21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 947 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 oktober 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 30 september 2016 over Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 10 oktober 2016 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 944).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2016 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 26 oktober 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

7

     

III

Volledige agenda

15

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Visserij

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen om nader toe te lichten hoe de voorgestelde vermindering van de kabeljauwbestanden in de Oostzee zich verhoudt met de getroffen maatregelen ten behoeven van de kabeljauwpopulatie in de Noordzee? In de geannoteerde agenda bij de Landbouw- en Visserijraad van 10 oktober staat te lezen dat de lidstaten rond de Oostzee niet van plan zijn met de aanpassingen in te stemmen, omdat deze volgens hen te ingrijpend zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij verwacht dat hier gehoor aan wordt gegeven? Zo ja, hoe kunnen verschillen in doorvoering van maatregelen tussen verschillende lidstaten dan worden verklaard? En hoe kijkt de Staatssecretaris vervolgens tegen deze ontwikkeling aan?

In het kader van de voortgang van gesprekken met Noorwegen over de noodzakelijke ophoging van de vangstmogelijkheden (TAC’s) en uitruil van verschillende visbestanden willen de leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Kamer geïnformeerd zal worden. Kan de Staatssecretaris aangegeven hoe het overleg verloopt? Deze leden zijn benieuwd in hoeverre er al afspraken zijn gemaakt en of er punten zijn waar de samenwerking met Noorwegen stroef loopt. Worden bij deze bilaterale gesprekken ook de incidenten van een nu bijna een jaar geleden betrokken toen er onenigheid was tussen de Noorse regering en Nederlandse vissers op de haringquota? Zo ja, op welke manier wordt dit ingebracht?

De leden van de VVD-fractie willen opmerken dat in het verslag van een schriftelijk overleg van 28 september jl. wordt toegelicht welke Nederlandse voorstellen er ten tafel zijn gekomen om de regels inzake de aanlandplicht voor de Noordzeelidstaten te handhaven. De vraag of en zo ja welke voorstellen er vanuit andere lidstaten zijn gekomen blijft echter onbeantwoord. Graag een reactie van de Staatssecretaris, zijn er andere Europese plannen die worden besproken naast de Nederlandse initiatieven? Kan de Staatssecretaris aangeven of Nederland en de andere lidstaten op één lijn zitten?

In het verslag schrijft de Staatssecretaris «Aangezien de maatregel weinig draagvlak in de sector kent is de nalevingsbereidheid naar verwachting laag». De leden van de VVD-fractie ervaren de inzet van de sector anders. Kan de Staatssecretaris deze zin in het verslag van het schriftelijk overleg nader duiden? Is het niet zo dat de Nederlandse sector zich inzet om te voldoen aan de aanlandplicht?

In dat kader willen de leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat er vertraging wordt opgelopen bij de verlening van vergunningen voor ontheffingen van innovatieve projecten in kader van de aanlandplicht. Projecten die het overlevingspercentages moeten vergroten. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel vergunningen er zijn verstrekt en wat de gemiddelde doorlooptijd is?

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de zogeheten «choke species»? Hoe loopt het met de quota? Daarnaast willen deze leden vragen naar de grotere druk die op de visserij komt te liggen naarmate de aanlandplicht verder wordt uitgerold en er meer soorten onder komen te vallen. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de aanlandplicht er mede op aandringen van Groot-Brittannië is gekomen en nu, na de Brexit, zij zich aan deze regeling willen onttrekken. Kan de Staatssecretaris hier een reactie op geven? En kan worden toegelicht hoe dit gegeven de discussie over de aanlandplicht in Europa beïnvloedt? Kan de Staatssecretaris aangeven of de toekomst en uitvoering van de aanlandplicht hierdoor verandert?

De leden willen de Staatssecretaris vragen naar de brandbrief die hij heeft ontvangen vanuit de Nederlandse Vissersbond naar aanleiding van de aangekondigde kortingen en terugvorderingen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op de verstrekte subsidie in kader van het Europees Fonds voor de Visserij. Is het waar dat Nederland op de vingers is getikt door de Europese Commissie bij de uitvoering van de subsidieregelingen van het Europees Fonds voor de Visserij? Om welke bedragen gaan de kortingen en terugvorderingen? Wat betekent dit voor de projecten, en voor de bedrijven die het betreft? De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of hij al een antwoord verzonden heeft op de brandbrief. Zo ja, wat heeft hij hier in aangegeven? Zo nee, wat zal zijn reactie zijn? Is de Staatssecretaris bereid om in overleg te treden met de Nederlandse Vissersbond om tot een oplossing te komen?

Lijst van invasieve soorten

Op 3 augustus is de Unielijst met betrekking tot invasieve soorten gepubliceerd en daarmee van kracht. De leden van de VVD-fractie hebben bezwaar tegen de Unielijst. Deze leden hadden veel liever een regio specifieke lijst gezien. Eerder is al aangegeven dat de wolhandkrab op de Unielijst staat vermeld. Dit kan grote gevolgen hebben voor de visserij op de wolhandkrab. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of er ten aanzien van de wolhandkrab al een beheersplan is opgesteld? Is de sector hierbij betrokken en wat betekent dit voor de hen? Zijn er door de totstandkoming van de Unielijst handelsbelemmeringen ontstaan met andere lidstaten?

Deze leden hebben begrepen dat op woensdag 5 oktober een comité van lidstaten bijeen zal komen voor een nieuwe lijst met invasieve soorten, en dat er direct stemming zal plaatsvinden. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de inzet van Nederland zal zijn tijdens deze bijeenkomst en stemming? Op de nieuwe lijst staat bijvoorbeeld Lupine. Een plant die veel gebruikt wordt voor de teelt van eiwitten, maar ook gewoon te vinden is in de tuin. De leden van de VVD-fractie hebben zorgen over onder meer de aanwezigheid van Lupine op de nieuwe lijst. Deelt de Staatssecretaris deze zorgen?

Controle handelsnormen

Eerder dit jaar kondigde de Staatssecretaris aan dat de controle op handelsnormen over zal gaan van de NVWA naar de sector zelf. Dit kwam als een verrassing voor de sector. De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat de sector hard bezig is om de controle zelf uit te gaan voeren, maar dat de zorg leeft dat 1 januari 2017 te vroeg komt. Kan de Staatssecretaris hier een reactie op geven? Is de Staatssecretaris bereid om wat meer tijd uit te trekken zodat de sector hier zelf goed invulling aan kan geven? Dit is immers ook in het belang van de kwaliteit en veiligheid van het product.

Landbouw

De Europese Commissie heeft in juli jl. een steunpakket van 500 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de veehouderijsectoren. Van de 350 miljoen euro die besteed kan worden door lidstaten, heeft Nederland 22,9 miljoen euro toegewezen gekregen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij de 22,9 miljoen over de verschillende sectoren gaat verdelen en hoe de bedragen worden ingezet. Wanneer worden de sectoren over deze invulling geïnformeerd?

Wat zijn de uitgangspunten (met andere woorden wat is het doel wat met deze bedragen beoogd wordt) en wat zijn de randvoorwaarden voor invulling van deze middelen?

In het kader van het vergroenen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) geldt de verplichting om minimaal 5% van het areaal bouwland en tijdelijk grasland aan te wijzen als Ecologisch Aandachtsgebied (EA). Dit kan bijvoorbeeld worden ingevuld door de teelt van vanggewassen of stikstofbindende gewassen. De Europese Commissie stelt een algemeen verbod voor van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in EA-gewassen. Dit betekent dat gewasbeschermingsmiddelen in de teelten van aaltjesonderdrukkende teelten en stikstofbindende gewassen, die onder de vergroeningsmaatregel vallen en waar een uitzondering op was, niet langer worden toegestaan. Kan de Staatssecretaris daar een reactie op geven? Is de Staatssecretaris zich bewust dat door dit algemene verbod op gewasbeschermingsmiddelen een niet-chemisch alternatief voor bestrijding van aaltjes ook verdwijnen? Is de Staatssecretaris voornemens zich in te zetten om dit verbod te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe andere EU-lidstaten in deze staan? Is het waar dat meerdere lidstaten zich uitspreken voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen? Is de Staatssecretaris met de leden van de VVD-fractie van mening dat als het gebruik in andere lidstaten wel wordt toegestaan er een ongelijk speelveld ontstaat?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

De leden van de PvdA-fractie achten met het oog op een duurzaam GLB een meer integraal voedselbeleid noodzakelijk, waarin onder andere milieuvervuiling, klimaatverandering, biodiversiteit en eerlijke handel op elkaar afgestemd worden. Wageningen University and Researchcenter (WUR) heeft onderzoek gedaan naar de bestaande pijlers van het GLB en de ontwikkeling van de landbouwsector. Daarover is een interessant artikel gepubliceerd1.

Wij horen graag een reactie van de Staatssecretaris op dit advies van de WUR. Bent u bereid dit in onderhandelingen over de toekomst van het GLB in te brengen?

Hormoonverstorende stoffen

Op 15 juni 2016 heeft de Europese Commissie een niet-bindende mededeling gepresenteerd over hormoonverstorende stoffen met daarbij twee voorstellen voor uitvoeringsregels. In het algemeen overleg behandelvoorbehoud hormoonverstorende stoffen op 14 september jongstleden werden met het kabinet hierover informatieafspraken gemaakt. Tijdens dit algemeen over is onder andere afgesproken dat de Staatssecretaris dit onderwerp op de geannoteerde agenda zou zetten indien er in Europa over gesproken werd. Wij hebben vernomen dat hier op 21 september in Europa over gesproken is en vragen de Staatssecretaris om een verslag van de uitkomsten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP- fractie hebben geconstateerd dat er een voorstel van de Europese Commissievoorligt om MON810, 1507 en Bt11 toe te laten voor teelt (MON810 bij wijze van verlenging). Zij zijn hier ontstemd over en vragen de Staatssecretaris om in het comité (standing committee on plants, animals, food and feed) tegen te stemmen. Kan de Staatssecretaris het krachtenveld schetsen en de procedure en tijdslijn uitleggen? Wat is het standpunt van de Staatssecretaris in deze en welke instructie heeft zij haar vertegenwoordigers meegegeven voor in het comité? In welk punt van het proces van afmelden volgens de afmeldrichtlijn bevindt Nederland zich nu, en hoe is de situatie voor andere landen? Kan de Staatssecretaris de procedure en tijdslijn hieromtrent schetsen?

De leden van de SP fractie hebben geconstateerd dat ook de milieucommissie van het Europees Parlement tegen toelating is. Kan de Staatssecretaris het krachtenveld en de discussies tot nu toe in de raad schetsen?

Welk afwegingskader gebruikt de Staatssecretaris om een besluit om voor of tegen de betreffende genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) te stemmen en kan dit ingevulde afwegingskader aan de Kamer gestuurd worden?

Kan de Staatssecretaris de leden van de SP-fractie uitleggen wat er gebeurd is met de uitspraken van Juncker toen hij in 2014 beloofde om de ggo-toelatingsprocedure democratischer en transparanter te maken «to ensure that the Commission is not alone in assuming responsibility to act where member states cannot give an Opinion»? Wat is het standpunt van de Nederlandse regering in deze? Onderschrijft zij de woorden van Juncker en onderschrijft zij dat het toelatingsproces democratischer en transparanter moet? Kan de Staatssecretaris rapporteren waar in het proces bedrijven invloed gehad hebben op, en toegang tot de besluitvormingsprocessen? Waar en wanneer is er contact geweest tussen het comité en het belanghebbende bedrijfsleven? Waar en wanneer is er contact geweest tussen het belanghebbende bedrijfsleven en de Nederlandse vertegenwoordiger in het comité?

De leden van de SP-fractie hebben geconstateerd dat Monsanto’s MON810, DuPont Pioneer’s 1507 en Syngenta’s Bt11 allen gemodificeerd zijn om de giftige stof BT te produceren. Onderschrijft de Staatssecretaris dat het toevoegen van gif producerende eigenschappen aan planten niet in lijn is met de uitgangspunten van Integrated Pest Management?

Wat is het standpunt van de regering over ggo's die structureel BT gif produceren? Onderschrijft de Staatssecretaris dat het aannemelijk is dat BT producerende ggo's ook niet doelwit organismen schaden zoals vlinders, libellen, waterdieren en zelfs zoogdieren? Welke wetenschappelijke literatuur hierover is bij de Staatssecretaris bekend?

Deze leden hebben geconstateerd dat 1507 en Bt11, ook gemodificeerd zijn om resistent te zijn voor het sprayen met het gif glufosinate ammonium. Hoe classificeert de Staatssecretaris dit gif, en kan zij gevolgen en de mogelijke risico's van dit gif schetsen? De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat het een hormoonverstorende stof is; wat is de mening van de Staatssecretaris hierover, en waar baseert hij zijn beoordeling op? Deze leden vernamen dat het gebruik van het gif sinds 2013 beperkt is wegens giftigheid voor zoogdieren. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom in 2013 besloten is het gebruik te beperken en kan zij uitleggen waarom gebruik in combinatie met een ggo (structureel gebruik dus) nu wel verantwoord zou zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 10 oktober 2016 en de andere agendaonderwerpen. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie zijn bezorgd over de gevolgen van de recent aangekondigde Brexit; dit geldt zeker voor de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse landbouw- en visserijsector. Over de mogelijke gevolgen voor de landbouw is er al een bijeenkomst geweest tussen landbouwministers. Deze leden willen ook dat de gevolgen van de Brexit voor de visserijsector op het netvlies van de betrokken Europese bewindspersonen staan gezien voor de Nederlandse visserijsector de gevolgen van een Brexit direct enorm kunnen zijn. Bij de Brexit zal er onder andere onderhandeld worden over quota, de toegang tot elkaars wateren en in het bijzonder voor de Nederlandse tongvissers van belang de toegang van het duurzame pulstuig in Britse wateren. Is de Staatssecretaris zich bewust van deze grote belangen voor de Nederlandse visserijsector? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om spoedig de gevolgen van de Brexit voor de visserij in Europees verband te agenderen. Deze leden willen absoluut voorkomen dat de Nederlandse visserijsector een speelbal wordt in deze onderhandelingen.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Staatssecretaris de Commissie wil steunen bij haar voornemen van een algemeen verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op gewassen geteeld voor de vergroening. Ten algemene vragen deze leden om dit standpunt te wijzigen en aan te sluiten bij de verschillende lidstaten die zich hiertegen verzetten. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast of hij kan weerleggen dat een beperkt gebruik op sommige gewassen die geteeld mogen worden ten behoeve van de vergroening of verduurzaming, zoals aaltjesbestrijders en peulvruchten, niet meer verbruik van gewasbeschermingsmiddelen in een later stadium kunnen voorkomen. Schiet een algemeen verbod zijn doel niet voorbij, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Deze leden willen graag zo snel mogelijk duidelijkheid hoe het deel van de nationale enveloppe van 22,9 miljoen euro besteed gaan worden voor de melkveehouderijsector? Kan de Staatssecretaris hier snel meer duidelijkheid over geven, uiterlijk voor de behandeling van de wijziging van de meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten? Is de Staatssecretaris bereid om deze middelen in overeenstemming met het bedrijfsleven zo in te zetten dat zij bijdragen aan het verkrijgen van de derogatie? Zo nee, waarom niet?

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Visserij

De leden van de VVD-fractie willen opmerken dat in het verslag van een schriftelijk overleg van 28 september jl. wordt toegelicht welke Nederlandse voorstellen er ten tafel zijn gekomen om de regels inzake de aanlandplicht voor de Noordzeelidstaten te handhaven. De vraag of en zo ja, welke voorstellen er vanuit andere lidstaten zijn gekomen blijft echter onbeantwoord. Graag een reactie van de Staatssecretaris, zijn er andere Europese plannen die worden besproken naast de Nederlandse initiatieven? Kan de Staatssecretaris aangeven of Nederland en de andere lidstaten op één lijn zitten?

Naast de voorstellen die Nederland heeft gedaan, heeft bijvoorbeeld Duitsland de voorkeur uitgesproken voor een handhavingsregime in twee stappen. Hierbij worden eerst data geanalyseerd rondom de verwachte naleving en kan vervolgens worden overgegaan op aanvullende maatregelen, zoals de inzet van cameratoezicht. Dit voorstel is in lijn met het voorstel van Nederland om een zogenaamd Compliance Evaluation Tool te ontwikkelen. Hierbij worden data over de naleving verzameld zodat de naleving inzichtelijk kan worden gemaakt. Indien nodig kunnen aanvullende maatregelen worden ontwikkeld. Deze lijn is besproken in de regionale groepen en er lijkt voorzichtig draagvlak voor deze optie te ontstaan. Deze optie wordt nog verder uitgewerkt.

In het verslag schrijft de Staatssecretaris «Aangezien de maatregel weinig draagvlak in de sector kent, is de nalevingsbereidheid naar verwachting laag». De leden van de VVD-fractie ervaren de inzet van de sector anders. Kan de Staatssecretaris deze zin in het verslag van het schriftelijk overleg nader duiden? Is het niet zo dat de Nederlandse sector zich inzet om te voldoen aan de aanlandplicht?

Met de bewuste zin heb ik de inzet van de sector bij projecten voor betere selectiviteit en hogere overleving geenszins tekort willen doen. Tegelijkertijd wil ik niet voorbij gaan aan de duidelijk uitgesproken zorgen en een negatief oordeel van de sector over de aanlandplicht, die onder meer kracht zijn bijgezet tijdens de actie in de Rotterdamse haven van 27 augustus jl. De zin in het verslag slaat op het hier gebleken gebrek aan draagvlak.

In dat kader willen de leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat er vertraging wordt opgelopen bij de verlening van vergunningen voor ontheffingen van innovatieve projecten in kader van de aanlandplicht. Projecten die het overlevingspercentages moeten vergroten. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel vergunningen er zijn verstrekt en wat de gemiddelde doorlooptijd is?

Het klopt dat voor bepaalde proeven ontheffingen nodig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als geëxperimenteerd wordt met netten met verschillende maaswijdtes buiten de al toegestane ranges. Voor dergelijke selectiviteitsproeven zijn in 2016 acht ontheffingen verleend, tegenover 14 in 2015. De wettelijke behandeltermijn bedraagt maximaal acht weken. Aanvragen worden doorgaans zeer kort van te voren aangevraagd, omdat men afhankelijk is van de visserij, de weersomstandigheden en de beschikbaarheid van vaartuigen. Ik heb daar begrip voor en streef ernaar dat, gelet op het belang van deze projecten, de doorlooptijd van deze ontheffingsaanvragen tot een minimum beperkt blijft. Dat lukt ook: er is sprake van intensief contact tussen RVO en de aanvragers, waardoor ontheffingen, afhankelijk van volledigheid, doorgaans binnen twee tot drie weken worden verleend.

Daarbij moet worden opgemerkt dat de onderzoeksactiviteiten veelal buiten de Nederlandse wateren worden uitgevoerd. Op grond van Europese regelgeving geldt dat lidstaten in wiens water de projecten worden uitgevoerd, vooraf moeten worden geïnformeerd. Het verder terugdringen van de doorlooptijden is om die reden niet mogelijk.

Ten behoeve van flexibele invulling van de onderzoeksactiviteiten worden ontheffingen verleend voor relatief lange perioden, tot maximaal 1 jaar.

Voor selectiviteitsproeven zijn er op dit moment geen aanvragen voor ontheffing in behandeling. Ik ben mij er wel van bewust dat voor een aantal projecten nog onderhandelingen lopen over de wetenschappelijke begeleiding en dat om die reden nog geen definitieve ontheffingsaanvraag kan worden ingediend. Ik verwacht dat zodra de onderhandelingen over de wetenschappelijke begeleiding zijn afgerond, zo snel mogelijk ontheffingen voor de desbetreffende projecten zullen worden aangevraagd. Ook hier geldt dat RVO de doorlooptijden tot een minimum beperkt.

Voor onderzoek naar verbetering van overleving is een ontheffing nodig in het kader van de wetgeving rondom dierproeven. Deze procedure loopt nog, maar staat het begin van deze proeven niet in de weg.

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de zogeheten «choke species»? Hoe loopt het met de quota? Daarnaast willen deze leden vragen naar de grotere druk die op de visserij komt te liggen naarmate de aanlandplicht verder wordt uitgerold en er meer soorten onder komen te vallen. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan?

Het vraagstuk rondom choke species heeft mijn volle aandacht en komt ook nadrukkelijk aan bod in de regionale groepen. In april en augustus van dit jaar zijn er internationale workshops over dit thema gehouden waarin de verschillende oplossingen om het ontstaan van choke species te voorkomen zijn verkend. Bij deze sessies waren de regionale adviesraden aanwezig. Dit vraagstuk wordt ook nationaal met de sector en de maatschappelijke organisaties opgepakt. Voor Nederland behoren de bijgevangen schol in de gerichte tongvisserij en de bijvangst van schar, tarbot en griet tot de grootste uitdagingen. Ook bepaalde haaien- en roggensoorten kunnen een probleem vormen. Er wordt per soort en visserij gekeken naar een passende oplossing. Hierbij wordt onder meer gekeken naar het verbeteren van de overleving, zodat voor deze soorten een uitzondering voor hoge overleving kan worden bedongen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de aanlandplicht er mede op aandringen van Groot-Brittannië is gekomen en nu, na de Brexit, zij zich aan deze regeling willen onttrekken. Kan de Staatssecretaris hier een reactie op geven? En kan worden toegelicht hoe dit gegeven de discussie over de aanlandplicht in Europa beïnvloedt? Kan de Staatssecretaris aangeven of de toekomst en uitvoering van de aanlandplicht hierdoor verandert?

De onderhandelingen over de Brexit zijn nog niet van start gegaan vanwege het ontbreken van de formele uittredingsaanvraag door het Verenigd Koninkrijk. Ik kan en wil niet vooruitlopen op de mogelijke inzet van het Verenigd Koninkrijk en onze reactie daarop. Vanzelfsprekend bereid ik onze positie terdege voor. Hiernaast heb ik vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de implementatie van de aanlandplicht zal worden aangepast.

De leden willen de Staatssecretaris vragen naar de brandbrief die hij heeft ontvangen vanuit de Nederlandse Vissersbond naar aanleiding van de aangekondigde kortingen en terugvorderingen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op de verstrekte subsidie in kader van het Europees Fonds voor de Visserij. Is het waar dat Nederland op de vingers is getikt door de Europese Commissie bij de uitvoering van de subsidieregelingen van het Europees Fonds voor de Visserij? Om welke bedragen gaan de kortingen en terugvorderingen? Wat betekent dit voor de projecten, en voor de bedrijven die het betreft? De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of hij al een antwoord verzonden heeft op de brandbrief. Zo ja, wat heeft hij hier in aangegeven? Zo nee, wat zal zijn reactie zijn? Is de Staatssecretaris bereid om in overleg te treden met de Nederlandse Vissersbond om tot een oplossing te komen?

Zoals aan uw Kamer eerder is gemeld (Kamerstuk 32 201, nr. 76 en Kamerstuk 34 150, nr. 4), hebben bevindingen van de Auditdienst Rijk en van de Auditdienst van de Europese Commissie geleid tot hoger dan toegestane foutpercentages. In 2015 dreigde de Europese Commissie met een schorsing van het Europees Visserijfonds als Nederland geen correcties zou toepassen op de declaraties bij de Europese Commissie. Deze correcties zijn doorgevoerd en hebben vervolgens geleid tot de terugvorderingen.

Hierbij is een onderscheid te maken tussen terugvorderingen na vaststelling van het project (naar aanleiding van audits en herbeoordelingen) en de projecten die al meer tussentijdse betalingen hebben ontvangen dan aan het eind van het project wordt vastgesteld.

Ten aanzien van de eerste soort vorderingen wordt in totaal € 298.247 gevorderd. Het betreft hier twintig subsidieprojecten. Bij een viertal projecten wordt € 168.618 teruggevorderd, maar loopt het bezwaar van de begunstigde nog. Daarnaast wordt er bij zeven projecten voor een bedrag van € 410.373 nog nadere onderbouwing van kosten gevraagd. Op basis van de door de begunstigde aangeleverde informatie wordt zorgvuldig beoordeeld of er tot terugvordering overgegaan moet worden.

Ten aanzien van de tweede soort vorderingen gaat het om een totaalbedrag van € 1.564.832. Het betreft hier 32 subsidieprojecten, waarbij het vastgestelde bedrag lager is dan de al ontvangen tussentijdse betalingen.

De hoofdlijn van mijn reactie op de brief van de Nederlandse Vissersbond zal zijn dat de huidige situatie voor alle betrokkenen vervelend is. Er zijn met behulp van het Europees Visserijfonds (EVF) innovaties gerealiseerd waar Nederland trots op kan zijn. Nederland loopt voorop met al die innovaties in de visserij. Ik zou het zeer betreuren als dat innovatieklimaat eronder zou lijden als gevolg van de problemen rond de subsidieverantwoording. Tegelijkertijd geldt dat subsidiegeld publiek geld is en een verantwoording vereist die aan de Europese voorwaarden voldoet. Ik laat momenteel onderzoeken hoe we het innovatieklimaat kunnen blijven behouden onder het nieuwe EFMZV (Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij). Ik denk daarbij aan een openstelling waaruit onder andere haalbaarheidsstudies kunnen worden gesubsidieerd en andere vormen van innovatieve kennisoverdracht en kennisdeling.

Ik ben bereid om in overleg te treden met de Nederlandse Vissersbond. Ik ben mij bewust van de gevolgen van de terugvorderingen en kortingen voor de begunstigden. Om die reden heb ik per geval goed laten uitzoeken en laten beoordelen of er sprake moest zijn van terugvordering of dat er sprake was van gewekt vertrouwen. In het geval dat een begunstigde het niet eens is met de beschikking tot subsidievaststelling, staat uiteraard de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

Lijst van invasieve soorten

Op 3 augustus is de Unielijst met betrekking tot invasieve soorten gepubliceerd en daarmee van kracht. De leden van de VVD-fractie hebben bezwaar tegen de Unielijst. De leden van de VVD-fractie hadden veel liever een regiospecifieke lijst gezien. Eerder is al aangegeven dat de Wolhandkrab op de Unielijst staat vermeld. Dit kan grote gevolgen hebben voor de visserij op de Wolhandkrab. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of er ten aanzien van de Wolhandkrab al een beheersplan is opgesteld? Is de sector hierbij betrokken en wat betekent dit voor de hen? Zijn er door de totstandkoming van de Unielijst handelsbelemmeringen ontstaan met andere lidstaten?

Het beheersplan van de wolhandkrab wordt samen met de sector en andere betrokkenen opgesteld en is in een vergevorderd stadium. Zoals al eerder is gemeld, kan de visserij op wolhandkrab doorgaan. Er vindt geen belemmering plaats in de handel met derde landen. De handel met andere EU-lidstaten is afhankelijk van wat deze lidstaten opnemen als maatregelen om verspreiding van wolhandkrab te voorkomen.

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat op woensdag 5 oktober een comité van lidstaten bijeen zal komen voor een nieuwe lijst met invasieve soorten, en dat er direct stemming zal plaatsvinden. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de inzet van Nederland zal zijn tijdens deze bijeenkomst en stemming? Op de nieuwe lijst staat bijvoorbeeld Lupine. Een plant die veel gebruikt wordt voor de teelt van eiwitten, maar ook gewoon te vinden is in de tuin. De leden van de VVD-fractie hebben zorgen over onder meer de aanwezigheid van Lupine op de nieuwe lijst. Deelt de Staatssecretaris deze zorgen?

Op woensdag 5 oktober jl. is in het Comité Invasieve Uitheemse Soorten, bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en de lidstaten, gesproken over 15 soorten waarvan het wetenschappelijk forum de kwaliteit van de risicobeoordelingen heeft goedgekeurd. Er vond nog geen formele stemming plaats, maar een discussie tussen de Europese Commissie en lidstaten. Zoals gemeld aan de Tweede Kamer bij de beantwoording van Kamervragen voor de informele milieu en Transportraad van 14 en 15 april 2016 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 580) vindt Nederland het tempo van samenstellen en aanvullen van de Unielijst te hoog, en zal Nederland vooralsnog niet instemmen met een uitbreiding van de Unielijst. Dit is gemeld in het Comité.

Eén van de 15 soorten betreft de sierplant vaste lupine (Lupinus polyphyllus en L. x pseudo-polyphyllus), die verwant is aan de lupinesoorten die worden gekweekt voor eiwitten of als groenbemester. De vaste lupine wordt in Nederland gekweekt en verhandeld. Nederland is van mening dat er te veel onduidelijkheid is over de taxonomie van de soort om deze op te kunnen nemen op de Unielijst.

Op basis van de bespreking in het Comité zal de Europese Commissie een conceptlijst met aanvullingen opstellen en in procedure brengen. De stemming in het Comité is voorzien op 6 april 2017.

In de tussentijd zal aan Wageningen Economic Research gevraagd worden een sociaaleconomische analyse op te stellen van de eventuele plaatsing van deze 15 soorten op de Unielijst.

Controle handelsnormen

Eerder dit jaar kondigde de Staatssecretaris aan dat de controle op handelsnormen over zal gaan van de NVWA naar de sector zelf. Dit kwam als een verrassing voor de sector. De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat de sector hard bezig is om de controle zelf uit te gaan voeren, maar dat de zorg leeft dat 1 januari 2017 te vroeg komt. Kan de Staatssecretaris hier een reactie op geven? Is de Staatssecretaris bereid om wat meer tijd uit te trekken zodat de sector hier zelf goed invulling aan kan geven? Dit is immers ook in het belang van de kwaliteit en veiligheid van het product.

Ik begrijp de zorgen van de sector. Hierover zijn reeds gesprekken gevoerd tussen de sector, de NVWA en het Ministerie van Economische zaken. Het instellen van een overgangstermijn ten behoeve van een uiteindelijk degelijke invulling van de controles door de sector vind ik een sympathiek idee. Ik zal onderzoeken of ik dit kan faciliteren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Hormoonverstorende stoffen

Op 15 juni 2016 heeft de Europese Commissie een niet-bindende mededeling gepresenteerd over hormoonverstorende stoffen, met daarbij twee voorstellen voor uitvoeringsregels. In het algemeen overleg behandelvoorbehoud hormoonverstorende stoffen op 14 september jongstleden werden met het kabinet hierover informatieafspraken gemaakt. Tijdens dit algemeen over is onder andere afgesproken dat de Staatssecretaris dit onderwerp op de geannoteerde agenda zou zetten indien er in Europa over gesproken werd. Wij hebben vernomen dat hier op 21 september in Europa over gesproken is en vragen de Staatssecretaris om een verslag van de uitkomsten.

Op 21 september jl. is er op ambtelijk niveau in het permanent comité (Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed, SCoPAFF) gesproken over de mededeling van de Europese Commissie ten aanzien van de wetenschappelijke criteria om hormoonverstorende stoffen te kunnen identificeren. In overeenstemming met de kabinetsreactie in het BNC-fiche heeft Nederland in die bespreking nogmaals aan de Europese Commissie gevraagd om een nadere uitwerking van de criteria in een richtsnoer met uitvoeringsregels. Deze regels moeten zorg dragen voor een geharmoniseerde en eenduidige wijze van beoordeling en een adequate toetsing. Hiermee kan worden beoordeeld wat de mogelijke effecten van de criteria voor het milieu en het gewasbeschermingsmiddelenpakket zijn. Daarnaast heeft Nederland weer de vraag onder de aandacht gebracht over de onderbouwing van het mandaat van de Europese Commissie om Annex II op grond van artikel 78 te wijzigingen.

Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer van 14 september jl. heb ik het voornemen om de mededeling met het voorstel van de Europese Commissie in de Landbouw- en Visserijraad van 14 en 15 november 2016 aan de orde te stellen. Ik kom hierop bij u terug in de voorbereiding op deze Raadsvergadering.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP- fractie hebben geconstateerd dat er een voorstel van de Europese Commissie voorligt om MON810, 1507 en Bt11 toe te laten voor teelt (MON810 bij wijze van verlenging). Zij zijn hier ontstemd over en vragen de Staatssecretaris om in het comité (standing committee on plants, animals, food and feed) tegen te stemmen. Kan de Staatssecretaris het krachtenveld schetsen en de procedure en tijdslijn uitleggen? Wat is het standpunt van de Staatssecretaris in deze en welke instructie heeft zij haar vertegenwoordigers meegegeven voor in het comité? In welk punt van het proces van afmelden volgens de afmeldrichtlijn bevindt Nederland zich nu, en hoe is de situatie voor andere landen? Kan de Staatssecretaris de procedure en tijdslijn hieromtrent schetsen?

De leden van de SP fractie hebben geconstateerd dat ook de milieucommissie van het Europees Parlement tegen toelating is. Kan de Staatssecretaris het krachtenveld en de discussies tot nu toe in de raad schetsen?

U bent op 5 oktober jl. door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om in te stemmen met toelating tot de EU van de drie maïslijnen voor teelt (Kamerstuk 34 214, nr. 14). Op 14 oktober hebben de bevoegde ambtelijke comités de drie dossiers besproken. Een datum voor stemming is nog niet bekend. De lidstaten zijn gewoonlijk verdeeld over de toelating voor teelt van genetisch gemodificeerde gewassen.

Voor de overige vragen verwijs ik u naar bovengenoemde brief van 5 oktober. Voor de actuele informatie over geografische toepassingsbeperkingen in andere lidstaten verwijs ik u naar de website van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu/food/plant/gmo/authorisation/cultivation/geographical_scope_en.htm.

De onderhavige ontwerpbesluiten zijn en worden niet door de Raad besproken.

Welk afwegingskader gebruikt de regering om een besluit om voor of tegen de betreffende GGO's te stemmen en kan dit ingevulde afwegingskader aan de Kamer gestuurd worden?

Toelating van een genetisch gemodificeerd gewas tot de EU vindt plaats op basis van een beoordeling van de veiligheid. Als het resultaat daarvan is dat het risico verwaarloosbaar is, stemt Nederland in met de toelating van het gewas tot de EU. Of Nederland gebruik wil maken van haar bevoegdheid om de teelt van een tot de EU toegelaten gewas te beperken of verbieden op basis van andere gronden dan veiligheid, staat daar los van.

Ik heb eerder met uw Kamer gedeeld dat ik daarvoor een afwegingskader wil gaan gebruiken. Uw Kamer heeft op 14 oktober jl. de Kamerbrief ontvangen over het afwegingskader.

Kan de Staatssecretaris de leden van de SP-fractie uitleggen wat er gebeurd is met de uitspraken van Juncker toen hij in 2014 beloofde om de ggo-toelatingsprocedure democratischer en transparanter te maken «to ensure that the Commission is not alone in assuming responsibility to act where member states cannot give an Opinion»? Wat is het standpunt van de Nederlandse regering in deze? Onderschrijft zij de woorden van Juncker en onderschrijft zij dat het toelatingsproces democratischer en transparanter moet? Kan de Staatssecretaris rapporteren waar in het proces bedrijven invloed gehad hebben op, en toegang tot de besluitvormingsprocessen? Waar en wanneer is er contact geweest tussen het comité en het belanghebbende bedrijfsleven? Waar en wanneer is er contact geweest tussen het belanghebbende bedrijfsleven en de Nederlandse vertegenwoordiger in het comité?

De Europese Commissie heeft op 22 april 2015 het EU-voorstel, inclusief de mededeling, «verordening herziening besluitvorming genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) COM (2015) 177» gepubliceerd. Dit voorstel is de uitwerking van de uitspraak die de heer Juncker heeft gedaan en waaraan de SP-fractie refereert.

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 5 juni 2015 het standpunt van het kabinet, vastgelegd in het betreffende BNC-fiche, naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 34 214, nr. 3).

Voor de positie van het kabinet over de vraag of het toelatingsproces democratischer en transparanter moet, verwijs ik u naar paragraaf 4 van het bovengenoemde BNC-fiche. Het Commissievoorstel en het kabinetsstandpunt zijn verschillende keren met uw Kamer besproken. Tijdens het behandelingsproces van dit voorstel in de Europese Unie is dit kabinetsstandpunt steeds uitgedragen. Bij het tot stand brengen van het kabinetsstandpunt is geen overleg geweest met bedrijven. De door uw fractie genoemde comités zijn niet betrokken bij de besluitvorming over dit Commissievoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben geconstateerd dat Monsanto’s MON810, DuPont Pioneer’s 1507 en Syngenta’s Bt11 allen gemodificeerd zijn om de giftige stof BT te produceren. Onderschrijft de Staatssecretaris dat het toevoegen van gif producerende eigenschappen aan planten niet in lijn is met de uitgangspunten van Integrated Pest Management?

Wat is het standpunt van de regering over ggo's die structureel BT gif produceren? Onderschrijft de Staatssecretaris dat het aannemelijk is dat BT producerende ggo's ook niet doelwit organismen schaden zoals vlinders, libellen, waterdieren en zelfs zoogdieren? Welke wetenschappelijke literatuur hierover is bij de Staatssecretaris bekend?

Ik onderschrijf deze stelling niet. Bij geïntegreerde gewasbescherming ligt de nadruk op het gebruik van preventieve en niet-chemische maatregelen om het gebruik van chemische middelen tot een minimum te beperken.

Volgens de acht principes van geïntegreerde gewasbescherming (IPM) in de Richtlijn Duurzaam Gebruik (2009/128/EG) moet het gebruik van resistente of tolerante rassen als preventieve maatregel worden bevorderd, waarbij de Richtlijn geen nader onderscheid maakt tussen het gebruik van conventionele veredelde rassen of genetisch gemodificeerde organismen in IPM. Dit betekent dat beide opties daarin passen.

Het uitgangspunt voor het genetische modificatiebeleid is: ja, mits veilig voor mens, dier en milieu. De veiligheid wordt bij de toelating beoordeeld. Uw Kamer heeft op 14 oktober jl. een kabinetsbrief over het afwegingskader inzake de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen in Nederland ontvangen.

De mogelijkheid bestaat dat BT-producerende genetisch gemodificeerde organismen ook niet-doelwit organismen schaden. Om deze reden zijn in de regelgeving isolatieafstanden tot niet-doel organismen opgenomen. Als de risico’s voor mens, dier en milieu (met inbegrip van niet-doelwitorganismen) te hoog zijn, dan wordt het middel niet toegelaten.

Bij de beoordeling van dit soort aanvragen wordt gebruik gemaakt van de bekende wetenschappelijke informatie.

Deze leden hebben geconstateerd dat 1507 en Bt11 ook gemodificeerd zijn om resistent te zijn voor het sprayen met het gif glufosinate ammonium. Hoe classificeert de Staatssecretaris dit gif, en kan zij gevolgen en de mogelijke risico's van dit gif schetsen? De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat het een hormoonverstorende stof is; wat is de mening van de Staatssecretaris hierover, en waar baseert hij zijn beoordeling op? Deze leden vernamen dat het gebruik van het gif sinds 2013 beperkt is wegens giftigheid voor zoogdieren. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom in 2013 besloten is het gebruik te beperken en kan zij uitleggen waarom gebruik in combinatie met een ggo (structureel gebruik dus) nu wel verantwoord zou zijn?

Glufosinate ammonium was als stof binnen Europa al onder Richtlijn 91/414 geplaatst.

In Nederland zijn vier middelen op de markt toegelaten op basis van glufosinate ammonium voor gebruik in diverse teelten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft, als Nederlandse toelatingsautoriteit, conform het geldende toetsingskader beoordeeld dat deze middelen veilig kunnen worden toegepast met inachtneming van de wettelijk vastgestelde toepassingsvoorwaarden.

Voor beide genetisch gemodificeerde gewassen is in het ontwerptoelatingsbesluit de voorwaarde gesteld dat bij teelt van deze gewassen geen glufosinaat toegepast mag worden.

De Europese Commissie heeft op 15 juni 2016 een mededeling gepubliceerd met wetenschappelijke criteria om hormoonverstorende stoffen te identificeren. In overeenstemming met de kabinetsreactie in het BNC-fiche heeft Nederland aan de Commissie gevraagd om een nadere uitwerking van de criteria in uitvoeringsregels.

In die regels moet worden vastgelegd bij welke verdenkingen welke aanvullende data vereist zijn en aan welke normen moet worden getoetst. Vervolgens kan worden beoordeeld wat hormoonverstorende stoffen zijn, evenals de mogelijke effecten voor het milieu en het gewasbeschermingsmiddelen- en maatregelenpakket.

In 2013 hebben lidstaten en de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA, European Food Safety Authority) een reguliere herbeoordeling uitgevoerd om de beoordeling van de stof in lijn te brengen met de inmiddels geldende Verordening EU 1107/2009. Uit deze herbeoordeling is gebleken dat glufosinate ammonium veilig kan worden gebruikt. De stof is nu binnen Europa goedgekeurd als «Candidate for Substitution». Dit betekent dat er een kortere goedkeuringsperiode geldt van 7 jaar en er intussen bezien wordt of deze stof vervangen kan worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA fractie zijn bezorgd over de gevolgen van de recent aangekondigde Brexit; dit geldt zeker voor de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse landbouw- en visserijsector. Over de mogelijke gevolgen voor de landbouw is er al een bijeenkomst geweest tussen landbouwministers. De CDA fractie wil ook dat de gevolgen van de Brexit voor de visserijsector op het netvlies van de betrokken Europese bewindspersonen staan gezien voor de Nederlandse visserijsector de gevolgen van een Brexit direct enorm kunnen zijn. Bij de Brexit zal er onder andere onderhandeld worden over quota, de toegang tot elkaars wateren en in het bijzonder voor de Nederlandse tongvissers van belang de toegang van het duurzame pulstuig in Britse wateren. Is de Staatssecretaris zich bewust van deze grote belangen voor de Nederlandse visserijsector? De leden van de CDA fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om spoedig de gevolgen van de Brexit voor de visserij in Europees verband te agenderen. Het CDA wil absoluut voorkomen dat de Nederlandse visserijsector een speelbal wordt in deze onderhandelingen.

Graag verwijs ik u voor mijn antwoord op deze vraag naar bovenstaande vraag over hetzelfde onderwerp van de VVD-fractie.

III Volledige agenda

Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 10 oktober 2016 te Luxemburg Kamerstuk 21 501-32, nr. 944 – Brief regering d.d. 30-09-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Verslag Informele Landbouwraad van 12 en 13 september 2016 in Bratislava Kamerstuk 21 501-32, nr. 942 – Brief regering d.d. 23-09-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Beantwoording vragen van de commissie over de informele Landbouw- en Visserijraad op 11, 12 en 13 september 2016 Kamerstuk 21 501-32, nr. 941 – Brief regering d.d. 07-09-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Antwoorden op vragen commissie over de informele Landbouw- en Visserijraad op 11, 12 en 13 september 2016 Kamerstuk 21 501-32, nr. 943 – Brief regering d.d. 26-09-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Voortgang verduurzaming en harmonisatie gewasbeschermingsmiddelen Kamerstuk 27 858, nr. 369 – Brief regering d.d. 07-07-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Inzet voor de zeventiende Conferentie van Partijen (CoP17) bij het CITES-verdrag van 24 september tot 5 oktober 2016 in Johannesburg, Zuid-Afrika Kamerstuk 31 379, nr. 20 – Brief regering d.d. 22-09-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam.

Naar boven