28 286 Dierenwelzijn

Nr. 494 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 maart 2011

Naar aanleiding van het verzoek (2011Z03101/2011Z03102/2001Z03104/ 2011Z03106) van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bericht ik hierbij over de wijze van uitvoering van de aangenomen moties die zijn ingediend naar aanleiding van het debat over dierhouderij van 2 februari 2011 (kamerstuk 28 286, nr. 492) en het verslag AO Dierhouderij van 15 februari 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 52, item 21, blz. 32–41). Tevens bericht ik u over de wijze van uitvoering van de aangenomen motie 28 286, nr. 464, naar aanleiding van het Algemeen Overleg Q-koortsevaluatie van 13 januari 2011.

Motie Thieme (PvdD), 28 286, nr. 471

verzoekt de regering binnen de Wet Dieren vast te leggen dat nieuwe huisvestingsystemen voor dieren vooraf getoetst worden op de effecten ervan voor het dierenwelzijn en de diergezondheid.

De indieners van deze motie lijken te doelen op een systeem van preventieve toetsing van huisvestingssystemen, zoals dat is opgenomen in de artikelen 46 en verder van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD). Ingevolge die artikelen is het voorhanden hebben, het ten verkoop in voorraad hebben, het verkopen, het afleveren of het gebruiken van een huisvestingssysteem dat niet is toegelaten, verboden. Een huisvestingssysteem wordt toegelaten indien op grond van door de aanvrager overgelegde gegevens met redelijke zekerheid mag worden aangenomen dat het systeem geen onaanvaardbare schadelijke gevolgen heeft op het welzijn van dieren waarvoor het bestemd is.

Voor veel diersoorten waarvan dieren op grote schaal worden gehouden, bestaan specifieke huisvestingsregels. Daarbij valt te denken aan varkens, kippen en kalveren. Houders van dergelijke dieren dienen zich aan de wettelijke eisen te houden. Zij kunnen zich er voorafgaand aan het aanschaffen van een huisvestingssysteem van vergewissen dat het systeem voldoet aan die eisen. Een fabrikant van huisvestingssystemen kan inschatten dat het produceren van een huisvestingssysteem dat niet voldoet aan de geldende regels, niet zinvol is.

Deze situatie is voor de verschillende actoren voldoende duidelijk en er bestaat naar mijn opvatting geen reden om een toetsing vooraf, met de daarbij behorende administratieve lasten en kosten voor bedrijfsleven en overheid, als instrument te introduceren. Om die reden bepaalt artikel 45, zesde lid van de GWWD dan ook dat het systeem van preventieve toetsing niet van toepassing is indien huisvestingsregels zijn gesteld voor de betreffende diersoort of diercategorie.

Ik pas wel een preventieve toetsing toe bij de beoordeling van een ontheffing van bestaande regels voor huisvesting. In die gevallen wordt een onderbouwing gevraagd van de aanvrager, waarin wordt aangegeven wat de welzijnseffecten zijn van de gevraagde ontheffing. Indien niet kan worden aangetoond dat het welzijn of de gezondheid van de dieren zich niet tegen de afwijking verzet, wordt de ontheffing niet verleend. Op deze wijze ondersteun ik innovatieve ontwikkelingen in de sector waarmee het welzijn wordt bevorderd.

Tegen degene die dieren houdt in een huisvestingsysteem dat niet voldoet aan de wettelijk voorschriften, kan handhavend worden opgetreden. Bij verandering van regelgeving op het gebied van huisvesting wordt houders van dieren in de regel een overgangstermijn geboden waarbinnen bestaande huisvestingssystemen kunnen worden afgeschreven. Uitkoopregelingen op kosten van de Staat zijn in beide gevallen niet aan de orde.

De motie ziet ook toe op huisvestingssystemen voor dieren van diersoorten waarvoor geen specifieke regels zijn gesteld. Indieners beogen met het gevraagde systeem van preventieve toetsing een extra waarborg in te bouwen voor dierenwelzijn waarmee wordt voorkomen dat geplande investeringen achteraf worden afgekeurd. Ik vind het doel, dat met de motie wordt nagestreefd, sympathiek. Derhalve betrek ik de inhoud ervan bij de aangekondigde actualisatie van het dierenwelzijns- en diergezondheidsbeleid.

Motie Thieme (PvdD)/Jacobi (PvdA), 28 286, nr. 472 en Motie Grashoff (GL)/Van Veldhoven (D66), 28 286, nr. 488

Motie Thieme (PvdD)/Jacobi (PvdA), 28 286, nr. 472

verzoekt de regering, in afwachting van de uitkomsten van het Breed Maatschappelijk Debat een voorbereidingsbesluit te nemen waarmee een moratorium op de bouw van megastallen wordt afgekondigd en dit besluit zo snel mogelijk kenbaar te maken aan provincies en gemeenten.

Motie Grashoff (GL)/Van Veldhoven (D66), 28 286, nr. 488

verzoekt de regering in overleg te treden met provincies en gemeenten om gedurende de maatschappelijke discussie die de staatssecretaris organiseert, niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid, maat voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf) en een bouwlaag.

Alle reconstructieprovincies kennen beperkingen voor niet-grondgebonden veehouderij door ruimtelijke zonering.

Daarnaast zijn er door veel provincies, mede naar aanleiding van recente discussies en burgerinitiatieven, aanvullende maatregelen genomen zoals een verbod op nieuwvestiging, uitbreidingsverboden of beperkingen van bouwblokken. Deze maatregelen beperken de ontwikkelmogelijkheden van grootschalige niet-grondgebonden veehouderij al aanzienlijk.

Ik wil tegemoet komen aan de wens van de Tweede Kamer om tijdens de maatschappelijke dialoog megastallen mogelijk ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Tegen die achtergrond zal ik de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (28 286, nr. 488) onder de aandacht brengen van provincies en gemeenten met het verzoek gedurende de maatschappelijke discussie over megastallen niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Hiermee wordt feitelijk een tijdelijke stop op megastallen nagestreefd, zoals in de motie van de leden Thieme en Jacobi (28 286, nr. 472) wordt gevraagd.

Het nemen van een voorbereidingsbesluit heeft in het licht van de eerder beschreven beperkende maatregelen in de verschillende provincies en mijn hierboven aangekondigde voornemen relatief weinig meerwaarde. Bovendien heb ik enkele principiële bezwaren tegen het nemen van een voorbereidingsbesluit in deze fase.

Een voorbereidingsbesluit enkel om ontwikkelingen te stoppen is niet mogelijk. Een dergelijk besluit moet gevolgd worden door een AMvB waarin het ruimtelijk rijksbeleid ten aanzien van megastallen wordt verankerd. De vraag óf het Rijk met een AMvB komt en welke inhoud deze zal hebben moet echter nog bepaald worden. Dit gebeurt mede op basis van de maatschappelijke discussie. Tegen die achtergrond is het in dit stadium nemen van een voorbereidingsbesluit oneigenlijk en juridisch kwetsbaar. Daarnaast staat een voorbereidingsbesluit haaks op de huidige situatie waarbij de verantwoordelijkheid voor ruimtelijk beleid primair bij provincies en gemeenten is belegd. Het regeerakkoord ondersteunt bestendiging van deze situatie.

Motie Ouwehand (PvdD)/Grashoff (GL), 28 286, nr. 473

verzoekt de regering, de Sectorraad Paarden op te dragen hun welzijnsplan voor 1 mei 2011 te presenteren;

verzoekt de regering, de Kamer uiterlijk op 14 mei 2011 te informeren over de (vervolg)stappen die zij zal zetten om het welzijn van paarden en pony's te waarborgen.

Over de uitvoering van deze motie is uw Kamer reeds separaat geïnformeerd door middel van de brief TK 28 286, nr. 473 van 3 maart 2011.

Motie Ouwehand (PvdD) c.s., 28 286, nr. 474

verzoekt de regering, de door de RDA geformuleerde kaders voor de fok van honden en andere dieren op te nemen in de aangekondigde AMvB gezelschapsdieren die het bestaande Honden- en kattenbesluit zal vervangen.

Ter voorkoming van nadelige gezondheids- of welzijnseffecten voor nakomelingen en ouderdieren als gevolg van de wijze waarop gefokt wordt, ben ik van plan in de AMvB gezelschapsdieren voorschriften op te nemen waar bij het gericht fokken met gezelschapdieren rekening mee dient te worden gehouden.

Een ontwerp AMvB zal een dezer dagen worden aangeboden voor internetconsultatie via www.internetconsultatie.nl.

Uitgangspunt van de AMvB is dat het fokken van dieren op verantwoorde wijze geschiedt. De voorschriften in de AMvB gezelschapsdieren ten aanzien van het fokken komen materieel overeen met de aanbevelingen van de RDA. In de AMvB zal worden opgenomen dat de manier waarop met gezelschapsdieren wordt gefokt het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of nakomelingen niet mag benadelen.

Het is niet toegestaan gericht te fokken met dieren die gebreken of afwijkingen hebben of kunnen krijgen die hun welzijn of gezondheid schaden of die ernstige gedragsproblemen bij de dieren kunnen veroorzaken. Daarnaast dient voortplanting, voor zover mogelijk, op natuurlijke wijze plaats te vinden, waarmee beoogd wordt behoud van integriteit te borgen.

Ook moet bij het fokken worden voorkomen dat uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor het welzijn of de gezondheid van dat dier.

De regels over fokken hebben ook betrekking op ouderdieren, die als gevolg van de fokkerij in beginsel geen schade aan welzijn of gezondheid dienen te krijgen. Fokkerij mag niet leiden tot uitputting van moederdieren en ook niet tot blijvende of permanente schade aan gezondheid of welzijn.

Aan al deze regels ligt ten grondslag dat bij fokken voldoende aandacht dient te worden besteed aan zorg voor genetische diversiteit.

Met de AMvB gezelschapsdieren wordt dan ook invulling gegeven aan de door de RDA geformuleerde kaders voor de fok van honden en andere dieren.

Overigens is tijdens het VAO Dierhouderij in de discussie over de onderhavige motie de AMvB gezelschapsdieren in verband gebracht met normen gesteld aan huisvestingssystemen. Hier is mogelijk een misverstand ontstaan. Ik ben van plan dergelijke normen op te nemen in een ontwerp-Besluit houders van dieren onder de Wet dieren. Het ontwerp-besluit is vorig jaar via internet voor consultatie voorgelegd aan verschillende maatschappelijke organisaties en zal naar verwachting na de zomer aan uw Kamer en de Eerste Kamer worden overgelegd.

Motie Ouwehand (PvdD), 28 286, nr. 477

verzoekt de regering, te komen tot een plan van aanpak voor de opvang van gezelschapsdieren en voor het terugdringen van de toestroom van zwervend aangetroffen dieren, en de Kamer hierover binnen een halfjaar te informeren.

Ik informeer u binnen een half jaar over een plan van aanpak voor de opvang van gezelschapsdieren en het verminderen van de toestroom van zwervend aangetroffen dieren.

Motie Van Gerwen (SP), 28 286, nr. 480

verzoekt de regering met een voorstel te komen voor een verbod op doorfok die resulteert in dierenwelzijnsproblemen;

verzoekt de regering dit van toepassing te laten zijn op zowel gezelschapsdieren als dieren die voor productie worden gehouden;

verzoekt de regering hierbij fokkers een populatiebeheersplan te laten opstellen en voor te laten leggen aan een toetsingscommissie van onafhankelijke deskundigen;

verzoekt de regering hierbij in te zetten op biologisch normale percentages die lijden aan erfelijke defecten;

verzoekt de regering overselectie en inteelt hierbij aan te pakken en dus de inzet van fokdieren te beperken naar biologisch gezonde percentages;

hierbij de mogelijkheid van een tentoonstellings-, keurings- en fokverbod voor doorgefokte dieren te bezien.

In de brief aan de Tweede Kamer van 28 januari jl. met de beantwoording van de schriftelijke vragen bij het AO Dierhouderij, heb ik aangegeven dat mijn beleidsreactie op het RDA-rapport Fokkerij en Voortplantingstechnieken in de eerste helft van 2011 verwacht kan worden. De in deze motie geuite zorgen en voorgestelde maatregelen over het doorfokken van dieren, zullen hierin ook aan de orde komen.

Daarnaast heb ik tijdens het AO Dierhouderij van 2 februari jl. aangegeven in Europa aandacht te willen vragen voor de problematiek rondom de fokkerij van gezelschapsdieren. Op korte termijn zal ik daartoe in een brief aan de Europese Commissie met betrekking tot de EU-strategie dierenwelzijn voor de periode 2011–2015 aandacht voor de fokkerijproblematiek vragen.

Motie Van Gerwen (SP), 28 286, nr. 481

verzoekt de regering, binnen een half jaar te komen met een voorstel voor een tentoonstellingsverbod voor paarden met gecoupeerde staarten.

Ik ben bereid deze motie uit te voeren door de sector op te dragen dit concreet in het kader van de basisregels van het plan van aanpak welzijn uit te werken, zodanig dat op tentoonstellingen geen paarden met gecoupeerde staarten voorkomen. De KNHS heeft deelname van paarden met gecoupeerde staarten aan evenementen verboden.

Motie Ormel (CDA)/Snijder-Hazelhoff (VVD), 28 286, nr. 483

verzoekt de regering, in Europees verband fors in te zetten op dierenwelzijn ten aanzien van:

  • uitvoering van het Europese verbod op de legbatterij per 1 januari 2012,

  • uitvoering van de Europese eis voor groepshuisvesting van zeugen per 1 januari 2013,

  • aanscherping van Europese normen van hokgrootte en aandeel dichte vloer voor vleesvarkens naar Nederlands niveau,

  • aanscherping van de Europese norm voor het bloedijzergehalte van vleeskalveren naar een minimum van 4,5 mmol/liter.

Het coalitieakkoord spreekt over een ambitieuze internationale inzet voor de verbetering van dierenwelzijn. Daarbij streef ik niet alleen naar nieuwe normen maar ook naar de naleving van bestaande normen op Europees niveau. De in de motie genoemde onderwerpen zijn belangrijk voor mijn Europese inzet.

Naleving van bestaande Europese verplichtingen is een verantwoordelijkheid van de lidstaten. Niettemin hecht ik er waarde aan dat Europese verplichtingen door alle lidstaten goed worden uitgevoerd. Daarom heeft Nederland een actieve inbreng in Brussel, gericht op een goede Europese naleving van het verbod op de legbatterij. Ik heb hier ook voor gepleit tijdens de Landbouwraad van 21 en 22 februari jl. Ook zal Nederland in Brussel aandacht vragen voor een goede naleving van de Europese eis voor groepshuisvesting van zeugen per 1 januari 2013.

Bij de wijziging van de Europese welzijnsrichtlijn voor varkens zal ik pleiten voor normen die gericht zijn op een welzijnsvriendelijke vloer. De Nederlandse normen kunnen daarbij als voorbeeld dienen, naast andere ontwerpen. De welzijnsrichtlijn voor kalveren bepaalt momenteel dat het bloedijzergehalte van vleeskalveren op groepsniveau een minimum van 4,5 mmol/liter moet zijn. Bij de wijziging van deze richtlijn zal ik pleiten voor een minimum van 4,5 mmol/liter op individueel niveau. Dat komt overeen met een minimum van circa 6 mmol/liter op groepsniveau. Tevens zal ik pleiten voor een bijhorend monitoringsinstrument.

Nederland zal deze en andere wensen voor het Europese welzijnsbeleid ook op schriftelijke wijze bekendmaken aan de Commissie.

Motie Ormel (CDA), 28 286, nr. 484

verzoekt de regering, gemeenten te vragen om bij door gemeenteambtenaren gevonden, dode gezelschapsdieren te controleren of zij al dan niet gechipt zijn en als dat zo is deze dieren als overleden te melden op www.animalalert.nl.

Ik zal een brief richten aan alle Nederlandse gemeenten met het verzoek bij gevonden, dode huisdieren, te controleren op een chip en, indien aanwezig, hiervan melding te maken op één van de daarvoor bedoelde websites.

Motie Graus (PVV)/Ouwehand (PvdD), 28 286, nr. 485

verzoekt de regering, de procedures en opvangtermijnen van de levende have op Schiphol tot een minimum te beperken en de dieren indien nodig van veterinaire zorg te voorzien;

verzoekt de regering, voorts om dieren, welke in bovengenoemde levende have zijn opgevangen en niet geëuthanaseerd hoeven worden, zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen twee weken te (her)plaatsen.

Op korte termijn zal ik u een brief sturen waarin de huidige procedures met betrekking tot de opvang en behandeling van dieren die aankomen op Schiphol worden beschreven. Hierbij zal ik ingaan op zowel de veterinaire, de Cites- en welzijnsaspecten, evenals de duur van opvang van deze dieren.

Motie Van Veldhoven (D66), 28 286, nr. 464: «Gewijzigde motie van het lid Van Veldhoven c.s. ter vervanging van die gedrukt onder nr. 456 (motie n.a.v. AO Q-koortsevaluatie van 13 januari 2011)

verzoekt de regering om in aanvulling op het rapport van de Gezondheidsraad, nut en noodzaak van een norm voor een minimale afstand tussen veebedrijven en woongebieden in Nederland te onderzoeken.

Met verwijzing naar mijn brief aan uw Kamer, TK 28 286, nr. 469 van 9 februari 2011 inzake het onderzoek intensieve veehouderij en gezondheid omwonenden door IRAS, NIVEL en RIVM en de standpunten van de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Infrastructuur en Milieu (I&M) zoals onder meer neergelegd in de nog actuele brief aan uw Kamer, TK 28 973, nr. 35, van 28 mei 2009 van de minister van VWS, mede namens mijn voorgangster en afgestemd met de minister van het voormalige ministerie van VROM, meld ik u dat deze motie ondersteunend is aan het beleid van VWS, I&M en EL&I gezamenlijk. In voornoemd onderzoek wordt gekeken naar mogelijke gezondheidseffecten bij omwonenden van veehouderijbedrijven in een groot gebied in Noord-Brabant en Noord-Limburg. Zodra het definitieve eindrapport beschikbaar is, wordt het met een inhoudelijke reactie aan uw Kamer toegezonden.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven