22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1348 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2012

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij 8 fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Herziening richtlijn erkenning beroepskwalificaties

Fiche 2: Mededeling visie voor passagiersrechten (Kamerstuk 22 112, nr. 1349)

Fiche 3: Verordeningen Pericles 2020 programma (Kamerstuk 22 112, nr. 1350)

Fiche 4: Verordening voortzetting Hercules-programma (Kamerstuk 22 112, nr. 1351)

Fiche 5: Mededeling SESAR (technologische pijler van het gemeenschappelijk Europees luchtruim) (Kamerstuk 22 112, nr. 1352)

Fiche 6: Verordening Europees statistisch programma 2013–2017 (Kamerstuk 22 112, nr. 1353)

Fiche 7: Besluit ITER programma 2014–2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 1354)

Fiche 8: Mededeling «kansen voor jongeren»- initiatief (Kamerstuk 22 112, nr. 1355)

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen

Fiche Herziening richtlijn erkenning beroepskwalificaties

1. Algemene gegevens

Titel voorstel: Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de Verordening betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt

Datum Commissiedocument: 19 december 2011

Nr. Commissiedocument: COM(2011) 883

Behandelingstraject Raad: Het voorstel voor de herziening van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties zal worden behandeld in de Raad voor Concurrentievermogen. Een datum is nog niet bekend, waarschijnlijk eind 2012.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

a) Rechtsbasis

Artikel 46, 53, 62 en 114 van het VWEU

b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement

Gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissingsrecht van het Europees Parlement

c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om volgens de voorschriften van de artikelen 3(2), 4a(7), 4b(2), 20, 21a(3), 24(4), 25(5), 26(2), 31(2), 31(7), 34(2), 34(4), 35(4), 38(1), 38(4), 40(1), 40(4), 44(2), 44(4), 46(4), 49a(3) en 49b(3) van de ontwerprichtlijn gedelegeerde handelingen vast te stellen, met name voor het vaststellen van de tarieven voor (delen van) erkenningsprocedures, de karakteristieken van de vereisten voor de beroepskaart, het toevoegen van medische specialismen aan annex V, de specificaties van een gemeenschappelijk opleidingskader en de modernisering van de minimum opleidingseisen voor de zeven beroepen1 waarvoor automatische erkenning geldt omdat deze op Europees niveau door de lidstaten zijn gecoördineerd.

De Raad en het Europees Parlement kunnen de bevoegdheid te allen tijde intrekken. Tegen gedelegeerde handelingen kan binnen twee maanden bezwaar worden aangetekend door het Europees Parlement of de Raad.

2. Samenvatting BNC-fiche

De Commissie doet een aantal voorstellen die beogen de richtlijn erkenning beroepskwalificaties (richtlijn 2005/36/EG) te moderniseren. De belangrijkste voorstellen zijn de invoering van de digitale Europese beroepskaart, de digitalisering van de erkenningsprocedures en de versterking van patiënten- en consumentenbelangen door de invoering van een alarmsysteem voor onbevoegde beroepsbeoefenaars en modernisering van de gemeenschappelijke opleidingseisen van de beroepen in onder meer de zorg waarvoor automatische erkenning bestaat. Daarnaast wil de Commissie in samenwerking met de lidstaten het instrument van reglementering rationaliseren door een screening en evaluatie van alle gereglementeerde beroepen in de Unie.

Nederland vindt het moderniseren van de richtlijn gerechtvaardigd aangezien deze richtlijn een belangrijk instrument is voor de werking van de interne markt. Omdat het gaat om mobiliteit van beroepsbeoefenaars tussen lidstaten is regelgeving op nationaal niveau niet voldoende. Voor Nederland staat voorop dat maatregelen op een effectieve en proportionele wijze moeten bijdragen aan de verbetering van de erkenningsprocedures. Dit betekent dat de voorstellen voor een aanzienlijk deel kunnen worden gesteund, bijvoorbeeld het gebruik van het Interne Markt Informatiesysteem (hierna: IMI) om digitale erkenningsprocedures mogelijk te maken, het voorstel om een digitale Europese beroepskaart hieraan te koppelen en de invoering van een alarmsysteem voor onbevoegde beroepsbeoefenaars.

Ondanks dat het herzieningsvoorstel veel goede elementen bevat heeft Nederland grote bezwaren waar het gaat om het vaststellen van gedelegeerde handelingen, met name die waarmee de Commissie de minimumopleidingseisen kan moderniseren voor de zeven (sectorale) beroepen waarvoor automatische erkenning geldt en die op Europees niveau zijn gecoördineerd. Ten aanzien van de proportionaliteit van het voorstel voor de digitale Europese beroepskaart is Nederland eveneens kritisch omdat het voorstel te ruim is gedefinieerd waardoor het uitbreiding van administratieve procedures in de hand werkt, met name als het gaat om mobiliteit vanuit beroepen die in Nederland niet zijn gereglementeerd.

Nederland heeft wel waardering voor het feit dat de Commissie de oproep in de Nederlandse kabinetsreactie op het Groenboek modernisering Richtlijn Erkenning Beroepskwalificaties ter harte heeft genomen om in samenwerking met de lidstaten het hoge aantal van 4 700 gereglementeerde beroepen in de Unie kritisch te evalueren en terug te dringen. Zo is meer dan een kwart van deze beroepen slechts in één lidstaat is gereglementeerd. Door per beroep te bezien of reglementering wel noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken kan tot een aanzienlijke reductie van de administratieve lastendruk gekomen worden, al blijft de keuze voor reglementering een afweging die lidstaten zelf moeten maken. Minder nodeloos gereglementeerde beroepen zal bijdragen aan een verlaging van administratieve lasten, een flexibeler arbeidsmarkt en hogere economische groei.

3. Samenvatting voorstel

– Inhoud voorstel

De herziening van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties is door de Commissie aangemerkt als één van de prioriteiten van de Single Market Act (COM(2011) 206/4; BNC-fiche, kamerstuk 22 112, nr. 1170)

De belangrijkste maatregelen in dit herzieningsvoorstel zijn:

  • De invoering van een digitale Europese beroepskaart, gekoppeld aan IMI.

  • Aanpassing van de algemene regelgeving voor vestiging in een andere lidstaat of voor tijdelijke dienstverrichting o.a. door de verplichting voor de lidstaten om compenserende maatregelen beter te rechtvaardigen en de organisatie van bekwaamheidsproeven te verbeteren.

  • Modernisering van het systeem van automatische erkenning voor de zogeheten «sectorale beroepen» te weten arts, tandarts, dierenarts, verpleegkundige, verloskundige, apotheker en architect via gedelegeerde handelingen.

  • Invoering van het concept van deelerkenning dat via jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is ontstaan.

  • Versterking van de patiëntveiligheid door invoering van een taaltoets.

  • Invoering van een alarmsysteem voor onbevoegde beroepsbeoefenaars.

  • Invoering van de benodigde wettelijke voorwaarden om het gebruik van digitale erkenningsprocedures via het Interne Markt Informatiesysteem (IMI) verplicht te stellen.

  • Aftrap van een systematische analyse en evaluatie door Commissie en lidstaten van alle gereglementeerde beroepen in de Unie.

  • Invoering van een zogeheten «Gemeenschappelijke opleidingskader», een nieuw stelsel voor automatische erkenning voor gereglementeerde beroepen via onderlinge harmonisatie van toegangseisen tussen minimaal negen lidstaten.

– Impact assessment Commissie

Het impact assessment geeft een analyse van de problemen die de Commissie met dit herzieningsvoorstel wil oplossen en de mogelijke positieve en negatieve effecten van de voorgestelde maatregelen. De Commissie stelt steeds een aantal opties voor, weegt daarbij naar eigen inzicht de voor- en nadelen om tot een aanbevolen optie te komen. De Commissie heeft vooral de belangen van de beroepsbeoefenaar centraal gesteld. Daarnaast bevat het een aantal bijlagen, waaronder een lijst met beroepen die slechts in één lidstaat zijn gereglementeerd, een samenvatting van de publieke consultatie en het evaluatieverslag en een stroomschema van de digitale Europese beroepskaart. Tevens doet de commissie een voorschot op de kosten van de beroepskaart en geeft terloops aan dat voor lidstaten waar het beroep niet is gereglementeerd extra uitvoeringskosten te verwachten zijn.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid

Het voorstel heeft betrekking op de interne markt (artikel 4 tweede lid, sub a, VWEU juncto artikel 114 VWEU). Er is hier sprake van een gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. Het gaat om de aanpassing van een bestaande richtlijn. Dit kan het beste op het niveau van de Unie in samenwerking met de lidstaten worden gedaan.

b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Subsidiariteit: positief met kanttekening

Nederland beoordeelt de subsidiariteit van het voorstel positief, echter met kanttekening.

De vergroting van de mobiliteit van beroepsbeoefenaars en de versterking van de werking van de interne markt van de Unie kunnen het beste bereikt worden door voorstellen op niveau van de Unie. Echter, Nederland maakt een belangrijke kanttekening omdat met dit voorstel de Commissie de bevoegdheid krijgt om via gedelegeerde handelingen de minimumopleidingseisen aan te passen voor de zeven sectorale beroepen waarvoor het regime van automatische erkenning geldt. Dit is voor Nederland onacceptabel omdat hiermee de Commissie bevoegdheden zou krijgen op het terrein van de inrichting van het onderwijs die volgens het Verdrag voorbehouden zijn aan de lidstaten. Ook de bevoegdheid om via gedelegeerde handelingen de proportionaliteit van de tarieven voor erkenningsprocedures te beoordelen wenst Nederland niet over te dragen naar het niveau van de Unie.

Proportionaliteit: positief met kanttekening

Nederland beoordeelt de proportionaliteit van het voorstel positief, echter met kanttekeningen.

Nederland heeft grote bedenkingen bij de uitwerking van bepaalde onderdelen van het voorstel, in het bijzonder de werking van de digitale Europese beroepskaart voor niet-gereglementeerde beroepen. Met name de verplichting om de opgegeven werkervaring te controleren bij uitgaande mobiliteit, in het bijzonder vanuit beroepen die in Nederland niet gereglementeerd zijn, stuit op grote bezwaren van Nederland. De administratieve lasten die hiermee veroorzaakt worden kunnen aanzienlijk zijn, terwijl de toegang tot het beroep in de lidstaat van vestiging niet gegarandeerd is omdat de kwalificaties die via de digitale Europese beroepskaart worden aangeboden nog steeds ontoereikend kunnen zijn om aan de wettelijke vereisten in de lidstaat van vestiging te voldoen. Een digitale Europese beroepskaart is alleen zinvol voor beroepsbeoefenaars uit gereglementeerde beroepen met substantiële grensoverschrijdende mobiliteit. Daarom wenst het kabinet in te zetten op een digitale Europese beroepskaart voor een beperkt aantal beroepen, enkel en alleen, indien de branche daaraan behoefte heeft, er sprake is van substantiële grensoverschrijdende mobiliteit en het desbetreffende beroep in een groot aantal lidstaten is gereglementeerd. Ook bij een aantal andere voorgestelde maatregelen plaatst Nederland kanttekeningen bij de verhouding tussen doel en middel. Dat geldt voor het (te) grote aantal bepalingen voor gedelegeerde handelingen in het voorstel en voor de acceptatieplicht of weigeringsvoorwaarden voor lidstaten die niet deelnemen aan automatische erkenning voortvloeiend uit de gezamenlijke opleidingskaders.

c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

Nederland is van mening dat de Commissie te veel bepalingen voor gedelegeerde handelingen voorstelt. Het kabinet kan niet akkoord gaan met de voorstellen om via gedelegeerde handelingen de minimum opleidingseisen aan te passen voor de zeven sectorale beroepen waarvoor het regime van automatische erkenning geldt, daar dit taken betreft die zeer direct ingrijpen in de organisatie van de onderwijsstelsels van de lidstaten. Dergelijke ingrepen kunnen alleen met medewerking van de lidstaat worden genomen. Nederland zal daarom voorstellen om te kiezen voor uitvoeringshandelingen. Ook de bevoegdheid om via gedelegeerde handelingen de proportionaliteit van de tarieven voor erkenningsprocedures te beoordelen wenst Nederland niet over te dragen naar het niveau van de Unie. Vanwege deze redenen maakt Nederland een kritische kanttekening bij dit voorstel bij het oordeel over subsidiariteit, zie 4b. De overige voorstellen voor gedelegeerde handelingen vergen nadere bestudering voor het antwoord op de vraag of de Commissie op alle punten terecht voor delegatie heeft gekozen. Bij de onderhandelingen moet erop worden gelet dat waar nodig het Nederlandse belang in de afweging die bij de afzonderlijke handelingen moet worden gemaakt voldoende wordt bewaakt.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De Europese Commissie stelt voor in 2013 en 2014 een totaalbedrag van 725 000 euro te reserveren voor de ingebruikname van de Europese beroepskaart en de integratie van de beroepskaart in IMI. Deze uitgaven worden ingepast binnen de bestaande EU-begroting.

De herziening van de Richtlijn Erkenning Beroepskwalificaties maakt voor wat betreft de financiële aspecten vanaf 2014 integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. Nederland hecht eraan dat besprekingen over de richtlijn Erkenning Beroepskwalificaties niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de vormgeving van het programma zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden

De voorgestelde maatregelen kunnen vooral consequenties hebben voor de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de erkenningsprocedures waarmee toegang tot het beroep kan worden verkregen. Door het gebruik van het IMI-systeem is het mogelijk dat de uitvoeringskosten dalen, immers een digitale aanvraag en behandeling kan een aantrekkelijke besparing opleveren. Bovendien is de digitale Europese beroepskaart – voor die beroepen waarvoor deze wordt geïntroduceerd – naar verwachting een handig hulpmiddel voor de binnenkomende beroepsbeoefenaar, omdat zijn beroepskwalificaties al gecontroleerd en gevalideerd zijn door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong. Echter, het omgekeerde is waar bij uitgaande mobiliteit: de Nederlandse autoriteit zal hier de kwalificaties en beroepservaring van haar burgers die in een andere lidstaat willen gaan werken moeten controleren en valideren, indien het beroep daar is gereglementeerd. Zeker wanneer aan beroepsbeoefenaars van in Nederland niet-gereglementeerde beroepen een beroepskaart moet worden uitgegeven zijn extra administratieve lasten voorzien.

Het Nederlands diplomaregister dat in 2012 van start gaat kan evenwel de mobiliteit bevorderen en administratieve lasten verlichten indien het diploma is opgenomen in het register. Het diplomaregister is een hulpmiddel en werkt faciliterend, maar het gebruik ervan is geen voorwaarde voor het gebruik van de beroepskaart via IMI omdat het niet een volledig dekkend register is. Diplomahouders kunnen via het diplomaregister een gecertificeerd digitaal bestand met hun diplomagegevens aanmaken en dit uploaden via het IMI-systeem. Hiermee wordt de internationale toepasbaarheid van het diplomaregister vergroot. Het controleren en valideren van beroepservaring valt buiten de reikwijdte van dit register.

Nog niet duidelijk is in hoeverre kosten voor het controleren en valideren van beroepskwalificaties mogen worden doorberekend aan de beroepsbeoefenaar omdat de Commissie de vaststelling van deze tarieven via gedelegeerde handelingen wil vaststellen. Nederland wenst al voor de aanvaarding van dit voorstel duidelijkheid te krijgen over deze aspecten, zodat de kosten voor de rijksoverheid op voorhand te bepalen zijn.

Budgettaire gevolgen voor de rijksoverheid worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

De Commissie beoogt met dit herzieningsvoorstel de werking van de interne markt van de Unie te versterken en zet in op vergemakkelijking voor beroepsbeoefenaars van de erkenning van hun beroepskwalificaties in andere lidstaten. De voorgestelde dereglementeringscampagne zal naar verwachting leiden tot een aanzienlijke vermindering van het aantal administratieve procedures. Nederland ziet dan ook grote voordelen van de voorgestelde evaluatie.

Door de modernisering van de erkenningsprocedures en het gebruik van het IMI-systeem kunnen de kosten van de erkenningsprocedures voor migrerende beroepsbeoefenaar dalen, met name indien het beroep in de lidstaat van oorsprong gereglementeerd is. Ook zal de beroepsbeoefenaar minder tijd kwijt zijn met het vergaren van de benodigde informatie en het vinden van de juiste instantie om een erkenningsaanvraag in te dienen. Echter, indien een beroepsbeoefenaar vertrekt vanuit een lidstaat waar een bepaald beroep niet is gereglementeerd naar een lidstaat waar dit wel het geval is, kan de aanvraag voor een beroepskaart een aanzienlijke lastenverzwaring betekenen. De Commissie veronderstelt dat de beroepsbeoefenaar minder erkenningsproblemen krijgt indien de bevoegde autoriteiten uit de lidstaat van oorsprong betrokken zijn.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Zoals onder 5 b) en c) vermeld, zal de evaluatie van alle gereglementeerde beroepen moeten leiden tot een aanzienlijke vermindering van de administratieve lastendruk. Volgens schattingen van de Europese Commissie zijn er op dit moment ongeveer 4 700 reglementeerde beroepen in de Unie. Dit is een buitengewoon hoog aantal. Ruim een kwart van alle gereglementeerde beroepen is slechts in één lidstaat gereglementeerd. Vereenvoudiging van het stelsel is daarom een belangrijk aspect van deze herziening.

Bovendien wenst de Europese Commissie intensiever gebruik te maken van digitale systemen, zoals het IMI. Ook dat kan bijdragen aan vermindering van de administratieve lasten voor overheden en beroepsbeoefenaars. Echter, de invoering van de digitale Europese beroepskaart zal naar verwachting leiden tot een verhoging van de administratieve lasten met name wanneer de beroepsbeoefenaar uit een niet-gereglementeerd beroep zo’n kaart aanvraagt. Afhankelijk van de wijze van invoering van de beroepskaart zullen de kosten tussen de 600 euro (in geval van een gereglementeerd beroep) en 1 100 euro per kaart komen te liggen indien er een volledige beoordeling van alle kwalificaties van de beroepsbeoefenaar noodzakelijk is. In dit laatste geval is de digitale Europese beroepskaart vergelijkbaar met een ervaringscertificaat, dat een soortgelijk kostenplaatje kent. Het aantal aanvragen door beroepsbeoefenaars uit niet-gereglementeerde beroepen is niet voorspelbaar omdat Nederland niet registreert hoe groot de uitgaande mobiliteit is vanuit niet-gereglementeerde beroepen naar beroepen die dat in de lidstaat van bestemming wel zijn. Ook is nog onduidelijk voor welke beroepen de beroepskaart gaat gelden. Daardoor is een schatting van de totale kosten niet mogelijk, al kan dit oplopen tot enkele miljoenen euro’s per jaar. De zwaardere eisen aan de motivatieplicht bij het voorschrijven van compenserende maatregelen aan inkomende beroepsbeoefenaren kan ook leiden tot een toename van administratieve lasten.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

De voorgestelde maatregelen zijn vervat in een richtlijn die door de lidstaten moet worden geïmplementeerd. Bekeken zal dus moeten worden hoe deze in het bestaande kader kunnen worden ingepast. Implementatie hiervan zal in elk geval moeten plaatsvinden in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties en de sectorale wetgeving voor de zeven beroepen waarvoor het systeem van automatische erkenning bestaat. Eventueel moeten ook bestaande (uitvoerings)regelingen worden aangepast.

De huidige richtlijn kent in artikel 7 al de toepassing van de lex silencio positivo, echter deze wijkt af van de gangbare procedure van afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het voorstel wordt de positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen ook voorgesteld bij uitgifte van de beroepskaart. Door het gebruik van digitale procedures zal de beroepsbeoefenaar wellicht eenvoudiger kunnen aantonen wanneer een bevoegde autoriteit in de ontvangende lidstaat zich niet houdt aan de voorgeschreven reactietermijn waarbinnen moet worden aangegeven of de aangeboden kwalificaties toegang geven of niet, of in geval van een geconstateerd wezenlijk verschil er compenserende maatregelen worden opgelegd. Het voorstel is echter nog niet duidelijk over het moment waarop de behandeltermijn van de erkenningsaanvraag ingaat. Nederland is van mening dat de erkenningsprocedure start zodra de lidstaat van bestemming de erkenningsaanvraag heeft ontvangen. Afhankelijk van de uiteindelijke invulling van deze bepalingen dient bezien te worden hoe de relatie met de Awb dient te worden uitgewerkt.

Het huidige voorstel hanteert korte termijnen (soms slechts één of twee weken reactietijd), bijvoorbeeld voor de beoordeling van beroepskwalificaties, maar ook voor het behandelen van aanvragen van de Europese beroepskaart. Alhoewel een snelle erkenning natuurlijk positief is voor de beroepsbeoefenaar, is het niet wenselijk dat de snelheid ten koste gaat van een zorgvuldige beoordeling en behandeling van de erkenningsaanvraag. Daarom zal Nederland inzetten op verruiming van sommige termijnen, die de Commissie voorstelt.

Opschorting van de termijnen moet in uitzonderlijke gevallen mogelijk blijven. Daarom zijn er minimum kwaliteitsafspraken nodig om administratieve samenwerking te laten slagen zoals een mediation procedure indien de bevoegde autoriteiten onderling zodanig van mening verschillen dat de erkenningsprocedure hierdoor strandt.

De richtlijn erkenning beroepskwalificaties heeft veel raakvlakken met de Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG). Een aantal zaken sluiten op elkaar aan of hangen samen. In het belang van coherente wetgeving, zal bij de implementatie van de uiteindelijke richtlijn goed gekeken dienen te worden naar de samenhang tussen de Dienstenwet en de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

De invoering van het waarschuwingssysteem verschilt bijvoorbeeld op enkele onderdelen van het al bestaande waarschuwingssysteem onder de Dienstenrichtlijn. Dit is onwenselijk. Nederland zal inzetten op een uniform waarschuwingssysteem, zodat de implementatie hiervan kan aansluiten bij het waarschuwingsmechanisme uit de Dienstenwet.

b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Artikel 3 van het herzieningsvoorstel noemt een implementatietermijn van 2 jaar. Nederland acht deze termijn ambitieus omdat de implementatie van de huidige richtlijn 2005/36/EG in de meeste lidstaten trager verliep dan verwacht. Dat neemt niet weg dat een snelle implementatie wenselijk is vanwege de positieve effecten op de werking van de interne markt.

c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

In art. 60 van de huidige richtlijn is reeds voorzien in een evaluatiebepaling. Hiermee hebben lidstaten de plicht om aan de Commissie om de twee jaar een verslag over de toepassing van het ingevoerde stelsel voor te leggen. Op 23 april 2010 heeft de Kamer een afschrift van dit verslag ontvangen als bijlage bij 32 123 XIV, nr. 197. Daarnaast rapporteert de Commissie om de vijf jaar over de toepassing van de richtlijn. Dit artikel blijft ongewijzigd, maar artikel 59 geeft wel nadere rapportageverplichtingen in het kader van de screening en evaluatie van het gebruik van het instrument van reglementering. Er is geen horizonbepaling voorzien.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid

Aangezien het een herziening van een bestaande richtlijn is, kan in veel gevallen worden aangesloten bij de al bestaande structuren. De bevoegde autoriteiten zullen verplicht gebruik gaan maken van het IMI. Dit vergt aanpassing afhankelijk van het werkproces waarbij voorlichting en begeleiding kan helpen bij deze overstap naar digitale procedures, ondersteund door IMI.

Ook de invoering van de digitale Europese beroepskaart – voor die beroepen waarvoor deze gaat gelden – vergt aanzienlijke aanpassing van de werkprocessen. Nederlandse bevoegde autoriteiten zullen de beroepservaring moeten gaan verifiëren van Nederlandse beroepsbeoefenaars die in een andere lidstaat hun beroep willen uitoefenen indien het beroep daar is gereglementeerd. Deze verificatie sluit goed aan op hun huidige taak om Nederlandse beroepsbeoefenaars voor de Nederlandse markt te beoordelen. Daarnaast zullen zij de beroepskaart van beroepsbeoefenaars uit andere lidstaten moeten erkennen indien zij tijdelijk diensten willen verrichten of zich wensen te vestigen. Omdat deze beroepskwalificaties in de meeste gevallen al door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong zijn geverifieerd, zal deze erkenningsprocedure eenvoudiger zijn dan in de huidige situatie.

Volgens het voorstel moet een bevoegde autoriteit worden aangewezen voor het verstrekken van een beroepskaart. Een verificatie van de werkervaring indien deze is vereist door de ontvangende lidstaat is voor Nederland echter niet mogelijk. Tijdens de onderhandelingen zal Nederland ervoor pleiten dat een dergelijke beoordeling niet van een lidstaat verwacht mag worden indien deze het beroep niet heeft gereglementeerd.

b) Handhaafbaarheid

Met de komst van de digitale Europese beroepskaart wordt het voor ontvangende lidstaten eenvoudiger om de geldigheid van de beroepskwalificaties te controleren.

De belangrijkste wijziging op het terrein van handhaafbaarheid is echter de introductie van een alarmsysteem. Hiermee kan een bevoegde autoriteit andere lidstaten gemakkelijker waarschuwen indien een beroepsbeoefenaar een schorsing, beroepsbeperking of -ontzegging heeft. De uitwerking van dit alarmsysteem is echter niet eenvoudig. De Nederlandse wetgeving staat bijvoorbeeld niet toe dat strafrechtelijke gegevens direct aan derden worden verstrekt. Het verstrekken van strafrechtelijke informatie kan alleen via de Verklaring Omtrent Gedrag (hierna VOG), zoals dit nu ook al gebeurt via het IMI onder de Dienstenwet. Het gebruiken van de VOG is echter niet voldoende omdat bij beroepsbeperkingen en ontzeggingen voor beroepsbeoefenaars het vaak gaat om tuchtrechtelijke sancties. Bovendien kennen maar weinig lidstaten de VOG-systematiek. Daarnaast wordt er per lidstaat verschillend gedacht over welke overtreding of handeling wel of niet als strafbaar wordt aangemerkt en of dit tot een ontzegging of beperking leidt. Nader moet worden bezien hoe dit alarmsysteem moet worden vormgegeven. Hierbij is het wenselijk aansluiting te zoeken bij de ervaringen met de toepassing van het waarschuwingsysteem in de Dienstenwet. Nederland acht het van grote waarde dat dit alarmsysteem van toepassing is op beroepen waarin met kwetsbare groepen wordt gewerkt of waarbij de openbare orde of veiligheid in het geding kan zijn.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen

9. Nederlandse positie

Positie op hoofdlijnen

Zoals ook aangegeven in de Kabinetsreactie op het Groenboek, tevens aangeboden aan het Parlement (Brief van 2 september 2011, TK 2010/11, 22 112, nr. 1213), verwelkomt Nederland het voorstel van de Europese Commissie om de Richtlijn Erkenning Beroepskwalificaties te herzien en te moderniseren. De evaluatie die de Commissie heeft uitgevoerd heeft bevestigd dat de werking van de richtlijn in de Unie niet optimaal is. Veel beroepsbeoefenaars kregen te maken met een moeizame erkenning van hun beroepskwalificaties, de grootste belemmering om grensoverschrijdend activiteiten te ontplooien. Vooral voor beroepsbeoefenaars biedt herziening van de richtlijn vereenvoudigde mogelijkheden om in andere lidstaten hun beroep uit te oefenen. Nederland steunt het verplicht stellen van IMI (het Interne Markt Informatiesysteem waarmee bevoegde autoriteiten van de lidstaten elkaar gemakkelijk kunnen vinden en communiceren), het digitaliseren en standaardiseren van de erkenningsprocedures, de invoering van een alarmsysteem voor onbevoegde beroepsbeoefenaars en de invoering van een taaltoets voor beroepsbeoefenaars in de zorg. Nederland kan daarom veel van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie ondersteunen. Nederland is verheugd over het feit dat de Commissie de oproep van Nederland ter harte heeft genomen om de beroepskaart in digitale vorm voor te stellen en deze te koppelen aan het IMI-syteem en eveneens de wens om een dereglementeringscampagne op te starten om het gebruik van reglementering te rationaliseren, in acht genomen dat dit de bevoegdheid van lidstaten tot reglementering niet aantast. Dat neemt niet weg dat er een aantal voorstellen zijn waar Nederland niet mee akkoord kan gaan. Hieronder wordt nader ingegaan op de gedane voorstellen.

Interne Markt Informatiesysteem

Veel beroepsbeoefenaars ervaren de procedures onder de richtlijn erkenning beroepskwalificaties als traag en bureaucratisch. Naar verwachting kunnen procedures worden vergemakkelijkt en versneld door procedures en formulieren te digitaliseren en te standaardiseren. Het is in dit kader bemoedigend om te zien dat de Commissie naar de wens van Nederland het gebruik van het Interne Markt Informatiesysteem (IMI) onder de richtlijn erkenning beroepskwalificaties door bevoegde autoriteiten verplicht wil stellen. Dit IMI-systeem is een digitaal netwerk dat de administratieve samenwerking tussen overheden op het gebied van de interne markt mogelijk maakt waardoor erkenningsaanvragen digitaal kunnen verlopen. In het kader van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties wordt al gedurende twee jaar naar tevredenheid op informele wijze gebruik gemaakt van het systeem. Onder de dienstenrichtlijn is het gebruik van het IMI reeds verplichtend voorgeschreven. Tegelijk stelt het online behandelen van erkenningsaanvragen eisen aan de kwaliteit van de e-overheid, zeker indien in geval van beroepen waarvoor de beroepskaart gaat gelden. Voorop staat voor Nederland dat authenticiteit van documenten gegarandeerd moet kunnen worden en dat fraude effectief bestreden moet kunnen worden. Als dat in sommige lidstaten papieren (gewaarmerkte) kopieën van diploma’s vergt, dan moet het mogelijk blijven die op te vragen.

Betere informatievoorziening

Ook is het positief dat de Commissie voorstellen doet om de informatievoorziening aan burgers en beroepsbeoefenaars te verbeteren. Op dit moment is het voor beroepsbeoefenaars die hun beroep willen uitoefenen in een andere lidstaat soms bijzonder lastig om te ontdekken of het beroep aldaar wel of niet gereglementeerd is en tot welke bevoegde autoriteit hij zich dient te wenden. Er zijn zelfs lidstaten waar dit per provincie of stad kan verschillen. Is eenmaal de toegang tot het beroep verkregen, dan is het nogal eens de vraag aan welke overige nationale of lokale wet- en regelgeving voldaan moet worden bij de daadwerkelijke uitoefening van het beroep. Het is daarom van belang dat de beroepsbeoefenaar vooraf eenduidige informatie krijgt over de aan hem gestelde eisen.

De Commissie stelt daarom voor om aansluiting te zoeken bij de digitale één-loketten (points of single contact), zoals gecreëerd onder de Dienstenrichtlijn. In Nederland is een dergelijk één-loket operationeel ondergebracht bij het bestaande portaal www.antwoordvoorbedrijven.nl. Ondernemers kunnen hier informatie verkrijgen over Nederlandse wet- en regelgeving, en kunnen onder procedures en formaliteiten zoals het aanvragen van vergunningen die onder de Dienstenrichtlijn vallen geheel elektronisch afwikkelen via dit één-loket. Vanwege de diverse raakvlakken en samenhang van de dienstenrichtlijn met de richtlijn erkenning beroepskwalificaties, is de keuze voor het één-loket als informatiepunt begrijpelijk en aan te moedigen. Echter, behalve op het niveau van ondernemingen dienen ook beroepsbeoefenaars en burgers geïnformeerd te worden over de geldende beroepsvereisten. Onder de huidige richtlijn erkenning beroepskwalificaties zijn zogeheten nationale contactpunten opgericht. In Nederland is dat ondergebracht bij de Nuffic in samenwerking met SBB2. Tijdens de onderhandelingen moet worden bezien hoe de informatievoorziening aan ondernemingen, burgers en beroepsbeoefenaars praktisch vorm zal worden gegeven, zodanig dat dit optimaal aansluit bij de Nederlandse situatie.

Digitale Europese Beroepskaart

Procedures kunnen ook vereenvoudigd worden door betere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten. Het kan bijvoorbeeld lastig zijn voor een bevoegde autoriteit om te beoordelen wat het niveau is van een bepaalde opleiding omdat de verstrekte documenten daar geen uitsluitsel over geven. In andere gevallen kunnen er grote verschillen bestaan tussen opleidingen binnen een lidstaat, zodat de erkenningsaanvragen uit die lidstaat soms wel en soms niet gehonoreerd kunnen worden. De Commissie denkt deze problemen op te lossen door de introductie van een digitale Europese beroepskaart. Beroepsbeoefenaars kunnen voortaan bij hun nationale bevoegde autoriteit hun aanvraag tot erkenning indienen. Naar verwachting zullen beroepsbeoefenaars een Nederlandse autoriteit eenvoudiger kunnen vinden dan de desbetreffende autoriteit in het buitenland, omdat zij geregistreerd staan bij de Nederlandse bevoegde autoriteit indien zij een gereglementeerd beroep uitoefenen. Bovendien is de Nederlandse bevoegde autoriteit goed op de hoogte van het Nederlandse onderwijssysteem, en, niet onbelangrijk, kan de beroepsbeoefenaar de aanvraag in het Nederlands indienen. Nederland ziet daardoor op zich wel voordelen van een Europese beroepskaart, in het bijzonder voor beroepen die in een groot aantal Europese lidstaten zijn gereglementeerd.

In de kabinetsreactie op het Groenboek heeft Nederland vijf voorwaarden genoemd waar een eventuele beroepskaart aan dient te voldoen:

  • Het dient te gaan om een digitale oplossing in plaats van een papieren kaart;

  • De kaart dient vrijwillig te zijn.

  • De kaart dient de duur van de aanvraag- en erkenningsprocedure aanzienlijk te verkorten;

  • Invoering van de kaart dient per beroepsgroep te geschieden, voorafgegaan door een pilot, waarin de voordelen van de kaart onderzocht kunnen worden.

  • Invoering van de kaart mag niet leiden tot hogere uitvoeringslasten indien een bepaald beroep in een bepaalde lidstaat niet is gereglementeerd.

Ten tijde van het Groenboek was het concept van de beroepskaart nog rudimentair en onvoldoende uitgewerkt, om tot een oordeel te komen ten aanzien van de beroepskaart. Gelukkig heeft de Commissie op aandringen van o.a. Nederland het idee van een fysieke (chip)kaart verlaten. Dit laat onverlet dat er voor Nederland ook nu nog veel vragen en zorgpunten overblijven.

Zo zijn de voordelen van een digitale Europese beroepskaart nog steeds beperkt indien een bepaald beroep in de lidstaat van oorsprong niet is gereglementeerd. De lidstaat van oorsprong heeft immers geen afwegingskader, waaraan de ervaring en beroepsopleiding van de beroepsbeoefenaar kan worden beoordeeld. Dat betekent dat de lidstaat van bestemming die het desbetreffende beroep heeft gereglementeerd, te maken krijgt met informatie over werkervaring die niet gecontroleerd kon worden waardoor ook de opleidingskwaliteit van de beroepsbeoefenaar betwijfeld zou kunnen worden. Dat zou het vertrouwen in het systeem van beroepskaarten kunnen ondermijnen. Daar komt bij dat op deze wijze een deel van de administratieve lasten van de lidstaat van bestemming naar de lidstaat van oorsprong wordt overgeheveld. Dit is onwenselijk, omdat juist de lidstaat van bestemming profiteert van de geschoolde beroepsbeoefenaar, en deze lidstaat ervoor heeft gekozen om het instrument van reglementering te gebruiken, terwijl de lidstaat van oorsprong geconfronteerd wordt met een deel van de kosten van deze reglementering, terwijl deze lidstaat dit instrument niet toepast en het beroep er vrij mag worden uitgeoefend. De lidstaat van oorsprong heeft hierbij geen belang, maar dient wel de infrastructuur voor het verstrekken van de digitale Europese beroepskaart op te zetten. Nederland zal daarom tijdens de onderhandelingen bepleiten de beroepskaart alleen in te voeren voor beroepen met substantiële grensoverschrijdende mobiliteit en niet voor beroepen die bijvoorbeeld slechts in één enkele lidstaat zijn gereglementeerd. Het is immers disproportioneel dat 26 lidstaten een infrastructuur dienen op te zetten, voor een beroep dat in slechts één lidstaat is gereglementeerd. Nederland zal de administratieve lasten voor uitgaande mobiliteit beperken door het gebruik van het digitale diplomaregister dat in 2012 in Nederland operationeel is. Om te voorkomen dat Nederland forse kosten moet maken voor beroepskaarten voor niet-gereglementeerde beroepen, wenst Nederland dat de lidstaten een belangrijke rol krijgen bij de keuze voor welke beroepen een beroepskaart zal worden ingevoerd en voor welke niet.

Daarnaast zal Nederland scherp letten op de bescherming van persoonsgegevens. Het IMI-systeem is ontwikkeld als instrument om administratieve samenwerking tussen overheidsinstanties te vergemakkelijken. Met de invoering van de beroepskaart zullen complete dossiers van beroepsbeoefenaren worden geüpload en bewaard. Dat stelt in de visie van Nederland hoge eisen aan de betrouwbaarheid, toegankelijkheid en veiligheid van het systeem.

Nieuwe indeling opleidingsniveaus

De Commissie heeft ervoor gekozen om de in art. 11 vastgelegde indeling van niveaus waarmee lidstaten de aangeboden diploma’s of certificaten mogen beoordelen op eventuele wezenlijke opleidingsverschillen te voorzien van een andere scheidslijn waarmee onderscheid gemaakt wordt tussen academische opleidingen van vier jaar en opleidingen die méér dan vier jaar duren. Op deze manier worden beroepsbeoefenaars uit lidstaten met een vierjarige Bachelor/Mastercyclus benadeeld ten opzichte van een vijfjarige cyclus. Dat is voor Nederland onacceptabel. Het overgrote deel van de Nederlandse academische opleidingen zou op deze wijze worden gedegradeerd uit het hoogste naar het op één na hoogste niveau. Nederland zal ervoor pleiten deze toevoeging ongedaan te maken.

Codificatie gedeeltelijke erkenning

In sommige gevallen heeft een beroepsbeoefenaar een opleiding genoten voor een specifiek beroep in de lidstaat van herkomst, maar mag hij dat beroep niet uitoefenen in de lidstaat van bestemming omdat dit beroep onderdeel uitmaakt van een breder beroep, waar dus ook bredere beroepskwalificaties voor noodzakelijk zijn. Zo kent Nederland geen afzonderlijke opleiding tot kleuterleidster (dit is immers een onderdeel van de PABO), maar België wel. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de Nederlandse waterbouwkundige, die in Spanje niet toegelaten kan worden tot het beroep van weg- en waterbouwkundige. Om dit op te lossen, kunnen beroepsbeoefenaars een gedeeltelijke beroepserkenning krijgen, voor het specifieke onderdeel van het beroep waarvoor zij wel zijn opgeleid, indien een dergelijk onderscheid te maken valt en het gedeelte van het beroep waarvoor de kwalificatie is verworven los kan worden uitgevoerd van de overige werkzaamheden waarvoor men niet gekwalificeerd is. Hoewel gedeeltelijke erkenning van beroepskwalificaties door de Europese rechter al is mogelijk gemaakt (onder andere Europees Hof van Justitie, C-330/03, Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos), kan Nederland instemmen met het nu opnemen van dit principe in de richtlijn. Dit vergroot de duidelijkheid en rechtszekerheid voor beroepsbeoefenaars en bevoegde autoriteiten. Wel dient ervoor te worden gewaakt dat de mogelijkheden om via een (kortere) opleiding in een andere lidstaat een vergelijkbaar beroep in Nederland te gaan uitoefenen, tot uitholling van de Nederlandse opleidingseisen zal leiden.

Automatische erkenning op basis van een gemeenschappelijk opleidingskader

De Commissie wil een nieuw stelsel voor automatische erkenning introduceren voor gereglementeerde beroepen via onderlinge harmonisatie van toegangseisen tussen minimaal negen lidstaten. Nederland vindt dat de Commissie met dit voorstel te ver is doorgeschoten als het gaat om de acceptatieplicht of weigeringsvoorwaarden voor lidstaten die niet deelnemen aan het gemeenschappelijk opleidingskader. Nederland is van mening dat deze voorziening een vrijwillig karakter moet houden die uitsluitend gevolgen heeft voor de aan een gemeenschappelijk opleidingskader deelnemende lidstaten («opt-in systeem»).

Invoering van de erkenning van begeleide stage

Nederland kent slechts een klein aantal gereglementeerde beroepen waarbij begeleide werkervaring na diplomering een wettelijke eis is om volledige kwalificatie te verwerven. Dit geldt alleen voor het beroep van architect, notaris en gerechtsdeurwaarder. Het vereiste aan een advocaat om stage te lopen bij bijvoorbeeld een Nederlands advocatenkantoor is bedoeld om in de praktijk ervaring op doen met de gebruiken, kennis en vaardigheden die specifiek zijn aan het Nederlandse rechtsbestel en noodzakelijk voor een goede uitoefening van het beroep. Indien een stage bij een kantoor in een andere lidstaat wordt gevolgd wordt deze belangrijke praktijkervaring niet op de juiste wijze opgedaan. Dit geldt tevens voor stagiaires uit andere lidstaten die hun stage in Nederland willen volgen aangezien andere lidstaten soortgelijke criteria hanteren. Nederland is daarom niet voor dit voorstel.

Betere bescherming kwetsbare consumenten en patiënten

Het gebruik van het instrument van reglementering kan de consument de zekerheid bieden van een goede en kwalitatief hoogstaande beroepsuitoefening, in het bijzonder in gevallen dat de beroepsbeoefenaar een buitengewone verantwoordelijkheid heeft, zoals (dieren-)artsen, verpleegkundig personeel, of docenten in het onderwijs. Nederland steunt de voorstellen van de Commissie waarmee de bescherming van consumenten en patiënten op enkele cruciale onderdelen wordt versterkt. De Commissie stelt voor om onder het IMI-systeem een waarschuwingsstelsel en een alarmsysteem voor onbevoegde beroepsbeoefenaars in te richten. Het waarschuwingstelsel houdt in dat de bevoegde autoriteiten van de sectorale beroepen in de gezondheidszorg (arts, apotheker, tandarts, verpleegkundige en verloskundige) en van de dierenarts alle andere lidstaten en de Europese Commissie waarschuwen ingeval die beroepsbeoefenaar een (tijdelijk) beroepsverbod opgelegd heeft gekregen in de lidstaat waar deze werkzaam is. Hiermee kan worden voorkomen dat de onbevoegde beroepsbeoefenaar in een andere lidstaat weer onbevoegd aan de slag gaat. Nederland pleit ervoor dit waarschuwingsmechanisme niet te beperken tot de vermelde sectorale beroepen, maar ook van toepassing te laten zijn voor de overige beroepen in de gezondheidzorg die onder het algemeen stelsel van de richtlijn vallen en gereglementeerd zijn in de lidstaat waar het verbod is opgelegd (bijv. fysiotherapeut en psychotherapeut).

Het alarmsysteem voorziet in een meldplicht aan andere lidstaten indien een gevestigde beroepsbeoefenaar met een beroepstitel de fout in gaat, voor zover deze niet onder de werking van het alarmsysteem van de Dienstenrichtlijn valt. Nederland zal zich bij de onderhandelingen inzetten om het alarmsysteem uit te breiden naar alle beroepen die in een lidstaat zijn gereglementeerd waarin met kwetsbare groepen wordt gewerkt of waar de openbare orde, -veiligheid of het milieu in het geding is. Veel gereglementeerde beroepen zijn namelijk ook zonder beroepstitel uit te oefenen, zoals dat van leraar.

De patiëntveiligheid wordt daarnaast versterkt door invoering van een taaltoets voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg ter verifiëring dat de zorgverlener de taal van de ontvangende lidstaat voldoende beheerst om met patiënten en collega’s te kunnen communiceren. Ook deze taaltoets kan worden uitgebreid naar andere beroepen indien door gebrek aan kennis van de taal de beroepshandelingen veiligheidsrisico’s kunnen veroorzaken voor mens of milieu.

Evaluatie noodzakelijkheid gereglementeerde beroepen

Volgens schattingen van de Commissie zijn er op dit moment meer dan 4 700 gereglementeerde beroepen in Europa waarvan meer dan een kwart slechts in één lidstaat is gereglementeerd. Dit belemmert grensoverschrijdende beroepsuitoefening. Het is daarom verheugend om te zien dat de Commissie het Nederlandse voorstel heeft overgenomen om een kritische evaluatie van alle gereglementeerde beroepen in Europa te organiseren. Deze zal vormgegeven worden via de introductie in de richtlijn van een notificatie- c.q. motivatieplicht voor het reglementeren van beroepen en een nieuwe hiermee samenhangende rapportageplicht voor de lidstaten. Een vermindering van het aantal nodeloos gereglementeerde beroepen zal bijdragen aan een verlaging van administratieve lasten, een flexibeler arbeidsmarkt en hogere economische groei. Vooral in deze tijden van crisis is het volgens Nederland belangrijk te kijken naar manieren om het Europese groei- en verdienvermogen te stimuleren. Een forse reductie van het aantal gereglementeerde beroepen kan hieraan bijdragen.

Specifieke opmerkingen per beroep

Met betrekking tot de aanpassing van de minimumopleidingseisen m.b.t. architectuur heeft Nederland bezwaar tegen de formulering ten aanzien van de eis dat het «traineeship» (in Nederland in de Wet op de architectentitel gedefinieerd als: «beroepservaringsperiode») dient te worden gevolgd ná de opleiding omdat Nederland ook architectuuropleidingen kent waarbij het traineeship reeds wordt gevolgd in de vierjarige masterfase van de opleiding en niet pas erna. Daarmee zouden de studenten die deze opleidingen volgen in de toekomst niet meer in aanmerking kunnen komen voor automatische erkenning in andere lidstaten. Dat wil Nederland niet accepteren en zal zich daarom inzetten om dit traineeship ook in de masterfase te mogen volgen.


X Noot
1

Arts, tandarts, dierenarts, verpleegkundige, verloskundige, apotheker, architect.

X Noot
2

Per 1 januari 2012 is Colo overgegaan naar de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).

Naar boven