven (bedragen x € 1.000).

 

Vastgestelde begroting

2016

Realisatie

2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Applicatiebeheer (Applicatieservices)

15.710

27.398

11.688

24.001

Ontwikkelopdrachten

44.030

50.721

6.691

57.806

Infrabeheer

38.530

44.144

5.614

43.078

Werkplekservices

33.930

34.479

549

33.729

Overige omzet

3.960

19.648

15.688

53.230

Generieke eBS

7.030

6.611

– 419

 

Indirect

30.210

38.688

8.478

 

Taakstelling Rutte II

   

0

– 900

Totaal

173.400

221.689

48.289

210.944

De omzet op het product applicatiebeheer is hoger dan begroot door een hogere afname van het aantal applicatieservices door het moederdepartement. De verwachting was dat meer verouderde applicaties uitgezet konden worden in 2016. Dit bleek technisch lastiger dan gedacht door onderlinge afhankelijkheden en koppelingen tussen applicaties en het feit dat het soms nodig blijkt om data in applicaties te blijven raadplegen, waardoor applicaties niet kunnen worden uitgezet.

De hogere omzet op het product ontwikkelopdrachten dan begroot komt door een hogere vraag dan ten tijde van de begroting was voorzien.

De hogere omzet op het product infrabeheer komt door een latere uitrol van de nieuwe Cloud infrastructuur dan gepland. Als gevolg hiervan moet langer gebruik worden gemaakt van de (duurdere) klassieke infrastructuur dan voorzien.

Tenslotte is de hogere gerealiseerde omzet op het product overige omzet het gevolg van de vertraging van de Cloud en daarmee samenhangende omzet uit dubbel beheer en dubbele licenties.

Omzet overige departementen (bedragen x € 1.000)

Bedragen x € 1.000

Vastgestelde begroting

2016

Realisatie

2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

2015

Applicatiebeheer (Applicatieservices)

3.930

1.550

– 2.380

1.215

Ontwikkelopdrachten

14.440

2.445

– 11.995

6.412

Infrabeheer

4.000

10.048

6.048

8.778

Werkplekservices

2.400

329

– 2.071

23

Overige omzet

0

5.722

5.722

6.789

Generieke eBS

0

0

0

 

Indirect

5.230

5.455

225

 

Omzet BOD’s

 

5.715

5.715

4.927

Totaal

30.000

31.264

1.264

28.144

De omzet van de ontwikkelopdrachten aan overige departementen blijft achter bij de begroting omdat in 2016 geplande opdrachten voor de opdrachtgevers Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens zijn uitgesteld naar 2017.

Omzet derden

De omzet derden is in 2016 als volgt: € 0,7 mln College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. € 0,2 mln Vereffeningsorganisatie Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO).

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De stijging van de apparaatskosten zit voor het grootste deel in de personele kosten. Vooral de posten externe inhuur en overige personele kosten vallen hoger uit dan begroot. Onder de post externe inhuur worden kosten verantwoord voor de tijdelijke versterking van de organisatie DICTU. Onder de post overige personele kosten worden de gemaakte kosten voor ICT-beheer en onderhoud, overige externe inhuur en uitbesteding verantwoord. De wijze van verantwoording is gelijk aan voorgaande jaren. In 2017 wordt bezien of de rubricering tussen externe inhuur, overige personele kosten en uitbesteding verder kan worden verduidelijkt.

De hogere realisatie op externe inhuur houdt verband met het achterblijven van verambtelijking, doordat de doelstelling om meer ambtelijk personeel te werven (ten behoeve van het behoud en ter versterking van eigen kennis) niet volledig is gehaald. De hogere realisatie op de post overige personele kosten hangt samen met een hogere vraag naar ICT-producten en diensten door opdrachtgevers. De realisatie op de post eigen personeel is achtergebleven bij de begroting, door het eerdergenoemde niet halen van de doelstelling om meer ambtelijk personeel te werven.

Rentelasten

De rentekosten zijn lager dan begroot aangezien DICTU nauwelijks leningen meer heeft waarop een rente van meer dan 1% moet worden betaald. Op de in 2015 aangetrokken leningen hoeft nagenoeg geen rente (0,2 en 0,3%) vergoed te worden en op de in 2016 afgesloten leningen is de rente zelfs 0%.

Overige lasten

Dotaties voorzieningen

Onder de post dotaties voorzieningen worden de dotaties aan een drietal voorzieningen verantwoord, te weten:

  • De debiteurenvoorziening ter waarde van € 0,8 mln.

  • De reorganisatievoorziening ter waarde van € 0,2 mln.

  • De voorziening incompliancy issues oplossen € 0,2 mln.

Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
 

Balans 2016

Balans 2015

Activa

   

Immateriële vaste activa

59.329

28.203

Materiële vaste activa

25.457

20.768

Grond en gebouwen

0

0

Installaties en inventarissen

20.708

16.507

Overige materiële vaste activa

4.749

4.261

Vlottende activa

   

Voorraden en onderhanden projecten

0

0

Debiteuren

22.490

20.427

Overige vorderingen en overlopende activa

20.564

11.641

Liquide middelen

6.971

4.062

Totaal activa

134.811

85.101

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

1.392

259

Exploitatiereserve

259

0

Onverdeeld resultaat

1.133

259

Voorzieningen

783

357

Langlopende schulden

   

Leningen bij het Ministerie van Financiën

54.600

30.640

Kortlopende schulden

   

Crediteuren

16.734

6.343

Overige verplichtingen en overlopende passiva

61.302

47.502

Totaal passiva

134.811

85.101

Specificatie Debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2016

Realisatie 2015

Debiteuren

24.002

23.807

Voorziening debiteuren

– 976

– 1.681

Nog te verwerken ontvangsten

– 536

– 1.699

Totaal

22.490

20.427

De debiteurenpositie komt uit op net iets meer dan één maand omzet en houdt onder meer verband met het feit dat een deel van de omzet maandelijks achteraf wordt gefactureerd en de facturen vervolgens een betaaltermijn hebben van 30 dagen.

Bedragen x € 1.000
 

Realisatie

2016

Realisatie 2015

Moederdepartement

16.711

13.095

Overige departementen

7.175

6.411

Derden

116

921

Totaal

24.002

20.427

Specificatie Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2016

Realisatie 2015

Moederdepartement

6.841

2.965

Overige departementen

1.481

855

Derden

12.242

7.821

Totaal

20.564

11.641

Onder de balanspost «Overige vorderingen en overlopende activa» worden de nog te factureren omzet en de vooruitbetaalde kosten verantwoord. Met name de vooruitbetaalde kosten vallen binnen de classificatie «Derden» en betreft vooral meerjarige contracten met software leveranciers.

Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Boekwaarde

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde

 

1/1/2016

     

31/12/2016

Reorganisatievoorziening

357

240

– 14

583

Voorziening incompliancy issues oplossen

 

200

   

200

De getroffen reorganisatievoorziening is bestemd voor het nakomen van individuele afspraken met in totaal tien voormalige werknemers. Deze afspraken vloeien voort uit een reorganisatie in 2015. Er is in totaal een voorziening getroffen van € 0,6 mln.

Per balansdatum is sprake van een groter gebruik van licenties dan verkregen rechten. Voor herstel van het geconstateerde meerverbruik is een voorziening opgenomen van € 0,2 mln.

Ontwikkeling eigen vermogen

Tabel vermogensontwikkeling (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

1

Eigen Vermogen per 1/1

82

– 910

259

2

Saldo Baten en Lasten

– 992

259

1.133

3

Directe mutaties in het Eigen Vermogen

0

910

0

 

3a Uitkering aan moederdepartement

     
 

3b Bijdrage door moederdepartement ter versterking Eigen Vermogen

 

910

 
 

3c Overige Mutaties

     

4

Eigen vermogen per 31/12

– 910

259

1.392

Omzet

199.454

240.223

253.844

Vermogensplafond (5%)

8.362

10.071

11.559

De omvang van het Eigen Vermogen blijft binnen de kaders die de Regeling agentschappen hieraan stelt, zijnde maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.

Specificatie Crediteuren (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2016

Realisatie 2015

Moederdepartement

0

329

Overige departementen

1.040

0

Derden

15.694

6.014

Totaal

16.734

6.343

Specificatie Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

2016

Realisatie 2015

Moederdepartement

17.451

14.804

Overige departementen

23.075

12.825

Derden

20.776

19.873

Totaal

61.302

47.502

Kasstroomoverzicht over 2016
 

Bedragen x € 1.000

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Vastgestelde begroting 2016

Realisatie

2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2016 + stand depositorekeningen

0

4.062

4.062

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

242.858

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 222.501

 

2.

Totaal operationele kasstroom

15.300

20.357

5.057

 

Totaal investeringen (–/–)

– 25.000

– 51.273

– 26.273

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

     

3.

Totaal investeringskasstroom

– 25.000

– 51.273

– 26.273

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement

(–/–)

– 500

0

500

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 14.800

– 9.675

5.125

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

25.000

43.500

18.500

4.

Totaal financieringskasstroom

9.700

33.825

24.125

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2016 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

0

6.971

6.971

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom is € 5,1 mln hoger dan begroot als gevolg van een hoger (op kasstroom aangepast) bedrijfsresultaat en de mutaties in het werkkapitaal. Deze worden toegelicht bij respectievelijk de staat van baten en lasten en de balans.

Investeringskasstroom

Het daadwerkelijke investeringsniveau ligt € 26,3 mln hoger dan was begroot, aangezien er meer is geïnvesteerd, vooral in de Cloud infrastructuur en de Cloud werkplek. Dit leidt tot een (uitgaande) investeringskasstroom van € 51,3 mln.

Financieringskasstroom

In 2016 is het beroep op de leenfaciliteit € 18,5 mln hoger dan oorspronkelijk geraamd omdat er meer is geïnvesteerd dan voorzien. Ook is er € 5,1 mln minder afgelost dan begroot en heeft een geraamde uitkering aan het moederdepartement van € 0,5 mln nog niet plaatsgevonden. Per saldo leidt dit tot een verhoging van de financieringskasstroom van € 24,1 mln.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016

Omschrijving

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Begroting 2016

1.

Kostprijzen per product (groep)

         
 

a.

Basistarief werkplek (gemiddeld per stuk x €)

2.410

2.540

2.520

2.520

2.500

 

b.

Aantal Werkplekken

12.241

12.332

12.937

13.178

11.500

 

c.

Infrastructuur

(x € 1.000)

21.541

35.717

48.634

56.141

42.895

 

d.

Productieve uren

1.156.000 (87%)

1.468.476

(89%)

1.832.350

(89%)

1.932.714

(90%)

1.517.700

(88%)

2.

Tarieven/uur

         
 

a.

Senior medew. (ontwikkeling)

87

86

90

112

111

 

b.

Medior medew. (bouw)

78

77

70

87

86

 

c.

Junior medew. (test en beheer)

78

77

60

75

86

3.

Gem. bezetting FTE-totaal (excl. externe inhuur)

371

429

503

562

630

4.

Saldo baten en lasten

0,4%

– 0,5%

0,1%

0,4%

0,2%

Ad 1b: Het aantal werkplekken is hoger uitgevallen dan begroot, omdat alleen de verwachte daling van het aantal werkplekken van het hele departement door taakstellingen is meegenomen bij de begroting. Met toename van de werkplekken door invaring van de afnemers van DICTU zoals de productschappen is bij de begroting geen rekening gehouden.

Ad 1c: De kosten voor infrastructuur zijn hoger uitgevallen dan begroot. Dit is een gevolg van extra gemaakte kosten voor de bouw van de cloud en de vertraagde de migratie van applicaties van de klassieke naar de Cloud infrastructuur. Dit heeft geresulteerd in dubbele beheerlasten.

Ad 1d: Als gevolg van een hogere bezetting zijn er meer productieve uren in absolute zin gerealiseerd dan begroot.

Ad 2: De realisatie van de uurtarieven voor senior en medior medewerkers is hoger dan begroot als gevolg van een loon- en prijsbijstelling in 2016. Het uurtarief van de junior medewerker valt lager uit dan begroot door een wijziging in de definitie van de junior functie.

Ad 3: De gemiddeld ambtelijke fte bezetting valt lager uit dan begroot. De doelstelling om meer ambtelijk personeel te werven ten behoeve van het behoud en ter versterking van eigen kennis is niet volledig gehaald. Het aantrekken van specifieke ICT-kennis uit de markt blijkt in de praktijk lastiger dan voorzien.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap NVWA per 31 december 2016

Staat van baten en lasten (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3) = (2)-(1)

(4)

 

Vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil

Realisatie 2015

Baten

       

Omzet moederdepartement

125.425

141.146

15.721

128.935

Omzet overige departementen

78.813

80.378

1.565

81.334

Omzet derden

90.740

95.052

4.312

93.913

Rentebaten

50

0

– 50

1

Vrijval voorzieningen

0

1.899

1.899

345

Bijzondere baten

5.200

14.912

9.712

9.421

Totaal baten

300.228

333.387

33.159

313.949

         

Lasten

       

Apparaatskosten

285.347

312.680

27.333

313.182

Personele kosten

187.421

199.434

12.013

205.135

Waarvan eigen personeel

174.353

182.996

8.643

187.864

Waarvan externe inhuur

13.068

16.438

3.370

17.271

Waarvan overige personele kosten

0

0

0

0

Materiële kosten

97.926

113.246

15.320

108.047

Waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

Waarvan bijdrage aan SSO's

31.218

41.780

10.562

37.399

Waarvan overige materiële kosten

66.708

71.466

4.758

70.648

Rente lasten

320

281

– 39

340

Afschrijvingskosten

14.230

9.805

– 4.425

9.682

Immaterieel

6.201

3.275

– 2.926

4.316

Materieel

8.029

6.530

– 1.499

5.366

Overige lasten

500

340

– 160

1.467

Dotatie voorzieningen

500

340

– 160

1.467

Bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

300.397

323.106

22.709

324.671

Saldo van baten en lasten

– 169

10.281

10.450

– 10.722

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 15,7 mln hoger dan begroot. Dit is vooral het gevolg van extra budget voor het opdrachtenpakket (€ 8 mln) en compensatie voor te lage facturabiliteit als gevolg van de reistijd-werktijd problematiek retributies (€ 9,6 mln). Deze bijdragen vormen onderdeel van de maatregelen om te komen tot een financieel gezonde en toekomstbestendige NVWA (TK, 33 835, nr. 33). Voorts is looncompensatie 2016 (€ 1,1 mln) en aanvullende compensatie retributies kleine slagers (€ 0,2 mln) toegekend. Anderzijds vindt vooral de ICT-modernisering later plaats dan bij het opstellen van het Plan van Aanpak (PvA) was voorzien (– € 2,9 mln). Ten slotte werd een beperkt aantal werkzaamheden niet gerealiseerd (– € 0,3 mln).

Omzet moederdepartement (bedragen x € 1.000)
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2015

Advies & vertegenwoordiging

6.905

9.037

2.132

7.282

Communicatie

1.118

1.542

424

1.218

Incident- & crisismanagement

2.935

5.069

2.134

4.460

Inlichtingen & opsporing

11.685

13.045

1.360

10.871

Kennis & Expertise

2.385

3.468

1.083

3.076

Klantinteractie & dienstverlening

6.262

7.377

1.115

6.848

Laboratoriumonderzoek

2.832

3.454

622

3.311

Toezicht

73.380

72.259

– 1.121

76.356

Overig

17.923

25.895

7.972

15.513

Totaal

125.425

141.146

15.721

128.935

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen is € 1,6 mln hoger dan begroot. Door werkzaamheden omtrent vogelpest AI is de omzet Diergezondheidsfonds (DGF) bijna € 0,3 mln hoger dan begroot. De overige stijging heeft betrekking op een hogere bijdrage van VWS voor bestrijding van exotische muggen (€ 0,6 mln), loonbijstelling 2016 (€ 0,6 mln), een aanvullende opdracht e-sigaret voor (€ 0,7 mln) en realisatie van uitbesteed onderzoek uit doorschuif 2015 (€ 1 mln). Anderzijds is sprake van enige vertraging in de realisatie van uitbesteed onderzoek 2016 (– € 1,6 mln).

Omzet overige departementen (bedragen x € 1.000)
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2015

Advies & vertegenwoordiging

2.109

2.605

496

2.528

Communicatie

428

503

75

445

Incident- & crisismanagement

1.025

893

– 132

1.020

Inlichtingen & opsporing

1.527

2.024

497

1.642

Kennis & Expertise

3.469

4.535

1.066

4.301

Klantinteractie & dienstverlening

6.748

6.349

– 399

6.830

Laboratoriumonderzoek

10.729

9.474

– 1.255

9.852

Toezicht

40.938

43.857

2.919

41.759

Overig

11.840

10.137

– 1.703

12.957

Totaal

78.813

80.378

1.565

81.334

Omzet derden

De omzet derden is € 4,3 mln hoger dan begroot door hogere opbrengsten uit retributies bij de NVWA (€ 5,0 mln). Dit wordt veroorzaakt door de tariefstijging die per 1 mei 2016 is doorgevoerd en een toename van de marktvraag. Daar staat tegenover dat de retributies Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) (– € 0,6 mln) en overige baten derden ((inter)nationale projecten) (– € 0,1 mln) lager uitvallen.

Vrijval voorzieningen

Dit betreft vrijval van de voorziening claims, geschillen en rechtsgedingen (€ 0,4 mln) en de voorziening reorganisatie (€ 0,1 mln). De vrijval voorziening leegstand gebouwen (€ 1,4 mln) wordt in verband met de overeengekomen terugbetaalverplichting verrekend met de eigenaar.

Bijzondere baten

De bijzondere baten vallen € 9,7 mln hoger uit dan begroot. Dit komt in de eerste plaats door een aanvullende bijdrage van EZ ter compensatie van de hogere kosten van ICT-beheer (€ 6,2 mln), die onderdeel vormt van de maatregelen om te komen tot een financieel gezonde en toekomstbestendige NVWA (TK, 33 835, nr. 33). Voorts is sprake van enkele meevallers, namelijk ruim (€ 0,8 mln) als vergoeding voor remplaçanten in 2016 ter vervanging van medewerkers die al in 2015 gebruik hadden gemaakt van de stimuleringsregeling in het kader van de Rijksbrede Van Werk Naar Werk-regeling (VWNW) 9. Daarnaast is van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) een eenmalige korting (€ 2,1 mln) op de gebruikersvergoeding specialties (laboratoria) voor 2016 ontvangen, alsmede (€ 0,8 mln) in verband met de invoering van het masterplan huisvesting. Daar staan enkele kleine tegenvallers tegenover (– € 0,2 mln).

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De kosten van eigen personeel zijn € 8,6 mln hoger dan begroot. Dit komt vooraldoor de stijging van de loonkosten (€ 7,9 mln) als gevolg van de hogere bezetting die mogelijk is gemaakt door de extra bijdrage van het moederdepartement om te komen tot een financieel gezonde en toekomstbestendige NVWA (TK, 33 835, nr. 33) en de verwerking van de CAO-stijging. Voorts is sprake van een toename van de reservering voor verlofuren als gevolg van de wijziging vakantierechten op grond van het Sectoroverleg Rijk (€ 1,7 mln) en kosten van de VWNW-regeling (€ 0,3 mln) na saldering met de van EZ ontvangen vergoeding voor remplaçanten ter vervanging van medewerkers die in 2016 gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie. Daar tegenover staan enkele meevallers bij de overige personeelskosten (– € 1,3 mln).

De kosten voor inhuur externen zijn € 3,4 mln hoger dan begroot. Dit betreft de uitvoering van primaire werkzaamheden, noodzakelijke tijdelijke specialistische ondersteuning bij verbetering van de bedrijfsvoering en uitvoering van het PvA (Blik op 2017).

Materiële kosten

De totale materiële kosten zijn € 15,3 mln hoger dan begroot.

De bijdrage aan de Shared Service Organisaties (SSO’s) stijgt met € 10,6 mln ten opzichte van de begroting door een stijging kosten DICTU (€ 8 mln) en huurkosten bij het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) (€ 2,6 mln).

De stijging van de overige materiële kosten van € 4,7 mln heeft zich enerzijds voorgedaan bij huisvestingskosten (€ 2,1 mln), overige algemene kosten (€ 1,7 mln) en de inzet van practitioners (€ 3,6 mln). Anderzijds zijn de kosten onder andere lager bij de overige specifieke kosten (– € 1,5 mln), uitbesteed onderzoek (– € 0,5 mln), bureaukosten (– € 0,1 mln) en inzet KDS (– € 0,6 mln).

Rentelasten

De rentelasten vallen als gevolg van lagere investeringen en de lage rentetarieven bijna € 0,1 mln lager uit dan begroot.

Afschrijvingskosten

De immateriële afschrijvingskosten vallen € 2,9 mln lager uit als gevolg van vertraagde systeemontwikkeling van «Blik op 2017» het ICT-deel van het verbeterplan «NVWA 2020».

De materiële afschrijvingskosten zijn € 1,5 mln lager dan begroot met name door vertraagde en lagere investeringen in dienstauto’s.

Dotatie voorzieningen

Door lagere claims is bijna € 0,2 mln minder gedoteerd aan de voorziening Claims, geschillen en rechtsgedingen.

Saldo van baten en lasten

Het resultaat is € 10,3 positief. Dat is € 10,5 mln meer dan in de begroting was voorzien. Het positieve resultaat wordt allereerst veroorzaakt door incidentele meevallers op het gebied van huisvesting en van de VWNW-regeling. Daarnaast zijn de salariskosten door verjonging van het medewerkersbestand achtergebleven bij de gerealiseerde productie, die substantieel hoger is dan begroot als gevolg van het toegekende extra budget om te komen tot een financieel gezonde en toekomstbestendige NVWA (TK, 33 835, nr. 33). Ten slotte zijn ook de afschrijvingskosten voor dienstauto’s lager uitgevallen.

Balans per 31 december (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

ACTIVA

   

Immateriële vaste activa

15.238

10.660

Materiële vaste activa

   

Verbouwingen

4.669

4.362

Installaties en inventarissen

9.850

9.246

Vervoermiddelen

20.022

18.554

Vlottende activa

   

Voorraden

1.013

997

Debiteuren

13.103

12.685

Overige vorderingen en overlopende activa

9.635

7.887

Liquide middelen

64.362

69.145

Totaal activa

137.892

133.536

     

PASSIVA

   

Eigen vermogen

   

Exploitatiereserve1

5.191

14.779

Onverdeeld resultaat

10.281

– 10.722

Voorzieningen

6.010

11.810

Langlopende schulden

   

Leningen bij Ministerie van Financiën

31.688

32.985

Kortlopende schulden

   

Crediteuren

8.938

13.304

Overige verplichtingen en overlopende passiva

75.784

71.380

Totaal passiva

137.892

133.536

X Noot
1

Exploitatiereserve voor resultaatbestemming.

Debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

Kerndepartement

127

85

Nationaal Coördinator Groningen

19

0

RVO.nl

40

20

Ministerie van BZK

33

95

Ministerie van Defensie

1

3

Ministerie van Financiën

0

466

Ministerie van IenM

22

52

Ministerie van OCW

0

2

Ministerie van Sociale zaken

2

0

Ministerie van VenJ

0

2

Ministerie van VWS

2

33

Derden

16.245

14.789

Totaal debiteuren

16.491

15.547

Voorziening dubieuze debiteuren

(3.388)

(2.862)

Totaal debiteuren

13.103

12.685

Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

Kerndepartement

1.323

2.346

RVO.nl

1.294

1.026

NCG Groningen

190

0

Ministerie van BZK

22

0

Ministerie van IenM

158

0

Ministerie van SZW

158

0

Ministerie van VWS

0

2

Ministerie van VenJ

0

31

Derden

6.490

4.482

Totaal nog te ontvangen

9.635

7.887

Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

Kas

1

2

Rekening-courant Ministerie van Financiën

64.361

69.143

Totaal liquide middelen

64.362

69.145

Ontwikkeling eigen vermogen

Het eigen vermogen einde boekjaar 2016 bedraagt € 15,5 mln. Dit is 5,1% van de gemiddelde jaaromzet over de laatste drie jaar, terwijl maximaal 5% is toegestaan. Het eigen vermogen is derhalve € 0,3 mln te hoog. Uiterlijk bij eerstvolgende suppletoire wet zal worden aangegeven hoe dit is hersteld.

Tabel vermogensontwikkeling (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

1

Eigen vermogen per 01/01

10.248

2.666

4.057

2

Saldo van baten en lasten

– 7.582

– 10.722

10.281

3

Directe mutaties in het eigen vermogen:

     
 

3a Uitkering aan moederdepartement

0

0

0

 

3b Bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen

0

12.112

1.134

 

3c Overige mutaties

0

1

0

4

Eigen vermogen per 31/12

2.666

4.057

15.472

Omzet

290.457

304.182

316.576

Vermogensplafond (5% van gemiddeld 3 jaar)

13.486

14.298

15.187

Het deel van de loon- en prijsbijstelling 2016 (€ 1,1 mln) dat niet in het jaarplan is meegenomen is door de eigenaar gedoteerd aan het eigen vermogen (EV) van de NVWA.

Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Boekwaarde

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde

 

1-1-2016

     

31-12-2016

Claims, geschillen en rechtsgedingen

779

340

138

382

599

Leegstand / afkoop gebouwen

9.320

0

3.297

1.422

4.601

Reorganisatiekosten

1.644

0

804

62

778

Personele kosten (regulier)

67

0

2

33

32

Totaal

11.810

340

4.241

1.899

6.010

Voorziening uit hoofde van claims, geschillen en rechtsgedingen

In het afgelopen jaar is aan de voorziening claims en geschillen ruim € 0,3 mln gedoteerd. De vrijval en onttrekkingen bedroegen samen € 0,5 mln. Het saldo van deze voorzieningen ad € 0,6 mln is op dit moment voldoende om aan de eventuele betaalverplichting van de lopende claims te voldoen.

Voorziening leegstand gebouwen

In 2016 is de verbouwing van het pand in Zwijndrecht afgerond. De laboratoriaruimten zijn geschikt gemaakt voor kantoor en deels verhuurd aan twee inspectiediensten. De kosten voor deze verbouwing zijn deels gefinancierd uit de betreffende voorziening € 2,4 mln, de overige kosten zijn door het RVB gefinancierd. Daarnaast is de hogere huurlast dan begroot voor 2016 € 0,9 mln onttrokken aan deze voorziening. Voor de toekomstige verplichtingen is een bedrag benodigd van € 4,6 mln. Het resterende bedrag van de voorziening € 1,4 mln is vrijgevallen via het resultaat en wordt in verband met de terugbetaalverplichting, met de eigenaar verrekend.

Voorziening reorganisatie

Ultimo 2016 is de hoogte van de voorziening reorganisatie opnieuw berekend om verwachte kosten van salaris-/WW- en materiële kosten van herplaatsingskandidaten voor de komende periode te financieren. Dit heeft geleid tot een onttrekking voor salarisbetalingen van € 0,8 mln en een vrijval van bijna € 0,1 mln.

Crediteuren (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

Dictu

2.944

5.864

Ministerie van BZK

2.261

886

Ministerie van Financiën

214

35

Ministerie van SZW

125

23

Ministerie van VenJ

0

59

Ministerie van VWS

195

493

Derden

3.199

5.944

Totaal crediteuren

8.938

13.304

Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

Kerndepartement

13.244

8.576

Ministerie van VWS

1.744

1.297

Ministerie van Financiën

14.059

11.461

Ministerie van SZW

0

65

Ministerie van VenJ

38

0

Ministerie van IenM

42

0

Ministerie BZK

796

24

Ministerie BuZa

0

156

Ministerie van OCW

0

29

Dictu

354

0

NCG Groningen

400

0

RVO.nl

863

0

RIVM

1.568

0

Derden

42.676

49.772

Totaal nog te betalen

75.784

71.380

Kasstroomoverzicht over 2016 (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2016 + stand depositorekeningen

35.346

69.145

33.799

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

329.322

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 319.246

 

2.

Totaal operationele kasstroom

2.509

10.076

7.567

 

Totaal investeringen (–/–)

– 29.305

– 19.267

10.038

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

1.360

2.505

1.145

3.

Totaal investeringskasstroom

– 27.945

– 16.762

11.183

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

     
 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

 

1.134

1.134

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 12.447

– 14.110

– 1.663

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

16.355

14.879

– 1.476

4.

Totaal financieringskasstroom

3.908

1.903

– 2.005

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2016 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

13.818

64.362

50.544

Toelichting op kasstromen

Algemene grondslagen

Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode. De geldmiddelen in het kasstroomoverzicht bestaan uit de rekening-courant met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) en het kasgeld van de NVWA. Ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest zijn opgenomen onder de kasstroom uit operationele activiteiten.

Rekening-courant RHB

Het saldo op de rekening-courant RHB per 1 januari is € 33,8 mln hoger dan begroot. Dit is onder andere het gevolg van gewijzigde inzichten in 2014 omtrent de afkoop van het laboratorium te Groningen en Zwijndrecht. Het is voordeliger de huurcontracten uit te dienen. Daarnaast heeft in 2015 een dotatie van € 12,1 mln aan het eigen vermogen plaatsgevonden.

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom is € 7,6 mln hoger dan begroot. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door lagere afschrijvingslasten (€ 4,4 mln), een dotatie aan het eigen vermogen (€ 1,1 mln) en een positiever resultaat dan verwacht (€ 10,3 mln) en anderzijds door een afname van de overige balansposities zoals onder anderen de voorzieningen en crediteuren (– € 8,2 mln).

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom is € 11,2 mln lager dan begroot. Dit komt door vertraging in de investeringen van met name systeemontwikkeling in het kader van het PvA (€ 10,0 mln) en meer desinvesteringen in verband met de vervanging van dienstauto’s (€ 1,2 mln).

In totaal is voor € 19,3 mln geïnvesteerd waarvan in systeemontwikkeling (€ 7,9 mln), vervanging van dienstauto’s (€ 7,5 mln), verbouwingen (€ 1 mln), inventaris (€ 1,5 mln), laboratoriumapparatuur (€ 1,3 mln), machines en buitendienstmaterialen en in overige hardware (€ 0,1 mln).

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom valt € 2 mln lager uit dan begroot. Dit is het gevolg van een eenmalige storting ter versterking van het eigen vermogen door de eigenaar (€ 1,1 mln), hogere aflossing op de leningen met name door vervroegde aflossing oude leningen (– € 1,6 mln) en een lager bedrag aan afgeroepen leningen (– € 1,5 mln).

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Begroting 2016

Gemiddelde Kostprijs (€/uur)

94,13

95,6

96,32

98,64

98,06

Tarieven

         

Index 2012 = € 94,07 = 100

100,06

101,62

102,39

104,86

104,25

Omzet per productgroep (€ mln)

         

Advies en Vertegenwoordiging

7,6

8,5

10,0

11,9

9,5

Communicatie

1,3

1,6

1,7

2,0

1,5

Incident en crisismanagement

5,2

6,3

5,5

6,0

4,0

Inlichtingen en opsporing

11,8

12,2

12,5

15,1

13,2

Kennis en expertise

9,2

9,1

8,1

8,9

7,0

Klantinteractie en dienstverlening

20,9

22,0

24,4

24,4

24,3

Laboratoriumonderzoek

16,5

20,7

18,7

17,6

19,8

Toezicht

149,4

168,4

178,8

179,7

185,2

Fte

         

Aantal Fte (exclusief externe inhuur)1

2.163

2.229

2.438

2.480

2.237

Verhouding Fte direct/indirect (excl. externe inhuur)

1.733/430

1.842/387

1.950/488

1.984/496

1.760/477

Personeelskosten per fte2

70.143

74.217

72.149

73.382

72.374

Saldo van baten en lasten

         

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

0,20%

– 2,50%

– 3,40%

3,08%

– 0,06%

Kwaliteit

         

Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen3

64%

71%

73%

79%

95%

Tijdig betaalde facturen (<30 dagen)

n.v.t.

n.v.t.

95%

95%

95%

X Noot
1

Dit betreft de gemiddelde bezetting in fte in 2016. Ultimo 2016 is het aantal 2.471 fte.

X Noot
2

Met personeelskosten worden de salariskosten bedoeld. De stijging is het gevolg van de nieuwe cao, de hogere reservering voor verlofuren en de kosten voor VWNW-medewerkers.

X Noot
3

Momenteel zit het klantcontactcentrum op een tijdig afhandelingspercentage van ca. 79%. Een verbetering met 6% ten opzichte van 2015. De consument krijgt na 6 weken een tussentijdse terugkoppeling. De meeste informatieverzoeken kunnen zelfstandig door het klantcontactcentrum worden afgewikkeld, daar kent de tijdige afhandeling een score van 96%. In het geval van een klacht of melding wordt dit verzoek binnen het betreffende domein door de deskundige afgehandeld. In nauwe samenwerking met de toezichtdivisies en vanuit NVWA 2020 wordt eraan gewerkt om de doorlooptijd terug te dringen. De verbetering in 2016 is hieraan toe te schrijven. De verwachting is dat met de invoering van verbeterde processen en nieuwe ICT-ondersteuning toegewerkt kan worden naar een tijdig afhandelingspercentage van 95% voor alle informatieverzoeken, klachten en meldingen.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

Jaarverantwoording van het baten-lastenagentschap RVO.nl per 31 december 2016

Staat van baten en lasten (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Baten

       

Omzet moederdepartement

293.045

338.928

45.883

314.859

Omzet overige departementen

110.126

120.940

10.814

119.877

Omzet derden

42.269

42.245

– 24

43.670

Rentebaten

10

5

– 5

8

Vrijval voorzieningen

0

4

4

0

Bijzondere baten

0

13.776

13.776

5.762

Totaal baten

445.450

515.898

70.448

484.176

         

Lasten

       

Apparaatskosten

432.347

501.009

68.662

468.189

Personele kosten

244.988

298.697

53.709

298.013

 

waarvan eigen personeel

204.247

228.242

23.995

212.175

 

waarvan externe inhuur

35.545

52.453

16.908

68.455

 

waarvan overige personele kosten

5.196

18.002

12.806

17.383

Materiële kosten

187.359

202.312

14.953

170.176

 

waarvan apparaat ICT

0

0

0

69.860

 

waarvan bijdrage aan SSO's

83.111

102.505

19.394

89.183

 

waarvan overige materiële kosten

104.248

99.807

– 4.441

11.133

Rentelasten

66

149

83

443

Afschrijvingskosten

13.037

10.984

– 2.053

9.472

Immaterieel

10.576

9.736

– 840

7.577

Materieel

2.461

1.248

– 1.213

1.895

Overige lasten

0

4.053

4.053

7.882

Dotaties voorzieningen

0

3.032

3.032

955

Bijzondere lasten

0

1.021

1.021

6.927

Totaal lasten

445.450

516.195

70.745

485.985

Saldo van baten en lasten

0

– 297

– 297

– 1.809

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De gerealiseerde omzet van het moederdepartement is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 16% hoger.

Bedragen x € 1.000
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

 

2016

2016

2015

DG Agro en Natuur

162.471

185.209

22.738

145.653

DG Bedrijfsleven en Innovatie

84.876

97.338

12.462

93.333

DG Energie, Telecom en Mededinging

39.411

45.262

5.851

39.180

DG N&R (voormalig)

0

0

0

29.742

Overig

6.287

11.119

4.832

6.951

Totaal

293.045

338.928

45.883

314.859

De hogere omzet is allereerst te verklaren door het verschil tussen de geprognotiseerde omvang van de opdrachten bij de oorspronkelijke begroting en de definitieve omvang van de opdrachtverlening door de DG’s die later in de tijd heeft plaatsgevonden.

De toename van de omzet ten opzichte van de begroting wordt vooral veroorzaakt door opdrachten van DG Agro & Natuur (€ 22,7 mln) en DG Bedrijfsleven en Innovatie (€ 12,5 mln). Dit wordt veroorzaakt door het hierboven genoemd verschil en daarnaast aanvullende opdrachten en wijzigingen op de bestaande opdrachten. Het gaat daarbij onder meer om de overdracht van natuurtaken van de voormalige Dienst Landelijk Gebied (€ 9,2 mln), de uitvoering van het fosfaatrechtenstelsel (€ 4,0 mln), het secretariaat van de Centrale Commissie Dierproeven (€ 2,1 mln), de doorontwikkeling van de Berichtenbox (€ 2,1 mln), de implementatie van eIDAS (Elektronische Identiteiten en Vertrouwensdiensten), de garantieregeling Ondernemingsfinanciering (€ 0,9 mln), de Groeifaciliteit (€ 1,0 mln) en de Netherlands Investment Agency (€ 2,1 mln). Verder zijn er kleine posten verdeeld tussen de verschillende DG’s (totaal circa € 16,4 mln).

In de omzet moederdepartement is ook de opdracht voor het Inkoop Uitvoering Centrum EZ (IUC) opgenomen ad € 8,0 mln.

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen betreft de uitvoering van opdrachten voor diverse ministeries, waarbij de Ministeries van Buitenlandse Zaken (BuZa) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in 2016 de grootste zijn. De omzet overige departementen is ten opzichte van de begroting toegenomen met 10% (€ 10,8 mln).

Bedragen x € 1.000
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

 

2016

2016

2015

Ministerie van BuZa

82.400

88.388

5.988

84.189

Ministerie van BZK

12.100

15.749

3.649

18.644

Ministerie van IenM

11.000

11.326

326

10.698

Ministerie van OCW

2.850

3.107

257

3.306

Ministerie van VenJ

375

318

– 57

139

Ministerie van SZW

1.401

333

– 1.068

372

Ministerie van VWS

0

375

375

155

Overige

0

1.344

1.344

2.374

Totaal

110.126

120.940

10.814

119.877

De omzet van BuZa is hoger als gevolg van de extra opdrachten voor Modernisering Economische Diplomatie, Implementatie van Extractives Industries Transparency Initiative in Nederland (NL EITI) en voor Achilles (het ICT systeem voor buitenlandse posten).

De hoger dan begrote omzet van BZK wordt onder meer veroorzaakt door de toevoeging van de uitvoering van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis en de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders. Daarnaast zijn enkele kleine aanvullende opdrachten uitgevoerd voor de departementen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Omzet derden

Omzet derden betreft omzet van de provincies en de Europese Unie, zoals hieronder aangegeven. De leges betreffen uitsluitend financiering en geen autonome opbrengsten. De leges worden gepresenteerd in de afrekening met de opdrachtgever. De opdrachtgever krijgt de totale uitvoeringskosten gepresenteerd, waarop de ontvangen leges in mindering worden gebracht.

Bedragen x € 1.000
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

2016

2016

2015

EU

3.234

3.880

646

4.991

Leges dierenregistraties

6.000

5.557

– 443

5.319

Leges overige regelingen Agro

2.900

2.247

– 653

5.436

Leges Mest

600

764

164

0

Vergunningen

423

553

130

0

Provincies

27.000

22.836

– 4.164

24.590

Overig

2.112

6.408

4.296

3.334

Totaal

42.269

42.245

– 24

43.670

De omzet derden is vrijwel gelijk aan de begroting. Gedaald zijn de realisaties van de bijdragen van provincies en leges. De stijging bij de categorie Overig is met name veroorzaakt door de herrubricering van omzet Bureau Beheer Landbouwgronden (€ 2,6 mln) van omzet moederdepartement (DG Agro en Natuur) naar de omzet derden.

Bijzondere baten

Aan bijzondere baten is ruim € 13,8 mln gerealiseerd. Dit betreft met name bijdragen van het moederdepartement in verband met:

  • Gestegen ICT-infrastructuur kosten (€ 4,9 mln);

  • Compensatie huisvestingskosten in verband met het nieuwe Rijkshuisvestingstelsel (€ 4,8 mln);

  • Verkoop van activa in aanbouw betreffende elektronische Dienstverlening Uitvoering (eDU) (€ 2,5 mln);

  • Vergoeding huisvestingkosten in verband met voormalig DLG (€ 0,8 mln).

Toelichting op de lasten

Algemeen

De lasten zijn ten opzichte van de begroting met 16% gestegen. Hieronder worden de lasten toegelicht.

Personele kosten

De personele kosten vallen, vooral door een hoger werkpakket, in totaal 22% (€ 53,7 mln) hoger uit dan begroot.

De kosten voor eigen personeel zijn 12% hoger dan geraamd (€ 24,0 mln). Dit vooral vanwege een hoger aantal tijdelijke ambtenaren (toename werkpakket).

De kosten van externe inhuur zijn 48% hoger dan begroot (€ 16,9 mln). De extra inzet ten opzichte van de begroting was in 2016 noodzakelijk doordat het werkpakket in omvang is toegenomen ten opzichte van het oorspronkelijke begrote werkpakket. Daarnaast heeft inhuur plaatsgevonden voor het verder optimaliseren van de bedrijfsvoering.

De verwachte bezetting voor 2016 was 3.236 fte, waarvan 2.730 fte ambtelijk personeel en 506 fte externe inhuur. Gemiddeld in 2016 waren er 2.986 fte in ambtelijke dienst. Per 31 december 2016 waren 3.055 fte in ambtelijke dienst. De gemiddelde loonkosten per fte over 2016 werden geraamd op € 75.000 voor ambtelijk personeel en € 70.000 voor inhuurkrachten.

De gemiddelde loonkosten per fte bedragen in 2016 € 76.437. Dit is 2% hoger dan de geraamde loonkosten per fte ambtelijk personeel hetgeen vooral is veroorzaakt door CAO-aanpassingen.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn in totaal 8% (€ 15,0 mln) hoger uitgevallen dan begroot. Deze stijging wordt met name veroorzaakt door de hogere gerealiseerde bijdragen aan Shared Service Organisaties (SSO’s).

De hogere bijdrage aan het Rijksvastgoedbedrijf is het gevolg van de stelselherziening per één januari 2016. Deze stijging van € 4,8 mln is gecompenseerd; deze compensatie is verantwoord bij de post Bijzondere baten. Verder zijn onder bijdrage aan SSO’s de ICT kosten van het agentschap DICTU opgenomen. Deze kosten zijn, mede door het gestegen werkpakket, toegenomen met € 8,5 mln.

De overige materiële kosten bedroegen in 2015 in feite circa € 81,0 mln (€ 69,9 mln apparaat ICT plus € 11,1 overige materiële kosten). Vanuit deze invalshoek bezien zijn de overige materiële kosten gestegen met circa € 18,8 mln. De belangrijkste oorzaken voor deze stijging zijn de toegenomen kosten eigen projecten activa in aanbouw (circa € 16,6 mln) en de communicatiekosten ten behoeve van de opdrachtgevers (€ 0,8 mln).

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten voor zowel immateriële als materiële vaste activa zijn vooral door desinvesteringen lager uitgevallen dan begroot. De afschrijvingskosten voor de immateriële vaste activa zijn circa € 0,8 mln lager dan begroot. Op de materiële vaste activa is circa € 1,2 mln. minder afgeschreven dan geraamd.

In 2016 hebben met terugwerkende kracht vanaf begin 2016 door het Rijksvastgoedbedrijf overnames plaatsgevonden op de locaties Utrecht en Roermond. Dit heeft geleid tot desinvesteringen (totaal € 14,2 mln) bij de materiële vaste activa. De desinvesteringen bij software bedragen circa € 3,8 mln in verband met de overdracht van software voor zogenaamde Toegang Verlening Service en Berichten Outbound Service inzake elektronische Dienstverlening Uitvoering (=eDU) aan DICTU.

Dotaties voorzieningen

In 2016 is een reorganisatievoorziening getroffen (€ 2,2 mln) omdat overtolligheid verwacht wordt die voortkomt uit de aansluiting van RVO.nl bij de Collectieve Dienst Verleners Facilitair.

De overige € 0,8 mln betreft de jaarlijkse dotatie aan de voorziening Dubieuze debiteuren.

Bijzondere lasten

In 2016 zijn diverse bijzondere lasten (€ 1,0 mln) ontstaan. Dit is het gevolg van enkele technisch administratieve boekingen betreffende debiteuren, BTW (2015 en daarvoor) en ICT-kosten.

Saldo van baten en lasten

RVO.nl sluit het jaar met een negatief resultaat van € 0,3 mln. In dit resultaat zijn éénmalige bijzondere baten en lasten verwerkt, per saldo € 12,8 mln aan baten.

Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
 

2016

2015

Activa

   

Immateriële vaste activa

42.983

42.966

Materiële vaste activa

4.656

10.534

Grond en gebouwen

2.456

7.940

Installaties en inventarissen

2.200

2.135

Overige materiële vaste activa

0

459

Vlottende activa

55.587

77.657

Voorraden

0

0

Debiteuren

4.098

4.243

Overige vorderingen en overlopende activa

19.794

25.108

Liquide middelen

31.695

48.306

Totaal activa

103.226

131.157

     

Passiva

   

Eigen vermogen

18.008

18.305

Exploitatiereserve

18.305

20.114

Onverdeeld resultaat

– 297

– 1.809

Voorzieningen

2.200

0

Langlopende schulden

6.902

90

Leningen bij het Ministerie van Financiën

6.902

90

Kortlopende schulden

76.116

112.762

Crediteuren

5.787

8.864

Overige schulden en overlopende passiva

70.329

103.898

Totaal passiva

103.226

131.157

Toelichting op de balans

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bestaat uit een exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat. Het onverdeeld resultaat over 2016 bedraagt € 0,3 mln negatief. Het eigen vermogen per ultimo 2016 bedraagt € 18,0 mln. De maximale toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt € 23,0 mln, zijnde 5% van € 460,9 mln, de gemiddelde omzet over 2014, 2015 en 2016. Het eigen vermogen per ultimo jaar 2016 blijft onder het toegestane maximum.

Tabel Vermogensontwikkeling (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

1

Eigen vermogen per 1/1

25.044

24.471

18.305

2

Saldo van baten en lasten

4.042

– 1.809

– 297

3

Directie mutaties in het eigen vermogen:

0

0

0

 

3a

uitkering aan moederdepartement

– 4.615

– 4.357

0

 

3b

bijdrage moederdepartement ter versterking EV

0

0

0

 

3c

overige mutaties

0

0

0

4

Eigen vermogen per 31/12

24.471

18.305

18.008

Crediteuren en nog te betalen bedragen

Onder de crediteuren en de nog te betalen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het moederdepartement EZ en aan overige departementen:

Bedragen x € 1.000
 

2016

2015

Moederdepartement

25.262

36.844

Agentschap RVO.nl (beleidsadministratie)

0

9.045

Agentschap NVWA

1.009

0

Belastingdienst

0

18

Rijkswaterstaat

0

90

Rijksdienst voor het Wegverkeer

0

5

Dienst Publiek en Communicatie

61

7

Ministerie van Binnenlandse Zaken

1.346

0

Ministerie van Buitenlandse Zaken

2.621

3.206

Ministerie van Financiën

187

2

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

761

60

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

1.211

1.096

Ministerie van Algemene Zaken

4

0

CIBG (onderdeel Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport)

15

0

Rijksvastgoedbedrijf

3

0

Derden

3.081

10.244

Overige posten

40.555

52.145

Totaal

76.116

112.762

Debiteuren en nog te ontvangen bedragen

Onder de debiteuren en de nog te ontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het kerndepartement EZ en overige departementen (exclusief voorziening dubieuze debiteuren ad. € 0,9 mln):

Bedragen x € 1.000
 

2016

2015

Moederdepartement

161

2.791

Agentschap DICTU

64

121

Agentschap NVWA

44

249

Agentschap RVO.nl (beleidsadministratie)

3.946

6.065

Rijkswaterstaat

224

57

Dienst Uitvoering Onderwijs

0

27

Dienst Justis

0

30

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

52

545

Ministerie van Buitenlandse Zaken

3.231

6.141

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

93

134

Ministerie van Sociale Zaken

105

312

Ministerie van Veiligheid en Justitie

211

71

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

250

86

Ministerie van Financiën

0

37

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

0

19

IND

222

0

Belastingdienst Centrum Facilitaire Dienstverlening

29

0

Derden

8.658

3.399

Overige posten

7.477

10.660

Totaal

24.767

30.744

Kasstroomoverzicht over 2016 (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2016 + stand depositorekeningen

78.400

48.306

– 30.094

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

3.037

521.352

518.315

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

0

– 539.393

– 539.393

2.

Totaal operationele kasstroom

3.037

– 18.041

– 21.078

 

Totaal investeringen (–/–)

– 9.950

– 13.975

– 4.025

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

8.852

8.852

3.

Totaal investeringskasstroom

– 9.950

– 5.123

4.827

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

0

0

 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 2.000

– 2.000

0

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

8.553

8.553

4.

Totaal financieringskasstroom

– 2.000

6.553

8.553

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2016 + stand depositorekeningen (= 1+2+3+4)

69.487

31.695

– 37.792

De gerealiseerde operationele kasstroom is € 21,1 mln lager dan begroot. Dit komt vooral door hogere operationele uitgaven. De gerealiseerde investeringskasstroom is € 4,8 mln hoger. Dit wordt veroorzaakt door enerzijds hogere investeringen in de activa in aanbouw en anderzijds door desinvesteringen.

Doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Begroting 2016

Inputindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Verhouding direct/indirect personeel

83%

87%

85%

       

Outputindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Tariefindex in reële termen

98,6

99,8%

100

Totaal aantal ambtelijk fte werkzaam (excl. externe inhuur)

2.816

3.055

2.675

Saldo baten en lasten als percentage van totale baten

– 0,4%

– 0,1%

0%

       

Kwaliteitsindicatoren

     

Kernindicatoren

     

Klanttevredenheid

7,2

7,2

7,3

Gehonoreerde bezwaarschriften

30%

36%

25%

Toelichting

Inputindicatoren

Bij de verhouding direct indirect geldt dat vanaf 2015 fte’s op interne projecten onder indirecte fte’s vallen.

Outputindicatoren

De tariefindex is in 2016 in de begroting gesteld op 100%. Rekening houdend met het resultaat is de realisatie positiever uitgevallen dan begroot waarmee de index daalt naar 99,8%

Het totaal aantal ambtelijk fte in dienst ultimo 2016 is gestegen naar 3.055 fte.

Kwaliteitsindicatoren

De klanttevredenheid is met een score van 7,2 op hetzelfde niveau gebleven.

In 2016 heeft RVO.nl circa 9.100 bezwaren afgehandeld. Daarvan zijn bijna 3.300 bezwaren (deels) gegrond verklaard (36%). Het hoge gerealiseerde gehonoreerde bezwaarschriften percentage komt vooral door de Basis Betalingsregeling.

10. SALDIBALANS

Saldibalans per 31 december 2016 van het Ministerie van Economische Zaken (Hoofdstuk XIII) (bedragen x € 1.000)
 

Activa

       

Passiva

   
   

31-12-2016

31-12-2015

     

31-12-2016

31-12-2015

 

Intra-comptabele posten

             

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

5.055.926

4.807.118

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

3.197.149

7.361.082

3)

Liquide middelen

74.661

87.586

         

4)

Rekening-courant RHB

2.269.110

 

4a)

Rekening-courant RHB

2.452.467

5)

Rekening-courant RHB Begrotingsreserves

1.833.895

1.488.594

 

5a)

Begrotingsreserves

1.833.895

1.488.594

6)

Vorderingen buiten begrotingsverband

731.276

398.492

 

7)

Schulden buiten begrotingsverband

212.247

201.224

 

Subtotaal intra-comptabel

7.695.758

9.050.900

   

Subtotaal intra-comptabel

7.695.758

9.050.900

                 
 

Extracomptabele posten

             

9)

Openstaande rechten

 

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

10)

Vorderingen

4.292.334

4.354.127

 

10a)

Tegenrekening vorderingen

4.292.334

4.354.127

11a)

Tegenrekening schulden

 

11)

Schulden

12)

Voorschotten

8.471.675

8.491.488

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

8.471.675

8.491.488

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

4.443.369

4.518.694

 

13)

Garantieverplichtingen

4.443.369

4.518.694

14a)

Tegenrekening andere verplichtingen

37.900.833

24.630.876

 

14)

Andere verplichtingen

37.900.833

24.630.876

15)

Deelnemingen

1.389.073

1.436.774

 

15a)

Tegenrekening deelnemingen

1.389.073

1.436.774

 

Subtotaal extra-comptabel

56.497.284

43.431.959

   

Subtotaal extra-comptabel

56.497.284

43.431.959

                 
 

Overall Totaal

64.193.042

52.482.859

   

Overall Totaal

64.193.042

52.482.859

Toelichting op de saldibalans

Algemeen

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet. Indien van de geldende voorschriften wordt afgeweken is dit nader toegelicht.

Alle bedragen zijn opgenomen in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. In de saldibalans zijn de bedragen overeenkomstig de voorschriften naar boven afgerond. In de toelichting zijn de bedragen op de standaard wijze afgerond. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s in de toelichting kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen en of met het bedrag van de saldibalans.

Toelichting per balanspost

Balanspost 1 Uitgaven ten laste van de begroting 2016

5.055.926

De uitgaven over 2016 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel uitgaven, artikelen 11 tot en met 19 en 40.

Balanspost 2 Ontvangsten ten gunste van de begroting 2016

3.197.149

De ontvangsten over 2016 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel ontvangsten, artikelen 11 tot en met 19 en 40.

Balanspost 3 Liquide middelen

74.661

De post liquide middelen bestaat onder meer uit:

De banksaldi van de opgeheven bedrijfslichamen die onder verantwoordelijkheid van EZ door de Vereffeningsorganisatie Product en Bedrijfschappen (PBO) worden afgewikkeld (€ 59,4 mln).

Aanwezige banksaldi bij kasbeheerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor de uitvoering van de regeling Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf Kredieten (€ 15,3 mln).

Balanspost 4a Rekening-Courant Rijkshoofdboekhouding

2.452.467

Op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding tussen EZ en de Rijksschatkist van het Ministerie van Financiën per 31 december 2016 geadministreerd. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo opgave per 31 december 2016 van het Ministerie van Financiën.

Balanspost 5 en 5a Begrotingsreserves

1.833.895

De Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die EZ aanhoudt op afzonderlijke rekening-couranten bij het Ministerie van Financiën.

EZ maakt gebruik van de mogelijkheid om begrotingsreserves aan te houden. In het jaarverslag is bij de betreffende begrotingsartikelen informatie over deze reserves opgenomen eventueel aangevuld met relevante ontwikkelingen. De toevoegingen en onttrekkingen die respectievelijk ten laste of ten gunste van de begroting hebben plaatsgevonden worden in het jaarverslag toegelicht.

Overzicht begrotingsreserves

Begrotingsreserve

Saldo 1-1-16

Toevoegingen

Onttrekkingen

Saldo 31-12-16

Artikel

Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering

10.044

92

 

10.136

13

Garantie Ondernemingsfinanciering

53.111

7.001

 

60.112

13

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

54.168

4.465

 

58.633

13

Groeifaciliteit

17.000

 

831

16.169

13

Garantie MKB-faciliteiten

9.000

   

9.000

13

ECN verstrekte leningen

6.600

   

6.600

14

Aardwarmte

21.958

1.012

1.230

21.740

14

Duurzame energie

1.077.786

473.061

77.000

1.473.847

14

Landbouw

24.872

10.000

6.800

28.072

16

Visserij

17.231

1.425

 

18.656

16

Borgstellingsfaciliteit

22.162

3.008

11.635

13.535

16

Apurement

174.524

8.003

65.329

117.198

16

Schatkistbankieren Groen Onderwijs

138

59

 

197

17

           

Totaal

1.488.594

508.126

162.825

1.833.895

 

Balanspost 6 Vorderingen buiten begrotingsverband

731.276

Onder de vorderingen buiten begrotingsverband zijn bedragen opgenomen die nog van derden moeten worden ontvangen.

De vorderingen buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

EU uitgaven ELGF

613.059

Voorraden in verband met interventie

52.774

Vorderingen inzake uitvoering POP 2

25.707

Opdrachten derden

22.545

EU uitgaven ELFPO POP 3

11.851

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

1.196

Salarisvoorschotten

835

EU uitgaven ELFPO POP 2

506

Diverse

2.803

   

Totaal

731.276

EU uitgaven ELGF

De gelden die EZ voor het Europese fonds ELGF voorfinanciert betreffen de declaraties van de maanden november (16/10 – 30/11) en december. De gedeclareerde bedragen van deze maanden zijn in 2017 ontvangen respectievelijk in de maanden januari en februari. De navolgende tabel geeft inzicht in de totaalbedragen van uitgaven en ontvangsten met betrekking tot het ELGF van de jaren waarvan de jaaraangiften nog niet door de Europese Commissie zijn vastgesteld.

 

Omschrijving

Bedrag

Restant ELGF vordering vorig boekjaar

– 1.044

 

Boekjaar 2016, in 2015 gerealiseerde uitgaven1 (+)

201.237

Vordering 31 december 2015

200.193

 

Boekjaar 2016, in 2016 gerealiseerde uitgaven (+)

417.177

 

Ontvangsten uit ELGF boekjaar 2016 (–/–)

617.804

 

Afrekening 2015 (+)

1.044

Te weinig ontvangen boekjaar 20162

610

 

Boekjaar 2017, in 2016 gerealiseerde uitgaven (+)

612.449

Vordering 31 december 2016

613.059

X Noot
1

Het boekjaar voor het ELGF loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.

X Noot
2

De jaardeclaratie is lager vastgesteld dan de maandelijkse gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2016 in 2017 definitief vaststellen en het te weinig ontvangen bedrag verrekenen.

Voorraden in verband met interventie

Op basis van EU verordening 1306/2013 voert RVO.nl interventiemaatregelen uit voor het reguleren van de landbouwmarkt. Deze maatregelen bestaan uit aankoop, opslag, vervoer en overdracht van voorraden, verkoop en andere vormen van afzet overeenkomstig de sectorale landbouwwetgeving en eerder genoemde verordening. Als gevolg van de uitvoering van deze maatregelen worden er voorraden aangehouden. De gepresenteerde waarde is het bedrag dat RVO.nl volgens specifieke berekeningen in de voorraden heeft gestoken. De voorraden betreffen momenteel melkpoeder. De door de EU te financieren bedragen van de kosten van openbare interventie wordt bepaald op basis van de jaarrekening van het betaalorgaan RVO.nl.

Beginvooraad

0

Aankopen magere melkpoeder

52.778

Verkopen

0

Waardeverminderingen

4

Eindvoorraad

52.774

Vorderingen inzake uitvoering POP 2

RVO.nl voert de regelingen en projecten POP 2 (programma 2007 – 2013) uit die bij het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling declarabel zijn. Bij deze uitvoering is er ook sprake van financiering door derden zoals de provincies. Het betreffende bedrag zal RVO.nl bij de financiers in rekening brengen.

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. Het openstaande bedrag zal RVO.nl in rekening brengen bij de opdrachtgevers.

EU uitgaven ELFPO POP 3
 

Omschrijving

Bedrag

Restant te vorderen vorig boekjaar

927

 

Boekjaar 2016, in 2015 gerealiseerde uitgaven (+)

4.003

Vordering 31 december 2015

4.930

 

Boekjaar 2016, in 2016 gerealiseerde uitgaven (+)

29.525

 

Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2016 (–/–)

34.450

Te vorderen boekjaar 20161

5

 

Boekjaar 2017, in 2016 gerealiseerde uitgaven (+)

11.846

Vordering 31 december 2016

11.851

X Noot
1

Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2016 in 2017 definitief vaststellen en het te vorderen bedrag verrekenen.

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

Vordering op EU inzake uitvoering dierziektebestrijding (salmonella, BSE).

Salarisvoorschotten

Dit betreft vooruitbetalingen aan personeel inzake salarissen en diverse vergoedingen in afwachting van definitieve verrekening.

EU uitgaven ELFPO POP 2
 

Omschrijving

Bedrag

Restant ELFPO schuld vorig boekjaar

28.356

 

Ontvangsten uit ELFPO

(eindafrekening) (–/–)

27.850

Vordering 31 december 2016

506

De definitieve jaaraangifte POP 2 is in 2016 opgesteld.

Balanspost 7 Schulden buiten begrotingsverband

212.247

Onder de schulden buiten begrotingsverband zijn de bedragen opgenomen die nog ten gunste van derden moeten worden gebracht.

De schulden buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

Bedrag

Opdrachten derden

101.330

Vereffeningsorganisatie Product- en Bedrijfschappen

59.359

ELFPO werkkapitaal

22.959

Contante waarborgen RVO

5.677

Voorschotten inzake het Europees Visserijfonds

4.771

Voorschotten provincies inzake POP3

4.410

RVO af te dragen gelden aan derden

3.151

Diverse

10.590

   

Totaal

212.247

Opdrachten derden

RVO.nl voert opdrachten uit voor derden. De opdrachten worden verstrekt door publieke, particuliere en Europese organisaties. RVO.nl zal de betreffende gelden overeenkomstig opdracht of overeenkomst aan begunstigden verstrekken.

Vereffeningsorganisatie Product- en Bedrijfschappen

Per 1 januari 2015 is de vereffening van de Product- en Bedrijfschappen onder verantwoordelijkheid van EZ gebracht. Voor de uitvoering van de vereffeningstaken is de vereffeningsorganisatie PBO opgericht. Deze organisatie voert de administraties van de voormalige schappen en beheert daarbij ook de bankrekeningen.

ELFPO werkkapitaal

Het plattelands ontwikkelingsprogramma 2014–2020 voor Nederland heeft de Europese Commissie in 2014 goedgekeurd. Als gevolg van deze goedkeuring heeft de Europese Commissie aan EZ werkkapitaal voor de uitvoering van POP 3 beschikbaar gesteld overeenkomstig verordening (EU) Nr. 1306/2014. Bij de afsluiting van POP3 zal deze voorfinanciering door commissie worden verrekend.

Contante waarborgen RVO.nl

RVO.nl ontvangt per bank gelden van het bedrijfsleven als zekerheidsstelling voor in- en uitvoercertificaten. Als aan de voorwaarden van de certificering is voldaan dan betaalt RVO.nl op verzoek van de belanghebbende de bedragen terug.

Voorschotten inzake het Europees Visserijfonds

Dit betreft door RVO.nl van de EU ontvangen voorschotten met betrekking tot het Europees Visserijfonds.

Voorschotten provincies inzake POP3

In 2013 heeft RVO.nl POP-regelingen uitgevoerd die vanwege overschrijding van bestedingslimieten nog niet bij de Europese Commissie declarabel waren. De provincies hebben destijds de financiering van het deel van de Europese Commissie voor hun rekening genomen. Na goedkeuring van de wijziging van de bestedingslimieten heeft RVO.nl in 2014 de betreffende uitgaven alsnog gedeclareerd bij de Europese Commissie. Na voldoening van de laatste facturen van POP2 door RVO.nl blijft er een bedrag van € 4,4 mln over. RVO.nl overlegt met de provincies de mogelijkheden om het resterende bedrag in te zetten bij de uitvoering van POP3.

RVO.nl af te dragen gelden aan derden

Door RVO.nl geinde bedragen voor derden. Deze dienen nog verrekend te worden, het betreft onder andere het Europees Octrooibureau (EOB).

Balanspost 10 Vorderingen

4.292.334

De vorderingen hebben betrekking op nog te ontvangen bedragen voor de begroting van EZ.

Direct opeisbare vorderingen

223.941

Op termijn opeisbare vorderingen

518.710

Geconditioneerde vorderingen

3.549.683

   

Totaal

4.292.334

Direct opeisbare vorderingen per 31 december 2016:

Bedrag

Vorderingen inzake uitvoering beleid

173.619

Opgelegde boetes ACM

41.101

Diverse

9.220

   

Totaal

223.941

Vorderingen inzake uitvoering beleid

EZ heeft vorderingen opgelegd voortkomend uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en het verstrekken van vergunningen en heffingen voor diverse economische activiteiten.

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd.

Op termijn opeisbare vorderingen per 31 december 2016:

Bedrag

Kredietregelingen RVO

268.477

Leningen

226.898

Opgelegde boetes ACM

23.312

Diverse

22

   

Totaal

518.710

Kredietregelingen RVO.nl

RVO.nl voert regelingen uit waarbij kredieten beschikbaar worden gesteld voor ontwikkelingen en innovatie op het gebied van technologie, nieuwe producten etc. Voor het terugbetalen van deze kredieten zijn betalingsregelingen getroffen. Dit geldt ook voor een aantal vorderingen die voortkomen uit subsidie vaststellingen van diverse regelingen en verstrekte vergunningen en heffingen.

Leningen

De leningen kunnen als volgt geworden gespecificeerd:

Bedrag

Wageningen Universiteit / Stichting DLO

75.464

Microkrediet Nederland

46.698

Energieonderzoek Centrum Nederland

38.008

NV Industriebank Limburgse Ontwikkelings- en Investeringsmaatschappij

20.882

Biopartner

13.524

Pallas

11.646

Nedermaas

8.542

Marin

6.807

Diverse

5.327

   

Totaal

226.898

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd. Voor deze vorderingen zijn door ACM betalingsregelingen getroffen.

De geconditioneerde vorderingen per 31 december 2016:

Bedrag

Gestelde zekerheden

1.990.676

Geconditioneerde vorderingen

577.026

Bureau Beheer Landbouwgronden

357.731

BBMKB

289.899

Kredietregelingen

255.724

Garantie Ondernemingsfinanciering

56.453

Diverse

22.174

   

Totaal

3.549.683

Gestelde zekerheden

Dit betreffen zekerheden die bij de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU worden gevraagd. De uitvoering hiervan vindt plaats bij RVO.nl.

Geconditioneerde vorderingen

De geconditioneerde vorderingen kunnen als volgt worden gespecificeerd:

 

Bedrag

Nederlandse Defensie Industrie

442.083

Participatiemaatschappij Oost Nederland NV

58.073

ECN

40.000

NV NOM

13.040

STW

8.100

United Nations Univesity

6 807

Provincie Noord-Brabant

2.567

TRN Toerisme Recreatie Nederland

1 500

Diverse

4.856

   

Totaal

577.026

Bureau Beheer Landbouwgronden

Het saldo van de landbouwgronden bestaat voornamelijk uit een langlopend renteloos voorschot van EZ aan het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van € 45 mln waarvoor door het BBL gronden zijn verworven die na doorlevering door het Bureau aan eindbeheerders leiden tot doelrealisatie. Daarnaast is er een bedrag van € 289 mln nog te vorderen uit hoofde van landinrichtingsrente door grondeigenaren te betalen in afgesloten landinrichtingsprojecten, welke in het algemeen in 26 jaar worden geïnd. Voorts heeft RVO.nl nog € 23 mln te vorderen uit hoofde van nog niet afgesloten landinrichtingsprojecten.

BBMKB

Op basis van het besluit Borgstelling Midden- en Kleinbedrijf (BBMKB) verstrekken deelnemende banken krediet aan een ondernemer onder garantie (borgstelling) van de Staat. Op het moment dat de bank de garantie aanspreekt betaalt RVO.nl de claim uit aan de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. De bank heeft conform de regeling een volgplicht. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.

Kredietregelingen

RVO.nl voert een aantal regelingen uit waarbij kredieten voor diverse beleidsdoelstellingen beschikbaar worden gesteld. Het gaat hier onder andere om kredieten voor technische ontwikkeling, elektronische diensten ontwikkeling, milieugerichte productontwikkeling, technische ontwikkelingsprojecten, startende ondernemingen en vroege fase financiering. De aanvragers kunnen een vooraf overeengekomen tijd over deze kredieten beschikken en betalen de kredieten terug als bepaalde verwachte ontwikkelingen en of condities zich hebben voorgedaan zoals het behalen bepaalde omzet, winst, rendementen, aandelenverkoop.

Garantie Ondernemingsfinanciering

Met deze regeling worden ondernemers in staat gesteld om bankleningen te verkrijgen zodat ondernemen mogelijk blijft. EZ staat garant voor middelgrote en grote leningen waardoor het risico voor de bank op de bedrijfsfinanciering kleiner wordt. Bij aanspraak van de bank op de garantie betaalt RVO.nl de bank. Hierdoor ontstaat er voor RVO.nl een vordering op de onderneming die wordt opgenomen in de debiteurenadministratie. Wanneer een ondernemer een voorstel tot afkoop bij de bank indient legt de bank dit ter beoordeling voor aan RVO.nl. Na instemming van RVO.nl zorgt de bank voor afwikkeling van de overeengekomen regeling en maakt het aan RVO.nl toekomende bedrag over.

Balanspost 11 Schulden

Nihil

 

Balanspost 12 Voorschotten

8.471.675

Voorschotten zijn bedragen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

Beleidsartikelen

2012

en eerder

2013

2014

2015

2016

Totaal

11

Goed functionerende economie en markten

818

1.226

825

153.949

164.516

321.333

12

Een sterk innovatievermogen

192.824

109.482

200.019

201.742

375.189

1.079.255

13

Een excellent ondernemingsklimaat

57.033

55.752

27.174

29.560

175.673

345.192

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

2.302.998

483.046

565.251

654.422

1.041.670

5.047.387

15

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

0

0

0

428

1.913

2.341

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

55.038

19.279

25.848

23.912

195.423

319.500

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

36.865

19.612

17.274

20.066

24.739

118.556

18

Natuur en regio

392.799

132.244

94.221

82.489

114.365

816.119

19

Toekomstfonds

71.322

46.272

50.631

63.381

117.662

349.268

Buiten begrotingsverband

9.429

1.282

7.259

9.796

44.957

72.724

Totaal

3.119.128

868.195

988.501

1.239.745

2.256.105

8.471.675

Verloop van de voorschotten gedurende het dienstjaar 2016

Bedrag

Beginstand 1 januari 2016

8.491.488

Verstrekte voorschotten

2.370.589

Eindafgerekende voorschotten

2.390.402

Eindstand 31 december 2016

8.471.675

De mutaties buiten begrotingsverband hebben betrekking op voorschotten die namens EZ zijn verstrekt maar waarvan financiering door derden plaatsvindt. De voorschotten die verstrekt zijn door EZ namens de volgende opdrachtgevers zijn niet in de openstaande voorschotten buiten begrotingsverband meegenomen:

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken;

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • De provincies;

  • De Europese Commissie.

In verband met de introductie van beleidsartikel 15 (Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen), welke voorheen opgenomen was in artikel 14, zijn de beginstanden per artikel niet gelijk aan de eindstanden van de jaarrekening 2015.

Balanspost 13 Garantieverplichtingen

4.443.369

De garantieverplichtingen zijn voorwaardelijke financiële verplichtingen. Deze verplichtingen komen op een later moment tot betaling als bij de wederpartij die de garantie heeft ontvangen zich bepaalde omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld een bepaald risico of een onzekere gebeurtenis.

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2016

In 2016 aangegaan +

Bijstellingen –/–

Uitgaven

–/–

Stand per 31-12-2016

11

Goed functionerende economie en markten

50.000

0

0

0

50.000

13

Een excellent ondernemingsklimaat

2.671.185

851.655

798.148

43.085

2.681.607

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

1.011.714

28.900

97.471

1.204

941.939

16

Concurrerende duurzame veilige agro-, visserij- en voedselketens

323.096

37.690

38.330

3.644

318.812

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

63.010

7.000

2.585

0

67.424

18

Natuur en regio

399.689

0

16.104

0

383.585

Totaal

4.518.694

925.245

952.638

47.934

4.443.369

Onder de post garantieverplichtingen zijn ook opgenomen de garantieverplichtingen die vallen onder het domein van het schatkistbankieren van het Ministerie van Financiën. Dit is aan de orde bij de artikelen 11, 14 (COVA) en 17.

Balanspost 14 Andere verplichtingen

37.900.833

Het gaat hier om financiële verplichtingen ten opzichte van een wederpartij die op een later moment tot betaling leiden. Indien de wederpartij alle gestelde voorwaarden nakomt zal de verplichting volledig tot betaling komen.

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2016

In 2016 aangegaan

Negatieve bijstelling

–/–

Uitgaven

–/–

Stand per 31-12-2016

11

Goed functionerende economie en markten

12.184

193.012

218

194.203

10.775

12

Een sterk innovatievermogen

801.114

505.875

23.697

527.689

755.602

13

Een excellent ondernemingsklimaat

161.775

211.657

9.065

235.483

128.884

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

21.661.341

17.485.600

2.296.421

1.823.419

35.027.101

15

Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen

1.210

23.005

138

8.469

15.607

16

Concurrerende, duurzame veilige agro-, visserij- en voedselketens

261.706

636.209

41.085

638.573

218.257

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

763.388

815.287

1.826

809.102

767.747

18

Natuur en regio

264.020

195.168

9.401

222.060

227.727

19

Toekomstfonds

371.886

166.590

5.490

125.418

407.568

40

Apparaat

0

423.578

0

423.578

0

Buiten begrotingsverband

332.254

112.691

16.069

87.311

341.564

Totaal

24.630.876

20.768.671

2.403.411

5.095.303

37.900.833

Voor de andere verplichtingen is voor wat betreft het onderdeel buiten begrotingsverband dezelfde verantwoordingswijze toegepast als bij de openstaande voorschotten.

In verband met de introductie van beleidsartikel 15 (Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen), welke voorheen opgenomen was in artikel 14, zijn de beginstanden per artikel niet gelijk aan de eindstanden van de jaarrekening 2015.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

De Rijksbegrotingsvoorschriften 2017 gaan in op Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen. Dit zijn onder meer bestuursovereenkomsten of bestuursconvenanten die afgesloten worden tussen het Rijk en derden, bijvoorbeeld decentrale overheden, functionele overheden of belangenorganisaties. Dergelijke bestuurlijke verplichtingen worden alleen voor het deel waarvoor een juridische verplichting is aangegaan opgenomen in de saldibalans. Tot het moment waarop een juridische verplichting wordt aangegaan, zijn deze bestuurlijke verplichtingen nog niet administratief vastgelegd. De interne controle borgt echter dat de financiele gevolgen bekend zijn voordat een bestuurlijke overeenkomst wordt ondertekend. De uitgaven die het gevolg zijn van deze bestuurlijke verplichtingen kunnen op dat moment worden geraamd, en afhankelijk van het bedrag, toegelicht bij het betreffende begrotingsartikel en in kamerbrieven over het betreffende onderwerp. Op deze wijze wordt geborgd dat de financiele gevolgen van bestuurlijke afspraken niet alleen beleidsmatig, maar ook budgettair, door de Tweede Kamer kunnen worden geautoriseerd, ook al vindt de vastlegging van de verplichting pas op een later moment plaats.

In dit kader is het «Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–2019» relevant. Hierin zijn plafondbedragen afgesproken tot waaraan een sector bijdraagt aan de preventie- en bestrijdingskosten van dierziekten. De bestrijdings- en preventiekosten die uitstijgen boven deze plafondbedragen worden gedragen door de overheid. Omdat er in het convenant geen maximale bijdrage voor de overheid is afgesproken, kan er geen totaalbedrag genoemd worden voor de niet uit de balans blijkende verplichtingen.

Balanspost 15 Deelnemingen

1.389.073

 

De specificatie van de deelnemingen van EZ is als volgt:

Naam

Nominaal

Betaald

 

Ultimo 2015

Ultimo 2016

Ultimo 2015

Ultimo 2016

Deeln.%

           

N.V. NOM

51.880

25.950

51.880

25.950

50,0

           

N.V. BOM

16.587

16.587

18.524

20.501

57,6

           

N.V. Zuidvleugel

10.000

10.000

10.000

10.000

33,1

           

N.V. LIOF

50.373

26.625

50.373

26.625

49,9

           

GasTerra B.V.

18.000

18.000

18.000

18.000

10

           

EBN NV

128.138

128.138

1.242.281

1.242.281

100

           

Oost N.V.

32.751

32.751

45.716

45.716

55,9

           

Totaal

307.729

258.051

1.436.773

1.389.073

 

11. WNT-VERANTWOORDING 2016 – MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2016 € 179.000.

In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2017 is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2016 is om die reden achterwege gelaten.

Bezoldiging van Topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen)

topfunctionaris

Functie

Datum aanvang

dienstverband

(indien van toepassing)Aard functie

Datum einde

dienstverband

(indien van toepassing)

Omvang

dienstverband (fte)

Op externe inhuur-basis

(nee; <= 12 kalendermnd; > 12 kalendermnd)

Beloning

Onkostenvergoedingen

(belast)

Voorzieningen

t.b.v. beloningen

betaalbaar op

termijn

Totale bezoldiging

in 2016

Persoonlijk

WNT-maximum

Motivering (indien overschrijding)

ACM Bestuur

C.A. Fonteijn

Voorziter RVB

   

1,00

nee

194.273

6.503

16.808

217.584

179.000

*1,2

ACM Bestuur

F.J.H. Don

Bestuurslid

   

0,89

nee

139.644

6.496

14.182

160.322

159.310

*1,2

ACM Bestuur

J.G. Vegter

Bestuurslid

 

1-9-2016

1,00

nee

111.320

4.331

10.320

125.971

119.170

*3

Grondkamer Oost

Aalberts W.J

lid

   

0,07

nee

10.903

   

10.903

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Akkermans, J.H.M.

lid

   

0,07

nee

4.140

   

4.140

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Bakker R

lid

   

0,07

nee

3.872

   

3.872

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Bassa, D.

lid

   

0,07

nee

4.400

   

4.400

12.530

 

Grondkamer Oost

Bouman, H.B.

lid

   

0,07

nee

9.275

   

9.275

12.530

 

Grondkamer Oost

Broekhof FA

lid

   

0,07

nee

3.197

   

3.197

12.530

 

Grondkamer Oost

Brongers, P.J.F

lid

   

0,07

nee

4.795

   

4.795

12.530

 

Grondkamer Noord

Burgsteden, AG van

lid

   

0,07

nee

4.480

34

 

4.514

12.530

 

Grondkamer Zuid

Coppens, C.A.A.

lid

   

0,07

nee

6.658

120

 

6.778

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Daniëls, M.M.

lid

   

0,07

nee

2.400

   

2.400

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Eijk, P.J. van der

lid

   

0,07

nee

4.509

   

4.509

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Gaanderse JA

lid

   

0,07

nee

5.431

   

5.431

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Giesen, S.H.

lid

   

0,07

nee

7.804

   

7.804

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Gils, W.M.A. van

lid

   

0,07

nee

2.320

   

2.320

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Habben Jansen, C.

lid

   

0,07

nee

10.992

   

10.992

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Hoetmer, R.

lid

   

0,07

nee

2.280

   

2.280

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Holtman, H.J

lid

   

0,07

nee

1.840

   

1.840

12.530

 

Grondkamer Noord

Idsardi J

lid

   

0,07

nee

5.114

27

 

5.141

12.530

 

Grondkamer Zuid

Janssen, H.G.J.M.

lid

   

0,07

nee

6.616

68

 

6.684

12.530

 

Grondkamer Noord

Keurentjes F.A.M.

lid

   

0,07

nee

1.840

14

 

1.854

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Knook, N.G.

lid

   

0,07

nee

2.916

   

2.916

12.530

 

Grondkamer Zuid

Krekels P.H.J.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.530

 

Grondkamer Zuid

Kreij JL van

lid

   

0,07

nee

8.192

54

 

8.246

12.530

 

Grondkamer Noord

Krikke A

lid

   

0,07

nee

5.233

27

 

5.260

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Kubber, F. de

lid

   

0,07

nee

5.835

   

5.835

12.530

 

Grondkamer Zuid

Kuppens, M.H.W.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.530

 

Grondkamer Noord

Leeuw R de

lid

   

0,07

nee

2.440

16

 

2.456

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Leliveld, C.C.L.

lid

   

0,07

nee

1.434

   

1.434

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Lips, A.J.J.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Lok, S.

lid

   

0,07

nee

760

   

760

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Michielsen, A.F.M.

lid

   

0,07

nee

1.440

   

1.440

12.530

 

Grondkamer Oost

Nuyl, M.R. te

lid

   

0,07

nee

2.200

   

2.200

12.530

 

Grondkamer Zuid

Nijpjes, F.

lid

   

0,07

nee

7.280

9

 

7.289

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Oostdam J.J.H.

lid

   

0,07

nee

7.392

   

7.392

12.530

 

Grondkamer Noord

Panman RG

lid

   

0,07

nee

5.636

14

 

5.650

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Reinders Folmer, P.H.

lid

   

0,07

nee

3.720

5

 

3.725

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Roomen, A.H.M. van

lid

   

0,07

nee

5.592

   

5.592

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Schenk, D.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.530

 

Grondkamer Oost

Schoorlemmer, B.F.M.

lid

   

0,07

nee

9.640

   

9.640

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Tiesinga, H.L.

lid

   

0,07

nee

2.440

   

2.440

12.530

 

Grondkamer Zuid

Tuyl M.J.J. van

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Tijsseling, H.G.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Veenstra, G.

lid

   

0,07

nee

1.640

   

1.640

12.530

 

Grondkamer Zuidwest

Vriend C.P.M.

deskundige

   

0,07

nee

0

   

0

12.530

 

Grondkamer Zuid

Wersch, H.J.M. van

lid

   

0,07

nee

514

   

514

12.530

 

Grondkamer Noordwest

Willemink, J.H.

lid

   

0,07

nee

2.876

11

 

2.887

12.530

 

Kamer voor de binnenvisserij

Wit, A. de

lid

   

0,07

nee

1.960

   

1.960

12.530

 

Grondkamer Noord

T.K. Hoogslag

Voorzitter

   

0,29

nee

26.228

 

3.690

29.917

51.910

 

Grondkamer Noord, Oost, Zuid,Zuidwest en Noordwest

D. Ozdemir

Secretaris

   

1,00

nee

57.439

 

7.299

64.738

179.000

 

Grondkamer Noord, zuid en Zuidwest en plv. secr. Oost

C.M. Lubbers

Secretaris

   

1,09

nee

86.150

405

11.807

98.362

179.000

 

Grondkamer Noordwest, Oost en Kamer voor de Binnenvisserij en plv.secr. Noord, Zuid en Zuidwest

G.J.M. Krekel

Secretaris

   

1,00

nee

81.643

462

11.266

93.371

179.000

 

Grondkamer Oost

J.K.B. van Daalen

Voorzitter

   

0,29

nee

26.228

 

3.690

29.917

51.910

 

Grondkamer Zuid

J.P.M. van der Ham

Voorzitter

   

0,29

nee

26.228

 

3.690

29.917

51.910

 

Grondkamer Zuidwest

H.A. Witsiers

Voorzitter

   

0,29

nee

26.228

 

3.690

29.917

51.910

 

Kamer voor de Binnenvisserij

L.W.Bartelse

Voorzitter

   

0,29

nee

26.228

 

3.690

29.917

51.910

 

Grondkamer Noordwest

J.M.Jaarsveld

Voorzitter

42.036

 

0,29

nee

26.775

 

3.682

30.457

51.910

 

Centrale Commissie Dierproeven

L. J.Hellebrekers

Voorzitter

   

0,22

nee

24.401

 

24.401

39.738

 

Centrale Commissie Dierproeven

B.Blaauboer

Vice-voorzitter

   

0,11

nee

11.190

   

11.190

19.869

 

Centrale Commissie Dierproeven

E.N.Stassen

Lid

   

0,11

nee

11.190

147

 

11.337

19.869

 

Centrale Commissie Dierproeven

F.A. Klatter

Lid

   

0,11

nee

11.190

139

 

11.329

19.869

 

Centrale Commissie Dierproeven

T.Rijnders

Lid

   

0,11

nee

11.190

   

11.190

19.869

 

Raad voor Plantenrassen *4

L.van Vloten- Doting

Voorzitter

   

0,10

nee

17.180

   

17.180

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

C.J.A. Groenewoud

Secretaris

   

0,90

nee

68.458

613

14.116

83.187

161.100

 

Raad voor Plantenrassen

C.M.M.van Winden

Vice-voorzitter

   

0,10

nee

1.000

232

 

1.232

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

W.T.M van de Arend

lid

 

31-1-2016

0,10

nee

200

41

 

241

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

J.J.M. Dons

lid

   

0,10

nee

1.000

0

 

1.000

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

V.B.W. Cornelissen

lid

   

0,10

nee

0

0

 

0

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

R.G.F.Visser

Vice-voorzitter

   

0,10

nee

1.000

0

 

1.000

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

E.T. Lammerts van Bueren

lid

   

0,10

nee

800

50

 

850

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

H. van der Haar

lid

   

0,10

nee

1.000

167

 

1.167

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

G.J.P. Jansen

Vice-voorzitter

 

31-1-2016

0,10

nee

0

0

 

0

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

G.A.A.M. Meijerink

lid

   

0,10

nee

1.000

270

 

1.270

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

P.M. Sangers

lid

   

0,10

nee

600

0

 

600

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

A.J.H. Willems

lid

   

0,10

nee

600

63

 

663

17.900

 

Raad voor Plantenrassen

D. Kasse

lid

   

0,10

nee

1.000

108

 

1.108

17.900

 

1. WNT-grens van € 179.000 geldt voor mensen die vanaf 1-1-2015 in dienst zijn getreden. Voor wie vóór 2013 al in dienst was dan wel met wie vóór 2013 afspraken zijn gemaakt, geldt overgangsrecht.

2. Voor bestuursleden Fonteijn en Don geldt overgangsrecht; zij zijn vóór 2013 in dienst getreden. Dit duurt 7 jaar (2013 tot en met 2019). In de eerste 4 jaar (2013 tot en met 2016) hoeft nog geen daling van de bezoldiging te worden doorgevoerd, in de 3 jaar daarna (2017 tot en met 2019) wel, maar nog niet tot 100% van de norm. Voor daling naar 100% kan nog 2 jaar worden gebruikt (2020 en 2021). Betekent dat beiden pas per 2022 op 100% moeten zitten, die op dit moment € 179.000 is.

3. Bestuurslid Vegter is per 1 september 2016 uit dienst getreden. Hierdoor bedraagt haar maximum WNT-norm € 119.170. Een bedrag van € 26.227,23 aan opgebouwde vakantie-uitkering en 13e maand over 2015 is in 2016 aan haar uitgekeerd. Hierdoor blijft haar jaarvergoeding onder de WNT-norm.

Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Naam

instelling

Functie

Datum

aanvang

dienstverband

(indien van

toepassing)

Datum

einde

dienstverband

(indien van

toepassing)

Omvang

dienstverband (fte)

(+ tussen haakjes

omvang in 2015)

Beloning

(+ tussen

haakjes

omvang in

2015)

Onkosten-

vergoedingen

(belast)

(+ tussen haakjes

omvang in 2015)

Voorzieningen

t.b.v. beloningen

betaalbaar op

termijn

(+ tussen haakjes

omvang in 2015)

Totale

bezoldiging

in 2016

(+ tussen haakjes

omvang in 2015)

Persoonlijk

WNT-maximum

Motivering

                     
Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam

instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Laatste fuctie

Eerdere

Functie(s)

Datum

Beëindiging

dienstverband

Op externe

inhuur-basis

(nee;=6 mnd;

> 12 mnd)

Betaalde

uitkeringen

in 2016

Individueel WNT-maximum

Motivering (indien overschrijding)

                 
Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Laatste functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging

dienstverband

Betaalde uitkeringen in 2016

Motivering

DG B&I

Algemeen leidinggevende

 

31-12-2015

113.827

Op grond van artikel 49tt van het ARA is een stimuleringspremie toegekend van 24 maandsalarissen, afgetopt op één jaarsalaris.

D. JAARVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS (F)

12. BELEIDSVERSLAG DIERGEZONDHEIDSFONDS

Beleidsverslag Diergezondheidsfonds

Beleidsartikel 01 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Algemene doelstelling

Bewaking en bestrijding van bepaalde dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

  • Het bestrijden van dierziekten die op basis van wetgeving verplicht moeten worden bestreden en indirect verantwoordelijk voor welzijnsaspecten bij de bestrijding.

  • Het tijdig signaleren en afhandelen van verdenkingen en besmettingen door onderzoek en monitoring/bewaking van bepaalde dierziekten (bijvoorbeeld scrapie, blauwtong, brucella melitensis, klassieke en Afrikaanse varkens pest, MKZ, AI, Ziekte van Aujeszky, salmonella en Mycoplasma en BSE).

  • Effectieve en doelmatige crisisorganisatie bij dierziektenuitbraken.

Telkens na een uitbraak van een besmettelijke dierziekte vindt een evaluatie plaats op alle onderdelen van bestrijdingsmaatregelen, welzijnsmaatregelen en crisisorganisatie.

Beleidsconclusies

Beleidsconclusies op het terrein van het diergezondheid worden opgenomen onder artikel 16 «Concurrerende, duurzame, veilige, agro-, visserij- en voedselketens» van de EZ-begroting.

Vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten

Op 30 april 2015 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de veehouderij het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten ondertekend. Het convenant dat een looptijd kent van vijf jaar (2015 tot en met 2019) bevat afspraken over het (verplicht) bestrijden van dierziekten door het ministerie en de manier waarop dit door de betrokken sectoren en de overheid wordt gefinancierd. Er zijn ook afspraken gemaakt over de financiering van door EZ overgenomen productschapstaken met het verdwijnen per 1 januari 2015 van deze publiekrechtelijke bedrijfsorganen, zoals de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), de kosten van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) en de kosten van preventie en bestrijding van enkele aanvullende dierziekten. Het convenant beschrijft wie, de sector en/of de overheid, voor welke kosten verantwoordelijk is. Daarnaast bepaalt het hoeveel de (deel)sectoren maximaal zelf moeten betalen, de zogenoemde «plafondbedragen».

Parallel aan het afsluiten van het convenant heeft EZ bij algemene maatregel van bestuur een wettelijke diergezondheidsheffing geïntroduceerd op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd).

De diergezondheidsheffing wordt met ingang van 1 januari 2015 opgelegd aan houders van pluimvee en van schapen en geiten.

De reguliere kosten voor de varkenssector en de rundersector zijn in 2016 gefinancierd uit de reserves, die afkomstig zijn van de productschappen en die beheerd worden door sectororganisaties.

Omdat de basis voor de heffing in de huidige Gwwd is geënt op een situatie van 17 jaar geleden werkt EZ aan een aanpassing van de wet, die de heffing een structurele en beter op de huidige praktijk toegesneden basis biedt. Tegelijkertijd wordt de Wet dieren gewijzigd waardoor het nieuwe heffingenstelsel met het oog op de toekomst in de Wet dieren wordt geplaatst.

Door de diergezondheidsheffing dragen houders van productiedieren bij aan de bestrijding van de kosten van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. Met de wijziging van het heffingenstelsel wordt beoogd een betere afstemming te bereiken tussen de uitgaven van het Diergezondheidsfonds en de opbrengsten van de diergezondheidsheffing.

Dierziekten

Nederland is door de Europese Unie (EU) officieel vrij verklaard van bepaalde dierziekten. Deze vrijstatus wordt gehandhaafd door uitvoering van monitorings- c.q. bewakingsprogramma’s en wordt bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken. Deze bewakingsonderzoeken ondersteunen op die manier de preventie van de betreffende dierziekten. Daarnaast financiert EZ deels samen met het bedrijfsleven onderzoek naar opkomende dierziekten (waaronder «emerging» zoönosen) en de uitwisseling van gegevens hierover tussen organisaties in de dier- en humane gezondheidszorg. De uitgaven en ontvangsten van de verplichte bewakingsprogramma’s worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.11 «Bewaking van dierziekten». De uitgaven en ontvangsten die samenhangen met de bestrijding van besmettelijke dierziekten worden in het DGF verantwoord op onderdeel 01.12 «Bestrijding van dierziekten».

Nederland is alweer enige jaren officieel vrij van Blauwtong (BT). Om deze vrij-status te behouden vindt er jaarlijks actieve monitoring plaats. Deze wordt uitgevoerd in de winter. Jaarlijks worden verspreid over heel Nederland in dat verband circa 385 runderen serologisch onderzocht.

Sinds juni 2016 zijn er in Nederland geen bedrijven met melkgeiten of -schapen met besmet-status Q-koorts. Het aantal meldingen van humane patiënten met Q-koorts is sinds 2009 aanzienlijk gedaald. Hierdoor lijkt het erop dat de ingezette (hygiëne)maatregelen en de bestrijding van Q-koorts effectief zijn. In 2016 zijn de veterinaire maatregelen in stand gehouden. De eind 2009 ingezette tankmelkmonitoring, om met Q-koorts besmette bedrijven te identificeren, is in 2016 gecontinueerd. Ook is in 2016 de verplichte Q-koorts vaccinatiecampagne voortgezet.

Naast de activiteiten bij BT en Q-koorts, blijven de activiteiten gericht op het tijdig opsporen van de bekende dierziekten zoals Aviaire Influenza (AI), Klassieke Varkenspest (KVP) en Afrikaanse Varkenspest (AVP). Afgezien van de uitgaven voor bewaking en bestrijding worden in het DGF ook de uitgaven en ontvangsten verantwoord voor eventuele welzijnsmaatregelen bij een uitbraak (artikelonderdeel 01.13). Tenslotte wordt op artikelonderdeel 01.14 de financiering van overige uitgaven verantwoord.

Bijdrage Bedrijfsleven

In het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten zijn wederom afspraken gemaakt over de verdeling van jaarlijkse kosten voor monitoring, verdenkingen en eventuele bestrijding van besmettelijke dierziekten tussen overheid en veehouderijsectoren. De sectoren rundvee, varkens, pluimvee en schapen en geiten dragen bij aan de kosten tot een vooraf bepaald maximum (plafond). Boven deze plafonds draagt de overheid de resterende kosten in deze convenantperiode. De maximale bijdragen worden met ingang van 2016 conform de afspraken in het convenant voor het eerst geïndexeerd. Onderstaand zijn de door het bedrijfsleven gegarandeerde plafondbedragen weergegeven.

Maximale bijdragen bedrijfsleven in de periode 2015 tot en met 2019 in euro’s: Sector plafondbedragen.

Sector

Uitgangsbedragen

Bedragen na indexering 20161

Rundveehouderij

23.540.000

 

23.801.294

 

Varkenshouderij

53.447.000

 

51.923.761

 

AVP en SVD

 

30.000.000

 

29.145.000

Overige dierziekten

 

23.447.000

 

22.778.761

Schapen/geitenhouderij

5.074.000

 

4.505.205

 

Pluimveehouderij

47.138.000

 

45.389.181

 

NCD

 

2.113.000

 

2.034.608

Overige dierziekten

 

45.025.000

 

43.354.573

Totaal

129.199.000

 

125.619.441

 
X Noot
1

Gezien de daling in de veestapel en de geringe mutatie in de prijsindexatie worden de plafondbedragen verlaagd conform de afspraken in het convenant.

Budgettaire gevolgen van beleid DGF (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

VERPLICHTINGEN

15.433

11.247

13.751

33.114

31.558

30.620

938

UITGAVEN

15.433

11.247

13.751

33.114

31.558

30.620

938

Beginsaldo

7.508

4.636

9.294

19.064

13.360

   

Programma-uitgaven

15.433

11.247

13.751

33.114

31.558

30.620

938

Opdrachten

15.433

11.247

13.751

33.114

31.558

30.620

938

1.

Bewaking van dierziekten

5.169

3.636

4.531

14.161

19.162

17.707

1.455

2.

Bestrijding van dierziekten

9.474

7.460

9.147

18.915

11.866

12.553

–/– 687

3.

Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

0

0

0

       

4.

Overig

790

151

73

38

530

360

170

ONTVANGSTEN

12.561

15.905

23.521

27.410

29.894

30.620

– 726

Ontvangsten van EZ

       

12.253

10.486

1.767

Ontvangsten van EU m.b.t. salmonella bewaking en bestrijding

       

4.134

2.750

1.384

Ontvangsten van sector (bewaking)

       

8.315

9.799

–/–  1.484

Ontvangsten van sector (bestrijding)

       

5.192

7.585

–/–  2.393

Eindsaldo

4.636

9.294

19.064

13.360

11.696

   

Toelichting op de uitgaven en verplichtingen

De uitgaven voor de bewaking van dierziekten waren € 1,455 mln hoger dan de vastgestelde begroting. Zo waren de uitgaven voor BSE € 0,5 mln hoger dan begroot doordat er in dit jaar nog een aantal nagekomen facturen uit 2015 betaald zijn. Voor de monitoring van AI is ongeveer € 0,75 mln meer uitgegeven en voor de bewaking van Q-koorts is € 0,2 mln meer uitgegeven doordat de leverancier in 2016 sneller is gaan factureren dan in het verleden.

De uitgaven voor de bestrijding van dierziekten waren € 0,687 mln lager dan de vastgestelde begroting door lagere uitgaven ad € 0,7 mln voor ZvA.

De overige uitgaven zijn € 0,17 mln lager doordat met name de kosten voor de Sda € 0,11 mln lager zijn uitgevallen dan begroot.

Toelichting op de ontvangsten

De ontvangsten van EZ zijn € 1,767 mln hoger dan begroot omdat tegenvallende heffingsinkomsten voor een deel zijn gecompenseerd door extra (voor)financiering door EZ.

In de EU ontvangsten zijn behalve de kosten voor bewaking van salmonella ook ontvangsten voor de AI 2014 opgenomen ter grootte van € 1,38 mln.

De ontvangsten van de sector voor zowel bewaking als bestrijding van dierziekten komen samen in totaal € 3,9 mln lager uit dan was begroot. Oorzaak hiervan is dat de ontvangsten uit de pluimveesector en de sector schapen en geiten in totaal € 7,5 mln achterblijven, doordat voor 2016 nog geen heffing is opgelegd. Anderzijds is € 3,5 mln ontvangen uit de reserves van de voormalige Productschappen voor deze sectoren.

1. Bewaking van dierziekten

Het niet tijdig opmerken van een dierziekte kan bij bepaalde dierziekten tot grote gevolgen leiden. Daarom is het tijdig signaleren van een besmetting en het adequaat bestrijden van groot belang. Het signaleren van (mogelijke) dierziekten vindt plaats door houders van dieren, dierenartsen en/of medewerkers van laboratoria/onderzoeksinstellingen, hetzij op basis van klinische verschijnselen dan wel op basis van de uitkomsten van laboratoriumonderzoek. In het geval deze verschijnselen kunnen wijzen op een aangifteplichtige ziekte, dient dit onmiddellijk bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te worden gemeld.

Naast de meldplicht worden in opdracht van EZ bewakings- en monitoringsprogramma’s uitgevoerd die deels door de Europese Unie (EU) verplicht zijn gesteld ter behoud van de dierziektevrijstatus. Door bewakingsonderzoeken uit te voeren wordt het risico dat een ziekte niet of niet tijdig wordt opgemerkt gereduceerd. Bewakingsprogramma’s ondersteunen tevens de preventie van de betreffende dierziekten.

Streefwaarden

Behoud van de huidige, officieel door de EU en door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) verleende, status vrij te zijn van een aantal dierziekten.

Beleidsinstrumenten

De EU en de OIE verlenen onder bepaalde voorwaarden aan lidstaten officiële erkenningen voor het vrij zijn van besmettelijke dierziekten. Deze door de EU erkende statussen «vrij van dierziekten» worden bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken en – voor bepaalde dierziekten – door het periodiek uitvoeren van bewakingsprogramma’s. Lidstaten en bij de OIE aangesloten landen zijn verplicht om uitbraken van ziekten direct te melden aan de OIE en EU. Mede om de door de EU en de OIE verleende erkenningen «vrij van dierziekten» dan wel «verwaarloosbaar risico» te behouden worden bewakingsprogramma’s voor de volgende dierziekten uitgevoerd: Brucella melitensis (schapen en geiten), Brucella abortus (runderen), Leucose (runderen), Blauwtong (runderen, schapen en geiten), BSE/TSE (runderen en schapen/geiten), KVP en Ziekte van Aujeszky (varkens) en Aviaire Influenza (pluimvee). De programma’s voor Leucose, en Ziekte van Aujeszky en AI werden tot 2015 respectievelijk tot medio 2014 uitgevoerd in opdracht van de productschappen.

Naast de officiële vrijstatus zijn er andere redenen voor het uitvoeren van monitoringprogramma’s, bijvoorbeeld de volksgezondheid of nationale diergezondheidsbelangen. Zo is voor Nederland de monitoring op Q-koorts, Mycoplasma gallisepticum en Salmonella St/Se belangrijk. Voor Newcastle Disease wordt er een controleprogramma op de verplichte vaccinatie uitgevoerd.

Voor een snelle opsporing van dierziekten is de overheid in sterke mate afhankelijk van de opmerkzaamheid van veehouder en dierenarts en van hun bereidheid een verdenking te melden. In aanvulling op de monitoringsprogramma’s worden daarom zogenaamde «early warning»-programma’s uitgevoerd voor AI en KVP. Deze houden de verplichting in om bij een eventuele verdenking van een infectie (een) monster(s) op te sturen voor uitsluitingsdiagnostiek. Ook dragen overheid en bedrijfsleven via het DGF bij aan de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), een breed monitoringsprogramma dat afwijkingen in de diergezondheid van commercieel gehouden dieren opspoort, analyseert en in een kader plaatst waarbinnen oplossingen gevonden kunnen worden. Vrijwillige meldingen door veehouders en hun dierenartsen liggen aan de basis van dit programma.

Dode varkens die bij de GD, de faculteit Diergeneeskunde, en bij een aantal grote dierenartsenpraktijken worden aangeboden om de doodsoorzaak vast te stellen, worden onderzocht op de aanwezigheid van het varkenspestvirus. Ook worden door jagers geschoten wilde zwijnen steekproefsgewijs onderzocht op antistoffen tegen het KVP-, AVP- en Ziekte van Aujeszkyvirus (ZvA).

Varkenshouders zijn verplicht om verschijnselen die wijzen op KVP, AVP, MKZ en ZvA te melden aan de NVWA. Verder is er voor varkenshouders vanuit de regeling Preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s de verplichting om via uitsluitingsdiagnostiek de ziekte KVP uit te sluiten bij koppelbehandelingen en verhoogde sterfte. Hierbij wordt ook de ziekte AVP onderzocht. Voor de ziekte van Aujeszky zijn er verplichte bloedcontroles op vaste momenten.

Bij pluimvee zorgt het «early warning» systeem ervoor dat pluimveehouders zo snel mogelijk verschijnselen die kunnen wijzen op AI melden: verhoogde sterfte aan de NVWA en klinische problemen en afwijkingen in het patroon van voedsel- en wateropname aan de dierenarts. Indien de doodsoorzaak of ziekte van dieren niet duidelijk is of wanneer AI niet uit te sluiten is op basis van het klinisch beeld, neemt de dierenarts cloaca- en keelswabs bij de dieren en stuurt die door naar het WBVR (Wageningen Bioveterinairy Research, voorheen CVI). Verder worden, op kosten van de EZ begroting, wilde vogels onderzocht op AI. Enerzijds worden er levende wilde vogels van de risicosoorten gevangen, bemonsterd en weer vrijgelaten. Levende wilde vogelmonitoring wordt uitgevoerd door het Erasmus Medisch Centrum (EMC). Anderzijds worden dood gevonden wilde vogels van de risicosoorten verzameld en onderzocht op AI. Dit programma wordt uitgevoerd door Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) in samenwerking met Sovon Vogelonderzoek Nederland. De besmettingen met hoogpathogene vogelgriep gaven daarnaast aanleiding voor extra onderzoek bij wilde vogels. Vondsten van meerdere dode wilde vogels konden bij de NVWA gemeld worden en bij het WVBR onderzocht worden.

Alle houders van meer dan 50 melkgeiten of melkschapen zijn verplicht om één keer per maand een tankmelkmonster te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de bacterie Coxiella burnetii (Q-koorts). Besmette bedrijven en bedrijven van gewetensbezwaarden worden tweewekelijks bemonsterd. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de GD.

In de jaarlijkse Brucella melitensis monitoring zijn circa 1.516 schapen- en geitenhouderijen met dieren ouder dan 6 maanden onderzocht. De uitvoering van het onderzoek is in handen van de Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie (NSFO).

Kadavers van runderen ouder dan 48 maanden worden bij de destructor op BSE getest. De kosten hiervan worden uit het DGF gefinancierd en 50/50 betaald door overheid en bedrijfsleven. Schapen en geiten worden bij de destructor steekproefsgewijs (1.500 schapen en 1.500 geiten) getest op scrapie. Ook deze kosten worden uit het DGF gefinancierd. De EU geeft cofinanciering voor al deze testen. De doelstelling van het grootschalige testen van runderen (BSE) en schapen en geiten (TSE) is om de ontwikkeling van BSE/TSE te monitoren en te kunnen blijven volgen of de Europese bestrijdings- en preventiemaatregelen effectief zijn. In nood geslachte runderen moeten op een leeftijd van 48 maanden of ouder worden getest. Uitzonderingen; gezond geslachte runderen afkomstig uit Roemenië, Bulgarije of Kroatië (deze laatste tot 26 mei 2016) worden getest op BSE op een leeftijd vanaf 30 maanden, noodslachtingen vanaf 24 maanden. BSE-testen op slachtrunderen worden niet via het DGF gefinancierd, maar rechtstreeks door de eigenaar betaald. Ook hiervoor is EU-cofinanciering beschikbaar.

Streefwaarden

Behoud van de huidige, officieel door de EU verleende, status vrij te zijn van een aantal dierziekten. Inperken van het risico van het (nog) niet (kunnen) opmerken van een besmetting. Het streven is erop gericht om voor een aantal dierziekten de EU-status «vrij van dierziekten» te behouden (zoals bijvoorbeeld voor KVP en brucellose). Deze streefwaarden zijn voor 2016 gerealiseerd. De bewakingsprogramma’s dienen ook ter ondersteuning van de melding van dierziekten voor het geval deze niet op een andere manier (zoals door de veehouder) worden opgemerkt. Aan de Europese Commissie is gerapporteerd over de resultaten van deze onderzoeken.

Prestatiegegevens (uitgaven x € 1.000)
 

Realisatie 2016

Begroting

2016

Bewaking van dierziekten

Bedrijven

(aantallen)

Dieren

(aantallen)

Uitgaven

Bedrijven

(aantallen)

Dieren

(aantallen)

Uitgaven

Basismonitoring1

   

3.636

   

3.800

Brucella (schaap, geit)

1.516

18.234

475

1.500

14.000

400

Blauwtong (rund, schaap, geit)

325

385

74

291

387

100

BSE rund, bij destructor en bij noodslachting

 

55.173

2.454

 

48.000

1.950

TSE schaap/geit, bij destructor

 

2.984

138

 

3.000

40

KVP (varkens)2

           

Veehouderij (early warning)

44

265

247

 

540

 

Veehouderij (tonsillen)

 

2.280

82

 

4.600

300

Wilde zwijnen

 

1.139

78

 

500

150

AI3

           

Bedrijfsmatig pluimvee: early warning

359

3.410

128

 

1.400

100

Bedrijfsmatig pluimvee: monitoring serologische testen

 

147.900 ELISA en 47.150 AGP

1.501

2.700

170.000

850

Wilde vogels AI4:

           

Monitoring levende wilde vogels

nvt

8.813 (14.502 testen)

   

5.000

 

Monitoring dode vogels

 

600 (circa 1.200 testen)

   

500

105

Q-koorts (melkmonsters)

402

 

1.107

380

 

915

               

Subtotaal

   

9.920

   

7.860

               

Overgenomen Productschapstaken

           

Basismonitoring5

   

4.341

   

4.600

Leukose6

8.363

19.317

411

 

26.000

450

Ziekte van Aujeszky (varken)

 

28

     

40

Salmonella Se St (pluimvee)

           

Bewaking en preventie7

 

7.258

518

 

9.358

484

verificatieonderzoek VB

7 bedrijven (10 stallen)

   

58

 

36

verificatieonderzoek Leg

22 bedrijven (28 stallen)

   

26

 

121

vaccinatie8 .

 

25.111.338 dieren leg 797.526 vermeerdering

3.972

2.000 koppels leg en 693 koppels vermeerdering

 

4.000

Mycoplasma

         

116

               

Subtotaal

   

9.242

   

9.847

               

Totaal bewaking van dierziekten

   

19.162

   

17.707

               

Begrote sectorbijdrage9

           

Rund (inclusief leukose monitoring)

   

3.531

   

3.539

Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)

   

2.159

   

1.429

Schapen en geiten

   

64

   

1.134

Pluimvee (inclusief Salmonella Se St en mycoplasma)

   

2.560

   

3.697

Bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (BSE en TSE), Erasmus MC (onderzoek levende wilde vogels), SOVON en CVI (onderzoek dode wilde vogels), Nederlandse Schapen- en Geitenfokkers Organisatie (Brucella) en Gezondheidsdienst voor Dieren (overig).

De aantallen bedrijven en dieren zijn de werkelijke aantallen over 2016. De realisatie van de uitgaven zijn de facturen die weliswaar in 2016 zijn betaald uit het DGF maar in de meeste gevallen betrekking hebben op kosten die in 2015 gemaakt zijn. Hierdoor zijn de aantallen bedrijven en dieren niet direct te relateren aan de gerealiseerde uitgaven.

De begrote aantallen dieren en bedrijven zijn indicatief en gebaseerd op realisatiecijfers in voorgaande jaren en een inschatting van ontwikkelingen.

X Noot
1

De uitgaven van de basismonitoring zijn in totaal € 7,977 mln in 2016, waarvan € 3,636 mln voor EZ en € 4,341 mln voor de sector.

X Noot
2

Alle drie KVP-programma’s zijn reactief, aantallen zijn afhankelijk van het aantal inzendingen door dierenarts/veehouder/jagers, er is geen wettelijk of contractueel verplicht aantal. De afname in monsters laat zien dat er minder aanleiding is geweest bij varkenshouders om KVP uit te sluiten. Er zijn meer wilde zwijnen bemonsterd omdat er meer zwijnen geschoten zijn buiten de leefgebieden.

X Noot
3

Vogelgriep. De post melding van afwijkende verschijnselen is samengevoegd met de post insturen swabs omdat ook hiervoor swabs worden ingestuurd. Het totaal aantal ingestuurde swabs is iets hoger dan begroot door de dreiging van vogelgriep. Het totaal ingestuurde swabs is 3.410 en komt van 359 inzendingen, dit zijn geen 359 bedrijven omdat eenzelfde bedrijf wel vaker kan inzenden. Het aantal monsters is hoger door de extra vrijwillige inzendingen door de dreigende vogelgriep.

X Noot
4

De besmettingen met hoogpathogene vogelgriep eind 2016 gaven aanleiding voor extra onderzoek bij wilde vogels.

X Noot
5

De uitgaven van de basismonitoring zijn in totaal € 7,977 mln in 2016, waarvan € 3,636 mln voor EZ en € 4,341 mln voor de sector.

X Noot
6

Voor leukose worden tankmelkmonsters genomen per bedrijf (8.363) en bloedmonsters tijdens de slacht per dier (19.317) totaal 27.680 testen. Dit gerealiseerde aantal testen ligt iets hoger dan het begrote aantal testen van 26.000.

X Noot
7

Aantal lager dan begroot door fluctuaties in het aantal opgezette koppels en door gemiste bemonstering door AI restricties en leegstand.

X Noot
8

De aantallen koppels 2016 zijn niet beschikbaar. De aantallen dieren liggen in lijn met de aantallen dieren in 2015 (respectievelijk 27.756.712 leg en 637.536 vermeerdering).

X Noot
9

De ontvangsten worden toegelicht bij de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

2. Bestrijding van dierziekten

Onder de bestrijding van dierziekten vallen:

  • Onderzoek naar verschijnselen die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte na een melding door een (vee)houder en/of door een dierenarts;

  • Onderzoek van verdachte dieren;

  • Treffen van voorzieningen om onmiddellijk te kunnen bestrijden;

  • Bestrijding van dierziekten zoals Q-koorts, tuberculose, brucellos, leukose, AI, MKZ en KVP.

Als veehouders verschijnselen signaleren bij hun dieren die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, is melding daarvan verplicht. Het onderzoeken van deze meldingen is een belangrijke structurele taak van de NVWA. Naast dit structureel onderzoeken van verschijnselen bij dieren als gevolg van een melding, wordt structureel onderzoek uitgevoerd naar brucellose bij runderen die binnen een bepaalde periode hun vrucht hebben verloren. Ook bij een positief testresultaat in een bewakingsonderzoek van een aangifteplichtige ziekte wordt dit gemeld bij de NVWA. Indien een bevestigingstest positief is, wordt het bedrijf door de NVWA besmet verklaard en wordt tot bestrijding overgegaan.

De bestrijding van dierziekten omvat feitelijk twee fasen, de eerste fase (de verdenkingsfase) vangt aan als verschijnselen, informatie of resultaten van onderzoek worden gemeld die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, de tweede fase (de bestrijdingsfase) vangt aan als een besmetting is vastgesteld of als er zodanige aanwijzingen zijn dat moet worden uitgegaan van een besmetting.

Zodra sprake is of moet worden uitgegaan van een besmetting, worden onmiddellijk bestrijdingsmaatregelen getroffen door de (permanente) crisisorganisatie van EZ. Vertraging van de bestrijding leidt tot meer besmettingen en daarmede tot langduriger bestrijdingsmaatregelen. Door EZ zijn contracten gesloten met bedrijven voor de beschikbaarstelling van mensen en middelen die een kritische rol vervullen in het bestrijdingsproces. Bestrijding vindt plaats volgens Europese bestrijdingsrichtlijnen. De aanpak is geregeld in diverse draaiboeken van het ministerie. Op www.rijksoverheid.nl staan de actuele draaiboeken.

In bepaalde gevallen kan de inzet van beschermende noodvaccinatie (vaccinatie «voor het leven») een effectieve bestrijdingsmethode zijn. In plaats van het in grote aantallen ruimen van dieren kan de uitbraak bij bepaalde dierziekten tot staan worden gebracht door vaccinatie, in een bepaalde cirkel rondom besmette bedrijven. Gezonde gevaccineerde dieren worden niet meer gedood. Op basis van de huidige EU-regelgeving is beschermende noodvaccinatie mogelijk bij de bestrijding van uitbraken van MKZ, KVP en AI. Deze aanpak is op dit moment alleen uitvoerbaar bij dierziekten waarvoor een effectief vaccin beschikbaar is, te weten MKZ en KVP. De mogelijkheid van noodvaccinatie is vastgelegd in de betreffende beleidsdraaiboeken.

Streefwaarden

Zo snel en effectief mogelijk bestrijden van dierziekten. Concreet houdt dit in dat bij een melding een onderzoek wordt ingesteld. Voor zover de melding betrekking heeft op verschijnselen die duiden op een zeer besmettelijke dierziekte, moet een deskundigenteam ter plaatse een onderzoek instellen.

Beleidsinstrumenten

Voor de bestrijding van dierziekten staan onder andere de volgende instrumenten ter beschikking:

  • wettelijke verplichting van houders van dieren en dierenartsen om verschijnselen die duiden op een aangifteplichtige dierziekte te melden;

  • klinische inspectie door een zgn. deskundigenteam, bestaande uit van dierenartsen (bedrijfsdierenarts van veehouder, GD-dierenarts en NVWA-dierenarts op bedrijven waar mogelijk sprake is van van aangifteplichtige dierziekten;

  • monsternames door het deskundigen team;

  • diagnostisch onderzoek van afgenomen monsters bij dieren;

  • instellen van stand-still, vervoersverboden, compartimenten;

  • vaccineren van dieren;

  • onderzoek van dieren op buurt-/contactbedrijven en andere relevante bedrijven;

  • tracering van een besmetting (van en naar);

  • doden van besmette dieren;

  • doden van dieren die een reëel gevaar zijn voor verspreiding van de besmetting;

  • destructie van gedode (besmette) dieren;

  • reinigen en ontsmetten van bedrijven;

  • schadeloosstellen van houders voor gedode dieren.

De grondslag voor de inzet van bovenstaande instrumenten zijn:

  • EU-richtlijnen en EU-verordeningen;

  • GWWD; Wet Dieren

  • (beleids)draaiboeken;

  • crisisorganisatie en voorzieningen.

Op dit onderdeel worden de uitgaven verantwoord als een verdenking of een uitbraak van een wettelijk te bestrijden dierziekte zich voordoet. Het gaat dan om de uitgaven voor het onderzoek naar de verdenkingen en de bestrijdingsmaatregelen.

In het geval een rund in de periode van 100 dagen na inseminatie tot 21 dagen voor de normale afkalfdatum haar vrucht verliest (abortus), is er sprake van een verdenking op een besmetting met brucella abortus. Deze interpretatie en de daaraan verbonden gevolgen zijn van belang aangezien een besmetting niet of nauwelijks met uiterlijke verschijnselen gepaard gaat en een dergelijke abortus het enige vroegtijdige klinische signaal is dat een rund besmet kan zijn met brucella abortus. Bij een dergelijke abortus volgt nader onderzoek om definitief vast te stellen of er sprake is van een besmetting met brucella abortus of dat een andere oorzaak de abortus heeft veroorzaakt. De onderzoeken in 2016 hebben geen besmetting met brucella abortus aangetoond.

NVWA-Cijfers

Onderstaand overzicht geeft het aantal dierziektenverdenkingen weer waar het Nederlands Veterinair Incident- en Crisiscentrum (NVIC) van de NVWA nader onderzoek naar heeft ingesteld met aanvullend laboratoriumonderzoek. In 2016 heeft het NVIC in totaal 1.028 dierziektemeldingen ontvangen en afgehandeld.

Jaaroverzicht Dierziekten 2016

Aangifteplichtige dierziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Afrikaanse Varkenspest

4

0

4

0

0

Amerikaans Vuilbroed

3

0

0

0

3

Aujeszky

3

0

3

0

0

Aviaire Influenza

278

521

126

0

100

Bluetongue

47

0

20

0

27

Bovine Spongieuze Encephalopathie

2

0

2

0

0

Brucellose Abortus Bang

47

0

47

0

0

Brucellose Canis

9

1

7

0

1

Brucellose Melitensis

5

0

3

0

2

Brucellose Ovis

3

0

2

0

1

Brucellose Suis

75

12

74

0

0

Klassieke Varkens Pest

4

0

4

0

0

Leucose

31

0

29

0

2

Lumpy Skin Disease

2

0

2

0

0

Mond- en Klauwzeer

1

0

1

0

0

Mycoplasma Gallisepticum

4

0

3

0

1

New Castle Disease

13

1

11

0

13

Psittacose Dier

50

24

21

0

5

Q-Koorts Dier

2

0

1

0

1

Q-Koorts Tankmelk

2

0

1

0

1

Salmonella Zoönotisch Pluimvee

81

29

18

0

34

Swine Vesiculair Disease

11

0

7

0

4

Tuberculose

32

0

19

0

13

Tularemie

20

7

13

0

0

West Nile Virus (Vogels)

1

0

1

0

0

 

730

115

419

0

196

X Noot
1

2 LPAI Commercieel Pluimvee / 3 HPAI H5N8 Captive Birds / 38 HPAI H5N8 Wilde Vogels / 9 HPAI H5N8 Commercieel Pluimvee.

X Noot
2

Brucellose Suis bij een Hond Biovar 1.

X Noot
3

Positief geteste wilde eend.

Zoönoses

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Campylobacter Fetus

2

1

1

0

0

Chlamydia Abortus

1

1

0

0

0

Corynebacterium Ulcerans

2

0

0

0

2

Hantavirus

3

2

0

0

1

Leptospirose

9

3

0

0

6

Psittacose Humaan

55

22

20

1

12

Q-Koorts Humaan

3

0

0

0

3

Rabies Vleermuis

32

9

16

0

7

Rabies Zoogdier

43

0

27

0

16

Salmonellose

66

65

0

0

1

Zoonosen bronopsporing

3

1

0

0

2

 

219

104

64

1

50

Paardenziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Afrikaanse Paardenpest

2

0

0

0

2

Eastern Equine Encephalitis

1

0

1

0

0

Equine Infectieuze Anemie

5

0

4

0

1

Equine Virale Arteritis

1

0

0

0

1

Kwade Droes / Malleus / Glanders

1

0

1

0

0

Vesiculaire Stomatitis

1

0

0

0

1

West Nile Virus (Paard)

6

0

5

0

1

 

17

0

11

0

6

Visziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Aquacultuurdieren

3

0

3

0

0

Infectieuze Haematopoietïsche Necrose

11

1

0

0

10

Koi Herpes Virus

2

2

0

0

0

 

16

3

3

0

10

Overige gemelde dierziekten

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Caseous lymfadenitis C.L.

1

0

0

0

1

Cysticercose

2

0

0

0

2

Echinococcus

1

0

1

0

0

Leishmaniosis

1

0

0

0

1

Listeriose

3

0

2

0

1

Sarcosporidiose

1

0

0

0

1

 

9

0

3

0

6

Aviaire Influenza overig

Casussoort

Totaal Casus

Positief

Negatief

Volgt

Geen actie

Serologisch Positief (Screening)

2

0

2

0

0

LPAI (Screening)

6

0

2

0

41

HPAI (Screening)

19

0

14

0

51

Preventief geruimd (irt H5N8)

10

0

10

0

0

 

37

0

28

0

9

Bron: NVWA

X Noot
1

Geen actie. Lege bedrijven in screeningsgebieden.

Totaal casussen

1.028

222

528

1

277

Toelichting

Voor enkele dierziekten uit het overzicht volgt hieronder een korte toelichting.

Aviaire influenza

De laatste maanden van 2016 wordt Europa getroffen door een grote uitbraak van het hoog pathogene aviaire H5N8 influenza virus. Meerdere landen maken melding van grote aantallen wilde watervogels die dood aangetroffen worden en waarbij dit virus wordt aangetoond. Ook op commerciële bedrijven worden besmettingen aangetoond.

Op 9 november 2016 wordt het vogelgriepvirus H5N8 bij een wilde watervogel (een kuifeend) aan de rand van de Gouwzee (iets onder Monnikendam) aangetroffen. Ondanks de afgekondigde beschermende maatregelen, zoals de ophokplicht treft deze uitbraak ook 9 commerciële pluimveebedrijven. Op zaterdag 26 november wordt het hoog pathogene H5N8 virus aangetoond bij een vleeseendenbedrijf in Biddinghuizen. Daarna volgden nog twee uitbraken in Biddinghuizen en uitbraken in Abbega, Kamperveen, Hiaure, Boven Leeuwen, Stolwijk en Zoeterwoude. Een uitbraak vlak over de grens in Duitsland zorgde nog voor het instellen van een stuk toezichtsgebied in het oosten van het land.

Gedurende deze uitbraak is het virus in 2016, naast de negen commerciële bedrijven, aangetoond bij een dierenpark in Rotterdam, bij twee hobbyhouders (in Den Oever en Rhenen), en op 38 locaties bij dode wilde vogels. In totaal is er op 19 bedrijven (besmet en preventief) geruimd en zijn ruim 717.000 dieren gedood. Rond de commerciële bedrijven zijn beschermings- en toezichtsgebieden ingesteld. Met ruim 1.000 borden zijn de grenzen van de toezichtsgebieden aangegeven.

Naast deze uitbraken van HPAI H5N8 hebben zich ook nog twee laag pathogene uitbraken voorgedaan in 2016. De eerste uitbraak was in juni op een uitloopbedrijf in Hiaure, waar een besmetting met LPAI H7N9 werd vastgesteld. Ditzelfde bedrijf is eind van het jaar ook getroffen door een uitbraak met het HPAI H5N8 virus.

Het tweede bedrijf was een bedrijf in Deurne waar kalkoenen, eenden en fazanten werden gehouden. Hier is in oktober een besmetting met LPAI H5N2 vastgesteld.

Brucella

Naast de reguliere verdenkingen uit de serologische monitoring van runderen die verwerpen, de serologische monitoring van schapen en geiten voor brucella melitensis en de serologische monitoring voor KI waardigheid, zijn er dit jaar een tiental verdenkingen van brucellose bij honden gemeld en onderzocht. In twee gevallen is hierbij ook de brucella bacterie aangetoond.

Psittacose

In 2016 zijn 105 psittacose meldingen ontvangen. 50 meldingen betroffen verdenkingen bij vogels en 55 meldingen werden gedaan door de GGD van humane patiënten waar een besmetting met psittacose was vastgesteld en waar de NVWA werd gevraagd om bronopsporingsonderzoek uit te voeren.

In 46 gevallen is bij nader onderzoek ook een besmetting met psittacose vastgesteld bij vogels.

Het merendeel van deze besmettingen werd vastgesteld bij vogels in particulier bezit of bij kleinschalige kwekers/handelaren. In 3 gevallen betrof het een besmetting bij vogels in een dierenwinkel.

De aanpak van psittacose besmettingen bestaat uit het gedurende 6 weken behandelen van alle.

Deze casussen zijn aanleiding om hier in 2017 een betere aanpak op te gaan ontwikkelen.

Q-koorts

Op 7 juni 2016 is het laatste melkgeitenbedrijf vrijgegeven waar nog een besmetstatus op rustte. In Nederland zijn sinds 7 juni 2016 geen melkgeiten- en melkschapenbedrijven meer aanwezig met een besmetstatus voor Q-koorts.

Salmonella zoönotisch pluimvee

De verplichte monitoring op zoönotische salmonella bij vermeerderings- en legpluimveebedrijven heeft 29 bedrijven opgeleverd met een besmetting in één of meerdere stallen.

Het betreft hier zeven vermeerderingsbedrijven waar totaal in tien stallen een besmetting is aangetoond en 22 legpluimveebedrijven waar totaal in 28 stallen een besmetting is aangetoond.

Wanneer een stal op een vermeerderingsbedrijf besmet is, moeten de dieren vervroegd en gekanaliseerd geslacht worden. De broedeieren die aanwezig zijn worden afgevoerd voor industriële verwerking. De veehouder ontvangt een vergoeding voor de vervroegd geslachte kippen en de afwaardering van de broedeieren. De broedeieren die van deze stal al zijn ingelegd in de broederij, worden na taxatie afgevoerd voor destructie. De nog niet ingelegde eieren worden afgevoerd voor industriële verwerking. Er is geen vergoedingensystematiek voor besmette legpluimveebedrijven.

Tuberculose

De 32 TBC verdenkingen zijn gebaseerd op 14 importmeldingen van runderen afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk, Ierland, België en Duitsland, waar op het herkomstbedrijf van de betreffende runderen een uitbraak van TBC is vastgesteld; vier verdenkingen bij gezelschapsdieren (hond, kat, fret); 12 verdenkingen naar aanleiding van bevindingen bij de pm keuring van runderen die voor de slacht waren aangeboden; één verdenking bij een aap uit een dierentuin en één verdenking bij een geit. Bij nader onderzoek van deze verdenkingen is geen besmetting met tuberculose vastgesteld.

IHN (Infectieuze Haematopoiëtische Necrose)

Op een zogenaamd put-and-takebedrijf (forellenvijver waarin je tegen betaling kan vissen) in Zwolle werd in augustus 2016 een besmetting met Infectieuze Haematopoiëtische Necrose vastgesteld. Alle forellen uit de twee vijvers zijn gedood en ter destructie afgevoerd. Na enkele weken leegstand en ontsmetting is het bedrijf weer vrijgegeven.

Bedragen x € 1.000

Bestrijding van dierziekten

Realisatie 2016

Begrote uitgaven 2016

Verdenkingen

   

Brucellose (verwerpersonderzoek)1

1.075

1.000

KVP

17

100

MKZ (rund, schaap, geit)

10

15

AI (LPAI)

350

300

BSE (rund)

2

20

TSE (schaap, geit)

1

15

Diagnostiek verdenkingen

954

600

       

Voorzieningen

   

Vet. en non. vet middelen

202

300

Calamiteitenreserve destructie2

2.405

1.890

Waakvlamcontracten3

257

650

Voorziening ZvA, MKZ / KVP4

2.972

2.400

Overige voorzieningen

245

 
       

Bestrijding

   

Jaarlijks terugkerende kosten bestrijding5

1.739

2.700

Subtotaal

10.229

9.990

       

Overgenomen Productschapstaken

   

Bestrijding Ziekte van Aujeszky

26

760

Bestrijding Salmonella

   

ruimingskosten

207

303

vergoeding waarde dieren

1.150

1.500

Bestrijding Mycoplasma

254

 

Subtotaal

1.637

2.563

Totaal Bestrijding

11.866

12.553

       

Overige uitgaven

   

Sda

267

360

Uitvoeringskosten RVO.nl (broedeieren)

262

 

Overig

1

 

Totaal Overige uitgaven6

530

360

       

Begrote sectorbijdrage7

   

Rund

2.205

2.122

Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)

1.348

1.835

Schapen en geiten

40

420

Pluimvee (inclusief Salmonella)

1.599

3.208

X Noot
1

Het aantal bemonsterde dieren was in de begroting geraamd op 11.000. Het aantal gerealiseerde bemonsterde dieren is 12.291.

X Noot
2

De gerealiseerde kosten voor destructie zijn € 0,5 mln hoger dan begroot, omdat de destructor geen achterstand meer heeft in de facturering.

X Noot
3

Aan de waakvlamcontracten is € 0,3 mln minder uitgegeven door achterstanden bij het factureren van een aantal leveranciers.

X Noot
4

De voorziening ZvA, MKZ en KVP heeft betrekking op vaccins en is € 0,5 mln hoger uitgevallen dan begroot, omdat hier nu ook de kosten voor vaccins voor de Ziekte van Aujezky zijn opgenomen.

X Noot
5

De stelpost jaarlijks terugkerende post bestrijding is € 1,0 mln lager dan begroot onder andere omdat de kosten van de AI uitbraken in 2016 pas in 2017 worden gefactureerd.

X Noot
6

De uitgaven voor de regeling broedeieren en Sda waren niet opgenomen in de begroting onder de post overig waardoor hier een verschil ontstaat van € 0,5 mln.

X Noot
7

De ontvangsten worden toegelicht bij de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

Voorzieningen

Naast bewaken en bestrijden, als dat aan de orde is, is het noodzakelijk om voorzieningen te treffen om onmiddellijk te kunnen bestrijden. Sommige van deze voorzieningen zijn leveringen of diensten van bedrijven. Voor de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan worden met deze bedrijven (waakvlam)contracten gesloten en moet een vergoeding worden betaald. Daarnaast worden er voorraden materialen aangeschaft, die nodig zijn bij een bestrijding. Er zijn in 2016 zeven nieuwe contracten gesloten en drie contracten zijn eenmaal verlengd.

3. Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Bij uitbraken van wettelijk te bestrijden dierziekten treden – op basis van het draaiboek – diverse veterinaire maatregelen in werking. Eén van de maatregelen is het instellen van een vervoersverbod waardoor in bepaalde gebieden het vervoer van bepaalde diercategorieën niet meer is toegestaan dan wel aan stringente voorwaarden is gebonden. Als gevolg van het vervoersverbod kunnen in deze gebieden welzijns- en huisvestingsproblemen ontstaan (meer of grotere dieren dan de beschikbare hokcapaciteit toelaat, met als gevolg onder andere gezondheidsproblemen, agressiviteit, stress etc.). Het beleid is om ten tijde van een dierziektenuitbraak geen dieren op te kopen en gecontroleerd af te voeren.

Evaluatie

De evaluatie van het beleid dat aan de basis ligt van het DGF, is weergegeven bij het beleidsartikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens van het jaarverslag van EZ.

13. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF DIERGEZONDHEIDSFONDS

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Diergezondheidsfonds (DGF). De BVP heeft conform de Comptabiliteitswet 2001 het karakter van een uitzonderingsrapportage. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management controlsysteem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR). De bedrijfsvoeringsparagraaf omvat 3 onderdelen:

  • 1. uitzonderingsrapportage voor 4 onderdelen: a. rechtmatigheid, b. totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, c. financieel en materieel beheer en d. overige aspecten van de bedrijfsvoering.

  • 2. rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen en

  • 3. belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering.

1. Uitzonderingsrapportage voor vier onderdelen

a. Rechtmatigheid

Overzicht overschrijding rapporteringstoleranties fouten (onrechtmatigheden) in €

(1)

Rapporterings-tolerantie

(2)

Verantwoord bedrag (omvangsbasis)1

(3)

Rapporterings-tolerantie voor fouten

(4)

Bedrag aan fouten

(5)

Percentage aan fouten ten opzichte van verantwoord bedrag

= (4)/(2)*100%

DGF 3%

61.452.000

1.844.000

4.700.000

7,65%

X Noot
1

Uitgaven plus ontvangsten 2016.

RVO.nl heeft in 2015 geconstateerd dat er een aantal overeenkomsten en verplichtingen op onrechtmatige wijze is aangegaan. Momenteel loopt de aanbesteding van 20 contracten waardoor eind 2017 naar verwachting bijna alle uitgaven rechtmatig zullen zijn.

De departementale leiding van EZ is hieromtrent in 2015 geïnformeerd. De volgende oorzaken worden genoemd.

  • Overname taken van de voormalige productschappen als gevolg van de opheffing. De periode waarin de overeenkomsten en afspraken moesten worden overgenomen was zo kort dat rechtmatige aanbesteding niet mogelijk was.

  • Vertraging in de realisatie van de aanbestedingskalender door langdurige discussies over individuele inkoopdossiers.

  • In het verleden gemaakte keuzes met name van looptijden en verlengingsmogelijkheden voldoen niet meer aan de huidige inkoopregels.

Vanuit veterinair en beleidsmatig belang is het niet wenselijk geacht dat de uitvoering van deze taken komt stil te liggen. Om de onrechtmatigheden zo snel mogelijk op te lossen is RVO.nl in samenwerking met de betrokken directie van EZ en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2015 gestart met het project «Schoon schip» dat eind 2017 moet leiden tot een volledig rechtmatige situatie. Tijdens de looptijd van het project blijven er onrechtmatigheden bestaan. Er worden nieuwe contracten aangegaan, zolang deze nog niet zijn afgesloten blijven de onrechtmatigheden bestaan.

b. Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Vanuit de mij bekende informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen in de totstandkoming van niet-financiële verantwoordingsinfromatie.

Met betrekking tot de onderdelen c (financieel- en materieelbeheer) en d. (overige aspecten van de bedrijfsvoering) en 2. (rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen) en 3. (belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering) wordt verwezen naar de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van het Ministerie van EZ.

14. JAARREKENING DIERGEZONDHEIDSFONDS

Verantwoordingsstaat 2016 van het Diergezondheidsfonds (bedragen x € 1.000)
 

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Art

Omschrijving

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

01

Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

30.620

30.620

30.620

31.558

31.558

29.894

938

938

–/– 726

 

Subtotaal

30.620

30.620

30.620

31.558

31.558

29.894

938

938

–/– 726

 

Voordelig eindsaldo 2015

         

13.360

   

13.360

 

Subtotaal

                 
 

Voordelig eindsaldo 2016

         

–/–  11.696

   

–/–  11.696

 

Totaal

30.620

30.620

30.620

31.558

31.558

31.558

938

938

938

15. SALDIBALANS DIERGEZONDHEIDSFONDS

Saldibalans Diergezondheidsfonds (F) per 31 december 2016 (Bedragen x € 1.000)

Activa

     

Passiva

   
   

31-12-2016

31-12-2015

     

31-12-2016

31-12-2015

 

Intra-comptabele posten

             

1.

Uitgaven ten laste van de begroting

31.558

33.114

 

2.

Ontvangsten ten gunste van de begroting

29.894

27.410

4.

Rekening courant Rijkshoofdboekhouding

15.264

15.948

 

2a.

Saldo uitg/middelen voorg. Dienstjaren

13.360

19.066

5.

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

676

   

6.

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

4.244

2.586

 

Subtotaal intra-comptabel

47.498

49.062

   

Subtotaal intra-comptabel

47.498

49.062

                 
 

Extra-comptabele posten

             

8.

Extra-comptabele vorderingen

4.663

6.400

 

8a

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

4.663

6.400

10.

Voorschotten

19.069

10.209

 

10a

Tegenrekening voorschotten

19.069

10.209

11.

Garantieverplichtingen

97.707

115.522

 

11a

Tegenrekening garantieverplichtingen

97.707

115.522

 

Subtotaal extra-comptabel

121.439

132.131

   

Subtotaal extra-comptabel

121.439

132.131

                 
 

Overall Totaal

168.937

181.193

   

Overall Totaal

168.937

181.193

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet.

Bedragen x € 1.000

Balanspost 1. Uitgaven ten laste van de begroting

31.558

De op deze post verantwoorde uitgaven komen overeen met de uitgaven overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2016.

 
   

Balanspost 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

29.894

De op deze post verantwoorde inkomsten komen overeen met de inkomsten overgenomen in de verantwoordingsstaat, onderdeel uitgaven en verplichtingen over het jaar 2016.

 
   

Balanspost 4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

15.264

Deze post geeft het tegoed weer dat het DGF heeft bij het Ministerie van Financiën.

 
   

Balanspost 5. Uitgaven buiten begrotingsverband

676

Dit betreft uitgaven die buitenbegrotingsverband door EZ zijn betaald.

 

Balanspost 6. Ontvangsten buiten begrotingsverband

4.244

Nog toe te wijzen EU ontvangsten en ontvangsten ivm heffingen en een ontvangst van EZ om balanspost 5 buiten begrotingsverband te betalen.

 
   

Balanspost 8. Extra-comptabele vorderingen

4.663

Onder de extra comptabele vorderingen zijn de vorderingen op derden opgenomen.

 

Balanspost 10. Voorschotten

19.069

Zie verklarende tabel hieronder.

 
   

Toelichting

 

0111 Bewaking dierziekten

8.403

0112 Bestrijding dierziekten

457

0113 Voorkomen en verminderen welzijnsproblemen

0

Totaal voorschotten

8.860

Afwikkeling voorschotten

 

Openstaande voorschotten 01-01-2016

10.209

Opgeboekte voorschotten 2016

12.173

Afgewikkelde voorschotten in 2016

–/– 3.313

   

Openstaande voorschotten 31-12-2016

19.069

Balanspost 11. Garantieverplichtingen

97.707

Garantstelling per 1-1-2016

115.522

Verlaging ivm indexering

–/– 3.580

Ontvangsten van de sectoren in 2016 ihkv convenant

–/– 14.235

Garantstelling per 31-12-2016

97.707

E. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES EN ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN EN RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK

Bedragen x € 1.000
 

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotings- artikel(en)

Financiering realisatie cijfers

Verwijzing

(URL-link) naar website RWT/ZBO

Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/-arrangementen

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

           

Begroting

Premies

Tarieven

     

1

Agrarische Opleidingscentra (13)

X

X1

De AOC’s zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op MBO/VMBO-niveau.

17

506.000

   

Diverse

2

3

2

Bureau Beheer Landbouwgronden/

Commissie Beheer Landbouwgronden

X

X4

Bureau Beheer Landbouwgronden is belast met de verwerving in opdracht van EZ en andere overheden van onroerend goed dat wordt doorge-leverd aan overheids- en andere organisaties die daarmee overheidsdoelen in het landelijk gebied realiseren met betrekking tot de thema’s natuur, landbouw, recreatie, landschap, water en milieu.

 

Geen bijdrage

   

www.rvo.nl

2

3

3

Centraal Bureau voor de Statistiek

X

X

Het verzamelen, bewerken en publiceren van statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. De wettelijke grondslag voor het CBS is de «Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek».

11

148.670

   

www.cbs.nl

2

4

Centrale Commissie voor de Statistiek

 

X

Het, als onafhankelijke commissie, bewaken van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, relevantie, kwaliteit en continuïteit van het statistische programma van het CBS.

 

Geen directe bijdrage

   

zie www.cbs.nl

2

Niet van toepassing

5

Centrale Commissie Dierproeven

 

X

De CCD verleent vergunningen voor het verrichten van dierproeven op basis van adviezen van een van de Dierexperimenten Commissies (DEC).

16

2.139

 

163

www.centralecommissiedierproeven.nl

2

Niet van toepassing

6

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden

X

X

Het Ctgb oordeelt over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden op basis van op EU-niveau geharmoniseerde wet- en regelgeving.

16

1.953

 

13.328

www.ctgb.nl

2

 

7

AOC Raad (Bureau Erkenningen)

X

 

Bureau Erkenningen (BE) van de AOC Raad is in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb), aangewezen als instantie voor het verstrekken van vakbekwaamheidsbewijzen gewasbescherming.

 

Geen directe bijdrage

   

www.erkenningen.nl

2

Niet van toepassing

8

Edelmetaal Waarborg Nederland

X

X

Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

 

Geen bijdrage

   

www.ewnederland.nl

2

pm

9

Examinerende instanties als bedoeld in artikel 19 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008

X

 

Het afnemen van examens ter verkrijging van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte.

 

Geen bijdrage

     

2

 

10

Faunafonds

X

X

Het Faunafonds is belast met het toekennen van tegemoetkomingen in door beschermde diersoorten aangerichte schade, het bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van dergelijke schade en advisering aan gedeputeerde staten van provincies en de Minister van Economische zaken.

 

5

Geen bijdrage

   

www.faunafonds.nl

2

3

11

Grondkamers (5)

 

X

Bevorderen van goede pachtverhoudingen in Nederland, toetsen van de inhoud van pachtovereenkomsten aan de dwingend rechtelijke bepalingen van de Pachtwet, uitvoeren van een prijstoetsing en toetsen van overeenkomsten van korte duur, bepalen van verpachte waarde.

 

Geen bijdrage

 

2.800

www.grondkamers.nl

2

Niet van toepassing

12

Herinrichtingscommissie Oost-Groningen & Drents-Groningse Veenkoloniën6

 

X4

   

Geen bijdrage

     

2

Niet van toepassing

13

Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen (6)

X

X1

De HAS’en zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op HBO-niveau.

17

87.300

   

Diverse

2

3

14

Kamer voor de Binnenvisserij

 

X4

Toetsen van overeenkomsten van huur en verhuur van visrechten en het goedkeuren van toestemmingen om te vissen, uitgegeven door visrechthebbenden; beide met het oog op een doelmatige bevissing van binnenwateren.

 

Geen bijdrage

   

Geen

2

Niet van toepassing

15

Kamer van Koophandel

 

X

Het ondersteunen van ondernemers en eerstelijns aanspreekpunt van de overheid voor ondernemers. Wettelijke taken volgens de Wet op de Kamer van Koophandel zijn: het voeren van een handelsregister, onderhouden ondernemerspleinen (digitaal en fysiek), geven van voorlichting, innovatietaak en regiostimuleringstaak.

13

135.7757

 

88.3868

www.kvk.nl

2

X9

16

Keuringsinstanties als bedoeld in artikel 10.3 Telecommunicatiewet

 

X4

Het afgeven van advies in het kader van rapporten, certificaten of EG-typeverklaringen voor radiozendapparaten en randapparaten. Het doen van onafhankelijke onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.

 

Geen bijdrage

   

Diverse

2

 

17

Raad voor de Accreditatie

X

X

Verifiëren dat instellingen die actief zijn op het gebied van laboratoriumtesten, inspecteren, kalibreren en certificeren aan accreditatienormen voldoen. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.

11

231

 

12.192

www.rva.nl

2

18

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

 

X

Doel van de ACM is vergroting van de effectiviteit en de efficiëntie van het markttoezicht op de niet-financiële markten in Nederland.

Het betreft drie typen van markttoezicht die tot doel hebben om markten goed te laten werken: mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming.

11

637

   

www.acm.nl

2

 

19

Raad voor de Plantenrassen

 

X

De Raad voor plantenrassen geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 op het gebied van toelating van plantenrassen en verlening van intellectuele eigendomsbescherming m.b.t. plantenrassen (kwekersrecht).

16

785

 

726

www.plantenrassen.nl

2

Niet van toepassing

20

Rendac BV

X

 

Ophalen, verwerken en (laten) vernietigen van dierlijke restmaterialen en kadavers (categorie 1- en 2-materiaal, niet bestemd voor consumptie).

 

Geen bijdrage

   

www.rendac.nl

2

Niet van toepassing

21

Staatsbosbeheer

X

X4

Staatsbosbeheer richt zich op de volgende hoofddoelstellingen:

het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de gebieden van Staatsbosbeheer;

het bevorderen van recreatie in zo veel mogelijk gebieden van Staatsbosbeheer;

het leveren van een bijdrage aan de productie van milieuvriendelijke en vernieuwbare grondstoffen zoals hout.

18

29.508

   

www.staatsbosbeheer.nl

2

22

Stichting Bloembollenkeuringsdienst

X

X

Stichting BKD geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet (Plantenziektenwet) in de sector bloembollen.

 

Geen bijdrage

   

www.bloembollenkeuringsdienst.nl

2

23

Stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel

X

X

Stichting COKZ geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet in de zuivelsector en in de sector pluimvee en eieren (COKZ/NCAE).

16

135

 

8.468

www.cokz.nl

2

24

Stichting COVA

X

 

Er voor zorgen dat Nederland te allen tijde een minimum voorraad aardolieproducten heeft, om in tijden van crises te kunnen voldoen aan de aardolievraag.

14

   

109.226

www.cova.nl

2

pm

25

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek

X

 

In het algemeen belang bijdragen aan strategisch en toepassingsgericht onderzoek op het gebied van productie, verwerking, afzet en handel van agrarische producten, van de visserij, van het natuur- en milieubeheer, van de openluchtrecreatie en van het beheer en de inrichting van het landelijk gebied.

16

151.100

   

www.wur.nl

2

3

26

Stichting Skal

X

X

Stichting Skal geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet m.b.t. biologische productiemethoden.

 

Geen bijdrage

   

www.skal.nl

2

27

Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau

X

X

Stichting KCB geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet en de Plantenziektenwet in de sector groenten en fruit.

16

89

 

14.608

www.kcb.nl

2

28

Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw

X

X

Stichting Naktuinbouw geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot teeltmateriaal in de sectoren tuinbouw- en de bosbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

 

19.461

www.naktuinbouw.nl

2

29

Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen)

X

X

Stichting NAK geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot zaaizaad en pootgoed in de sector landbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

 

18.585

www.nak.nl

2

30

TNO

X

X4

TNO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie die op basis van haar expertise en onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan de concurrentiekracht van bedrijven en organisaties, aan de economie en aan de kwaliteit van de samenleving als geheel.

12

176.25710

 

254.420

www.tno.nl

2

3

31

VSL

X

 

Het onderhouden en verwezenlijken van nationale meetstandaarden zoals vastgelegd in de Metrologiewet. Op grond van artikel 3 van deze wet is VSL door de Minister van EZ hiervoor aangewezen.

11

9.730,63

   

www.vsl.nl

2

3

32

De in het kader van de Metrologiewet art. 11 en 12 aangewezen instanties en erkende keurders11

 

X4

Het optreden als onafhankelijke toetsende instantie bij overeenstemmingbeoordelingen van meetinstrumenten. De werkzaamheden die zij verrichten kunnen per overeenstemmingbeoordeling verschillen maar omvat onder andere het beoordelen van kwaliteitssystemen, het afgeven van certificaten van typeonderzoek of ontwerponderzoek en het keuren van meetinstrumenten.

 

Geen bijdrage

     

2

 

33

WaarborgHolland

X

X

Het keuren van alle aan consumenten verkochte gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

 

Geen bijdrage

   

www.waarborgholland.nl

2

pm

34

Wageningen Universiteit

X

X1

Wageningen Universiteit is de belangrijkste Europese Universiteit op het gebied van de Life Sciences. Onderzoekers en studenten van Wageningen Universiteit richten zich op onderwerpen op het terrein van de voeding, gezondheid, natuur en leefomgeving.

17

183.400

   

www.wur.nl

2

3

X Noot
1

De onderwijsinstellingen zijn partieel ZBO, namelijk voor het deel waarin zij examens afnemen en beoordelen.

X Noot
2

De beschrijving van het toezicht op ZBO’s/RWT’s is beschikbaar op het departement.

X Noot
3

De datum waarop deze organisatie de controleverklaring hoort in te dienen ligt later dan de publicatie van het EZ-jaarverslag 2015.

X Noot
4

Valt niet onder de Kaderwet ZBO’s.

X Noot
5

Bijdrage loopt via de provincies die de financiële verantwoordelijkheid voor het Faunafonds hebben overgenomen van het Rijk (zie Besluit Faunafonds). Met het van kracht worden van de Wet natuurbescherming zullen de taken van het Faunafonds formeel bij de provincies zijn belegd.

X Noot
6

Opheffing voorgenomen. Commissie verricht alleen nog afrondende werkzaamheden.

X Noot
7

Betreft rijksbrijdage aan KvK in 2016 inclusief inputfinanciering handelsregister (€ 5.020K).

X Noot
8

Bedrag betreft opbrengsten uit operationele activiteiten exclusief transitieresultaat.

X Noot
9

De accountant geeft ten aanzien van de verantwoording van de KVK over 2016 wel een goedkeurende verklaring af over het getrouwbeeld, maar constateert daarnaast dat de kamer er niet in is geslaagd om voor alle diensten te voldoen aan de geldende aanbestedingsregels en de daarmee samenhangende rechtmatigheidseisen. Hierover wordt gerapporteerd in de bedrijfsvoeringsparagraaf bij de jaarrekening. Met de huidige aanpak van deze aanbestedingsproblematiek is de verwachting dat de KVK in de loop van 2017 volledig zal voldoen aan de geldende aanbestedingsregels.

X Noot
10

€ 139.961 hiervan betreft de EZ-bijdrage 2016.

X Noot
11

Het gaat hierbij om het volgende cluster aan deeltijd-ZBO’s: Kalibra Internationaal BV, Kema Nederland BV, Kiwa NV Certificatie en Keuringen, Nmi Certin BV en SGS Nederland BV.

BIJLAGE 2: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Artikel 11 Goed functionerende economie en markten

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

     
 

Goed functionerende economie en markten

11

2016

TK, 30 991, nr. 31

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     
 

Evaluatie Metrologiewet

11

2015

TK, 33 159, nr. 2

 

Evaluatie Frequentiebeleid

11

2015

TK, 24 095, nr. 392

 

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

11

2015

TK, 25 268, nr. 132

 

Raad voor de accreditatie

11

2016

TK, 25 268, nr. 136

 

De doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het CBS

11

2016

De evaluatie is eind 2016 afgerond. De Kamer ontvangt deze, inclusief beleidsreactie en een reactie van het CBS, zo spoedig mogelijk.

         

2.

Overig onderzoek

 

Aanbestedingswet 2012

11

2015

TK, 34 252, nr. 1

 

Evaluatie wet markt en overheid

11

2016

TK, 34 487, nr. 1

 

Universele postdienst (UPD)

11

2016

Doorgeschoven naar 2017 vanwege ontwikkelingen op de Postmarkt.

 

Evaluatie Winkeltijdenwet

11

2016

TK, 34 647, nr. 1

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 11

Beleidsdoorlichting artikel 11 Goed functionerende economie en markten

De beleidsdoorlichting van artikel 11 is grotendeels intern EZ uitgevoerd en is in april 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 31). Uit de doorlichting komt naar voren dat de instrumenten die vallen onder artikel 11 in de regel doelgericht en doelmatig zijn.

Het deel van de doorlichting dat ziet op de onderlinge samenhang van het beleid is uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Zij concludeert dat de verschillende beleidsinstrumenten ook in samenhang bijdragen aan een goed functionerende economie en goed functionerende markten. Er zijn relatief weinig gebieden waarop de verschillende instrumenten met elkaar conflicteren.

Het extern bureau doet desondanks een beperkt aantal aanbevelingen. Die zijn overgenomen door de organisaties waar de aanbevelingen op zijn gericht. Zo hebben de ACM en TenderNed aangegeven te herkennen dat de onderlinge coördinatie versterkt kan worden om een optimale balans te vinden tussen het mededingingsperspectief en aanbestedingsperspectief, en neemt de ACM de aanbevelingen rolvast te blijven ter harte. Het kabinet houdt hierbij de vinger aan de pols.

Het extern bureau heeft daarnaast geconstateerd dat een evaluatie naar samenhang van het beleid minder eenduidig kan plaatsvinden wanneer er te veel instrumenten onder een begrotingsartikel vallen die niet altijd logisch gepositioneerd zijn. De onderzoekers merken in dit verband op dat de positionering van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onder een beleidsartikel met een vrij algemeen doel – zoals artikel 11 – het CBS mogelijk tekort doet. Het kabinet heeft aangegeven begrip te hebben voor deze constatering van de onderzoekers. Sinds 2013 wordt echter een vernieuwde wijze van begrotingspresentatie gehanteerd, onder de naam «Verantwoord Begroten» (VB). Kern van deze werkwijze is om begrotingen compact en overzichtelijk te houden. In het licht hiervan past het niet om het aantal artikelen van de EZ-begroting uit te breiden en het CBS in een apart artikel onder te brengen.

In deze beleidsdoorlichting zijn ook beleidsopties geformuleerd waarbij er 20% minder (of meer) middelen beschikbaar zijn. Hieruit blijkt dat alle posten onder artikel 11 op dit moment reeds te maken hebben met verschillende taakstellingen (Rutte I, Lenteakkoord en Rutte II). Dit leidt ertoe dat nu al zeer kritisch wordt gekeken naar de uit te voeren werkzaamheden. Veel efficiencywinsten worden reeds behaald, waardoor verdere ombuigingen alleen mogelijk zijn door het schrappen in wettelijke taken.

De beleidsdoorlichting is gebaseerd op een aanzienlijk aantal eerder uitgevoerde evaluaties van verschillende beleidsinstrumenten die vallen onder artikel 11 van de EZ-begroting. In de meeste gevallen zijn hierin aanbevelingen gedaan. Voor de opvolging van deze aanbevelingen wordt verwezen naar de afzonderlijke beleidstrajecten.

Raad voor de accreditatie

  • De Raad voor Accreditatie (RvA) is conform artikel 39 van de kaderwet zelfstandige bestuursorganen geëvalueerd op doelmatig en doeltreffend functioneren. De evaluatie is uitgevoerd door onafhankelijk onderzoeksbureau Kwink.

  • De algehele conclusie is dat de RvA in de evaluatieperiode (2010–2015) een doelmatige en doeltreffende invulling heeft gegeven aan haar wettelijke taak.

  • Kwink doet een aantal aanbevelingen aan de RvA die kunnen bijdragen aan het nog verder verbeteren van doeltreffend en doelmatig functioneren. Het gaat onder andere om aanbevelingen om de doorlooptijden van accreditaties te verbeteren, administratieve lasten te verminderen en het verlagen van de drempel voor het geven van feedback door klanten.

Evaluatie wet markt en overheid

  • De Wet markt en overheid heeft als doel het creëren van gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden en ondernemers wanneer overheden marktactiviteiten verrichten.

  • Uit de evaluatie uitgevoerd door Ecorys blijkt echter dat de mate waarin de wet bijdraagt aan gelijke concurrentieverhoudingen suboptimaal is. Dit komt met name door het vele gebruik van de algemeen belanguitzondering in de wet. Als overheden deze uitzondering gebruiken, gelden de gedragsregels in de wet (zoals de verplichting om de integrale kosten door te berekenen) niet.

  • Tevens blijkt uit de evaluatie dat overheden gebruik van de algemeen belanguitzondering niet altijd goed motiveren. Overheden kijken beperkt naar concurrentieverstoringen die het gebruik van de uitzondering kan hebben en marktpartijen worden niet of beperkt bij de besluitvorming betrokken. Ook blijkt uit de evaluatie dat bedrijven niet goed gebruik weten te maken van bezwaar en beroepsmogelijkheden.

  • In de kabinetsreactie op de evaluatie is daarom aangekondigd dat de algemeen belanguitzondering zal worden aangescherpt via motiveringsvereisten en meer inspraak voor ondernemers vooraf. Hiertoe is een wetsvoorstel in voorbereiding.

Evaluatie Winkeltijdenwet

  • Tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet is toegezegd de gewijzigde wet na drie jaar te evalueren.

  • De evaluatie laat zien dat zondagsopenstelling doorgaans geen negatieve gevolgen heeft voor werknemers, een meerderheid van 79% van de winkeliers graag op zondag open wil zijn en een meerderheid van de gemeenten heeft gekozen voor een ruime openstelling van winkels op zondag.

  • De wet laat voldoende ruimte aan gemeenten om een eigen belangenafweging te maken waarin ook niet economische belangen, zoals de zondagsrust, kunnen worden meegenomen.

  • De evaluatie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van de Winkeltijdenwet.

Artikel 12 Een sterk innovatievermogen

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

     
 

Doorlichting artikel 12 en 13

13

2015

TK, 30 991, nr. 23

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Toegepast onderzoek; 0-meting TO2’s (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, Wageningen Research)

12/14/16

2017

Evaluatieprotocol is gereed. Afronding evaluatie vindt plaats in 2017.

 

Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie

12

2016

TK, 32 637, nr. 254

 

STW

12

2016

TK, 34 550 XIII, nr. 128

         

2.

Overig onderzoek

2a.

MKBA’s

 

Ruimtevaart

12

2016

TK, 24 446, nr. 60

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 12

Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie

Het onderzoeksbureau Dialogic heeft gebruik gemaakt van een combinatie van deskstudies, een uitvoerige netwerkanalyse, een online survey, een portfolio-analyse van PPS-projecten die van de TKI-toeslagregeling gebruikmaken en (diepte) interviews met betrokkenen bij TKI’s, kennisinstellingen, bedrijven en overheden. Hoofdconclusie is dat de TKI-toeslagregeling doet wat hij beoogt. De regeling blijkt een effectieve manier om PPS-projecten te stimuleren op belangrijke technologiegebieden. De regeling leidt tot een bestendiging van PPS-netwerken en uitbreiding met nieuwe (MKB-)spelers. De onderzoekers achten het aannemelijk dat de TKI-toeslag de privaat-publieke samenwerking binnen de programma’s van de TKI’s stimuleert door een impuls te geven aan de private bijdragen aan deze programma’s en bevelen om die reden aan de regeling te verlengen.

STW

De evaluatiecommissie komt tot een ronduit positieve algehele conclusie over het functioneren van STW. De technologiestichting heeft naar het oordeel van de commissie haar taken in de afgelopen jaren effectief en efficiënt uitgevoerd. Verder zijn de aanbevelingen van de vorige evaluatiecommissie serieus genomen en de acties die naar aanleiding daarvan zijn opgepakt, hebben geleid tot verbeteringen in het functioneren van STW. Ook vermeldenswaardig is dat alle betrokken partijen zeer positief zijn over de wijze waarop STW haar rol voor de topsectoren heeft vormgegeven. Voor het domein van de technische wetenschappen biedt STW een onmisbare toegevoegde waarde, die onder meer van groot belang is voor de innovatiekracht van ons bedrijfsleven. De commissie stelt verder dat het in haar ogen van groot belang is dat in de nieuwe NWO-organisatie het domein TTW aanspreekpunt en belangenbehartiger blijft van de technische wetenschappen, die elders binnen NWO moeilijk voet aan de grond krijgen. De ervaring, expertise, werkwijze en netwerken van STW vormen daarvoor de basis waarop TTW kan voortbouwen. Ten behoeve van de evaluatie heeft Technopolis een econometrische effectmeting uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Commissie Theeuwes. Er blijkt sprake te zijn van een significant positief effect van STW-subsidies op het aantal wetenschappelijke publicaties van onderzoekers en op het aantal publiek-private co-publicaties.

Ruimtevaart (MKBA)

Het Ministerie van Economische Zaken heeft in 2015/2016 een verkenning laten uitvoeren naar de kosten en baten van ruimtevaart en het ruimtevaartbeleid. De bureaus Dialogic en Decisio hebben deze verkenning verricht. Ruimtevaart in Nederland is een relatief kleine sector, maar met een grote maatschappelijke betekenis. Zonder ruimtevaart zouden vele bedrijven (bijvoorbeeld TomTom) niet bestaan of op heel andere activiteiten gericht zijn. De onderzoekers concluderen dat de maatschappelijke baten van ruimtevaart zeer groot zijn en vele sectoren positief beïnvloeden. Deze maatschappelijke baten zijn evenwel lastig exact te kwantificeren. Bovendien zijn de maatschappelijke baten moeilijk één op één te relateren aan de investeringen die de Nederlandse overheid doet in de ruimtevaartprogramma’s van ESA en de EU. Immers voor de realisatie van ruimtevaartprogramma’s werkt Nederland nauw samen met de Europese partners in de context van ESA en de EU. Tegenover de omvangrijke maatschappelijke baten staan relatief beperkte overheidsinvesteringen in de ruimtevaart. Vanaf 2012 heeft Nederland gemiddeld circa € 90 mln per jaar geïnvesteerd in ESA-ruimtevaartprogramma’s (circa 0,02% van het Nederlandse BNP). Daarmee blijft Nederland ruim achter bij andere Europese landen, zoals Frankrijk (0,11%), Duitsland (0,05%), Italië (0,05%) en België (0,06%).

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 12 en 13

13

2015

TK, 30 991, nr. 23

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

     
 

Microkredieten

13

2016

TK, 31 311, nr. 174

 

Groeiversneller

13

2016

TK, 32 637, nr. 201

 

Digitale agenda/ICT-beleid

13

2017

Conform begroting 2017

 

Evaluatie Actal / regeldruk

13

2016

TK, 29 515, nr. 389

 

Valorisatie

13

2015

TK, 32 637/31 288, nr. 169

 

Toerisme (NBTC)

13

2015

TK, 26 419, nr. 61

 

IBO Zelfstandigenaftrek plus aanverwante maatregelen

13

2015

TK, 31 311, nr. 154

 

Overige fiscale ondernemerschapsregelingen

13

2016

Uitgesteld in afwachting van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar ZZP.

         

2.

Overig onderzoek

     
 

MKBA World Expo 2025

13

2016

TK, 34 300 XIII, nr. 173

 

BMKB (additionaliteit)

13

2015

CPB-publicatie

 

Onderwijs en Ondernemerschap (OESO case study)

13

2016

OESO case study

 

Kenniscentrum MVO

13

2015

TK, 26 485, nr. 214

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 13

Microkredieten

De hoofdconclusie van het door SEO uitgevoerde evaluatieonderzoek is dat Qredits, zoals bedoeld, kredieten verschaft aan ondernemingen met een slechte uitgangspositie, waarvan aangenomen mag worden dat ze elders moeilijk aan financiering komen, maar die wel levensvatbaar zijn.

Onderzoekers geven aan dat Qredits zich in een periode van zeven jaar ontwikkeld heeft tot een professionele kredietverstrekker. Uit de evaluatie analyse blijkt verder dat het kredietacceptatieproces in de loop der tijd is doorontwikkeld en aangescherpt en dat er nu voldoende waarborgen lijken te zijn ingebouwd om acceptabele kredietrisico’s aan te gaan. Om de centrale hypothese in deze evaluatie, namelijk «microfinanciering draagt bij aan de kwaliteit van ondernemerschap», te toetsen heeft SEO een uitgebreide statistische/econometrische analyse uitgevoerd die voldoet aan de richtlijnen voor beleidsevaluatie, zoals geadviseerd door de Commissie Theeuwes. Onderzoekers concluderen dat Qredits met haar kredietverlening het beoogde effect sorteert.

Groeiversneller

De evaluatie is uitgevoerd door Technopolis. Het programma kan als een beleidsexperiment worden bestempeld (niet in de vorm van een controle en behandelgroep, maar wel in de zin van iets nieuws initiëren met het oog op leren). Het beleidsexperiment was erop gericht om het aanbod van ondersteuning (markt voor opleiding en coaching) voor groeiondernemers te verbeteren. Het programma heeft zichzelf bewezen en is vervolgens gecontinueerd zonder financiële steun van de overheid.

Evaluatie Actal / regeldruk

Uit het door Berenschot uitgevoerde evaluatieonderzoek komt naar voren dat de departementen en het bedrijfsleven in het algemeen positief staan tegenover de Actal-toets op nieuwe wet- en regelgeving.

Uit de interviews met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en enkele Kamerleden wordt door Berenschot zelfs een voorkeur voor het eerdere mandaat (tot 2007) opgetekend, toen het takenpakket van Actal zich beperkte tot de toetsing van voorgenomen wet en regelgeving. Over de strategische advisering zijn de meningen in het Berenschot-onderzoek minder eenduidig. Waar de departementen overwegend positief staan tegenover de «gevraagde» adviezen, zijn zij kritisch over de «ongevraagde» adviezen. Zij plaatsen kanttekeningen bij de totstandkoming en de praktische bruikbaarheid en wijzen daarbij op een gebrekkige kwaliteit, het onvoldoende oog hebben voor andere publieke belangen dan de regeldruk en het (te) laat uitbrengen van adviezen. Daar waar deze ongevraagde adviezen bijdragen aan het oplossen van concrete knelpunten staat het bedrijfsleven echter positief tegenover deze ongevraagde adviezen.

MKBA World Expo 2025

Eind 2015 heeft de stichting World Expo Rotterdam 2025 haar Plan Expo 2025 aan de Ministers van EZ, BHOS en IenM aangeboden en het kabinet gevraagd om Rotterdam kandidaat te stellen voor de organisatie van de World Expo 2025. Alleen de Nederlandse Staat kan een Nederlandse stad kandidaatstellen bij het Bureau International des Expositions (BIE), de landenorganisatie die World Expo’s toewijst. Omdat bij een kandidaatstelling van Rotterdam de Nederlandse Staat de enige contractpartij is voor het BIE draagt de rijksoverheid de volledige verantwoordelijkheid voor alle kosten en risico's, ook op het gebied van veiligheid.

Voor het kunnen nemen van een weloverwogen besluit heeft het Rijk onderzoeksbureau SEO opdracht gegeven een maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA) uit te voeren. De uitgevoerde MKBA kent een negatieve uitkomst. Dit houdt in dat de baten naar verwachting niet zullen opwegen tegen de kosten. Volgens de MKBA resteert een negatief saldo van tussen de € 500 mln en € 1 mld. Het evenement vraagt om extra investeringen in infrastructuur, waarvoor de dekking ontbreekt. Ook het effect op de Rijksbegroting zal negatief zijn, de raming varieert van ruim € 300 mln tot ruim € 600 mln. Daarnaast moet het Rijk een garantstelling voor de kosten van de wereldtentoonstelling als evenement afgeven. De kosten en risico's voor de veiligheid zijn moeilijk in te schatten, maar ook deze zijn naar verwachting hoog. Mede op basis van de negatieve uitkomst van de MKBA heeft het kabinet in mei 2016 besloten om een kandidaatstelling van Rotterdam voor de World Expo 2025 niet te steunen.

Onderwijs en Ondernemerschap (OESO case study)

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van EZ en OCW en dient als casestudy in een breder onderzoeksproject van de OECD over Knowledge Triangles dat in 2017 openbaar zal worden. Het onderzoek is een empirische verkenning van de kennisdriehoek in Nederland: de regionale samenhang tussen onderzoek, onderwijs en innovatie. De kennisdriehoek wordt daarbij gezien als onderdeel van het entrepreneurial ecosystem: de omgeving die ondernemers in staat stelt te innoveren en hun productiviteit te verhogen, met een of meer kennisinstellingen die de spil vormen. De conclusies luiden als volgt:

  • Succesvolle interactie tussen de drie hoeken onderzoek, onderwijs en ondernemerschap is gevoelig voor de regionale context: het ondernemerschap ecosysteem, de cultuur, formele instituties, fysieke infrastructuur, financiële middelen en beschikbaar talent.

  • Daarbij zijn leiderschap en netwerkvorming cruciale systeemvoorwaarden voor waarde-creatie, maar hun rol en invloed zijn niet los te koppelen van de bredere set van omstandigheden.

  • Zo blijkt het ecosysteem in Amsterdam en Utrecht zeer succesvol wat betreft gazelles, groei van toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Brainport Eindhoven heeft de prestaties vooral sinds de recessie verbeterd en Twente presteert op alle fronten vlak. Alle drie werken samen in de triple helix en kennen economic boards, maar er zijn verschillen in financiering, organisatie en modus operandi. Twente kent weliswaar een hechter netwerk rond de universiteit en hogeschool, maar ook een gebrek aan grote bedrijven (in vergelijking tot Eindhoven) én een gebrek aan talent voor doorgroei van starters (in vergelijking tot Amsterdam/Utrecht).

  • De complementariteit en synergie tussen de verschillende regio’s van Nederland doen vermoeden dat de Nederlandse delta – mondiaal vergeleken – als één metropoolregio fungeert. Tegelijkertijd zorgen de regionale verschillen ervoor dat succesvolle concepten uit de ene regio niet kopieerbaar zijn in andere regio’s, zonder rekening te houden met eigen sterktes en zwaktes.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

14

2020

 

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Elektrisch rijden

14

2016

TK, 33 043, nr. 65

 

Innovatie agenda energie

14

2016

TK, 31 530, nr. 2

 

Green Deals

14

2016

TK, 33 043, nr. 71

 

Proeftuinen Smart Grids

14

2016

Wegens uitloop van proeftuinen volgt de evaluatie in 2017.

 

Warmtewet

14

2016

TK, 34 415, nr.1

 

Rijkscoördinatieregeling

14

2016

TK, 2017D01893

 

Garantieregeling aardwarmte

14

2016

TK, 31 239, nr. 220

 

Topsector Energie

14

2016

De bredere evaluatie van alle topsectoren wordt in 2017 afgerond.

 

Energieakkoord

14

2016

TK, 30 196, nr. 479

 

SDE+

14

2016

TK, 31 239, nr. 249

         

2.

Overig onderzoek

 

Onderzoek algemeen Instrumentarium Geothermie

14

2016

TK, 31 239, nr. 220

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 14

Elektrisch rijden

De conclusie van de evaluatie van het beleid op het terrein van elektrisch vervoer getiteld «Terugblik en vooruitblik op het beleid voor elektrisch vervoer» is dat er veel is bereikt ten aanzien van de doelstellingen uit het plan van aanpak en dat het gevoerde beleid doelmatig is geweest. Vooral de fiscale stimulering (voornamelijk gericht op de zakelijke markt) heeft grote invloed gehad op de uitrol van elektrisch auto’s (EV’s) in Nederland. Deze fiscale maatregelen zijn zo succesvol gebleken doordat de basisvoorwaarden voor elektrisch rijden voldoende goed op orde waren. Er reden op 31 december 2015 90.275 EV’s in Nederland. Hiermee is ruim voldaan aan de ambitie die voor 2015 was gesteld van 20.000 auto’s met een elektrische aandrijflijn. De bereikte resultaten zijn mede gerealiseerd door de inspanningen van de privaat-publieke samenwerking in het Formule E-Team.

Ook wat innovatie betreft zijn in Nederland in de afgelopen periode mooie resultaten geboekt op het gebied van elektrisch vervoer:

  • De interoperabiliteit: Nederland heeft als enige land ter wereld nagenoeg dekkende nationale interoperabiliteit voor de laadinfrastructuur ingevoerd.

  • Snelladen: Nederland was het eerste land waar het mogelijk is om langs de gehele snelweg laadpunten te exploiteren.

  • Vehicle2Grid / slim laden: verschillende proeven met smart grids en EV’s, bijvoorbeeld om duurzaam decentraal opgewekte elektriciteit op te slaan en terug te leveren.

  • De zonneauto: Stella Lux van de TU Eindhoven is de eerste energiepositieve gezinsauto.

Innovatieagenda Energie

  • In november 2016 is een evaluatie uitgevoerd naar de Innovatieagenda Energie, het energie-innovatiebeleid in de periode 2008–2012. De evaluatie is uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. SEO Economisch onderzoek heeft vervolgens een onafhankelijk oordeel gegeven over de evaluatie. Het evaluatierapport en het onafhankelijk oordeel zijn met een begeleidende brief op 9 februari 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd.

  • De belangrijkste conclusies zijn dat het ministerie met de innovatieprogramma’s van de Innovatieagenda Energie een aanzienlijke impuls heeft gegeven aan de opbouw van kennis bij 600 organisaties. Deze impuls bestaat, naast de € 117 mln die het ministerie aan zeven programma’s heeft uitgegeven, minimaal uit € 145 mln private uitgaven. Daarnaast heeft de aanpak een behoorlijke impuls gegeven aan samenwerking tussen de verschillende partijen die nodig zijn om innovaties te realiseren en naar de markt te brengen. Het doelbereik van de Innovatieagenda Energie is volgens de onderzoekers echter matig geweest. De agenda heeft een beperkte bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke netwerken, interacties tussen projecten en het wegnemen van institutionele belemmeringen. Daardoor zijn kennis en ervaring beperkt gedeeld en is de opschaling achtergebleven in de meeste innovatieprogramma’s.

  • De aanbevelingen richten zich vooral op de vraag hoe de innovatieprogramma’s beter vormgegeven en beoordeeld kunnen worden. Aanbevolen wordt om innovatieprogramma’s in de toekomst te beoordelen op hun potentiële bijdrage aan het verlagen van maatschappelijke kosten en verbetering van productkwaliteit. Dit vraagt bij de start van de programma’s om het formuleren van concrete, meetbare en vooral tijdgebonden doelen. Ook wordt aanbevolen om de doelgroep en de programmastrategie beter te specificeren en de strategie nauwer te laten aansluiten bij zaken die in de markt niet vanzelf tot stand komen.

  • In de brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat veel aanbevelingen reeds zijn geïmplementeerd in de Topsector Energie, het beleid na de Innovatieagenda Energie. Ook is aangegeven dat het kabinet zal aansluiten bij de aanbevelingen bij het inrichting van – in de Energieagenda aangekondigde – meerjarige missie-gedreven innovatieprogramma’s.

Green Deals

  • De beleidsevaluatie laat zien dat de Green Deals een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling om vernieuwende initiatieven op het gebied van groene groei te genereren, die vervolgens ook tot concrete resultaten leiden.

  • Dealpartijen voelen zich gesteund door het hebben van één aanspreekpunt binnen de rijksoverheid.

  • Verder concludeert Kwink Groep dat de Green Deals zich in zes jaar tijd hebben ontwikkeld van experiment tot breed gewaardeerd instrument om de dynamiek in de samenleving te stimuleren. Het instrument is inmiddels een onmisbaar onderdeel geworden van de instrumentenmix van beleid. Dit beeld wordt bekrachtigd door de evaluatie waarin op de eerste plaats wordt aanbevolen om het instrument Green Deals te behouden.

  • De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) beschrijft in een begeleidend essay dat het van belang is om goede deals te sluiten maar dat er daarnaast voor een sterker en duurzamer effect kan worden gezorgd door de deal-flow te beheren. Dit wil zeggen, het op gang brengen van een stroom aan deals die in staat is opwaartse dynamiek in netwerken te versterken en neerwaartse dynamiek af te remmen.

  • PBL constateert in haar studie naar de circulaire green deals dat de Green Deal-aanpak meerwaarde heeft voor het proces van groene innovatie. Verder geeft PBL aan dat bij het opzetten van nieuwe Green Deals meer milieuwinst mogelijk is, als er vooraf meer wordt stilgestaan bij de meetbaarheid van de te bereiken doelen.

Warmtewet

  • Uit de evaluatie van de Warmtewet zijn 23 knelpunten naar voren gekomen. De belangrijkste knelpunten hebben betrekking op de reikwijdte van de wet en op verschillende aspecten van de tariefregulering.

  • Naar aanleiding hiervan is een wetsvoorstel opgesteld voor herziening van de Warmtewet. Dit voorstel wordt in het voorjaar 2017 aan de Kamer aangeboden.

Rijkscoördinatieregeling (RCR)

  • De besluitvorming over grote infrastructurele energieprojecten is complex. In de afgelopen jaren is vanuit verschillende invalshoeken kritiek geuit op de RCR, de manier waarop het Rijk het instrument heeft ingezet en de manier waarop belanghebbenden bij de projecten worden betrokken.

  • De Minister heeft naar aanleiding van de evaluatie de volgende acties aangekondigd:

    • Heldere taakverdeling omgevingsmanagement bij RCR-projecten EZ zal, in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, medeoverheden en belanghebbenden, een beleidskader uitwerken met een eenduidige aanpak van de RCR-projecten. Specifiek worden de rollen, taken en verantwoordelijkheden van het bevoegde gezag, de initiatiefnemers en de medeoverheden uitgewerkt. Daarbij komen elementen zoals omgevingsmanagement, communicatie en governance aan de orde. Hierbij zal ook een programmatische aanpak van energieprojecten aan bod komen, zoals het onderzoeksbureau aanbeveelt.

    • Inpassing energieproject waar mogelijk door regionale overheid Voordat de RCR-procedure formeel is gestart, worden er al belangrijke beslissingen genomen die van invloed zijn op het verloop van de procedure. Daarom treedt EZ bij projecten van nationaal belang voor de formele start van de procedure in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden over het meest geschikte bestuursniveau en de vormgeving van het proces voor de ruimtelijke inpassing.

    • Medeoverheden en andere belanghebbenden vroeger betrekken Een ander uitgangspunt in het proces is het vroegtijdig betrekken van alle belanghebbenden. Hierin geeft de projectprocedure uit de Omgevingswet, waar begonnen wordt met een verkenning en er een kennisgeving participatie opgesteld dient te worden, het goede wettelijk kader. Ook wordt in de ontwerpfase iedereen in de gelegenheid gesteld om alternatieven voor de opgave voor te dragen.

Garantieregeling aardwarmte

  • De verwachting is dat er de komende jaren geen commerciële mogelijkheden zijn om het geologische risico bij geothermieprojecten af te dekken.

  • De garantieregeling is van groot belang om geothermie in Nederland verder te ontwikkelen.

  • Omdat onzekerheid over toekomstige openstellingen een remmend effect heeft op de ontwikkeling van nieuwe projecten, wordt geadviseerd de RNES Aardwarmte langjarig op te stellen.

  • Tevens adviseert Carnegie Consult de maximale garantiebedragen te verhogen, zodat ze beter overeenkomen met de werkelijke kosten.

Energieakkoord

  • Uit de evaluatie van het Energieakkoord blijkt dat de aanpak van het Energieakkoord succesvol is: het Energieakkoord heeft bijgedragen aan een versnelling van de energietransitie en dat er resultaten bereikt zijn die zonder het akkoord niet of later bereikt zouden zijn.

  • Het Energieakkoord heeft bovendien bijgedragen aan meer continuïteit van beleid, waardoor investeringszekerheid geboden wordt aan burgers en bedrijven.

  • Het Energieakkoord gaat wel een nieuwe fase in: van het vertalen van afspraken in regelingen, projecten en programma’s, naar het omzetten van deze procesresultaten in concrete effecten.

  • Verder zijn er diverse aanbevelingen om het huidig Energieakkoord te versterken en aantal aanbevelingen voor de periode na het Energieakkoord.

  • De evaluatie is tezamen met de Nationale Energieverkenning op 14 oktober 2016 naar de Tweede Kamer verstuurd.

SDE+

  • Met de evaluatie van de SDE+ is de doelmatigheid (efficiëntie) en doeltreffendheid (doelbereik) van het instrument SDE+ getoetst en zijn de mogelijkheden om deze te vergroten in kaart gebracht.

  • Uit de evaluatie blijkt dat de SDE+ aantoonbaar bijdraagt aan investeringen in hernieuwbare energie en dat er geen grote aanpassingen nodig zijn en dat het huidige aandeel hernieuwbare energie in Nederland voor een groot deel afkomstig is van projecten die ondersteund zijn met de SDE+ of met voorgangers van de SDE+.

  • Daarbij wordt geconstateerd dat de productie van hernieuwbare energieprojecten die SDE+-subsidie hebben ontvangen in hoge mate additioneel is.

  • Het aantal «free riders» – projecten die ook zonder subsidie tot stand zouden zijn gekomen – lijkt zeer beperkt, ook in vergelijking met andere instrumenten.

  • Daarmee voldoet de SDE+ aan de doelstelling van de regeling, te weten de kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie, en ondersteunt deze evaluatie de ambitie van het kabinet om de energietransitie betaalbaar te houden.

Onderzoek algemeen Instrumentarium Geothermie

  • Warmteproductie uit geothermiebronnen tussen 2009 en 2014 is gestegen van 0,3 PJ naar 1,5 PJ per jaar. Daarbij blijkt dat de productie van de bestaande geothermieputten toeneemt.

  • Als gevolg van technologische ontwikkelingen is het mogelijk om meer energie uit bestaande geothermieputten te produceren. De ontwikkeling van nieuwe geothermieprojecten lijkt echter te vertragen.

  • Het huidige instrumentarium is van groot belang voor de geothermiesector en dient gehandhaafd te worden: de garantieregeling aardwarmte, SDE+ en de Innovatieregelingen Duurzame Energie Innovatie (DEI) en Topsector Hernieuwbare Energie (TE HE).

  • Geothermieprojecten hebben te maken met geologische, boor-, exploitatie- en afnamerisico’s. Niet al deze risico’s zijn goed te verzekeren in de markt.

  • Ten gevolge van deze (gepercipieerde) risico’s blijken banken terughoudend bij het financieren van geothermieprojecten. Tevens vragen zij een relatief hoog aandeel eigen vermogen in vergelijking met andere hernieuwbare energieprojecten.

  • Aanbevelingen uit de evaluatie zijn maatregelen ter verbetering van de financierbaarheid, toepasbaarheid in andere marktsegmenten zoals gebouwde omgeving en industrie, en het verder ontsluiten van de ondergrond.

Artikel 16 Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a

Beleidsdoorlichtingen

 

Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketen

16

2015

TK, 30 991, nr. 25

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Integrale POP 2 evaluatie (waaronder Investeringsregeling Jonge Agrariërs, subsidieregeling kleine en grote netwerken, subsidieregeling beroepsopleiding en voorlichting, Demonstratieregeling, Stimuleringssubsidie biologische Productie, Samenwerking bij innovatie NU, functionele agrobiodiversiteit, demoregeling proefprojecten GLB, demoregeling Schoon en Zuinig)

16

2016

De evaluatie is eind 2016 aanbesteed en wordt medio 2017 opgeleverd.

 

Brede weersverzekering

16

2016

De evaluatie is in 2016 afgerond. Conform afspraak met de Tweede Kamer volgt de formele aanbieding en de kabinetsreactie na afstemming met door hagelschade getroffen sectoren.

 

Fijnstofmaatregelen en luchtwassers

16

2016

Dit loopt mee in de evaluatie POP2.

 

Meetprogramma duurzame stallen

16

2018

Zal in evaluatie van de PAS regeling meelopen (zie artikel 18).

 

Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen

16

2016

TK, 28 625, nr. 241

 

Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)

16

2016

TK, 28 286, nr. 886

 

Ondersteuning biologische sector

16

2016

TK, 29 842, nr. 40

 

Consumentenbond Voedselonderzoek

16

2016

TK, 31 532, nr. 163

 

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)

16

2016

TK, 28 286, nr. 883

 

Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)

16

2015

TK, 26 407, nr. 110

 

Identificatie en registratie Hond

16

2016

TK, 28 286, nr. 883

 

Regeling Stidug

16

2016

TK, 32 627, nr. 24

 

Verlaagd tarief glastuinbouw

16

2016

TK, 32 627, nr. 24

 

Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)

16

2015

TK, 34 000 XIII, nr. 151

 

Meststoffenwet

16

2016

Zowel syntheserapport als de onderliggende deelrapporten worden medio 2017 aan de Tweede Kamer aangeboden.

 

Programma Internationale Aangelegenheden (PIA)

16

2016

Vanwege mogelijke inbedding van PIA in vergelijkbare instrumenten bij RVO en nieuwe inzichten in verbetering van de jaarplancyclus van Landbouwraden is afronding voorzien in 2017.

 

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

16

2016

De evaluatie wordt voor de zomer van 2017 aan de Tweede Kamer aangeboden.

         

2

Overig onderzoek

 

Agentschapsdoorlichting Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

16

2016

De

agentschapsdoorlichting is eind 2016 afgerond.

Agentschapsdoorlichting NVWA

 

WOT Visserijonderzoek

16

2016

TK, 32 201, nr. 83

 

WOT Economische informatievoorziening

16

2016

TK, 32 201, nr. 83

 

WOT Natuur en milieu

16

2016

Het eindconcept van de evaluatie is ontvangen. In het voorjaar 2017 wordt de evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden. Op basis van de evaluatie wordt een nieuwe meerjarige uitvoeringsovereenkomst gesloten met de WUR.

 

Stichting Diergeneesmiddelen autoriteit (SDa)

16

 

Een Commissie van Toezicht houdt toezicht op het functioneren van de SDa en hierover wordt aan VWS en EZ gerapporteerd. Deze rapportage mondt jaarlijks uit in brief aan de Tweede Kamer (bijvoorbeeld TK, 29 683, nr. 202).

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 16

Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen.

De beschikbaarheid van de beide subsidieregelingen hebben geleid tot meer investeringen in de categorieën mestbewerkingsinstallaties, apparatuur voor precisielandbouw, het vergroten van de opslagcapaciteit van dierlijke mest, energiebesparende maatregelen en hernieuwbare energie dan zonder de subsidieregelingen het geval zou zijn geweest. Blijkbaar zijn deze technieken gaandeweg rendabel geworden, wat pleit voor continue aanpassing van de subsidieregeling om steeds nieuwe, nog niet rendabele technieken geaccepteerd en rendabel te krijgen.

Een deel van de respondenten heeft aangegeven zonder subsidie toch te hebben geïnvesteerd in de categorieën het vergroten van de opslagcapaciteit van dierlijke mest en energiebesparende maatregelen.

Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)

De evaluaties van de regeling IBG en de LID zijn opgenomen in de bredere evaluatie van de handhavingsketen dierenwelzijn uitgevoerd door VenJ en op 7 oktober 2016 aan uw Kamer aangeboden. Het onderzoek geeft aan dat de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing de afgelopen jaren substantieel meer aandacht heeft gekregen en dat de onderlinge samenwerking tussen de verschillende instanties over het algemeen goed verloopt. Wel blijkt dat het convenant samenwerking dierenhandhaving in de huidige situatie niet in alle gevallen de juiste handvatten biedt om in alle situaties effectief op te kunnen treden. Zo is het de vraag of de huidige taakverdeling tussen politie en LID leidt tot de meest effectieve overheidsaanpak. In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Economische Zaken is daarom een traject gestart waarbij toekomstscenario’s worden ontwikkeld voor de aanpak van dierenmishandeling en -verwaarlozing van gezelschapsdieren. Dit zal mogelijk leiden tot een nieuw convenant met aangepaste afspraken over de taakverdeling tussen de verschillende organisaties op het gebied van de handhaving.

Ondersteuning biologische sector / Stimuleringssubsidie biologische Productie

De subsidieverlening had in veel gevallen niet het beoogde effect van een blijvende omschakeling. Overheidsingrijpen in de biologische sector is derhalve niet vanzelfsprekend.

Consumentenbond Voedselonderzoek

De evaluatie laat zien dat de subsidie aan de Consumentenbond doelmatig wordt verleend, efficiënt wordt ingezet en de producten die de Consumentenbond oplevert van goede kwaliteit zijn en inhoudelijk aansluiten bij het beleid over voeding en duurzaamheid. Uit de evaluatie kwam als aandachtspunt naar boven of deze subsidie voor het nagestreefde doel nog steeds het meest geschikte beleidsinstrument is. Op basis van de resultaten van de evaluatie wordt de subsidie jaarlijks kritisch tegen het licht gehouden. Dit laat onverlet dat de Consumentenbond een belangrijke partner is bij het vergroten van het consumentenbewustzijn over duurzaam voedsel.

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)

De consument lijkt bewuster te zijn geworden in de wereld van het aankopen, verzorgen en de gezondheid van honden. Vooral de voorlichtingsaanpak die door de hele keten heeft gelopen, en waarbij slim gebruik is gemaakt van bestaande kanalen en middelen, begint zijn vruchten af te werpen. Blijvende aandacht voor het voorlichten van de consument over het houden, verzorgen, aankopen en de gezondheid van een hond is nodig. Het is belangrijk om de consument als vragende partij alert en kritisch te maken. De voorlichting door het LICG draagt al bij aan een kritischer consument, maar een bredere bekendheid (en gebruik) van deze voorlichting is wenselijk.

Identificatie en registratie Hond

I&R heeft met betrekking tot het in beeld krijgen van de omvang van de fokkerij een fundament gelegd. Omdat alleen nieuw geboren pups worden geregistreerd, duurt het echter een aantal jaar voordat een goed beeld van de omvang van de fokkerij en handel in Nederland ontstaat. Ook zijn verbeteringen nodig om de registratie betrouwbaarder te maken. De toezichthouders krijgen sinds 2013 een steeds beter beeld van de hondenfokkerij en handel, maar compleet is het nog niet. Voor een optimale benutting van deze gegevens bij de handhaving dienen voorts goede risicoanalyses uitgevoerd te worden. Tot slot is het de vraag of de scheidslijn in de wetgeving tussen hobbymatig en bedrijfsmatig een logische is.

Regeling Stidug

Als onderdeel van een breder pakket aan (Rijks)overheidsmaatregelen dat gericht was op de herstructurering van de Nederlandse glastuinbouw, faciliteerde de Stidug de ontwikkeling van nieuwe, voor duurzame glastuinbouw geschikte projectvestigingslocaties en was alleen van toepassing op tien grootschalige vestigingslocaties, verdeeld over het land.

Het Rijk heeft in totaal € 73 mln beschikbaar gesteld voor de Stidug waarvan € 29 mln via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), dus via de betrokken provincies. De Stidug is geheel afgewikkeld. Mede als gevolg van de ontwikkeling van het greenportconcept, de economische recessie vanaf 2008 en beleidswijzigingen bij regionale overheden zijn negen van de tien locaties tot ontwikkeling gekomen, zijn die negen vertraagd gerealiseerd en bieden ze vrijwel zonder uitzondering nog ruimte voor de vestiging van nieuwe of uitbreiding van er reeds gevestigde glastuinbouwbedrijven. Anno 2016/17 is er geen plaats meer voor een regeling als de Stidug die specifiek op de glastuinbouw is gericht. Opgaven voor herstructurering en modernisering zijn meer integraal van karakter en infrastructureel van aard zoals bijvoorbeeld een warmtenetwerk waarbij verschillende sectoren binnen een regio met elkaar zijn verbonden.

Verlaagd tarief glastuinbouw

Uit de evaluatie blijkt dat de situatie nu niet anders is dan bij de instelling van het verlaagd tarief. Nog steeds zorgt het aparte tarief voor de glastuinbouw dat de glastuinbouw vergelijkbaar wordt behandeld met de overige energie- intensieve sectoren. Geconcludeerd wordt tot voortzetting van de huidige regeling.

Agentschapsdoorlichting Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

De agentschapsdoorlichting van de NVWA is eind 2016 door het Ministerie van Financiën in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken afgerond. Na de fusie heeft het agentschap in de afgelopen zes jaar de nodige ontwikkelingen en turbulentie ervaren. Bij de NVWA is duidelijk waarneembaar dat de afgelopen jaren met veel energie en toewijding is gewerkt aan het verbeteren van de organisatie. De ingezette weg op het gebied van financieel beheer en financiële sturing is de juiste en zal bestendigd moeten worden. Op de overige terreinen is er nog de nodige progressie te behalen, met name bij de toepassing van een integraal kostprijsmodel. In het rapport zijn vijf aanbevelingen opgenomen:

  • Neem alle kosten op in het kostprijsmodel van de NVWA, zodat de tarieven gebaseerd zijn op integrale kosten.

  • Ontwikkel met het huidige kostprijsmodel als basis, als opdrachtgevers en NVWA, vereisten aan sturingsinformatie als onderdeel van de voortgangsrapportages. Bouw daarbij voort op de al bestaande (MCS)-rapportages.

  • Richt een bestuurlijk overleg NVWA in onder voorzitterschap van de eigenaar met daarin de opdrachtgevers van VWS en EZ. Laat dit overleg waar mogelijk aansluiten op de begrotingscyclus. En bezie hierbij de inrichting van de rol en taken van de eigenaar(sondersteuning).

  • Ga door op de ingezette weg en blijf als eigenaar en NVWA aandacht houden voor de vorderingen op het gebied van de financiële functie en het financieel beheer van de NVWA.

  • Stel in overleg met de eigenaar en opdrachtgevers doelmatigheidsindicatoren vast, waarmee op output en outcome gestuurd kan worden.

Wettelijke onderzoekstaken: programma’s Visserijonderzoek en Economische Informatievoorziening

In 2016 zijn de resultaten van de evaluaties van WOT-programma’s Visserijonderzoek en Economische informatievoorziening door de Auditdienst Rijk opgeleverd. De evaluaties betreffen de uitvoeringsperiode 2011 tot en met 2015.

De resultaten van de evaluaties van de WOT Visserijonderzoek en Economische informatievoorziening zijn in juni 2016 aangeboden aan de Tweede Kamer (vergaderjaar 2015–2016, 32 201, 28 625, nr. 83). De conclusies zijn overwegend (zeer) positief: er is sprake van een correcte en efficiënte uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken. Op enkele punten worden suggesties voor verbetering gedaan.

Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a

Beleidsdoorlichtingen

 

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

17

2019

 

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Duurzaam Door (voorheen Natuur- en milieueducatie)

17

2016

Vanwege afstemming met andere educatie-programma’s wordt de evaluatie Duurzaam Door 2013–2016 samen met het programma Duurzaam Door 2017–2020 in het eerste kwartaal 2017 naar de Tweede Kamer verzonden.

Artikel 18 Natuur en regio

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a

Beleidsdoorlichtingen

 

Natuur en regio

18

2015

TK 30 991, nr. 29

1b

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)

18

2016

Deze evaluatie is uitgevoerd door de EC: http://ec.europa.eu/regional_policy/en/policy/evaluations/ec/2007–2013/

 

Evaluatie Rijkscofinanciering EFRO/Interreg (2007–2013)

18

2017

Benodigde monitorgegevens zijn later beschikbaar waardoor oplevering in 2017 plaatsvindt.

 

Regionale ontwikkelingsmaatschappijen

18

2016

TK, 29 697, nr. 23

 

Natuurschoonwet 1928

18

2016

TK, 33 576, nr. 90

 

Programmatische Aanpak Stikstof inclusief meetprogramma duurzame stallen.

18

2018

Per abuis stond de voortgangsrapportage in 2016 als evaluatie gepland. De eerste (tussentijdse) evaluatie wordt in 2018 opgeleverd.

 

Evaluatie Natuurpact

18

2017

TK, 33 576, nr. 96

 

Natuurvisie

18

2017

Deze evaluatie is gecombineerd met de evaluatie Natuurpact.

TK, 33 576, nr. 96

 

In Beslag genomen Goederen (IBG)

18

2017

Het dierenwelzijns-gedeelte van het besluit IBG is in 2016 geëvalueerd. Voor het onderdeel natuur (CITES) zou hierbij worden aangesloten. Dit bleek vanwege de afwijkende karakteristiek niet haalbaar zodat het onderdeel natuur is doorgeschoven naar 2017.

 

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

18

2016

De evaluatie van de fiscale vrijstellingen is gereed. In afstemming met het Ministerie van Financiën volgt hierop een beleidsreactie aan de Kamer waarna dit naar de Tweede Kamer wordt verzonden.

 

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement

18

2016

 

Vrijstelling landinrichting

18

2016

 

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

18

2016

 

Vrijstelling natuurgrond

18

2016

 

Bosbouwvrijstelling

18

2016

         

2 Overig onderzoek

 

Balans van de leefomgeving

18

2016

Publicatie door PBL

 

Actualisatie Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM)

18

 

Zie IenM begroting.

 

EHS Groot project 2014

18

2015

Afhankelijk van besluitvorming Tweede Kamer over voortzetting EHS als groot project.

 

Voortgangsrapportage Natuurpact

18

Jaarlijks

Deze rapportage wordt omstreeks maart 2017 aan de Tweede Kamer verzonden.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 18

Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)

De Europese Commissie heeft een ex-post evaluatie gepubliceerd van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds over de programmaperiode 2007–2013. Uit de evaluatie blijkt dat het cohesiebeleid een grote bijdrage heeft geleverd aan het scheppen van werkgelegenheid en economische groei in de Europese Unie, en dat er vanuit het cohesiebeleid is geïnvesteerd in bijna 400.000 kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups. Uit de evaluatie blijkt tevens dat de economieën van alle EU-lidstaten profiteren van de effecten van het cohesiebeleid.

Naast een rapport voor de EU als geheel zijn er landenrapporten gemaakt voor de afzonderlijke lidstaten. Uit het landenrapport voor Nederland blijkt dat Nederland in de programmaperiode 2007–2013 € 830 mln heeft ontvangen uit het EFRO. Met deze middelen zijn 3.700 projecten uitgevoerd, waarvan 550 onderzoekprojecten. Verder blijkt dat dankzij deze projecten in Nederland 18.000 banen zijn gecreëerd en meer dan 6.000 start ups zijn ondersteund. Met modelberekeningen is geschat dat EFRO een netto positief effect heeft op het bbp in Nederland (0,2% hoger bbp in 2023).

Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s)

Het regionale bedrijfsleven is positief over de inzet en het werk van de ROM’s. Voor de activiteiten gericht op businesscase-ontwikkeling (business development) en acquisitie scoren de ROM’s goed met rapportcijfers van respectievelijk 7,7 en 7,1. De participatieactiviteiten worden gemiddeld met een 7 (bandbreedte van 6,3 tot 7,7) gewaardeerd. De samenwerking van de ROM’s met de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) verloopt over het algemeen goed. Het bedrijfsleven onderkent en waardeert de meerwaarde van de combinatie van de kerntaken business development en participatie. De meerwaarde van de combinatie met de kerntaak «acquisitie» is moeilijker te duiden op basis van de uitkomsten van dit onderzoek. Er is met de ROM’s als verbindende schakel bij de uitvoering sprake van toenemende congruentie tussen de beleidsdoelstellingen van het Rijk en van de provincies.

Natuurschoonwet 1928

Op 31 oktober 2016 is de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928 (NSW) naar de Kamer gestuurd. NSW heeft als doel particuliere eigenaren van landgoederen (waaronder buitenplaatsen) onder voorwaarden fiscaal te ondersteunen met het oog op de instandhouding van landgoederen en het behoud en bevorderen van natuurschoon. Uit de evaluatie blijkt dat de NSW nog steeds van groot belang is om voorgenoemd doel te realiseren. Het is een nuttig instrument, maar op onderdelen is een actualisering wenselijk. In de evaluatie wordt daarom een aantal aanbevelingen gedaan waarvan een groot deel door het kabinet wordt overgenomen.

Evaluatie Natuurpact/Natuurvisie

In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) een evaluatie van het Natuurpact uit 2013 uitgevoerd.

In de evaluatie is onderzocht in welke mate de ambities in het Natuurpact gehaald kunnen worden met het lopende en voorgenomen provinciale natuurbeleid. Daarbij is gekozen voor de opzet van een ex ante, lerende evaluatie, waardoor leerervaringen gedurende het uitvoeringsproces door provincies kunnen worden toegepast.

In de evaluatie wordt geconstateerd dat de provincies op de goede weg zitten. Met de provinciale plannen kan een flinke bijdrage aan de internationale biodiversiteitsdoelstellingen worden geleverd. De uitvoering van die plannen gaat echter niet vanzelf en vergt een forse inspanning van de betrokken partijen. Verder laat de evaluatie zien dat de vermaatschappelijking van natuurbeleid onderdeel uitmaakt van het provinciale beleid. Het PBL constateert wel dat de voornemens nog maar beperkt in concrete plannen vorm hebben gekregen, onder meer omdat de focus van de provincies in eerste instantie lag bij de implementatie van onder meer de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland, de implementatie van Wet natuurbescherming, Programma Aanpak Stikstof en Agrarisch Natuurbeheer. Ook wijst het PBL erop dat er kansen zijn om meer biodiversiteitswinst te behalen. Die kansen liggen met name buiten het Natuurnetwerk Nederland en hebben een sterke relatie met de ambities met betrekking tot de verduurzaming van de landbouw.

Artikel 19 Toekomstfonds

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Jaar van afronding

Vindplaats

1.

Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 19

19

2020

 
         

1b.

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Kapitaalverstrekking ROM’s

19

2016

TK, 29 697, nr. 23

Samenvatting afgeronde evaluaties 2016 artikel 19

Kapitaalverstrekking ROM’s

Zie toelichting bij artikel 18 (ROM’s).

Overzicht afgeronde evaluaties en overige onderzoeken EZ 2012–2014

Voorgaande overzichten betreffen de afgeronde onderzoeken in 2015 en 2016. Voor afgeronde evaluaties en overige onderzoeken in de periode 2012–2014 wordt verwezen naar de publicaties via www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties:

2012: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2012/afgerond-evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2013: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2013/afgerond-evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

2014: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2014/evaluatie-en-overig-onderzoek/xiii-economische-zaken

BIJLAGE 3: EXTERNE INHUUR

Ministerie van Economische Zaken (XIII) Verslagjaar 2016

Bedragen x € 1.000

Programma- en apparaatskosten

1.

Interim-management

2.195

2.

Organisatie- en Formatieadvies

360

3.

Beleidsadvies

1.756

4.

Communicatieadvisering

1.278

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

5.589

5.

Juridisch Advies

489

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

11.329

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

11.186

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

23.004

8.

Uitzendkrachten (formatie & piek)

59.308

Ondersteuning bedrijfsvoering

59.308

Totaal uitgaven inhuur externen

87.901

Noot: De kosten voor externe inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij agentschappen, zijn opgenomen onder 8 (uitzendkrachten). De flexibele schil bij deze diensten is onderdeel van de aanpak ten behoeve van adequate en flexibele uitvoering van opdrachten EZ en andere ministeries/overheden. De bepaling van de externe inhuur door EZ is conform de gedragslijn/interpretatie van voorgaande jaren. Onder de post externe inhuur worden kosten verantwoord voor tijdelijke versterking van de organisatie DICTU. Zie voor verdere toelichting hoofdstuk C.9: jaarverantwoording DICTU.

Toelichting op het inhuurpercentage 2016

Het inhuurpercentage inclusief de reguliere inhuuruitgaven en exclusief de flexibele schil inhuuruitgaven bij RVO.nl over geheel 2015 is uitgekomen op 5,5% en valt daarmee onder de norm van 10% van de motie Roemer. De flexibele schil betreft het gebruik van in tijd, samenstelling en omvang wisselende inzet van externe inhuur waarvan RVO.nl structureel gebruik maakt om het aantal medewerkers en de benodigde kennis en expertise snel en flexibel aan te passen aan veranderingen in de omvang en samenstelling van het opdrachtenpakket. Het inhuurpercentage van EZ inclusief flexibele schil over 2016 komt uit op 10,7%, en komt daarmee 0,7% hoger uit dan de Roemer norm. Ten opzichte van 2015 is het inhuurpercentage 2015 met 0,1% gedaald. Het kan incidenteel voorkomen dat programma-uitgaven uitgaven bevatten die conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV)-definitie als externe inhuur moeten worden gekwalificeerd maar niet als zodanig zijn geadministreerd.

Het rapporteren van twee inhuurpercentages; met flexibele schil en zonder flexibele schil, heb ik per brief van 28 juni 2012 (TK, 2011–2012, 33 240 XIII, nr 16) nader toegelicht. Hierover waren tijdens het wetgevingsoverleg op 13 juni 2012 van de vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vragen gesteld bij de behandeling van het jaarverslag 2011 EL&I.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur buiten mantelcontracten

In onderstaande tabel wordt weergegeven in hoeveel gevallen in 2016 door het ministerie buiten de mantelcontracten om externe krachten zijn ingehuurd boven het voor de organisaties van het rijk afgesproken maximumtarief van € 225 (exclusief BTW).

Inhuur externen buiten raamovereenkomsten

2016

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

geen

Toelichting

 

BIJLAGE 4: EUROPESE GELDSTROMEN

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen voor zover relevant voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s waarbij inzicht wordt gegeven in de EU- geldstromen, de cofinanciering met EZ-middelen en middelen van andere overheden en private partijen.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Het MFK is vastgesteld in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad.

In september 2016 heeft de Commissie een tussentijdse evaluatie van het MFK gepresenteerd. Daarin heeft de Commissie onder andere voorgesteld de budgetten voor een aantal uitgavenprogramma’s te verhogen en de flexibiliteit in het MFK te vergroten. Over deze tussentijdse evaluatie moet nog een akkoord worden bereikt binnen de Raad en met het Europees Parlement.

Eigen Middelen EU

De Eigen Middelen van de EU bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. Traditionele eigen middelen (vooral invoerrechten);

  • 2. BTW-afdracht;

  • 3. Afdracht op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).

De voor EZ relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (categorie 1: Traditionele eigen middelen). Deze ontvangsten worden op de EZ begroting verantwoord (artikel 16) en worden na inhouding van een perceptiekostenvergoeding afgedragen aan de EU. De ontvangsten voor douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen voor 2014 bedragen € 222 mln. De afdrachten worden verantwoord in het jaarverslag van Buitenlandse Zaken.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

De Europese Commissie stelt voor de realisatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en het Europees structuurbeleid middelen uit EU-fondsen aan de lidstaten beschikbaar.

Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:

  • 1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);

  • 2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • 3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Visserijfonds (EVF) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV 2014–2020). EFMZV is de opvolger van EVF;

  • 4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • 5. Horizon 2020 (periode 2014–2020), opvolger van Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7);

  • 6. Programma’s Eurostars en Joint Technology Initiatives (JTI).

1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)

De ontvangen EU-steun voor het GLB pijler 1 bedraagt in 2016 € 812 mln voor directe inkomenssteun en markt- en prijsmaatregelen. De steun voor markt- en prijsmaatregelen fluctueert afhankelijk van de marktomstandigheden. Ten aanzien van het GLB is EZ verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering van het op EU-niveau vastgestelde beleid binnen Nederland. De uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Nederland beschikt vanaf 16 oktober 2013 over één erkend betaalorgaan voor de uitvoering van het GLB (RVO). De Auditdienst Rijk (ADR) is belast met de controle van de door het betaalorgaan ingediende rekeningen bij de Europese landbouwfondsen.

Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid pijler 1 maatregelen is onder te verdelen in:

  • a. Basisbetalingsregeling;

  • b. Betaling voor vergroening;

  • c. Betaling voor jonge boeren;

  • d. Graasdierpremie;

  • e. Teruggave financiële discipline;

  • f. Bedrijfstoeslag (nabetalingen);

  • g. Artikel 68 maatregelen (nabetalingen);

  • h. Markt- en prijsbeleid.

a. Basisbetalingsregeling

In 2016 zijn de eerste betalingen gedaan onder het nieuwe GLB. De bedrijfstoeslag is vervangen door de basisbetaling. Voor de basisbetaling is € 492 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie.

b. Betaling voor vergroening

Landbouwers die gebruik maken van de basisbetalingsregeling zijn verplicht om vergroeningsmaatregelen toe te passen op hun bedrijf. Voor de vergroeningsbetalingen is 30% van het budget voor directe betalingen bestemd. In 2016 is € 211 mln voor vergroeningsbetalingen gedeclareerd bij de Europese Commissie.

c. Betaling voor jonge boeren

Voor de zogenaamde «top-up» betaling voor jonge boeren is 2% van het budget voor directe betalingen beschikbaar. In 2016 is bij de Europese Commissie € 10,8 mln gedeclareerd voor de «top-up» betaling voor jonge boeren.

d. Graasdierpremie

In 2016 werd € 1,5 mln voor steun aan graasdieren (runderen en schapen) gedeclareerd bij de Europese Commissie.

e. Teruggave financiële discipline

Op alle directe betalingen wordt een korting toegepast ten behoeve van de crisisreserve van de Europese Commissie. Indien de crisisreserve niet (volledig) wordt benut vindt teruggave plaats aan de landbouwers. In 2016 werd € 9,3 mln terugbetaald aan landbouwers.

f. Bedrijfstoeslag (nabetalingen)

In 2016 zijn nabetalingen gedaan die nog vielen onder het oude GLB-regime. Het betroffen voor een belangrijk deel de directe betalingen in de vorm van bedrijfstoeslagen. In 2016 is € 0,8 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie voor bedrijfstoeslagen.

g. Artikel 68 maatregelen (nabetalingen)

Op basis van artikel 68 mocht Nederland een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun herbestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen. In 2016 is voor nabetalingen van regelingen voor duurzame stallen, vaarvergoeding en precisielandbouw € 0,5 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie.

h. Markt- en prijsbeleid

Het markt- en prijsbeleid is afgebouwd met als doel de landbouw marktgerichter te maken. Bij het markt- en prijsbeleid zijn er aan de ene kant uitgaven voor reguliere programma’s en aan de andere kant uitgaven in verband met slechte marktsituaties.

In 2016 bestond de reguliere steun uit operationele programma’s groente en fruit van € 39,5 mln, welk € 6 mln lager was dan in 2015 (€ 45,3 mln). Voor afzetbevordering is € 8,2 mln uitgegeven. Het betrof hier uitgaven in het kader van schoolfruit & melk en promotieprogramma’s. De uitgaven voor het Bijenprogramma bedroegen € 0,2 mln.

In verband met de slechte marktsituaties waren er in 2016 uitgaven. Deze bestonden uit tijdelijke bijzondere steunmaatregelen in reactie op het Russische invoerverbod voor de sectoren groente en fruit, waarvoor € 0,5 mln werd uitgekeerd. Voor zuivel en varkensvlees een extra steunpakket van € 29,9 mln. Vanwege de marktomstandigheden was € 9,3 mln besteed aan steun voor particuliere opslag van zuivel en varkensvlees en openbare opslag van magere melkpoeder.

2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Op 13 februari 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse POP3 goedgekeurd.

Conform het akkoord tussen Rijk en provincies zijn de provincies verantwoordelijk voor het overgrote deel van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). De provincies leveren het grootste deel van de benodigde nationale middelen cofinanciering voor POP3, aangevuld met cofinanciering door de waterschappen (verbetering waterkwaliteit).

In overleg met de provincies is besloten POP3 concreet te richten op de volgende thema’s:

  • 1) Versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht;

  • 2) Jonge boeren;

  • 3) Natuur en landschap (zoals afgesproken in het Natuurpact);

  • 4) Verbetering van de waterkwaliteit;

  • 5) LEADER (inclusief projecten onder het programma Duurzaam Door).

Met ingang van 2016 zijn in het POP3 wijzigingen doorgevoerd. In verband met de convergentie naar een gelijke hectare premie in 2019 is besloten tot een herschikking van de beschikbare middelen van de eerste pijler. Hiervan komt € 10,5 mln ten behoeve van enkele sectoren die te maken krijgen met een substantiële vermindering van directe betalingen (zonder nationale cofinanciering). Daarnaast wordt extra geld aangewend voor watermaatregelen (€ 20 mln) (aangevuld met € 20 mln nationale cofinanciering door de waterschappen/provincies). Een andere aanpassing betreft de overgang naar een stelsel van collectief agrarisch natuurbeheer met ingang van 2016 (TK, 33 576, nr 3).

Onderstaand volgt een overzicht van de bedragen die gemiddeld per jaar voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) beschikbaar zijn (bedragen x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Bijdrage EU

87,0

87,0

118,5

118,4

118,3

118,1

118,0

765,3

Bijdrage provincies

82,1

82,1

102,1

102,1

102,1

102,1

102,1

674,7

Bijdrage Rijk

 

5,5

5,5

5,5

5,5

5,5

5,5

33

Het EZ aandeel bedraagt circa € 5,5 mln per jaar en deze uitgaven worden verantwoord in het jaarverslag van EZ (artikel 16). Het Rijksaandeel heeft betrekking op de regeling brede weersverzekering. Vanaf 2016 is EZ eveneens verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen voor de kalversector, aardappelzetmeelsector en vleesveesector. Deze regelingen worden alleen via de EU gefinancierd, de hiervoor benodigde middelen zijn vanuit GLB pijler 1 overgeheveld naar pijler 2.

Onder POP3 is een ruimer bestedingsregime van kracht. Per jaartranche dient het geld binnen 4 jaar te zijn uitgegeven (N+3, was N+2).

De realisatie tot en met 2016 ziet er als volgt uit (bedragen x € 1 mln). De bedragen zijn nog laag in verband met het late tijdstip van goedkeuring van het POP3 (februari 2015).

Kalenderjaar

2014

2015

2016

Realisatie totaal 2014–2016

Bijdrage EU

0

33

41

74

Bijdrage provincies

0

10

18

28

Bijdrage Rijk

0

4

4,6

8,6

3. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

In 2016 vond de uitfinanciering plaats van de programmaperiode 2007–2013 van het Europees Visserijfonds en zijn de afsluitende werkzaamheden gestart. Uiterlijk 31 maart 2017 wordt de einddeclaratie voor de gehele programmaperiode ingediend bij de Europese Commissie.

Ontwikkelingen EFMZV 2014–2020

Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, dat wil zeggen aan de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds zal eveneens worden ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.

Het EFMZV-instrumentarium, zoals opgenomen in het in februari 2015 goedgekeurde Operationeel Programma, is gericht op 3 hoofdthema’s:

  • 1. Invoering van de aanlandplicht;

  • 2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;

  • 3. Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.

In 2016 zijn in uitvoering van het Operationeel Programma de navolgende vijf maatregelen opengesteld voor de visserijsector:

  • 1. Jonge vissers;

  • 2. Productie- en afzetprogramma’s voor producentenorganisaties 2016;

  • 3. Afzetbevorderingsprojecten voor visserij en aquacultuur;

  • 4. Innovatieprojecten aquacultuur;

  • 5. Innovatieprojecten rendementsverbeteringen.

De maatregelen jonge vissers (budget € 240.000) en productie- en afzetprogramma’s voor producentenorganisaties (budget € 59.000) zijn jaarlijks terugkerende openstellingen en zijn ook in 2016 opengesteld. De maatregel jonge vissers is bedoeld voor jonge vissers om nieuwe economische activiteiten op te starten. Vissers jonger dan 40 jaar kunnen een subsidie ontvangen als zij voor het eerst een vissersvaartuig willen aanschaffen. De maatregel productie- en afzetprogramma’s is bedoeld voor het ondersteunen van producentenorganisaties bij het realiseren van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten.

De maatregel afzetbevorderingsprojecten voor visserij en aquacultuur (budget € 2,8 mln) is gericht op producenten- en brancheorganisatie of deelnemers in een samenwerkingsverband. Zij kunnen financiële ondersteuning krijgen bij het vinden van nieuwe afzetmarkten of het verbeteren van de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten.

In het Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur (2014–2020) is een meerjarenvisie opgenomen. Deze is gericht op een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur binnen Nederland. Om invulling te geven aan de ontwikkelrichtingen in het plan wordt door middel van de maatregel innovatieprojecten aquacultuur (budget € 3 mln) subsidie verleend om innovaties in de aquacultuur te bevorderen. Hierbij worden verschillende aspecten van duurzaamheid meegewogen.

Hoge kosten en dalende opbrengstprijzen zetten de rendementen in de visserij onder druk. De maatregel innovatieprojecten rendementsverbeteringen (budget € 2 mln) biedt ondersteuning in het verbeteren van rendementen in de keten, meer specifiek in het kader van innovatieprojecten.

Naast de vijf opengestelde maatregelen is vanuit het EFMZV budget vastgelegd voor een aantal door de overheid gefinancierde projecten. In 2016 is voor een totaal bedrag van € 40.214.200,– budget vastgelegd voor de volgende projecten:

  • Studies on the effects of nano- en microplasticdeeltjes on the aquatic / marine environment;

  • Monitoring riverine litter;

  • Datacollectie 2014–2016;

  • Datacollectie 2017–2019;

  • TransVIR2RVO-01: Basis op Orde VIRIS3 – Onderstroom. Fase 1: Vooronderzoek;

  • TransVIR2RVO-02: Overdracht taken en systemen vangstregistratie van de NVWA naar RVO-VIR. Fase 1: Vooronderzoek;

  • TransVIR2RVO-03: Basis op Orde VIRIS3 – Onderstroom;

  • TransVIR2RVO-05: Vernieuwing ERS Fishing Activity via FLUX;

  • Onderzoek effecten pulstechniek binnen de garnalenvisserij.

De projecten «studies on the effects of nano- en microplasticdeeltjes on the aquatic / marine environment» en «monitoring riverine litter» zijn twee projecten die worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat en gaan over afval in water en de effecten daarvan op het mariene milieu. De datacollectie projecten betreffen meerjaarlijkse onderzoeken naar visbestanden in het kader van het Data Collection Framework. De TransVIR2RVO projecten zijn IT- projecten bij de afdeling Visserijregelingen van RVO.nl. De projecten beogen de systemen voor visserijregistratie aan te passen aan de meest recente regelgeving en systemen toekomstbestendig te maken. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de effecten van pulstechniek binnen de garnalenvisserij.

De voornoemde regelingen en overheidsopdrachten hebben in 2016 nog niet geleid tot uitbetalingen. Dit wordt voor 2017 wel verwacht. De Rijksmiddelen 2016 blijven gereserveerd voor de nationale cofinanciering van het EFMZV.

Financieel overzicht

De Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het GVB een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014–2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50–50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.

De voor Nederland beschikbare EU-budgetten voor het EFMZV (2014–2020) zijn (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

EFMZV middelen

13,9

14,1

14,2

14,5

14,8

14,9

15,1

101,5

Op de begroting van EZ zijn op beleidsartikel 16 voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Rijksmiddelen co-financiering GVB

 

5,0

5,8

7,3

5,3

5,3

1,3

30,0

In 2016 is er een bedrag van € 0,3 mln uitgegeven. De Rijksmiddelen 2015 en 2016 waarvoor nog geen uitgaven zijn gedaan (€ 10,5 mln), blijven gereserveerd voor de nationale cofinanciering van EFMZV.

4. Europees Structuurbeleid: Europees Fond voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)

Programmaperiode 2014–2020

Voor de programmaperiode 2014–2020 ontvangt Nederland aan middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) € 507 mln voor de vier landsdelige programma’s en € 389 mln voor de Interreg (A,B en C) programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (bedragen in lopende prijzen). Deze Europese middelen worden nationaal gecofinancierd. EZ stelt in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s (Interreg A). Deze middelen worden ingezet in aansluiting op beleidsprioriteiten van het Ministerie van Eonomische Zaken. Ook decentrale overheden en private partijen dragen bij aan cofinanciering van EFRO-projecten.

Landsdelige programma’s

De vier landsdelige programma’s kennen allemaal twee hoofddoelen:

  • versterking van technologische ontwikkeling en innovatie;

  • overgang naar een koolstofarme economie.

Een belangrijkrijke doelgroep is het MKB. MKB-bedrijven zijn door hun flexibiliteit in staat om nieuwe kennis snel te benutten, niches te vinden, innovaties naar de markt te brengen en daarmee economische groei te stimuleren. De uitvoerende organisaties voor EFRO, de managementautoriteiten, geven voorlichting en ondersteuning aan het MKB over deelname aan het EFRO-programma. Waar mogelijk wordt regelgeving vereenvoudigd of verbeterd met het oog op deelname van het MKB. Op Europees niveau is daarvoor de High Level Group on simplification ingesteld. Daarnaast hebben de autoriteiten die in Nederland betrokken zijn bij de uitvoering van EFRO gezamenlijk een kader opgesteld voor de EFRO-controlepraktijk, met als doel de controledruk voor ondernemers te verlagen.

Bij de inzet van de EFRO middelen wordt aangesloten bij sterke sectoren en speerpunten in het betreffende gebied. Voor elk landsdeel zijn hiervoor zogenaamde «Slimme Specialisatie Strategieën» (smart specialisation strategies), opgesteld, waarin de volgende sterke sectoren en speerpunten naar voren komen (inclusief EFRO-budget per landsdeel):

  • Noord (€ 103 mln): energie, watertechnologie, healthy ageing, agribusiness, slimme (sensor)systemen en materialen en accent op maatschappelijke opgaven.

  • Oost (€ 100 mln): agri&food, health, High Tech Systemen en Materialen (HTSM), energie & milieutechnologie (EMT).

  • Zuid (€ 114 mln): agri&food, HTSM, chemie en nadruk op cross-overs.

  • West (€ 190 mln): alle topsectoren, nadruk op cross-overs, duurzaamheid, biobased en ICT.

Vanuit de landsdelige programma’s werd in 2016 een groot en divers pakket aan regelingen opengesteld voor innovatiestimulering (onder andere valorisatie, proeftuinen, R&D samenwerking en clustervorming) en het realiseren van een koolstofarme economie. In het derde kwartaal van 2016 was gemiddeld over de landsdelen 24% van het budget gecommitteerd voor innovatiestimulering en 16% voor de prioriteit koolstofarme economie. Net als in de periode 2007–2013 worden met de EFRO-subsidies in ruime mate private investeringen uitgelokt. Selectie van ingediende projecten vindt plaats door commissies van onafhankelijke deskundigen. Voor de beoordeling van de projecten geldt een uniform toetsingskader voor alle landsdelen waarbij kwaliteit van de businesscase en de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling onder meer criteria zijn.

Rijkscofinanciering wordt ingezet voor projecten die bijdragen aan het realiseren van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en energie (TK, 21 501-08, nr. 489). In dit verband is aan een aantal fieldlabs van de Actieagenda Smart Industry EFRO-subsidie en Rijkscofinanciering toegekend (TK, 29 697, nr. 23) en dat geldt ook voor diverse grote publiek-private R&D samenwerkingsverbanden en projecten in of rond innovatieve clusters.

Programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (Interreg A)

Er zijn vier Interreg A programma’s: Twee-Zeeën, Euregio MaasRijn, Duitsland-Nederland en Vlaanderen-Nederland. Na eerdere goedkeuring van de programma’s door de Europese Commissie kunnen bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen projecten indienen. Voor de verschillende programma’s is het beeld over 2016 als volgt:

  • Het Duitsland-Nederland programma heeft tot en met 2016 82 projecten goedgekeurd voor een totale investering van € 314 mln waarvan € 14,38 mln Rijkscofinanciering. Het gaat met name om projecten op het gebied van HTSM, energie efficiency en health & life sciences. Een voorbeeldproject is MariGreen waarin 59 Duitse en Nederlandse maritieme MKB ondernemingen en kennisinstellingen innovaties doen gericht op vergroening van de scheepvaart.

  • Het Vlaanderen-Nederland programma heeft in 2016 26 projecten goedgekeurd waarvan 9 Rijkscofinanciering ontvangen. Het gaat met name om projecten op het gebied van duurzame energie, energie-efficiency en bio-based economy.

  • Het programma Twee-Zeeën heeft in 2016 23 projecten goedgekeurd, waarvan twee Rijkscofinanciering hebben gekregen. Het grootste gedeelte van het budget ging naar projecten op het gebied van koolstofarme technologieën, daarna naar klimaatverandering en technologische innovatie.

  • Het Euregio MaasRijn programma heeft in 2016 de eerste projecten goedgekeurd waarna de tweede call is opengesteld. Onder de projecten in de eerste call zijn geen projecten die Rijkscofinanciering ontvangen.

Communicatie over de resultaten

Over de resultaten van EFRO wordt onder meer gecommuniceerd via de website www.europaomdehoek.nl en via de «Europa om de Hoek Kijkdagen». Deze «Kijkdagen», waarop EFRO-projecten worden opengesteld voor het publiek, worden jaarlijks in mei georganiseerd door de managementautoriteiten van deelnemende programma’s in nauwe samenwerking met de projectuitvoerders. EZ coördineert het netwerk waarbinnen de Europa om de hoek Kijkdagen georganiseerd worden. Gebleken is dat de manier waarop de communicatie over EFRO-resultaten in Nederland is georganiseerd, inspirerend werkt richting andere Lidstaten. Met de eerste prijs (2015) in het kader van de European Public Communication Award voor de «Europa om de Hoek Kijkdagen» heeft Nederland zich in de kijker gespeeld. In de eerste helft van 2017 komen monitoringsgegevens over zowel de landsdelige als grensoverschrijdende programma’s beschikbaar op de website van het Ministerie van Economische Zaken over de voortgang van het bedrijvenbeleid (www.bedrijvenbeleidinbeeld.nl).

Programmaperiode 2007–2013

Voor de programmaperiode 2007–2013 is in totaal € 1,1 mld Europees budget beschikbaar gesteld. Inmiddels is die programmaperiode in de eindfase en zal naar verwachting in 2017 definitief worden afgesloten. Uiterlijk op 31 maart 2017 moeten de eindverslagen van de landsdelen over deze programmaperiode bij de Europese Commissie zijn ingediend. Algemeen beeld is dat de programma’s succesvol zijn geweest onder andere wat betreft het hefboomeffect van EFRO voor het aantrekken van private financiering.

5. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014–2020

Op Europees niveau wordt een aantal programma’s uitgevoerd die steun verlenen aan onderzoek en innovatie. Dit betreft met name Horizon 2020, het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020. Een beperkt deel van het budget van dit Kaderprogramma wordt gealloceerd bij publiekpublieke en publiekprivate programma’s. Uitvoering van dat deel van het budget geschiedt niet door de Europese Commissie (zoals regulier het geval is bij het Kaderprogramma) maar door de daarvoor opgerichte samenwerkingsvormen.

Horizon 2020

Horizon 2020 (looptijd 2014–2020) is het huidige programma voor onderzoek en innovatie en heeft als doel de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Een belangrijk onderdeel daarvan is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie.

Voor EZ gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid – in het bijzonder de pijlers industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen met de topsectoren –, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het verbeteren van de bedrijfsdeelname (specifiek het MKB). Daarnaast wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht met de regionale initiatieven gesteund vanuit de structuurfondsen.

In 2016 kon de balans opgemaakt worden over hoe Nederland participeerde tijdens de eerste 2,5 jaar van Horizon 2020. Sinds de start van Horizon 2020 is er € 1,446 mld aan Nederlandse stakeholders toegekend (peildatum 30 september 2016). Hiervan is 25,9% toegekend aan Nederlandse bedrijven, waarvan 56,6% direct ten gunste komt van het MKB. Nederland kent een retourpercentage van 7,6% (toegekende financiering ten opzichte van het totale budget) en komt daarmee boven de EZ-streefwaarde van 7% uit.

Gezamenlijke technologie initiatieven (JTI’s) en publiek-publieke samenwerkingsprogramma’s

Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma's.

Publiekpublieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. Het Ministerie van EZ cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars, dat gericht is op het MKB. Aan Eurostars nemen 36 landen deel. De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech MKB en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Dankzij deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse bedrijven en organisaties toegang tot de kennis en R&D-resultaten van buitenlandse bedrijven en organisaties. Naast Eurostars cofinanciert EZ (indirect via het standaardeninstituut VSL) het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme.

De publiekprivate programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives, worden in de regel niet nationaal gecofinancierd, met uitzondering van het JTI ECSEL, gericht op embedded computing systems en nano electronica. Dit JTI wordt door het Ministerie van EZ gecofinancierd. Nederlandse organisaties kunnen het hierdoor onverminderd goed blijven doen in ECSEL. 42 Nederlandse partijen nemen deel in 9 van de in totaal 14 ECSEL-projecten, die € 725 mln aan R&D investeringen beslaan. De publieke bijdrage aan de Nederlandse deelname betreft ruim € 46 mln, waarvan € 22,3 mln vanuit het Nederlandse topsectorenbeleid (€ 19,8 mln) en de TKI-toeslag (€ 2,5 mln) en € 24,4 mln aan EU-cofinanciering. Na Duitsland en Frankrijk is Nederland de grootste participant in ECSEL. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvorm bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters om de mondiale concurrentiekracht van ICT industrie te versterken.

Middelen voor cofinanciering Horizon2020 op begroting EZ (bedragen in € 1.000)
 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

JTI/Eureka

27.095

33.771

39.799

39.799

39.799

39.799

Eurostars

12.044

14.689

17.808

17.958

17.958

17.958

Totaal

39.139

48.460

57.607

57.757

57.757

57.757

De middelen voor JTI/Eureka bevatten de eerste jaren nog uitfinanciering van KP7. De bedragen van Eurostars zijn inclusief top-up (25%) van Europa.

Op Europees niveau wordt een aantal programma’s uitgevoerd die steun verlenen aan onderzoek en innovatie. Dit betreft met name Horizon 2020, het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020. Een beperkt deel van het budget van dit Kaderprogramma wordt gealloceerd bij publiekpublieke en publiekprivate programma’s. Uitvoering van dat deel van het budget geschiedt niet door de Europese Commissie (zoals regulier het geval is bij het Kaderprogramma) maar door de daarvoor opgerichte samenwerkingsvormen.

Horizon 2020

Horizon 2020 (looptijd 2014–2020) is het huidige programma voor onderzoek en innovatie en heeft als doel de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Onderdeel daarvan is benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen een belangrijk uitgangspunt. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 door middel van training, advies en informatie.

Voor EZ gaat de aandacht uit naar het verbinden van Horizon 2020 met het nationale innovatiebeleid – in het bijzonder naar twee pijlers van Horizon 2020: industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen met de topsectoren –, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het verbeteren van de bedrijfsdeelname (specifiek het MKB). Daarnaast wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht met de regionale initiatieven gesteund vanuit de structuurfondsen.

In 2015 kon de balans opgemaakt worden over hoe Nederland participeerde in het eerste jaar van Horizon 2020. Daarbij blijkt dat het aandeel van de middelen dat naar bedrijven gaat ten opzichte van KP7 is toegenomen en met 29% (peildatum 30 mei 2015) boven de streefwaarde van 25% uitkomt. Meer resultaten over Horizon 2020 staan in artikel 12.

In 2015 zijn, als onderdeel van de kennis en innovatiecontracten van de topsectoren, vanuit NWO voor twee jaar middelen toegekend voor cofinanciering van gezamenlijke programma’s voor maatschappelijke uitdagingen.

Gezamenlijke technologie initiatieven (JTI’s) en publiek-publieke samenwerkingsprogramma’s

Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma's. Publiekpublieke programma's zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. Het Ministerie van EZ cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars, dat gericht is op het MKB. Aan Eurostars nemen 34 landen deel. De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech MKB en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europa willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Dankzij deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse bedrijven en organisaties toegang tot de kennis en R&D-resultaten van buitenlandse bedrijven en organisaties. Zo is in 2015 Thrombo DX ondersteund, dat werkt aan nieuwe longkanker diagnostiek. Naast Eurostars cofinanciert EZ (indirect via het standaardeninstituut VSL) het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme.

De publiekprivate programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives, worden in de regel niet nationaal gecofinancierd, met uitzondering van het JTI ECSEL, gericht op embedded computing systems en nano electronica. Dit JTI wordt door het Ministerie van EZ gecofinancierd. Nederlandse organisaties kunnen het hierdoor onverminderd goed blijven doen in ECSEL. Nederlandse HTSM deelnemers nemen deel in 9 van de in totaal 13 ECSEL-projecten, die € 596 mln aan R&D investeringen beslaan, waarvan € 112 mln aan R&D investeringen van Nederlandse partijen. De publieke bijdrage aan de Nederlandse deelname betreft ruim € 42 mln, waarvan € 20 mln vanuit het Nederlandse topsectorenbeleid en € 22 mln aan Brusselse cofinanciering. Na de Duitse participanten nemen de Nederlanders de grootste participatie voor hun rekening. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvorm bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters om de mondiale concurrentiekracht van ICT industrie te versterken.

Middelen voor cofinanciering Horizon2020 op begroting EZ (bedragen in € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

JTI/Eureka

40.894

37.026

39.794

39.724

39.724

39.724

39.724

Eurostars

8.192

13.098

15.502

18.226

18.376

18.376

18.376

Totaal

49.086

50.124

55.296

57.950

58.100

58.100

58.100

De middelen voor JTI/Eureka bevatten de eerste jaren nog uitfinanciering van KP7. De bedragen van Eurostars zijn inclusief top-up (25%) van Europa.

BIJLAGE 5: RAPPORTAGE BURGERBRIEVEN 2016

Totaal aantallen 2016

Categorie

2015

2016

a.

Bezwaarschriften (als bedoeld in de AwB)

7.528

12.866

b.

Klaagschriften

437

505

c.

Overige brieven en e-mails

14.537

9.129

d.

Wob-verzoeken

951

889

a. Bezwaarschriften
 

Aantal bezwaarschriften

Afgehandeld binnen verdaagde (wettelijke) termijn

 

2015

2016

2015

2016

Kerndepartement

41

61

90%

73%

AT

147

927

99%

94%1

RVO.nl/NVWA

7.3402

11.8783

95%

69%

X Noot
1

Er is in 2016 een dwangsom van € 160,– betaald wegens niet tijdig beslissen op bezwaar.

X Noot
2

Inclusief 305 bezwaarschriften van de NVWA. Deze worden door RVO.nl afgehandeld.

X Noot
3

Inclusief 729 bezwaarschriften van de NVWA.

b. Klaagschriften
 

Aantal klaagschriften

Afgehandeld binnen de (verdaagde) wettelijke termijn

 

2015

2016

2015

2016

Kerndepartement

9

10

67%

92%

AT

7

7

86%

86%

RVO.nl

297

325

66%

90%

NVWA

124

163

44%

45%

c. Overige brieven en e-mails
 

Aantal «overige brieven» en e-mails

Tijdig afgehandeld

 

2015

2016

2015

2016

Kerndepartement

1.910

2.144

71%

92%

AT

6

37

67%

62%

NVWA

12.621

6.948

48%

43%

d. Wob-verzoeken
 

Aantal Wob-verzoeken

Afgehandeld binnen de (verdaagde) wettelijke termijn

Ingebreke-stellingen1

 

2015

2016

2015

2016

2015

2016

Kerndepartement

100

115

98%

92%

4

6

AT

38

40

79%

93%

RVO.nl

305

276

81%

98%

9

5

NVWA

508

458

77%

15%

139

153

X Noot
1

Per 1 oktober 2016 is de Wet dwangsom niet meer van toepassing op de Wob. Vanaf die datum zijn ingebrekestellingen ook niet meer aan de orde.

Dwangsommen

In 2016 zijn geen dwangsommen betaald.

LIJST VAN AFKORTINGEN

ACM

Autoriteit Consument en Markt

AI

Aviaire Influenza

AVP

Afrikaanse Varkenspest

BBL

Bureau Beheer Landbouwgronden

BBP

Bruto Binnenlands Product

BEE

Biodiverstiteit, Ecosystemen en Economie

BES

Bonaire, Sint Eustatius, Saba

BMKB

Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf

BNP

Bruto Nationaal Product

BOL

Beroeps Opleidende leerweg

BSE

Bovine Spongiforum Encephalopathy

BT

Blauwtong

BZ

Ministerie van Buitenlandse Zaken

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCCF

Codex Alimentarius comité voor contaminanten

CCS

Carbon Capture Storage

CEPT

Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie

CIP

Concurrentiekracht en Innovatieprogramma

COVA

Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten

CPB

Centraal Plan Bureau

CVI

Centraal Veterinair Instituut

DGB&I

Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie

DGF

Diergezondheidsfonds

DICTU

Dienst ICT Uitvoering

DLG

Dienst Landelijk Gebied

DLO

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

DWHC

Dutch Wildlife Health Centre

ECN

Energieonderzoek Centrum Nederland

EFMZV

Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

EFRO

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

EFSA

European Food Safety Authority

EHS

Ecologische Hoofdstructuur

EIA

Energie- Investeringsaftrek

EIF

Europees Investeringsfonds

ESA

European Space Agency

ESTEC

European Space Research and Technology Centre

ETS

Emision Trading Scheme

EU

Europese Unie

EVF

Europees Visserijfonds

EZ

Ministerie van Economische Zaken

FES

Fonds Economische Structuurversterking

GD

Gezondheidsdienst voor Dieren

GIS

Geografische InformatieSystemen

GLB

Gemeenschappelijk Landbouw Beleid

GO

Garantie Ondernemingsfinanciering

GTI

Grote Technologische Instituten

GVB

Gemeenschappelijk Visserij Beleid

GWWD

Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren

HACCP

Hazard Analysis and Critical Control Points

HBO

Hoger Beroeps Onderwijs

HHI

Herfindahl Hirschman Index

HTSM

HighTech Systems & Materials

I&M

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICANN/GAC

The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee

ICT

Informatie Communicatie Technologie

IEA

International Energy Agency

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

IPC

Innovatieprestatiecontract

IPO

Interprovinciaal Overleg

ITKB

Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep

IUS

Innovation Union Scoreboard

JSF

Joint Strike Fighter

JTI

Joint Technology Initiatives

KP7

Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KvK

Kamer van Koophandel

KVP

Klassieke Varkenspest

LEI

Landbouw-Economisch Instituut

LICG

Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren

LWOO

Leerweg ondersteunend onderwijs

MARIN

Maritime Research Institute Netherlands

MBO

Middelbaar beroepsonderwijs

MEI

Marktintroductie en innovatie

MEP

Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie

MEV

Macro-Economische Verkenning

MIP

Meerjaren Investerings Programma

MIT

MKB innovatiestimulering Topsectoren

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKZ

Mond-en-klauwzeer

MVO

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

NBTC

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen

NCG

Nationaal Coördinator Groningen

NEN

Nederlands Normalisatieinstituut

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

NIPO

Nederlands Instituut voor Publieke Opinie

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratoruim

NRG

Nuclear Research Group

NSO

Netherlands Space Office

NSFO

Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie

NURG

Nadere Uitwerking Rivierengebied

NVWA

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

O&O

Onderzoek en Ontwikkeling

OBN

Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OIE

Office Internationale des Epizoöties

OPTA

Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

PAS

Programmatische/Programma Aanpak Stikstof

PBL

Plan Bureau voor de Leefomgeving

PBO

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

PIANOo

Professioneel en Innovatief Aanbesteden Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers

PJ

Petajoule

PKB

Planologische kernbeslissing

PNB

Particulier Natuurbeheer

POP

Plattelandsontwikkelingsprogramma

PRW

Programma naar een Rijke Waddenzee

R&D

Research and Development

RDA

Research & Development Aftrek

RDN

Regeling Draagvlag Natuur

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

ROAD

Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject

ROM

Regionale Ontwikkelingsmaatschappij

RVB

Rijksvastgoedbedrijf

RVO.nl

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

SBB

Staatsbosbeheer

SDa

Stichting Diergeneesmiddelen autoriteit

SDE

Stimulering Duurzame Energieproductie

SER

Sociaal-Economisch Raad

SodM

Staatstoezicht op de Mijnen

SSO

Shared Service Organisatie

STW

Stichting voor de Technische Wetenschappen

SVD

Swine Vesicular Disease (Blaasjesziekte)

TKI

Topconsortia voor Kennis en Innovatie

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek

TOP

Technische Ontwikkelprojecten

TSE

Transmissible Spongiform Encephalopathies

TTF

Title Transfer Facility

TTI

Technologisch Topinstituut

UDV

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

UNWTO

United Nations World Tourism Organization

UPD

Universele Postdienst

UVD

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

VGI

Voedings- en genotmiddelenindustrie

VMBO

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VOA

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten

VSL

Van Swinden Laboratorium

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WBSO

Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk

WUR

Wageningen Universiteit Researchcentrum

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZvA

Ziekte van Aujeszky

ZZP

Zelfstandige Zonder personeel


X Noot
1

TK, 2016–2017, 30 196, nr. 484

X Noot
2

TK, 34 300, nr. 91

X Noot
3

Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie is een samenwerking tussen VNO-NCW en IUCN Nederlands Comité, ondersteund door het Ministerie van Economische Zaken.

X Noot
6

De leden van het Bestuur ACM vormen een ZBO. De uitgaven voor dit ZBO zijn geraamd op beleidsartikel 11.

X Noot
7

Het doel van de eIDAS verordening is het vertrouwen in elektronische transacties in de interne markt te vergroten door te voorzien in een gemeenschappelijke grondslag voor veilige elektronische interactie tussen burgers, bedrijven en overheden, en bijgevolg ook de doeltreffendheid van publieke en private onlinediensten, e-business en elektronische handel in de Unie te verhogen.

X Noot
8

AT geeft uitvoering aan de secretariaatsfunctie van de Commissie van Deskundigen die de minster van Economische Zaken ondersteunt bij de uitoefening van zijn taak als toezichthouder op het ETD-stelsel. Het ETD-stelsel bestaat uit Idensys (voor burgers) en eHerkenning (voor bedrijven).

X Noot
9

De van EZ ontvangen vergoeding voor remplaçanten 2016 ter vervanging van medewerkers die in 2016 gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie, is gesaldeerd met de personeelskosten (€ 0,356 mln).

Naar boven