29 683 Dierziektebeleid

Nr. 220 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2016

Met deze brief informeren wij u over het vervolgbeleid voor zorgvuldig antibioticumgebruik in de dierhouderij voor de jaren 2016–2020. Hieronder treft u de kern van onze aanpak. In de daaropvolgende paragrafen lichten wij de beleidsaanpak nader toe:

  • 1. Trends in gebruik en resistentieontwikkeling

  • 2. Adviesrapporten Gezondheidsraad, Raad voor Dieraangelegenheden en Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit

  • 3. Vervolgbeleid grote veehouderijsectoren

  • 4. Sectorplannen veehouderijsectoren 2016–2020

  • 5. Regierol van de dierenarts – plan KNMvD 2016–2020

  • 6. Vervolgbeleid kleine veehouderijsectoren, gezelschapsdieren en paarden

  • 7. Toezicht en handhaving

  • 8. Gezondheidsondersteunende middelen

  • 9. Rapport Gezondheidsraad: specifieke risico’s van resistentie-ontwikkeling

  • 10. Kennis en onderzoek

  • 11. Internationaal beleid

Kern vervolgbeleid antibiotica bij dieren 2016–2020

Antibioticaresistentie is een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. Samen met veehouders en dierenartsen blijven we daarom inzetten op verdere reductie van het gebruik van antibiotica bij dieren, als effectieve manier om een verdere vermindering van resistentie in het belang van de volks- en diergezondheid te bereiken. Hierbij blijven we ons tevens richten op verdere reductie van het gebruik van voor de voor de volksgezondheid kritische antibiotica, ook in de kleine diersectoren.

Deze publiek-private samenwerking heeft in de periode 2009–2015 geleid tot een vermindering van het antibioticumgebruik in de dierhouderij met 58,4%. Ook het gebruik van voor de humane gezondheid kritische antibiotica is zeer sterk teruggebracht. Als gevolg van deze reductie zijn de resistentieniveaus in de veehouderijsectoren substantieel gedaald. Dit is een forse prestatie, waar Nederland internationaal veel waardering voor krijgt.

De doelstelling om het gebruik in de veehouderij in deze periode met 70% te verminderen is echter nog niet gerealiseerd. De laatste 2 jaar is de daling van het totale antibioticumgebruik in de dierhouderij vrijwel tot stilstand gekomen. In 2015 daalde het gebruik ten opzichte van 2014 met 0,65% en ook de resistentiedaling vlakte af. Sectoren verschillen, in enkele sectoren daalde het gebruik in 2015, in andere sectoren steeg het gebruik. Het huidige generieke beleid is niet meer effectief en vergt aanpassing om verdere reductie te kunnen realiseren. De veehouderijsectoren en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) erkennen dat.

We hebben het afgelopen jaar daarom gezamenlijk gewerkt aan een vervolgaanpak, met als uitgangspunt: gezonde dieren zijn de norm, ziekte de uitzondering. Dit beleid is sectorspecifiek, houdt rekening met de verschillen tussen sectoren en de diversiteit aan diergezondheidsproblemen die ten grondslag liggen aan het antibioticumgebruik. Sectoren en KNMvD hebben verdergaande sectorplannen opgesteld om de diergezondheid te versterken, het gebruik te reduceren en de regierol van de dierenarts te verstevigen. De adviezen van de Gezondheidsraad (GR), Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) en de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) zijn in deze aanpak verwerkt.

In lijn met deze drie adviesrapporten leggen we de focus op verdere reductie van het gebruik door de zogenaamde «rode» en «oranje» bedrijven. Dit zijn bedrijven die in de SDa-benchmarksystematiek voor het antibioticagebruik zich in het actiegebied (rood) of signaleringsgebied (oranje) bevinden, en hun gebruik verder moeten terugbrengen richting het streefgebied (groen). Cruciaal voor een volgende stap in reductie bij deze bedrijven is het uitvoeren van onderzoek naar kritische succesfactoren (KSF) voor laaggebruik en faalfactoren voor hooggebruik. In de pluimvee-, varkens- en kalversector en bij de dierenartsen financieren we dit jaar onderzoek naar deze kritische succes- en faalfactoren en toepassing hiervan in pilots bij rode bedrijven. In deze pilots worden rode bedrijven intensief begeleid bij een verdere reductie en worden succesfactoren getoetst op effectiviteit.

Medio 2017 zullen de onderzoeksresultaten meer inzicht geven in welke reductie bij rode en oranje bedrijven kan worden gerealiseerd en welke maatregelen daarbij effectief zijn. Op basis daarvan zullen de sectoren en KNMvD hun sectorplannen aanscherpen, zal de SDa de sectorale benchmarkwaarden aanscherpen en zullen we in overleg met de sectoren en de KNMvD per sector medio 2017 onderbouwde sectorspecifieke reductiedoelen vaststellen voor 2020.

Tot het moment dat deze sectorale doelen medio 2017 zijn vastgesteld, houden wij vast aan de 70% generieke reductiedoelstelling voor de gehele veehouderij. We zitten daarbij niet stil. Gezamenlijk met sectoren en de KNMvD treffen we – op basis van bestaande kennis en ervaring – maatregelen die op de korte termijn een verdere reductie kunnen realiseren, en rode en oranje bedrijven naar het groene gebied toe bewegen. Zo moeten binnenkort ook kalver- vleeskuiken en varkensbedrijven die structureel in het «oranje signaleringsgebied» zitten een verbeterplan opstellen, gelden er sinds dit jaar verplichte verbetermaatregelen voor rode dierenartsen en werken we aan beloningen voor groene bedrijven die oranje en rode bedrijven stimuleren in de beweging richting het groene gebied.

Naast de aanpak in de grote sectoren richten wij ons ook op zorgvuldig, terughoudend gebruik en reductie van (kritische) antibiotica in de kleine diersectoren en gezelschapsdieren. De komende jaren vormt het toezicht op zorgvuldig gebruik en de aanpak van illegaliteit door de NVWA voor ons een blijvend speerpunt. Tevens investeren wij in kennis en onderzoek voor vermindering van resistentierisico’s en verbetering van de diergezondheid. Internationale samenwerking op mondiaal, EU en bilateraal niveau blijft een prioriteit in onze aanpak van antibioticaresistentie.

We hebben er vertrouwen in dat deze publiek-private aanpak de komende jaren zal leiden tot een verdere vermindering van het antibioticagebruik en daarmee tot verdere daling van resistentie bij dieren, ten behoeve van volks- en diergezondheid. In het vervolg van deze brief lichten wij deze beleidsaanpak verder toe.

1. Trends in gebruik en resistentieontwikkeling

Sinds 2009 werkt de overheid met de vier grote veehouderijsectoren en de KNMvD voortvarend samen om het antibioticumgebruik in de veehouderij terug te dringen en zorgvuldiger toe te passen. Door verplichte registratie van het antibioticumgebruik op bedrijfsniveau is op landelijk en individueel bedrijfsniveau inzicht verkregen in het gebruik en in het voorschrijfpatroon van individuele dierenartsen. Gepaard met maatregelen om het gebruik terug te dringen heeft dit in zes jaar tijd geleid tot een reductie van 58,4%, zoals de SDa meldt in haar onlangs gepubliceerde rapport (zie brief met Kamerstuk 29 683, nr. 218). We hebben, evenals de SDa, GR en RDA, veel waardering voor de tot nu toe door veehouders en dierenartsen behaalde resultaten. De totale afname in het gebruik in de periode 2009–2015 bedraagt in de varkenshouderij 56%, in de vleeskuikenhouderij 60% en in de melkveehouderij 47%. Het gebruik in de vleeskalverhouderij is in de periode 2007–2015 met 44% verminderd.

Internationaal wordt de succesvolle Nederlandse aanpak geroemd als de «Dutch model». Nederland krijgt veel verzoeken om deze aanpak toe te lichten. Uit cijfers van de European Medicines Agency (EMA) t/m 2013 blijkt dat het veterinaire antibioticumgebruik in Nederland ten opzichte van andere EU-lidstaten in deze jaren het snelst gedaald is. Nederland gebruikt relatief ruim twee keer minder antibiotica in de veehouderij dan onze buurlanden België en Duitsland, die eveneens een omvangrijke intensieve veehouderij hebben. Volgens de cijfers van de EMA is de verkoop van veterinaire antibiotica in de 23 Europese landen die meededen aan de Europese monitoring in de periode 2011–2013 met gemiddeld bijna 8% gedaald. In oktober publiceert de EMA de cijfers over de verkoop van veterinaire antibiotica in Europa in 2014.

De SDa heeft in haar onderzoek naar de relaties tussen antibioticagebruik en voorkomen van resistente micro-organismen (januari 2016) geconstateerd dat een daling van het gebruik gepaard gaat met een daling van resistente bacteriën. Die trend heeft zich bij alle sectoren in meer of mindere mate voorgedaan. In de periode 2009–2014 is de resistentie tegen één of meer antibioticumklassen in vleeskalversector gedaald met 26%, in de varkenssector met 22% en in de vleeskuikensector met 8%. Dit toont het succes van het beleid aan: inzet op reductie leidt tot vermindering van resistentie. Op grond van deze bevindingen concludeert het SDa expertpanel dat verdere reductie van het antibioticagebruik naar verwachting zal leiden tot verdere daling in het voorkomen van resistente micro-organismen.

De daling van het totale antibioticumgebruik in de Nederlandse dierhouderij is vrijwel tot stilstand gekomen. In 2015 is de verkoop van veterinaire antibiotica met 0,65% gedaald ten opzichte van 2014. Het beeld per sector verschilt. In 2015 is het gebruik gedaald bij varkens (–5,0%), vleeskuikens (–7,4%) en in de rundveehouderij (–2,2%); het gebruik is gestegen bij vleeskalveren (+4,3%) en kalkoenen (+16,9%). Uit de recente publicatie over de monitoring van resistentie in de veehouderij (MARAN) blijkt dat ook de daling van de resistentieniveaus is afgevlakt. De aanwezigheid van resistente ESBL-producerende bacteriën bij pluimvee was in 2015 echter substantieel lager dan in voorgaande jaren.

We vinden het zorgwekkend dat in enkele sectoren het gebruik is gestegen en de totale daling van het antibioticumgebruik in de veehouderij vrijwel tot stilstand is gekomen. Extra inspanningen zijn daarom nodig om te komen tot verdere reductie van het gebruik en daarmee vermindering van risico’s voor resistentieontwikkeling en resistentieverspreiding voor de volks- en diergezondheid.

2. Adviesrapporten GR, RDA en SDa

De hierboven geschetste trends en ontwikkelingen in gebruik en resistentie vragen om en geven input voor een vervolgaanpak voor de komende jaren. Dat is nodig om een volgende stap te zetten in een verdere reductie van gebruik en resistentie. Bij de vormgeving van het vervolgbeleid en van de plannen van de sectoren en de KNMvD zijn de aanbevelingen uit de recente adviesrapporten van de GR, de RDA en de SDa overgenomen. Deze adviezen hebben wij u reeds toegestuurd1. Hieronder gaan wij in op de hoofdelementen uit de rapporten.

Gezondheidsraad

In de update van het advies van de GR uit 2011 over risico’s van het antibioticumgebruik in de dierhouderij (inclusief gezelschapsdieren) voor de volksgezondheid gaf de GR eind 2015 aan verheugd te zijn dat het antibioticagebruik fors is teruggedrongen. Net als in het advies uit 2011, acht de GR toepassing van het voorzorgprincipe nog steeds van belang om risico’s voor de volksgezondheid te beperken. De GR adviseert het gebruik verder te reduceren door te focussen op reductie van het gebruik door bedrijven in het rode en oranje gebied. De GR adviseert stevige inzet op bedrijven in het rode gebied en bij onvoldoende resultaat het volgen van de overeengekomen sancties. Parallel hieraan adviseert de GR het voorschrijfpatroon van dierenartsen die in het rode gebied zitten scherper onder de loep te nemen. Ook adviseert de GR het beleid en monitoring van gebruik uit te breiden naar gezelschapsdieren en niet-gemonitorde sectoren en ook in deze sectoren in te zetten op reductie van het gebruik van voor de volksgezondheid kritische antibiotica. Wij onderschrijven deze adviezen, die nader zijn uitgewerkt in de plannen van de sectoren en KNMvD, onze beleidsaanpak en onderzoeksagenda. In paragraaf 9 (specifieke risico’s van resistentie-ontwikkeling) gaan wij uitgebreider in op het advies van de Gezondheidsraad.

Raad voor Dieraangelegenheden

De RDA staat verantwoord en selectief antibioticagebruik voor, waarbij dieren wanneer zij ziek zijn adequaat en snel behandeld kunnen worden. De RDA constateert in zijn zienswijze over de gevolgen van het reductiebeleid voor dierenwelzijn en diergezondheid dat door het ontbreken van beschikbare data uit de praktijk het nu niet mogelijk is om eenduidig een relatie tussen (daling van) het antibioticumgebruik enerzijds en diergezondheid en dierenwelzijn anderzijds vast te stellen. De RDA adviseert daarom (praktijk)gegevens te verzamelen over o.a. ziekte-incidentie, sterfte en antibioticumgebruik zodanig dat deze kunnen worden benut voor benchmarking op diergezondheid en dierenwelzijn. Ook adviseert de RDA de focus van het reductiebeleid te richten op veelgebruikers en veelvoorschrijvende dierenartsen. Daarbij moeten effecten op diergezondheid en dierenwelzijn in acht worden genomen. De RDA adviseert tevens onderzoek naar succes- en risicofactoren, betere kennisverspreiding, de verbetering van de kwaliteit van de bedrijfsgezondheidsplannen, het stimuleren van incentives en een level playing field op Europees niveau en een integrale sector-, keten- en marktgerichte aanpak. Wij onderschrijven deze adviezen. Ze zijn overgenomen en uitgewerkt in de plannen van de sectoren en KNMvD, onze beleidsaanpak en onderzoeksagenda voor de komende jaren.

Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit

De SDa heeft in 2016 twee relevante rapporten uitgebracht: een rapport over relaties tussen antibioticagebruik en het voorkomen van resistente micro-organismen bij dieren en een rapport over het gebruik in 2015, trends en benchmarken. Zoals in paragraaf 1 aangegeven toont het eerste rapport aan dat daling van het antibioticumgebruik gepaard gaat met een daling van het voorkomen van antibioticaresistentie. De SDa adviseert op grond hiervan het antibioticumgebruik in de kalver-, pluimvee- en varkenssector de komende jaren verder te reduceren, waarbij de aandacht zich richt op reductie van het gebruik bij bedrijven in het rode en oranje gebied.

In het rapport over het gebruik in 2015 gaat de SDa o.a. in op de ontwikkeling naar een meer verantwoord en uniform gebruik en de noodzaak van aanpassing van de sectorale benchmarkwaarden (zie paragraaf 1). De SDa stelt vast dat naast de sterke verlaging van het gebruik in de sectoren de afgelopen jaren ook de spreiding in het gebruik sterk is verminderd, waarmee een beweging naar meer verantwoord en uniform gebruik zichtbaar wordt. Het is daarom nodig de huidige benchmarkwaardensystematiek aan te passen. Daar waar in een sector sprake is van een laag, uniform verantwoord gebruik – zoals in de melkveesector – kan op korte termijn worden overgegaan tot één, mogelijk definitieve, benchmarkwaarde. In sectoren waar het gebruik nog niet uniform is, is onderzoek nodig naar de kritische succes- en faalfactoren die dit beïnvloeden. In alle sectoren – afgezien van de melkveesector – zal dit onderzoek worden uitgevoerd en zullen de resultaten medio 2017 tevens inzicht bieden in vermijdbaar en onvermijdbaar gebruik. Mede op basis van deze onderzoeksresultaten zal de SDa, in lijn met adviezen van de GR en de RDA, per sector de benchmarkwaarden medio 2017 aanscherpen. In 2017 zal de SDa ook de benchmark voor de dierenartsen aanscherpen. De adviezen van de SDa zijn overgenomen en verwerkt in de beleidsaanpak en plannen van de sectoren en KNMvD voor de komende jaren.

In de onderstaande paragrafen lichten we het vervolgbeleid voor de grote veehouderijsectoren toe en gaan we waar nodig nader in op specifieke aanbevelingen van de GR, de RDA en de SDa.

3. Vervolgbeleid grote veehouderijsectoren

Uit de afvlakking van de daling van het antibioticumgebruik blijkt dat voortzetting van het huidige generieke beleid tot onvoldoende verdere resultaten zal leiden. Een aanvullende aanpak is nodig om de verdere noodzakelijke stappen te kunnen zetten. Afgelopen jaar hebben we daarom intensief overlegd met de stakeholders uit de grote veehouderijsectoren en de KNMvD om te komen tot een vervolgaanpak die bijdraagt aan verdere resistentievermindering. We zijn gezamenlijk gekomen tot een aanpak met als uitgangspunt «gezonde dieren zijn de norm, ziekte de uitzondering». De aanpak kenmerkt zich door een verschuiving van generiek naar meer sectorgericht beleid. De diergezondheidsproblematiek die ten grondslag ligt aan het antibioticumgebruik en bijbehorende aanpak loopt in de diverse sectoren sterk uiteen. Een sectorgerichte aanpak houdt rekening met deze diversiteit, en zal daarmee bijdragen aan effectievere maatregelen om de diergezondheid en zorgvuldig antibioticumgebruik per sector te versterken. We blijven samen met veehouders en dierenartsen inzetten op verdere reductie van het gebruik – met inachtneming van diergezondheid en dierenwelzijn – als effectief middel om te komen tot verdere vermindering van resistentie. Deze aanpak moet bijdragen aan het doel van minimaal, verantwoord gebruik.

Daarnaast blijven wij inzetten op verdere vermindering van het gebruik van antibiotica die van kritisch belang zijn voor de volksgezondheid. Het gebruik van deze antibiotica in de grote veehouderijsectoren is al zeer sterk verminderd. Inzet is om het gebruik van deze kritische middelen ook in de kleinere sectoren sterk te verminderen.

Belangrijke elementen van de sectorgerichte aanpak zijn:

  • Maatregelen om de diergezondheid te verbeteren en (daarmee) het antibioticumgebruik te verminderen. De plannen van de sectoren en KNMvD kenmerken zich door een brede diergezondheidsaanpak. Verbetering van diergezondheid is een cruciale opgave voor ketenpartners, sectoren en veehouders in overleg met hun dierenartsen. Wij waarderen deze inzet en ondersteunen de plannen. Deze plannen zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd.

  • Maatregelen die de sectoren en KNMvD vanaf (medio) 2016 inzetten om het gebruik door bedrijven in het rode en oranje gebied te verminderen. Focus op reductie van het gebruik door deze bedrijven is belangrijk omdat deze bedrijven een verhoogd risico vormen voor resistentieontwikkeling en verspreiding van resistente bacteriën. Op deze bedrijven zal tevens gekeken worden naar het niveau van dierenwelzijn en diergezondheid, zoals ook de RDA adviseert. Daarnaast ligt de focus op maatregelen voor «rode dierenartsen» die structureel veel antibiotica voorschrijven.

  • Een cruciaal element hierbij is uitvoering van onderzoek naar kritische succesfactoren (KSF) voor laaggebruik en faalfactoren voor hooggebruik. Deze onderzoeken moeten in de kalver-, varkens en vleeskuikensector leiden tot helder inzicht in de factoren die eraan bijdragen dat bedrijven structureel een laag (of hoog) antibioticumgebruik hebben. Een integraal inzicht in deze factoren ontbreekt nog. Op basis van kennis over de KSF kunnen concrete aanvullende maatregelen worden opgesteld die bijdragen aan reductie van het antibioticumgebruik op bedrijven – met behoud van dierenwelzijn – in het signaleringsgebied (oranje) en actiegebied (rood). Daarmee is uitvoering van dit onderzoek van cruciaal belang om een volgende stap in het reductiebeleid te zetten. In de pluimvee-, varkens- en kalversector en bij de dierenartsen financiert de Staatssecretaris van EZ dit jaar onderzoek naar deze kritische succesfactoren en toepassing hiervan in pilots bij rode bedrijven. In deze pilots worden rode bedrijven intensief begeleid bij een verdere reductie en worden succesfactoren getoetst op effectiviteit.

  • Medio 2017 zullen de onderzoeksresultaten meer inzicht geven in welke reductie bij rode en oranje bedrijven kan worden gerealiseerd (vermijdbaar en onvermijdbaar gebruik) en welke maatregelen daarbij effectief zijn.

    Mede op basis van deze onderzoeksresultaten zal de SDa vanaf 2017 de benchmarkwaarden per sector aanscherpen. De SDa streeft naar definitieve benchmarkwaarden die een minimaal, verantwoord veterinair gebruik reflecteren binnen de context van diergezondheid en dierenwelzijn. Immers, zieke dieren moeten behandeld kunnen worden. Daar waar in een sector sprake is van een laag, uniform verantwoord gebruik kan al in 2016 worden overgegaan tot één lange termijn – mogelijk definitieve – benchmarkwaarde. De SDa verwacht dat voor een groot deel van de rundveesector (inclusief de melkveesector) al dit jaar een definitieve benchmarkwaarde kan worden vastgesteld. Deze sector kenmerkt zich door een laag gebruik, een lage spreiding in het gebruik binnen de sector en lage resistentieniveaus. Er is daarom voor deze sector geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen naar de KSF om aanvullende maatregelen te kunnen vaststellen. In veehouderijsectoren waar nog geen benchmarkwaarden voor de lange termijn kunnen worden afgeleid, zal de SDa mede op basis van de onderzoeksresultaten per sector medio 2017 pragmatische benchmarkwaarden vaststellen.

  • Vervolgens zullen we in overleg met de sectoren concrete sectorspecifieke reductiedoelstellingen vaststellen voor 2020.

  • Op basis van deze onderzoeksresultaten en de aangepaste benchmark zullen de sectoren en KNMvD hun plannen medio 2017 aanscherpen met concrete reductiedoelstellingen en concrete maatregelen voor verdere reductie bij rode en oranje bedrijven.

Maatregelen voor reductie korte termijn bij rode en oranje bedrijven

Tot het moment dat er medio 2017 sectorspecifieke doelstellingen zijn vastgesteld, houden wij vast aan de generieke doelstelling om het antibioticagebruik met 70% te verminderen ten opzichte van het jaar 2009. Tot die tijd zitten we niet stil. Gezamenlijk met sectoren en de KNMvD treffen we – op basis van bestaande kennis en ervaring – maatregelen die al op de korte termijn een verdere reductie kunnen realiseren en rode en oranje bedrijven naar het groene gebied toe bewegen. Het gaat daarbij onder andere om de volgende concrete maatregelen en ontwikkelingen:

  • verplichting voor structureel «oranje» kalver- en varkensbedrijven om samen met hun dierenarts een verbeterplan (aanvullend bedrijfsgezondheidsplan) op te stellen; in de vleeskuikensector geldt deze verplichting voor alle oranje bedrijven

  • verplicht verbetertraject voor structureel «rode» dierenartsen per 1 januari 2016

  • verplicht extern begeleidingstraject op eigen kosten voor structureel rode vleeskuikenbedrijven

  • markt- en praktijkinnovatie: de huidige omschakeling in de pluimveesector naar een trager groeiend ras, waarvoor aantoonbaar minder inzet van antibiotica nodig is en de ontwikkeling van het uitbroeden van eieren in de stal (betere kuikengezondheid, waardoor minder inzet van antibiotica nodig)

  • introductie van een benchmark voor opfokbedrijven pluimvee, kuikenras en voor kuiken- en diervoederleveranciers (op basis van het antibioticumgebruik van hun klanten)

  • aanpak van de rundveeziektes BVD en IBR door de rundveehouderij en de vleeskalverhouderij

  • verhogen van hygiëne-eisen op het erf en tijdens transport van varkens en vleeskalveren en aangescherpte controle kwaliteit drinkwater voor vleeskalveren

  • kennisverspreiding via netwerken en workshops over gezondheidsmanagement jonge dieren (met name kalveren op melkveebedrijf, vleeskalveren en biggen).

Stimulansen

Daarnaast werken we de komende periode aan stimulansen voor een extra beweging van rode en oranje bedrijven naar het groene gebied:

  • Vanaf 1 januari 2017 zullen in de aangepaste UDD-regeling een drietal vrijstellingen gelden voor groene bedrijven. Als beloning voor groene bedrijven en als stimulans voor rode en oranje bedrijven om ook naar groen te bewegen (zie Kamerstuk 29 683, nr. 204).

  • We verkennen de mogelijkheden om extra maatregelen voor een zorgvuldig antibioticumgebruik te betrekken bij de criteria voor deelname van kalverhouders aan de voorgenomen POP3-subsidieregeling2.

Ook de sectoren en KNMvD onderzoeken de komende periode welke private stimulansen voor een verdere reductie zij kunnen ontwikkelen en inzetten. De sectorplannen bevatten hiervoor concrete ideeën die nader zullen worden uitgewerkt.

We hebben er vertrouwen in dat deze maatregelen op de korte termijn bijdragen aan een verdere reductie van het gebruik en aan een beweging van rode en oranje bedrijven naar het groene gebied.

4. Sectorplannen veehouderijsectoren 2016–2020

De sectorspecifieke plannen voor de jaren 2016–2020 zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd. Voor de volledige inhoud van de plannen verwijzen wij naar de bijlagen. We zijn positief over de aanpak in deze sectorplannen voor de komende jaren. We verwachten, dat mede met de aanscherping van de plannen (op basis van de onderzoeksresultaten kritische succesfactoren) en het formuleren van concrete sectorspecifieke reductiedoelstellingen medio 2017, deze aanpak per sector zal bijdragen aan een betere diergezondheid, een verdere reductie van het antibioticagebruik en daarmee aan een verdere vermindering van resistentie in het belang van de volks- en diergezondheid.

Hieronder bespreken we voor elke sector een aantal belangrijke elementen uit de sectorspecifieke aanpak voor de komende 5 jaar.

Sectorplan rundveehouderij

De melkveehouderij kenmerkt zich door een laag gebruik en lage resistentieniveaus. Een mooi resultaat dat onze waardering heeft. De rundveegezondheidszorg richt zich in dit plan (bijlage 1) met name op uiergezondheid en het terugdringen van dierziekten als BVD en IBR3. Belangrijk aandachtspunt is het gezondheidsmanagement voor jonge kalveren, mede gelet op de gezondheid van deze dieren in de vervolgfase in de vleeskalverhouderij. De melkvee- en de vleeskalverhouderij hebben concrete afspraken om de gezondheid van de kalveren te verbeteren vastgelegd in de «Totaal aanpak Vitaal, Gezond en Duurzaam Kalf» (bijlage 2)4. Doel van dit plan is te komen tot een optimale zorg voor het kalf. Het verbeteren van de kennis en de bewustwording over toepassing van gezondheidsbevorderende maatregelen is een belangrijk speerpunt voor de komende jaren. Via het in 2016 op te zetten «Kalf Volg Systeem» kan de melkveehouder inzicht krijgen in de prestaties van zijn kalveren in de vleeskalverhouderij. Met deze informatie kan de melkveehouder zijn gezondheidsmanagement aanpassen of bestendigen. Hiermee is – in lijn met advisering door de RDA – een belangrijke brug geslagen tussen twee sectoren om de diergezondheid van kalveren te verbeteren. Verder krijgt de interactie tussen veehouder en dierenarts meer aandacht. Kennis over en toepassen van goed jongveemanagement (biestgift, huisvesting en verzorging) kunnen bijdragen aan gezondere dieren en daarmee aan het minder snel inzetten van antibioticum. Hiervoor zullen trainingen worden gegeven. De rundersector onderzoekt met de SDa of het zinvol is om jongvee tot 56 dagen te onderscheiden (met een eigen dierdagdosering) bij de berekening van het antibioticumgebruik op bedrijfsniveau.

Tevens werkt de sector met de andere sectoren en de KNMvD aan de opzet van een landelijke monitor van resistentie veterinaire pathogenen (ziekteverwekkers).

Sectorplan vleeskalverhouderij

De vleeskalverhouderij zet in haar plan (bijlage 3) in op een verdere verbetering van de kalvergezondheid5. Zoals reeds aangegeven werkt de vleeskalverhouderij samen met de melkveehouderij aan het verbeteren van de vitaliteit en de gezondheid van het jonge kalf zoals vastgelegd in de «Totaal aanpak Vitaal, Gezond en Duurzaam Kalf». Wij zijn positief over deze ketenoverschrijdende samenwerking en zien dit als een essentiële stap voor verbetering van de kalvergezondheid en daarmee voor minder antibioticagebruik.

In 2015 is het antibioticumgebruik in de sector gestegen met 4,3%. Mogelijke redenen hiervoor zijn onder andere meerdere uitbraken van Mycoplasma en Salmonella. Een verdere daling van antibioticagebruik is noodzakelijk. Om de komende jaren deze verdere daling te realiseren zet de sector, naast het onderzoek naar kritische succes- en faalfactoren en de pilot rode bedrijven, in op o.a. collectieve bestrijding van de ziektes IBR en BVD en onderzoek naar:

  • verbetermaatregelen opfok, verzamelen, transport, opvang jonge kalveren

  • virulentie van luchtwegaandoeningen

  • verbeteren van darmgezondheid

De sector introduceert via het private kwaliteitssysteem – vergelijkbaar met de geldende maatregelen voor rode bedrijven – verplichte maatregelen voor structureel oranje bedrijven, waaronder een verplicht verbeterplan en een periodieke klimaatmeting. Daarnaast is gestart met workshops en voorlichting voor kalverhouders en erfbetreders met als doel verhoging van het bewustzijn van het belang van hygiënemaatregelen. De IKB-eisen voor reiniging en ontsmetting tijdens transport worden aangescherpt.

De sector werkt aan de opzet van een landelijke monitor van resistentie veterinaire pathogenen. Tevens werken we met de sector samen aan het onder voorwaarden mogelijk maken van vaccinatie door vleeskalverhouders.

Sectorplan varkenshouderij

De varkenshouderij heeft enkele jaren geleden het «Recept voor Duurzaam Varkensvlees» gepubliceerd. Verbetering van de diergezondheid is één van de hoofdthema’s van dit recept. Aan dit hoofdthema wordt nu ook de vervolgaanpak antibioticumgebruik toegevoegd (bijlage 4)6. Hiervoor ontwikkelt de sector een diergezondheidskengetal met bijbehorende diergezondheidsladder. Wij vinden dit een uniek en innovatief instrument voor het meten en benchmarken van diergezondheid, zoals door de RDA aanbevolen. De ontwikkeling van dit instrument vindt plaats in een pilot «gezonde bedrijven» waarbij bedrijven worden begeleid om hun diergezondheidsniveau te verhogen. Daarnaast heeft de sector in 2015 een Online Monitoring varkensgezondheid ingevoerd. Hierin worden diagnoses van dierenartsen tijdens bedrijfsbezoeken verzameld waardoor een beter beeld gevormd wordt van de algemene varkensgezondheid in Nederland. Bedrijven en dierenartsen krijgen via terugkoppeling van gegevens inzicht in de gezondheidsproblemen die in de regio spelen. De sector werkt aan de opzet van een landelijke monitor van resistentie veterinaire pathogenen.

Tevens doet de sector onderzoek naar kritische succesfactoren; onderdeel hiervan is een pilot bij rode bedrijven. De uitkomsten van deze pilot zijn bepalend voor het begeleidingstraject en de verplichtingen die via het kwaliteitssysteem aan bedrijven in het rood worden opgelegd (verplichting structureel rode bedrijven om op eigen kosten een onafhankelijk expertteam in te schakelen en uitsluiting van deelname aan het kwaliteitssysteem van bedrijven die willens en wetens hun management niet aanpassen). De sector zet tevens in op het verbeteren van de kwaliteit van voer en drinkwater, o.a. door het Topsectoronderzoek «Voeding, darmgezondheid en immuniteit» en het aanscherpen van reiniging en ontsmetting van transportmiddelen. Structureel oranje bedrijven worden – net als rode bedrijven – verplicht een verbeterplan op te stellen.

Sectorplan pluimveehouderij

Het plan voor vervolgbeleid in de pluimveehouderij (bijlage 5) is een integraal plan dat zich kenmerkt door een ketengerichte aanpak en verbetering diergezondheid7. Het bevat een agenda met uitdagingen voor de verschillende schakels in de keten, kennis- en informatieuitwisseling tussen de schakels onderling en het benchmarken op voer en ras. Deze ketengerichte aanpak – in lijn met advies van de RDA – vinden wij uniek, we vertrouwen erop dat deze aanpak een verdergaand dalend effect heeft op het gebruik. De sector doet onderzoek naar kritische succesfactoren, inclusief een pilot bij rode bedrijven. Tevens zet de pluimveehouderij stevig in op een aanpak voor ondernemers die zich structureel in rood (verplichte begeleiding op eigen kosten) en in oranje (verbeterplan) bevinden. De sector wil stappen zetten in verbetering diergezondheid en het verminderen van gebruik en doet onder andere veterinair praktijkonderzoek naar diergezondheid op de bedrijven, werkt aan verbetering van samenwerking tussen erfbetreders conform advies SDa en RDA en aan ketenoptimalisering door informatiedeling (project gezonde pluimveevleesketen). Belangrijk onderdeel van de aanpak zijn markt- en praktijkinnovatie zoals de huidige marktomschakeling in de pluimveesector naar een trager groeiend vleeskuikenras – waarvoor aantoonbaar minder inzet van antibiotica nodig is – en naar systemen voor uitbroeden in de stal, voor een betere kuikengezondheid. Andere speerpunten in de aanpak zijn onderzoek naar ontwikkelingen in antibioticaresistentie (herhaling nulmeting monitor resistentie bedrijfsniveau) en de opzet van een landelijke monitor resistentie veterinaire pathogenen.

5. Regierol van de dierenarts – Plan KNMvD 2016–2020

Het eerste aanspreekpunt voor zorgvuldige en restrictieve toepassing van antibiotica is de dierenarts. Onze inzet was en blijft gericht op het versterken van deze regierol van de dierenarts. Met zelfregulering via het private en onafhankelijke kwaliteitssysteem van de Stichting Geborgde Dierenarts (SGD) en met de inwerkingtreding van de UDD-regeling is de regierol van de dierenarts de afgelopen jaren versterkt. Via de UDD-regeling zijn er in de vier grote veehouderijsectoren (en per 1 januari 2016 ook in de konijnenhouderij) maatregelen ingevoerd die bijdragen aan het versterken van deze regierol, waaronder: de verplichting tot aangaan van een vast contract tussen dierenarts en veehouder (de zogenaamde 1:1 relatie), de verplichting tot het opstellen en jaarlijks evalueren van bedrijfsgezondheidsplannen en bedrijfsbehandelplannen en de invoering van verplichte periodieke bedrijfsbezoeken door de dierenarts om de diergezondheid te beoordelen.

Met deze maatregelen en continue monitoring van het antibioticumgebruik op bedrijfsniveau zijn belangrijke elementen gerealiseerd die bijdragen aan het zorgvuldig voorschrijven van antibiotica. Tevens hebben deze maatregelen bijgedragen aan versterking van de rol van de dierenarts als adviseur op het gebied van preventieve diergezondheidszorg.

Met het oog op praktische uitvoerbaarheid, knelpunten en effectiviteit van de regeling is met veehouders en dierenartsen in 2015 de UDD-regeling geëvalueerd. Over de resultaten van de evaluatie en de voorgenomen wijzigingen in de UDD-regeling hebben wij u begin dit jaar per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 683, nr. 203). Wij verwachten dat deze voorgenomen wijzigingen bijdragen aan een effectief en restrictief antibioticagebruik onder regie van de dierenarts, de in de praktijk ervaren knelpunten van de huidige UDD-regeling oplossen en op deze manier bijdragen aan zorgvuldig gebruik met behoud van borging van dierenwelzijn en diergezondheid. Met het oog op zorgvuldige aanpassing van de regelgeving en de benodigde tijd voor communicatie met veehouders en dierenartsen over de gewijzigde regelgeving, zal de gewijzigde regeling niet per 1 oktober a.s., maar per 1 januari 2017 inwerkingtreden.

KNMvD-agenda verantwoord antibioticagebruik bij dieren 2016–2020

De KNMvD heeft een vooruitstrevend plan opgesteld voor verantwoord antibioticagebruik bij dieren voor de jaren 2016–2020 (bijlage 6)8. Wij zijn positief over dit plan, dat naar onze mening maatregelen bevat die de regierol van de dierenarts verder versterken, de kwaliteit van de dierenarts verhogen en bijdragen aan zorgvuldig en minder antibioticagebruik. De KNMvD heeft de relevante adviezen van GR, RDA en SDa in het plan verwerkt.

Belangrijke speerpunten in het plan zijn:

  • verbetering en borging van de kwaliteit van de bedrijfsgezondheidsplannen, via intercollegiaal overleg/nascholing binnen de regelingen van de Stichting Geborgde Dierenarts (SGD), het verbeteren van de samenwerking tussen erfbetreders en het verbeteren van de advies- en communicatievaardigheden van de dierenarts door het opzetten van een nascholingsprogramma;

  • verplicht verbetertraject voor veelvoorschrijvende «rode» dierenartsen via de Stichting Geborgde Dierenarts per 1 januari 2016;

  • onderzoek naar de kritische succes- en faalfactoren die het voorschrijfpatroon van een dierenarts bepalen;

  • inzet voor zorgvuldig gebruik in kleine sectoren en gezelschapsdieren (o.a. onderzoeken aansluiting geiten- en konijnensector bij SGD);

  • inzet op actualisatie van alle formularia9 (op basis van laatste GR-rapport 2015) en bevordering van het gebruik via nascholing en intercollegiaal overleg;

  • implementatie van GR-advies ter beperking van colistinegebruik via de formularia

  • evaluatie bestaande richtlijnen10 en publicatie van vier nieuwe richtlijnen in 2016–2017 (onder andere nieuwe richtlijnen voor veterinair handelen bij de opzet van vleeskalveren en de opzet van vleeskuikens in de eerste levensweken).

  • opzet van een landelijke monitor antibioticaresistentie veterinaire pathogenen (VETMAP) voor de vier grote sectoren, paarden en gezelschapsdieren.

Voor dierenartsen is de Veterinaire Benchmark Indicator (VBI) een belangrijk instrument om het voorschrijfpatroon voor antibiotica te onderzoeken en waar nodig te verbeteren. De VBI geeft aan of dierenartsen zich met hun voorschrijfpatroon in het streefgebied (groen), signaleringsgebied (oranje) of actiegebied (rood) bevinden. Vanaf 2016 spreekt de SGD dierenartsen aan op hun voorschrijfpatroon. Dierenartsen in het signaleringsgebied (oranje) worden aangeschreven om hun VBI te verbeteren en voor veelvoorschrijvende dierenartsen met een VBI in het actiegebied (rood) geldt vanaf 2016 binnen de SGD een verplicht verbetertraject. De betreffende dierenartsen moeten een verplichte zelfevaluatie opstellen die onder andere bestaat uit bedrijfsspecifieke verbeterplannen met concrete doelstellingen voor alle veehouderijbedrijven die structureel in het actiegebied zitten en een evaluatie naar onderliggende oorzaken. In deze evaluatie moeten de betreffende dierenartsen aantoonbaar met hun veehouders werken aan reductie van het antibioticumgebruik. Wanneer de zelfevaluatie niet tot het gewenste resultaat leidt, zal de dierenarts aanvullende acties moeten ondernemen, zoals het vragen van een second opinion aan een expert of het deelnemen aan geaccrediteerd intercollegiaal overleg. Hiermee wordt aangesloten bij het advies van de Gezondheidsraad om het voorschrijfpatroon van dierenartsen in het rode gebied scherper onder de loep te nemen.

Een belangrijk initiatief van de KNMvD en de veehouderijsectoren – in samenwerking met de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Faculteit Diergeneeskunde – voor de ontwikkeling naar meer gerichte en zorgvuldige inzet van antibiotica is de opzet van VETMAP: een landelijk dekkende monitor van resistentie van veterinair relevante bacteriële ziekteverwekkers bij runderen, varkens, pluimvee, vleeskalveren, paarden en gezelschapsdieren. Deze monitor geeft inzicht in de resistentieontwikkeling van veterinair relevante bacteriële ziekteverwekkers op bedrijfs-, regionaal en landelijk niveau. Het project VETMAP sluit aan bij de sectorplannen en zal door de KNMvD in samenwerking met sectorpartijen worden uitgevoerd. De monitor draagt bij aan een meer gerichte inzet van antibiotica door de dierenarts en het voorkomen van het gebruik van niet-werkende middelen. Op basis van monitorgegevens kan de dierenarts een betere en weloverwogen keuze maken voor de inzet van een specifiek antibioticum, wat bijdraagt aan een zorgvuldiger antibioticagebruik. De informatie in de monitor zal worden gebruikt voor een betere onderbouwing van de formularia. Streven is de eerste pilot voor deze monitor nog in 2016 te starten. De Staatssecretaris van EZ zal deze pilot financieel ondersteunen.

6. Vervolgbeleid kleine veehouderijsectoren, gezelschapsdieren en paarden

Onze inzet was tot nu toe voornamelijk gericht op zorgvuldig antibioticumgebruik in de vier grote veehouderijsectoren die in 2015 circa 87% van alle veterinaire antibiotica in Nederland toepasten. In deze sectoren is het gebruik sterk gedaald, en de inzet van 3e keuze middelen – waaronder de 3e en 4e generatie cefalosporinen – is in deze sectoren tot vrijwel tot nul gereduceerd. Dit betekent dat het belangrijkste deel van de kritische antibiotica in Nederland nu wordt gebruikt in de kleine sectoren en bij gezelschapsdieren en paarden. In de periode 2016–2020 richten wij onze aandacht daarom ook op zorgvuldig en terughoudend gebruik in de kleine sectoren en bij de gezelschapsdieren en paarden met specifieke aandacht voor het reduceren van het gebruik van kritische antibiotica.

Een belangrijke maatregel die wij per 1 januari 2013 hebben getroffen voor een restrictief en selectief gebruik van antibiotica, de verplichte gevoeligheidsbepaling, is ook van toepassing in de kleine diersectoren, gezelschapsdieren en paarden. Dit betekent dat de dierenarts ook in deze sectoren alleen kritische antibiotica (3e keuze middelen) mag toepassen als uit een verplichte gevoeligheidsbepaling blijkt dat de infectie niet met andere antibiotica behandeld kunnen worden. De NVWA houdt toezicht op de naleving van deze verplichting in de betreffende sectoren.

De KNMvD onderschrijft in haar »agenda voor verantwoord antibioticagebruik bij dieren 2016–2020» het belang van restrictieve en selectieve toepassing, ook in de kleinere sectoren, gezelschapsdieren en paarden. De KNMvD zet zich in 2016–2017 in voor de actualisatie en implementatie van de veterinaire formularia voor deze sectoren en zal het gebruik ervan in deze sectoren bevorderen via nascholing en intercollegiaal overleg.

De Gezondheidsraad en de SDa hebben beide geadviseerd om het gebruik in deze sectoren in beeld te brengen en periodiek te monitoren. Zij adviseren om daarbij specifiek te kijken naar het gebruik van 2e en 3e keus middelen. Wij onderschrijven dat periodieke inzage in het gebruik gewenst is. Op basis daarvan kan worden afgewogen of er aanvullende maatregelen in deze kleine sectoren nodig zijn, en zo ja welke maatregelen gepast en effectief zijn. Hierbij richten we ons met name op het gebruik van antibiotica die voor de volksgezondheid van kritisch belang zijn.

Gezelschapsdieren en paarden

Op ons verzoek heeft de SDa surveys uitgevoerd naar het antibioticagebruik bij gezelschapsdieren en paarden. Uit de tussenrapportage van deze surveys blijkt dat het gebruik van antibiotica bij zowel gezelschapsdieren en paarden laag is. Het gebruik bij gezelschapsdieren in 2014 is 2,8 dierdagdosering (ddd) en bij paarden 0,5 ddd. Ook het gebruik van 3e keus middelen is relatief laag: 0,16 ddd bij gezelschapsdieren en 0,016 ddd bij paarden. Het gebruik van deze kritische antibiotica is de periode 2012–2014 met 75% gedaald bij gezelschapsdieren en met 67% bij paarden. We zijn positief over deze daling van gebruik van kritische antibiotica in de afgelopen jaren.

De SDa zal de definitieve rapportage van beide surveys na de zomer van 2016 afronden en dan ook advies uitbrengen over de benodigde monitoringsfrequentie in beide sectoren voor de komende jaren. Bij dierenartsen voor gezelschapsdieren zet de NVWA in 2017 specifiek in op handhavingscommunicatie over de verplichte gevoeligheidsbepaling bij het voorschrijven van 3e keusmiddelen.

Geiten, schapen, nertsen

Inmiddels heeft de nertsensector – in afstemming met de SDa – het initiatief genomen om het gebruik continue te gaan monitoren. Ook de geitensector heeft -in gesprek met de SDa – het voornemen om het gebruik continue te monitoren. Wij vinden het van belang dat sectoren zelf verantwoordelijkheid nemen voor inzage in en verantwoord gebruik van antibiotica, en juichen deze initiatieven dan ook zeer toe. In 2013 heeft de GD in opdracht van ons een eerste survey verricht naar het gebruik bij schapen en geiten in 2012. Daarover heb ik u in 2013 geïnformeerd (Kamerstuk 29 683, nr. 172). Recent onderzoek van de WUR in de schapenhouderij wijst uit dat het overall gebruik van antibiotica ook in 2013 relatief laag was, een gemiddelde dierdagdosering van 0,87 ddd. In het totaalgebruik in de schapenhouderij is het aandeel 2e keusmiddelen nog relatief hoog, maar wel dalend. Hiervoor geldt conform de richtlijnen voor Goede Veterinaire Praktijken de nee-tenzij strategie: deze middelen mogen alleen worden voorgeschreven als 1e keus middelen niet of onvoldoende werkzaam zijn. Derde keusmiddelen zijn voor schapen en geiten niet in het formularium opgenomen. Uit het onderzoek van WUR blijkt dat in 2013 bij schapen geen 3e keuze middelen werd gebruikt.

Kalkoen- en konijnensector

Van de kalkoen- en de konijnensector, is het gebruik reeds bekend en te hoog. Beide sectoren hebben een plan van aanpak opgesteld om het gebruik terug te brengen, in beide sectoren is reeds een continue registratie van het gebruik verplicht en zijn de gebruiksgegevens in de SDa-systematiek ondergebracht.

Over het plan van aanpak in de konijnenhouderij (circa 50 bedrijven) om het gebruik te reduceren, hebben wij u in mei 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 683, nr. 200). Sinds 1 januari 2016 zijn de eisen van de UDD-regeling en de andere geldende antibioticaregelgeving voor de grote sectoren (zoals verplichte registratie van gebruik) ook voor deze sector verplicht. De SDa zal gegevens over het gebruik in de konijnenhouderij volgend jaar opnemen in de SDa-rapportage over het antibioticumgebruik. Op basis van de vrijwillig verstrekte sectorgegevens aan het Landbouw Economisch Instituut (LEI) tussen 2011–2014 blijkt dat het gebruik in die periode met 55% gedaald is. De sector streeft naar een reductie van 70% eind 2018 met als referentiejaar 2011. Het gebruik in 2013 was voor 85% eerste keusmiddelen en voor 14% tweede keus. Het gebruik van 3e keusmiddelen in de konijnensector is laag: 1% van het totale antibioticagebruik. Streven van de sector is het percentage 3e keusmiddelen in 2015 naar nul te reduceren. Het afgelopen jaar heeft de sector hard gewerkt aan kennisverspreiding over ziektepreventie via studieclubs, het verbeteren van de kwaliteit van het voer en het uitvoeren van onderzoek ter verbetering van de huisvesting. De komende jaren zet de sector verder in op onderzoek naar verbeteren darmgezondheid en werken we samen aan het onder voorwaarden mogelijk maken van vaccinatie door konijnenhouders.

Ook de kalkoensector (43 bedrijven) heeft een plan van aanpak opgesteld (bijlage 7)11. Al een aantal jaren werkt ook deze sector aan vermindering en zorgvuldig gebruik. In 2015 is het gebruik echter gestegen met 16,9%. Dit vinden wij zorgwekkend, aanvullende maatregelen zijn in deze sector nodig. De sector heeft in 2016 daarom een aanvullend plan gemaakt om het gebruik verder terug te dringen en daarbij te focussen op het sterk terugdringen van het gebruik van 2e en 3e keuzemiddelen. De sector wil het gebruik van colistine uitbannen. Wij zijn positief over deze aanpak van de sector, en gaan ervan uit dat de acties de komende periode voortvarend worden opgepakt.

Om het gebruik terug te dringen zet de sector onder andere in op:

  • een verplicht verbeterplan (aanvullend op het bedrijfsgezondheidsplan) bij inzet van colistine en enroflaxine (3e keusmiddel);

  • onderzoek kritische succesfactoren & formuleren van best practices voor beter bedrijfsmanagement (via het bedrijfsgezondheidsplan);

  • onderzoek naar oorzaken gebruik 3e keusmiddelen + aanbevolen maatregelen voor reductie (rapport beschikbaar begin 2017);

  • vergroten van de inzet van goed werkzame vaccins;

  • verbeteren darmgezondheid (beter voer, structureel overleg dierenarts & voervoorlichter);

  • verhogen van de kwaliteit van de kuikens (kuikenpaspoort) en inzet op marktintroductie van langzamer groeiend ras;

  • verdergaand onderzoek naar de ziekte Blackhead;

  • aanschrijven veelgebruikende (rode) kalkoenbedrijven.

Surveys gebruik overige sectoren

De SDa zal na de zomer advies uitbrengen over welke monitoringsfrequentie de komende jaren nodig is om het gebruik bij de diverse kleine sectoren voldoende in beeld te brengen en te houden. De SDa geeft aan dat voor sectoren met een gedocumenteerd laaggebruik een steekproef eens in de drie jaar volstaat. Over de advisering van de SDa en de vervolgstappen zullen we u nader informeren.

7. Toezicht en handhaving

Wij blijven inzetten op stringent toezicht en handhaving door de NVWA. Overheidstoezicht maakt het systeem om te komen tot vermindering van het antibioticagebruik sluitend. Daarbij zal handhaving door middel van bestuursrecht, veterinair tuchtrecht en strafrecht worden ingezet. Daarnaast kunnen bepaalde overtredingen ten aanzien antibioticumgebruik leiden tot een korting op inkomenssteun uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Het toezicht richt zich blijvend op de naleving van de UDD-regeling en andere wettelijke verplichtingen voor het antibioticagebruik. De NVWA gebruikt een kennisgedreven ketenbenadering. Daarom zet de NVWA naast risicogebaseerde onderzoeken permanent in op a-selecte onderzoeken («quickscans») en op het verhogen van de naleving door handhavingscommunicatie. De NVWA is en gaat de komende periode met de veehouderijsectoren en KNMvD in gesprek over de manier waarop de naleving in gezamenlijkheid kan worden verhoogd en op welke wijze handhavingscommunicatie daarbij een rol kan spelen.

De komende periode richt de NVWA zich in het toezicht op de volgende punten:

  • Toezicht op de naleving van regelgeving voor het zorgvuldig gebruik van antibiotica in de grote veehouderijsectoren. Daarbij is vooral de regierol van de dierenarts van belang, inclusief de geldende goede veterinaire praktijken. Ook ligt de nadruk op diergezondheid en daarom zal meer aandacht worden geschonken aan de verplichtingen met betrekking tot het bedrijfsgezondheidsplan. Dit toezicht wordt risicogebaseerd ingericht, met bijzondere aandacht voor de veelgebruikende rode bedrijven in de gemonitorde veehouderijsectoren.

  • Toezicht op het zorgvuldig gebruik van antibiotica in de kleine sectoren, bij paarden en gezelschapsdieren. De nadruk ligt op de regierol van de dierenarts en het zorgvuldig gebruik van kritische antibiotica (met name naleving van de verplichte gevoeligheidsbepaling). Bij dierenartsen voor gezelschapsdieren zet de NVWA in 2017 in op handhavingscommunicatie over het voorschrijfgedrag van deze antibiotica.

  • De bestrijding van het illegaal gebruik van en de illegale handel in antibiotica, waaronder ook ongeoorloofde handel via internet. Toezicht, opsporing en een zeer strikte aanpak van illegale praktijken vinden wij van groot belang. De NVWA heeft de afgelopen jaren haar informatiepositie op dit vlak versterkt, en zal daar ook in de komende periode in blijven investeren. De NVWA werkt hierbij samen met het Openbaar Ministerie (OM), de douane en buitenlandse toezichthouders. In het kader van effectieve bestraffing wordt de strafmaat bestuurlijke boete voor de handhaving van illegaal antibioticumgebruik per 1 juli 2016 verhoogd, waarmee de maximale bestuurlijke boetes in lijn komen met de maximale strafrechtelijke eis die het OM kan opleggen.

  • Innovatie in het toezicht op antibioticagebruik door een integrale handhavingsbenadering te ontwikkelen in relatie tot diergezondheid en dierenwelzijn, door risicogebaseerde controles te ondersteunen met gerichte analyses op basis van relevante data, door te meten aan het dier met on-site sneltesten en door gebruik te maken van best practices bij zusterorganisaties in binnen- en buitenland.

8. Gezondheidsondersteunende middelen

In de brief van november 2013 (Kamerstuk 29 683, nr.172) is de inzet van de overheid bij het stimuleren van het gebruik van gezondheidsondersteunende («alternatieve») middelen toegelicht. Als aanvulling op goed management, kunnen deze middelen (zoals pré- en probiotica) bijdragen aan een betere diergezondheid. Een scala aan deze middelen is Europees toegelaten als diervoederadditief of voedermiddel. In de praktijk worden deze middelen in de gangbare veehouderij nog niet veel gebruikt. Daarom hebben wij diverse initiatieven genomen om de bekendheid over toepassing van beschikbare middelen in de praktijk te vergroten. Afgelopen jaren zijn, met financiering van EZ, voor verschillende sectoren veelomvattende gidsen (zogenaamde «stalboekjes») ontwikkeld over inzetbaarheid van diverse middelen om de diergezondheid te verbeteren. Daarbij is gebruikgemaakt van positieve praktijkervaringen van dierenartsen en veehouders met deze middelen. Deze gidsen zijn beschikbaar op het internet. Verder heeft Wageningen UR diverse sectorbijeenkomsten georganiseerd, gericht op kennisverspreiding en het delen van ervaringen over het gebruik en het effect van deze middelen.

Er is een stijgende vraag naar deze kennis. De komende jaren willen wij daarom, onder andere in samenwerking met de WUR, aandacht blijven geven aan kennisverspreiding en initiatieven op dit terrein ondersteunen.

Het Ministerie van EZ zal eind 2016 een symposium organiseren waarvoor relevante private en publieke partijen worden uitgenodigd. Doel van dit symposium is enerzijds de kennis over het verantwoorde gebruik en de effectiviteit van beschikbare alternatieven producten te delen en te zoeken naar een goede en effectieve inzet ervan, anderzijds via vraagarticulatie te achterhalen wat de komende jaren aan onderzoek en kennisverspreiding nodig is om dierenartsen, veehouders en adviseurs op te leiden voor effectief gezondheidsondersteunend management.

9. Rapport Gezondheidsraad: specifieke risico’s van resistentie-ontwikkeling

De reductie van het antibioticumgebruik heeft de afgelopen jaren geleid tot een significante reductie van de resistentieniveaus in de gemonitorde veehouderijsectoren. Dit roept de vraag op wat op dit moment de risico’s zijn van het huidige niveau van antibioticumgebruik bij dieren voor de volksgezondheid, en welke risico’s prioriteit dienen te krijgen in de aanpak. We hebben de GR verzocht een antwoord op deze vragen te geven door een update op te stellen van het GR-rapport uit 2011 over de risico’s van antibioticumgebruik in de dierhouderij voor de volksgezondheid. De GR heeft dit vervolgrapport eind 2015 uitgebracht (Kamerstuk 29 683 nr. 202). Wij onderschrijven de adviezen in dit rapport en nemen deze over in onze aanpak. In deze paragraaf gaan we nader in op dit vervolgadvies van de GR.

Evenals in het advies uit 2011, wijst de GR in het vervolgadvies erop dat verschillende bronnen en routes een rol spelen bij overdracht van resistentie: therapeutisch humaan gebruik van antibiotica, reizigers die resistente bacteriën uit het buitenland meenemen, bronnen in het leefmilieu, voeding en de dierhouderij. Over de relatieve bijdrage van al deze bronnen aan transmissie naar de mens is weinig bekend. Om de risico’s van overdracht van bronnen in de dierhouderij naar de mens verder te beperken, acht de GR het van belang om het voorzorgsprincipe te blijven hanteren. Wij onderschrijven dit advies.

Wat betreft de risico’s van specifieke resistente bacteriën constateert de GR dat er de afgelopen jaren relatief veel aandacht is gebleven voor vee-gerelateerde-MRSA (v-MRSA) en ESBL-producerende bacteriën. Dit zijn groepen van resistente bacteriën die het grootste probleem vormen in de volksgezondheid en waarbij zorg bestaat over een mogelijk oorzakelijk verband met het voorkomen van deze bacteriën in de dierhouderij. Het beeld dat de GR in 2011 schetste over de risico’s van deze bacteriën, blijft overeind.

De v-MRSA bacterie verspreidt zich in het ziekenhuis relatief moeilijk naar andere patiënten en veroorzaakt in vergelijking met de «gewone» MRSA een kleiner aantal ernstige infecties. De GR geeft aan dat monitoring en onderzoek noodzakelijk blijft. Dit blijft daarom onderdeel van onze aanpak voor de komende jaren.

De GR handhaaft zijn conclusie uit 2011 dat ESBL-producerende bacteriën in de veehouderij de grootste risico’s vormen voor de volksgezondheid. Op basis van recente gegevens geeft de GR in het vervolgadvies aan zich zorgen te maken over het voorkomen van ESBL-bacteriën bij gezelschapsdieren. Uit onderzoek bleek in 2015 dat 84% van de onderzochte honden ten minste eenmaal positief getest werd op ESBL-bacteriën. Dit kan een risico vormen voor de volksgezondheid. Contact met gezelschapsdieren is een risicofactor voor dragerschap van ESBL-producerende bacteriën bij mensen. Wij delen die zorg. Daarom monitoren we het voorkomen van ESBL-bacteriën bij honden en katten. In een gezamenlijk studie van de Faculteit Diergeneeskunde, het Universitair Medisch Centrum Utrecht en het RIVM wordt de mogelijke koppeling van ESBL-dragerschap tussen huisdieren (hond en kat) en hun eigenaren onderzocht. Bij katten is overigens uit onderzoek gebleken dat het dragerschap van ESBL’s juist laag is.

De GR is verheugd dat het antibioticumgebruik fors is verminderd. Tegelijk constateert de GR dat resterende problemen duidelijker zichtbaar zijn geworden. Dit biedt een nadere focus voor maatregelen om onderhavige risico’s verder te verminderen. Daarbij maakt de GR onderscheid in maatregelen op korte en lange termijn. De maatregelen die de GR op korte termijn adviseert om het zorgvuldig antibioticumgebruik te versterken, zijn eerder in deze brief aan de orde gekomen:

  • stevige inzet op veehouderijbedrijven die in het actiegebied van hoog gebruik zitten en bij onvoldoende resultaat het volgen van de overeengekomen sancties. Parallel hieraan dient het voorschrijfgedrag van dierenartsen in het actiegebied onder de loep te worden genomen.

  • Maak het gebruik van nog niet gemonitorde kleine sectoren, inclusief gezelschapsdieren, inzichtelijk, stel een beoordelingssysteem op en reduceer ook in deze sectoren het gebruik van kritische antibiotica.

Op lange termijn adviseert de GR om ook in de niet gemonitorde kleine sectoren en bij gezelschapsdieren het gebruik van beta-lactam antibiotica (zoals de kritische antibiotica 3e en 4e generatie cefalosporinen) alleen toe te passen voor individuele behandeling en na goede diagnostiek. Terughoudend gebruik van beta-lactam antibiotica is van belang om het risico van vorming en verspreiding van ESBL-producerende bacteriën te beperken. Dit advies onderschrijven wij. De formularia zullen worden aangepast naar aanleiding van het GR-advies. Daarbij mogen dierenartsen deze kritische antibiotica alleen toedienen als uit een gevoeligheidsbepaling blijkt, dat geen andere antibiotica werkzaam zijn.

Risico opkomende resistenties

Naast de bestaande resistenties, kunnen zich ook nieuwe vormen van resistentie voordoen, met name tegen de zogenaamde «last resort» antibiotica. De GR noemt in zijn recente advies drie mogelijke opkomende resistenties: CPE (Carbapenemase-producerende enterobacteriën), colistineresistentie en methylase-producerende bacteriën. Bij opkomende resistenties is het doel om reservoirvorming in de veehouderij te voorkomen, zodat het risico op humane besmetting door dierlijke bronnen (levende dieren, dierlijke consumptieproducten, mest) tot een minimum wordt beperkt. Dat betekent dat we het vóórkomen van deze bacteriën bliivend zullen monitoren.

De toename van carbapenemresistentie is wereldwijd een groeiend probleem. Carbapenems zijn antibiotica die in de volksgezondheid als laatste redmiddel worden ingezet tegen infecties met ESBL’s. Tot nu toe zijn deze bacteriën in Nederland bij mensen slechts incidenteel vastgesteld. In Zuid-Europa komt deze vorm van resistentie vaker voor bij mensen.

Carbapenemresistentie komt, voor zover bekend, niet voor in de Nederlandse dierhouderij. Carbapenems worden niet gebruikt in de veehouderij; deze antibiotica zijn niet toegelaten voor veterinair gebruik. In onze brieven van december 2014 (Kamerstuk 32 620, nr. 146) en januari 2016 (Kamerstuk 29 683, nr. 203) hebben we uiteengezet hoe we willen komen tot een effectieve aanpak in het geval dat carbapenemresistente bacteriën in de veehouderij of bij gezelschapsdieren worden gedetecteerd. We hebben aanvullend advies van nationale en internationale experts in de veterinaire en humane gezondheid gevraagd om tot een goede afweging te kunnen komen bij het nemen van maatregelen, mede met het oog op de internationale context en de effectiviteit van maatregelen. Daarnaast werken Nederlandse experts aan de opzet van een onderzoeksprotocol voor het geval dat er daadwerkelijk introductie van deze bacteriën bij dieren in Nederland zou plaatsvinden. Het (inter)nationale deskundigenadvies en het onderzoeksprotocol worden na de zomer van 2016 opgeleverd. Wij zullen uw Kamer daar nader over informeren.

De GR constateert dat colistine-resistentie nog steeds weinig voorkomt in de Nederlandse dierhouderij en waarschuwt dat als deze resistentie in de dierhouderij ontstaat, het niet uit te sluiten is dat overdracht naar mensen plaatsvindt. Op korte termijn zullen, zoals de GR aanbeveelt, de voorstellen van de Werkgroep Veterinair Antibiotica Beleid (WVAB) over het terugdringen van colistine in de formularia voor de dierenartsen worden opgenomen.

Zoals wij in eerdere brieven aan uw Kamer hebben aangegeven, is het gebruik van colistine tussen 2011 en 2014 sterk afgenomen met 67%. Ook het toegelaten gebruik in de dierhouderij is teruggebracht tot één toepassing. Op verzoek van de Europese Commissie werkt de European Medicines Agency (EMA) aan een nieuw advies over colistine. De EMA heeft in mei 2016 een concept advies voor publieke consultatie naar buiten gebracht. Het definitieve advies wordt medio 2016 dit jaar verwacht en kan aanleiding geven voor verder beperkende maatregelen. In het concept advies adviseert de EMA enkele risicomanagementmaatregelen te nemen om het resistentierisico te verminderen, waaronder het opnemen van colistine in de categorie kritische antibiotica. Wanneer het definitieve EMA-advies gereed is, zullen wij met name met de varkens- en kalversector en de KNMdD in overleg gaan over welke maatregelen en vervolgstappen nodig zijn. Hierover zullen wij uw Kamer nader informeren.

10. Kennis en onderzoek

De onderzoeksagenda voor 2016–2020 bevat 2 hoofdthema’s: inzet op kennis voor verbetering van diergezondheid, en inzet op kennis voor vermindering van resistentierisico’s

Kennisontwikkeling verbetering diergezondheid

Er zijn afgelopen jaren diverse onderzoeken ingezet, onder andere via het topsectorenonderzoek om de diergezondheid op veehouderijbedrijven te verbeteren. Dit betreft onder meer onderzoek naar de verbetering van darmgezondheid (feed4foodure programma) gericht op beïnvloeden van de weerstand en immuniteit van dieren met name via voeding, inzet op robuuste dieren en onderzoek naar en kennisverspreiding van gezondheidsondersteunende middelen. In 2016 is een nieuwe call voor topsectoronderzoek uitgezet. Daarin is het bedrijfsleven gevraagd projecten in te dienen met de focus op een integrale benadering van een duurzame veehouderij waarin verbetering van diergezondheid en bestrijden van dierziekten een belangrijk onderdeel vormt. Verder heeft EZ via het ALTANT-programma (Alternatieven voor Antibiotica) geïnvesteerd in de ontwikkeling van innovatieve alternatieven voor antibiotica. In dit programma voeren twee consortia van bedrijfsleven en universiteiten sinds 2010 fundamenteel en toegepast onderzoek uit. Beide consortia leveren eind 2016 een «proof of concept» op van twee innovatieve alternatieven voor antibiotica. Dit betreft de kennisontwikkeling over antimicrobiële biopeptides en de ontwikkeling van een vaccinstrategie voor rundvee. In de fase daarna zullen de deelnemende bedrijven de proof of concept verder uitwerken met het doel de middelen uiteindelijk in de markt te zetten.

Tot slot investeren we in het reeds genoemde onderzoek naar kritische succesfactoren en in onderzoek om een integrale aanpak van diergezondheid op een bedrijf te bevorderen. Dit in lijn met het advies van de RDA om de relatie tussen resistentie, diergezondheid en dierenwelzijn te bepalen. In de bijgevoegde sectorplannen zijn hiervoor verschillende onderzoeksinitiatieven opgenomen.

Kennisontwikkeling vermindering risico’s resistentieontwikkeling en verspreiding

In eerdere brieven hebben wij aangegeven dat het ontbreekt aan kennis over ontwikkeling van resistenties en verspreiding van resistentie via diverse transmissieroutes (via therapeutisch humaan gebruik van antibiotica, diverse bronnen in de natuur en het leefmilieu, voedsel en de dierhouderij) en de mogelijke bijdrage van deze routes aan de resistentieproblematiek. Ook de GR wijst hierop. In de afgelopen jaren is veel onderzoek ingezet op dit thema. De GR verwacht dat de komende resultaten uit nu lopende onderzoeken behulpzaam kunnen zijn bij het verder toespitsen van de maatregelen om (overdracht van) resistentie te beperken. Een van die onderzoeken betreft het 1Health4Food programma, dat zich onder andere richt op het vaststellen van de mate waarin dierlijke productieketens bijdragen aan de blootstelling van mensen aan ESBL’s en op het effect van reductie van ESBL’s in de diverse schakels in de veehouderij op de belasting van eindproducten en daarmee op blootstelling van de Nederlandse bevolking.

Mede op basis van de resultaten van dit nog lopende onderzoek, zal in de komende jaren verder worden geïnvesteerd in kennisontwikkeling om het ontstaan en verspreiding van resistentie te kunnen beperken. Bij prioritering van het onderzoek zal de Kennisagenda ESBL worden benut (Kamerstuk 29 683, nr. 203), die een overzicht geeft van de beschikbare en nog ontbrekende kennis over vóórkomen en verspreiding van ESBL’s binnen de dierlijke keten.

Concreet onderzoeks- en monitoringsactiviteiten die in 2016 lopen en waar EZ (mede)financiert:

  • Naast de bestaande surveillance van resistentie bij landbouwhuisdieren ook surveillance naar ESBL/CPE bij gezelschapsdieren en de start van VETMAP, de landelijke monitor naar resistentie van veterinaire pathogenen.

  • Onderzoek naar verschillende stammen van resistente bacteriën in dieren. Voor ESBL producerende bacteriën bij pluimvee is reeds dergelijk onderzoek gestart. Op basis hiervan kan mogelijk een indicator worden ontwikkeld om eenvoudig de resistentie op een bedrijf te kunnen meten en effecten van maatregelen te kunnen beoordelen.

  • Onderzoek naar transmissie van resistentie tussen gezelschapsdieren en mensen.

  • Onderzoek naar risico’s van resistentie in mest en milieu. Op dit moment voert het RIVM een nulmeting uit naar antibioticaresistentie in het milieu, waarin mest wordt meegenomen. Rapportage volgt begin 2017.

Daarnaast loopt de nieuwe call 2016 voor de topsectoren PPS (start 2017) waarbij verder kan worden gebouwd op de resultaten van lopend relevant onderzoek naar resistentieontwikkelingen zoals 1health4food.

11. Internationaal beleid

Antibioticaresistentie is een grensoverschrijdend, wereldwijd probleem. Daarom is het van cruciaal belang dat niet alleen op nationaal niveau maar ook in internationaal verband verdere stappen worden gezet in de aanpak van antibioticaresistentie. De urgentie neemt toe. De OECD verwacht dat bij ongewijzigd beleid het veterinaire antibioticumgebruik in de wereld in de periode 2010–2030 met ruim 67% zal toenemen. Deze verwachte toename zal zich met name in Azië voordoen als gevolg van de daar toenemende vraag naar dierlijke producten en de intensivering van de veehouderij in een aantal Aziatische landen. Daarom is internationale samenwerking een prioriteit in de Nederlandse aanpak van antibioticaresistentie (AMR). In de brief van 24 juni 2015 (Kamerstuk 326290, nr. 159) hebben wij u geïnformeerd over onze inzet op mondiaal, EU en bilateraal niveau. In de voortgangsbrief over de integrale AMR-aanpak zullen wij u deze zomer nader informeren over de gerealiseerde acties en nieuwe ontwikkelingen zoals de jaarlijkse bijeenkomst van de Global Health Security Agenda, die in oktober 2016 in Nederland plaatsvindt. Daarnaast wordt AMR geagendeerd bij de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in september 2016.

Mondiaal

In mei 2015 hebben de WHO-lidstaten het «WHO Global action plan AMR» aangenomen. Dit actieplan is tot stand gekomen in samenwerking tussen de WHO, de FAO en de OIE. Op grond van dit actieplan dienen de WHO-lidstaten voor medio 2017 een nationaal actieplan voor de aanpak van AMR te hebben. De tripartite samenwerking tussen WHO, FAO en de OIE draagt bij aan een eensgezinde sterke boodschap over het belang van aanpak van AMR in zowel de humane als de veterinaire sector. Nederland draagt bij aan de implementatie van het «Global action plan AMR» van de WHO, o.a. via de Global Health Security Agenda (GHSA).

EU-niveau

De aanpak van antibioticaresistentie was een van de prioriteiten van het Nederlandse EU voorzitterschap. In de brief van 1 maart 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 98) hebben wij u geïnformeerd over de uitkomst van de ministeriële conferentie over antibioticaresistentie die het Nederlandse EU voorzitterschap in februari heeft georganiseerd. Mede op basis van de uitkomst van de conferentie hebben wij concept raadsconclusies opgesteld die we de afgelopen maanden met de lidstaten in One Health-verband hebben besproken. In de Gezondheidsraad van 17 juni 2016 zijn de Raadsconclusies aangenomen. Belangrijke elementen:

  • Elke lidstaat moet in 2017 een «One Health» Nationaal Actieplan ontwikkeld hebben. Samen met de lidstaten zal de Commissie een nieuw EU-actieplan ontwikkelen. De nationale actieplannen en het EU-actieplan moeten meetbare doelen bevatten.

  • Lidstaten zullen elkaar binnen een EU One Health Netwerk aanspreken op de voortgang en implementatie van hun nationale One Health actieplannen.

  • Specifiek op veterinair terrein worden de lidstaten opgeroepen om het zorgvuldig gebruik van antibiotica te versterken, het gebruik van voor de volksgezondheid kritische antibiotica te beperken en maatregelen te nemen om infecties te voorkomen.

  • De Commissie wordt opgeroepen een gezamenlijke aanpak te formuleren op opkomende resistenties, zoals carbapenemresistentie.

  • Daarnaast wordt er een systeem van peer review opgezet, waarbij lidstaten elkaar kunnen helpen.

Ook worden in de Raadsconclusies de lidstaten en de Europese Commissie opgeroepen om te streven naar ambitieuze wettelijke maatregelen om antibioticaresistentie aan te pakken. Daarbij wordt onder andere gedoeld op de voorstellen van de Europese Commissie voor een Verordening diergeneesmiddelen en een Verordening gemedicineerde diervoeders, die maatregelen bevatten die kunnen bijdragen aan de vermindering van de antibioticaresistentie problematiek. Wij hebben u in de brief van januari 2016 (Kamerstuk 29 683, nr. 203) geïnformeerd over deze voorstellen. Hierbij hebben wij aangegeven in te zetten op een verplichte gevoeligheidstest voorafgaand aan het gebruik van voor de humane gezondheid kritische antibiotica en een verbod op het gebruik van last resort antibiotica – zoals carbapenems – bij niet-voedselproducerende dieren via de cascaderegeling (gebruik van deze middelen zoals carbapenems is op dit moment al niet toegelaten bij voedselproducerende dieren). Verder streven we naar verdere regulering van internethandel voor antibiotica en andere voorgeschreven diergeneesmiddelen om illegaliteit en misbruik van deze middelen te voorkomen. In het voorstel wordt het aan de lidstaten gelaten om te bepalen wie de bevoegdheid heeft om diergeneesmiddelen voor te schrijven, antibiotica dienen echter door de dierenarts te worden voorgeschreven. We pleiten ervoor dat alleen de dierenarts die de dieren onder zijn zorg heeft, voorschrijft op basis van een (waarschijnlijkheids)diagnose. Tot slot zetten wij in op het behoud van de maatregelen in de ontwerp Verordening die kunnen bijdragen aan vermindering van het volksgezondheidsrisico van antibioticaresistentie. Met deze inzet lopen we voorop in Europa en we spannen ons op diverse manieren in om andere lidstaten te overtuigen van de noodzaak van deze maatregelen. Deze voorstellen zijn thans in onderhandeling in de Raad.

Bilateraal niveau

Op bilateraal niveau werken we met name aan uitwisseling van kennis en best practices. Voorbeelden hiervan:

  • Op verzoek van Indonesië zal de bilaterale One Health-samenwerking worden voortgezet, gericht op ondersteuning bij de opzet van het Indonesische AMR-beleid. Dit najaar bezoeken Nederlandse experts op het gebied van volks- en diergezondheid Indonesië om in discussie met Indonesische stakeholders te bezien wel concrete stappen kunnen worden genomen bij de uitwerking van het Indonesische AMR beleid.

  • Dit najaar zal – op verzoek van Roemenië – in Roemenië een Roemeens – Nederlands seminar worden georganiseerd over de aanpak van AMR in de veehouderij.

  • Dit voorjaar heeft de Nederlandse ambassade in Washington voor stakeholders in de Verenigde Staten een seminar georganiseerd over de aanpak van AMR in de humane en veterinaire sector.

  • Tussen Nederland, Denemarken en de Duitse deelstaten Noordrijn-Westfalen en Neder Saksen vindt uitwisseling plaats van informatie en ervaringen op gebied van toezicht en handhaving antibioticabeleid in de veehouderij.

  • Ook de SDa speelt een actieve rol in de internationale uitwisseling van kennis over aanpak van AMR in de dierhouderij, via haar website, presentaties in landen binnen en buiten Europa, en haar rol als «associate» partner van het European Platform for the Responsible Use of Medicines in Animals (EPRUMA) hierbij een rol. Dit multi-stakeholder platform richt zich op verspreiding van best practices op het gebied van ziektepreventie en zorgvuldig antibioticagebruik.

Slot

Antibioticaresistentie is een wereldwijd probleem met serieuze bedreigingen voor de gezondheid van mens en dier. De Nederlandse aanpak van antibioticaresistentie in de veehouderij in de afgelopen jaren is effectief gebleken, maar we zijn er nog niet. We willen als Nederland hierin voorop blijven lopen, daarvoor moeten we gezamenlijk volgende relevante stappen zetten. Met de geschetste integrale publiek-private aanpak verwachten wij de komende jaren deze relevante stappen te zetten in de verdere reductie van antibioticagebruik en -resistentie bij dieren, in het belang van de gezondheid van mens en dier.

Medio 2017 informeren we uw Kamer over de voortgang, mede naar aanleiding van de nieuwe SDa-cijfers over 2016, de resultaten van de onderzoeken naar kritische succesfactoren, de vaststelling van sectorale reductiedoelstellingen voor 2020 en de aanscherping van de sectorale plannen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Zie Kamerstuk 29 683, nr. 202, Kamerstuk 29 683, nr. 205 en Kamerstuk 29 683, nr. 218

X Noot
2

Het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) is het derde Europese subsidieprogramma voor het ontwikkelen, verduurzamen en innoveren van de agrarische sector in Nederland.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
9

diersoortspecifieke richtlijnen voor verantwoord antibioticumgebruik

X Noot
10

Richtlijnen geven de professionele standaard aan voor dierenartsen bij het maken van veterinaire keuzes. Zij vertalen het best beschikbare bewijs naar de praktijk en geven daarmee invulling aan de open norm voor zorgvuldig uitoefenen van de diergeneeskunde.

X Noot
11

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven