31 985 Buitenlands beleid en handelspolitiek

Nr. 55 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2017

Naar aanleiding van het dertigledendebat over het handelsakkoord tussen Japan en de EU van 26 september 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 4, item 38), informeert het kabinet uw Kamer hierbij over het verwachte tijdspad betreffende de onderhandelingen tussen de EU en Japan over dit handelsakkoord, de afspraken over duurzaam hout, de promotie van Nederlandse zuivel en varkensvlees naar Japan mede naar aanleiding van het rapport «Kansen voor de dierlijke agrosector in Japan»1, de mate van verbindendheid van duurzaamheidsafspraken, waarbij tevens wordt ingegaan op de gevolgen van het niet-ratificeren van bepaalde ILO-conventies door Japan, en geeft het kabinet een reactie op het artikel «Nederland lobbyde om CETA minder groen te maken» van Follow the Money van 25 september 20172.

Tijdspad onderhandelingen handelsakkoord EU-Japan

Op 6 juli 2017 presenteerden de onderhandelaars van de Europese Commissie en Japan overeenstemming over een principe-akkoord. De volgende dag heeft de Commissie de onderhandelingsteksten van de afgeronde hoofdstukken openbaar gemaakt. Op 14 september 2017 is het onderhandelingsmandaat EU-Japan door de Raad gepubliceerd.

De onderhandelingen zijn nog niet afgerond. Op een aantal hoofdstukken staan nog enkele artikelen open. Op andere hoofdstukken, bijvoorbeeld het hoofdstuk over samenwerking op regelgevend gebied (regulatory cooperation), zullen de onderhandelaars nog een groter aantal openstaande punten moeten oplossen. Op het gebied van geschillenbeslechting bij investeringsbescherming bestaat nog geen overeenstemming tussen de onderhandelende partijen. De Europese Commissie hecht hier aan opname van het Investment Court System (ICS). De Commissie verwacht voor het eind van 2017 een finaal akkoord te kunnen presenteren.

Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 15 januari 2016 over de totstandkomingsprocedure van handelsakkoorden (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1572), volgt na afronding van de onderhandelingen het proces van juridische revisie. Hierbij controleren beide partijen de onderhandelingsteksten op interne consistentie en juridische juistheid. De tekst zal na voltooiing van de juridische revisie worden vertaald in alle officiële talen van de Europese Unie. Dit kan enkele maanden in beslag nemen.

Na de juridische revisie en vertaling komt de onderhandelaar (de Europese Commissie) met een voorstel aan de Raad om ondertekening van het verdrag door de Europese Unie in gang te zetten. Het voorstel tot ondertekening door de EU kan gepaard gaan met een voorstel voor voorlopige toepassing van het verdrag door de EU.

Wanneer de Raad heeft ingestemd met ondertekening en eventuele voorlopige toepassing van een verdrag volgt de fase van de sluiting (ook wel goedkeuring genoemd). Daartoe dient de Commissie een afzonderlijk voorstel in bij de Raad. Na goedkeuring in de Raad wordt dit ter goedkeuring voorgelegd aan het Europese parlement.

De Raad heeft in haar mandaat de Commissie opgedragen een gemengd akkoord uit te onderhandelen, opdat goedkeuring van het Verdrag door de nationale parlementen is verzekerd (zie ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1572).

Zodra de goedkeuringsprocedures van alle verdragspartijen zijn doorlopen en alle partijen het verdrag hebben geratificeerd, treedt het verdrag definitief en volledig in werking.

Afspraken over duurzaam hout

Japan is een grote importeur van hout en in Azië de grootste importeur van houtsnippers. Japan is voor 80 procent van zijn behoefte aan hout afhankelijk van houtimport uit andere landen. Op dit moment komt het grootste deel van deze importen uit de Verenigde Staten, Canada, Rusland, China en Maleisië. De afspraken in het handelsakkoord tussen de EU en Japan moeten het voor Europese houtproducenten eenvoudiger maken om naar Japan te exporteren. Zo bouwt Japan na inwerkingtreding alle invoertarieven op hout en houtproducten in zeven jaar af, en wordt het registratieproces voor Europese producenten vereenvoudigd.

In het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling in het handelsakkoord, maken Japan en de EU afspraken over duurzaam bosbeheer en de handel in hout en houtproducten (artikel 7). De partijen verplichten zich onder meer tot het bestrijden van illegale houtkap en het bevorderen van duurzaam bosbeheer. Tevens geven partijen aan samen te werken om de problematiek van illegale houtkap op mondiaal niveau te adresseren, onder andere door wetgeving tegen de import van illegaal hout. Hout dat in de Europese Unie op de markt gebracht wordt, dient te voldoen aan de Europese Houtverordening (verordening 995/2010).

Kansen voor de Nederlandse dierlijke agrosector in Japan

Het rapport «Kansen voor de Nederlandse dierlijke agrosector in Japan» laat zien waar de marktkansen liggen voor Nederlandse exportproducten op de Japanse markt. Japan is een interessante exportmarkt, omdat er vraag is naar hoogwaardige en exclusieve producten, waarbij onze standaarden voor dierenwelzijn zeer worden gewaardeerd. Van uitsluitend concurreren op prijs, zoals het lid Ouwehand suggereerde tijdens het dertigledendebat op 26 september 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 4, item 38), is dan ook geen sprake.

Het rapport is daarmee in lijn met de Kamerbrief «Toekomstbestendige Agrofood Export» van de Staatssecretaris van Economische Zaken, van 23 september 2016 (Kamerstukken 33 625 en 31 532, nr. 227). Een van de pijlers hieruit is het bevorderen van de export van unieke, hoogwaardige en onderscheidende producten die duurzaam tot stand zijn gebracht.

Het handelsakkoord tussen de EU en Japan draagt hieraan bij. Japan heeft in het principeakkoord toegezegd om de huidige invoertarieven van 30 tot 40 procent voor Europese kaas geleidelijk af te schaffen. Voor enkele kazen is een tariefquotum overeengekomen. Dergelijke afspraken zijn volgens het rapport belangrijk om de Nederlandse kazen beter te kunnen laten concurreren met kazen uit bijvoorbeeld Australië, Nieuw-Zeeland en de VS. Het kabinet verwelkomt daarom ook het bereikte resultaat. Japan is met 24.000 ton kaas de belangrijkste exportbestemming voor Nederlandse kaas buiten Europa.

Mate van verbindendheid van duurzaamheidsafspraken in het handelsakkoord EU-Japan

De afspraken in het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling in het handelsakkoord tussen de EU en Japan zijn juridisch bindend. In dit opzicht verschillen de duurzaamheidsbepalingen in een handelsakkoord niet van de overige bepalingen in een handelsakkoord.

Monitoren van de uitvoering van de afspraken in het handelsakkoord en geschillenbeslechting zijn twee factoren die helpen de gemaakte afspraken af te dwingen.

Monitoring uitvoering

In het handelsakkoord tussen de EU en Japan bepalen de partijen dat zij jaarlijks bijeenkomen om de uitvoering van de gemaakte afspraken te bespreken. De monitoring van de uitvoering van de duurzaamheidsafspraken is de taak van het gespecialiseerd comité over handel en duurzame ontwikkeling. Daarnaast kent alleen het duurzaamheidshoofdstuk een monitoringsmechanisme met een belangrijke rol voor het maatschappelijk middenveld. Zo moeten Japan en de EU zorgen dat er aan beide kanten onafhankelijke adviesgroepen zijn, waarin vertegenwoordigers van private sector, vakbonden en NGO’s zitting hebben. Deze adviesgroepen bespreken de economische, sociale en milieukwesties gerelateerd aan handel tussen de EU en Japan. Verder nemen de Europese Commissie en Japan, vertegenwoordigers van de adviesgroepen en partijen uit het maatschappelijk middenveld in de EU en Japan deel aan een gezamenlijk forum.

Geschillenbeslechting

Als er een verschil in inzicht is over uitvoering van de afspraken in het handelsakkoord is er de mogelijkheid tot het starten van formele consultaties. Bij uitblijven van een oplossing, kan één van de partijen besluiten de geschillenbeslechtingsprocedure te starten. De meeste bepalingen van het handelsakkoord vallen onder de afspraken over staat-staat-geschillenbeslechting, zoals verwoord in het hoofdstuk 20 over geschillenbeslechting. Voor de duurzaamheidsbepalingen geldt door de aard van de afspraken een ander model van geschillenbeslechting. Dit betekent dat in het geval van een geschil, de EU of Japan een deskundigenpanel kan vragen zich te buigen over een geschil. Het panel publiceert vervolgens een tussentijds en eindrapport met haar bevindingen en aanbevelingen voor oplossing van het geschil. Het definitieve rapport wordt openbaar gemaakt. Als de deskundigen hebben vastgesteld dat een partij in gebreke is gebleven in de uitvoering van de gemaakte duurzaamheidsafspraken, moet deze partij de wederpartij en zijn eigen adviesgroepen binnen drie maanden informeren over de maatregelen die het zal nemen om het geschil op te lossen.

Het kabinet heeft onderzoek laten doen naar alternatieve vormen om duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden af te dwingen en de effectiviteit van die alternatieven. Het kabinet heeft het onderzoek met uw Kamer gedeeld en uw Kamer per brief geïnformeerd over de inzichten die dit onderzoek heeft opgeleverd (Kamerstuk 31 985, nr. 49). De brief en het onderzoek zijn besproken tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken Handel van 9 mei 2017 (Kamerstukken 21 501-02 en 31 985, nr. 1747).

In het duurzaamheidshoofdstuk herbevestigen de partijen onder meer hun verplichtingen op grond van het lidmaatschap van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Tevens leggen de partijen zich erop toe de fundamentele ILO-conventies te ratificeren. Japan is één van de oprichters van de ILO en is de op-één-na-grootste donor. Japan heeft zes van de acht fundamentele ILO-conventies geratificeerd. De twee fundamentele ILO-conventies die Japan nog niet heeft geratificeerd zijn die ten aanzien van dwangarbeid (no. 105) en die ten aanzien van discriminatie op de werkvloer (no. 111). Het kabinet verwelkomt de toezegging van Japan in het handelsakkoord om zich in te spannen ook deze fundamentele ILO-conventies te ratificeren.

Voorts herbevestigen de partijen hun respectievelijke verplichtingen ten aanzien van de ILO-Verklaring inzake de fundamentele beginselen en rechten op het werk, zoals aangenomen tijdens de ministeriële conferentie van de ILO in 1998. Partijen benadrukken dat zij de internationaal erkende beginselen betreffende de fundamentele rechten op het werk zullen respecteren, promoten, en opnemen in hun regelgeving en in hun handelwijze. Het akkoord verankert expliciet het recht op vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandeling, het verbod op iedere vorm van dwangarbeid, de afschaffing van kinderarbeid en het verbod op discriminatie in relatie tot werk en beroep. Vooruitlopend op ratificatie van alle fundamentele ILO-conventies heeft Japan zich derhalve in het duurzaamheidshoofdstuk reeds gecommitteerd aan de principes die aan de conventies ten grondslag liggen.

Indien nu op het grondgebied van één van de partijen bijvoorbeeld dwangarbeid zou worden geconstateerd, dan kan de wederpartij op basis van het handelsverdrag deze partij hierop aanspreken in het gespecialiseerde comité over handel en duurzame ontwikkeling. Op grond van artikel 13 lid 3 van het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling zal dit comité ook het maatschappelijk middenveld raadplegen. Mocht de partij niet in staat zijn de geuite zorg weg te nemen, dan kan de wederpartij besluiten formele consultaties te vragen. Indien deze consultaties ook niet leiden tot een bevredigende oplossing, dan kan de wederpartij de geschillenbeslechtingsprocedure starten. Een deskundigenpanel zal zich dan over dit geschil buigen en een eindrapport met zijn bevindingen en aanbevelingen publiceren. Dit eindrapport wordt openbaar gemaakt. Mocht het deskundigenpanel van mening zijn dat een partij in gebreke is gebleven bij de gemaakte duurzaamheidsafspraken, dan zal deze partij binnen drie maanden de andere partij moeten informeren over de maatregelen die het zal nemen om de problematiek op te lossen.

Tot slot heeft het kabinet toegezegd te reageren op het artikel «Nederland lobbyde om CETA minder groen te maken» van 25 september 2017. In dit artikel wordt verwezen naar een instructie uit 2011, die is geschreven onder het vorige kabinet, Rutte I. Uit deze instructie blijkt dat Nederland zich ook in 2011 inzette voor sterke duurzaamheidshoofdstukken. Zo staat in de instructie te lezen dat Nederland hecht aan een «bindende verwijzing» naar de vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO-conventies. Daarbij staat ook dat Nederland de voorkeur heeft voor een systeem van positieve prikkels. Dit past bij de Nederlandse traditie waarbij wordt ingezet om verschillende partijen samen te brengen en zo tot verbetering te komen. Sindsdien is het denken over duurzaamheidshoofdstukken verder geëvolueerd. Daarom heeft het kabinet in 2016 eerdergenoemd onderzoek naar de effectiviteit van die hoofdstukken laten uitvoeren.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven