21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 938 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 augustus 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 8 juli 2016 over de Landbouw- en Visserijraad op 18 juli 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 934).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 augustus 2016 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 23 augustus 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Velactis

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het schorsen van het gebruik van het geneesmiddel Velactis. Naar aanleiding van de bijwerkingen lijkt dit een wijs besluit. Kan de Staatssecretaris aangeven welke acties hij al heeft uitgezet en nog gaat doen om in Europa een gelijk speelveld te creëren? Deze leden realiseren zich dat dit een bevoegdheid van de Europese Commissie is maar welke stappen zet de Staatssecretaris?

Velactis heeft in alle EU-lidstaten een handelsvergunning verkregen via de centrale Europese toelatingsprocedure. Naar aanleiding van de gerapporteerde bijwerkingen is de Europese Commissie een procedure gestart om passende acties op EU-niveau te nemen. Het Comité Diergeneesmiddelen (CVMP) van het European Medicines Agency (EMA) heeft in de vergadering van 11-13 juli jl. de zaak inhoudelijk behandeld. Het Nederlandse CVMP-lid heeft tijdens deze vergadering het Nederlandse besluit tot schorsing van het gebruik inclusief de gevolgde argumentatie ingebracht. De CVMP is tot de conclusie gekomen dat de markttoelating van het middel in alle lidstaten dient te worden geschorst en dat er een terugroepactie uitgevoerd moet worden. Dit besluit zal in augustus ter bekrachtiging worden voorgelegd in het Comité Diergeneesmiddelen.

Actieplan vitalisering varkenshouderij

De leden van de VVD-fractie hebben met veel waardering kennisgenomen van het Actieplan vitalisering varkenshouderij. De sector heeft hierin laten zien dat zij haar verantwoordelijkheid neemt. Deze leden ondersteunen het Actieplan vitalisering varkenshouderij. Kan de Staatssecretaris aangeven welke actie hij op korte termijn zal inzetten in zijn verantwoordelijkheid als medeondertekenaar van het Actieplan?

Ik onderschrijf de noodzaak en de hoofdlijnen van het actieplan van de varkenshouderijsector. Ik ondersteun vanuit een faciliterende en stimulerende rol de uitvoering van het actieplan. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 180).

Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij specifiek in het door water en hagel getroffen gebied in Zuidoost-Nederland omgaat met de varkenshouderij in relatie tot dit Actieplan?

In de Werkgroep wateroverlast Zuidoost-Nederland kijken gemeenten, provincies, de Land & Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO), waterschappen, banken, verzekeraars en het Rijk vanuit de bestaande verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar afstemming en een slimme koppeling van praktische oplossingen voor de getroffen bedrijven in het gebied. De doelstelling is het oplossen van problemen voor de korte termijn en het perspectief bieden aan bedrijven voor de lange termijn. Eventuele schade aan stallen en bedrijven in de varkenshouderij kunnen toekomstgerichte keuzes mogelijk versnellen. Ik zal bevorderen dat het bedrijfsleven dit zal betrekken bij de uitwerking van de actielijn revitalisering en innovatie van het actieplan.

Kan de Staatssecretaris uitgebreider ingaan op de actielijn kostenreductie en mestverwerking? In deze actielijn in de beleidsreactie wordt niet ingegaan op het onderdeel kostenreductie. De varkenshouderij heeft nog steeds te maken met substantieel hogere kosten dan de collega-varkenshouders in de landen om ons heen. Welke verantwoordelijkheid dicht de Staatssecretaris zich toe op dit onderdeel? En kan de Staatssecretaris deze actielijn en de overige acties meer concretiseren en in een tijdpad zetten? Het Ministerie van Economische Zaken is mede ondertekenaar van het Actieplan en daarmee ligt er een grote verantwoordelijkheid.

De verantwoordelijkheid om te komen tot methoden om mest kosteneffectief te verwerken ligt in eerste instantie bij de sector. De kosten voor de afzet of verwerking van mest worden in belangrijke mate bepaald door de relatief hoge intensiteit van de veehouderij in Nederland en het mestoverschot dat daardoor ontstaat.

Het Rijk stimuleert innovatie, neemt belemmerende regelgeving weg en brengt partijen bij elkaar. Mestverwerking en het bevorderen van circulaire economie zijn onderwerpen die nadrukkelijk in het topsectorenbeleid worden benoemd.

Innovatie is essentieel om de business case voor mestverwerking te verbeteren. Die innovatie kan liggen in nieuwe technieken, maar ook in nieuwe marktconcepten of business-modellen, waarbij veehouders bijvoorbeeld in collectieven samenwerken om zo de keten te verkorten. Ik stimuleer dit via de «nationale enveloppe Europese middelen melkvee- en varkenshouderij» uit het eerste steunpakket (september 2015), waarin mestverwerking is opgenomen. Verdere doorontwikkeling van de markt van mestverwerkingsproducten is nodig. Sectorpartijen nemen daartoe initiatieven. Ik ben daarover met deze sectorpartijen in overleg.

Ten slotte werken sectorpartijen aan de oprichting van een Nederlands Coördinatiecentrum Mestverwerking, waarin diverse partijen gezamenlijk de uitdagingen op het gebied van mestverwerking aangaan. Het coördinatiecentrum kan bestaande kennis over mestverwerking ontsluiten en delen, advies over mestverwerking geven aan sector en overheidspartijen, een rol spelen in de vraagarticulatie voor kennisontwikkeling en overleg tussen sector en overheidspartijen organiseren. Bij de vormgeving van het coördinatiecentrum wordt nadrukkelijk gekeken naar de goede ervaringen in Vlaanderen met deze aanpak. Ik steun de oprichting van een coördinatiecentrum en ga er van uit dat andere partijen dat ook doen.

Zoals ik in mijn beleidsreactie bij het Actieplan vitalisering varkenshouderij heb aangegeven (Kamerstuk 28 973, nr. 180) zal ik de mogelijkheden onderzoeken van een verlaging van de keuringskosten en een efficiëntere uitvoering van keuringen binnen de Europese wetgevingskaders en binnen het ketenkwaliteitssysteem Holland Varken. Het betreft hier de mogelijkheden om gegevens van private kwaliteitssystemen en private certificering te benutten bij het effectief en efficiënt inrichten van risicogebaseerd toezicht door de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA). Na het ontwikkelen en implementeren van het ketenkwaliteitssysteem Holland Varken door het bedrijfsleven in 2016, zal worden nagegaan of door een goed werkend en geborgd ketenkwaliteitssysteem de procedures van keuringen en inspecties op een andere en goedkopere wijze kunnen worden ingericht.

Vogelgriep

Recent heeft de gemeente Oss haar voorontwerp bestemmingsplan buitengebied gepresenteerd waarin onder meer een verbod op onoverdekte buitenloop voor pluimvee is opgenomen. De vakgroep Pluimveehouderij van ZLTO en de Biologische Pluimveehouders Vereniging hebben een bezwaarschrift ingediend omdat zij geen veterinaire belemmeringen voor buitenuitloop zien. Op zichzelf gek omdat de uitbraak van vogelgriep toch substantieel meer voorkomt bij buitenloop bedrijven. Kan de Staatssecretaris dit thema in Brussel agenderen om de discussie over buitenloop, met name tijdens de vogeltrekperiode, te agenderen om bedrijven en in dit geval de gemeente Oss de mogelijkheid te geven om in het belang van diergezondheid en volksgezondheid maatregelen te nemen? Zo nee waarom niet? Ook andere lidstaten hebben ieder jaar weer te maken met uitbraken van vogelgriep waarbij grote economische schade en gevolgen voor het pluimvee ontstaan doordat bedrijven geruimd moeten worden. Graag een toelichting.

De regels voor de huisvesting van legkippen op bedrijven met een buitenuitloop liggen vast in Europese wetgeving (richtlijn 1999/74/EG en verordening EU nr. 589/2008). In 2015 heeft mijn voorganger in het kader van de bestrijding van vogelgriep gepoogd om meer ruimte te krijgen voor het afschermen van kippen op uitloopbedrijven. Daar was toen in Brussel geen draagvlak voor.

Ik acht het daarom niet zinvol dit onderwerp te agenderen. Het is aan de gemeente Oss om het voorgenomen besluit inzake het bestemmingsplan afdoende te onderbouwen met het oog op een ruimtelijk belang waaronder een goed woon- en leefklimaat.

Etikettering van biologische producten

De leden van de VVD-fractie willen niet dat via het etiket op biologische producten een vorm van concurrentievervalsing ontstaat. Door rekening te houden met regionale verschillen bij het mogen dragen van het etiket «biologisch» ontstaat dit naar mening van deze leden nu wel degelijk. Zij willen dat de Staatssecretaris zich hard maakt voor het belang van de Nederlandse biologische landbouwers. Wat is de inzet van de Staatssecretaris om te zorgen dat de Nederlandse biologische landbouwers niet worden beconcurreerd door boeren uit derde landen die aan niet aan dezelfde regels hoeven te voldoen? Een etiket moet de inhoud van het product beschrijven en is niet bedoeld om voor de vorm een politieke ideologie uit te dragen, die ook nog eens in de praktijk onze Nederlandse biologische landbouwers in een achterstandspositie plaatst. De leden van de VVD-fractie vinden tevens dat over de consequenties van het niet naleven geen onduidelijkheid mag zijn; niet naleven moet leiden tot het verliezen van het etiket «biologisch». In de huidige opzet kan «niet naleven» alleen bij opzettelijk misbruik of nalaten worden bewezen en dan kan de biologische status wordt ingetrokken. Dit geeft te veel ruimte voor niet nalevers in landen waar een goede en sluitende controle praktijk ontbreekt of het marchanderen met de normen als concurrentievoordeel wordt ervaren. Wat wordt de inzet van de staatsecretaris om te zorgen dat ook op dit punt een gelijk speelveld te creëren?

De biologische landbouw kent een geharmoniseerd beleid. Regels voor de productie en etikettering zijn opgenomen in de Europese verordening 834/2007. Daarnaast bestaat er Europese regelgeving voor de invoer van biologische producten uit derde landen die met de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is overeengekomen (EG 1235/2008). Dit Europese beleid zorgt voor een gelijk speelveld voor de Nederlandse biologische producenten en handelaren. Importregels voor derde landen zijn gebaseerd op equivalentie: regels voor de biologische productie in derde landen, die producten op de interne markt willen brengen, worden door de Europese Commissie getoetst op gelijkwaardigheid. Daarnaast is het controleregime voor derde landen gebonden aan strikte regels waarop de Europese Commissie toezicht houdt. De Europese Commissie is verantwoordelijk voor de erkenning van de controle-organisaties in derde landen, de communicatie over onregelmatigheden en de naleving van de Europese regels door derde landen. Ook heeft de douane een belangrijke rol bij de invoer van biologische producten via de controle van het verplichte certificaat van import, in samenwerking met de Nederlandse controle-autoriteit Skal. Voor producten die niet in Europa kunnen worden geteeld (vanwege klimaat, bodemgesteldheid etc.) gelden er voor derde landen een beperkt aantal uitzonderingen in de productieregels. Voorbeelden van dergelijke producten zijn tropische groenten en vruchten, cacao, koffie en rijst. Deze uitzonderingen zijn onder meer nodig om markverstoring te voorkomen door bijvoorbeeld een te gering aanbod. Ik maak mij geen zorgen over de concurrentiepositie van Nederlandse biologische producenten en handelaren. Juist Nederlandse bedrijven, met name handelshuizen, hebben een sterke positie in de wereldhandel van biologische producten en profiteren van de hierboven beschreven Europese regelgeving. Nederland heeft een draaischijffunctie bij de aan- en doorvoer van biologische grondstoffen en verwerkte biologische half- en eindfabricaten (jaarlijks € 500 miljoen). Afgelopen jaar is het exportcijfer van biologische producten voor het eerst de grens van € 1 miljard gepasseerd. Ook groeit de Nederlandse biologische landbouw jaarlijks met 7% tot 10% en neemt het aantal biologische landbouwbedrijven toe.

Herkomstetikettering

Ten aanzien van de pilot met de herkomstetikettering staan de leden van de VVD-fractie afwijzend. De herkomst van een ingrediënt zegt namelijk niets over de kwaliteit en de gezondheids- en duurzaamheidsaspecten van een product. Wel biedt het consumenten de mogelijkheden om oneigenlijke voorkeuren te creëren waarop afnemers kunnen inspelen. Deze leden zien derhalve de Franse pilot als een opmaat voor een vorm van protectionisme en ziet daar een bedreiging in van de vrijhandel. Zij voorzien tevens toenemende administratieve lasten voor de levensmiddelensector. Wat wordt de inzet van de staatsecretaris om de belangen van de Nederlandse sector te kunnen beschermen? Hoe gaat de Staatssecretaris de effecten van deze Franse pilot op onze sector monitoren?

Ik heb met mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij de Europese Commissie mijn zorgen geuit over de gevolgen die de verplichting voor herkomstetikettering vanuit de Franse pilot heeft voor de interne markt. Nederland is voor vrijwillige herkomstetikettering zolang dit niet EU-breed verplicht is. Ik zal de signalen vanuit de Nederlandse sector benutten bij een evaluatie van de Franse pilot.

Raadsconclusies op Voedselverlies en voedselverspilling

De leden van de VVD-fractie vinden dat het accent voor voedselverlies en verspilling in Nederland ligt op de export van haar kennis om verspilling in de primaire sector in het buitenland te voorkomen. Daar is nog de nodige winst te halen. Verder willen deze leden dat voedselverspilling wordt aangepakt bij de consumenten welke optreedt doordat bepaalde goederen een houdbaarheidsdatum krijgen opgelegd terwijl die goederen niet bederven. Die goederen zouden beter kunnen worden voorzien van een etiket «kwaliteit gegarandeerd voor». Deze leden willen dat de Staatssecretaris zich hard maakt voor deze twee invalshoeken en zorg draagt dat de Nederlandse consument en producten niet worden opgezadeld met overbodige regels. Wat is de inzet van de Staatssecretaris, zodat deze twee invalshoeken ook nadrukkelijk terug gaan komen als nadere afbakening van de Raadsconclusies?

Nederlandse kennis en expertise kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van voedselverliezen en naoogstverliezen in zich ontwikkelende landen. Het voedselzekerheidsbeleid dat ik samen met de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voer, is daar ook op gericht. Als middel om de kennis die in Nederland aanwezig is verder te benutten en verspreiden, hebben wij samen het post-harvest network bij Wageningen UR opgezet om vragen van bedrijven op het gebied van naoogstverliezen snel te koppelen aan beschikbare kennis en expertise in Nederland.

Tijdens de Landbouw- en Visserijraad in juni jl. zijn onder het Nederlandse voorzitterschap de Raadsconclusies over voedselverlies en voedselverspilling aangenomen (ST 10730/16). Het doel van de agendering van dit onderwerp in de Raad was om brede steun te verkrijgen voor een EU-aanpak en om de discussie over voedselverspilling en -verliezen te verbreden naar raakvlakken met landbouwbeleid, voedselzekerheid en ontwikkelingssamenwerking. Hiermee ontstaat ook een betere aansluiting bij duurzame ontwikkelingsdoelstelling 12.3: 50% minder voedselverspilling in 2030.

Verder is onder voorzitterschap van Nederland begin juli van dit jaar in Noordwijk, samen met de Afrikaanse Unie en de Europese Commissie, de conferentie «AU-EU Investing in a Food Secure Future» georganiseerd. Eén van de thema’s betrof het tegengaan van voedselverliezen en -verspilling. Tijdens de conferentie hebben de Ministers van Landbouw van beide Unies afspraken gemaakt om te komen tot verdergaande samenwerking en uitwisseling van kennis, onder meer over het voorkomen van verliezen tijdens productie en opslag van voedsel.

Eén van de oorzaken van voedselverspilling in ontwikkelde landen is het weggooien van levensmiddelen door consumenten als de «tenminste houdbaar tot» (THT)-datum is verstreken. Regels met betrekking tot het vermelden van de houdbaarheid van een levensmiddel zijn in de EU vastgelegd in verordening (EU) nr. 1169/2011: de etiketteringsverordening. Bijlage X van de etiketteringsverordening bevat een lijst van lang houdbare producten en productgroepen die zijn uitgezonderd van vermelding van de THT-datum. Uitbreiding van deze lijst kan mogelijk leiden tot minder voedselverspilling bij consumenten. De Minister van VWS heeft het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering (bureau) van de NVWA gevraagd een risicobeoordelingsstudie te maken en aanbevelingen te doen voor mogelijkheden voor uitbreiding van Bijlage X. Dit advies zal ik mede namens mijn collega van VWS op korte termijn naar uw Kamer sturen. Het advies zal ingebracht worden in de Europese discussie over de mogelijkheid van uitbreiding van de lijst met uitgezonderde producten.

Visserij

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de positie van de Nederlandse vissers. Al vaker hebben zij hun zorgen gedeeld met betrekking tot de aanlandplicht. Kan de Staatssecretaris duidelijk aangeven wat nu de stand van zaken is? Hoe wordt aan de handhaving nu op een eenduidige wijze uitvoering gegeven? Aangezien Europese wetgeving er voorlopig nog niet is? Wat gebeurt er in de tussentijd? Wanneer wordt overeenstemming over de, controle-inzet op de pelagische aanlandplicht voorzien? Met de motie van het lid Visser (Kamerstuk 29 664, nr. 147) hebben de leden van de VVD-fractie om een halfjaarlijkse voortgangsrapportage gevraagd met betrekking tot de aanlandplicht. Wanneer kan de Kamer deze rapportage verwachten? Hierbij is er nadrukkelijk aandacht gevraagd voor harmonisatie van de handhaving met de Noordzee-lidstaten. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit overleg verloopt? Wanneer is hier voor het laatst over gesproken? Welke problemen kwamen hier naar voren?

In de voortgangsrapportage over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid die uw Kamer 4 juli jl. heeft ontvangen, is de stand van zaken met betrekking tot de aanlandplicht beschreven, inclusief de ontwikkelingen rond de gemeenschappelijke aanbevelingen voor de teruggooiplannen voor 2017 die door de regionale groepen aan de Europese Commissie zijn gestuurd. Zoals in deze rapportage is te lezen, zijn door Nederland in de regionale groepen diverse acties ondernomen om tot een gezamenlijke inzet voor de controle van de (pelagische) aanlandplicht te komen. Dit heeft onder meer geresulteerd in een voorstel voor een gemeenschappelijke aanbeveling voor de invoering van cameratoezicht in de pelagische sector. Dit zal ervoor zorgen dat de controlemogelijkheden voor afzonderlijke lidstaten sterk zal toenemen én dat dit in iedere lidstaat op dezelfde manier gebeurt. Helaas is het vooralsnog niet gelukt om alle lidstaten achter deze aanpak te scharen. Ik zal me hiervoor blijven inzetten.

In de tussentijd zal de controle op de aanlandplicht plaatsvinden met de inzet en middelen die reeds beschikbaar zijn, zoals controles op zee. Wat dat betreft zijn er overigens geen grote verschillen te zien tussen Nederland en andere lidstaten.

Kan de Staatssecretaris aangeven wat er zal gebeuren wanneer er voor 1 januari 2017 nog geen overeenstemming is bereikt over het contigentenstelsel in relatie tot de aanlandplicht?

Het project is gaande en ligt op schema. Naar verwachting kan besluitvorming voor het eind van het jaar plaatsvinden. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat er voor 1 januari 2017 geen overeenstemming zal zijn bereikt.

Kan de Staatssecretaris aangeven wat er na 1 januari 2018 zal gebeuren met de quota voor de wijting? Zijn hier al afspraken over gemaakt? Zo ja, welke? En zo nee, op welke termijn verwacht de Staatssecretaris dat dit gaat gebeuren?

De Scheveningengroep heeft in de gemeenschappelijke aanbeveling geadviseerd wijting onder de aanlandplicht te brengen voor de visserij met grote mazen vanaf 1 januari 2017 en voor de visserij met de kleine mazen vanaf 1 januari 2018. Deze stapsgewijze aanpak moet voor de sector leiden tot een werkbare oplossing en invoering van de aanlandplicht voor wijting, en is in lijn met de motie Geurts c.s. (KAMERSTUK 29 664, nr. 144). Ik ga ervan uit dat de quota voor wijting een top-up krijgen om de aanlanding van ondermaatse wijting te accommoderen, zoals dit ook voor andere soorten gebeurt.

Met steun van de leden van de VVD-fractie is onlangs de motie van het lid Bisschop aangenomen (Kamerstuk 27 625, nr. 370). Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij met deze motie is omgegaan? Is er al contact geweest met de Nederlandse visserijsector na het aanwijzingsbesluit?

De Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft het voortouw bij de aanwijzing van de gebieden onder de Kaderrichtlijn Marien. Vanuit het Ministerie van I&M hebben, in lijn met de motie van het lid Bisschop, gesprekken plaatsgevonden met zowel de visserijsector als de natuurorganisaties over de varianten die onlangs aan de Kamer zijn voorgesteld.

Met betrekking tot de zeedagen, begrijpen deze leden het goed dat de uitruil van de zeedagen met kabeljauw op steun van de sector kan rekenen? Kan de Staatssecretaris daar nader op ingaan?

Afschaffing van het stelsel van zeedagen in het kader van het kabeljauwherstelplan is steeds een nadrukkelijke wens van de sector geweest. Ik ben dan ook verheugd dat hierover onlangs een politiek akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad is bereikt. Nederland heeft zich hier als EU-voorzitter ook hard voor gemaakt. Van een uitruil tussen deze afschaffing en de introductie van de aanlandplicht voor kabeljauw is geen sprake. Wel acht ik het van groot belang dat nu kabeljauw, zoals voorgesteld in de gemeenschappelijke aanbeveling van de Scheveningengroep, onder de aanlandplicht wordt gebracht, het zeedagenregime geen belemmering meer vormt voor de bevordering van een selectievere visserij, wat bijdraagt aan de doelen van de aanlandplicht.

Tot slot, willen de leden van de VVD-fractie opmerken dat er veel onrust is binnen de sector over onder meer de aanlandplicht en afnemende visgronden door onder meer nieuwe windmolenparken op zee, of aanwijzingsbesluiten. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij met deze zorgen omgaat? Is de Staatssecretaris in overleg met de sector? Ten aanzien van de doorvaart en medegebruik van windmolenparken op zee hebben deze leden al vaker gevraagd hoe de visserijsector in een vroeg stadium betrokken kan worden bij de uitwerking, waarbij veiligheid voorop staat. Kan de Staatssecretaris hier op reageren? Deelt hij de mening dat de visserijsector als medegebruiker aan tafel moet zitten?

Ik betrek de visserijsector bij het instellen van beschermde gebieden op zee en het vinden van nieuwe mogelijkheden binnen windmolenparken. Eind 2015 heeft het kabinet, in het kader van de vaststelling van het Nationaal Waterplan 2, een besluit genomen om doorvaart en medegebruik toe te staan voor vaartuigen kleiner dan 24 meter. De voorbereidingen voor de implementatie van doorvaart en medegebruik vinden nu plaats. Gestreefd wordt om in het voorjaar van 2017 de doorvaart van deze vaartuigen toe te staan en daarnaast met pilots voor medegebruik binnen windmolenparken te starten. Alle belanghebbenden, dus ook de visserijsector, zijn bij de voorbereidingen van dit besluit betrokken en zullen dat blijven bij de monitoring van de activiteiten. De visserijsector wordt ook betrokken bij de evaluatie van de openstelling van windmolenparken in 2019.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Actieplan vitalisering varkenshouderij

De leden van de fractie van de PvdA lezen dat de verwachting is dat het aantal varkensbedrijven in de komende jaren zal dalen van zo’n 5.000 naar circa 2.000 bedrijven. Tegelijkertijd lezen de genoemde leden dat de varkensrechten en locaties van de bedrijven die stoppen via het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij weer beschikbaar zullen worden gesteld aan toekomstgerichte bedrijven. Deze leden hebben hierbij hun bedenkingen. Zij zijn namelijk van mening dat de huidige situatie in de intensieve veehouderij niet langer houdbaar is. Hierbij willen zij ook verwijzen naar het recent verschenen RIVM-rapport «Mogelijke effecten intensieve veehouderij op gezondheid omwonenden»1. Door de rechten en locaties opnieuw uit te delen ontstaat echter een tendens in de varkenshouderij die deze leden willen voorkomen. In plaats van een transitie naar minder en kleinere familiebedrijven (en dus minder varkens) worden de varkens op steeds grotere bedrijven gehouden. De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris hierop te reageren. Is de Staatssecretaris met deze leden van mening dat er juist minder varkens in Nederland moeten komen, zowel voor de volksgezondheid en het milieu als om de concurrentiepositie van boeren te verbeteren? Is de Staatssecretaris met de leden van de PvdA-fractie van mening dat deze vermindering vooral in de overbelaste gebieden zal moeten plaatsvinden?

Het doel van het actieplan is niet om een bepaalde omvang van de varkensstapel in stand te houden. Dit zal door de vraag- en aanbodsituatie in de markt worden bepaald.

Het actieplan is een strategie die inzet op minder varkensbedrijven met als gevolg minder varkens in varkensrijke en overbelaste gebieden, vraaggericht produceren met onderscheidende kwaliteit, meer dierenwelzijn, meer duurzaamheid en meer toegevoegde waarde. Een belangrijk onderdeel in de aanpak is het opstellen van de zogenoemde Varkenskaarten door de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) en de provincies. Hierop zal worden aangegeven waar vanwege de belasting van de leefomgeving vanuit het oogpunt van milieu en volksgezondheid bedrijfsontwikkeling mogelijk is en waar minder varkens, minder stallen en minder bedrijfslocaties moeten worden gerealiseerd. In de varkensrijke gebieden kan op basis van deze Varkenskaarten worden gestuurd op aantallen varkens en aantallen stallen. Het aantal varkens in deze gebieden zal dalen doordat onrendabele bedrijven zullen stoppen.

De omvang van de bedrijven wordt bepaald door de kaders en randvoorwaarden die de medeoverheden stellen in het omgevingsbeleid. Voor de varkenshouderij is het nodig dat er nieuwe marktconcepten komen die onderscheidend zijn op smaak, dierenwelzijn en duurzaamheid en die als keten in de markt worden gezet. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 180).

Deze leden hebben daarnaast enkele vragen over de vrijblijvendheid van dit Actieplan. Zij vragen de Staatssecretaris of hij voornemens is extra stappen te zetten als dit plan niet (voldoende) leidt tot verbetering op het gebied van onderscheidende kwaliteit, dierenwelzijn en duurzaamheid? Zo ja, op welk moment zal een evaluatie van de resultaten van het Actieplan gemaakt worden en is de Staatssecretaris bereidt dit te delen met de Kamer?

Het initiatief van de varkenssector om zelf over de toekomst na te denken en tot een aanpak voor transitie van de sector tot 2020 te komen is uniek. Er is een breed gedragen besef binnen de varkensketen dat het roer om moet wil zij economisch en maatschappelijk perspectief blijven houden. Van een vrijblijvende aanpak zal geen sprake zijn. Ik zal in overleg treden met de POV en de Rabobank over het opstellen van een jaarlijkse voortgangsrapportage over de uitvoering van het actieplan. Naast de aanpak van het bedrijfsleven zet het kabinet met kracht het beleid voort om te komen tot een verdergaande reductie en een zorgvuldig gebruik van antibiotica, het verbeteren van dierenwelzijn, het realiseren van een duurzaam evenwicht tussen mestproductie en mestafzet en het terugdringen van emissies naar het milieu.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Ten eerste willen deze leden graag een toelichting van de Staatssecretaris waarom hij voor hernieuwde toelating van Round-Up heeft gestemd.

Ik verwijs u naar mijn brieven van 13 en 25 mei jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 365 en 366) voor de Nederlandse inzet en positie ten aanzien van glyfosaat.

Op 29 juni jl. heeft de Europese Commissie besloten om de goedkeuringsperiode van de werkzame stof glyfosaat te verlengen tot na het classificatiebesluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en met maximaal 18 maanden tot 31 december 2017 (Kamerstuk 27 858, nr. 369). De Europese Commissie heeft op 12 en 13 juli 2016 haar voorstel voor aanpassing van het goedkeuringsbesluit besproken in het permanent comité voor planten, dieren, voeding en veevoer (SCoPAFF). Dit voorstel is vervolgens met gekwalificeerde meerderheid aangenomen en houdt in dat de huidige goedkeuring wordt aangepast op drie punten. Als gevolg hiervan zullen lidstaten:

  • geen toelatingen meer verlenen met de stof POE-tallowamine als coformulant (hulpstof). Het College voor de toelating van gewasbescherming en biociden (Ctgb) zal het Europese Commissiebesluit over POE-tallowamine binnen de daarvoor gestelde termijn uitvoeren, zodra de Europese Commissie de termijn bekend heeft gemaakt.

  • zogenoemde voor-oogst toepassingen beperken. Het Ctgb zal hier bij nieuwe toelatingen vanuit het oogpunt van goed landbouwkundig gebruik aandacht aan besteden. Nederland voldoet al aan de huidige eisen inzake volksgezondheid: voor consumptiegewassen, inclusief gewassen voor diervoeder, wordt, waar noodzakelijk, een wachttijd voorgeschreven. Dit houdt in dat de laatste bespuiting uitsluitend een minimaal aantal dagen voor de oogst mag worden uitgevoerd.

  • het gebruik in openbare parken en sportterreinen beperken. In Nederland geldt sinds 31 maart 2016 een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, op verhardingen. Dit verbod geldt vanaf 1 november 2017 ook voor alle onverharde terreinen buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 315).

Voorts vragen zij hoe de aanlandplicht nu ingevoerd wordt in Nederland. Hoeveel discard vis wordt nu in Nederland aan land gebracht? In hoeverre betreft het ondermaatse vis en in hoeverre niet voor menselijke consumptie gebruikte soorten?

In het eerste halfjaar van 2016 is door Nederlandse vissers ca. 1.520 ton ondermaatse vis aangeland van soorten waarvoor een aanlandplicht geldt. Dat is ongeveer 1,3% van de totale vangsten.

In dezelfde periode is door Nederlandse vissers ca. 400 ton vis (0,33% van de totale vangsten) geregistreerd als discards. Deze vis is teruggezet en niet aangeland. Alle soorten waarvoor een aanlandplicht geldt, zijn geschikt voor menselijke consumptie, maar ondermaatse vis mag niet worden gebruikt voor rechtstreekse menselijke consumptie.

Is het voor beide categorieën verboden om hier geld voor te vragen of alleen voor ondermaatse? Wat gebeurt er met deze discards (vismeel, diervoer e.d.)?

De toepassingen en afzetmogelijkheden zijn beperkt. Na verwerking mag ondermaatse vis worden benut voor niet-rechtstreekse menselijke consumptie (zoals visolie, voedseladditieven en nutriceutica). Ondermaatse vis mag ook voor andere doeleinden dan menselijke consumptie worden aangewend, bijvoorbeeld voor vismeel, diervoederproducten, productie van geneesmiddelen, cosmetica of voor vergisting in een biogasinstallatie.

Welke wetgeving is van toepassing? Wat moeten de vissers concreet met deze discards doen?

De aanlandplicht ligt vast in Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Over de praktische gevolgen van de aanlandplicht aan boord en op de visafslagen is door het Ministerie van Economische Zaken, waaronder de NVWA, in samenwerking met de Producenten Organisaties en de Nederlandse visafslagen een richtlijn opgesteld. Deze richtlijn is gepubliceerd in het informatiebulletin visserij van december 2015 (paragraaf 2.6), zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2015/12/29/informatiebulletin-regelgeving-visserij-december-2015.

In algemene zin geldt dat vissers alle vangsten van soorten waarvoor een aanlandplicht geldt aan boord moeten houden. Ondermaatse vis moet aan boord gescheiden van de maatse vis worden opgeslagen. Uit voedselveiligheidsoverwegingen wordt geadviseerd om ondermaatse vis zo lang mogelijk geschikt te houden voor niet-rechtstreeks menselijke consumptie. Goede koeling is daarbij van belang. Tijdens het lossen en in de visafslag mag de ondermaatse vis niet worden vermengd met de vis die is bestemd voor direct menselijke consumptie. Met visafslagen zijn, of kunnen afspraken worden gemaakt over verwerking aan de wal en bijkomende kosten.

Voor ondermaatse vangsten van soorten waarvoor (nog) geen aanlandplicht geldt, geldt dat deze moeten worden teruggezet.

Waarom wordt er rode kleurstof op gedaan?

Vis die wordt uitgesloten van directe en indirecte humane consumptie, wordt met een rode kleurstof overgoten (gedenatureerd) om deze definitief ongeschikt te maken voor menselijke consumptie. Ze wordt dan afgevoerd als categorie 3-materiaal in de zin van de verordening dierlijke bijproducten (Verordening (EG) nr. 1069/2009) en verwerkt tot vismeel.

Actieplan vitalisering varkenshouderij

Deze leden hebben zorgen over de plannen voor de herstructurering varkenshouderij. De leden van de SP-fractie zijn er voorstander van dat de varkenssector zich richt op kwaliteit in plaats van kwantiteit en dat de varkenssector zich richt op onderscheidende producten. Ook zijn deze leden voorstander van een herstructurering waarbij ingezet wordt op verduurzaming van de sector en op sanering van overlastgevende gebieden en bedrijven. Zij hebben echter grote twijfels of dit plan hiertoe zal leiden. Zij vrezen dat het plan neerkomt op het subsidiëren van schaalvergroting en het subsidiëren van mestverwerking.

Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel varkenshouders er nu zijn, en op welk aantal hij insteekt na de vitalisering? Wat is het streefbeeld voor het aantal varkens? Wat is huidige aantal varkens? De leden van de SP-fractie vrezen dat de vitaliseringsplannen neerkomen op minder varkensboeren en hetzelfde aantal varkens: kortom een verdergaande schaalvergroting. Kunt u aangeven of een verdergaande schaalvergroting uw inzet is en in hoeverre u verdergaande schaalvergroting gewenst vindt? Is dit plan gesubsidieerde schaalvergroting? Bent u bereid te streven naar minder varkens? In hoeverre worden eisen gesteld qua duurzaamheid en dierenwelzijn bij het uitgeven van varkensrechten door het Ontwikkelbedrijf Varkenshouderij? Hoe wordt het bestuur van het Ontwikkelbedrijf Varkenshouderij vormgegeven? Bent u bereid af te spreken om een gedeelte van de varkensrechten af te romen? Er is immers spraken van teveel varkens en een lage prijs. Kunt u aangeven hoeveel sanering van overlastgevende situaties u nastreeft en hoe u het resultaat gaat afmeten? De leden van de SP-fractie willen weten of het saneren van verouderde en overlastgevende bedrijven en gebieden in nauw overleg gaat met de provincies en gemeenten.

Kunt u een definitie geven van wat een verouderd bedrijf is en wat een toekomstgericht bedrijf is? Bent u bereid om sterren van het Beter Leven Keurmerk als maatstaf te hanteren voor de definitie van toekomstgerichte bedrijven? Welke milieuvereisten zijn er om in aanmerking te komen als «toekomstgericht bedrijf»? Hoeveel geld draagt u direct danwel indirect bij aan het Ontwikkelbedrijf Varkenshouderij?

Bij de landbouwtelling over 2015 waren er circa 5000 varkensbedrijven met 12.6 miljoen varkens. In het Actieplan vitalisering varkenshouderij is aangegeven dat de verwachting is dat de komende jaren het aantal varkensbedrijven zal dalen naar circa 2000 bedrijven, die op 2500 tot 3000 bedrijfslocaties zullen produceren. Het doel van het actieplan is niet om een bepaalde omvang van de varkensstapel in stand te houden. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 180).

Op basis van de Varkenskaarten zal het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij de revitalisering en herstructurering uitwerken en vormgeven. De Rabobank en de POV nemen het initiatief tot het op korte termijn oprichten van de Vitaliseringsmaatschappij Varkenshouderij en het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij. Dit worden de uitvoeringsorganisaties van het actieplan. Er moet nog bepaald worden welke partijen in het bestuur zitting nemen. In het actieplan zijn geen afspraken gemaakt over het stellen van randvoorwaarden ten aanzien van duurzaamheid bij het beschikbaar stellen van varkensrechten door het ontwikkelingsbedrijf. Wel zal ik onderzoeken welke aanpassingen in de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) investeringen in innovaties, dierenwelzijn en andere duurzame maatregelen in stallen door toekomstgerichte varkensbedrijven verder kunnen stimuleren. Naast aanvullende maatregelen voor dierenwelzijn moet een MDV-stal integraal duurzaam zijn en voldoen aan extra maatregelen voor ammoniak, diergezondheid, brandveiligheid, fijnstof, energie en bedrijf en omgeving.

Ten aanzien van een eventuele afroming van varkensrechten zal ik, vanwege de overschrijding van het nationale fosfaatplafond en de bijdrage van de varkenssector aan deze overschrijding, na overleg met de varkenssector bepalen welke nadere maatregelen nodig zijn om de fosfaatproductie in de varkenshouderij te beperken (Kamerstuk 33 979, nr. 140). Ik zal uw Kamer daarover informeren wanneer ik het wetsvoorstel fosfaatrechten aan uw Kamer stuur.

Tot slot willen de leden van de SP-fractie graag dat er ingestoken wordt op een maximale transparantie bij uitgifte van EU-subsidies. Is voor Nederland op bedrijfsniveau -al dan niet geanonimiseerd- inzichtelijk hoeveel EU-subsidie wordt verstrekt?

Ja, zoals aangegeven in mijn brief van 30 juni jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 237) wordt op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) van alle bedrijven die steun in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ontvangen aangegeven hoeveel subsidie er is ontvangen en voor welke regelingen (https://mijn.rvo.nl/openbaarmaking-europese-subsidiegegevens). Daarbij is conform artikel 112 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 een uitzondering opgenomen voor begunstigden die in het betreffende jaar minder dan € 1.250 steun hebben ontvangen. In die gevallen worden de gegevens geanonimiseerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Actieplan vitalisering varkenshouderij en verwelkomen de erkenning van en de focus op varkensvlees als kwaliteitsproduct. Zij vragen of de Staatssecretaris bereid is op regelmatige basis inzicht te geven in de voortgang van het Actieplan?

Het valt de aan het woord zijnde leden op dat de sector een ambitieuze doelstelling heeft om het aantal varkens houdende bedrijven terug te brengen van de huidige circa 5000 bedrijven naar 2000 bedrijven. Zij vragen hoe zich dat verhoudt tot het reeds aangekondigde Brabantse beleid om eveneens door middel van het aantal bedrijven een krachtige sector over te houden.

Voor het antwoord over de voortgang van het Actieplan verwijs ik u naar het antwoord op de vragen van de PvdA-fractie over het Actieplan vitalisering varkenshouderij. Het actieplan is een goede basis om in overleg met onder meer de provincie Noord-Brabant gezamenlijk uitwerking te geven aan een toekomstbestendige en maatschappelijk gewaardeerde varkenssector. Na het zomerreces zal de regiegroep vitale varkenshouderij hierover in overleg treden met de provincies, waaronder de provincie Noord-Brabant.

Deze leden vragen ook hoe de Staatssecretaris gaat bijdragen aan het sluiten van de nutriëntenkringlopen en het tot een minimum terugbrengen van voor het milieu schadelijke emissies. In de beleidsreactie is daar nog weinig over terug te vinden. In het kader van gesloten kringlopen vragen zij ook verduidelijking over het voornemen te bevorderen dat gezuiverd water dat vrijkomt bij mestscheiding op bedrijfslocaties op oppervlaktewater kan worden geloosd. Betekent «gezuiverd water» zoals opgenomen in het Actieplan dat het zuiver is van verontreinigingen vreemd aan het water waarin wordt geloosd of slechts dat het water in enige mate gezuiverd is?

Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de brief van de Minister van I&M van 8 juni jl. (Kamerstuk 27 625, nr. 352, pagina 12) over het waterbeleid.

Waterkwaliteitsnormen

De leden van de D66-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is omtrent het toegezegde onderzoek naar de verhouding tot waterkwaliteitsnormen en de grensdetectiewaarden (Kamerstuk 27 858, nr. 363, p. 30).

Ik verwijs naar de brief van 12 juli 2016 (Kamerstuk 27 858 nr. 370) over diverse toezeggingen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen aan uw Kamer. Hierin wordt gemeld dat helaas is gebleken dat het opstellen van deze lijst met niet-toetsbare werkzame stoffen meer tijd vergt, omdat het totale aantal werkzame stoffen groot is en per stof moet worden nagegaan of zich een probleem voordoet. De problematiek wordt op de agenda gezet van het monitoringsatelier dat jaarlijks wordt georganiseerd om samen met alle betrokken waterkwaliteitsbeheerders onder andere technische knelpunten bij de monitoring van gewasbeschermingsmiddelen op te lossen. Dit monitoringsatelier wordt na de zomer gehouden. U ontvangt eind dit jaar een overzicht van de problematiek en de mogelijke oplossingsrichtingen.

Velactis

Deze leden vragen hoe het kan dat gegeven de ernstige bijwerkingen van het diergeneesmiddel Velactis deze niet zijn opgemerkt in de toelatingsprocedure. Betreft dit een systeemfout in de toelatingsprocedure voor diergeneesmiddelen of slechts een onfortuinlijk incident? Waarop baseert de Staatssecretaris voorgaand oordeel?

In een toelatingsprocedure zijn de aantallen dieren in veldstudies relatief beperkt. Daardoor kunnen eventuele bijwerkingen onder de radar blijven en pas aan het licht komen als een product in de praktijk wordt toegepast. Bijwerkingen worden daarom altijd nauwlettend gevolgd en geregistreerd, zodat zo nodig van overheidswege ingegrepen kan worden.

Controlegegevens Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de D66-fractie zijn blij te vernemen dat de Staatssecretaris zo veel mogelijk openheid wil betrachten bij de controlegegevens Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en dat de Europese Commissie de lidstaten bevoegd acht om – uiteraard met in acht neming van de privacy van personen – gegevens op het niveau van individuele begunstigden openbaar te maken. De aan het woord zijnde leden delen de opvatting van de Staatssecretaris niet dat voor openbaarmaking geen noodzaak zou zijn. Zij zien in de scepsis aangaande de rechtmatige besteding van Europese subsidies en het feit dat de Algemene Rekenkamer nog nooit een positief rechtmatigheidsoordeel heeft afgegeven voldoende noodzaak om hiertoe over te gaan. Graag zien zij een gemotiveerde reactie waarom de door deze leden genoemde argumenten onvoldoende redengevend zouden zijn. Zou dat vervolgens niet ook moeten leiden tot het onderschrijven van de aangehouden motie van het lid Koşer Kaya (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 126)?

De lidstaten en de Europese Commissie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. Zij dienen zich te vergewissen van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven, onregelmatigheden en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en sancties op te leggen die doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn. Zij dienen ook gezamenlijk zorg te dragen voor terugvordering van onverschuldigd gedane betalingen. Een wezenlijk aspect daarbij is de democratische controle op de bestedingen door het Europees Parlement en de nationale parlementen, waarbij de rapportages van auditdiensten, de Europese Rekenkamer en de nationale rekenkamers een onmisbare rol vervullen. Dit samenspel van overheidscontrole en verantwoording zie ik als het belangrijkste spoor waarlangs het toezicht op de rechtmatigheid van de uitgaven gewaarborgd moet zijn. De publieke controle, die mogelijk wordt gemaakt door burgers inzicht te geven in de kwaliteit van de overheidscontrole, is daaraan complementair. In mijn brief over openbaarmaking van controlegegevens (Kamerstuk 28 625, nr. 237) heb ik uiteengezet hoe ver ik daarin wil gaan en uitgelegd waarom ik openbaarmaking van controlegegevens op begunstigdenniveau in strijd acht met het recht op bescherming van persoonsgegevens. In het licht van het evenredigheidsbeginsel dient de overheid ervoor te zorgen dat de individuele rechten op dit vlak zo min mogelijk worden aangetast. De EU heeft er daarom voor gekozen de openbaarmaking te beperken tot de naam-, adres- en woonplaatsgegevens en de ontvangen subsidiebedragen. In lijn daarmee kies ik ervoor de controlegegevens niet op begunstigdeniveau, maar geaggregeerd op regelingsniveau te publiceren.

De leden van de D66-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de op Europees niveau gevoerde discussies over cameratoezicht in de pelagische visserij. Wat waren de argumenten voor en tegen van de verschillende landen? Welk uitzicht is er daarbij op een compromis dat kan leiden tot zowel lage uitvoeringslasten, bescherming van privacy en effectieve handhaving?

De lidstaten die vissen in de Noordzee en de Noordwestelijke wateren zijn het erover eens dat continue monitoring van naleving van de aanlandplicht het meest effectief is. De redenering hierachter is dat vissers een financiële prikkel hebben om vis overboord te gooien, de maatregel weinig draagvlak heeft en het risico op overtreding daarmee relatief groot is. Voor continue monitoring zijn twee controle-instrumenten in beeld: camera’s (eventueel in combinatie met sensoren) en observers. Omdat de laatste optie erg kostbaar is, lijkt de invoering van cameratoezicht het meest effectieve en kostenefficiënte controle-instrument.

Inhoudelijk zijn landen het over bovenstaande wel eens, maar het is vooral de manier waarop met de verkregen beelden/data wordt omgegaan wat gevoelig ligt. Sommige landen willen dat alleen de vlagstaat die data ontvangt, terwijl kuststaten die veel te maken hebben met de controle op buitenlandse visserijvaartuigen in hun wateren ook graag deze data ontvangen. Er zijn ook landen die zich op de vlakte houden en mogelijk ook andere tegenargumenten hebben, maar die vooralsnog niet naar voren brengen. Hoe dan ook is de situatie nu een status quo, die ik probeer te doorbreken. Ik vind het namelijk belangrijk dat lidstaten op een vergelijkbare manier de aanlandplicht controleren. Er moet zoveel mogelijk sprake zijn van een gelijk speelveld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Beheer van externe vloot

De leden van de PvdD-fractie hebben zich meermaals kritisch uitgelaten over Europese vissers die – met subsidie van de EU – visgronden buiten Europa leegvissen. Het wegvangen van visbestanden buiten de Europese Unie, ten koste van lokale gemeenschappen, is ontoelaatbaar. Het voorstel van de Europese Commissie voor het beheer van de externe vloot is voor de leden van de PvdD-fractie een eerste stap in de goede richting. Maar deze leden spreken nogmaals hun zorgen uit over het wegvallen van artikel 5.1 hierin. Dit artikel verbiedt dat schepen die ernstige overtredingen hebben begaan, toegang krijgen tot niet-Europese wateren.

De Staatssecretaris antwoordde eerder (tijdens het algemeen overleg Landbouw- & Visserijraad van 22 juni 2016) dat artikel 5.1 overbodig is, omdat deze overlapt met de controleverordening. De leden van de PvdD-fractie wijzen bij deze op een cruciaal verschil tussen artikel 5.1 en deze controleverordening. Met artikel 5.1 is één ernstige overtreding in de 12 maanden voorafgaand aan de toetsing voldoende om geen toegang te krijgen; met de controle verordening zou een schip minstens tien ernstige overtredingen moeten hebben om de toegang tot de visgronden voor een jaar te verliezen. Is de Staatssecretaris daarom bereid zich alsnog in te spannen om artikel 5.1 terug te laten plaatsen?

De Landbouw- en Visserijraad heeft juni jl. bij de vaststelling van de Algemene Oriëntatie voor de Verordening voor het beheer van de externe vloten, besloten het door de Europese Commissie voorgestelde artikel 5.1. onderdeel d niet over te nemen. Lidstaten zijn van mening dat de systematiek van de controleverordening een afdoende afschrikwekkende werking heeft. Men vreest bovendien dat handhaven van dit onderdeel, door de werking van het puntensysteem en de eraan gekoppelde schorsing van de visvergunning, tot dubbele sanctionering zou leiden. De werking van het puntenstelsel is overigens genuanceerder dan deze fractie stelt. Afhankelijk van de soort ernstige inbreuk varieert het aantal punten tussen de 3 en 7. De visvergunning wordt geschorst ingeval 18 punten worden bereikt voor ernstige inbreuken die in een periode van 36 maanden worden begaan. Dit betekent een schorsing na 3 tot 6 overtredingen. Met het schrappen van artikel 5.1 onderdeel d wordt voor vaartuigen binnen én buiten EU-wateren dezelfde standaard gehanteerd.

Actieplan vitalisering varkenshouderij

De leden van de fractie van de PvdD constateren dat het onlangs verschenen Actieplan vitalisering varkenshouderij nog steeds uitgaat van bulkproductie, verdere schaalvergroting en export. Immers, het plan geeft aan dat de varkenssector met 3.000 varkenshouders zal krimpen, maar dat het aantal varkens even groot blijft of zelfs groter wordt. Daarmee komt het Actieplan niet tegemoet aan de groeiende maatschappelijke wens van kleinschalige veehouderij. Ook gaat het plan volledig voorbij aan de recente analyse van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid die stelt dat de eenzijdige focus op export kritisch tegen het licht gehouden moet worden. Kan de Staatssecretaris hier een reactie op geven? Erkent de Staatssecretaris dat dit plan schadelijk is voor familiebedrijven en alle ruimte biedt voor industriële megabedrijven?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen van de VVD, PvdA en de SP over het Actieplan vitalisering varkenshouderij.

De leden van de PvdD-fractie wijzen de Staatssecretaris erop dat echte vitalisering om een drastische hervorming vraagt, waarin wordt ingezet op het verminderen van de varkensstapel en op een omslag naar een bedrijfsvoering waar het varken zijn natuurlijke gedrag kan vertonen, in harmonie met natuur, milieu en de leefomgeving. Deze leden betreuren het dat er 200 miljoen euro wordt uitgetrokken naar de uitvoering van dit Actieplan, maar dat er geen enkele euro wordt besteed aan het verbeteren van het leven en het welzijn van de varkens.

In het actieplan zijn acties en maatregelen uitgewerkt om te komen tot structurele veranderingen die noodzakelijk zijn wil de varkensketen in Nederland economisch en maatschappelijk perspectief blijven houden. Met de varkenssector heb ik afgesproken dat zij naast de uitvoering van het actieplan tegelijkertijd met alle betrokken belanghebbenden scherp blijft inzetten op de verdere verduurzaming van de varkensketen door de uitvoering van haar toekomstvisie en maatschappelijke agenda «Recept voor duurzaam varkensvlees». In dat kader zal ik nader bezien welke aanpassingen in de Maatlat Duurzame Veehouderij investeringen in innovaties, dierenwelzijn en andere duurzame maatregelen verder kunnen stimuleren.

In het Actieplan wordt voorgesteld om minder intensief te controleren bij diertransporten om zo kosten te besparen. De leden van de PvdD-fractie vinden dit onbegrijpelijk, aangezien de samenleving keer op keer wordt opgeschrikt door voedselschandalen en dierenleed tijdens transport. Deze leden krijgen hier graag een reactie op.

In het actieplan wordt niet voorgesteld om minder te controleren, maar om anders te controleren. De keuring bij diertransporten zal zo worden ingericht dat een deel van de keuring door de sector wordt uitgevoerd. Uitgangspunt is dat ruimte wordt geboden aan een kwaliteitssysteem voor diertransport en stalkeuring wanneer de sector garanties kan bieden voor een effectieve borging. Eén van de met de sector afgesproken voorwaarden is dat in het kwaliteitssysteem voor diertransport een elektronisch identificatiesysteem op basis van individuele dieren is opgenomen. Hiermee wordt een betere borging verkregen van dieren die voorafgaand aan het transport zijn gekeurd en de dieren die daadwerkelijk worden getransporteerd.

Met het Actieplan worden oude oplossingen uit het verleden, zoals bouwen aan ketensturing, weer van stal gehaald met de belofte dat zelfregulering werkt. De leden van de PvdD-fractie concluderen dat deze beloftes keer op keer niet waargemaakt worden. Supermarkten zouden verplicht moeten worden om aan te tonen dat varkensboeren een prijs krijgen die kostendekkend is. Alleen dan kan er gestuurd worden op kwaliteit en vallen knoeiers buiten de boot. Toezicht en handhaving dienen volledig in overheidshanden te zijn en te blijven.

Ik ben geen voorstander van een verplichting voor supermarkten om aan te tonen dat varkenshouders een kostendekkende prijs krijgen. Prijzen komen tot stand op de markt tussen vragers en aanbieders. Voor veel agroproducten is dat de internationale markt. Een gegarandeerde prijs zou juist prikkels kunnen wegnemen om innovatieve en kwalitatief goede producten en diensten te leveren die aansluiten op de consumentenvraag. Dit past niet in een internationale vrijemarkteconomie met onderhandelingsvrijheid en ruimte voor ondernemerschap. Nederlandse leveranciers zouden zichzelf uit de markt prijzen omdat hun afnemers uitwijken naar goedkopere leveranciers in het buitenland. Daarbij is deze verplichting niet bevorderlijk voor de onderhandelingspositie van de varkenshouders. De boeren zullen de supermarkten inzicht moeten geven in de gemaakte kosten. Tot slot is een kostprijs moeilijk vast te stellen en is controle en handhaving hierop lastig.

Walvisjacht

Nog steeds accepteert Japan het internationale verbod op commerciële walvisjacht, dat sinds 1986 van kracht is, niet. De leden van de PvdD-fractie zijn daarom verheugd over de aanscherping van het Europese standpunt over de Japanse walvisjacht. Dankzij een aangenomen PvdD-motie in het Europees Parlement, zal Europa van Japan gaan eisen dat het land stopt met de illegale jacht op walvissen. Daar zullen eventuele consequenties voor de handelsrelatie met Europa aan verbonden worden

In oktober 2016 vindt de International Whaling Commission (IWC 66) plaats. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de inzet van Nederland en de EU zal zijn? Na de IWC 66 zal het gemeenschappelijk EU-standpunt over de walvisvangst geactualiseerd zal worden. Kan de Staatssecretaris garanderen dat hierin tenminste dezelfde beschermingsmaatregelen als in het huidige standpunt opgenomen worden?

Sinds 1986 is door de International Whaling Commission (IWC) een moratorium (tijdelijke stop) op commerciële walvisvaart ingesteld. Japan maakt gebruik van een bepaling in het verdrag voor het verlenen van speciale vergunningen voor wetenschappelijk onderzoek. In het Europees Parlement is een motie aangenomen die verzoekt dat de EU aandringt op het beëindigen van de vangst van walvissen door Japan. Deze motie wordt betrokken bij de standpuntbepaling van de lidstaten van de EU bij de voorbereiding van de komende conferentie van de IWC in oktober 2016 (IWC66). Voor deze vergadering is het gezamenlijk mandaat van de EU, dat is opgesteld voor drie IWC-vergaderingen (IWC64 tot en met IWC66), nog van toepassing. Nederland en de EU zullen hun standpunt bepalen binnen dit mandaat, dat na de IWC66 geactualiseerd zal worden. Zoals gebruikelijk zal ik in een brief aan uw Kamer van tevoren laten weten wat de inzet van Nederland en de EU zal zijn bij de IWC66. De hoofdlijn is en blijft dat Nederland streeft naar een strikte bescherming van walvissen.

Dolfijnenslachtingen

Deze maand zijn de gruwelijke dolfijnenslachtingen op de Faeröer-eilanden weer begonnen. Overeenkomstig de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 734) dient het kabinet zich sterk te maken voor beëindiging van deze slachtingen, die met medewerking van Denemarken jaarlijks plaats vinden. In antwoord op eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, 2015/16, nr. 115) heeft de Staatssecretaris toegezegd om de mogelijkheden te onderzoeken of en op welke wijze de EU kan optreden. De leden van de PvdD-fractie wachten inmiddels een jaar op de resultaten hiervan. Is de Staatssecretaris bereid een inbreukprocedure tegen Denemarken te starten en/of te ondersteunen, onder andere wegens het nalaten van haar verplichtingen, zoals omschreven in de Europese Habitatrichtlijn (artikel 12)?

Zoals ik in het door u aangehaalde antwoord heb aangegeven, ben ik er voorstander van om de kleine walvisachtigen, zoals dolfijnen, onder het regime van de IWC te brengen. Inmiddels functioneert er binnen de Wetenschappelijke Commissie van de IWC een subcomité dat zich, onder leiding van een Nederlandse wetenschapper, bezighoudt met de status van kleine walvissoorten. Nederland heeft ook financieel bijgedragen aan het werk van dit subcomité. De resultaten van dit werk zullen worden gepresenteerd tijdens de komende vergadering van de IWC in oktober 2016. Verder heb ik aangegeven dat Nederland in diverse fora Denemarken zal blijven aanspreken op het feit dat Nederland het doden van dolfijnen, zoals dat onder meer op de Faeröer-eilanden plaatsvindt, moreel onacceptabel vindt. Als autonoom onderdeel van het Koninkrijk Denemarken zijn de Faeröer-eilanden echter zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen. De Faeröer-eilanden vallen bovendien niet onder het grondgebied van de Europese Unie. Een inbreukprocedure door de Europese Commissie, op grond van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, kan derhalve niet tegen de Faeröer-eilanden ingesteld worden.

Internationale handel in tijgerproducten

De leden van de PvdD-fractie waarderen de inzet van de Staatssecretaris met betrekking tot het bestrijden van wildlife crime. Zij zijn blij met de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Thieme en Heerema (Kamerstuk 33 348, nr. 140), waarmee Nederland de import van jachttrofeeën van dieren als leeuwen en ijsberen verbiedt. Ook zijn deze leden blij dat de Staatssecretaris zich wil inzetten voor een verdere inperking van de trofeeënjacht en zich zal inspannen voor het aannemen van een resolutie hierover tijdens de Cites-conferentie (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora) in Zuid-Afrika. Is de Staatssecretaris bereid zich ook in te spannen voor het aannemen van twee draft resoluties gericht op handel in tijgerproducten? De vraag naar tijgerproducten groeit. Zowel de stroperij als de tijgerfokkerijen vormen een grote bedreiging voor wilde tijgers en tijgers in het algemeen.

De tijger (Panthera tigris) staat op Bijlage I van het CITES-verdrag, bijgevolg is elke commerciële handel in tijgers of tijgerproducten verboden. Nederland heeft zich altijd ingezet voor het behoud van tijgers en ik zal dit beleid voortzetten. Tijdens het laatste CITES Standing Committee in januari 2016 is veel aandacht besteed aan het herzien en aanscherpen van nationale regelgeving van landen waar tijgerfokkerijen voorkomen. Tijdens de zeventiende CITES-Conferentie (CoP17), welke in het najaar van 2016 plaats zal vinden, zullen twee resoluties aangaande tijgers behandeld worden. Dit betreft de aanname van de aanbevelingen van het Standing Committee en een voorstel van India over een internationale database van foto’s van illegaal verhandelde tijgerproducten. Zoals u weet is Nederland door Slowakije gevraagd om tijdens de CITES CoP17 de rol van EU-voorzitter waar te nemen. In dat kader zal ik mij inspannen voor aanname van beide resoluties.

Naar boven