27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 365 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2016

In het ordedebat van 1 maart 2016 zijn een drietal verzoeken gedaan. In deze brief ga ik in op het verzoek van het lid Van Gerven om te reageren op de uitzending van Zembla van 24 februari 2016 over glyfosaat (Handelingen II 2015/16, nr. 58, item 20), waarbij ik ook inga op het nieuwe voorstel van de Europese Commissie. Daarnaast ga ik in op het verzoek van het lid Wassenberg over de uitkomst van het Intergovernemental Panel on Biodiversity and Ecosystem Services (Handelingen II 2015/16, nr. 58, item 20) en het verzoek van het lid Grashoff over het onderzoek van de Europese ombudsman en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Handelingen II 2015/16, nr. 58, item 20).

Vervolgens informeer ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de invulling van enkele toezeggingen over gewasbeschermingsmiddelen.

Verzoeken

Glyfosaat

De conclusie van het IARC-onderzoek dat glyfosaat kankerverwekkend zou kunnen zijn, heeft veel bezorgdheid opgeleverd. Ten behoeve van deze hernieuwde toelating is daarom extra naar dit risico gekeken en zijn alle genoemde studies van het IARC-onderzoek bezien en getoetst. De onafhankelijke toetsing door EFSA, Duitsland, Ctgb en RIVM heeft opgeleverd dat met de juiste gebruiksvoorschriften glyfosaat verantwoord kan worden toegepast en veilig gebruik mogelijk is conform het toetsingskader. Dit betekent dat bij de toepassing van een middel op basis van glyfosaat rekening moet worden gehouden met alle gebruiksvoorschriften. Bij de toelating van deze middelen houdt het Ctgb onder andere rekening met de bescherming van toepassers, de risico’s voor niet-doelwit planten en niet-doelwit organismen. Om milieubelasting te beperken is bijvoorbeeld voor veel toepassingen op het etiket de frequentie beperkt (1–2 maal per teeltseizoen of 12 maanden); bij sommige toepassingen mag slechts pleksgewijs worden behandeld.

Naar aanleiding van de motie Grashoff en Leenders (Kamerstuk 27 858, nr. 352) heeft Nederland aangegeven niet in te kunnen stemmen met het voorstel zoals het er lag en te willen wachten op de uitkomst van het ECHA-onderzoek dat opnieuw de kankerverwekkendheid van glyfosaat beoordeelt. Dat onderzoek blijkt echter op zijn vroegst pas over een jaar te kunnen worden afgerond en de bestaande toelating van glyfosaat loopt af op 1 juli 2016. Gelet op het feit dat geen van de onafhankelijke toetsingen door EFSA, Duitsland, de andere 27 lidstaten, waaronder toetsing door het Ctgb en RIVM heeft geleid tot het advies de toelating van glyfosaat in te trekken, heeft Nederland aan de Europese Commissie aangegeven in te kunnen stemmen met hernieuwde toelating maar het niet verantwoord te achten dat zonder nadere ontbindende voorwaarden voor opnieuw 15 jaar te doen. Zoals ik in mijn vorige brief heb aangegeven is het essentieel dat een hernieuwde goedkeuring weer ingetrokken wordt indien uit nader onderzoek toch blijkt dat de classificatie van kankerverwekkendheid volgens de deskundigen goedkeuring in de weg staat. Nederland heeft daarom geëist dat de goedkeuring onverwijld wordt ingetrokken indien ECHA tot het oordeel komt dat de classificatie van kankerverwekkendheid van glyfosaat (strenger) dient te worden aangepast.

In het nieuwe voorstel van de Europese Commissie, dat nu bij de lidstaten voorligt, wordt op de door Nederland voorgestelde wijzigingen ingegaan en worden de Nederlandse voorstellen overgenomen. Dat wil zeggen dat in het nieuwe voorstel gewezen wordt op de belangrijke classificatiebeslissing ten aanzien van het criterium carcinogeniteit (kankerverwekkendheid) door ECHA en de gevolgen daarvan. Als uit deze procedure volgt dat de stof als carcinogeen moet worden geclassificeerd of een andere relevante uitkomst heeft zal dit onmiddellijk gevolgen hebben voor de goedkeuring van glyfosaat. Op het punt van de beperking van de goedkeuringsperiode stelt de Europese Commissie, met redenen omkleed, een verkorte periode van negen jaar voor. De Europese Commissie is voornemens het nieuwe aangepaste voorstel tijdens de vergadering van 18 en 19 mei 2016 voor te leggen aan de lidstaten en ter stemming te brengen.

Aangezien het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voldoet aan de door Nederland gestelde voorwaarden, zal Nederland conform het oordeel van Ctgb en RIVM met het nieuwe voorstel instemmen.

Het lid Van Gerven heeft verzocht te reageren op de uitzending van Zembla op 24 februari 2016 over glyfosaat. In deze uitzending kwamen verschillende aspecten aan de orde die terug te voeren zijn naar mogelijke effecten voor mens, dier en milieu. Uw Kamer is recent geïnformeerd over een mogelijke verklaring voor het verschil in uitkomst over de toxiciteit van glyfosaat door experts van verschillende wetenschappelijke instanties (Kamerstuk 27 858, nr. 307 en nr. 360).

Daarnaast verwijs ik u naar het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) over glyfosaat ten behoeve van het «Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed» (http://www.ctgb.nl/docs/default-source/onderwerpdossier-biociden/glyfosaat-scopaff-onderbouwing.pdf?sfvrsn=2).

Intergovernemental Panel on Biodiversity and Ecosystem Services

Het lid Wassenberg heeft gevraagd naar de uitkomsten van het Intergovernmental Panel on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES), waarvan de vierde plenaire bijeenkomst van 22 tot 28 februari 2016 in Kuala Lumpur heeft plaatsgevonden. IPBES is een politiek-wetenschappelijk platform rond biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Het is gemodelleerd naar het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en moet onafhankelijke wetenschappelijke informatie verzamelen over biodiversiteit en ecosysteemdiensten.

Op vrijdag 26 februari jl. is in Kuala Lumpur een rapport over bestuiving in relatie tot voedselproductie goedgekeurd door de gedelegeerden van 124 landen (http://www.ipbes.net/sites/default/files/downloads/Pollination_Summary%20for%20policymakers_EN_.pdf). Het rapport benadrukt het grote belang van bestuivers voor onze voedselproductie, constateert de achteruitgang van met name insecten onder andere in West-Europa en doet suggesties voor het in stand houden van deze soorten. Een van de conclusies in dit rapport is, dat er bewijs is dat de neonicotinoïden schadelijke effecten hebben op wilde bijen, maar dat het effect op gehouden bijen niet goed bewezen is.

Ik hecht groot belang aan IPBES en lever daarom zowel financiële als inhoudelijke ondersteuning aan het platform. Ik zal me er voor inspannen, dat de aanbevelingen in het rapport aangenomen worden door de Conference of the Parties van de Convention on Biological Diversity en door andere relevante verdragen.

Europese Ombudsman

Het lid Grashoff heeft verzocht te reageren op het onderzoek van de Europese ombudsman. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief met daarin de antwoorden op de vragen van de leden Smaling en Van Gerven (beiden SP) over het bericht dat de Europese Commissie jarenlang te makkelijk nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten (aanhangselnummer 2012, d.d. 23 maart 2016).

Toezeggingen

Glyfosaat in brood en veevoer

Er zijn uw Kamer onderzoeksgegevens toegezegd over glyfosaat in brood en veevoer. Dit in reactie op de aangehouden motie van het lid Van Gerven (Kamerstuk 27 428, nr. 315), waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken hoeveel glyfosaatresidu in brood en veevoer voorkomt.

De NVWA heeft tussen 2010 en 2015 in totaal 231 monsters genomen van levensmiddelen, waaronder granen, babyvoeding op basis van granen, lever en melk. In 15 monsters werden residuen van glyfosaat aangetroffen in hoeveelheden die ruim onder de Maximale Residu Limiet (MRL, maximaal aanvaarde norm die is vastgesteld met het oog op goed landbouwkundig gebruik en getoetst aan gezondheidskundige grenswaarden) lagen. Daarnaast werden in 2015 20 monsters van plantaardige diervoeders op basis van soja, granen en koolzaad onderzocht. In 11 monsters daarvan werden residuen gevonden in gehaltes die allen onder de MRL lagen.

Informeren omwonenden metam-natrium

Ik heb uw Kamer toegezegd te informeren over de uitkomst van het gesprek tussen LTO Nederland en de loonwerkersbedrijven over het informeren van omwonenden over het gebruik van metam-natrium (Kamerstuk 27 858, nr. 323). De sector heeft een informatiefolder opgesteld om omwonenden te informeren over grondontsmetting (zie bijlage1). Deze folder is verspreid naar alle relevante actoren met het verzoek deze ter beschikking te stellen aan omwonenden.

Sulfoxaflor

Ik heb uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad van december 2015 toegezegd u te informeren over de werkzame stof sulfoxaflor. Dit systemisch werkende insecticide is in de EU na beoordeling door EFSA (European Food Safety Authority) en de lidstaten goedgekeurd als werkzame stof per 18 augustus 2016. Op basis van deze werkzame stof zijn in Nederland geen middelen toegelaten.

Goede klachtenstructuur

Het kabinet vindt het belangrijk dat omwonenden weten waar ze met vragen en klachten over gewasbeschermingsmiddelen terecht kunnen, dat ze antwoorden krijgen en dat er een vorm van registratie bijgehouden wordt. Dit laatste geeft immers inzicht of het beleid bijdraagt aan de vermindering van de zorgen van omwonenden (Kamerstuk 27 858, nr. 230, d.d. 18 februari 2014).

De NVWA en de GGD hebben ongeveer 85 klachten ontvangen in 2015 die gerelateerd zijn aan onzorgvuldig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (zoals overwaaien van spuitvloeistof) en aan ondervonden hinder door omwonenden (zoals stank en irritatie van luchtwegen). Naar aanleiding van deze meldingen zijn door de NVWA geen overtredingen geconstateerd.

Triazolen

Ik wil uw Kamer bij deze ook informeren over de uitkomst van de analyse die door het RIVM en het Ctgb is uitgevoerd over de vijf triazolen (tebuconazool, epoxiconazool, difenoconazool, bromuconazool en propiconazool) en de besluitvorming over de herbeoordeling (Kamerstuk 27 858, nr. 264, d.d. 17 april 2014).

Het Ctgb heeft samen met het RIVM een analyse gemaakt van de gewasbeschermingsmiddelen en biociden met de hierboven genoemde triazolen. Tevens is een risico-inschatting opgesteld voor het ontstaan en in stand houden van resistente schimmelstammen. De conclusie is dat er naast de vijf triazolen negen andere werkzame stoffen mogelijk een rol kunnen spelen omdat deze stoffen een vergelijkbaar werkingsmechanisme hebben. Binnen deze nieuwe groep van werkzame stoffen zijn nieuwe toepassingen geïdentificeerd, die mogelijk zouden kunnen bijdragen aan de resistentieproblematiek. Verder meldt het Ctgb mij dat de kennislacune nog dermate groot is, dat er op dit moment nog geen mogelijkheid is om gepaste maatregelen te nemen, die breed worden gedragen en het risico voor het ontwikkelen en in stand houden van de resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus kunnen verlagen. Om gepaste maatregelen te kunnen nemen is het medio 2015 gestarte kennislacune onderzoek van het RIVM c.s. onontbeerlijk. Het RIVM en Wageningen UR onderschrijven deze conclusie. De uitkomsten van het kennislacune onderzoek zal leiden naar een evaluatie van het huidige gebruik van azolen (in zowel de land- en tuinbouw als medisch) en de regulatie daarvan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven