34 214 EU-voorstel: verordening herziening besluitvorming genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) COM (2015) 177

Nr. 14 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2016

Hierbij informeer ik u over recente ontwikkelingen op het gebied van de Europese toelating voor de teelt van genetisch gemodificeerde (gg-)gewassen.

Zoals u weet vindt besluitvorming over de toelating van gg-gewassen plaats op EU-niveau op basis van een veiligheidsbeoordeling. Daarnaast kunnen EU-lidstaten, sinds april 2015, op andere gronden dan veiligheid bepalen of zij teelt van EU-toegelaten gg-gewassen op hun grondgebied willen toestaan1.

Er is dus sinds vorig jaar een duidelijk onderscheid tussen Europese besluitvorming over veiligheid als het gaat om een EU-toelating (stap 1) en nationale besluitvorming over de wenselijkheid van teelt van EU-toegelaten gewassen op nationaal grondgebied (stap 2).

Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de teelt te verbieden (stap 2) van gg-gewassen die al in de EU op basis van de veiligheidsbeoordeling zijn toegelaten (stap 1), alsook van gg-gewassen waarvoor de EU-toelatingsprocedure (stap 1) nog niet is afgerond. In eerdere brieven2 bent u daarover geïnformeerd.

Ingeval van Europese besluitvorming over veiligheid hanteert Nederland een harde voorwaarde: Nederland stemt pas in met een EU-toelating (stap 1) als op basis van onder andere de COGEM adviezen blijkt dat de risico’s van de gg-gewassen verwaarloosbaar klein zijn.

Ik informeer u, middels deze brief, over de voortgang in de besluitvorming over drie gewassen waarvoor de EU-toelatingsprocedure (stap 1) nog niet is afgerond, namelijk: maïs Bt11, maïs 1507 en maïs MON810. De Europese Commissie heeft inmiddels ontwerptoelatingsbesluiten opgesteld waarover alle lidstaten binnenkort moeten beslissen volgens de gebruikelijke stemprocedure.

Over deze drie toelatingsdossiers zijn EFSA-opinies en COGEM adviezen beschikbaar waaruit blijkt dat de risico’s van de gg-gewassen verwaarloosbaar klein zijn.

Maïs MON810 is in de EU al toegelaten voor teelt, maar de geldigheidsduur van die toelating is inmiddels verstreken. Een ontwerphernieuwingsbesluit voor dit gewas wordt nu voor besluitvorming voorgelegd.

Over de EU-toelating van maïs Bt11 en maïs 1507 zijn al eerder ontwerpbesluiten voor stemming voorgelegd aan de lidstaten maar destijds kon geen gekwalificeerde meerderheid vóór of tegen toelating worden bereikt, waarna de toelatingsprocedure is gestagneerd.

Onder verwijzing naar de motie3 over maïs 1507 die door uw Kamer is aangenomen, alsmede de motie4 over maïs 1507 die door de indiener is aangehouden, informeer ik u dat Nederland voornemens is in te stemmen met de voorliggende ontwerptoelatingsbesluiten omdat:

  • 1. uit de beoordeling van de drie dossiers is gebleken dat de risico’s van de onderhavige gg-gewassen verwaarloosbaar klein zijn, en

  • 2. de ontwerptoelatingsbesluiten expliciet bepalen dat de teelt van daarin toegelaten gewassen niet is toegestaan voor EU-lidstaten – zoals Nederland – waarvoor een geografische toepassingsbeperking geldt.

Een EU-toelating op basis van een veiligheidsbeoordeling voor de drie genoemde gg-gewassen (stap 1) verandert derhalve niets aan het thans in Nederland geldende verbod op teelt van die gewassen op nationaal grondgebied (stap 2).

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Grondslag: de op 2 april 2015 in werking getreden wijziging van Richtlijn 2001/18/EG inzake de nationale teeltbevoegdheid.

X Noot
2

Kamerstuk 27 428, nrs. 307, 318 en 328.

X Noot
3

Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 113.

X Noot
4

Kamerstuk 21 501-08, nr. 551

Naar boven