26 642 Europees Sociaal Fonds (ESF)

Nr. 126 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2014

Tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013 (Kamerstuk 26 642, nr. 125) over de inzet van het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 heb ik toegezegd uw Kamer vóór aanvang van de nieuwe periode te informeren over het al dan niet kunnen inzetten van het instrument stagejobcoach en over het voorschotbeleid in de nieuwe ESF-periode, mede gebaseerd op de ervaringen met het terugvorderen van voorschotten in de periode 2007–2013. Met deze brief ga ik in op beide toezeggingen. Tevens informeer ik u over de actuele stand van zaken inzake de voorbereiding van de nieuwe periode.

Stagejobcoach

Begeleiding tijdens de stage als onderdeel van de opleiding is een taak voor het onderwijs. In de schooljaren 2009–2010 en 2010–2011 is een experiment uitgevoerd met de inzet van een stagejobcoach op praktijkscholen en scholen voor het voortgezet speciaal onderwijs. Tijdens die pilot was € 4 miljoen (inclusief uitvoeringskosten) per schooljaar beschikbaar. Voor dit bedrag kregen 500 leerlingen in hun eindstage een jobcoach toegewezen. Belangrijkste uitkomst was dat de inzet van een stagejobcoach relatief weinig oplevert ten opzichte van de kosten. Van de leerlingen die aan de pilot deelnamen stroomde 44% duurzaam uit naar werk tegenover 35% van de controlegroep1. Wel heeft het experiment nuttige informatie opgeleverd over factoren die een rol spelen bij de overgang van school naar werk. Deze zijn voornamelijk van belang voor gemeenten en scholen om te gebruiken bij lokale beleidsontwikkeling en geven geen aanleiding tot een structurele inzet van de stagejobcoach.

Gemeenten kunnen re-integratievoorzieningen aanbieden aan jongeren die nog op school zitten. Het gaat dan om 16- en 17-jarigen die nog onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen en voor wie de gemeente een leerwerktraject zinvol acht en financiering van de ondersteuning nodig is. Sinds 2013 is de Wet kwaliteit voortgezet speciaal onderwijs van kracht, waarmee een specifiek arbeidsmarktgericht uitstroomprofiel in het voortgezet speciaal onderwijs is ingevoerd. Een belangrijk inzicht vanuit de eerder aangehaalde pilot is dat een gerichte selectie van een stageplaats de latere doorstroom naar reguliere arbeid kan bevorderen. Daarom wordt via het project Boris (een project van het Ministerie van OCW en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) de infrastructuur voor het werkend leren in het middelbaar beroepsonderwijs ingezet om een effectieve route van praktijkscholen en scholen voor het voortgezet speciaal onderwijs naar de arbeidsmarkt te creëren. Voorts kunnen jongeren met een arbeidsbeperking, die ná school ondersteuning bij arbeidsinschakeling nodig hebben hiervoor een beroep doen op de gemeente.

Voor het nieuwe ESF-programma zijn de 35 centrumgemeenten namens de arbeidsmarktregio aanvrager van subsidie voor projecten. Zij bepalen welke instrumenten zij geëigend achten om aansluiting op de arbeidsmarkt te bereiken van (ex-)leerlingen van het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, respectievelijk werkloze jongeren (en algeheel van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt). Als naar het oordeel van een gemeente de inzet van een stagejobcoach nodig is, is dat mogelijk uit het participatiebudget (vanaf 1 januari 2015 het deelfonds sociaal domein in het Gemeentefonds) en kan dat worden ondersteund via het ESF.

Voorschotbeleid 2014–2020

Naar aanleiding van mijn brief van 12 december 20122 over de terugvordering van teveel betaalde voorschotten bij een vijftal O&O-fondsen (betalingsonmacht), heeft uw Kamer mij gevraagd naar het voorschotbeleid in de nieuwe periode. Ik zet het terughoudende voorschotbeleid voort zoals door mijn ambtsvoorganger in 2012 is ingezet en scherp dat verder aan. Reden voor deze opstelling is de ervaring dat aanvragers, zeker als zij weinig ervaring met het ESF hebben, soms moeite hebben om te voldoen aan de ESF-administratievoorschriften. Als gevolg daarvan bestaat er een relatief grote fluctuatie in de hoogte van de subsidie bij de vaststelling van de einddeclaraties en vinden ook regelmatig intrekkingen van projecten plaats.

De kern van het voorgenomen voorschotbeleid is: «geen voorschot, tenzij». De «tenzij» wordt als volgt ingevuld. Bij een verzoek om een voorschot moet een gespecificeerde onderbouwing worden overlegd die geheel of gedeeltelijk gebaseerd is op reeds gemaakte kosten. Een voorschot louter gebaseerd op prognoses wordt niet verleend. Aangetoond moet worden dat er reeds subsidiabele kosten zijn gemaakt voordat een voorschot wordt verstrekt. Financiële voorschotrisico’s die mogelijk ontstaan doordat een subsidieontvanger een ontvangen voorschot doorgeeft aan derden die bij de uitvoering van het project zijn betrokken, worden door deze werkwijze verregaand verkleind.

In de nieuwe periode wordt hoofdzakelijk gewerkt met tweejarige projecten, waarbij na twaalf maanden een voortgangsrapportage moet worden ingeleverd. Dit is een natuurlijk moment om desgewenst een voorschot te geven: er is informatie voorhanden die getoetst kan worden. Ik neem daarom in de subsidieregeling ESF op dat het Agentschap SZW na ontvangst en verificatie van de voortgangsrapportage een voorschot kan verstrekken. Hetzelfde geldt voor het moment waarop de einddeclaratie wordt ingediend. Omdat de formele vaststelling van de uiteindelijke subsidie enige tijd kan duren, kan op basis van de gecontroleerde einddeclaratie alvast een tweede voorschot worden gegeven.

Aanvragers kunnen overigens op grond van de Algemene wet bestuursrecht te allen tijde een verzoek indienen voor een voorschot. Deze verzoeken worden behandeld volgens dezelfde benadering: er moet sprake zijn van een gespecificeerde onderbouwing, die geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op reeds gemaakte kosten. De beoordeling van een voorschotverzoek zal ik baseren op een risico-analyse omdat het risico op betalingsonmacht bij publieke aanvragers (zoals gemeenten, UWV) van een heel andere orde is dan bij private aanvragers. Om in geval van twijfel een extra mogelijkheid te hebben zal ik in de ESF-subsidieregeling opnemen dat aan de subsidieontvanger een extra zekerheid kan worden gevraagd (bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie).

Met deze maatregelen verwacht ik dat het risico met betrekking tot voorschotten beheersbaar is, te meer daar in de nieuwe programmaperiode het grootste deel van de ESF-middelen naar publieke partijen zal gaan, in casu de centrumgemeenten van arbeidsmarktregio’s, UWV en het Ministerie van V&J.

Stand van zaken voorbereiding ESF-programma 2014–2020

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben op 17 december 2013 de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen vastgesteld (Vo 1303/2013) en de ESF-verordening (Vo 1304/2013). Op basis van deze verordeningen is bij brief van 20 december 2013 door de Europese Commissie het ESF-budget voor Nederland definitief bepaald. In lopende prijzen (waarbij rekening is gehouden met inflatie) is het bedrag: € 507.318.228 voor de periode 2014–2020. Dat betekent gemiddeld circa € 72 miljoen per jaar.

Ik verwacht op korte termijn de voorbereidende gesprekken met de Europese Commissie over de inzet van het ESF voor de nieuwe periode af te ronden. De focus ligt overwegend op actieve inclusie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en daarnaast op duurzame inzetbaarheid van werkenden. Dit is overeenkomstig de lijnen als besproken met uw Kamer tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013. Naar verwachting kan ik het formele document (Operationeel Programma) eind februari aanstaande ter goedkeuring aan de Europese Commissie voorleggen. Medio maart wil ik de nationale uitwerking hiervan in een nieuwe ESF-subsidieregeling publiceren. Daarin wil ik aankondigen dat het eerste aanvraagtijdvak voor subsidieaanvragen door arbeidsmarktregio’s per 1 mei 2014 van start gaat, zodat regio’s desgewenst hun project of een deel daarvan kunnen laten aansluiten op het schooljaar 2014/2015.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

brief van 27 februari 2012 over het onderzoek «Met de coach naar de job» (Kamerstuk 33 000 XV, nr. 66.

X Noot
2

Kamerstuk 26 642, nr. 122.

Naar boven