21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 942 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2016

Graag informeer ik u over de uitkomsten van de informele Landbouwraad die van 11 tot en met 13 september plaatsvond in Bratislava. Met deze brief informeer ik u verder over de uitbreiding van de lijst van stikstofbindende gewassen die ingezet mogen worden als Ecologisch Aandachtsgebied en over de uitvoering van de motie van de leden Geurts en Bisschop (Kamerstuk 21 501-33, nr. 598) ten aanzien van invasieve soorten.

Uitkomsten informele Raad

De informele Raad heeft het thema «versterken van de positie van boeren in de voedselketen» besproken aan de hand van een gespreksnotitie van het Slowaakse voorzitterschap, waarover ik u in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-32, nr. 940) heb geïnformeerd.

Ik heb aangegeven dat individuele boeren kwetsbaar zijn in een volatiele wereldmarkt, vooral als zij uitsluitend grondstoffen zonder toegevoegde waarde produceren. Daarom wil ik de positie van de boeren versterken door innovatie en ondernemerschap te bevorderen, door horizontale en verticale samenwerking in de keten te stimuleren en door initiatieven voor kortere ketens te ondersteunen. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) biedt al diverse mogelijkheden om dit te stimuleren en te ondersteunen, zoals producentenorganisaties, brancheorganisaties en interbrancheorganisaties, crisiskartels en, om de transparantie in de keten te versterken, de Melk- en Vleesmarktobservatoria. Ik heb aangegeven dat deze mogelijkheden in principe toereikend zijn en dat ik met de producentenorganisaties samen de mogelijkheden van verticale integratie wil verkennen. Ik vind dat er voor de toekomst van het GLB een opgave ligt om innovatie en ondernemerschap meer te stimuleren. Dat is een effectievere inzet van het GLB-budget.

In 20 EU-lidstaten is inmiddels enige vorm van regelgeving van kracht om de positie van boeren in de voedselketen te beschermen of oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan.

De machtsverhoudingen en de structuur van de voedselketen in lidstaten verschillen in mate van concentratie, grootte en efficiëntie van de verschillende spelers. Daarom ben ik, net als de Europese Commissie, van mening dat eventuele problemen beter op nationaal niveau dan op Europees niveau kunnen worden aangepakt, waarbij de bestaande Europese kaders van het GLB en de mededingingsregels wel gerespecteerd worden.

De Agricultural Markets Taskforce onder leiding van de heer Veerman komt naar verwachting eind dit jaar met een rapport met adviezen over het verbeteren van de positie van boeren in de voedselketen. Ik heb aangegeven dat een discussie over eventuele Europese regelgeving op basis van deze resultaten gevoerd moet worden. Ik heb daarbij wel aangegeven dat we ook moeten openstaan voor de mogelijkheid dat boeren baat kunnen hebben bij minder EU-regelgeving.

Diverse lidstaten riepen, net als de vertegenwoordigers van Copa-Cogeca (koepel van EU-landbouworganisaties), CEJA (koepel van EU-jonge boerenorganisaties) en het Europees Parlement, de Europese Commissie op om te komen met regelgeving. Daarbij is ook gewezen op verstoring van het gelijke speelveld door verschillende nationale regels. Andere lidstaten wezen EU-regelgeving resoluut af. De Europese Commissie gaf aan de resultaten van de taskforce te willen afwachten. Ook wees zij op de mogelijkheden die nu al deel uitmaken van het GLB om de marktmacht van boeren te versterken. De Europese Commissie wees op het belang om ook te kijken naar manieren om de positie van boeren op de lange termijn structureel te verbeteren.

Veel lidstaten onderschreven het belang van transparantie van de prijsvorming in de keten door het verzamelen van informatie. Enkele lidstaten gaven aan dat een verplichting tot het geven van informatie daarvoor noodzakelijk is. Men gaf aan dat de toegankelijkheid van deze informatie voor boeren verbeterd moet worden, anderen wilden dat aanvullende informatie wordt verzameld, bijvoorbeeld over de wijze waarop de winstmarges in de keten verdeeld zijn. Er was ook brede steun voor het feit dat versterking van samenwerking en betere organisatie van de producenten zou kunnen helpen om de marktmacht van boeren te versterken.

Het Slowaakse voorzitterschap concludeerde dat de discussie op technisch niveau zal worden voortgezet, om uiteindelijk tot Raadsconclusies te kunnen komen.

Uitbreiding lijst van stikstofbindende gewassen die ingezet mogen worden als Ecologisch Aandachtsgebied

Onderzoeksinstelling Plant Research International van Wageningen University and Research Centre (WUR) heeft de effecten van de teelt van soja op biodiversiteit en milieu opnieuw beoordeeld («Evaluation of soybean», PRI-report 649, WUR, June 2016). Op grond van deze evaluatie ben ik van plan om met ingang van 2017 het gewas soja (Glycine Willd) toe te voegen aan de lijst van stikstofbindende gewassen die ingezet mogen worden als Ecologisch Aandachtsgebied in het kader van de vergroening van het GLB. Om het milieu extra te beschermen is het gebruik van stikstofmeststoffen niet toegestaan. Ik verwacht dat het opnemen van soja op deze lijst een stimulans zal geven aan de teelt van regionale eiwitten.

Unielijst invasieve exoten

De motie van de leden Geurts en Bisschop (Kamerstuk 21 501-33, nr. 598) stelt dat de Europese Commissie haar uitvoeringsbevoegdheden heeft overschreden bij de vaststelling van de huidige Unielijst invasieve uitheemse soorten in het kader van de Europese exotenverordening (EU) nr. 1143/2014. Ter uitvoering van deze motie heb ik het bezwaar en de overwegingen daarbij aan Eurocommissaris Vella overgebracht. In zijn reactie aan mij geeft hij aan zich niet in de kritiek te herkennen en gaat hij daar in grote lijnen als volgt op in.

  • Artikel 5 lid 3 van de Verordening biedt de Europese Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het type bewijsmateriaal en geeft een beschrijving van relevante aspecten van de risicobeoordeling. Een gedelegeerde handeling is geen noodzakelijke voorwaarde voor het vaststellen van de Unielijst. De Verordening zelf bevat al precieze criteria en alle elementen die nodig zijn voor de Europese Commissie om een lijst vast te stellen. De Verordening bevat geen termijn voor het vaststellen van deze handelingen, terwijl er wel een termijn is voor het vaststellen van de Unielijst.

  • De kosteneffectiviteit en de sociaaleconomische aspecten zijn beoordeeld door een Comité dat overeenkomstig artikel 27 van de Verordening de Commissie bijstaat, en waarin vertegenwoordigers van alle Lidstaten zitting hebben. Dit Comité heeft ten gunste van de lijst gestemd waarna de Europese Commissie deze kon vaststellen.

  • Regionale samenwerking kan op verzoek van een lidstaat plaatsvinden. De Europese Commissie is daarbij faciliterend. Tot nu toe heeft nog geen enkele lidstaat een dergelijk verzoek tot de Europese Commissie gericht.

  • Artikel 4 lid 6 van de Verordening en preambule 15 verwijzen niet alleen naar soorten die nog niet aanwezig zijn in de Unie, maar ook naar soorten in een vroeg stadium van invasie en soorten die reeds in de Unie gevestigd zijn.

In het licht van bovenstaande is de Eurocommissaris van mening dat de Europese Commissie volledig binnen de haar gegeven bevoegdheden heeft gehandeld bij het vaststellen van de Unielijst, dat zij nauwgezet de in de Verordening voorgeschreven criteria en procedures heeft gevolgd en dat de lijst is gebaseerd op de vereiste wetenschappelijke onderbouwing.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven