21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1828 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2018

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 16 februari 2018 over onder andere de geannoteerde agenda informele RBZ Handel op 26–27 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1826).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 februari 2018 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 22 februari 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die op de agenda voor het schriftelijk overleg Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel staan. Zij hebben aanleiding gezien tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onder andere de geannoteerde agenda inzake de informele RBZ/Handel van 26-27 februari 2018 en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor de uitgebreide geannoteerde agenda.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele RBZ over handel op 26-27 februari 2018 in Sofia. Zij stellen enkele vragen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de agenda voor de RBZ/Handel en de onderliggende stukken. Naar aanleiding daarvan stelt de fractie van 50PLUS nog een aantal vragen aan de Minister.

Wereldhandelsorganisatie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de tegenvallende ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de mogelijke uitholling van de WTO door het tegenhouden door de Verenigde Staten van benoemingen in de appellate body van de WTO en onderzoeken en aankondigingen van landen voor het opleggen van eenzijdige heffingen of het opwerpen van andere barrières buiten de WTO om – zoals de recente scenario’s voor staalmaatregelen die in de VS zijn gepresenteerd en waar leden van de VVD-fractie schriftelijke vragen over hebben ingediend. Deelt de Minister de mening dat deze tendens een toenemende kans op handelsoorlogen met zich meebrengt, iets dat de leden van de VVD-fractie absoluut onwenselijk vinden en waartegen al het mogelijke gedaan moet worden?

Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft een open economie en heeft belang bij een op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem. Het kabinet meent dat het nemen van handelsmaatregelen en het opwerpen van handelsbarrières buiten de kaders van internationale verdragen onwenselijk is, daar dit het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem ondermijnt en de kans op handelsoorlogen vergroot. De Commissie gaat samen met andere WTO-leden (bijvoorbeeld Japan, Canada, Australië) het gesprek aan met de VS om de situatie te beslechten.

Kan de Minister uitleggen hoe zij de recent tegenvallende WTO-top duidt? Wat kunnen de EU en Nederland doen om de landen die dwars lagen op de conferentie in diplomatieke contacten en op andere dossiers hierop aan te spreken en eventueel gevolgen aan hun opstelling te verbinden?

Antwoord van het kabinet:

Er zijn verschillende momenten geweest, met name sinds de start van de Doha-ronde van de Wereldhandelsorganisatie in 2001, dat multilaterale handelsbesprekingen in een impasse zijn beland. Niettemin is het zowel bij de 9e Ministeriële Conferentie in Bali als bij de 10eMinisteriële Conferentie in Nairobi gelukt om een deelresultaat overeen te komen, vergezeld van een unaniem aangenomen slotverklaring. Deze slotverklaring toont telkens de gezamenlijke principes die de WTO-leden verenigt in hun multilaterale inzet. Dat bij de 11e Ministeriële Conferentie in Buenos Aires noch een inhoudelijk resultaat noch een slotverklaring is overeengekomen is een negatief signaal.

Het kabinet ziet graag dat de EU zich opstelt als een constructieve gesprekspartner in de twee fundamentele kwesties die op tafel liggen: de ontwikkelingsdiscussie en het WTO-beroepsorgaan. In de ontwikkelingsdiscussie kan de EU mogelijk de rol van bruggenbouwer vervullen tussen de VS en ontwikkelingslanden. Voor wat betreft de patstelling in het beroepslichaam, ziet het kabinet graag dat de EU eventueel gezamenlijk met andere WTO-leden (bijvoorbeeld Japan, Canada, Australië) het gesprek aangaat met de VS op verschillende niveaus en via verschillende kanalen om uiteindelijk tot een werkbare oplossing te komen.

Deze oplossing moet wel de kern van onafhankelijke geschillenbeslechting zoals die nu in de WTO functioneert, behouden.

Hoe kan de Minister er binnen de EU aan bijdragen dat zaken die van belang zijn voor Nederland, zoals reciprociteit in de markttoegang tussen bijvoorbeeld de EU en China, krachtig aan de orde kunnen worden gesteld, ondanks het falen van voortgang binnen de WTO? Welke gremia zijn daarvoor buiten de WTO nog mogelijk? Welke mogelijke pluriforme afspraken kunnen worden gemaakt?

Antwoord van het kabinet:

Ook buiten de WTO zijn er belangrijke gremia waarin de internationale handelsorde besproken kunnen worden. Tijdens de G20-top in juli in Hamburg hebben de G20-leiders in hun slotverklaring bijvoorbeeld het belang onderstreept van een gelijk speelveld en reciprociteit in handels- en investeringsrelaties. Ook specifieke issues worden besproken. In het kader van de G20 is er bijvoorbeeld een plurilateraal forum opgericht om met alle belangrijke staalproducerende landen te spreken over de situatie op de staalmarkt en de mondiale overcapaciteit. Ook Nederland neemt daaraan deel. Daarnaast worden de zaken die van belang zijn voor Nederland natuurlijk ook in bilaterale gesprekken naar voren gebracht.

Specifiek ten aanzien van China is Nederland voorstander van het Bilateral Investment Treaty tussen de EU en China. In een dergelijk akkoord kunnen afspraken gemaakt worden over wederzijds toegang. Daarnaast vindt Nederland dat de EU zich, bijvoorbeeld tijdens een EU-China top, juist ook op politiek niveau moet blijven inzetten voor meer reciprociteit.

De leden van de D66-fractie constateren met veel zorg dat de opstelling van de VS tijdens de elfde Ministeriële Conferentie van de WTO – weliswaar naar verwachting maar toch – door de Minister gekenmerkt wordt als «uiterst zorgelijk», en dat Nederland graag ziet dat de Europese Commissie druk uitoefent op de VS om ofwel concrete voorstellen te doen ter hervorming van het geschillenbeslechtingsmechanisme dan wel de blokkade bij de benoeming van nieuwe leden van het beroepslichaam op te heffen.

De leden van deze fractie vragen of, en zo ja hoe, de Minister ook zelf in haar bilaterale contacten met de Amerikaanse overheid dit op de agenda wil (blijven) zetten, daar druk van de Europese Commissie alléén wellicht niet voldoende is om de Amerikanen op andere gedachten te brengen.

Antwoord van het kabinet:

De VS en de EU hebben een gedeeld belang bij een goed werkend geschillenbeslechtingsmechanisme. Momenteel is nog niet duidelijk wat voor de VS acceptabele oplossingen zijn. Ik zal daarom in mijn bilaterale contacten met de VS zoeken naar mogelijke oplossingsrichtingen.

De leden van de D66-fractie constateren dat er meer en meer zorgen bestaan over de consequenties van allerlei defensieve handelsmaatregelen die opgetrokken worden door de Verenigde Staten, en dat door sommigen zelfs een handelsoorlog gevreesd wordt, nu de regering van president Trump heeft voorgesteld om tarieven te gaan heffen op zaken als aluminium en staal.

De leden van deze fractie vragen of de Minister dit gevaar ook ziet, en of zij de mening deelt dat – zoals door de leden van deze fractie al meermaals in debatten naar voren gebracht – het van groot belang is voor Nederland dat er juist wereldhandel kan plaatsen in een zo veel mogelijk «open» wereldwijd systeem. Ook vragen deze leden hoe de Minister van plan is om schadelijke effecten van deze Amerikaanse route te voorkomen.

Antwoord van het kabinet:

De Amerikaanse Secretary of Commerce, Wilbur Ross, heeft aan president Trump zijn onderzoek naar aluminium- en staalimport gepresenteerd. De president moet voor 11 april een besluit nemen of hij maatregelen neemt. Nederland maakt zich zorgen over de aanbevelingen die in dit rapport worden gedaan. De voorgestelde maatregelen zullen de Nederlandse staalexport naar de VS schaden. Bovendien zetten dergelijke maatregelen een verkeerd precedent om nationale veiligheid als reden te gebruiken om import te beperken. De WTO staat toe dit toe, maar hier wordt door WTO-leden zeer terughoudend mee omgegaan. Het is de vraag of een dergelijke maatregel overeind blijft in een geschillenbeslechtingszaak.

Nederland is met de Europese Commissie en andere lidstaten in gesprek over een reactie op de mogelijke maatregelen. Alle mogelijke opties onder de WTO-regels liggen daarbij op tafel. Als de commerciële belangen van de EU hard worden geraakt, zal de Commissie actief tegenmaatregelen voorstellen.

De leden van de fractie van 50PLUS maken zich zorgen over het zeer moeizame verloop van de WTO-onderhandelingen. Steeds weer zijn er ontwikkelingen die verstorend werken op overeenstemming over welke kant het op moet met de wereldhandel. Het zijn niet altijd dezelfde partijen die een spaak in het wiel steken, maar zo schieten we geen steek op. Dan blijven we in kringetjes ronddraaien en zoeken we naar mogelijkheden om in kleinere verbanden zaken te regelen.

Is de Minister het met de fractie van 50PLUS eens dat hoe meer afspraken in kleiner verband gemaakt, hoe kleiner de kans wordt dat die ooit nog in een nieuw WTO-akkoord kunnen worden geregeld?

Antwoord van het kabinet:

Voor alle verschillende plurilaterale initiatieven die in de komende jaren zullen worden ontplooid, heeft het kabinet de intentie om deze op termijn te verankeren in WTO-regelgeving. Alle WTO-leden moeten zich op ieder moment kunnen aansluiten bij de besprekingen. Het kabinet zal ervoor pleiten om bij elk van deze initiatieven transparant te werk te gaan.

De leden van de fractie van 50PLUS vragen zich tegen die achtergrond af of in de huidige situatie de WTO niet irrelevant aan het worden is, een papieren principe dat in de praktijk niet tot daden komt? Zou de Minister hier op willen reflecteren?

Antwoord van het kabinet:

De WTO is ondanks de beperkte voortgang in het creëren van nieuwe handelsregels het fundament onder de internationale handel. De WTO-verdragen en principes blijven leidend en alle regionale en bilaterale handelsakkoorden bouwen hierop voort. Ondanks het grote aantal handelsakkoorden dat in de afgelopen twintig jaar is afgesloten, vindt nog altijd een groot deel van de internationale handel plaats op basis van de importtarieven die in WTO-verband overeengekomen zijn.

Stand van zaken in lopende onderhandelingen over handelsakkoorden

De leden van de VVD-fractie steunen de Minister in haar inzet om door te gaan met de lopende handelsakkoorden. Kan zij een inschatting geven van de haalbaarheid van een akkoord met Mercosur? De Minister spreekt van een patstelling, maar wat zijn exact de obstakels en hoe kunnen deze worden weggenomen?

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen bevinden zich in de eindfase. De grootste obstakels bevinden zich op het gebied van markttoegang. Beide partijen willen dat de wederpartij met een verbeterd markttoegangsaanbod komt. Mercosur heeft grote belangen op het gebied van rundvlees en ethanol. De EU ziet graag een verbeterd bod voor auto-onderdelen, zuivel, diensten en aanbestedingen. Momenteel bespreken beide partijen hoe zij tot elkaar kunnen komen.

Kan de Minister per lopende onderhandeling over de diverse akkoorden voor het volgende algemeen overleg RBZ/Handel voor de Kamer inzichtelijk maken hoeveel extra banen een mogelijk akkoord voor de EU en Nederland kan opleveren?

Antwoord van het kabinet:

De EU berekent de verwachte effecten op de werkgelegenheid voorafgaand aan de onderhandelingen in het impact assessment en gedurende de onderhandelingen in de zogenoemde sustainability impact assessments. Deze studies zijn openbaar.1 In 2016 heeft het onderzoeksbureau SEO de economische effecten van zes lopende of voorgenomen onderhandelingen over handelsakkoorden voor Nederland doorgerekend. Het betreft de onderhandelingen met Australië, Chili, Indonesië, Mexico, Nieuw-Zeeland en de Filipijnen.2 De studie schat het effect van de handelsakkoorden op de werkgelegenheid in Nederland op 40 duizend arbeidsplaatsen (netto voltijdsequivalenten) over een periode van tien jaar. Ongeveer 30–40% van deze arbeidsplaatsen worden gegenereerd door het handelsakkoord met Australië, 40% door het handelsakkoord met Indonesië en de overige arbeidsplaatsen worden gegenereerd door de overige handelsakkoorden. Het aantal banen dat een mogelijk akkoord voor de EU en Nederland kan opleveren hangt uiteindelijk ook af van de definitieve inhoud van de akkoorden.

Verder willen de leden van de VVD-fractie de Minister vragen te bevorderen dat de Kamer beter vooraf en tussentijds geïnformeerd wordt over de inhoud van onderhandelingsmandaten en de onderhandelingen zelf. Dit wordt des te belangrijker nu sommige handelsakkoorden naar verwachting EU-only worden.

Hoe kan de Minister deze transparantie bevorderen? Kan zij in elk geval uitgebreider rapporteren in de geannoteerde agenda?

Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft zich altijd ingezet en zal zich blijven inzetten voor transparantie voorafgaand en tijdens het onderhandelingsproces over handelsakkoorden. Het kabinet verwelkomt de stap van de Commissie om alle voorstellen voor onderhandelingsmandaten te publiceren en zal er in de Raad voor blijven pleiten dat de definitieve onderhandelingsmandaten, die door de Raad worden vastgesteld, ook worden gepubliceerd. Ook de overige onderhandelingsdocumenten zijn zo veel mogelijk openbaar. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een leesruimte ingericht waarin Kamerleden niet-openbare documenten kan inzien. Het kabinet informeert uw Kamer over het onderhandelingsproces via de geannoteerde agenda en het verslag van Raad Buitenlandse Zaken voor Handel. Voorafgaand aan de Raad bespreek ik in een Algemeen Overleg met u de Nederlandse inzet tijdens de Raad. U ontvangt ten slotte ieder kwartaal een voortgangsrapportage met de stand van zaken in de lopende onderhandelingen over handels- en investeringsakkoorden. De laatste voortgangsrapportage is op 16 februari 2018 met uw Kamer gedeeld (bijlage bij Kamerstuk 21 501-02, nr. 1826).

En over het eerdere punt gesproken; kan de Minister aangeven wanneer de Commissie en de Raad voorstellen zullen doen voor de toekomstige governance-architectuur rond handelsakkoorden en welke rol daarbij is weggelegd voor nationale parlementen? Kan de Minister een inschatting geven van de te verwachten inhoud?

Antwoord van het kabinet:

De Commissie zal geen voorstellen doen aan de Raad over de architectuur van handelsakkoorden. Wel zal de Commissie per handelsakkoord bekijken welk type akkoord zij voor zal stellen. De Raad zal per handelsakkoord hierover besluiten.

Het Bulgaars voorzitterschap heeft laten weten ernaar te streven dat de Raad op 22 mei Raadsconclusies zal vaststellen over de totstandkoming en architectuur van handelsakkoorden.

Het kabinet steunt dit initiatief van het voorzitterschap. Nederland vindt een politieke discussie aan de hand van deze Raadsconclusies belangrijk. Nederland heeft baat bij brede en diepe handelsakkoorden die daadwerkelijk en tijdig worden afgesloten. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk dat handelsakkoorden tot stand komen via een transparant, inclusief proces waarbij de democratische legitimiteit is gegarandeerd. U bent geïnformeerd over deze kabinetspositie in de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken, Handel van 11 december 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1806). U kunt op de gebruikelijk wijze met het kabinet in debat gedaan over de Nederlandse positie.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur-landen in een patstelling zijn geraakt over verdere liberalisatie van de markttoegang. Deze leden vragen de Minister aan te geven op welke specifieke punten op het gebied van markttoegang voorlopig geen overeenstemming kan worden bereikt.

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen bevinden zich in de eindfase. De grootste obstakels bevinden zich op het gebied van markttoegang. Beide partijen willen dat de wederpartij met een verbeterd markttoegangsaanbod komt. Mercosur heeft hier grote belangen op het gebied van rundvlees en ethanol. De EU ziet graag een verbeterd bod voor auto-onderdelen, zuivel, diensten en aanbestedingen. Momenteel bespreken beide partijen hoe zij nader tot elkaar kunnen komen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister voorts haar stelling dat zij eraan hecht de samenwerking op het terrein van voedselveiligheid en dierenwelzijn tussen de EU en de Mercosur-landen door middel van het akkoord te verbeteren nader te onderbouwen, gelet op de gesprekken die worden gevoerd over de invoer van 70.000 ton of meer aan goedkoop rundvlees. Deze leden vragen wat de stand van zaken is in de onderhandelingen op dit specifieke punt.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet hecht eraan dat samenwerking op dierenwelzijn en sanitaire en fytosanitaire zaken wordt bevorderd in een handelsakkoord. De onderhandelingen lopen op deze punten constructief. Ik verwijs hiervoor naar het verslag van de 31e onderhandelingsronde tussen de EU en Mercosur.3

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister andermaal om toe te zeggen dat zij niet akkoord zal gaan met een invoerquotum van rundvlees vanuit de Mercosur-landen dat hoger is dan 70.000 ton. Indien de Minister deze toezegging niet bereid is te doen, vragen deze leden haar om te motiveren waarom niet en hoe zij dit beziet in het licht van dierenwelzijn, alsmede de belangen van de Nederlandse landbouwsector.

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister bereid is tegen hogere biedingen vanuit de EU voor invoerquota voor ethanol en suiker uit Mercosur-landen te pleiten, gelet op de lagere milieustandaarden waar de productie in die landen aan hoeft te voldoen.

Antwoord van het kabinet:

Zoals eerder aangegeven, steunt Nederland de onderhandelingen tussen de EU en Mercosur. Een handelsakkoord biedt grote kansen voor Nederlandse exporteurs, ook in de landbouwsector. Nederland heeft als groot importerend en exporterend land van agrarische producten een tweezijdig belang bij dit associatieakkoord. Daarbij biedt een toekomstig handelsakkoord de mogelijkheid om afspraken te maken over verantwoorde en duurzame productie, waaronder afspraken over dierenwelzijn. Het kabinet en de Europese Commissie hebben oog voor sectoren die met extra concurrentie te maken krijgen. De Europese Commissie heeft aangegeven in het Europese marktaanbod rekening te houden met gevoelige Europese landbouwsectoren zoals rundvlees, pluimveevlees, suiker en ethanol en kiest de voorgestelde quota zorgvuldig. Ik wil in de eindfase van de onderhandelingen de onderhandelingsruimte van de Commissie niet beperken. Het Kabinet weegt het uiteindelijke pakket in zijn geheel.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder waarom de Europese Commissie, gesteund door de regering, inzet op afronding van de onderhandelingen over het verdrag met de Mercosur-landen, voordat verkiezingen plaatsvinden in de Mercosur-landen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of dit niet een merkwaardige inzet is, gelet op het feit dat verkiezingen de bevolking van de Mercosur-landen juist in staat stelt zich uit te spreken over de onderhandelingen met de EU en de wenselijkheid van verdragen.

Antwoord van het kabinet:

Afronding voor de verkiezingen is gewenst, omdat er anders wederom vertraging in de onderhandelingen optreedt. Aangezien het akkoord grote kansen biedt voor het Nederlandse bedrijfsleven en voor verdere politieke samenwerking, hoop ik dat de partijen er op korte termijn in slagen de onderhandelingen na bijna 20 jaar af te ronden.

Wat het EU-Mexico verdrag betreft vragen de leden van de SP-fractie zich af welke potentiële negatieve gevolgen de Minister ziet voor Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om (kleinschalige) boerenbedrijven.

Antwoord van het kabinet:

Het handelsakkoord zet in op vergroten van de marktoegang voor landbouwproducten en afbouw van tarieven en non tarifaire belemmeringen een groot offensief belang voor de EU en voor Nederland in het bijzonder voor kazen, zaden, aardappelen, bloembollen, vetten en granen. Ook wordt ingezet op betere bescherming van streekproducten zoals Gouda Holland kaas en Edam Holland kaas om namaak te voorkomen. Het kabinet is alert op mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse (kleinschalige) boerenbedrijven. Vooralsnog lijken er zich vooral kansen voor te doen voor de export van Nederlandse landbouwproducten.

Ook willen de leden weten of het mechanisme ter monitoring van de anti-corruptie afspraken tussen de EU en Mexico naar verwachting sanctiemogelijkheden zal bevatten, en zo ja, welke.

Antwoord van het kabinet:

Voor het eerst zijn anti-corruptiebepalingen opgenomen in het akkoord met Mexico. Deze bepalingen refereren naar afspraken die hierover zijn gemaakt in VN-verband (United Nations Convention Against Corruption) en strekken zich uit over zowel de publieke als de private sector. Mexico heeft net als Nederland zowel de VN-conventie als de OESO anti-omkopingconventie geratificeerd waar buitenlandse omkoping van ambtenaren strafbaar is gesteld. Het is aan de nationale strafrechtelijke autoriteiten om deze strafbaarstelling te handhaven. De OESO anti-omkopingconventie wordt daarnaast afgedwongen via peer-reviews en monitoring rapporten in de OESO werkgroep over omkoping. De belangrijke rol van maatschappelijk organisaties in het bestrijden van corruptie wordt in de anti-corruptiebepalingen in het akkoord met Mexico voor het eerst erkend. Door middel van druk vanuit maatschappelijk middenveld, vakbonden en private sector kan betere naleving worden afgedwongen.

De leden van de SP-fractie roepen daarbij in herinnering dat het huidige verdrag een clausule bevat over mensenrechten (Human Rights and Democratic Clause), die echter nooit is toegepast, ondanks de zeer slechte mensenrechtensituatie in het land. Ook heeft Mexico geen concrete roadmap gemaakt voor de ratificatie van diverse internationale afspraken en conventies waar het land nog niet aan deelneemt. De leden vragen de Minister om op deze feiten te reageren.

Antwoord van het kabinet:

De mensenrechtensituatie in Mexico is inderdaad zorgelijk. De mensenrechtensituatie is regulier onderwerp van gesprek tussen Nederland en de Mexicaanse autoriteiten, laatstelijk tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan het land in februari 2016. Ook heeft het kabinet uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Mexico tijdens de uitreiking van de Mensenrechtentulp 2017 aan Graciela Pérez Rodríguez, die opkomt voor de rechten van nabestaanden van vermiste personen in Mexico. Op EU-niveau is er een jaarlijks terugkerende mensenrechtendialoog met Mexico, die voor het laatst in oktober 2017 plaats heeft gevonden. De Global Agreement is daarmee een van de instrumenten voor zowel Nederland als de EU om de mensenrechtensituatie in Mexico aan de orde te stellen.

Ook wat betreft het Mercosur-verdrag willen de leden van de SP-fractie van de Minister weten of en welke negatieve consequenties het verdrag zal hebben voor Nederland en voor bepaalde doelgroepen. Daarnaast wijzen de leden erop dat vlees uit deze landen doorgaans onder veel minder strenge arbeids-, milieu- en dierenwelzijnsnormen wordt geproduceerd, en dat de vleesproductie in deze landen de grootschalige ontbossing van het Amazonegebied tot gevolg heeft. Voor zover bij de leden van de SP-fractie bekend bevat het verdrag geen sanctiemechanismen die de ondermijning van duurzaamheid of arbeidsrechten in deze landen effectief bestrijden. Hoe oordeelt de Minister over deze feiten en de effectiviteit van duurzaamheidshoofdstukken in dergelijke verdragen, in dit geval Mercosur?

Antwoord van het kabinet:

In de Sustainability Impact Assessment van 2009 worden mogelijke gevolgen van een associatieakkoord met Mercosur uiteen gezet.4 Momenteel werkt de Commissie aan een nieuwe impact assessment. De uitkomsten hiervan bieden input voor de dialoog die gestart wordt onder het hoofdstuk voor handel en duurzame ontwikkeling. Daarmee biedt een associatieakkoord een extra mogelijkheid om met Mercosur en vakbonden, bedrijfsleven en ngo’s het gesprek aan te gaan over belangrijke onderwerpen, zoals ontbossing, arbeidsnormen en klimaat. Het kabinet meent dat de inzet van de EU ten aanzien van duurzaamheidsbepalingen, monitoring en geschillenbeslechting waardevol is en dat deze bijdraagt aan sociale en ecologische duurzaamheid.

Ook de stand van zaken rond het associatieakkoord met de Mercosur-landen laat zien hoe verschrikkelijk moeilijk het is om met landen die nog gedeeltelijk in een ontwikkelingsfase zitten afspraken te maken, zo stellen de leden van de 50PLUS-fractie. Zij voelen zich nog altijd de «underdog» tegenover de rijke en machtige Europese Unie. Zeventien jaar duren de gesprekken al en waar zijn we nu? Bij de afspraak om met elkaar in gesprek te blijven. Hoe realistisch acht de Minister de kans dat de onderhandelingen worden afgerond voor de aanstaande verkiezingen in een aantal Mercosur-landen? En kan de Minister ook aangeven waarom dat voor Nederland van belang is?

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen bevinden zich nu in de eindfase, maar er moet nog het nodige gebeuren voordat een akkoord is bereid. Nederland is voorstander van een associatieakkoord met handelspijler tussen de EU en Mercosur. Een dergelijk akkoord biedt grote kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om afspraken te maken over verantwoorde en duurzame productie, waaronder afspraken over dierenwelzijn. De EU kan de eerste handelspartner zijn waarmee Mercosur als blok een associatieakkoord sluit. Daarom hoop ik dat het beide partijen lukt om zo spoedig mogelijk tot een akkoord te komen.

Blijkbaar zit er wel vaart in het overleg met Mexico over een nieuw handelsakkoord. Maar onder het motto «haastige spoed is zelden goed» verwachten de leden van de 50PLUS-fractie wel van de Minister dat zij zich er in EU-verband van vergewist dat er uiteindelijk wel een deugdelijk akkoord uitrolt. Voor deze leden zijn daarbij de sociaal-economische aspecten net zo belangrijk als de voordelen voor het bedrijfsleven. Dat er zeker in een land als Mexico stevige anti-corruptiebepalingen in moeten komen, is voor deze leden niet meer dan vanzelfsprekend. Datzelfde geldt voor duurzaamheid. Zijn dat ook de thema’s die bij de Minister prioriteit hebben? Kan zij verder aangeven hoe de meest recente onderhandelingsronde is verlopen en of zijn het realistisch acht dat de onderhandelingen in de komende weken kunnen worden afgerond, zo vragen deze leden.

Antwoord van het kabinet:

De Commissie inzet is om stevige afspraken te maken in het handelsakkoord over anti-corruptie en duurzaamheid. Het kabinet steunt de Commissie in deze ambities. Deze week voert de Commissie onderhandelingen met Mexico. Inzet van de Commissie is de komende weken tot een akkoord te komen met Mexico. Het kabinet vindt echter net als 50PLUS snelheid niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de afspraken.

Implementatie duurzaamheidshoofdstukken

De leden van de D66-fractie lezen dat er onder andere gesproken zal worden over de implementatie van de duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden, en dat volgens de Europese Commissie het potentieel van de duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden nog niet volledig wordt benut. De leden van deze fractie vragen of de Minister de mening deelt dat er zo snel mogelijk gekomen moet worden tot een set verbeteringen en vragen specifiek wat Nederland gaat doen om dit proces waar mogelijk te versnellen.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet hecht eraan om de huidige aanpak in duurzaamheidshoofdstukken van de EU-handelsakkoorden door te ontwikkelen. Hierbij vindt het kabinet het belangrijk om te leren van de ervaringen die de afgelopen zeven jaar zijn opgedaan. De verbeteringen die het kabinet voorstaat staan beschreven in de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken over handel op 27 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1826).

Ook vragen deze leden of de Minister al iets kan zeggen over de bijeenkomst van de speciaal voor dit doel opgerichte adviesgroep, welke voor het eerst bij elkaar is gekomen op 18 februari jl.

Antwoord van het kabinet:

Het is het kabinet niet duidelijk op welke adviesgroep wordt gedoeld.

Daarnaast vragen deze leden of dit onderwerp ook aan de orde is geweest in het Breed Handelsberaad, en welke punten hier uit naar voren zijn gekomen.

Antwoord van het kabinet:

Het Breed Handelsberaad heeft twee keer een bijeenkomst gehad die in het teken stond van de implementatie van de duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden: in maart 2017 en in juli 2017. 5 , 6 Enkele BHB-leden hebben een position paper opgesteld dat gepubliceerd is op de website van de rijksoverheid.7

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat de Europese Commissie bezig is te reflecteren op de gebrekkige implementatie van duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden. De Minister constateert terecht dat het voor gewone burgers en ngo’s niet mogelijk is om duurzaamheidsbepalingen af te dwingen, terwijl burgers juist wel degenen zijn die worden geraakt door het niet naleven van duurzaamheidsbepalingen. In dit licht vragen de leden van de GroenLinks-fractie de Minister bij de onderhandelingen over nieuwe handelsverdragen niet akkoord te gaan met een multilateraal investeringshof als ngo’s en burgers daartoe geen toegang krijgen.

Antwoord van het kabinet:

EU-handelsakkoorden bevatten een geschillenbeslechtingsmechanisme over de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden. Bedrijven en het maatschappelijk middenveld monitoren de naleving van de duurzaamheidsafspraken via de door het akkoord ingestelde nationale adviesgroepen. De EU en de autoriteiten van het derde land bespreken de naleving in hun jaarlijkse dialoog. Als een verdragspartij besluit om formele consultaties en uiteindelijk om geschillenbeslechting te vragen ten aanzien van een geschilpunt, mogen belanghebbenden hun visie op dit geschil voor het voetlicht brengen. Mochten onafhankelijke deskundigen vaststellen dat een van de verdragspartijen inderdaad handelt op een manier die strijdig is met de verdragsbepalingen, dan wordt deze partij geacht de wederpartij en betrokken belanghebbenden te informeren over hoe de situatie zal worden opgelost. Ook bij deze stap worden vakbonden, maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven betrokken.

Naast een sleutelrol in het monitoren van de uitvoering van de gemaakte duurzaamheidsafspraken binnen handelsakkoorden, kunnen ngo’s en vakbonden de verdragspartners aanspreken conform de nationale en EU-procedures die daarvoor ingericht zijn. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat bedrijven handelen in strijd met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, zich wenden tot de nationale contactpunten (NCP). Alle landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven, beschikken over een NCP dat als taak heeft om bedrijven te ondersteunen om de OESO-richtlijnen in de praktijk te brengen. Wanneer dit leidt tot verschillen van inzicht tussen belanghebbenden en het bedrijf, kan het NCP onderzoek doen en een dialoog tussen klager en bedrijf faciliteren om als onafhankelijke partij te bemiddelen bij het oplossen van het probleem.

Het geschillenbeslechtingsmechanisme over de naleving van duurzaamheidsakkoorden in handelsverdragen staat los van de inzet voor de onderhandelingen over het multilateraal investeringshof. Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van de vragen over toegang van burgers tot procedures voor het multilateraal investeringshof.

Kan de Minister toelichten wat de eventuele koppeling tussen geschillenbeslechting en het nemen van handelsmaatregelen of het opleggen van boetes inhoudt in de context van duurzaamheidsafspraken, zo informeren de leden van de SP-fractie. Welke lidstaten zijn hier een voorstander van, en hoe staat Nederland in deze discussie?

Antwoord van het kabinet:

De bestaande EU-handelsverdragen kennen geen koppeling tussen de naleving van de duurzaamheidshoofdstukken en het nemen van handelsmaatregelen dan wel het opleggen van boetes.

De inzet van het kabinet ten aanzien van duurzaamheid in handelsakkoorden staat in de geannoteerde agenda voor deze Raad van 16 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1826). Het kabinet respecteert de onderhandelingsposities van de individuele lidstaten en het kabinet gaat daarom niet op deze posities in.

Welke – theoretische, toekomstige – mogelijkheden ziet de Minister voor niet-statelijke actoren om onder een handelsakkoord van de EU een geschillenbeslechtingsprocedure tegen een van de verdragspartijen, dan wel een investeerder te starten?

Antwoord van het kabinet:

Deze situatie is op dit moment niet aan de orde, maar het kabinet memoreert hierbij wel een mogelijk risico. Duurzaamheidshoofdstukken in EU-handelsakkoorden hebben als doel om bestaande internationale regimes op het gebied van arbeid, milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen te ondersteunen en te versterken. Het is aan deze respectievelijke organisaties of verdragen om de kaders te scheppen en naleving af te dwingen. Niet-statelijke actoren hebben een beperkte rol in de geschillenbeslechtingsmechanismen onder deze organisaties of verdragen. Een grote rol voor niet-statelijke actoren in de geschillenbeslechting onder EU-handelsakkoorden kan daarmee de bestaande afspraken binnen deze organisaties of verdragen ondermijnen.

In hoeverre zijn de bepalingen in duurzaamheidshoofdstukken volgens de Minister afdwingbaar? Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze hoofdstukken afdwingbaar te maken, bijvoorbeeld door middel van sanctiemechanismen?

Antwoord van het kabinet:

De bepalingen in duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden zijn afdwingbaar door middel van druk vanuit het maatschappelijk middenveld, vakbonden en de private sector. Aanvullend kunnen de verdragspartijen het initiatief nemen tot formele consultaties en een geschillenbeslechtingsprocedure. Via deze route kunnen zij deskundigen vragen zich uit te spreken over het geschilpunt. Deze deskundigen stellen in dat geval een publiek rapport op, wat een oplossing moet bespoedigen.

Hiernaast kunnen ngo’s en vakbonden de verdragspartners aanspreken conform de nationale en EU-procedures die daarvoor ingericht zijn. Verder kunnen belanghebbenden die menen dat bedrijven handelen in strijd met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, zich wenden tot de nationale contactpunten (NCP). Alle landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven, beschikken over een NCP dat als taak heeft om bedrijven te ondersteunen om de OESO-richtlijnen in de praktijk te brengen. Wanneer dit leidt tot verschillen van inzicht tussen belanghebbenden en het bedrijf, kan het NCP onderzoek doen en een dialoog tussen klager en bedrijf faciliteren om als onafhankelijke partij te bemiddelen bij het oplossen van het probleem.

Het kabinet zet in EU-verband in op verdere versterking van de afdwingbaarheid door verdieping van de samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de secretariaten van multilaterale milieuakkoorden, zowel in implementatie als in geschillenbeslechting. Voor de implementatie kan de Europese Commissie bij het vaststellen van prioriteiten niet zonder de secretariaten van de internationale arbeidsorganisatie ILO en de multilaterale milieuovereenkomst. Het kabinet vindt het daarnaast belangrijk dat de Europese Commissie systematisch consulteert met de geëigende organisatie/secretariaten in formele consultaties en geschillenbeslechting.

Verder zet het kabinet in op betere gebruikmaking van de bestaande instrumenten die voor handen zijn binnen het handelsakkoord. Daarnaast is het Kabinet voorstander van verdere maatregelen ter bevordering van de transparantie ten aanzien van de jaarlijkse intergouvernementele dialoog over duurzaamheid binnen het kader van het handelsakkoord. Het kabinet ziet ruimte voor verbetering in het tijdig publiceren van agenda’s en notulen van de dialoog en deze op een vaste plek publiceren. Hierdoor wordt voor iedereen duidelijk welke onderwerpen worden besproken en welke afspraken worden gemaakt ten aanzien van bepaalde onderwerpen.

Het kabinet is vooralsnog niet overtuigd van de meerwaarde van een koppeling tussen geschillenbeslechting in het duurzaamheidshoofdstuk en het opleggen van handelssancties in aanvulling op bovenstaande inzet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat het voor niet-statelijke actoren niet mogelijk is om onder een EU-handelsakkoord een geschillenbeslechtingsprocedure tegen een van de verdragspartijen te starten. Als reden wordt genoemd dat duurzaamheidshoofdstukken geen rechten geven aan individuen, maar slechts aan staten. Waarom is ervoor gekozen om toegang tot geschillenbeslechting te beperken tot staten? Wat was de opstelling van Nederland? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de toegang die buitenlandse investeerders wél hebben tot geschillenbeslechting?

Antwoord van het kabinet:

Het doel van het opnemen van een duurzaamheidshoofdstuk in EU-handelsakkoorden is het versterken van bestaande internationale regimes op het gebied van arbeid, milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen. De jaarlijkse dialoog tussen de EU en de wederpartij biedt aanknopingspunten om kansen en tekorten op het gebied van duurzaam aan de orde te stellen en samenwerking te bewerkstelligen. Het primaat voor het maken van nieuwe regels, het toezien op naleving en geschillenbeslechting op het gebied van arbeid, milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen ligt bij de respectievelijke organisaties of verdragen. Niet-statelijke actoren hebben een beperkte rol in de geschillenbeslechtingsmechanismen onder deze internationale regimes. Het kabinet meent dat het centraal stellen van niet-statelijke actoren in geschillenbeslechting onder duurzaamheidshoofdstukken in EU-handelsakkoorden de bestaande afspraken binnen deze organisaties en/of verdragen kan ondermijnen. Afspraken over investeringsbescherming in EU-handelsakkoorden leggen daarentegen autonome verplichtingen op voor staten richting buitenlandse investeerders. Als een buitenlandse investeerder schade lijdt als gevolg van overheidshandelen in strijd met deze verplichtingen, is die investeerder de geëigende actor om schadevergoeding te claimen.

In de raad zal volgende week ook in het algemeen worden gesproken over de implementatie in handelsakkoorden van hoofdstukken over duurzaamheid, zo constateren de leden van de 50PLUS-fractie. In de passage daarover in de geannoteerde agenda spreekt de Minister over «sommige lidstaten» en «een enkele lidstaat». De leden van de fractie van 50PLUS vinden dat storend omdat duidelijk wordt over welke landen het gaat, maar ook omdat het Nederlandse standpunt er niet uit op te maken valt. Kan de Minister concreet aangeven welke landen hier worden bedoeld?

Antwoord van het kabinet:

De inzet van het kabinet tijdens de RBZ over Handel van 27 februari 2018 staat in de geannoteerde agenda voor deze Raad van 16 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1826). Het kabinet respecteert de onderhandelingsposities van de individuele lidstaten en het kabinet gaat daarom niet op deze posities in.

De leden van de fractie van 50PLUS kunnen zich vinden in het kabinetsstandpunt over het belang van afspraken over duurzaamheid, sociale ontwikkeling, bescherming van het milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen in handelsakkoorden. Wel hechten deze leden groot belang aan het zorgvuldig monitoren van het nakomen van de gemaakte afspraken. En als op het gebied van duurzaamheid geen individuen, maar alleen staten een beroep kunnen doen op geschillenbeslechting, dan moeten die staten niet aarzelen om dat ook te doen. Is de Minister dan met deze leden eens?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet er in Brussel op in dat de EU assertiever gebruikt maakt van de opties die het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord biedt in het geval van vermeende schendingen van de verdragsbepalingen.

Multilateraal investeringshof

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een bepaalde vorm van geschillenbeslechting deel moet uitmaken van handelsovereenkomsten. Het voorgestelde multilaterale hof zou geen ondersteuning hebben van huidige belangrijke handelspartners van Europa als de Verenigde Staten en Japan. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe reëel het dan is een dergelijk hof op te richten. Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de Minister of ze bereid is te pleiten voor een vorm van geschillenbeslechting in elk handelsverdrag dat de EU sluit.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van oordeel dat afspraken over investeringsbescherming in EU-handelsakkoorden met name relevant zijn in akkoorden met landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden. Als de EU afspraken over investeringsbescherming maakt, zet de EU in op het gemoderniseerde Investment Court System. Op termijn moet een multilateraal investeringshof de bilaterale Investment Court Systems in EU-handelsakkoorden vervangen. Een multilateraal investeringshof moet zorgen voor meer onafhankelijke en consistente rechtspraak en zal op termijn goedkoper zijn dan verschillende bilaterale Investment Court Systems. Tijdens de eerste bijeenkomst over de multilaterale hervorming van ISDS in november 2017 bleken veel VN-leden open te staan voor het adresseren van zorgen over het huidige geschillenbeslechtingsmechanisme. De daadwerkelijke onderhandelingen over het oprichten van een multilateraal investeringshof moeten nog beginnen en het mondiale krachtenveld moet zich nog uitkristalliseren.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bezorgdheid kennis genomen van het BNC-fiche ten aanzien van de oprichting van een multilateraal investeringshof (MIC). Deze leden zijn tegen de oprichting van een multilateraal gerecht dat slechts toegankelijk is voor investeerders en niet voor burgers. Zij vragen de Minister hoe de oprichting van het MIC te rijmen valt met het huidig geldende Europees recht, waaronder het beginsel van autonomie van lidstaten. Het Europees Hof van Justitie heeft in mei 2017 immers niet voor niets moeten concluderen dat investeringsgeschillenbeslechting treedt in een bevoegdheid van individuele lidstaten.

Antwoord van het kabinet:

Het EU-Hof heeft op 16 mei 2017 in de Singapore-zaak geoordeeld dat de EU geen exclusieve bevoegdheid heeft op het terrein van indirecte investeringen en het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten. Het EU-Hof is in de Singapore-zaak niet ingegaan op de verenigbaarheid van een mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten met het EU-recht. De bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten zoals verduidelijkt in de Singapore-zaak wordt gerespecteerd in het concept-onderhandelingsmandaat voor het multilateraal investeringshof van de Europese Commissie. Immers de EU-lidstaten zullen naast de EU onderhandelen over de oprichting van een multilateraal investeringshof. Nederland kan daarnaast enkel partij worden bij een verdrag tot oprichting van een multilateraal investeringshof nadat dit verdrag is goedgekeurd door het Nederlands parlement.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom niet wordt gewacht met de aanvang van onderhandelingen tot na het oordeel van de wettigheid van het Investment Court System (ICS) door het Europees Hof van Justitie, dat is aangevraagd door België.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet zich in voor de spoedige modernisering van investeringsakkoorden en van het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten. Het kabinet ziet mogelijkheden voor modernisering op bilateraal, Europees en multilateraal niveau. Het kabinet staat positief tegenover de mogelijkheid om het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in VN-verband te moderniseren. Het kabinet zet daarbij in op de oprichting van een multilateraal investeringshof. Een multilateraal investeringshof moet de bilaterale Investment Court Systems in EU-handelsakkoorden vervangen. De zaak die door België is aangevraagd bij het EU-Hof gaat over het Investment Court System in het handelsakkoord tussen de EU en Canada en gaat niet over een op te richten multilateraal investeringshof. Bovendien is het kabinet van mening dat het Investment Court System in het handelsakkoord tussen de EU en Canada in overeenstemming is met het EU-recht. Het kabinet ziet deze lopende procedure bij het EU-Hof daarom niet als een obstakel voor de lopende onderhandelingen in UNCITRAL.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister nader te motiveren waarom in de onderhandelingsrichtsnoeren niet is opgenomen dat alle EU-burgers toegang moeten hebben tot het multilaterale investeringshof, aangezien er geen duidelijke argumentatie is om investeerders juridische mogelijkheden in handen te stellen die niet ook tevens aan burgers worden opengesteld.

Antwoord van het kabinet:

Investeringsakkoorden bieden investeerders een zekere mate van rechtsbescherming. Buitenlandse investeerders hebben deze bescherming met name nodig in landen waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden om langdurige investeringen te doen in sectoren waar zij in grote mate afhankelijk zijn van overheidsoptreden. Het land van vestiging profiteert van deze buitenlandse investeringen doordat de investering kan leiden tot extra werkgelegenheid en het aantrekken van kennis en innovatie. Dit is met name van belang voor ontwikkelingslanden, waar het binnenhalen van private investeringen onontbeerlijk is voor het behalen van de Sustainable Development Goals (zie ook het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Diks (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1229). Het kabinet zet zich er bij de totstandkoming van een multilateraal investeringshof voor in dat burgers en ngo’s, als zij menen dat hun belangen geraakt worden door het handelen van een investeerder of een staat, zich als amicus curiae kunnen voegen in procedures tussen een investeerder en een staat.

Omdat de investering het bepalende element is in het geschil tussen investeerder en overheid voor een multilateraal investeringshof, ziet het kabinet geen mogelijkheid voor een burger of een ngo om zelfstandig een claim bij een multilateraal investeringshof in te kunnen dienen. Burgers en ngo’s hebben wel andere mogelijkheden om voor hun belangen op te komen. De rechtsbescherming die investeerders aan een investeringsakkoord ontlenen, ontslaat investeerders namelijk niet van de verplichting om de nationale wet na te leven en internationale afspraken zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Belanghebbenden die menen dat bedrijven handelen in strijd met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, kunnen zich wenden tot de nationale contactpunten (NCP). Alle landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven, beschikken over een NCP dat als taak heeft om bedrijven te ondersteunen om de OESO-richtlijnen in de praktijk te brengen. Wanneer dit leidt tot verschillen van inzicht tussen belanghebbenden en het bedrijf, kan het NCP onderzoek doen en een dialoog tussen klager en bedrijf faciliteren om als onafhankelijke partij te bemiddelen bij het oplossen van het probleem.

In het verlengde van hun betoog voor een multilateraal investeringshof dat toegankelijk is voor alle EU-burgers vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister bereid is ervoor te pleiten, mocht dit hof er toch komen ondanks de juridische haken en ogen, dat de jurisdictie van het hof ook gaat strekken tot de duurzaamheidsbepalingen van handelsakkoorden.

Antwoord van het kabinet:

Een multilateraal investeringshof moet een meer evenwichtig mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten tot stand brengen. Het kabinet ziet geen mogelijkheden voor een multilateraal investeringshof om te oordelen over geschillen met betrekking tot de duurzaamheidsbepalingen in EU-handelsakkoorden. Deze duurzaamheidsbepalingen zijn gebaseerd op normen en afspraken die binnen andere internationale organisaties en verdragen gesteld worden. Deze organisaties en verdragen kennen allen hun eigen nalevings- en governancestructuren, die niet zonder meer vervangen kunnen worden door jurisdictie van een toekomstig\ multilateraal investeringshof. Wel zet het kabinet in EU-verband in op verdere versterking van de afdwingbaarheid door verdieping van de samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de secretariaten van multilaterale milieu-akkoorden, zowel in implementatie als in geschillenbeslechting. Voor de implementatie kan de Europese Commissie bij het vaststellen van prioriteiten niet zonder de secretariaten van de internationale arbeidsorganisatie ILO en de multilaterale milieuovereenkomst. Het kabinet vindt het daarnaast belangrijk dat de Europese Commissie systematisch consulteert met de geëigende organisatie/secretariaten in formele consultaties en geschillenbeslechting.

Verder zet het kabinet in op betere gebruikmaking van de bestaande instrumenten die voor handen zijn binnen het handelsakkoord. Daarnaast is het Kabinet voorstander van verdere maatregelen ter bevordering van de transparantie ten aanzien van de jaarlijkse intergouvernementele dialoog over duurzaamheid binnen het kader van het handelsakkoord. Het kabinet ziet ruimte voor verbetering in het tijdig publiceren van agenda’s en notulen van de dialoog en deze op een vaste plek publiceren. Hierdoor wordt voor iedereen duidelijk welke onderwerpen worden besproken en welke afspraken worden gemaakt ten aanzien van bepaalde onderwerpen.

De leden van de SP-fractie vernemen in de geannoteerde agenda en het BNC-fiche dat de regering voorstander is van het Multilateraal Investeringshof. De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over het eenzijdig juridisch institutionaliseren van de rechten van investeerders als gevolg van dit investeringshof. De leden willen graag weten of en welke voorwaarden de regering verbindt aan dit hof. Te denken valt aan uitputting van de nationale rechtsgang, de mogelijkheid voor derde partijen om investeerders aan te klagen wanneer zij zich niet houden aan afspraken over mensenrechten, milieuafspraken et cetera, en gebruikmaking van het Hof om te toetsen aan VN-conventies, het Parijs-Akkoord en dergelijken.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet zich op bilateraal, Europees en multilateraal niveau in voor een modernisering van het bestaande systeem van investeringsgeschillenbeslechting. Een multilateraal investeringshof kan tegemoetkomen aan een aantal zorgen ten aanzien van het huidige systeem, bijvoorbeeld op het gebied van de onafhankelijkheid en consistentie van de rechtspraak evenals de transparantie en hoge kosten van procedures. De inzet van het kabinet is dat belanghebbenden zich als amicus curiae in procedures tussen een investeerder en staat kunnen voegen. Door middel van heronderhandeling van de Nederlandse investeringsakkoorden op basis van een nieuwe modeltekst, wil het kabinet zekerstellen dat het handelen van investeerders meeweegt in geschillenbeslechting op grond van investeringsakkoorden. Europese en/of Nederlandse investeringsakkoorden bevatten niet de verplichting tot uitputting van de nationale rechtsgang. Het kabinet is geen voorstander van een dergelijke verplichting omdat geschillen op grond van investeringsakkoorden vaak spelen in landen waar nationale instituties in de ogen van bedrijven onvoldoende rechtszekerheid bieden.

Daarnaast verzoeken de leden de Minister om het tijdpad van de onderhandelingen over het Hof binnen UNCITRAL te schetsen. Wanneer vinden de bijeenkomsten plaats en op welke wijze worden de nationale parlementen en het Europees Parlement geïnformeerd over de inbreng van de Commissie en de voortgang/resultaten van de onderhandelingen? Op welke onderdelen hebben de nationale parlementen dan wel het Europese Parlement instemmingsrecht als het gaat om de (tussentijdse) uitkomst van de onderhandelingen?

Antwoord van het kabinet:

In UNCITRAL wordt gesproken over de multilaterale hervorming van ISDS. Een eerste stap in deze besprekingen is het identificeren van de procedurele zorgen ten aanzien van het huidige (verouderde) ISDS-mechanisme. De volgende stap is het vinden van oplossingen om deze zorgen te adresseren. De verwachting is dat op zijn vroegst dit najaar binnen UNCITRAL een besluit zal worden genomen over het daadwerkelijk starten van onderhandelingen over het oprichten van een multilateraal investeringshof. Een verder tijdpad zal afhankelijk zijn van de voortgang in eventuele onderhandelingen. De onderhandelingen binnen UNCITRAL zijn zeer transparant. Ngo’s hebben toegang tot de vergaderingen, de agenda en de onderhandelingsstukken zijn, net als een geluidsopname van de vergadering, online beschikbaar.

De EU-inzet voor deze onderhandelingen zal worden bepaald door de EU-onderhandelingsrichtsnoeren. Het is de verwachting dat de Raad deze spoedig zal vaststellen. Het kabinet verwelkomt dat de Commissie het concept-mandaat voor de EU-inzet bij onderhandelingen heeft gepubliceerd en pleit ervoor het definitieve mandaat na vaststelling door de Raad ook te publiceren. Uw kamer zal op de gebruikelijke wijze geïnformeerd worden over de voortgang van verdragsonderhandelingen waar Nederland aan deelneemt. Bij een eventuele toetreding van de EU en Nederland tot het uiteindelijk verdrag is goedkeuring door het Europees en Nederlands parlement een voorwaarde.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het Multilateraal Investeringshof niet leidt tot oneigenlijk gebruik en strijdigheid met de reguliere rechtsgang. Hoe wordt dit voorkomen? Hoe wordt voorkomen dat rechtsongelijkheid ontstaat tussen Europese en buitenlandse investeerders? Worden rechters onafhankelijk en met een vaste aanstelling en een vast salaris benoemd? Zet de Minister zich ervoor in dat ook overheden en ngo’s toegang krijgen tot geschillenbeslechting? Op welke manier wordt in alle processen openbaarheid en transparantie nagestreefd?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet zich in om investeringsakkoorden en het daarin opgenomen mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten op bilateraal, Europees en multilateraal niveau te moderniseren. Een multilateraal investeringshof kan bepaalde zorgen adresseren zoals de onafhankelijkheid van de rechtspraak door de benoeming van vaste rechters met een vast salaris. Het kabinet zet zich er ook voor in dat procedures bij het multilateraal investeringshof op transparante wijze zullen plaatsvinden. De inzet van het kabinet is om andere zorgen te adresseren door middel van het heronderhandelen van de Nederlandse investeringsakkoorden op basis van een nieuwe modeltekst. Zo zal de nieuwe modeltekst strijdigheid met de reguliere rechtsgang voorkomen door het uitsluiten van parallelle procedures over eenzelfde geschilpunt. Oneigenlijk gebruik van investeringsakkoorden wordt voorkomen door het uitsluiten van brievenbusmaatschappijen van bescherming en het afwijzen van kansloze claims in een vroeg stadium. Het kabinet zet zich er ook voor in dat belanghebbenden, zoals ngo’s, zich als amicus curiae in procedures kunnen voegen. Investeringsakkoorden zorgen niet voor rechtsongelijkheid tussen buitenlandse en Nederlandse investeerders. Investeringsakkoorden bieden buitenlandse investeerders slechts minimumbescherming zoals het recht om niet gediscrimineerd te worden en het recht om niet onteigend te worden zonder dat daar adequate compensatie tegenover staat. Nederlandse investeerders krijgen op grond van het Nederlands recht op zijn minst vergelijkbare bescherming.

Hoe beoordeelt de Minister meer in het algemeen de kritiek op de voorgestelde systemen voor investeringsbescherming ter vervanging van de omstreden ISDS-regeling, zoals het Investment Court System en de mogelijke uitbreiding daarvan tot een multilateraal hof, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie. Deelt de Minister de mening dat hier sprake is van een procesmatige verandering, waarbij de negatieve elementen van de ISDS in stand blijven?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet erkent dat er zorgen bestaan ten aanzien van de (eerder gesloten) huidige Nederlandse investeringsakkoorden en het daarin opgenomen mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten. Het kabinet werkt op bilateraal, Europees en multilateraal niveau aan het adresseren van deze zorgen. Sommige van deze zorgen, bijvoorbeeld met betrekking tot de onafhankelijkheid en consistentie van de rechtspraak, kunnen worden geadresseerd door het oprichten van een multilateraal investeringshof. De oprichting van een multilateraal investeringshof is een belangrijke verandering ten opzichte van de huidige praktijk van geschillenbeslechting waarbij ad-hoc arbitragepanels worden samengesteld door de partijen bij het geschil. Andere zorgen, zoals het misbruik van investeringsakkoorden door brievenbusmaatschappijen, worden geadresseerd in de nieuwe EU-afspraken en in de nieuwe Nederlandse modeltekst.

Japan

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat bij de onderhandelingen over JEFTA geen overeenstemming is bereikt over een investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme. Deze leden vragen de Minister te bevestigen dat dit betekent dat in de verdragstekst geen mechanisme zal worden opgenomen.

Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie en Japan hebben overeenstemming bereikt over het handelsgedeelte van een akkoord, maar onderhandelen op dit moment nog steeds over investeringsbescherming. De Commissie (net als Nederland) heeft daarbij geen ander systeem voor ogen dan het ICS-systeem en Japan wenst naar verwachting niet van ISDS af te stappen aangezien dit hun onderhandelingspositie met andere onderhandelingspartners in Azië verzwakt.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen tevens in de geannoteerde agenda dat de illegale walvisvaart in Japan volgens de Minister aan de orde kan komen bij de voorgenomen dialoog over de implementatie van milieuafspraken in het akkoord. Deze leden vragen de Minister welke drukmiddelen de EU in handen zal hebben om binnen deze dialoog naleving van de regels omtrent walvisvaart door Japan af te dwingen.

Voorts vragen deze leden hoe de EU de dolfijnenslachtingen tijdens de onderhandelingen heeft aangekaart, wat de resultaten daarvan waren en welke mogelijkheden de EU heeft om deze barbaarse slachtingen in de toekomst te voorkomen.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is verheugd dat het handelsakkoord ambitieuze afspraken bevat over handel en duurzame ontwikkeling en heeft uw Kamer in april en oktober 2017 daar uitvoerig over geïnformeerd (Kamerstuk 31 985, nrs. 50 en 55). Onder meer herbevestigen de EU en Japan hun multilaterale milieuafspraken. Er is verder overeengekomen dat partijen een jaarlijkse dialoog houden om te praten over de implementatie van de gemaakte duurzaamheidsafspraken. Het kabinet zet zich er in EU-verband voor in dat in deze dialoog ook aandacht wordt besteed aan de illegale walvisvangst door Japan. Mogelijk biedt deze dialoog tevens een forum om de zorgen over jaarlijkse dolfijnenjacht aan de kaak te stellen. Het duurzaamheidshoofdstuk voorziet in geïnstitutionaliseerde betrokkenheid van vakbonden, maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven. Ook ngo’s kunnen via deze weg duurzaamheidskwesties aan de orde stellen. Het kabinet gaat graag de dialoog met Japan aan over dolfijnenjacht in de daarvoor geëigende fora.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister om een appreciatie van de voorstellen van de Commissie aangaande (strengere) dataprotectie in toekomstige handelsverdragen. Daarnaast willen de leden graag weten in hoeverre deze voorstellen consequenties hebben voor de afspraken die nog met Japan gemaakt zouden kunnen worden over datastromen.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de voorstellen van de Commissie over dataprotectie in toekomstige handelsverdragen nog onvoldoende tegemoetkomen aan de offensieve belangen van de EU. Conform de conclusies de Europese Raad van 19 en 20 oktober 2017 zet Nederland in Brussel in op toereikende bepalingen over datastromen in toekomstige handelsverdragen met derde landen. Voor het handelsakkoord met Japan betekent dit dat de Commissie in het kader van dataflows afspraken moet maken over zowel persoonsgegevens als over niet-persoonsgegevens (data lokalisatievereisten). Daarnaast wenst Nederland dat de Commissie waarborgen opneemt zodat bescherming van persoonsgegevens niet oneigenlijk wordt gebruikt voor protectionistische doeleinden.

In de passage in de geannoteerde agenda over het akkoord met Mexico komt het Investment Court System aan de orde als het gaat over investeringen en later in de brief komt de Minister in zijn algemeenheid terug op het onderwerp geschillenbescherming. In EU-verband komt dat in de plaats van het in de ogen van de leden van de fractie van 50PLUS slechte ISDS-mechanisme. Deze leden zijn van mening dat een systeem van geschillenbescherming echt alleen mag worden toegepast bij landen waar daadwerkelijk iets mis is met het rechtssysteem. Kan de Minister aangeven waarom het ICS-systeem volgens haar in dit akkoord met Japan moet worden opgenomen, terwijl Japan het niet wil?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet beziet de noodzaak voor investeringsbescherming in EU-handelsakkoorden van geval tot geval. Investeringsbescherming is volgens het kabinet met name relevant in akkoorden met landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden. Het kabinet ziet daarom minder noodzaak om met Japan afspraken over investeringsbescherming te maken. Desondanks bevat het mandaat de opening voor de Commissie om afspraken met Japan te maken over investeringsbescherming. Ook Japan is daar voorstander van. Japan zet echter in op het verouderde ISDS-mechanisme. Voor het kabinet is opname van het verouderde ISDS-mechanisme onacceptabel en kan het enkel instemmen met afspraken over investeringsbescherming met Japan wanneer die afspraken voldoen aan de nieuwe EU-inzet.

Verslag RBZ/Handel 10–14 december

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de RBZ-Handel van 10-14 december en hebben daarover enkele vragen. Zo lazen deze leden dat Turkije bij de WTO een verzoek heeft gedaan om de economische positie van vluchtelingen in Turkije te verbeteren. Deze leden zijn van mening dat de economische omstandigheden en perspectieven van vluchtelingen in Turkije dermate slecht zijn dat ondersteunende maatregelen vanuit de WTO nuttig en wenselijk zouden kunnen zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister Turkije kan aansporen tot het doen van concrete voorstellen en eventueel aan te bieden te helpen bij de uitwerking daarvan voor een volgende WTO-bijeenkomst.

Antwoord van het kabinet:

Op 4 december 2017 heeft Turkije bij de WTO een verzoek ingediend om nadere maatregelen te kunnen nemen om de economische positie van Syrische vluchtelingen in Turkije te verbeteren. Met dit verzoek vraagt Turkije om wegen te verkennen waarlangs handel en de WTO kunnen helpen bij het verlichten van de humanitaire crisis veroorzaakt door het lopende conflict in Syrië. Het voorstel van Turkije kon tijdens de Ministeriële Conferentie niet op unanieme steun van de WTO-leden rekenen. Gezien de uiteenlopende posities van de verschillende WTO-leden op een groot aantal onderwerpen en de moeizame onderhandelingen hierover in Geneve en Buenos Aires is het onwaarschijnlijk dat de WTO-leden op korte termijn overeenstemming hierover bereiken.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder dat naar aanleiding van het verzoek daartoe uit de Kamer aan VNO-NCW en MKB-Nederland is gevraagd hun standpunt ten aanzien van investeringsbescherming te delen. Deze leden vragen of zij dit inmiddels al hebben gedeeld en zo niet, op welke termijn dit standpunt kan worden verwacht.

Antwoord van het kabinet:

Er is nog geen standpunt van VNO-NCW en MKB-Nederland ontvangen.

Mandaten handelsakkoorden Australië en Nieuw-Zeeland

De leden van de GroenLinks-fractie beoordelen het positief dat in de handelsakkoorden met Australië en Nieuw-Zeeland geen investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme wordt opgenomen. Deze leden vragen de Minister of daarmee ook is uitgesloten dat de EU investeringsbescherming in deze verdragen zal toelaten op verzoek van Australië en/of Nieuw-Zeeland.

Antwoord van het kabinet:

De conceptmandaten voor de handelsakkoorden met Australië en Nieuw-Zeeland voorzien niet in bepalingen inzake investeringsbescherming. Een eventuele aanpassing van de onderhandelingsrichtsnoeren moet worden vastgesteld door de Raad. Mochten Australië en Nieuw-Zeeland wel afspraken willen maken over investeringsbescherming dan is een dergelijke aanpassing noodzakelijk.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in welke mate de eisen voor milieu en dierenwelzijn ten aanzien van de grootste exportproducten van Australië en Nieuw-Zeeland overeenkomen met die van de EU. Specifiek vragen deze leden in welke mate de Minister verwacht dat de import van delfstoffen als ijzererts en steenkool uit Australië naar de EU zal toenemen en welke impact dit mogelijk kan hebben op de klimaatdoelstellingen van de EU, en of de dierenwelzijnsnormen die gesteld worden aan de productie van wol in beide landen hoger of lager zijn dan de normen binnen de EU.

Antwoord van het kabinet:

Uit het impact assessment van de Commissie voor de onderhandelingen met Australië en Nieuw-Zeeland blijkt dat er geen grote verandering in de import van delfstoffen voorzien wordt. Mogelijk zal zelfs de export van steenkool vanuit Nieuw-Zeeland afnemen. Uit de impact assessment blijkt bovendien dat de bredere milieu- en klimaateffecten van de handelsakkoorden op langere termijn minimaal zijn.

Uit de impact assessment voor de EU-Australië onderhandelingen van de Commissie blijkt dat veel stakeholders afspraken over dierenwelzijn in het handelsakkoord willen opnemen.8 Nederland deelt deze positie, ook omdat in Australië nog mulesing wordt toegepast bij de productie van wol.9 In Nieuw-Zeeland is dit verboden. Daarom is het volgens Nederland goed dat in de mandaten verwezen zal worden naar dierenwelzijn.

Kan de Minister aangeven hoe kan worden voorkomen dat de lidstaten buiten spel staan bij het overleg over een handelsakkoord tussen de Europese Unie en Australië en Nieuw-Zeeland, zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie. En welke kansen ziet zij zelf om de Tweede Kamer daar alsnog bij te betrekken?

Antwoord van het kabinet:

De mandaten waarbij de Commissie wordt gemachtigd om onderhandelingen te voeren moeten worden vastgesteld door de Raad. Na afronding van de onderhandelingen dient de Raad, op voorstel van de Commissie besluiten vast te stellen betreffende de ondertekening en sluiting van de Verdragen namens de Unie. De lidstaten (verenigd in de Raad) staan dus op geen enkel moment buitenspel.

Doordat de Commissie heeft besloten de concept-mandaten openbaar te maken, heeft het kabinet uw Kamer kunnen informeren door een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2438). Ik zal er in de Raad voor pleiten ook de uiteindelijke vastgestelde mandaten openbaar te maken. Daarnaast zal het kabinet zoals gebruikelijk middels de kwartaalrapportage informeren over de stand van zaken in de onderhandelingen. Voorafgaand aan elke bijeenkomst van de Raad heb ik een Algemeen Overleg met uw Kamer. Op deze wijze kan ik uw punten meenemen en naar voren brengen tijdens de besprekingen in de Raad.

Mededeling en verordening Investeringstoets

Er ligt een vergaande verordening die de Europese Commissie de bevoegdheid geeft buitenlandse investeringen in EU-lidstaten te beoordelen en lidstaten vervolgens te adviseren maatregelen te nemen als dat in de ogen van de Commissie in het strategisch belang is van de EU of een van de lidstaten. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het feit dat er geen impact assessment of iets soortgelijks is gedaan en vragen de Minister of dit alsnog af te dwingen is.

Antwoord van het kabinet:

De Commissie heeft aangegeven geen volledig impact assessment te kunnen uitvoeren. Wel zal de Commissie in een nadere analyse ingaan op een aantal van de vragen die normaliter deel uitmaken van een impact assessment. De uitkomsten van deze nadere analyse worden begin maart verwacht. Hoewel er meerdere lidstaten het met Nederland eens zijn en het ontbreken van een impact assessment betreuren, is er binnen de Raad geen meerderheid om een impact assessment voorwaarde te maken voor verdere behandeling van het voorstel.

Ook vragen zij de Minister wat het risico is dat een dergelijk mechanisme gebruikt wordt door lidstaten om af te dwingen dat investeringen binnen de EU (vanwege vermeende externe beïnvloeding) getoetst moeten worden. Kan de Minister toezeggen dat, zolang nog de nodige onduidelijkheid bestaat, Nederland niet akkoord gaat met de voorgestelde verordening?

Antwoord van het kabinet:

De inzet van Nederland is om te expliciteren dat de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om al dan niet te toetsen en te besluiten welk gevolg aan de toetsing wordt verbonden, bij de lidstaten blijft. De voorgestelde verordening stelt dat lidstaten opmerkingen kunnen aanleveren, waarmee de lidstaat die de buitenlandse investering ontvangt «naar behoren rekening moet houden» in de beslissing in geval van toetsing, of bij het brede buitenlandse investeringsbeleid wanneer de betreffende lidstaat de investering niet toetst. Een dusdanige opmerking kan een lidstaat dus niet verplichten tot toetsing.

Kan de Minister verder ingaan op de rechtsbasis waarop de Commissie het voorstel en de eigen bevoegdheid baseert en of de reikwijdte op basis van die rechtsbasis niet beperkter zou moeten zijn?

Antwoord van het kabinet:

De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel voor deze verordening op artikel 207, lid 2 VWEU (de gemeenschappelijke handelspolitiek). Art. 207, lid 1, VWEU bepaalt dat de handelingen van de Unie op het gebied van directe buitenlandse investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen. Op dit gebied heeft de EU op grond van art. 3, lid 1, onder e), VWEU een exclusieve bevoegdheid. Of dit een juiste en voldoende rechtsgrondslag is, is voorwerp van discussie in de raadswerkgroep. Daarbij is voor Nederland van belang dat het voorstel voor deze verordening de bevoegdheden van de lidstaten op grond van nationale veiligheid en openbare orde, zoals neergelegd in artikel 4, lid 2, VEU niet aantast. Op grond van dit artikel eerbiedigt de Unie de essentiële staatsfuncties, zoals de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid. Het kabinet benadrukt dat artikel 4, lid 2, VEU geldt ongeacht de gekozen rechtsgrondslag.

In het fiche over de investeringstoets lezen de leden van de SP-fractie dat de beoogde verordening over de investeringstoets zich zal beperken tot de begrippen nationale veiligheid en openbare orde. Tegelijkertijd heeft de Franse president meermaals aangegeven dat hij Franse bedrijven beter wil beschermen. Hoe beschouwt de Minister deze ontwikkeling in het licht van de Franse inzet om onder andere een overname van Danone door Pepsico tegen te houden?

Antwoord van het kabinet:

Op grond van de voorgestelde verordening mogen lidstaten buitenlandse directe investeringen inderdaad enkel toetsen op gronden van nationale veiligheid en openbare orde. Het kabinet is van mening dat de begrippen nationale veiligheid en openbare orde niet gebruikt mogen worden voor economisch protectionistische doeleinden, aangezien dit een onwenselijke vermenging of oprekking van deze begrippen zou betekenen. In de raadswerkgroepen wijst Nederland erop dat invulling van de begrippen nationale veiligheid en openbare orde niet buiten de grenzen van het EU-acquis en het mondiale WTO-akkoord over de handel in diensten, General Agreement on Trade in Services, gezocht dienen te worden. In de preambule van de voorgestelde verordening wordt ook overwogen dat zowel de Unie als de lidstaten bij de uitvoering van deze verordening de bovengenoemde grenzen in acht moeten nemen.

Deze leden zijn tevens benieuwd naar welke inperking de verordening zal leggen op Nederlands beleid in deze. De leden van de SP-fractie constateren dat de afgelopen jaren regelmatig overnamepogingen hebben plaatsgevonden, al dan niet succesvol, waarbij het lange termijnbelang van de overgenomen of over te nemen onderneming niet voorop stond. Deze leden vragen de regering hoe de aanstaande verordening Nederlands beleid op dit vlak zal beïnvloeden.

Antwoord van het kabinet:

Op 20 mei 2017 is uw Kamer geïnformeerd over de visie van de Minister van Economische Zaken op de toename in overnameactiviteiten.10 Uw Kamer heeft het kabinet vervolgens, naar aanleiding van eerdergenoemd debat over de mogelijke overnames van AkzoNobel en Unilever, opgeroepen met grote voortvarendheid het voorstel voor de wettelijke bedenktijd uit te werken (motie-Van Rooijen).11

Zoals uit het regeerakkoord blijkt (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), neemt dit kabinet maatregelen voor de verschuiving van invloed van bepaalde activistische aandeelhouders die vooral gericht zijn op de korte termijn naar aandeelhouders en andere stakeholders die belang hebben bij waardecreatie op de lange termijn. Onderdeel van deze maatregelen is de invoering van een bedenktijd van maximaal 250 dagen.

Deze plannen zien op Nederlandse beursvennootschappen in het algemeen en beperken zich niet tot vitale sectoren. Daarmee beïnvloedt de voorgestelde verordening deze plannen niet. De Minister van Economische Zaken heeft begin december12 toegezegd uw Kamer in het eerste kwartaal nader te informeren over de uitwerking van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn negatief over het voorstel van de Commissie om een EU-raamwerk op te zetten voor toetsing van buitenlandse investeringen op nationale veiligheid en openbare orde. Zij beoordelen het voorstel als zeer vergaand, waarbij de Commissie zich onnodig op het terrein van lidstaten begeeft. De Nederlandse regering stelt zich overwegend negatief op en pleit in ieder geval voor een impact assessment en onderzoek naar alternatieven. Verwacht de Minister hiervoor draagvlak te krijgen binnen de Raad, ook als er eventuele vertraging optreedt? Zal de Minister zich ongeacht de uitvoering van een impact assessment verzetten tegen het voorstel van de Commissie, zeker zolang de Commissie zichzelf een toetsende rol toe-eigent?

Antwoord van het kabinet:

De Commissie heeft aangegeven geen volledig impact assessment te kunnen uitvoeren. Wel zal de Commissie in een nadere analyse ingaan op een aantal van de vragen die normaliter deel uitmaken van een impact assessment. De uitkomsten van deze nadere analyse worden begin maart verwacht. Hoewel er meerdere lidstaten het met Nederland eens zijn en het ontbreken van een impact assessment betreuren, is er binnen de Raad geen meerderheid om een impact assessment voorwaarde te maken voor verdere behandeling van het voorstel.

Wat betreft de voorgestelde rol van de Commissie merkt het kabinet op dat de beslissingsbevoegdheid om een buitenlandse investering wel of niet toe laten, een nationale bevoegdheid blijft van de individuele lidstaten, waarbij maatregelen om een buitenlandse investering te beperken wel moeten passen binnen het toepasselijke WTO en EU-kader. De Commissie kan dus geen investeringen tegenhouden. Wel kan de Commissie een advies richten tot de betreffende lidstaat. Nederland zet erop in om in de verordening te expliciteren dat de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid altijd bij de lidstaat ligt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in het BNC-fiche op pagina 13: «Nu de Commissie haar voorstel baseert op een exclusieve bevoegdheid van de EU, is een oordeel over de subsidiariteit vooralsnog niet aan de orde.» Wanneer verwacht de Minister dat een oordeel over de subsidiariteit wel aan de orde is? Welke mogelijkheden ziet de Minister om het voorstel nu al te blokkeren door een beroep op de nationale bevoegdheid ten aanzien van nationale veiligheid en openbare orde?

Antwoord van het kabinet:

De Commissie baseert de verordening op haar exclusieve bevoegdheid in het kader van de gemeenschappelijk handelspolitiek. Nu de Commissie het voorstel baseert op deze bevoegdheid is een oordeel over de subsidiariteit niet van toepassing. Een oordeel over de subsidiariteit van het voorstel kan pas aan de orde komen indien de discussies in de raadswerkgroep over de rechtsgrondslag daartoe aanleiding geeft.

Een en ander neemt niet weg dat Nederland benadrukt dat elk voorstel ten aanzien van nationale veiligheid en openbare orde geen inbreuk mag maken op deze lidstaatbevoegdheden. Op grond van artikel 4, lid 2, VEU, eerbiedigt de Unie de essentiële staatsfuncties, zoals de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid. Met name de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat.

Overig

Op 23 maart staat de Europese Raad in het teken van handel. Wat staat daar op de agenda en wat is de inzet van Nederland met betrekking tot handel, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Antwoord van het kabinet:

De agenda van de Europese Raad van 23 maart is nog niet definitief vastgesteld. Uw Kamer wordt door middel van de geannoteerde agenda van de Europese Raad geïnformeerd over de Nederlandse inzet, waarna een plenair debat plaats zal vinden.

Colombia dreigt met eenzijdige heffingen voor de aardappelverwerkende industrie (bijvoorbeeld frites van Aviko) uit onder andere Nederland. Leden van de VVD-fractie hebben de Minister via Kamervragen gevraagd in actie te komen en ervoor te zorgen dat de klacht in een eerlijke WTO-procedure wordt afgehandeld, in plaats van de eenzijdige, in de ogen van de Nederlandse sector onredelijke, opstelling van de Colombianen te laten voortduren. Kan de Minister alvast de meest recente stand van zaken geven?

Antwoord van het kabinet:

De Colombiaanse autoriteiten hebben op 3 augustus 2017 een antidumpingprocedure ingesteld tegen diepvries aardappelproducten uit Nederland, Duitsland en België. De Colombiaanse autoriteiten hebben op 1 november 2017 in een tussentijds rapport vastgesteld dat er sprake is van dumping, maar hebben vooralsnog besloten geen voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen. De Colombiaanse antidumpingautoriteiten dienen voor 23 februari 2018 hun onderzoeksresultaten en aanbevelingen omtrent eventueel te nemen definitieve antidumpingmaatregelen presenteren.

Het ministerie volgt deze antidumpingprocedure op de voet. Het staat daarbij in nauw contact met de Europese Commissie en de andere betroffen lidstaten Duitsland en België. Daarnaast wordt regelmatig overleg gevoerd met de sector. De Europese Commissie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van LNV en de Nederlandse ambassade in Colombia hebben allen actief tegen de antidumpingmaatregelen gepleit. Daarnaast heb ik in november een brief aan de Colombiaanse Minister van Handel, Industrie en Toerisme gestuurd waarin de Nederlandse zorgen zijn geuit over de lopende antidumpingprocedure. Nederland heeft er op basis van de nu voorliggende feiten in het handelspolitiek comité van 16 februari 2018 reeds bij de Europese Commissie op aangedrongen zich krachtig in de zaak op te stellen. Naar aanleiding van deze bespreking zal de Europese Commissie in samenwerking met Nederland nogmaals bij de Colombiaanse autoriteiten tegen mogelijke maatregelen pleiten.

In de EU is een voorstel gepresenteerd om in handelsakkoorden voortaan afspraken op te nemen over free flow of data en dataprotectie. Hoe duidt de Minister dit voorstel en wat is het standpunt van het kabinet, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Ziet de Minister ook het risico dat als steeds meer onderwerpen in handelsakkoorden worden betrokken, de haalbaarheid van akkoorden steeds ingewikkelder wordt?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de voorstellen van de Commissie over dataprotectie in toekomstige handelsverdragen te defensief zijn en onvoldoende tegemoetkomen aan de offensieve belangen van Nederland. Bovendien stroken de voorstellen niet voldoende met de conclusie van de Europese Raad van 19 en 20 oktober 2017 waarin de Raad het belang benadrukte van toereikende bepalingen over datastromen in toekomstige handelsverdragen met derde landen. Het kabinet zet zich dan ook in om de Commissie hierover kritisch te bevragen opdat in handelsverdragen, waaronder dat met Japan, de belangen van Nederland wat dit betreft zo goed mogelijk worden gewaarborgd.

Het kabinet is er zich verder van bewust dat meer onderwerpen op de onderhandelingstafel de onderhandelingen kunnen bemoeilijken of in ieder geval verlengen. Digitale handel is echter wereldwijd een onvermijdelijke en sterk groeiende ontwikkeling. Daarbij ziet het kabinet dat er nu al protectionische maatregelen worden getroffen door derde landen als bijvoorbeeld China en Vietnam. Het kabinet is daarom van mening dat het noodzakelijk is dat over een wezenlijk onderdeel van die digitale handel, te weten datastromen, afspraken worden gemaakt in handelsakkoorden. Hoe sneller dat gebeurt, hoe meer de EU ook de standaarden daarover kan beïnvloeden in de wereld.

Een helder overzicht van Nederlandse handelsbelangen is van belang om de juiste keuzes te maken in het geven van een onderhandelingsmandaat aan de EU en in het aangaan van bilaterale handelsrelaties door Nederland. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een periodiek overzicht te gaan delen met de kamer van alle handelsrelaties die Nederland bilateraal en via de EU heeft, hierbij rekening houdend met indicatoren die het succes van de verschillende handelsverdragen kwalificeert.

Antwoord van het kabinet:

Uw Kamer ontvangt per kwartaal een overzicht van de lopende onderhandelingen over handelsakkoorden. Voor iedere Raad Buitenlandse Zaken voor Handel wordt de Nederlandse inbreng met u gedeeld in de geannoteerde agenda en met u besproken in een Algemeen Overleg. Hierin wordt regelmatig gesproken over de verschillende handelsrelaties die Nederland bilateraal of via de EU heeft.

Daarnaast heb ik onderzoeksbureau Ecorys opdracht gegeven onderzoek te doen naar het gebruik van en bekendheid met handelsakkoorden onder Nederlandse ondernemers. Ecorys kijkt daarbij onder andere naar de belangrijkste barrières die Nederlandse ondernemers ervaren bij het gebruik van handelsakkoorden. U bent hierover nader geïnformeerd (Kamerstuk 31 985, nr. 54). Dit onderzoek zal voor de zomer worden gepubliceerd. Ik heb Ecorys gevraagd om, als onderdeel van deze studie, ook de ontwikkeling in de handels- en investeringsstromen met de landen waarmee wij handelsakkoorden hebben in kaart te brengen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers zo snel mogelijk een overzicht te geven van de consequenties van de Brexit voor de Nederlandse handel. Deze leden willen van de Minister weten wat de Brexit betekent voor het verlenen van vergunningen. Hoeveel meer vergunningen zijn er te verwachten na de Brexit, zijn daarvoor bijvoorbeeld meer mensen nodig, hoe kunnen Nederlandse bedrijven zich daar op voorbereiden en hoe worden ze daarbij ondersteund door de overheid?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is verheugd dat de Europese Raad in artikel 50 samenstelling (ER Artikel 50) op 15 december 2017 heeft kunnen vaststellen dat er voldoende vooruitgang is bereikt in de eerste fase van de onderhandelingen om te kunnen starten met de tweede fase van de onderhandelingen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1281). Dit betekent echter niet dat het risico op een uittreding van het VK uit de EU zonder terugtrekkingsakkoord (het zogenoemde cliff edge-scenario) niet meer aanwezig is. Gezien de politieke situatie in het VK zal er tot het moment van sluiting van een terugtrekkingsakkoord onzekerheid zijn.

Ook als het cliff edge-scenario zich niet voordoet, moet Nederland zich voorbereiden op de nieuwe relatie met het VK (preparedness). Het VK stelt niet langer deel te willen uitmaken van zowel de interne markt als de douane-unie van de EU. Dit betekent dat de toekomstige handelsrelatie met het VK ingrijpend zal veranderen met meer belemmeringen dan nu het geval is. Dit zal nadelige gevolgen hebben voor de wijze van zakendoen met het VK. Nederland is aan het inventariseren om te kunnen anticiperen op herinvoering van grenscontroles, aanpassing van informatiesystemen, logistieke aanpassingen bij de verwerking van personen- en goederenstromen in (lucht)havens en voorlichting van overheden, burgers en bedrijven over zulke veranderingen.

Tot op heden is er voor de invoer en de export naar het Verenigd Koninkrijk in veel gevallen geen vergunning noodzakelijk, behalve bij de export van militaire goederen waar altijd al een vergunningplicht gold. Afhankelijk van het soort goed of dienst dat geïmporteerd of geëxporteerd wordt, zal dit na de Brexit veranderen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invoer en uitvoer van afval, de uitvoer en doorvoer van strategische goederen (militair en goederen voor tweeërlei gebruik (dual-use)), sanctiegoederen en medicijnen. Voorts zal er in veel gevallen een veterinair of fytosanitair exportcertificaat nodig zijn bij de uitvoer van agrarische producten, (producten van) bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten en medicijnen.

In samenwerking met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van dergelijke vergunningen, zoals de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Farmatec, inventariseert het kabinet wat de verwachte toename van het aantal vergunningaanvragen zal betekenen voor de doorloopsnelheid van de vergunningaanvraag en de noodzakelijke capaciteit voor de autoriteit. Het kabinet treedt hierbij ook in actieve dialoog met het bedrijfsleven. De douane heeft een Handboek Veiligheid, Gezondheid, Economie en Milieu (VGEM) opgesteld, waarin ondernemers per product kunnen zien welke vergunningseisen er gelden bij import en export.13 Hierin staat tevens beschreven hoe de procedure en het toezicht verloopt en bij welke autoriteit een ondernemer terecht kan voor eventuele vragen.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie aan de Minister hoe geschillen worden beslecht in de overgangsperiode na de Brexit. Zal er sprake zijn van een geschillenbeslechtingmechanisme in een uiteindelijke Brexit deal?

Antwoord van het kabinet:

De Europese Raad in artikel 50 samenstelling (ER Artikel 50) heeft op 15 december 2017, op basis van het gezamenlijke verslag van de onderhandelaars van de EU en de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) van 8 december 2017, voldoende vooruitgang vastgesteld in de eerste fase van de Brexit-onderhandelingen. Hierdoor kon er gestart worden met de tweede fase van de Brexit-onderhandelingen. De tweede fase is tevens gewijd aan de overgangsregelingen en het kader voor de toekomstige betrekkingen.

De Commissie heeft op 20 december 2017 een aanbeveling voor een Raadsbesluit aangenomen om de onderhandelingsrichtsnoeren van 22 mei 2017 aan te vullen, met onder meer een mandaat voor de Commissie voor het voeren van onderhandelingen met het VK over een overgangsregeling. De Raad Algemene Zaken in Artikel 50-samenstelling heeft op 29 januari 2018 dit mandaat vastgesteld. In het mandaat is onder andere opgenomen dat het VK op de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord de EU verlaat, maar het gehele EU-acquis gedurende de overgangsperiode op het VK van toepassing blijft als ware het nog een lidstaat. Dit is inclusief de regels over toezicht en handhaving door de Europese Commissie en de volledige rechtsmacht van het Europese Hof van Justitie. De EU inzet is dus dat de huidige geschillenbeslechtingmechanismes tijdens de overgangsperiode van toepassing blijven. Het kabinet steunt in deze context het voorstel van de Commissie om in het terugtrekkingsakkoord, in het hoofdstuk over governance en geschillenbeslechting, een mechanisme op te nemen dat de EU in staat stelt om bepaalde voordelen die het Verenigd Koninkrijk (VK) geniet door deelname aan de interne markt op te schorten wanneer de EU vaststelt dat een rechtsgang naar het EU Hof van Justitie niet tijdig de noodzakelijke remedie zou brengen. Een dergelijk mechanisme moet nog worden uitgewerkt en worden getoetst op belangrijke criteria als proportionaliteit, rechtszekerheid en met name ook praktische uitvoerbaarheid. Op dit moment lopen de onderhandelingen tussen de EU en het VK over een overgangsregeling.

Naar verwachting zal tijdens de ER Artikel 50 in maart 2018 een mandaat worden vastgesteld, waarin de Commissie wordt gemandateerd om gesprekken te voeren met het VK over het kader van de toekomstige betrekkingen. In dit mandaat zal naar verwachting tevens de EU-inzet ten aanzien van geschillenbeslechting worden geformuleerd. Nederland hecht aan een effectief geschillenbeslechtingssysteem passend bij de inhoudelijke afspraken over de toekomstige relatie.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens of ze van mening is dat het staaldumping instrument effectief is toegepast. Zou ze daarbij aan kunnen geven wanneer en tegen wie dit instrument is ingezet?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet meent dat het handelsdefensief instrumentarium van de EU effectief wordt toegepast; niet alleen tegen staaldumping maar ook tegen andere producten die gedumpt worden op de Europese markt. Van de 15 antidumping- en antisubsidieonderzoeken die de Commissie in 2016 heeft geïnitieerd betrof het merendeel (87%) dumping van staal en ijzer. In 2017 zijn 142 antidumping- en antisubsidiemaatregelen van kracht in de EU en de maatregelen zijn onder andere gericht op importen uit China, India, Zuid-Korea en Rusland.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie een appreciatie van de Minister van de uitspraak van Amerikaanse rechter met betrekking tot de zaak Bombardier versus Boeing, en willen deze leden van de Minister weten of de EU duidelijk bij de Verenigde Staten aangeeft dat ze de rechterlijke uitspraak respecteert en dus geen sancties oplegt.

Antwoord van het kabinet:

De voorgenomen antisubsidiemaatregelen van de VS tegen het Canadese Bombardier zijn voorlopig van de baan. De bevoegde instantie in de VS, het semionafhankelijke international trade committee, heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan één van de voorwaarden voor het opleggen van maatregelen: er is geen sprake van schade aan de binnenlandse producenten. De Europese Commissie had zich tegen de voorgenomen maatregel verweerd. De maatregelen zouden potentieel ook de EU raken, omdat bepaalde onderdelen van Bombardier in Noord-Ierland worden geproduceerd. Door de uitspraken van het international trade committee, worden op dit moment geen maatregelen genomen. De Amerikaanse autoriteiten kunnen een nieuwe procedure starten wanneer er nadere aanwijzingen zijn dat wel aan alle voorwaarden voor het opleggen van maatregelen is voldaan. Vooralsnog zijn hier echter geen aanwijzingen voor.

De leden van de D66-fractie vragen ten aanzien van het handelsinstrumentarium of de Minister bekend is met de formule van het zogenaamde «Holland House» in Colombia, en of zij de potentie ziet van dit concept in het kader van het moderniseren van het handelsinstrumentarium.

Antwoord van het kabinet:

Ik ben bekend met het Holland House in Colombia, met name omdat het vanaf de start een nauwe samenwerking kende tussen de (Rijks)overheid en de private sector. Het concept «Holland House» (of «Orange corner», «Orange Grove» en dergelijke) is in mijn ogen potentieel interessant om verder te brengen. Wel dient daarbij goed rekening te worden gehouden met de specifieke situatie in een land, de betrokkenheid van het bedrijfsleven en hun bereidheid structureel in dergelijk concepten te investeren en de beperkingen die het daadwerkelijk bijeen brengen van publieke en private middelen kent. Samen met de private sector kijk ik naar mogelijkheden om dergelijke initiatieven verder te brengen. Afhankelijk van de uitkomsten zal ik daar in mijn aankomende beleidsnota verder op in gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat de Minister in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Diks (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1229) aangeeft brievenbusfirma’s uit te willen sluiten van geschillenbeslechting op basis van handelsakkoorden. Deze leden vragen de Minister nader te specificeren hoe deze inspanning vorm zal worden gegeven, en of zij er zich bijvoorbeeld voor kan inspannen dat brievenbusfirma’s juridisch worden uitgesloten van alle investeringsbeslechtingsmechanismen in handelsakkoorden waar nu onderhandelingen voor lopen en nieuwe handelsakkoorden waar Nederland partij in is, al dan niet via de EU.

Antwoord van het kabinet:

De EU-inzet in investeringsakkoorden bevat al de eis dat alleen investeerders met substantiële bedrijfsactiviteiten in het land van herkomst gebruik kunnen maken van internationale investeringsbescherming in het land van vestiging. Brievenbusmaatschappijen zijn hiermee uitgesloten van bescherming. Deze inzet maakt al onderdeel uit van de uitonderhandelde EU-akkoorden met Canada, Vietnam en Singapore. In de heronderhandeling van Nederlandse investeringsakkoorden op basis van de nieuwe modeltekst zal Nederland ook inzetten op het op deze manier uitsluiten van brievenbusmaatschappijen van bescherming.

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie waarom er nog altijd bilaterale handelsakkoorden tussen Nederland en andere EU-lidstaten bestaan. Zo heeft het deze leden bevreemd dat Nederland momenteel een lopend handelsakkoord met Investor State Dispute Settlement (ISDS) heeft met Kroatië. Voorgenoemde ISDS-constructie wordt momenteel door een Nederlands bedrijf met een Kroatische dochteronderneming gebruikt om een claim van € 500 miljoen in te dienen tegen de Kroatische staat om zo de bouw van een golfresort in een natuurgebied door te drukken. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister dit gebruik van een Nederlands handelsverdrag kwalificeert, en waarom het handelsakkoord tussen Nederland en Kroatië nog niet beëindigd is, gelet op de aanmaning daartoe door de Europese Commissie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke intra-EU handelsakkoorden Nederland momenteel nog heeft en op welke termijn de regering deze handelsakkoorden zal beëindigen.

Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft twaalf investeringsakkoorden met landen die in en na 2004 tot de EU zijn toegetreden. De Europese Commissie en sommige EU-lidstaten, waaronder Nederland, verschillen van inzicht over de juridische verenigbaarheid van investeringsakkoorden tussen EU-lidstaten met het EU-recht. Mogelijk zal het EU-Hof hierover op 6 maart aanstaande in zijn uitspraak in de Achmea-zaak meer duidelijkheid verschaffen. Het kabinet onderzoekt samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie de mogelijkheden om de investeringsakkoorden met andere EU-lidstaten op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechten en plichten van investeerders (zie ook antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Alkaya van 19 januari 2018).

De leden van de SP-fractie willen graag naar welke vorm van geschillenbeslechting er in het model bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst (BIT) gestreefd wordt.

Antwoord van het kabinet:

In algemene zin zet het kabinet erop in om brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming onder investeringsakkoorden, de bescherming voor investeerders te verduidelijken, het recht van overheden om te reguleren te expliciteren en internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen te herbevestigen. Het kabinet streeft bovendien naar een gemoderniseerde vorm van geschillenbeslechting in nieuwe en heronderhandelde Nederlandse investeringsakkoorden. De nieuwe modeltekst zal daarom uitgaan van rechtspraak door arbiters die door onafhankelijke autoriteiten worden benoemd in plaats van door de partijen bij het geschil. De arbiters moeten voldoen aan hoge kwaliteits- en ethische eisen en voorkomen moet worden dat arbiters tegelijkertijd als advocaat werkzaam kunnen zijn. Ook zal het kabinet bij heronderhandeling van Nederlandse investeringsakkoorden inzetten op onder andere transparante procedures waarbij belanghebbenden, zoals ngo’s, de mogelijkheid hebben om zich als amicus curiae in de procedure te voegen.

Als laatste stellen de leden van de fractie van 50PLUS de vraag wanneer zij van de Minister de nieuwe modeltekst tegemoet kunnen zien voor gebruik bij de heronderhandeling van Nederlandse investeringsakkoorden.

Antwoord van het kabinet:

In lijn met de motie Hijink (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1755) zal het kabinet de modeltekst openbaar maken voordat het start met de heronderhandeling van Nederlandse investeringsakkoorden. Het opstellen van de nieuwe modeltekst zit in de finale fase en de inzet van het kabinet is om de tekst spoedig te publiceren.

Volledige agenda

Brief regering d.d. 16-02-2018, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

– Geannoteerde agenda informele RBZ Handel op 26–27 februari 2018

(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1826)

Brief regering d.d. 30-01-2018, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

– Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken voor Handel van 10–14 december en marge van de 11e WTO Ministeriële Conferentie in Buenos Aires, Argentinië

(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1818)

Brief regering d.d. 01-12-2017, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

– Fiche: Aanbeveling mandaten handelsakkoorden Australië en Nieuw-Zeeland

(Kamerstuk 22 112, nr. 2438)

Brief regering d.d. 01-12-2017, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

– Fiche: Mededeling en Verordening Investeringstoets

(Kamerstuk 22 112, nr. 2437)

Brief regering d.d. 19-02-2018, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

– Beantwoording vragen commissie over het Fiche: Mededeling en Verordening

Investeringstoets

(Kamerstuk 22 112, nr. 2499)

Brief regering d.d. 17-11-2017, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

– Fiche: Aanbeveling Mandaat Multilateraal Investeringshof

(Kamerstuk 22 112, nr. 2429)

Brief regering d.d. 13-12-2017, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

– Appreciatie van het conceptakkoord om het EU handelsdefensief instrumentarium te moderniseren

(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1808)

Brief regering d.d. 19-12-2017, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

– Beantwoording vragen commissie over de Appreciatie van het conceptakkoord om het EU handelsdefensief instrumentarium te moderniseren

(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1811)

Naar boven