34 214 EU-voorstel: verordening herziening besluitvorming genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) COM (2015) 177

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juni 2015

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij vier fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Mededeling en verordening betreffende genetisch gemodificeerde organismen in levensmiddelen en diervoeders.

Fiche 2: Mededeling Europese Veiligheidsagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 1972)

Fiche 3: Mededeling – EU Actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015–2019) (Kamerstuk 22 112, nr. 1973)

Fiche 4: Mededeling capaciteitsopbouw voor veiligheid en ontwikkeling (Kamerstuk 22 112, nr. 1974)

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Fiche: Mededeling en verordening betreffende genetisch gemodificeerde organismen in levensmiddelen en diervoeders.

1. Algemene gegevens

a) Titel voorstel

  • 1. Mededeling van de Europese Commissie aan het Europees parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over herziening van het besluitvormingsproces inzake genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s).

  • 2. Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of verbieden.

b) Datum ontvangst Commissiedocument

23 april 2015

c) Nr. Commissiedocument

COM(2015) 176 en COM(2015) 177

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

f) Behandelingstraject Raad

Landbouwraad

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, gezien de gedeelde beleidsverantwoordelijkheid voor verordening 1829/2003.

h) Rechtsbasis

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

i) Besluitvormingsprocedure Raad

Gekwalificeerde meerderheid van stemmen

j) Rol Europees parlement

Het Europees parlement heeft medebeslissingsrecht.

k) Impact assessment Commissie

Niet opgesteld door de Commissie, Nederland zal daar alsnog om verzoeken.

2. Essentie voorstel

• Inhoud voorstel

Mededeling herziening besluitvormingsproces ggo’s.

De mededeling is aangekondigd in het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2015 en behelst een herziening van de huidige Europese wetgeving inzake de toelating van ggo’s. De toelatingsprocedure van ggo’s voor levensmiddelen en diervoeders is geregeld in verordening 1829/2003. Nadat aanvragers een aanvraag voor een markttoelating indienen, onderzoekt de European Food Safety Authority (EFSA) de risico’s voor de veiligheid van mens, dier en milieu. Indien de EFSA de ggo’s op deze punten veilig bevindt, stemt het Permanente Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid (PCVD) over de toelating. Indien geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen de toelating kan worden bereikt, gaat het voorstel naar het Comité van Beroep. Ingevolge de comitologieprocedure kan de Commissie vervolgens het voorstel voor toelatingsbesluit vaststellen indien ook in het Comité van Beroep geen gekwalificeerde meerderheid is behaald. Als de ggo veilig is bevonden door EFSA, wordt de toelating verleend. De Commissie geeft in de mededeling aan dat bij deze stemmingen sinds de totstandkoming van de verordening nooit een gekwalificeerde meerderheid voor of tegen een toelating is gehaald. De overwegingen die lidstaten gebruiken voor hun stemgedrag zijn vaak gebaseerd op bijvoorbeeld publieke opinie of politieke opvattingen. Dit terwijl de stemming over de risicobeoordeling van de EFSA gaat en dus over de technisch-wetenschappelijke basis voor de toelating van de ggo. De Commissie vindt dat zij door deze procedure bij elke toelatingsaanvraag een besluit neemt zonder dat daarvoor de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat. De Commissie stelt in de mededeling dat het daarom wenselijk is om het wettelijke kader voor de toelating van ggo’s in levensmiddelen en diervoeders aan te passen, zoals dat voor de teelt van ggo’s is gedaan, om zo de besluitvormingsprocedure in het Permanent Comité te bevorderen. Richtlijn 2015/412 inzake de nationale teeltbevoegdheid is in april 2015 in werking getreden. Deze richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om de teelt van ggo’s op het eigen grondgebied te beperken of te verbieden op basis van andere gronden dan de wetenschappelijke risicobeoordeling die al op Europees niveau is uitgevoerd.

Verordening

Het voorstel tot wijziging van verordening 1829/2003 geeft lidstaten de mogelijkheid om het gebruik van ggo’s in levensmiddelen en diervoeders op het eigen grondgebied te beperken of te verbieden op gronden anders dan de risicobeoordeling voor mens, dier en milieu, nadat voor deze ggo’s een vergunning is verleend. De Commissie kiest ervoor de Europese toelatingsprocedure ongewijzigd te laten en aan lidstaten de bevoegdheid te geven om maatregelen te nemen die het gebruik van ggo’s in levensmiddelen en diervoeders beperken of verbieden. De Commissie stelt als voorwaarden dat dergelijke maatregelen van de lidstaten verenigbaar moeten zijn met de regels voor de interne markt, met name artikel 34 VWEU, dat kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten verbiedt. De lidstaten dienen hiervoor per geval aan te tonen dat de beoogde maatregelen gerechtvaardigd zijn op basis van gronden die in overeenstemming zijn met artikel 36 VWEU1 en in overeenstemming met het begrip «dwingende redenen van algemeen belang», zoals ontwikkeld in de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Deze redenen mogen geen betrekking hebben op de beoordeling van risico’s voor gezondheid of milieu, die al uitgebreid naar voren komt in het vergunningsbesluit. Maatregelen moeten voorts evenredig en niet-discriminerend zijn. Indien lidstaten gebruik willen maken van deze bevoegdheid moeten zij bij de Commissie een voorstel indienen om de beperking of het verbod toe te lichten op basis van argumenten anders dan de risicobeoordeling aangezien deze al is gedaan in de reguliere toelatingsprocedure. De Commissie beoordeelt de gronden die worden aangedragen. Verder moeten de lidstaten zich volledig houden aan hun internationale verplichtingen, waaronder de regels van de World Trade Organization (WTO), aldus de Commissie. Het voorstel schrijft voorts voor dat de maatregelen voorzien in een redelijke periode waarin de producten die door de maatregelen worden geraakt, kunnen worden opgebruikt. Van de maatregelen zijn uitgesloten producten die niet als genetisch gemodificeerd zijn geëtiketteerd, dat wil zeggen levensmiddelen en diervoeders die in een verhouding van niet meer dan 0,9% per ingrediënt genetisch gemodificeerd materiaal bevatten waarvan de aanwezigheid onvoorzien of technisch niet te voorkomen is.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het Nederlandse kabinetsbeleid op het gebied van biotechnologie is gebaseerd op het uitgangspunt dat innovatie en ontwikkeling worden ondersteund, gezien de kansen die biotechnologie biedt op het gebied van duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselkwaliteit mits de veiligheid voor mens, dier en milieu is gewaarborgd. Indien de ggo veilig is bevonden, stemt Nederland in met de EU-toelating: het zogeheten «Ja, mits» beleid ten aanzien van planten, dat in april 2014 in een brief aan uw Kamer is beschreven2.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het voorstel laat de Europese toelatingsprocedure ten aanzien van genetisch gemodificeerde (gg) levensmiddelen en diervoeders in stand en biedt lidstaten de ruimte om hun beleid te handhaven of aan te passen door andere gronden dan veiligheid een rol te laten spelen voor een beperking of verbod van het gebruik van deze ggo’s. Nederland is in beginsel een voorstander van een technisch-wetenschappelijk benadering, wat betekent dat de risicobeoordeling voor mens, dier en milieu het enige uitgangspunt vormt voor besluitvorming over gebruik van ggo’s op Europees en nationaal niveau. Deze technisch-wetenschappelijke benadering vormt ook de basis van de EU wet- en regelgeving van voedsel- en productveiligheid in brede zin. De nationale verbods- of beperkingsmogelijkheid is in de ogen van Nederland dan ook niet wenselijk, omdat het de stevigheid van de EU-voedselveiligheidprincipes aantast en afzwakt.

Het voorstel kan voorts vergaande economische consequenties hebben voor de Nederlandse handel en industrie (zoals de Rotterdamse haven) en de veehouderijsector. Nederland is voor een groot deel van de import van gg-diervoeders het beginpunt van de handelsstroom van deze producten naar verschillende lidstaten van de Europese Unie (EU). Bedrijven die toelatingen aanvragen, hebben op basis van dit voorstel geen zekerheid meer dat hun producten na Europese toelating op de gehele Europese markt kunnen worden afgezet. Europese bedrijven die deze producten afnemen lopen het risico dat het gebruik alsnog wordt verboden waarna zij zorg moeten dragen om binnen een bepaalde tijd aan het verbod te voldoen. In het voorstel wordt geen exacte termijn genoemd zodat lidstaten deze zelf kunnen bepalen. Dit alles biedt (rechts)onzekerheid voor bedrijven, en hiermee ontstaat een risico dat bedrijven hun gg-levensmiddelen en diervoeders niet langer op de Europese markt zullen brengen.

Het voorstel van de Commissie bevat nog een aantal onduidelijkheden. Zo wordt er onder andere geen definitie gegeven van de term «gebruik». De vraag is of hier alleen het eindgebruik wordt bedoeld, of dat transport en verwerking hier ook onder kunnen vallen. Verschillende interpretaties van de lidstaten kunnen voor een wirwar van verschillende nationale systemen zorgen. Dit is niet alleen in strijd met de wens om in Europees verband de handelseisen te harmoniseren, maar ook in de uitvoering kan dit leiden tot extra administratieve lasten voor bedrijven die zich aan verschillende regimes binnen Europa moeten houden.

Op basis van het feit dat het voorstel niet strookt met de technisch-wetenschappelijk benadering als enige basis voor oordeling over zowel de toelating als het gebruik van ggo’s in alle Europese landen, de mogelijke gevolgen voor de handel, de inadequate motivering en de onduidelijkheden kan Nederland het voorstel niet steunen. Nederland hecht zeer aan Europese regelgeving die de veiligheid van de consument centraal stelt, onduidelijkheden wegneemt, het geschetste probleem op de juiste manier adresseert en werkbaar is voor ondernemers. Nederland is van mening dat het voorstel niet aan deze randvoorwaarden voldoet. Bij eventuele aanpassingen van het voorstel zullen deze voorwaarden voorts de basis vormen voor de Nederlandse inzet.

De Commissie laat zich voor de verordening inspireren door het aangepaste wettelijke kader voor teelt van ggo’s. Nederland heeft in het BNC-fiche3 ten aanzien van de nationale teeltbevoegdheid voor gg-teelt het standpunt ingenomen dat het – voorstel verwelkomt. Nederland was zelfs een van de lidstaten die de Commissie gevraagd heeft het initiatief te nemen tot het verlenen van bevoegdheden aan lidstaten met als doel om de Europese besluitvorming ten aanzien van gg-teelt sneller te laten verlopen. Deze verliep traag omdat lidstaten in hun stemmingen voor gg-teelt andere aspecten een rol laten spelen dan de veiligheidsbeoordeling op zich. Nederland geeft in het fiche aan dat het de Europese besluitvorming wil handhaven en het eens is met de randvoorwaarden die in het voorstel waren genoemd, zoals de conformiteit met Europese Verdragen en door de EU aangegane nationale verplichtingen.

Nederland heeft ten aanzien van de proportionaliteit van de teeltbevoegdheid positief geoordeeld, omdat het belangrijk is dat er binnen Europa dezelfde spelregels worden toegepast voor de regeling. Hierbij is de aantekening gemaakt dat het gewijzigde artikel nadrukkelijk alleen over teelt gaat en niet over import of verhandeling van ggo’s. Er is een duidelijk verschil met het onderhavige voorstel waarin Nederland een negatief standpunt heeft. In het besluit ten aanzien van de nationale teeltbevoegdheid heeft de Commissie aangegeven dat teelt een kwestie is met een sterk lokale en regionale dimensie. Bij de toelating voor ggo’s in levensmiddelen en diervoeders gaat het juist om de handel en import, die – ook volgens de Commissie – een internationaal karakter hebben. Het voorstel van de Commissie om nu ook voor Verordening 1829/2003 een beperkingmogelijkheid voor te stellen voor de lidstaten, is dan ook niet in lijn met de onderbouwing van de nationale teeltbevoegdheid, zodat Nederland hier, anders dan met de nationale teeltbevoegdheid, niet in mee kan gaan.

Voor het gebruik van ggo’s in levensmiddelen en diervoerders geldt eveneens een stagnerende besluitvorming waarbij andere elementen dan de veiligheid een rol spelen in de stemmingen. Echter, veel meer ggo’s zijn als levensmiddel of diervoeder toegelaten in de EU (ongeveer 50 ten tijde van de publicatie van het voorstel) dan ggo’s voor teelt (slechts één). De besluitvorming voor gg-levensmiddelen en gg-diervoeder kent voorts niet een dermate langdurige stagnatie als bij teelt het geval was. Gg-diervoeders worden op grote schaal in Europa gebruikt, ook in landen die in de toelatingsprocedure doorgaans tegen stemmen. Voor Nederland weegt het element van de stagnerende besluitvorming in het onderhavige voorstel minder zwaar ter rechtvaardiging hiervan, dan bij de nationale teeltbevoegdheid. Daarnaast zijn de mogelijke gevolgen van de toepassing van de nationale bevoegdheid door lidstaten ten aanzien van gg-gebruik groter dan die van gg-teelt. De Europese Commissie legt er – anders dan bij de teeltbevoegdheid – in de toelichting van het voorstel de nadruk op dat het voorstel zal leiden «tot eerbiediging van de democratische keuze». Nederland vindt dat dit argument niet thuishoort in het voorstel aangezien er sprake is van een democratisch gelegitimeerde Europese besluitvormingsprocedure.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Gezien de verdeeldheid onder de Europese lidstaten ten opzichte van ggo’s, is het de vraag of dit voorstel voldoende steun zal krijgen. Over het algemeen is er bij stemmingen over toelatingen van ggo’s voor levensmiddelen en diervoeders een verdeeldheid onder de lidstaten waarbij lidstaten met ongeveer 1/3 van het stemgewicht in de Raad voor is, 1/3 tegen en 1/3 zich onthoudt van stemmen. Uiteraard kan het krachtenveld er voor dit voorstel anders uitzien. Ook de landen die tegen stemmen importeren ggo’s voor voedsel en diervoeders. Zij doen dit vaak in mindere mate dan de landen die positiever tegenover ggo’s staan, maar het gaat nog steeds om een substantiële hoeveelheid. De mogelijkheid tot het instellen van een verbod voor gebruik van (gg) levensmiddelen en diervoeders kan consequenties hebben voor alle lidstaten.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

De Commissie baseert de bevoegdheid voor de voorgestelde verordening op artikel 114 van het VWEU (harmonisatie interne markt). Nederland kan zich hierin vinden. Wel merkt Nederland op dat indien de lidstaten gebruik gaan maken van de mogelijkheid om het gebruik van ggo’s te beperken of te verbieden, de interne markt mogelijk belemmerd wordt.

b) Subsidiariteit

Nederland beoordeelt de subsidiariteit van dit voorstel positief. De Unie heeft reeds de bevoegdheid over de toelatingsprocedure van ggo’s tot de markt. Nederland vindt dat de toelating op EU-niveau geregeld moet worden. Wel maakt Nederland de volgende kanttekening. Op grond van dit voorstel zouden lidstaten meer bevoegdheden krijgen omtrent het beperken en verbieden van het gebruik van toegelaten ggo’s. Er worden dus geen aanvullende mogelijkheden tot optreden toebedeeld aan de Unie in dit voorstel. Gezien het karakter van de interne markt is het wenselijker dat gebruik van ggo’s geheel op Unie-niveau geregeld blijft worden. Op deze manier worden de doelstellingen van de interne markt het beste gerealiseerd.

c) Proportionaliteit

Nederland beoordeelt de proportionaliteit van het voorstel als negatief. Het voorstel van de Commissie heeft mogelijk ingrijpende gevolgen, onder andere voor de werking van de interne markt terwijl het kabinet twijfelt of het gekozen middel daadwerkelijk tot meer gedragen besluitvorming zal leiden. De Commissie motiveert het voorstel met het argument dat de huidige comitologieprocedure niet tot gedragen besluitvorming zou leiden en noemt dit een ondemocratische besluitvormingsprocedure omdat deze, zoals zij stelt, niet de steun van de lidstaten heeft. De basis voor de comitologieprocedure ligt in artikel 291 VWEU en in de Comitologieverordening (verordening 182/2011). Genoemde verordening beoogt een eenvormige toepassing van comitologie op alle beleidsterreinen. Zo geldt de procedure met het beroepscomité ook op andere terreinen. In het geval van toelating ggo’s is het de praktijk dat er in comité en beroepscomité geen gekwalificeerde meerderheid tot stand komt. In dat geval is het aan de Europese Commissie om te besluiten over de toelating.

De comitologieverordening is op de democratische wijze tot stand gekomen. Nederland is het dan ook niet eens met de motivering van de Commissie, omdat een stemming op basis van gekwalificeerde meerderheid, waarbij de Commissie een besluit neemt als er geen gekwalificeerde meerderheid is, wel degelijk een democratisch gelegitimeerd proces is.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Geen.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

De financiële consequenties voor de rijksoverheid of de decentrale overheden in Nederland hangen vooral af van nationaal te maken keuzes ten aanzien van de mogelijkheid om gg-levensmiddelen en gg-diervoeders te beperken of te verbieden. Indien het voorstel budgettaire gevolgen heeft, dan worden deze ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

De mate waarin het bedrijfsleven en de burgers financiële gevolgen ondervinden van de voorgestelde verordening hangt onder meer af van de reikwijdte van de term «gebruik», van welke lidstaten gebruik zullen gaan maken van de nationale bevoegdheid. De financiële consequenties voor het bedrijfsleven en de burger kunnen zonder deze informatie niet in kaart gebracht worden. Nederland vindt een impact-assessment door de Commissie op dit onderdeel van wezenlijk belang.

Als lidstaten gebruik maken van de nationale bevoegdheid dan zijn de volgende consequenties denkbaar.

  • Ggo’s worden vooral gebruikt voor de productie van mengvoeders voor dieren en niet zozeer in levensmiddelen, gezien de etiketteringeisen. Als lidstaten het gebruik van gg-diervoeders en gg-levensmiddelen gaan verbieden, dan kan de omvang van de import van gg-diervoeders mogelijk worden beperkt. Voor de Rotterdamse haven, als een van de belangrijkste poorten van invoer, kan dit mogelijk leiden tot omzetverlies. Dit betekent mogelijk dat er minder doorvoer en vervolgtransport wordt verwacht, wat gevolgen kan hebben voor de binnenvaart, omdat diervoeders veelal via water binnen de EU worden getransporteerd.

  • Ter vervanging van gg-diervoeders zullen de lidstaten die ggo’s verbieden niet-gg-diervoeders moeten zien te verkrijgen. Mogelijk gevolg daarvan is dat de behoefte zo groot wordt dat er extra teeltoppervlakte beschikbaar moet komen. Als de huidige ggo-producerende landen (Argentinië, Brazilië, Verenigde Staten en Canada) niet hun teeltplannen aanpassen, dan zal extra grond elders beschikbaar moeten komen voor deze ggo-vrije teelt. De kans dat deze ggo-producerende landen hun teeltplannen aanpassen is gering, omdat verwacht wordt dat een beperking van de vraag vanuit de EU gemakkelijk kan worden opgevangen door de wereldwijd toenemende vraag naar gg-diervoeders (met name China). Het is derhalve de vraag of die extra benodigde teeltoppervlakte beschikbaar zal zijn in de EU of daarbuiten, met een mogelijk risico voor het onvoldoende voorhanden zijn van niet-gg-diervoeder voor de Europese markt.

  • De toenemende vraag naar niet-gg-diervoeders (vooral soja) gecombineerd met een tekort aan extra teeltoppervlakte voor deze diervoeders zal naar verwachting een prijsverhogend effect hebben op deze grondstoffen. Op dit moment liggen de wereldmarktprijzen van de niet-gg-diervoeders op 40 tot 100 euro per ton hoger dan die van gg-diervoeders. Sectoren of landen die nu al gebruik maken van deze grondstoffen kunnen worden geconfronteerd met nog hogere grondstoffenprijzen. Dit zal ook van belang zijn voor de biologische veehouderij in de EU. Als een of meer lidstaten besluiten gebruik te maken van de nationale bevoegdheid kan dit dan ook directe gevolgen hebben voor de biologische sector in de gehele EU.

  • Een eventuele doorberekening van de hogere productiekosten voor de biologische producten in de consumentenprijzen zal naar verwachting leiden tot een forse prijsstijging van biologische producten van dieren.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

De gevolgen voor de regeldruk hangen af van de op nationaal niveau te maken keuzes ten aanzien van de mogelijkheid om gg-levensmiddelen en gg-diervoeders te beperken of te verbieden. De gevolgen voor de administratieve lasten hangen daarnaast ook af van de keuzes die de andere lidstaten maken. Gesteld kan worden dat indien een of meer landen gebruik maken van de verbodsmogelijkheid, de administratieve lasten met name voor het bedrijfsleven zullen stijgen, omdat dan binnen Europa verschillende regels gelden.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

De gevolgen voor de concurrentiekracht hangen af van de keuzes die op nationaal niveau alsook door de andere lidstaten worden gemaakt ten aanzien van de mogelijkheid om gg-levensmiddelen en gg-diervoeders te beperken of te verbieden. De onzekerheid voor bedrijven of hun gg-producten ook na toelating op Europees niveau in heel Europa kunnen worden afgezet, kan er toe leiden dat zij kiezen voor een andere afzetmarkt dan de Europese.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid

Indien het voorstel wordt aangenomen, zou dat een wetswijziging vereisen. De meest aangewezen wetten zijn in dat geval de Warenwet en de Wet dieren.

b) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Het voorstel bevat geen evaluatie- of horizonbepaling. Mede gezien het feit dat er voorafgaand aan de publicatie van het voorstel geen impact assessment is uitgevoerd, zou een evaluatiebepaling in de verordening wenselijk zijn om het effect van het voorstel te kunnen bepalen.

c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

N.v.t.

e) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

N.v.t.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Bedrijven die ggo’s vervoeren en verwerken en ook daarin handel bedrijven met landen die het gebruik van gg-diervoeder niet toestaan zullen gescheiden handelsstromen moeten hanteren. Diervoeders bevatten vaak meerdere ggo’s, wat betekent dat er mogelijk verschillende eindproducten moeten worden geproduceerd voor lidstaten die verschillende regels hanteren. De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), is verantwoordelijk voor controles op ggo’s bij invoer, doorvoer en handel. Mogelijk kan het voorstel implicaties hebben voor de handhaving door de NVWA, voor de douane worden geen gevolgen verwacht. Echter, ook hier geldt dat de uiteindelijke implicaties voor de uitvoering en handhaving sterk afhankelijk zijn van het aantal lidstaten dat gebruik zal maken van de restrictiemogelijkheid. Dit zou volgens Nederland een onderdeel moeten zijn van een alsnog uit te voeren impact-assessment.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

De effecten zijn afhankelijk van de toepassing van de verbodsmogelijkheid door de Europese lidstaten. Ontwikkelingslanden die ggo’s produceren die voor import zijn toegelaten binnen de Europese Unie, kunnen te maken krijgen met een verminderde export. Daarnaast zijn er een aantal ODA-ontvangende landen met een middelhoog inkomen die ggo’s exporteren naar Europa zoals Brazilië en Argentinië, die door het voorstel te maken kunnen krijgen met een verminderde export naar Europa.


X Noot
1

Deze gronden zijn: de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom.

X Noot
2

Kamerstuk 27 428, nr. 270

X Noot
3

Kamerstuk 32 472/22 112, nr. 2

Naar boven