29 362 Modernisering van de overheid

Nr. 338 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2023

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 8 mei 2023 over Knelpunten mogelijke hardvochtigheden wet- en regelgeving (Kamerstuk 29 362, nr. 324).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 juni 2023 aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 9 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Hagen

De adjunct-griffier van de commissie, Morrin

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen gesteld die ik graag in samenhang beantwoord.

1.

Ten behoeve van onderhavige inventarisatie zijn actief signalen opgehaald, zowel intern als extern. In de brief staat dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties structureel inzet op een beleidscyclus waarin signalen over knelpunten gedeeld kunnen worden, gehoord en opgevolgd worden. Wat wordt er na de huidige inventarisatie gedaan om signalen op te vangen?

2.

Zetten overige ministeries straks ook in op de hiervoor benoemde beleidscyclus? In hoeverre wordt dit rijksbreed opgepakt?

Antwoord vragen 1 en 2

De vraag over hoe het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties omgaat met signalen over knelpunten beantwoord ik graag in de context van de rijksbrede situatie, waar de tweede vraag van de leden van de VVD-fractie op ziet.

Het structureel waarborgen dat signalen gedeeld, gehoord en opgevolgd worden is namelijk iets waar elk ministerie zich sterk voor maakt. Zoals eerder aangegeven in de brief Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels van 12 juli 20221, wordt er rijksbreed gewerkt volgens de beleidscyclus met vier fases die onderdeel uitmaken van een kwaliteitscirkel (plan, do, check, (re)act) die dikwijls wordt gehanteerd.

Plan-fase

In de zogeheten plan-fase is het essentieel dat complexiteit van wetten en regels wordt voorkomen dan wel gereduceerd. Onder meer in het jaarverslag van de Raad van State wordt het belang van eenvoud genoemd.2 Ik wijs ook op de Staat van de uitvoering 20223 en de kabinetsreactie daarop.4

Bij de beleidsvoorbereiding (plan-fase) gelden verschillende kwaliteitsnormen om expliciet af te kunnen wegen of wetten en regels voldoende begrijpelijk en doenlijk zijn. Deze dienen steeds beter ingebed te worden in de gehele cyclus van beleidvorming en het ontwikkelen van wetten en regels. Die betere beleidsvoorbereiding wordt ondersteund door onder meer de kabinetsinzet op de doenvermogentoets, de uitvoeringstoets, de invoeringstoets en het dit jaar gelanceerde Beleidskompas.5 Ik noem in dit kader ook een relatief nieuwe toets die ik van belang vind, namelijk de uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO).6 De UDO, die aansluit bij het Beleidskompas, is van toepassing bij de voorbereiding van nieuw beleid dat decentrale overheden betreft, om vooraf te toetsen of nieuwe beleidsplannen en wetsvoorstellen uitvoerbaar zijn voor provincies, gemeenten en waterschappen. Hierbij worden ook de vijf vragen uit het Beleidskompas beantwoord: 1. Wat is het probleem? 2. Wat is het beoogde doel? 3. Wat zijn de opties om het doel te realiseren? 4. Wat zijn de gevolgen van deze opties? 5. Wat is de voorkeursoptie?

Verder moet er beter worden gekeken naar eventuele problematische samenloop van wetten en regels, teneinde deze te voorkomen dan wel een oplossing te bieden in de praktijk. Verder moet er beter worden gekeken naar eventuele problematische samenloop van wetten en regels, teneinde deze te voorkomen dan wel een oplossing te bieden in de praktijk. Aan dat laatste wordt bijvoorbeeld gewerkt in het kader van Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek (PMM), de landelijke hulpstructuur voor complexe multiproblematiek in het sociaal domein, waar ook het Ministerie van BZK in participeert. Vanuit de multiprobleemsituaties die door professionals bij PMM worden ingediend, worden ook systeemknelpunten gesignaleerd. PMM maakt zichtbaar waar professionals in de dagelijkse praktijk tegen aan lopen en draagt bij aan het oplossen van deze systeemknelpunten (systeemleren).7

Do-fase

In de do-fase moet voldoende tijd genomen kunnen worden voor de goede implementatie van wetten en regels en voorlichting daarover, zodat de doelgroep het ook begrijpt en niet alleen kan kennen, maar ook kan doen. In deze fase komt als het ware de opvolging van de doenvermogentoets uit de ontwerpfase. Nu moeten de communicatie en dienstverlening worden afgestemd op de specifieke doelgroep(en) van wetten en regels en moeten informatiemateriaal en werkprocessen aansluiten bij de behoefte. Zowel regering als Kamer moeten voldoende aandacht hebben voor de uitvoerbaarheid van wetten en regels. Dat zit niet alleen in die wetten en regels zelf en het tempo van invoering, maar ook in het equiperen van uitvoeringsinstanties en decentrale overheden door middel van voldoende tijd, middelen en vrijheid om uitvoeringsprocessen doenlijk in te richten.

Check-fase

In de check-fase gaat de overheid veel meer dan voorheen actief op zoek naar knelpunten voor mensen en naar knelpunten in de uitvoering. Dat betekent onder meer een beter signaalmanagement, goede en kenbare verslaglegging van knelpunten in de standen van de uitvoering en een actieve zoektocht naar problemen voor de doelgroep. Werken met een invoeringstoets kan die functie vervullen. Hoe de regeling in de praktijk uitwerkt voor de doelgroep is daarom ook heel nadrukkelijk één van de twee pijlers onder de invoeringstoets.8 Beide Kamers zijn hierover geïnformeerd per brief van 21 april 2022.9 Verder wordt regelmatig geëvalueerd hoe wetten in de praktijk werken door middel van extern onderzoek.

Act-fase

Tot slot komt in de act-fase het beleidsproces weer op gang. Gesignaleerde knelpunten zoals uit de standen van de uitvoering en invoeringstoets moeten worden opgepakt en waar mogelijk opgelost. Dit betekent ook dat aandacht wordt besteed aan het onderhoud van bestaande wetten en regels, wat onderdeel is van de (re)act-fase waarin beleid en uitvoering worden verbeterd.

Inbedding beleidscyclus en opvolgen signalen

Om het gebruik van het Beleidskompas te waarborgen gaat het kabinet zich inspannen om het Beleidskompas steeds toe te passen bij de totstandkoming van nieuw beleid en nieuwe wetgeving.10 Bij de ministeries worden inspanningen geleverd om het toepassen van de beleidscyclus te bevorderen. Zo zijn er projecten gericht op de implementatie van het Beleidskompas. Binnen mijn eigen departement is een werkwijze afgesproken waarbij een expertiseteam is ingericht om beleidsdirecties te ondersteunen bij specifieke onderdelen en het gebruik van het Beleidskompas. De uitvoering is hier ook aan verbonden. Verder krijgen de hulpvragen van het Beleidskompas een plek in de relevante formats voor nota’s en Kamerbrieven. Ook is het Beleidskompas vast onderdeel van en bouwsteen voor de portefeuille «Goed (uitvoerbaar) beleid maken» binnen het ministerie.

Daarnaast heeft de Minister voor Rechtsbescherming een bijzondere rol vanuit zijn verantwoordelijkheid voor wetgevingskwaliteitsbeleid. Bij de toetsing van wetten en algemene maatregelen van bestuur alvorens deze naar de ministerraad gaan, kan worden beoordeeld of instrumenten zoals het Beleidskompas adequaat zijn toegepast. Zo versterkt de Minister voor Rechtsbescherming de wetgevingstoetsing door de voorstellen die complex zijn en grote maatschappelijke impact hebben te toetsen op doenlijkheid, uitvoerbaarheid en samenhang tussen voorstellen en bestaande wetgeving.11

Verder worden in het kader van het programma Werk aan Uitvoering standen van uitvoering en knelpuntenbrieven naar de Tweede Kamer gestuurd. Ik noem bijvoorbeeld de recentelijk aangeboden stand van de uitvoerig sociale zekerheid die door de Ministers van Sociale Zaken en Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen met de knelpuntenbrieven van UWV, de SVB en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) naar de Kamer zijn gestuurd.12 Een ander voorbeeld is dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit voorjaar twintig standen van de uitvoering van de diverse taakorganisaties aan de Kamer heeft aangeboden.13

Ik noem tevens de driehoeksoverleggen die op elk departement plaatsvinden tussen eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer. Taakorganisaties gaan met het ministerie in gesprek over wat goed en wat minder goed loopt. Onder meer op deze manier komen signalen van burgers en de uitvoeringspraktijk bij de departementen terecht. Met de (vertegenwoordigers van) decentrale overheden vindt ook regelmatig overleg plaats, al dan niet op basis van rapportages. Zo bood de VNG dit jaar aan mijn ministerie een tweede gemeentelijke stand van de uitvoering aan, die inzicht geeft in de praktijk op de diverse taken waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn. Die praktijk raakt direct aan de leefwereld van de inwoners.14

Eerder gaf ik uw Kamer voorbeelden van vormen directe burgerparticipatie die een bijdrage leveren aan het ophalen van signalen.15

Wat betreft de opvolging van signalen en hoe dat in zijn werk gaat het volgende. Wat er met signalen gebeurt is afhankelijk van het soort signaal, de inhoud daarvan en hoe het signaal binnenkomt. Zo zijn de reacties op regelgevingsvoorstellen die in (internet)consultatie zijn geweest een belangrijke bron van signalen. In de toelichting bij de regeling wordt vervolgens verantwoording afgelegd over wat er met deze reacties is gedaan. Tevens wordt op de website www.internetconsultatie.nl bij een afgesloten consultatie een verslag geplaatst.

Als signalen over wetten en regels gaan kan dit – indien nodig en mogelijk – leiden tot aanpassing hiervan. Een voorbeeld komt van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ziet op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb). De Wdkb is in 2004 in werking getreden en bevat een overgangsbepaling voor donoren die voor de inwerkingtreding van de wet geslachtscellen hebben gedoneerd. Bij de totstandkoming van de wet is geen onderscheid gemaakt tussen donoren die anoniem wensen te blijven en donoren die ermee hebben ingestemd dat hun identiteit bekend mag worden bij donorkinderen als zij een bepaalde leeftijd hebben bereikt. Vanwege het ontbreken van dit onderscheid in de overgangsregeling was het mogelijk dat donoren die aanvankelijk hadden ingestemd met bekendheid alsnog ervoor konden kiezen om anoniem te blijven. Naar aanleiding van de uitspraken in twee rechtszaken zal de Wdkb op dat punt worden gewijzigd.16

Soms zien signalen op de interpretatie en toepassing van wetten en regels en meer in brede zin de uitvoeringspraktijk. In bepaalde gevallen is dan een snellere oplossing mogelijk dan een wetstraject. Zo zijn op het terrein van studiefinanciering problemen opgelost door middel van nieuwe, door DUO te hanteren beleidslijnen.17

Hoe wordt gewaarborgd dat signalen niet alleen goed binnenkomen, maar tevens worden opgevolgd, verschilt al naar gelang het departement en de bijbehorende uitvoeringsorganisatie(s), waarbij tevens bepaalde rijksbrede afspraken zijn gemaakt. Ik wijs ten eerste op het rijksbrede evaluatiestelsel. Ministeries zijn verplicht om beleid periodiek te evalueren. Jaarlijks voeren ministeries vele (evaluatie)onderzoeken uit. Sinds 2021 werken ministeries met een Strategische Evaluatie Agenda (SEA) om deze onderzoeken te plannen en prioriteren. De SEA moet bevorderen dat relevante en bruikbare inzichten in de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid (en in de voorwaarden hiervoor) tijdig beschikbaar komen om gebruikt te kunnen worden. Om gericht te kunnen bijsturen, bijvoorbeeld. De SEA biedt een overzicht van de belangrijke beleidsthema's van een ministerie, een korte toelichting op de inzichtbehoefte per thema en een daarbij passende agendering van monitoring-, evaluatie en overig beleidsrelevant onderzoek.

Ten tweede geef ik een aantal voorbeelden van signaalmanagement binnen de ministeries.

Met alle uitvoeringsorganisaties binnen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vindt regelmatig overleg plaats binnen de driehoek opdrachtgever, opdrachtnemer en eigenaar. Hier is ook ruimte om knelpunten te bespreken. Daarnaast wordt de stand van de uitvoering IenW geagendeerd in de Bestuursraad en komen de uitkomsten terug in de driehoeksgesprekken met de betreffende uitvoeringsorganisaties. Het CBR heeft in 2022 een eerste stand van de uitvoering uitgebracht in de vorm van een knelpuntenbrief. In de stand van de uitvoering CBR 2023 wordt aangegeven dat voor een aantal knelpunten oplossingen gevonden zijn of de gesprekken daarover in een vergevorderd stadium zijn. Hieruit blijkt dat er opvolging wordt gegeven aan deze stand van de uitvoering van het CBR.

Het signalenproces bij directie Toeslagen kent grofweg twee processtromen.

  • (1) Signalen (burgersignalen en procesverbetervoorstellen) worden zoveel mogelijk binnen het kantoorproces (primair proces) opgelost of gerouteerd naar bestaande overlegstructuren waar naar een passende oplossing wordt gezocht. Dit gebeurt o.a. via de vaktechnische lijn, procesregie, Klankbordgroep Menselijke maat en Burgersignalen, Stella teams en Programma Maatwerk Multiproblematiek. Daarnaast vormen deze casussen input voor managementbesprekingen en themadagen zoals de maatwerkdag.

  • (2) Signalen die niet in het primaire proces opgelost kunnen worden, worden als knelpunt bij signaalregie geregistreerd. Dit overzicht wordt aangevuld met signalen van stakeholders die aan Toeslagen gerelateerde knelpunten aanleveren. Signaalregie zet zich in voor de opvolging van het knelpunt, o.a. via multidisciplinaire overlegtafels of door in gesprek te gaan met opdrachtgevende departementen. Op deze manier kan er in gezamenlijkheid gezocht worden naar meer passende wet- en regelgeving en ruimte voor IV-oplossingen.

Verder wordt een overzicht van veelvoorkomende knelpunten bijgehouden en met regelmaat door het directieteam van Toeslagen besproken. Deze lijst wordt ook voor de Stand van de Uitvoering gebruikt.

Binnen het Ministerie van BZK zijn de standen van de uitvoering op de BZK-domeinen besproken in de bestuurlijke driehoeksoverleggen. Daarnaast hebben de BZK-bewindspersonen per beleidsdomein een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met een reactie op de standen. Momenteel wordt gewerkt aan oplossingsrichtingen voor de drie belangrijkste gesignaleerde knelpunten.

De leden van de D66-fractie hebben de volgende vragen gesteld:

3.

De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister of alleen woningcorporaties binnen de meest kwetsbare gebieden in Nederland geen geld kunnen besteden aan de leefbaarheid, of speelt dit probleem in heel Nederland? Indien dit laatste het geval is vragen deze leden hoe de gegeven reactie een oplossing is voor het gestelde knelpunt.

Antwoord vraag 3

Ik herken niet dat corporaties, noch in kwetsbare gebieden, noch elders in het land, onvoldoende financiële middelen hebben voor investeringen in leefbaarheid. In de Nationale prestatieafspraken die in 2022 zijn ondertekend is opgenomen dat corporaties extra gaan investeren in leefbaarheid en woningverbetering.18 De geactualiseerde doorrekening van de Nationale prestatieafspraken die ik op 16 juni aan uw Kamer heb gestuurd laat zien dat corporaties de komende jaren voldoende middelen hebben om te investeren in alle afgesproken opgaven, dus ook leefbaarheid.19 Wel laat de doorrekening zien dat de financiële positie van corporaties richting het einde van dit decennium onder druk kan komen te staan. Daarvoor heb ik aangekondigd bij de financiële herijking van de Nationale prestatieafspraken in 2024 ook opties te verkennen om het duurzaam bedrijfsmodel van corporaties op langere termijn te ondersteunen.20

4.

De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister of een nadere toelichting gegeven kan worden bij het signaal «slecht onderhoud van de sociale woningbouw. Wetten worden niet gerespecteerd.» Deze leden willen weten wie welke wetten niet respecteert?

Antwoord vraag 4

Bij mij is niet bekend dat er sprake zou zijn van het structureel overtreden van wetten door corporaties of andere verhuurders die sociale huurwoningen verhuren. Wel is mij bekend dat de leefbaarheid en woningkwaliteit niet van alle sociale huurwoningen op orde is. De afspraken over investeringen in woningverbetering en verduurzaming in de Nationale prestatieafspraken, hebben als doel ervoor te zorgen dat dit de komende jaren bij de corporaties verbetert. Ten aanzien van sociale huurwoningen van andere verhuurders geldt dat de wet Goed Verhuurderschap die op 1 juli 2023 in werking is getreden de naleving van bestaande regelgeving moet verbeteren, onder andere ook waar het onderhoud betreft.

5.

De leden van de D66-fractie vragen, ten aanzien van de problematiek rondom het ontbreken van een adresregistratie in de BRP van dakloze mensen, hoeveel gemeenten onterecht dakloze burgers niet registreren op een briefadres?

Antwoord vraag 5

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zouden centraal gegevens moeten worden bijgehouden van verzoeken om ingeschreven te worden op een briefadres, per gemeente, hoeveel daarvan afgewezen worden en waarom. Ook zou bijgehouden moeten worden op welke grond om een briefadres gevraagd is. Dit gebeurt in de praktijk niet, omdat dit een extra bewerking van persoonsgegevens zou zijn. Naast het ontbreken van een woonadres (dakloosheid) kan ook een briefadres gevraagd zijn in verband met zorgen over veiligheid van de persoon of vanwege verblijf in een huis van bewaring. Vervolgens zou centraal getoetst moeten worden of een afwijzing terecht is. Een dergelijke registratie is er niet en een dergelijke toets zou ook niet passen binnen de interbestuurlijke verhoudingen: de verdeling van verantwoordelijkheden van de colleges van B&W en de Minister van BZK. Een centrale registratie met redenen van het verzoek, en informatie over al dan niet registreren op een briefadres is ook in verband met de privacy van personen onwenselijk.

Door de rol van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) als contactpunt voor het melden van problemen met inschrijving op een briefadres, heeft het ministerie wel zicht op hoe vaak er zich nog problemen voordoen. Daar komen regelmatig casus binnen, zowel aangemeld door burgers zelf als door belangenorganisaties. Het gaat niet om grote aantallen21, maar er zijn dus zeker nog wel gevallen waar dak- en thuislozen problemen ondervinden met het verkrijgen van een briefadres. Voor zover bij RvIG bekend lijkt er geen sprake van te zijn dat bepaalde gemeenten structureel niet aan de verplichting voldoen.

RvIG treedt bij een melding in contact met betreffende gemeente(n) en de persoon (of zijn vertegenwoordigers) om wie het gaat. Dan wordt op de wettelijke verplichting gewezen en de casus besproken. Uiteindelijk beslist het college van B&W. Het is daarbij overigens niet altijd onterecht dat geweigerd is, bijvoorbeeld bij de constatering dat de burger wel degelijk een woonadres heeft. Het aantal meldingen dat bij RvIG binnenkomt, zegt dus ook niet dat in al die gevallen niet aan de verplichting is voldaan. Zo zwart-wit is het niet. Zie ook het antwoord onder vraag 7.

6.

Deze leden zijn van mening dat in de reactie niet duidelijk is op welke wijze het ministerie de gemeenten wijst op deze verplichting. Zij vragen aan de Minister om nader toe te lichten op welke wijze het ministerie dit monitort en op basis van welke indicatoren zij kunnen aantonen dat het probleem minder is geworden, dan wel is opgelost

Antwoord vraag 6

In de brief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 maart 202222 is uiteengezet hoe het ministerie gemeenten heeft gewezen op de verplichting en hoe samen met de RvIG, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en Divosa (vereniging voor directeuren Sociaal Domein) wordt samengewerkt om gemeenten te informeren en adviseren. Dat is gebeurd en gebeurt onder andere via de «Handreiking briefadressen en het voorkomen van dakloosheid», en via de website van de RvIG. Er zijn diverse webinars geweest rondom de wetswijziging. Meer dan 700 medewerkers van gemeenten hebben hieraan deelgenomen.

Het ministerie monitort via contacten met genoemde organisaties en met individuele gemeenten. De werkwijze van RvIG is bij vraag 5 al toegelicht.

Het aantal in de BRP geregistreerde briefadressen kan niet als indicator worden gebruikt, omdat briefadressen ook om andere redenen dan dakloosheid worden toegekend. Een stijging in aantallen briefadressen kan wijzen op succesvol beleid, maar kan ook veroorzaakt zijn door andere ontwikkelingen, bijvoorbeeld in de woningmarkt.

Het aantal meldingen aan RvIG geeft wel een indicatie. Duidelijk is, dat het probleem niet 100% is opgelost, aangezien zich nog casus voordoen.

7.

Deze leden vragen of er specifieke problemen zijn waar de gemeenten tegenaan lopen, waardoor zij zich niet houden aan deze verplichting.

Antwoord vraag 7

De beoordeling van het recht op een briefadres is in bepaalde gevallen complex. Daarmee is niet gezegd dat gemeenten zich niet aan de wet houden, een afwijzing van een briefadres kan ook terecht zijn; bijvoorbeeld omdat iemand een woonadres heeft of niet «permanent» in Nederland verblijft (ten minste 8 maanden gedurende een jaar).

In het algemeen geldt dat de gemeente met een briefadres niet meer weet waar iemand feitelijk verblijft, maar tegelijkertijd wel verantwoordelijk blijft voor bijvoorbeeld de sociale voorzieningen voor betrokkene. Met een briefadres blijft betrokkene immers «inwoner» van de gemeente waar het briefadres is. Dit kan de uitvoering van overheidstaken bemoeilijken, zeker wanneer de betrokkene met een briefadres niet reageert op brieven en ook anderszins niet bereikbaar is voor de gemeente. Daarom is ook het uitgangspunt van de wet, dat personen worden geregistreerd op het adres waar zij feitelijk verblijven (woonadres).

Voor gemeenten is het daarnaast soms lastig omdat ze ook alert moeten zijn op onterechte briefadres-registraties, al dan niet bewust. Registratie op een briefadres kan ook op onterechte gronden gevraagd worden, bijvoorbeeld omdat de verhuurder niet wil dat mensen zich op het adres inschrijven. Gemeenten melden dat sommige mensen in het geheel geen informatie willen verstrekken over waar ze verblijven. Vaststellen of iemand dan terecht om een briefadres vraagt, is dan problematisch.

Overigens hebben veel vragen van gemeenten aan BZK juist betrekking op de omgekeerde situatie: iemand komt strikt genomen niet in aanmerking voor een briefadres, maar de gemeente overweegt wel op een briefadres in te schrijven. Bijvoorbeeld omdat de persoon bij registratie op het adres op straat zou komen te staan, omdat de verhuurder de inschrijving heeft verboden. Of omdat de gemeente zelf zou moeten gaan handhaven, bijvoorbeeld bij verblijf in een vakantiepark, waar niet permanent verbleven mag worden. Zo spelen er allerlei dilemma’s. Hierover is en blijft BZK in gesprek met gemeenten.

8.

De leden van D66-fractie hebben kennisgenomen van het signaal dat betrekking heeft op de problematiek van mensen met een beperking bij het stembureau. Deze leden constateren dat de Minister verwijst naar de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten en de wettelijke verplichting van gemeenten om stembureauleden te trainen als oplossing voor het probleem. Zij vragen aan de Minister op basis van welke evaluatie en indicatoren zij tot de conclusie komt dat deze oplossing heeft gewerkt?

Antwoord vraag 8

Op basis van de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten zal geëxperimenteerd worden met een nieuw model stembiljet. Een belangrijke doelstelling van het nieuwe stembiljet is dat het voor de kiezer eenvoudiger te hanteren is. Door logo’s van politieke partijen op het stembiljet te plaatsen, is de verwachting dat met name laaggeletterde kiezers beter met het nieuwe stembiljet uit de voeten kunnen. Uit tussentijdse testen met laaggeletterde kiezers met een ander model stembiljet, maar waarop wel logo’s van partijen waren verwerkt, is gebleken dat dit voor laaggeletterde kiezers goed werkt.

Door het handzamere formaat zijn de nieuwe stembiljetten ook beter te gebruiken in combinatie met hulpmiddelen zoals een stemmal, die het voor blinde of slechtziende kiezers makkelijker maakt om zelfstandig te stemmen. Het eerste experiment met het nieuwe stembiljet zal plaatsvinden tijdens de Europees parlementsverkiezingen in juni 2024. Dit experiment zal uitgebreid geëvalueerd worden, de uitkomsten hiervan worden met uw Kamer gedeeld.

In de training aan stembureauleden die door het Ministerie van BZK wordt geboden aan gemeenten wordt standaard een module opgenomen over de toegankelijkheid van het stemlokaal. Gemeenten kunnen deze modules verwerken in een eigen training, of direct aanbieden aan stembureauleden. Hiermee wordt niet alleen de wet- en regelgeving ten aanzien van toegankelijkheid onder de aandacht gebracht van stembureauleden, maar ook het belang ervan, bijvoorbeeld in de bejegening richting de kiezer. Het effect is moeilijk te meten en wordt daarom niet meegenomen bij de evaluaties van verkiezingen. Kiezers die hier na afloop van verkiezingen wel iets over kwijt willen, kunnen dat doen via het meldpunt Onbeperkt stemmen van Ieder(in), de koepelorganisaties voor mensen met een beperking of een chronische ziekte. Deze meldingen worden door Ieder(in) verwerkt en ingebracht bij de evaluatie van de verkiezingen. De evaluatie over de verkiezingen voor provinciale staten en Waterschappen wordt in het najaar aan de Kamer gestuurd.

9.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het signaal: «Aanpassing van de huurtoeslag als je iemand (tijdelijk) laat inwonen, weerhoudt mensen ervan een dakloze tijdelijk in huis te nemen. Creëer een mogelijkheid dat de huurtoeslag tijdelijk buiten beschouwing kan worden gelaten in gevallen van (dreigend) dakloosheid». Deze leden vragen de Minister of dit ook geldt voor tijdelijk laten inwonen via hospitahuur. Zij vragen om een nadere toelichting van de Minister omdat deze situatie geen invloed zou moeten hebben de op huurtoeslag.

Antwoord vraag 9

Zoals ook in de onlangs naar uw Kamer gestuurde brief Beter benutten van de woningvoorraad is aangegeven, kunnen mensen ook in één woning wonen zonder dat ze één huishouden vormen. Dit kan bijvoorbeeld door een deel van de woning of kamer te verhuren terwijl iemand zelf ook in zijn of haar woning blijft wonen.23 De perceptie is dat ook hier financiële regelingen in de weg zitten, terwijl dat niet zo hoeft te zijn. Zo telt een onderhuurder niet mee voor het huishouden als de onderhuur is vastgelegd in een zakelijke huurovereenkomst en als de onderhuurder aan de huurder ook huur betaalt. Is niet aan deze voorwaarden voldaan, dan kan de inwoning, afhankelijk van het inkomen/vermogen van degene die zich inschrijft en de samenstelling van het gasthuishouden effect hebben op de huurtoeslag van het gastgezin. De categorie dreigend daklozen voor de berekening van de huurtoeslag buiten beschouwing laten, is geen optie aangezien deze niet objectiveerbaar is en ook niet herkenbaar.

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen gesteld:

10.

De genoemde leden lezen dat de signalen onder andere zijn binnengekomen via gesprekken met «stakeholders». Los van dat deze leden het woord «belanghebbenden» passender vinden dan het woord «stakeholders» in Nederlandstalige teksten, vragen de genoemde leden zich af wat hieronder wordt verstaan.

Antwoord vraag 10

De organisaties waarmee is gesproken vervullen een rol binnen of in het verlengde van de beleidsdomeinen waarvoor BZK verantwoordelijk is en betreffen organisaties die vanuit hun functie regelmatig in contact staan met burgers. Voorbeelden van organisaties waarmee is gesproken zijn het Kadaster, de Kiesraad en de Huurcommissie.

11.

Gaat het hierbij bijvoorbeeld ook om gesprekken met burgers die in de knel zijn gekomen?

Antwoord vraag 11

Er zijn geen gesprekken gevoerd met burgers die in de knel zijn gekomen, maar wel met medewerkers van organisaties die regelmatig met burgers in contact staan, waaronder de Nationale ombudsman. Burgers zijn in de gelegenheid gesteld om via de rijksbrede uitvraag via www.internetconsultatie.nl/knellendewettenenregels.nlknelpunten aan te dragen.

12.

Zijn er gesprekken gevoerd met ambtenaren die direct betrokken zijn bij de uitvoering, dus bijvoorbeeld baliemedewerkers?

Antwoord vraag 12

Er zijn geen gesprekken gevoerd met in de uitvoering betrokken ambtenaren zoals baliemedewerkers.

13.

Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 13

Eventuele punten van baliemedewerkers konden worden ingebracht door de organisaties waarmee gesproken is in het kader van de inventarisatie.

14.

De leden van de SP-fractie vragen hoe er binnen het ministerie wordt omgegaan met binnengekomen burgersignalen?

Antwoord vraag 14

Dit is afhankelijk van het soort signaal en langs welke weg dit binnenkomt. Signalen van burgers komen vooral bij de in het antwoord op vraag 10 genoemde organisaties binnen, die deze signalen en vervolgacties verwerken in hun standen van uitvoering. Verder ontvangt het ministerie jaarlijks tussen de 4 en 5 duizend telefoontjes, e-mails, brieven en berichten via social media van burgers, bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties. Deze correspondentie wordt geregistreerd en doorgeleid naar de verantwoordelijke beleidsafdelingen voor het geven van een antwoord. Waar wenselijk wordt hierbij telefonisch contact opgenomen met de steller. Over de afhandeling van deze zogenaamde «maatschappelijke correspondentie» wordt uw Kamer jaarlijks een rapportage gestuurd, waarin onder meer vermeld wordt op welke onderwerpen de meeste reacties zijn ontvangen24.

15.

Is deze werkwijze geëvalueerd naar aanleiding van deze inventarisatie?

Antwoord op vraag 15

Nee, ik zie hiertoe geen aanleiding.

16.

Deze leden lezen dat er externe bronnen zijn geanalyseerd, zoals publicaties van de Nationale ombudsman en de Raad van State. Dat op zich is een goede zaak aldus de leden van de SP-fractie maar het roept wel de vraag op hoe er voor deze inventarisatie is omgegaan met dergelijke rapporten, waarom daar destijds geen analyse over is uitgevoerd en of de omgang met dergelijke rapporten die in de toekomst zullen verschijnen zo wordt ingericht dat dit de standaardpraktijk wordt?

Antwoord vraag 16

Het is standaardpraktijk binnen het Ministerie van BZK om publicaties te inventariseren op relevantie voor het BZK-beleidsterrein. Dit gebeurt vanuit de kennisfunctie binnen BZK en vanuit de beleidsdirecties. Op sommige publicaties wordt standaard een kabinetsreactie gegeven, zoals op het jaarverslag van de Nationale ombudsman.

17.

Zo nee, waarom niet

Antwoord vraag 17

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 16.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben de volgende vragen gesteld:

18.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het met enige regelmaat gebeurt dat geconcludeerd wordt dat wet- en regelgeving hardvochtig kunnen uitwerken, maar dat het vaak langere tijd duurt voordat er daadwerkelijk actie wordt ondernomen om zo’n hardvochtige uitwerking ongedaan te maken dan wel tegen te gaan. Vaak wijzen overheidsinstanties naar elkaar, worden burgers hierdoor van het kastje naar de muur gestuurd en duurt het soms na erkenning van het feit dat bepaalde regels hardvochtig uitpakken nog geruime tijd voordat de verantwoordelijke instanties in actie komen. Hoe denkt de regering te bevorderen dat hier in concrete gevallen voortvarender mee wordt omgegaan?

Antwoord op vraag 18

Er wordt door mijn ministerie gewerkt aan een centrale feedbackfunctionaliteit waar burgers op laagdrempelige wijze signalen kunnen afgeven over dienstverlening, beleid en wetgeving. Deze signalen worden vervolgens aan de juiste overheidsorganisatie geadresseerd en daar opgepakt. Hier zal ook op gemonitord worden. Als er veel signalen worden afgegeven waardoor er een trend zichtbaar is, zal hier extra aandacht aan worden gegeven en zal de verantwoordelijke overheidsorganisatie dit actief op moeten pakken. De eerste versie van de centrale feedbackfunctionaliteit zal worden gelanceerd in Q1 van 2024.

Verder merk ik op dat het beeld dat de vraag oproept enige nuance behoeft. Soms kan het voorkomen dat burgers ervaren dat besluitvorming van overheid onrechtvaardig voor hen uitpakt, maar dat de analyse naar aanleiding van de signalen niet altijd leidt tot conclusie dat er sprake is van hardvochtige effecten van wet- en regelgeving. De overheid dient het algemeen belang. Dit betekent dat besluiten nadelig kunnen zijn voor burgers en bedrijven zonder dat sprake is van hardvochtigheid.

19.

En waar kunnen burgers die met een voorgaande situatie te maken krijgen zich melden als blijkt dat een overheidsinstantie onvoldoende doet om de hardvochtige uitwerking tegen te gaan?

Antwoord op vraag 19

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 18 wordt gewerkt aan een centrale feedbackfunctionaliteit. Iemand die een klacht over een overheidsinstantie heeft, kan deze indienen bij de betreffende instantie. Op de website van de instantie staat hoe men een klacht kan indienen. Mensen kunnen ook bellen met de instantie en vragen hoe dit in zijn werk gaat. Wanneer de overheidsinstantie niet op een klacht reageert of betrokkene vindt dat de afhandeling van de klacht te lang duurt of niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan men zich wenden tot de Nationale ombudsman of een lokale ombudsman (bij klachten over de gemeente). Verder wordt de kastje naar de muur problematiek overheidsbreed op diverse manieren aangepakt, onder meer met de inrichting van een loketfunctie met eenduidige, makkelijke toegang tot informatie en dienstverlening van de overheid. Dit is vooral van belang als meer overheidsorganisaties gelijktijdig betrokken zijn. De loketfunctie van de overheid heeft drie functionaliteiten. Het gaat ten eerste om gestandaardiseerde dienstverlening. Ten tweede heeft het loket een wegwijsfunctionaliteit: een persoonlijk overzicht op maat. Ten derde wil de overheid mensen de helpende hand bieden, inclusief casemanagement indien nodig.

In de gemeenten Amsterdam, Utrecht en Enschede zijn, in samenwerking met zeven uitvoeringsorganisaties, praktijkinitiatieven gestart met loketten waar mensen fysiek en via andere kanalen terecht kunnen met hun hulpvraag. In 2023 worden deze loketten uitgebreid als het gaat om intensiteit en samenwerking en wordt steeds getoetst wat werkt en datgene wat werkt, wordt meteen ook toepast.

Ten slotte kunnen professionals in het sociaal domein een beroep doen op Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek (PMM). Dit kunnen zij doen als zij op lokaal of regionaal niveau vastlopen bij het oplossen van een multiprobleemsituatie. PMM is de structurele, landelijke hulpstructuur voor complexe multiproblematiek in het brede sociaal domein. Binnen PMM werken de Ministeries van SZW, BZK, JenV, OCW, VWS en FIN (Toeslagen) samen met vele landelijke uitvoeringsorganisaties en gemeenten. Via het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek, het Landelijk Escalatie Team en andere PMM-instrumenten worden professionals ondersteund om in complexe multiprobleemsituaties tot een doorbraak te komen en maatwerk te leveren.

20.

Deelt de Minister de mening van de aan het woord zijnde leden dat aan een dergelijk loket behoefte is als burgers er bij de betreffende overheidsinstantie die de hardvochtige regel(s) niet aanpakt niet doorheen komen

Antwoord op vraag 20

Ik deel de mening dat het niet aanvaardbaar is dat mensen of bedrijven die in de knel zitten niet goed of niet snel genoeg worden geholpen of van het kastje naar de muur worden gestuurd. Zoals ik in het antwoord op vragen 18 en 19 heb toegelicht wordt gewerkt aan een centrale feedback functionaliteit en kunnen burgers met klachten terecht bij een bestuursorgaan zelf of bij de Nationale of lokale ombudsman. In bepaalde gevallen kan het instrumentarium van het programma Maatwerk multiprobleemhuishoudens uitkomst bieden. Beter is knelpunten aan de voorkant zoveel mogelijk te voorkomen. In mijn brief van 12 juli 2022 ben ik in gegaan op de acties die het kabinet onderneemt om de menselijke maat in wetten en regels en bij de uitvoering daarvan te voorkomen.25

Daarnaast hebben ook andere partners in de beleidscyclus een rol, zoals het parlement, de afdeling advisering van de Raad van State en de rechterlijke macht, die op verschillende manieren signalen kunnen ontvangen en de regering hier direct of indirect op kunnen aanspreken. Ik constateer dat dit in ruime mate gebeurt. Als voorbeeld noem ik het jaarverslag van de Hoge Raad 2022.26 Het jaarverslag van de Hoge Raad bevat sinds 2017 een overzicht van uitspraken die een signaal aan de wetgever bevatten. In 2022 werden tien signalen gegeven, die voortvloeien uit de achtergrond van taken van de Hoge Raad om de rechtseenheid en rechtsvorming te bevorderen en rechtsbescherming te bieden. Zo kan het gaan om signalen die juridisch-technische aandachtspunten bevatten, zoals leemtes in de wet, regels die in strijd zijn met voorschriften van hogere orde, onduidelijke regelingen of regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd. Maar ook om het aankaarten van een rechtstekort. Deze signalen worden binnen de betreffende beleidsdomeinen bestudeerd en daar waar mogelijk meegenomen in (aanpassings)wetgeving.

21.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het overzicht van de knelpunten dat er een aantal keer wordt verwezen naar knelpunten rondom het gebruik maken van het stemrecht door mensen met een beperking. Zij lezen in de brief dat er een wet in voorbereiding is die het mogelijk maakt om te experimenteren met assistentie in het stemhokje. Deze wet is ondertussen al twee jaar in voorbereiding. Deze leden vragen de Minister wanneer zij deze wet naar de Kamer zal sturen en of het mogelijk is de wet volledig te behandelen voor de Europese verkiezingen van 2024, zodat dat alle Nederlanders dan van hun stemrecht gebruik kunnen maken

Antwoord vraag 21

Het wetsvoorstel Tijdelijke experimentenwet bijstand in het stemhokje ligt momenteel bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik hoop na de zomer advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel te krijgen. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel voor het einde van dit jaar aan de Tweede Kamer toe te sturen. Aangezien het wetsvoorstel nog door de Tweede Kamer en Eerste Kamer behandeld moet worden en de experimenten een zorgvuldige voorbereiding vergen, verwacht ik niet dat de experimenten in het kader van deze wet al kunnen worden uitgevoerd bij de verkiezing van de voor Nederland te kiezen leden van het Europees Parlement in 2024. Mijn inschatting is dat de eerste experimenten met bijstand in het stemhokje tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in 2026 uitgevoerd kunnen worden.

22.

Het verbaast de leden van de fractie van GroenLinks dat er geen hardvochtige situaties zijn gevonden rondom de sociale zekerheid van mensen met een beperking. Zijn moeten vaak bij veel verschillende loketten verschillende vormen van hulp(middelen) en ondersteuning aanvragen. Dit kost niet alleen veel tijd, maar vaak kennen al die verschillende vormen van zorg en ondersteuning ook een eigen bijdrage, waardoor de financiële situatie van mensen met een beperking vaak ook slechter is. Dit gaat bij uitstek om een stapeling van wet- en regelgeving waardoor burgers in hun bestaanszekerheid worden aangetast. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij dieper onderzoek wil laten doen naar de stapeling van zorgkosten in combinatie met de stapeling van wet- en regelgeving rondom hulp en ondersteuning voor mensen met een beperking?

Antwoord op vraag 22

Om mensen die te maken hebben met complexiteit door bijvoorbeeld stapeling van regelingen beter te ondersteunen, is een grote vereenvoudiging van de sociale zekerheid hard nodig. Hiervoor is een overheidsbreed programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor mensen (VIM) gestart. Hierin wordt aan de slag gegaan met scenario’s voor een eenvoudigere inkomensondersteuning op de lange termijn. Ook worden domeinoverstijgende knelpunten opgepakt, bijvoorbeeld op het terrein van sociale zekerheid en zorg.

Voor wat betreft de stapeling van zorgkosten specifiek heeft de Minister van VWS, naar aanleiding van de in het Coalitieakkoord 2021–2025 (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) gemaakte afspraken, het CBS gevraagd een monitor vorm te geven rondom de stapeling van eigen bijdragen. Hierin wordt inzicht verkregen in de gemiddelde hoogte van eigen bijdragen en in welke mate verzekerden te maken krijgen met een stapeling van eigen bijdragen over de verschillende zorgdomeinen heen. Er wordt gekeken naar eigen betalingen en het eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet en eigen betalingen op grond van de Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. De monitor wordt einde van deze zomer verwacht.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de volgende vragen gesteld

23.

Allereerst vragen genoemde leden hoe het in kaart brengen van mogelijke hardvochtigheden in wet- en regelgeving niet slechts een eenmalige onderneming is, maar blijvend onderdeel uitmaakt van de werkwijze binnen de Rijksoverheid en binnen het ministerie in het bijzonder?

Antwoord vraag 23

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1.

24.

Kan de regering aangeven of zij bijvoorbeeld voornemens is jaarlijks een inventarisatie te doen van knelpunten in nieuwe en bestaande regelgeving

Antwoord vraag 24

Dit verloopt via de betreffende beleidsdomeinen en de keuzes die daarin worden gemaakt in overleg met uw Kamer. Voor mijn eigen departement geldt dat de beleidscyclus reeds is ingebed in de beleidsvoorbereiding, uitvoering en evaluatie zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1. Verder wordt overheidsbreed periodiek gerapporteerd over hoe het gaat met de uitvoeringspraktijk door middel van de standen van uitvoering en de Staat van de uitvoering (zie het antwoord op vraag 1). Verder zal de Minister voor Rechtsbescherming tweejaarlijks een Staat van de wetgevingskwaliteit uitbrengen.27

25.

Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de Minister aan te geven hoe de coördinerende rol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op dit onderwerp ook in de toekomst vorm krijgt?

Antwoord vraag 25

Ter uitvoering van de motie van de leden Ploumen en Jetten28 heb ik twee rollen vervuld. Ten eerste heb ik u geïnformeerd over de aangedragen voorbeelden van hardvochtigheden op BZK-terrein. Ten tweede heb ik uw Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang van de uitvoering van de motie en dit op bepaalde gemeenschappelijke elementen samen met de departementen opgepakt, bijvoorbeeld door de organisatie van een Rijksbrede uitvraag via www.internetconsultatie.nl/knellendewettenenregels.nl. Ter afronding van de uitvoering van de genoemde motie doe ik hierbij toekomen de gebundelde rapportages die namens de ministeries naar uw Kamer zijn gegaan. De discussie hierover vindt verder plaats in de desbetreffende domeinen, via de reguliere werkwijzen en gremia.

26.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het kabinet het voornemen heeft om met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap de positie van huurders te verbeteren. In welke mate wordt het onderhoud van woningen hierbij betrokken en hoe gaat de regering ervoor zorgen dat er goed gehandhaafd wordt op deze wet en daarmee op het onderhoud van sociale woningbouw?

Antwoord vraag 26

De Wet goed verhuurderschap is op 1 juli 2023 (Kamerstuk 36 130) in werking getreden. Deze wet regelt een landelijke basisnorm voor alle verhuurders en verhuurbemiddelaars en ziet op het gedrag dat een goed verhuurder betaamt. De gemeente is verantwoordelijk voor de handhaving en het toezicht op de algemene regels van goed verhuurderschap.

Daarnaast kunnen gemeenten een gebiedsgerichte verhuurvergunning instellen in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat. Hieraan kunnen zij een drietal voorwaarden aan verbinden. Allereerst dat de verhuurders moeten aantonen dat zij voldoen aan de algemene regels van goed verhuurderschap. De tweede mogelijke vergunningsvoorwaarde is dat zij zich aan het woningwaarderingsstelsel en de bijbehorende maximale huurverhoging moeten houden. Ten derde kunnen zij de vergunningsvoorwaarde toevoegen dat de verhuurder een onderhoudsplan heeft en uitvoert. Hiermee kunnen gemeenten sturen op het onderhoud van woningen. Op basis van de Wet goed verhuurderschap zijn gemeenten verplicht om per 1 januari 2024 een meldpunt in te richten voor vragen en klachten over ongewenst verhuurgedrag. Daar kunnen huurders ook meldingen doen over achterstallig onderhoud. Deze meldingen kunnen voor de gemeente een signaal zijn om tot handhaving over te gaan. Zij kunnen bij de handhaving en toezicht gebruikmaken van het klassiek bestuurlijke handhavingsinstrumentarium van waarschuwing, bestuurlijke boete, last onder dwangsom en als ultimum remedium beheerovername. Ook kunnen zij de vergunning weigeren of intrekken als de verhuurder niet aan de bovengenoemde eisen voldoet.

27.

En op welke termijn kunnen wij deze wet verwachten?

Antwoord vraag 27

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 26.

28.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eraan hecht dat het kiesrecht en de uitoefening daarvan goed te begrijpen is voor elke burger. Stemlocaties moeten per 1 januari 2019 toegankelijk zijn voor kiezers met een lichamelijke beperking. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 bleek dat 63% van de stemlokalen nog niet toegankelijk genoeg was. Ook over de Provinciale Statenverkiezing kwamen er klachten over de toegankelijkheid van stemlocaties. Is de Minister met ons van mening dat zowel bij actief als passief kiesrecht toegankelijkheid belangrijk is?

Antwoord vraag 28

Ik ben zeker van mening dat zowel bij actief als passief kiesrecht toegankelijkheid belangrijk is. Om de uitoefening van het passief kiesrecht door mensen met een handicap te stimuleren is het actieplan politieke ambtsdragers met een beperking opgesteld.29 Ook heb ik een aanjaagteam met ambassadeurs ingesteld om de drempel voor mensen met een beperking om politiek actief te worden en blijven te verlagen. Deze ambassadeurs gebruiken hun eigen ervaringen om de politieke en bestuurlijke participatie van mensen met een beperking te vergroten.

Uit onderzoek dat het Ministerie van BZK heeft laten doen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in 2022 blijkt dat 63% van de 60 onderzochte stemlokalen niet aan alle toegankelijkheidscriteria voldeed.30 De meest voorkomende redenen om een stemlokaal af te keuren betroffen de aanwezigheid van drempels (hoogteverschillen >2cm), te smalle entreedeuren, deuren met een te zware trekkracht en/of een te smalle of te steile hellingbaan. Het Ministerie van BZK heeft tijdens de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen van dit jaar opnieuw onderzoek naar de toegankelijkheid van stemlokalen laten doen. In het kader van de evaluatie van deze verkiezingen wordt de Kamer hierover na de zomer geïnformeerd. De toegankelijkheid van gemeentehuizen en provinciehuizen valt onder de verantwoordelijkheid van gemeentes en provincies. Het is mij niet bekend of zij deze toegankelijkheid hebben onderzocht, dan wel van plan zijn hier onderzoek naar te laten doen.

29.

Kan de Minister onderzoeken in hoeverre stemlocaties, gemeentehuizen en provinciehuizen toegankelijk zijn voor mensen met een lichamelijke beperking, die het actieve en passieve stemrecht willen uitoefenen?

Antwoord op vraag 29

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 28.

30.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of de regering onderschrijft dat ook de in voorbereiding zijnde wetgeving ten aanzien van hulp bij stemmen een belangrijk instrument is om een knelpunt in de huidige Kieswet weg te nemen.

Antwoord vraag 30

De huidige Kieswet bepaalt dat hulp in het stemhokje alleen is toegestaan voor mensen met een lichamelijke beperking. Dit betekent dat bijvoorbeeld mensen met een licht verstandelijke beperking geen hulp in het stemhokje kunnen krijgen. De regering vindt dat iedereen die hulp in het stemhokje nodig heeft die hulp moet kunnen krijgen. Daarom is het wetsvoorstel Tijdelijke experimentenwet bijstand in het stemhokje in voorbereiding. Zoals hierboven al aangegeven (bij het antwoord op vraag 21) verwacht ik dat dit wetsvoorstel in 2025 in werking kan treden.

31.

Zij vragen de Minister aan te geven wanneer zij verwacht dat genoemd wetsvoorstel in werking kan gaan treden.

Antwoord vraag 31

Verwezen wordt naar het antwoord op vragen 21 en 30.

32.

Deze leden lezen dat MijnOverheid en de Berichtenbox voor niemand wettelijk verplicht is en dat met de komende wet Modernisering Elektronisch Bestuurlijk Verkeer ondersteuning geboden moet worden bij de dienstverlening. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de overheid toegankelijk blijft voor iedereen. Kan de regering aangeven welke waarborgen er zijn voor de mensen die geen gebruik kunnen of willen maken van de digitale overheid?

Antwoord vraag 32

In de Algemene wet bestuursrecht is geregeld dat de digitale weg niet verplicht is voor mensen die de digitale weg niet willen gebruiken. Dat blijft zo na de inwerkingtreding van de wijziging van de Awb met de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer. Wel kan in een bijzondere wet, met instemming van de Tweede en Eerste Kamer, worden bepaald dat in bepaalde gevallen de elektronische weg verplicht is. Van die mogelijkheid wordt met name gebruik gemaakt bij verplicht verkeer tussen overheid en bedrijven.

33.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Huisvestingswet 2014 de gemeenten de mogelijkheid geeft om in vergaande mate zelf hun voorrangs- en urgentiebeleid vorm te geven, waarbij gemeenten zelf mogen kiezen welke voorwaarden er worden gesteld om urgentie/voorrang te verlenen. Kan de regering aangeven in hoeverre het proportionaliteitsbeginsel daarin wordt meegewogen?

Antwoord vraag 33

Het klopt dat gemeenten op dit moment vrij zijn om te bepalen óf zij een urgentieregeling in de huisvestingsverordening opnemen. Wanneer zij een urgentieregeling hebben zijn zij verplicht daarin twee categorieën van urgentie op te nemen. Het betreft woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen. Verder mogen gemeenten de urgentieregeling zelf aanvullen met andere urgentiecategorieën en toetsingscriteria. Gemeenten kunnen er zo voor zorgen dat groepen woningzoekenden waarvan zij dit lokaal nodig achten voorrang krijgen. Hierdoor staat de maatregel in redelijke verhouding tot het doel om voorrang te geven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Lang niet alle gemeenten hebben een huisvestingsverordening, en ook maar een deel van de gemeenten met een huisvestingsverordening heeft daarin een urgentieregeling31. Binnen de groep gemeenten met een urgentieregeling is een grote variatie te zien van groepen die aangemerkt zijn als urgent woningzoekend. De keuzevrijheid voor gemeenten leidt ertoe dat diverse groepen in de ene gemeente wel aanspraak kunnen maken op een urgentieverklaring, maar in de andere gemeenten niet. Dit leidt tot een ongelijke behandeling van personen die dezelfde urgente huisvestingsbehoefte hebben, en tot een concentratie van mensen met soortgelijke problematieken in bepaalde gemeenten. Bovendien is de constatering in het programma Een thuis voor iedereen32 geweest dat er ook een aantal specifieke groepen is, waarvan het wenselijk is dat deze in alle gemeenten vanwege hun problematiek als urgent woningzoekende worden gezien. Het gaat hier om groepen die vaak afhankelijk zijn van extra zorg of begeleiding, of hun leven (opnieuw) moeten opbouwen. De verschillende groepen zoals benoemd in «Een thuis voor iedereen» verdringen elkaar en concurreren met «regulier woningzoekenden» om schaarse woningen in de sociale huursector. Door een gebrek aan betaalbare woonruimten blijven deze mensen vaak te lang aanwezig in kostbare (nood)opvang, een voorziening voor beschermd wonen of een ggz-instelling, dan wel blijven zij in een situatie van dak- en thuisloosheid verkeren. Het woningtekort raakt veel mensen die daardoor ook andere problemen kunnen krijgen waardoor zij langer een beroep moeten doen op steun van de overheid. Dat is voor deze mensen en voor de samenleving als geheel ongewenst. Bij de verdeling van schaarste aan woningen moeten de meest kwetsbare mensen beschermd worden.

Om al deze redenen tezamen is de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voornemens de wijze waarop gemeenten urgentie kunnen regelen te wijzigen via het wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting. Daarin wordt opgenomen dat alle gemeenten een urgentieregeling moeten hebben, waarin zij een aantal bij wet bepaalde urgentiecategorieën moeten opnemen. Gemeenten kunnen op basis van lokale wensen en behoeften wel de urgentiecategorieën aanvullen.

34.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het niet meetellen van de servicekosten in de berekening van de huurtoeslag nadelige effecten heeft voor mensen met een beperking, omdat zij vaker in (gelijkvloerse) appartementen met een lift en gemeenschappelijke ruimtes wonen. Zij vragen de regering naar mogelijkheden om deze doelgroep tegemoet te komen.

Antwoord vraag 34

In het coalitieakkoord is opgenomen dat de subsidiabele servicekosten in de berekening van de huurtoeslag worden afgeschaft. Dit betekent een vereenvoudiging voor de uitvoering aangezien er minder gegevens uitgevraagd en gecontroleerd hoeven te worden. Daarnaast zorgt deze maatregel voor meer eenduidigheid met ander huurbeleid, wat begrijpelijker is voor huurders.

Het kabinet verwacht niet dat mensen met een beperking significant harder worden getroffen door deze maatregel dan mensen zonder een beperking. Mensen met een beperking wonen niet uitsluitend in appartementen, maar ook in (gelijkvloerse) eengezinswoningen, en andersom wonen ook mensen zonder een beperking in appartementen met liften en overige gemeenschappelijke ruimtes waarvoor (subsidiabele) servicekosten worden doorberekend.

Omdat er geen (significante) specifieke effecten optreden voor mensen met een beperking ten opzichte van de rest van de huurtoeslagpopulatie, worden hier ook geen aanvullende maatregelen op getroffen. Tevens zouden nieuwe uitzonderingen of tegemoetkomingen voor deze groep tegenstrijdig zijn aan het doel van dit wetsvoorstel, namelijk vereenvoudiging van de huurtoeslag voor zowel huurders als uitvoering.

35.

Deze leden merken op dat op verschillende gebieden binnen het domein van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het voor burgers ingewikkeld is wanneer zij procederen tegen de overheid. Zij wijzen daarbij in het bijzonder op de zelfredzaamheidstoets in het kader van rechtsbijstand. Genoemde leden zien dat die impact had op burgers die bijvoorbeeld procedeerden ten aanzien van de huurtoeslag en zonder hulp er niet altijd in slaagden alle benodigde stukken in de eerste fase aan te leveren, waardoor hun zaak later minder kansrijk werd. Zij vragen de regering hoe ook deze hardheden worden meegenomen en wanneer de Kamer nu eindelijk het onderzoek naar de zelfredzaamheidstoets kan verwachten. Daarbij brengen genoemde leden nadrukkelijk de lessen die uit het WRR-rapport «Weten is nog geen doen» bij de regering onder de aandacht.

Antwoord vraag 35

In de afgelopen jaren heeft de Dienst Toeslagen verschillende stappen gezet in het inrichten van dienstverlening passend op de behoefte van de burger met aandacht voor ondersteuning van kwetsbare groepen. Zo is er meer capaciteit beschikbaar gemaakt voor persoonlijke begeleiding, zijn er meer mogelijkheden gekomen voor fysieke dienstverlening en wordt het netwerk van maatschappelijke dienstverleners uitgebreid. Ten aanzien van bezwaar en beroep kijkt de Dienst Toeslagen inmiddels kritischer naar de vraag of en zo ja, welke bewijsstukken nodig zijn. Waar mogelijk wordt meer gebruik gemaakt van andere bronnen. Dit betekent dat er minder vaak en meer gericht stukken worden opgevraagd bij burgers. Indien een telefoonnummer bekend is probeert de Dienst Toeslagen ook altijd een burger die een bezwaar of beroep heeft ingediend te bellen, zodat beter uitleg gegeven kan worden over wat waarom nodig is. Overigens kan een burger zelfs nog na de formele bezwaar- en beroepsprocedures de benodigde stukken aanleveren. Dit kan tot vijf jaar na afloop van het berekeningsjaar.

Naar aanleiding van het debat van 23 mei 2023 (Handelingen II 2022/23, nr. 83, item 26) over de opvolging van het rapport «Ongekend onrecht» heeft de Minister voor Rechtsbescherming het rapport van het WODC over de zelfredzaamheidstoets begin juli aan de Kamer gestuurd.33 Een inhoudelijke reactie volgt later, maar wel voor het commissiedebat van 14 september 2023 (Kamerstuk 31 753, nr. 274).

36.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er een grenseffectentoets wordt ingesteld in de totstandkoming van nieuw beleid en regelgeving om negatieve grenseffecten te beperken voor mensen die wonen in de grensregio’s. Kan de regering aangeven welke mogelijkheden er zijn om ook, al dan niet signaalgericht, reeds bestaande wet- en regelgeving op grenseffecten te toetsen?

Antwoord vraag 36

Bij het maken of wijzigen van beleid, wet- en regelgeving is het verplicht om de verwachte gevolgen inzichtelijk te maken. Dat volgt uit het Beleidskompas. In 2021 is de kwaliteitseis grenseffecten (hierna: grenseffectentoets) toegevoegd aan het Beleidskompas om knelpunten door nationale wet- en regelgeving in de regio’s aan de grens te voorkomen. Dit beslaat dus ook reeds bestaande wet- en regelgeving.

Elk departement is door de verplichte grenseffectentoets verantwoordelijk om zich goed rekenschap te geven van hoe beleid uitwerkt in verschillende gebieden aan de grens in Nederland. Een onderdeel van de grenseffectentoets is een quickscan waarbij experts uit de grensregio kunnen worden gevraagd om in kaart te brengen welke mogelijke grenseffecten ontstaan in de regio’s aan de grens.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties fungeert als toetsingsinstantie tijdens deze kabinetsperiode om te monitoren en evalueren in hoeverre en op welke wijze de grenseffectentoets wordt toegepast door beleidsambtenaren en wetgevingsjuristen.

Vragen van het lid van de BBB-fractie.

37.

In de bijlage pagina 1 staat: «Er is geen wettelijke mogelijkheid om af te wijken of flexibel te zijn met bewoning van recreatiewoningen, wat zorgt voor problemen bij minder draagkrachtige mensen en mensen in probleemsituaties». Als reactie staat er onder andere: «Gemeenten die het bestemmingsplan streng handhaven worden door het ministerie gevraagd om «met de menselijke maat» te handhaven». Wat betekent «de menselijke maat» volgens de Minister en is er binnen de overheid voldoende ruimte om met staande wetgeving te handelen volgens deze definitie?

Antwoord vraag 37

Wanneer het bestemmingsplan wordt overtreden, hebben gemeenten een beginselplicht tot handhaving. Tegelijkertijd geldt dat veel mensen die een recreatiewoning permanent bewonen, dit doen omdat zij moeilijk elders een reguliere woning kunnen vinden.

Ik vraag daarom aan gemeenten om, wanneer zij handhaven, dit met de «menselijke maat» te doen. Het is onwenselijk wanneer mensen op straat komen te staan. Zo vraag ik bijvoorbeeld aan gemeenten om, door een sociaal wijkteam, hulp aan te bieden bij de zoektocht naar een reguliere woning, en flexibiliteit in het handhavingstraject te betrachten, zodat mensen voldoende tijd hebben om een andere woonplek te zoeken.

Gemeenten die ik spreek over de handhavingspraktijk, zijn vooralsnog bereid om zulke stappen te nemen. Ik heb uw Kamer, naar aanleiding van schriftelijke vragen, een aantal maal over dergelijke casuïstiek geïnformeerd.34

38.

Waar blijkt dit uit?

Antwoord vraag 38

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 37.

Toelichting op bijlage (uitvoering motie van de leden Ploumen en Jetten door de ministeries)

Overzicht gebundelde reacties:

  • Het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer op 8 mei 2023 een brief gestuurd met de uitkomsten van de uitgevoerde inventarisatie binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.35

  • Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tot nu toe geen hardvochtigheden gesignaleerd. Zoals uit het verslag van de internetconsultatie blijkt zijn er bij de rijksbrede uitvraag36 ook geen hardvochtigheden op de beleidsterreinen dan wel de uitvoeringspraktijk van het ministerie aangedragen. De inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak en de reflectie op knellende wetgeving van de Raad van State bevatten eveneens geen knelpunten op het terrein van Defensie. Het ministerie heeft uw Kamer hier meer uitgebreid over geïnformeerd per brief van 20 december 2022, die ziet op de bredere doorlichting van de dienstverlening en de regelgeving in het kader van de opvolging van de conclusies van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.37 Bij brief van 27 januari 2023 is aan uw Kamer een reactie gestuurd op het zwartboek «Visumaanvragen lopen spaak.»38 Op verzoek is uw Kamer per brief van 22 februari 2023 aanvullend op de brief van 20 december 2022 geïnformeerd over de uitgevoerde inventarisatie.39

  • Ook het Ministerie van Defensie heeft tot nu toe geen hardvochtigheden gesignaleerd. Zoals blijkt uit het verslag van de internetconsultatie zijn er bij de rijksbrede uitvraag ook geen hardvochtigheden op de beleidsterreinen dan wel de uitvoeringspraktijk van het ministerie aangedragen. De inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak en de reflectie op knellende wetgeving van de Raad van State bevatten eveneens geen knelpunten op het terrein van Defensie. De wet- en regelgeving van Defensie richt zich ook niet primair tot burgers en bedrijven. In het kader van de inventarisatie is uitvraag gedaan bij de Veteranenombudsman. De inventarisatie is nog niet volledig afgerond. Indien er alsnog hardvochtigheden blijken zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd.

  • Binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn diverse uitvoeringsorganisaties actief bevraagd of en zo, ja welke signalen over hardvochtige effecten van wet- en regelgeving bekend zijn. Dit leidt tot signalen over onderwerpen als stikstof, Groningen, gasprijzen en energie/klimaat, div. voorbeelden op terrein van Wet dieren, het Gemeenschappelijk landbouwbeleid, Warenwet, Meststoffenwet, de Regeling tegemoetkoming vaste lasten, telemarketing en telecommunicatie en meer overkoepelend: het boete- en sanctiebeleid op diverse terreinen (ACM, NVWA) en de aansluiting tussen werkwijze RVO en interventiebeleid NVWA. Deze signalen vergen een nadere analyse om vast te stellen dat sprake er is van een hardvochtigheid.

  • Het Ministerie van Financiën heeft op het terrein van de Belastingdienst de eerste resultaten van haar inventarisatie van hardvochtige effecten van wet- en regelgeving met uw Kamer gedeeld in de Stand van de Uitvoering van de Belastingdienst 2021 die in januari 2022 naar de Tweede Kamer is gegaan.40 Het vervolgtraject van de uitvoering van de motie van de leden Ploumen en Jetten kent binnen de Belastingdienst drie sporen:

  • De geïnventariseerde hardheden gemeld in de eerste Stand van de Uitvoering worden binnen het Ministerie van Financiën behandeld en waar mogelijk voorzien van een oplossing.

  • Ten behoeve van het structureel verzamelen van signalen, waaronder hardheden in wet- en regelgeving in het kader van de motie van de leden Ploumen en Jetten, richt de Belastingdienst een intern signalenproces in. Voor dergelijke signalen is de bestaande vaktechnische lijn de voornaamste ingang, daarnaast kunnen bij het Loket Rechtsstatelijkheid en Hardheden door medewerkers situaties van hard uitpakkende wet- en regelgeving gemeld worden.

  • De reacties vanuit de rijksbrede internetconsultatie, die betrekking hadden op de Belastingdienst, worden binnen het Ministerie van Financiën behandeld en waar mogelijk voorzien van een oplossing.

  • Over het vervolg van dit traject binnen de Belastingdienst bent u nader geïnformeerd in de Stand van de uitvoering Belastingdienst 2022 die op 15 december 2022 met uw Kamer is gedeeld.41

  • Voor Toeslagen wordt verwezen naar de stand van de uitvoering van 30 november 202142, de stand van zaken brief van 17 juni 202243 en de stand van zaken brief van 22 december 2022 met als bijlage de stand van de uitvoering 2022.44

  • Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft uw Kamer per brief van 3 april 2023 geïnformeerd over de tussenbalans «IenW-project omgang met burgers en bedrijven» waarin tevens wordt ingegaan op het hardvochtigheden onderzoek binnen I&W.45

  • Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn de uitvoeringsorganisaties actief bevraagd of en zo, ja welke signalen over hardvochtige effecten van wet- en regelgeving bekend zijn. Deze signalen zijn verzameld en gedeeld met de verschillende beleidsdirecties. De signalen zijn deels al geduid en worden verder beoordeeld op welke wijze hier opvolging aan moet worden gegeven. De Tweede Kamer wordt via de gebruikelijke brieven over inhoudelijke beleidsthema’s geïnformeerd over de opvolging van de op dat terrein ontvangen signalen. Daarnaast is JenV actief aan het inregelen op welke wijze deze signalen goed en structureel gedeeld, geduid en opgevolgd kunnen worden.

  • Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft eind 2022 de uitkomsten van het onderzoek naar de Kamer gestuurd.46

  • Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 18 november 2022 een kabinetsreactie verstuurd op het onderzoeksrapport naar «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid», uitgevoerd door extern onderzoeksbureau Panteia naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt (Kamerstuk 35 510, nr. 13).47 Hierin wordt gereageerd op de conclusies en de aanbevelingen van de externe onderzoekers en wordt aangegeven welke stappen er al gezet zijn en worden gezet met betrekking tot de Participatiewet, de werknemersregelingen en de uitbetaling van het persoonsgebonden budget. Verder wordt in de kabinetsreactie ook de stand van zaken weergeven van de inventarisatie naar overige knelpunten in wet- en regelgeving van SZW, zoals verzocht in de motie van de leden Ploumen en Jetten.

  • Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer op 23 juni 2022 geïnformeerd over de inventarisatie.48


X Noot
1

Kamerstuk 35 510, nr. 102.

X Noot
2

Zie de algemene beschouwing bij dit jaarverslag www.raadvanstate.nl/jaarverslag2022/beschouwing/inleiding-slagkracht-en-vertrouwen/.

X Noot
3

Kamerstuk 26 448, nr. 717.

X Noot
4

Kamerstuk 29 362, nr. 336.

X Noot
5

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 10.

X Noot
6

Zie de Handleiding Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden als bijlage bij de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 januari 2023, Kamerstuk 33 047, nr. 25.

X Noot
7

https://maatwerkmultiproblematiek.nl en zie de meest recente voortgangsbrief van 4 juli 2023, Kamerstuk 34 477, nr. 84.

X Noot
8

De tweede pijler is de werking in de praktijk voor de uitvoering. Zie ook de brief over de inkleuring en stand van zaken van de invoeringstoets, Kamerstuk 35 510, nr. 96.

X Noot
9

Kamerstuk 35 510, nr. 96.

X Noot
10

Zie de brief over de introductie van het Beleidskompas, Kamerstuk 36 200 VI, nr.10 en https://www.kcbr.nl/beleid-en-regelgeving-ontwikkelen/beleidskompas.

X Noot
11

Kamerstuk 31 731, nr. 1.

X Noot
12

Kamerstuk 26 448, nr. 717.

X Noot
13

Kamerstuk 29 362, nr. 326.

X Noot
15

Kamerstuk 35 510, nr. 112 (zie het antwoord op vraag 1).

X Noot
16

Kamerstuk 35 870, nr. 7.

X Noot
17

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 181.

X Noot
18

Kamerstuk 29 453, nr. 551.

X Noot
19

Kamerstuk 29 453, nr. 561.

X Noot
20

Kamerstuk 29 453, nr. 561.

X Noot
21

Bij RvIG kwamen sinds inwerkingtreding van de wijziging van de wet per 1 januari 2022 enkele honderden meldingen binnen, enkele tientallen per maand.

X Noot
22

Kamerstuk 35 648, nr. 17.

X Noot
23

Kamerstuk 32 847, nr. 1038.

X Noot
24

Zie voor de rapportage over 2021: Bijlage bij Kamerstuk 26 448, nr. 717.

X Noot
25

Kamerstuk 35 510, nr. 102.

X Noot
27

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 111.

X Noot
28

Kamerstuk 35 510, nr. 24.

X Noot
29

Bijlage bij Kamerstuk 24 170, nr. 240.

X Noot
30

Bijlage bij Kamerstuk 35 165, nr. 50.

X Noot
31

Bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 883.

X Noot
32

Bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 883.

X Noot
33

Bijlage bij Kamerstuk 31 753, nr. 270.

X Noot
34

Kamerstuk 32 847, nr. 927.

Bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 927.

X Noot
35

Kamerstuk 29 362, nr. 324.

X Noot
36

Dit betreft de internetconsultatie (www.internetconsultatie.nl/knellendewettenenregels), waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen. Hiermee was beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen, zie ook: Kamerstuk 35 510, nr. 95.

X Noot
37

Brief van 20 december 2022 van de Minister van Buitenlandse Zaken, Kamerstuk 36 200 V, nr. 70.

X Noot
38

Kamerstuk 30 573, nr. 199.

X Noot
39

Brief van 22 februari 2023, Kamerstuk 36 200 V nr. 75.

X Noot
40

Kamerstuk 31 066, nr. 962.

X Noot
41

Kamerstuk 31 066, nr. 1145.

X Noot
42

Kamerstuk 31 066, nr. 924.

X Noot
43

Kamerstuk 31 066, nr. 1053.

X Noot
44

Kamerstuk 31 066, nr. 1154

X Noot
45

Kamerstuk 35 510, nr. 119.

X Noot
46

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 181.

X Noot
47

Kamerstukken 29 362 en 26 448, nr. 13.

X Noot
48

Brief van de Minister van VWS van 23 juni 2022, Kamerstuk 29 362, nr. 307.

Naar boven