31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 129 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2013

Doordat de Rijksoverheid efficiënter met kantoorruimte omgaat en het aantal rijksambtenaren vermindert (als gevolg van taakstellingen tot en met het Kabinet Rutte I1), neemt de vraag naar kantoorruimte bij de Rijksoverheid af. Daarom is in 2011 door de Ministerraad het kantorenlocatiebeleid vastgesteld. Voor een uitgebreide uiteenzetting over het kantorenlocatiebeleid van de Rijksoverheid wordt kortheidshalve verwezen naar de eerder aan u toegestuurde brieven (Kamerstuk 31 490, nrs. 76 en 101).

Het kantorenlocatiebeleid is uitgewerkt door per provincie een masterplan op te stellen. In een masterplan wordt voor de periode tot en met 2020 inzichtelijk waar en in welke gebouwen de Rijksoverheid gehuisvest zal worden. Dit inzicht is gebaseerd op de departementale behoefte die is ingegeven door de eisen van het primaire proces en de beschikbaarheid van met name eigendomspanden. Met de masterplannen wordt het kantoorgebruik geoptimaliseerd en wordt leegstand voorkomen. Dat leidt tot een (toegenomen) structurele besparing van 80 miljoen euro2 voor de Rijksoverheid. De masterplannen hebben de conceptstatus bereikt. Met deze brief informeer ik u over het totaalbeeld van de voorgenomen huisvestingsbewegingen voor rijkskantoren en schets ik hoe ik invulling geef aan door u aangenomen moties.

Achtereenvolgende Kabinetten zetten in op een kleinere overheid met minder medewerkers. Ik ben mij er van bewust dat dit regionale werkgelegenheidseffecten zal hebben en daar wil ik zorgvuldig mee omgaan. Deze brief gaat alleen over rijkskantoren. Conform de eerder door mij gedane toezegging zal ik u het totaaloverzicht van Defensie, V&J en Rijkskantoren gelijktijdig doen toekomen.

Afbakening

De masterplannen hebben betrekking op de kantoorhuisvesting van de Rijksoverheid in de gebouwen van de Rijksgebouwendienst. Daarin zijn de inspecties en voor het Ministerie van V&J de Rechtbanken, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming en andere functies meegenomen. Het masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nrs. 490 en 535), de Nationale Politie en de kantoren van het Ministerie van Defensie maken er geen deel van uit.

De panden die onderdeel uitmaken van het masterplan Den Haag zijn ook geen onderdeel van dit totaalbeeld masterplannen kantoorhuisvesting. Daarover heeft in 2011 besluitvorming in de Ministerraad plaatsgevonden, waarvan u op de hoogte bent gesteld (Kamerstuk 31 490, nr. 71). De effecten van het masterplan Den Haag zijn wel meegenomen in de brief over het totaalbeeld aan huisvestingsbewegingen van de Rijksdienst die ik gelijktijdig aan u doe toekomen.

Totaalbeeld masterplannen kantoorhuisvesting

Het totaalbeeld voor de masterplannen wordt cijfermatig weergegeven in bijlage I3. Daarin is te zien in welke mate de vraag naar vierkante meters kantoorhuisvesting afneemt per provincie. De basis hiervoor zijn de huisvestingsbehoeften die zijn opgegeven door de departementen in aantallen fte’s.

Op basis van de concept masterplannen zal de kantoorruimte van de Rijksoverheid tot 2020, gerekend in vierkante meters, gemiddeld genomen met een kleine 30% afnemen. Dat is in vergelijking met de situatie op 1 januari 2012. De afname van fte’s die daar bij hoort is gemiddeld per provincie 12%. Het verschil in percentages wordt verklaard door de toenemende efficiency in de huisvesting van de Rijksoverheid in combinatie met Het Nieuwe Werken4. Geconstateerd kan worden dat na een aarzelend begin de trend van het aanscherpen van de bezettingsgraden bij de Ministeries doorzet als gevolg van de strakkere normering die uitgaat van een verschuiving van 1,1 werkplek/fte naar 0,9 werkplek/fte en 0,7 werkplek/fte. Gerekend in vierkante meters is de daling in Den Haag het grootst, namelijk zo’n 40%.

Het concentreren in gebouwen in eigendom is een van de uitgangspunten die gehanteerd is bij het opstellen van masterplannen. In 2012 is 55% van de gebruikte gebouwen in eigendom. Dit percentage zal in 2020, als gevolg van al eerder vastgesteld rijkshuisvestingsbeleid, stijgen naar 70%. De verhouding eigendom versus huur verschuift in 2020 naar de eigendomskant.

De voorgenomen huisvestingsbewegingen kunnen consequenties hebben voor de persoonlijke omstandigheden van medewerkers zoals bijvoorbeeld de reistijd. Elk departement dient daartoe het geëigende overleg te voeren met de medezeggenschap. Daarnaast wordt op rijksniveau informatie uitgewisseld over de concept masterplannen via het Overlegorgaan Ondernemingsraden Rijksoverheid.

Besparingspotentieel toegenomen

Aanvankelijk was de verwachting dat met de uitvoering van de masterplannen een structurele besparing van 70 miljoen euro gerealiseerd kon worden. Omdat met de uitwerking van de masterplannen aanvullende mogelijkheden voor efficiëntie in de huisvesting zijn gevonden is het besparingspotentieel toegenomen tot ongeveer 80 miljoen euro structureel5. Deze besparingen doen zich naar verwachting al voor 2020 voor. Het besluit tot intensiveringen bij de Belastingdienst en bijsturing als gevolg van aangenomen moties beïnvloeden de besparingen. Naast besparing op huisvestingskosten geeft een reductie van vierkante meters ook een besparingspotentieel op de facilitaire kosten.

Lijst met plaatsen

Het beeld uit de masterplannen is dat de Rijksoverheid in 2020 in kantoren in 70 plaatsen gevestigd zal zijn, waarvan 51 plaatsen met eigendomspanden en 19 plaatsen met huurpanden. Met deze brief stuur ik u een lijst mee met plaatsen waar de Rijksoverheid in 2020 in eigendomspanden gevestigd zal blijven (bijlage II)6. De plaatsen met een vestiging in huurpanden benoem ik vanwege marktgevoeligheid niet.

Aangenomen moties

Uw Kamer heeft over de rijkshuisvesting diverse moties aangenomen.

Met motie de Vries (Kamerstuk 31 490, nr. 111), wordt de regering verzocht om de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland, Limburg niet onevenredig te treffen. Het beeld voor deze provincies is als volgt:

  • Zeeland verliest, gebaseerd op de verhuisbewegingen van rijkskantoren, rijkswerkgelegenheid. Door de komst van het Korps Mariniers is er echter sprake van een stijging in fte’s;

  • De daling van het aantal fte’s in Limburg en Groningen ligt ver onder het provinciaal gemiddelde van ongeveer 12 procent;

  • De daling van het aantal fte’s in Friesland ligt met ongeveer 23 procent ver boven het provinciaal gemiddelde, met name veroorzaakt door kleiner wordende diensten;

  • De daling van het aantal fte’s in Drenthe ligt met ongeveer 45 procent op een erg hoog niveau, met name veroorzaakt door vertrek van diensten.

Ten aanzien van de onevenredige effecten in Friesland en Drenthe zijn bijsturingsmaatregelen genomen. Daarop wordt in de brief aan uw Kamer over werkgelegenheidseffecten van de reorganisatie van de Rijksdienst ingegaan. Deze brief is gelijktijdig met de voorliggende brief aan uw Kamer verstuurd.

Met de motie van Vliet (Kamerstuk 31 066, nr. 124) wordt de regering verzocht de sluiting van de kantoren in Venlo en Emmen te heroverwegen.

Na weging door mij van alle relevante aspecten, resulteert dit in de volgende maatregelen:

  • De Belastingdienst zal in Emmen gevestigd blijven met in totaal 113 fte.;

  • De Belastingdienst zal zwaarder in Venlo gevestigd zijn, met bijna 700 fte.

Met de motie Heijnen – de Pater (Kamerstuk 32 123 VII, nr. 35) wordt de regering verzocht om reorganisaties van de Rijksoverheid zo veel mogelijk te laten bijdragen aan versterking van de economische structuur en werkgelegenheid in krimpgebieden.

  • In Noordoost-Groningen vinden zo goed als geen wijzigingen plaats in de huisvesting van de Rijksdienst;

  • In de provincie Limburg is geen sprake van onevenredige werkgelegenheids- effecten; Zuid-Limburg verliest zo’n 100 fte’s op een totaal van 9.500 rijksambtenaren in die provincie. Daarnaast is sprake van verplaatsingen binnen de provincie;

  • Er wijzigt niets aan vestigingen van Rijkswaterstaat, de Koninklijke Marechaussee en de Politie in Terneuzen. De provincie Zeeland als geheel wint overigens substantieel aan werkgelegenheid door de komst van het Korps Mariniers. In Zeeuws-Vlaanderen vertrekt de Belastingdienst uit Terneuzen met een kleine 90 fte’s; dit najaar start het proces van verplaatsen van medewerkers van kantoor Terneuzen.

Over bijsturingsmaatregelen op het totaal van de huisvestingsbewegingen van de Rijksoverheid informeer ik u parallel in mijn brief over werkgelegenheidseffecten.

Overige aangenomen moties

Uw Kamer nam afgelopen jaren de moties Verhoeven – de Boer aan (Kamerstuk 32 500 XII, nr. 78 «bij overheidsbehoefte eerst bestaande voorraad benutten») en in het verlengde daarvan de motie Koopmans – van der Burg (Kamerstuk 31 066, nr. 123 «overal waar rijksgelden in het geding zijn nieuwbouw heroverwegen»). Beide moties zijn ondersteuning van beleid zoals ook door mijn ambtsvoorgangers aan uw Kamer is gemeld. In de masterplannen worden geen initiatieven voor nieuwbouw genomen.

Af te stoten panden

Met uitvoering van de masterplannen kantoorhuisvesting ontstaat een afstootopgave. Bij expiratie van huurcontracten is herbestemming een zaak voor de verhuurder. Ik heb u toegezegd dat bij afstoot van rijkskantoren in eigendom per pand een plan zal worden gemaakt door het RVB i.o. Dat is tevens een invulling van de door u aangenomen motie De Vries (Kamerstuk 31 490, nr. 109). Bij het in kaart brengen van de toekomstige gebruiksmogelijkheden zal bezien worden of er een combinatie met andere beleidsdoelen gemaakt kan worden. In antwoord op de genoemde motie ontvangt u een afzonderlijke brief die ingaat op de manier waarop de rijksoverheid te werk gaat bij afstoot van panden.

Gezien de huidige marksituatie is het de verwachting dat bij afstoot van eigendomspanden in een aantal gevallen eenmalige afstootverliezen moeten worden genomen. Bij de weging van de masterplannen zijn deze kosten meegenomen. Deze kosten worden in de transitieperiode van de masterplannen gemaakt en volgens de daarvoor geldende regels reeds in 2013 ten laste gebracht van het eigen vermogen van de Rijksgebouwendienst, terwijl de baten ten gunste komen van de departementen. Door de eerder genomen maatregel om de huidige gebruiksvergoedingen voor huisvesting met ingang van 1-1-2013 te «bevriezen» ontstaat er, volgens de huidige raming van de Rgd, ruimte bij de Rgd om dit afstootverlies in de periode 2014 en 2015 «terug te verdienen».

Voor zover het resultaat van de Rgd in 2014 en 2015 ontoereikend is om de afstootverliezen te betalen, dan wel daar in 2014 een negatief vermogen ontstaat, zal ik de departementen vragen dat deel met een bijdrage vanuit hun begroting te bekostigen. Deze voorwaarde vind ik te rechtvaardigen, gelet op het gegeven dat de baten volledig ten gunste komen van de departementen. Afstootverliezen hebben geen effect op het besparingspotentieel voor de langere termijn dat structureel van aard is.

Toegezegd overleg met de provincies

Ik heb u toegezegd om voorafgaand aan implementatie van de masterplannen overleg te voeren met de provincies Friesland, Groningen en Drenthe. Inmiddels heb ik met elke provincie – ook buiten deze drie – overleg gevoerd over het relevante concept-masterplan. De uitkomsten van de overleggen heb ik betrokken in mijn bijsturingsmaatregelen waarover ik in mijn brief werkgelegenheidseffecten rapporteer.

Evenredigheid van de werkgelegenheidseffecten

Een beoordeling van de werkgelegenheidseffecten als gevolg van de masterplannen moet bezien worden in de context van de huisvestingsbewegingen, ook bij VenJ en Defensie. Die beoordeling maakt duidelijk of er in het totaal sprake is van een evenredige verdeling van gevolgen over het land en of er meer bijsturing noodzakelijk is dan nu al in het geval van Emmen en Venlo heeft plaatsgevonden. De voorstellen die ik daarvoor doe benoem ik in de brief waarin ik het totaaloverzicht van Defensie, VenJ en Rijkskantoren geef. Deze brief doe ik gelijktijdig met deze brief aan u toekomen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

De effecten van de taakstelling van het Kabinet Rutte II zijn nog niet bekend en kunnen per 2016 opgenomen worden in te actualiseren masterplannen.

X Noot
2

Het besparingspotentieel is toegenomen van 70 miljoen tot ongeveer 80 miljoen euro structureel. Dit wordt toegelicht op pagina 2.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
4

Afgesproken is dat in 2020 per departement het werkplekgebruik is beperkt tot gemiddeld 0,9 werkplek per fte. Tevens is de ambitie afgesproken om deze te verlagen naar 0,7 werkplek per fte (Kabinetsstandpunt inzake tweede evaluatie rijkshuisvestingsstelsel, d.d. september 2011).

X Noot
5

Exclusief effecten van toenemende vraag naar huisvesting en eventuele extra huisvestingskosten die dat met zich mee brengt.

X Noot
6

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven