24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 484 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2019

Aanleiding

In maart 2017 gaf de SER in haar advies «Opgroeien zonder armoede» de aanbeveling voor een ambitieuze concrete kwantitatieve reductiedoelstelling voor armoede onder kinderen. In haar rapport «Alle Kinderen Kansrijk» (2018) onderschrijft de Kinderombudsman deze aanbeveling. Ook in de Tweede en Eerste Kamer zijn moties aangenomen over een reductiedoelstelling kinderen in armoede namelijk van lid Peters, lid Gijs van Dijk en lid Kox (EK).1

Met deze brief wil het kabinet duidelijk maken hoe invulling wordt gegeven aan de moties, zoals ook toegezegd in de brief van 21 november 2018 «Tussentijdse evaluatie inzet extra middelen voor kinderen in armoede».2

Het kabinet wil in samenwerking met de VNG aan de hand van vier ambities invulling geven aan de reductiedoelstelling. Deze ambities zijn kwantitatief en kwalitatief van aard en richten zich op het gemeentelijke armoedebeleid en het rijksbeleid. Onderstaand worden deze vier ambities verder uitgewerkt. Vervolgens zal deze brief ook ingaan op kinderen die opgroeien in armoede in Caribisch Nederland. Allereerst wordt ingegaan op het belang van de aanpak van kinderarmoede en de verkenning van het SCP, CPB en CBS naar armoede-indicatoren.

Armoede onder kinderen

Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak van kinderarmoede. Armoede onder kinderen is extra schrijnend omdat kinderen geen invloed kunnen hebben op hun gezinssituatie, de oorzaken en oplossingen van armoede.

Armoede onder kinderen heeft niet alleen een negatief effect op de levensloop van kinderen, maar ook op hun kansen. Armoede belemmert hun ontwikkeling en zorgt ervoor dat ze hun talenten niet optimaal kunnen benutten. Daarmee draagt armoede onder kinderen ook bij aan verscherping van een tweedeling in de maatschappij (SER en Kinderombudsman, 2018). Op korte termijn zorgt opgroeien in armoede er bijvoorbeeld voor dat er geen geld is voor een fiets, computer of lidmaatschap van een sportclub. Kinderen kunnen niet maatschappelijk meedoen zoals andere kinderen in hun omgeving. Op de langere termijn lopen deze kinderen een grotere kans op onder meer fysieke en psychische problemen. Arme kinderen komen sneller in sociaal isolement terecht, doen het vaker slecht op school en lopen een groter risico op dakloosheid. Verder lopen ze later als volwassene meer risico op een leven in armoede. Anders gezegd: armoede is deels overerfbaar (o.a. SER, 2017). Ook de Kinderombudsman heeft in haar rapport «Alle kinderen kansrijk» aan de hand van interviews onder kinderen geïllustreerd dat armoede kinderen op vele levensgebieden kan raken. Er is sprake van sociale uitsluiting en «kansarmoede». Zo ervaren deze kinderen en jongeren hun buurt vaker als onveilig en er is te weinig te doen; missen deze kinderen en jongeren contact met ondersteunende volwassenen naast ouders en kunnen deze kinderen en jongeren moeilijker meekomen op school en ervaren op school uitsluiting (Kinderombudsman 2018).

De oorzaken van armoede onder kinderen zijn net zo divers als de gevolgen. In arme gezinnen spelen vaak meerdere problemen tegelijkertijd, zoals werkloosheid, schulden, ziekte, maatschappelijk isolement ouders en laaggeletterdheid.

Ambities kinderarmoede

Kinderen die leven in gezinnen met een laag inkomen hebben mijn speciale aandacht. Zie ook de Kabinetsreactie op SER-advies «Opgroeien zonder armoede» en de reactie op rapport Kinderombudsman «Alle kinderen kansrijk» waarin maatregelen worden geschetst die dit kabinet neemt om armoede onder kinderen tegen te gaan.3

Rijk, gemeenten en maatschappelijke organisaties werken samen aan de aanpak van armoede, met specifieke aandacht voor kinderen. Ieder vanuit de eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Het kabinet trekt, naast algemene maatregelen om armoede onder gezinnen tegen te gaan (denk aan hogere kinderbijslag, fiscale maatregelen, voorkomen problematische schulden door brede schuldenaanpak), sinds 2017 jaarlijks € 100 miljoen extra uit om de armoede onder kinderen aan te pakken, waarvan € 1 miljoen jaarlijks beschikbaar is voor kinderen in Caribisch Nederland. Gemeenten zijn lokaal verantwoordelijk voor het armoedebeleid en krijgen het grootste deel van het geld, € 85 miljoen. Over de inzet van gemeenten zijn bestuurlijke afspraken gemaakt.4 Gemeenten zetten in op een integrale aanpak voor gezinnen in armoede gericht op de kinderen, maar ook de ouders en het verstrekken van voorzieningen voor kinderen in armoede zoals kindpakketten. Ook heeft dit kabinet incidenteel € 80 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen.5

Rijk en gemeenten willen nadrukkelijker inzetten op het doorbreken van de oorzaken en gevolgen van armoede. Om dit te kunnen doen moeten we het brede spectrum van armoede in beeld te krijgen. Het tegengaan van armoede onder kinderen reikt verder dan alleen inzet op het laten meedoen van kinderen via bijvoorbeeld sport en cultuur en reikt verder dan alleen het bieden van inkomen, inkomensondersteunende voorzieningen en richt zich ook op de relatie met andere beleidsterreinen (zoals wonen, zorg en onderwijs) en op de aanpak van structurele oorzaken van armoede.

Verkenning SCP, CBS en CPB

Als eerste stap heeft het kabinet het SCP, CPB en CBS gevraagd of het mogelijk is te komen tot eenduidige armoede-indicatoren die mogelijk te gebruiken zijn voor een reductiedoelstelling.6 Op 21 november 2018 heeft het kabinet de verkenning van het SCP, CPB en CBS aan uw Kamer verzonden en aangegeven dat het kabinet over de uitkomsten hiervan in gesprek zou gaan met de VNG.7

Deze verkenning geeft een mooi inzicht in de Nederlandse armoedestatistiek en cijfers, maar laat ook zien dat het kwantificeren van kinderarmoede niet eenvoudig is. De verkenning heeft zowel aandacht voor de inkomenspositie van huishoudens met kinderen, de maatschappelijke participatie van kinderen en de brede kansarmoede van kinderen. Duidelijk blijkt dat armoede niet in één getal te vangen is. Zo houden het CBS en het SCP een verschillende definitie aan van armoede of een risico op armoede (die weer afwijken van de Europese armoededefinitie). De verschillende definities tonen daarmee wel een veelkleurig palet van de armoedeproblematiek. Daarnaast zit het effect van het gemeentelijke armoedebeleid en de brede kansarmoede niet in de armoedecijfers en is er in de cijfers geen onderscheid naar de gevolgen van conjunctuur op armoede te maken. Eén kwantitatieve reductiedoelstelling is niet te definiëren.

Vier ambities

Dit brengt mij samen met de VNG tot vier ambities op het terrein van kinderarmoede. Daarbij gaat het niet alleen om kwantitatieve maar ook om kwalitatieve aspecten van armoede. Hiermee sluit het kabinet aan bij de vraag van lid Renkema tijdens het Algemeen Overleg over armoede en schulden op 14 februari jl. of een reductiedoelstelling ook een meer kwalitatieve definitie van armoede kan zijn.8

Het kabinet wil tweejaarlijks de armoede onder kinderen in beeld brengen aan de hand van de onderstaande vier ambities. Met deze ambities geven we invulling aan de reductiedoelstelling. Het doel van deze vier ambities is om inzicht te verkrijgen in manieren waarop het armoedebeleid waar nodig verbeterd kan worden. Over de uitkomsten hiervan gaat het kabinet intern in overleg met de betrokken bewindspersonen en extern met kinderen, de VNG en andere relevante partijen. Het periodieke inzicht is ook aanleiding voor alle partijen, Rijk en gemeenten, om hier vanuit hun verantwoordelijkheden mee aan de slag te gaan binnen de bestaande financiële kaders. Over de voortgang zal het kabinet rapporteren aan de Tweede en Eerste Kamer.

1. Alle kinderen in armoede kunnen meedoen

Inzet: Ieder kind dat in een gezin met een laag inkomen opgroeit kan meedoen.

Het kabinet en de VNG vinden het van belang dat elk kind, ongeacht de financiële thuissituatie mee kan doen. Hierdoor kunnen kinderen zich breder ontwikkelen en wordt de kans op sociale uitsluiting kleiner.

Binnen enkele jaren moet ieder kind dat in armoede opgroeit mee kunnen doen. Deze participatieambitie sluit aan bij de (hernieuwde) bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG om het bereik van de doelgroep te verbeteren. Het gezamenlijk streven is om in 2021 nagenoeg alle kinderen in armoede te bereiken.

Deze ambitie moet gemeenten en gemeenteraden helpen om te sturen op het realiseren van vergroting van het bereik onder kinderen in armoede op lokaal niveau. Ook helpt het SZW en VNG om samen te bezien of de ambitie gerealiseerd wordt. Belangrijk daarbij is dat de definitie van de groep kinderen (en ouders) die bereikt moet worden werkbaar is voor gemeenten, aangezien zij, o.a. met de hierboven genoemde gedecentraliseerde middelen voor kinderarmoede, de belangrijkste rol hebben in de uitvoering van de ambitie. Het Rijk ondersteunt hen hierbij. Lokale prioriteiten en het lokale maatwerk van gemeenten moeten hierin terugkomen. Voor de definitie van bereik sluiten we aan bij de definitie van bureau Bartels in de eerste evaluatie van de bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG over kinderen in armoede (2018): Onder de term bereik verstaan we het gebruik door kinderen in armoede van het integrale gemeentelijk kinderarmoedebeleid al dan niet in natura. Onder doelgroep wordt de door de gemeente gedefinieerde doelgroep verstaan. Naast de gemeentelijke gedefinieerde doelgroep (die in de ene gemeente breder is dan in de andere gemeente) onderscheiden we apart de volgende twee doelgroepen:

  • Gezinnen met kinderen in de bijstand.

  • Werkenden met een laag inkomen met kinderen.

We kiezen voor een differentiatie naar doelgroep, omdat we de ene doelgroep (gezinnen met kinderen in de bijstand) op dit moment al beter bereiken dan de andere (werkenden met een laag inkomen met kinderen). Bij de eerste doelgroep is de ambitie om alle gezinnen met kinderen in de bijstand in 2021 te bereiken. Voor de tweede doelgroep is de ambitie om 70 procent in 2021 te bereiken. In de uitwerking van deze ambitie zal samen met de VNG nader bekeken worden of deze werkbaar is. Het SCP concludeert in haar recente publicatie «Als werk weinig opbrengt» dat Nederlandse gemeenten in hun beleid weinig specifieke aandacht besteden aan werkende armen en niet goed weten hoe ze deze groep moeten bereiken.9 Om de doelgroep werkende armen (inclusief hun kinderen) beter te bereiken, willen gemeenten samen met het Rijk, SER en Kinderombudsman aan de slag. Gemeenten zijn bij het bereiken van de doelgroep werkende armen ook deels afhankelijk van gegevens en samenwerking met derden zoals werkgevers en de Belastingdienst.

Ik ben met de VNG en gemeenten in gesprek over hoe we de voortgang het beste kunnen meten, zodanig dat de uitvoeringslast van de monitoring voor gemeenten beperkt is. Ik denk er aan om aan te sluiten bij de bestaande benchmark armoede en schulden of om gebruik te maken van periodieke uitvragen zoals bij de tussentijdse evaluatie inzet extra middelen voor kinderen in armoede. Ook ben ik in gesprek met de VNG en Divosa over de invulling van een landelijke ondersteuningsproject voor gemeenten, en over de vraag of het ontsluiten van gegevens – en zo ja welke gegevens – van het CBS en/of andere partijen zoals het SCP, CPB en de Belastingdienst voor gemeenten behulpzaam kan zijn om beter zicht te krijgen op hun potentiële doelgroep.

2. Inzet op daling van het aantal huishoudens met kinderen met een laag inkomen

Inzet: Het aantal huishoudens met kinderen dat te maken heeft met een laag inkomen laat de komende jaren een dalende trend zien.

In Nederland groeit ongeveer 1 op de 9 kinderen op in armoede. Volgens cijfers van het CBS op basis van gegevens uit 2017 hebben 599.000 huishoudens een risico op armoede. 277.000 kinderen hebben kans op armoede. Dit is 8,5 procent van alle kinderen in Nederland.10 Volgens cijfers van het SCP over 2016 leven 660.000 personen (4,0 procent) in armoede. Zij hebben onvoldoende middelen om in hun basisbehoeften te voldoen. Als we ook kijken naar het kunnen bekostigen van sociale participatie zijn dat volgens het SCP 980.000 personen. 280.000 kinderen tot 18 jaar groeien op in een huishouden met een risico op armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Dit is 8,8 procent van alle kinderen. Het percentage neemt af naarmate de kinderen ouder worden. Van de kinderen en jongeren in de middelbare schoolleeftijd is iets meer dan 7 procent arm.11

De cijfers van het CBS en SCP laten een daling zien van het aantal huishoudens met een risico op armoede sinds 2014. De ambitie is om deze daling verder door te zetten, zodat er steeds minder kinderen opgroeien in een gezin met een risico op armoede.

Het kabinet probeert via verschillende manieren armoede binnen gezinnen terug te dringen. Zo gaan de algemene heffingskorting en de arbeidskorting omhoog en de belastingtarieven omlaag. Verder verhoogt het kabinet de zorgtoeslag voor paren, de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag. De «afbouwpaden» van het kindgebonden budget en de huurtoeslag worden verder aangepast, zodat de «marginale druk» omlaag gaat. Dat betekent dat het besteedbaar inkomen van de ouders met een laag inkomen omhoog gaat, en werk en meer uren werk lonender wordt. Er is ook speciale aandacht voor de arbeidsparticipatie van vrouwen. Dit uit zich onder andere in een investering van € 248 miljoen in de kinderopvangtoeslag en een uitbreiding van het geboorteverlof voor partners naar zes weken in 2020. Verder zal de prevalentie van deeltijdwerk – circa 75% van de vrouwen werkt in deeltijd – in Nederland onderzocht worden in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Deeltijdwerk.12 Dit acht het kabinet heel belangrijk omdat werk immers de beste weg uit de armoede is. De verhoging van de algemene heffingskorting heeft ook tot gevolg dat huishoudens met een bijstandsuitkering een hogere uitkering ontvangen door middel van de netto-netto koppeling. En waar werkende gezinnen met kinderen profiteren van een hogere kinderopvangtoeslag, profiteren alle gezinnen met kinderen van een hogere kinderbijslag. Daarnaast zet het kabinet in op het begeleiden van mensen uit de bijstand naar werk. Hier ligt vooral een belangrijke taak voor gemeenten. Met de brede schuldenaanpak wil het kabinet verder problematische schulden terugdringen en zoveel mogelijk voorkomen.13

De SER geeft in zijn advies «opgroeien zonder armoede» aan dat hij verbeterpunten ziet in het toeslagenstelsel om armoede onder kinderen tegen te gaan. Het bereik en gebruik van toeslagen is volgens de SER nog niet optimaal. Ook de VNG heeft in een Bestuurlijk Overleg op 21 februari 2019 aandacht gevraagd voor het toeslagenstelsel en de complexiteit van het systeem. Ook hebben VNG en gemeenten aangegeven dat er gewerkt kan worden aan verbeterpunten in het toeslagenstelsel, zoals het niet-gebruik van toeslagen. Op dit moment loopt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar het toeslagenstelsel. Dit onderzoek zal het stelsel van toeslagen goed tegen het licht houden en tot beleidsaanbevelingen leiden om dit systeem te verbeteren. SZW en VNG zullen over de (eerste) uitkomsten van het IBO met elkaar in gesprek gaan.

3. Periodiek inzicht kansarmoede onder kinderen

Inzet: Er komt periodiek kwalitatief inzicht in de brede kansarmoede onder kinderen

Kansrijk opgroeien behelst meer dan opgroeien met voldoende financiële middelen. Kansrijk opgroeien is opgroeien in een gezonde, veilige en kansrijke leefomgeving. In een gezin met een laag inkomen spelen vaak meerdere problemen tegelijkertijd, zoals op het gebied van opleiding, gezondheid en veiligheid, werkloosheid, schulden, psychische problemen, maatschappelijk isolement ouders en laaggeletterdheid. Periodiek wil het kabinet dan ook via een enquête meer kwalitatief inzicht verkrijgen in het bredere plaatje van kansarmoede onder kinderen. Wat kan het betekenen voor kinderen om in armoede te leven? Op welke domeinen worden er belemmeringen gevoeld? Welke acties kunnen de departementen en andere partijen nemen om deze belemmeringen weg te nemen? Het kabinet gaat over de uitkomsten intern het gesprek aan met de betrokken bewindspersonen en extern met de VNG en andere relevante partijen.

Het kabinet en gemeenten zetten zich ook breder in om de leefsituatie van kinderen en ouders te verbeteren en hiermee ook de kansen op de overdracht van armoede van ouders op kinderen in te dammen. Met diverse actieprogramma’s wordt ingezet op de verschillende domeinen waarin kinderen die opgroeien in armoede kunnen achterblijven bij hun leeftijdsgenoten. Dergelijke programma’s en initiatieven zijn niet specifiek op kinderen in armoede gericht, maar kunnen wel bijdragen aan de situatie van kinderen in armoede. Voorbeelden zijn het programma Tel mee met Taal, een programma gericht op bestrijding van laaggeletterdheid van ouders en bevordering van leesvaardigheden en leesplezier van kinderen14; Het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, dat streeft naar een continue verbeterde uitvoeringspraktijk met een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren (18–27 jaar) in Nederland tot gevolg en het voorkomen van nieuwe dak- en thuisloze jongeren15; Kansrijke Start, een programma gericht op het bereiken van een goede start tijdens de eerste 1.000 dagen van kinderen in een kwetsbare positie16; Zorg voor de Jeugd, een programma met als hoofddoel de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering merkbaar en meetbaar steeds beter te maken voor kinderen, jongeren en gezinnen, zodat ze op tijd passende hulp ontvangen17; en de Gelijke Kansen Alliantie, een beweging die zich inzet voor het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs.18 Zie hierover ook de TK brief «Bevordering kansengelijkheid in het onderwijs» die 13 maart jl. verzonden is. In het kader van gelijke kansen in het onderwijs biedt de Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media gerichte ondersteuning aan scholen zodat zij in samenspraak met ouders, leerlingen en gemeenten werkwijzen ontwikkelen die hen in staat stellen armoede te signaleren en er beter mee om te gaan. Verspreid over het land zetten scholen diverse acties in om de armoede, waar ze dagelijks mee te maken hebben, aan te pakken. Hiervan is veel niet gestructureerd en nog niet in algemeen bruikbare vorm gegoten. De ontwikkelde werkwijzen, die niet moeten leiden tot extra belasting van scholen, worden dit schooljaar toegepast op enkele scholen en geëvalueerd zodat we weten wat werkt voor wie in welke situatie. Hierover wordt een handreiking opgesteld die in februari 2020 gereed zal zijn en landelijk wordt verspreid. Daarnaast bundelen we reeds bestaande goede aanpakken van scholen in een handzaam boekje en verspreiden dat voor de zomer ter inspiratie van anderen.

Mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen zijn veel vaker langdurig arm dan niet-laaggeletterden. Armoede en laaggeletterdheid gaan hand in hand: laaggeletterdheid is vaak een belemmering om zelfredzaam te zijn en armoede vergroot de kans op laaggeletterdheid (Ecbo en ROA, 2016).

Kinderen die opgroeien in gezinnen met laaggeletterde ouders presteren op school minder goed op het gebied van taal dan kinderen die opgroeien in hoog geletterde gezinnen. Deze kinderen hebben ook een hoger risico om later in een lagere sociaaleconomische positie te verkeren. Het kabinet wil dan ook de komende jaren met de bewindspersonen van SZW, OCW, BZK en VWS via het programma Tel Mee met Taal inzetten op het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid. De komende jaren wordt via Tel Mee met Taal extra geïnvesteerd in het ondersteunen van een educatieve thuisomgeving en het vergroten van leesplezier onder kinderen. Dit heeft het kabinet doen besluiten om de vrijgekomen € 4 miljoen van de subsidieregeling kansen voor alle kinderen vanaf 2020 in te zetten voor het programma Tel Mee met Taal dat tot en met 2024 loopt.

Vooral gemeenten spelen een belangrijke rol in het integraal bestrijden van armoede onder kinderen. Zij kunnen immers goed inspelen op de lokale situatie en specifieke problematiek binnen een gezin. In de brief van 21 november 2018 «tussentijdse evaluatie inzet extra middelen voor kinderen in armoede» heeft het kabinet aangegeven gemeenten hier verder bij te ondersteunen o.a. door de nieuwe bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de VNG.19 De Kinderombudsman heeft aangegeven graag een bijdrage te leveren aan een handreiking voor gemeenten hoe zij armoede onder kinderen integraal tegen kunnen gaan. Het kabinet vindt dit een mooie suggestie en is met de VNG, Divosa en de Kinderombudsman in gesprek hoe de ondersteuning van gemeenten vorm kan worden gegeven.

4. In beeld brengen goede voorbeelden aanpak armoede onder kinderen

Inzet: Periodiek een kwalitatief overzicht bieden van goede voorbeelden en initiatieven van gemeenten en andere lokale en nationale organisaties gericht op het voorkomen van armoede onder kinderen en de negatieve gevolgen daarvan voor kinderen.

Het kabinet vindt het van belang dat er in het tweejaarlijkse beeld over kinderen in armoede ook aandacht is voor de beschrijving van beleid en goede voorbeelden. Goede voorbeelden van gemeentelijk beleid en andere lokale en landelijke partijen. Laten we van elkaar leren en elkaar inspireren over de aanpak van armoede onder kinderen! De alliantie kinderarmoede van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, de Missing Chapter Foundation en Alles is gezondheid is hier een voorbeeld van. Met deze alliantie verbinden vele lokale partijen privaat en publiek zich aan het onderwerp kinderarmoede en geven zij aan welke bijdrage zij kunnen leveren om armoede onder kinderen tegen te gaan.

Caribisch Nederland

Uitgangspunt van het kabinet is om het verbeteren van bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland over de volle breedte aan te pakken. Dat geldt ook voor kinderen. Van de 100 miljoen euro die het kabinet in 2016 structureel beschikbaar heeft gesteld voor kinderen die opgroeien in armoede, is jaarlijks 1 miljoen euro bestemd voor kinderen in Caribisch Nederland. Dit geld is bestemd voor concrete voorzieningen in natura, zodat deze kinderen mee kunnen doen op sociaal vlak en op het gebied van cultuur en sport en school. De middelen komen via de Subsidieregeling kansen voor alle kinderen 2017 direct in natura bij kinderen terecht van ouders met een laag inkomen en uit gezinnen met een laag besteedbaar inkomen, bijvoorbeeld door schulden.

Van 29 april tot en met 13 mei kunnen maatschappelijke organisaties in Caribisch Nederland hun plannen voor het derde tijdvak van de regeling indienen, bijvoorbeeld voor het aanbieden van gezond eten of naschoolse activiteiten voor kinderen waarvan de ouders dat niet zelf kunnen betalen.

Ik vind het van belang dat kinderen die opgroeien in armoede meer kansen krijgen om mee te doen. Daarom wil ik de armoedeproblematiek in Caribisch Nederland op een meer integrale en structurele wijze aanpakken in plaats van tijdelijke, kleinschalige projecten te subsidiëren. Om die reden ben ik, zoals ik u op 21 november 201820 heb laten weten, voornemens om vanaf 2020 het Caribisch Nederlandse deel van de Subsidieregeling kansen voor alle kinderen in te bedden in het programma BES(t) 4 kids. Het programma BES(t) 4 kids is gericht op het verbeteren van de kwaliteit en (financiële) toegankelijkheid van de kinderopvang (voor en naschoolse voorzieningen) op de BES-eilanden. Bijzondere aandacht is er voor de betaalbaarheid van deze voorzieningen voor ouders waarvan kinderen in armoede leven. Door het aanbieden van naschoolse activiteiten en maaltijden via het programma BES(t) 4 kids, kunnen verstrekkingen die nu worden gefinancierd vanuit de Subsidieregeling kansen voor alle kinderen op structurele en integrale wijze worden gefinancierd en georganiseerd. Daarmee blijven de financiële middelen structureel beschikbaar voor kinderen die in Caribisch Nederland opgroeien.

Vervolgstappen

Samen met de VNG en gemeenten zal het kabinet bovengenoemde ambities op het gebied van kinderarmoede de komende tijd verder uitwerken. Hierover zal het kabinet uw Kamer deze zomer informeren. Het streven is om in 2021 kinderarmoede in Nederland zowel kwalitatief als kwantitatief breed in beeld te hebben, zodat we er samen gericht aan kunnen werken dat alle kinderen in Nederland zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het periodieke inzicht is ook aanleiding voor Rijk, gemeenten en maatschappelijke partijen om hier vanuit hun verantwoordelijkheden mee aan de slag te gaan. Zoals de SER en Kinderombudsman benoemen, zijn er verbeterslagen noodzakelijk voor beide overheden. VNG en SZW zullen met elkaar in gesprek blijven over de structurele oorzaken en knelpunten op basis van de lokale uitvoeringspraktijk.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstuk 24 515, nr. 391; Kamerstuk 24 515, nr. 405; Kamerstuk 34 775 D

X Noot
2

Kamerstuk 24 515, nr. 455

X Noot
3

Kamerstuk 24 515, nr. 430

X Noot
4

Kamerstuk 24 515, nr. 380/ hernieuwde afspraken: Kamerstuk 24 515, nr. 455

X Noot
5

Kamerstuk 24 515, nr. 430

X Noot
6

Kamerstuk 24 515, nr. 430

X Noot
7

Kamerstuk 24 515, nr. 455

X Noot
8

Kamerstuk 24 515, nr. 483

X Noot
9

«Als werk weinig opbrengt; Werkende armen in vijf Europese landen en twintig Nederlandse gemeenten», SCP (2018)

X Noot
10

Het CBS baseert de lage-inkomensgrens op het bijstandsbedrag voor een alleenstaande in 1979 toen dit op het hoogste niveau ooit lag. Deze grens wordt elk jaar gecorrigeerd voor inflatie. Voor 2017 betreft dit voorlopige cijfers.

X Noot
11

Het SCP maakt een basisbehoefte begroting en een niet-veel-maar-toereikend begroting. Hierbij bestaat de basisbehoeftebegroting uit een mandje met onvermijdbare uitgaven en bestaat niet-veel-maar-toereikend begroting uit hetzelfde mandje, maar met extra posten voor sociale participatie.

X Noot
12

Kamerstukken 29 544 en 34 231, nr. 853

X Noot
13

Kamerstuk 24 515, nr. 410

X Noot
14

Kamerstuk 28 760, nr.69/ Kamerstuk 28 760, nr. 70

X Noot
15

Kamerstuk 29 325, nr. 97

X Noot
16

Kamerstuk 32 279, nr. 124

X Noot
17

Kamerstuk 34 880, nr 12

X Noot
18

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 143

X Noot
19

Kamerstuk 24 515, nr. 455

X Noot
20

Kamerstuk 24 515, nr. 455

Naar boven