21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1811 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 21 december 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 13 december 2017 inzake appreciatie van het conceptakkoord om het EU handelsdefensief instrumentarium te moderniseren (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1808).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 december 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Op welke wijze heeft de onderhandelaar van de Raad tijdens de triloogfase Nederland geconsulteerd over «onze» positie ten aanzien van een mogelijk op handen zijnde compromis?

A:

De positie van de Raad is eind 2016 vastgesteld in een Raadspositie. Het voorzitterschap van de Raad heeft namens de Raad op basis van deze Raadspositie onderhandeld met de Commissie en het Europees parlement. Tijdens de onderhandelingen heeft het voorzitterschap de Raad regelmatig geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen.

2

Bent u bereid in de toekomst bij EU-onderhandelingen op uw terrein de Kamer (desnoods vertrouwelijk) tussentijds te informeren voordat de Raadspositie tijdens de triloogfase met Nederlandse (mogelijk ambtelijke) instemming richting een compromis verschuift? Zo nee, welke andere mogelijkheid ziet u om te voorkomen dat de Kamer na de Raadspositie te kennen, pas opnieuw informatie krijgt als er al een uitkomst is van de triloogfase, dus op een moment dat accepteren of verwerpen nog de enige opties zijn?

A:

Bij aanvang van de onderhandelingen met het Europees parlement stelt de Raad zijn Raadspositie vast. Uw Kamer wordt daarover voorafgaand aan de vaststelling van de Raadspositie geïnformeerd. Uw Kamer is daardoor in de gelegenheid zich uit te spreken over de ontwerp-Raadspositie. Zoals gebruikelijk wordt uw Kamer in het verslag van de Raad geïnformeerd over de uitkomsten daarvan. Na vaststelling door de Raad van de Raadspositie, kan het Voorzitterschap op grond van dit mandaat namens de Raad onderhandelen met het Europees parlement. Wordt een akkoord bereikt tussen Raad en Europees parlement in deze zgn. triloog, dan legt het Voorzitterschap de uitkomst van de onderhandelingen voor aan de Raad en zal deze bezien of het Voorzitterschap met het triloog-akkoord binnen zijn mandaat is gebleven.

Het is mijn intentie uw Kamer zo tijdig en volledig mogelijk te informeren over het onderhandelingsresultaat dat het Voorzitterschap namens de Raad heeft behaald, zoals in het geval van het handelsdefensief instrumentarium. U ontving reeds mijn appreciatie van het triloogakkoord nog voor dat de Raad formeel zijn oordeel heeft gegeven of het bereikte akkoord in lijn is met het mandaat. Naar mijn oordeel is het behaalde onderhandelingsresultaat in lijn met de Raadspositie. Gelet hierop zal Nederland dus kunnen instemmen met het bereikte akkoord.

Daarnaast blijven uiteraard de informatievoorzieningsafspraken in algemene zin onverkort van toepassing alsook de afspraken die met uw Kamer gemaakt zijn op specifieke dossier. Ik verwijs hierbij graag ook naar de kwartaalrapportage waarin wordt ingegaan op de voortgang in de onderhandelingen op de diverse handelsakkoorden.

3

Op welke wijze gaat de Raad de Commissie houden aan handhaving van afspraken, alsmede aan evaluatie van het instrumentarium zodat goed wordt gemonitord of instrumenten niet misbruikt worden voor protectionisme?

A:

De Europese Commissie voert handelsdefensieve onderzoeken uit, conform de procedures zoals vastgelegd in de antidumping- en antisubsidieverordeningen. Op basis van het onderzoek stelt de Commissie een ontwerpuitvoeringshandeling op die zij voorlegt aan het Handelsdefensief Comité. Indien een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten in het Comité positief adviseert, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan. Indien een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten in het Comité negatief adviseert, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan. Indien er geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen is, kán de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling in principe aannemen.

Daarnaast kan de Raad, de Commissie aanspreken op een evenwichtig gebruik van het handelsdefensief instrumentarium.

4

Een aantal keer wordt genoemd: «Nederland kan in het kader van compromis deze maatregel steunen». Welke maatregelen zijn voor Nederland winstpunten?

A:

Op een aantal onderdelen ziet het kabinet winstpunten. Ten eerste komt er een vooraankondigingsperiode van drie weken (met mogelijke verlenging tot vier weken na twee jaar). Daarnaast is afgesproken dat antidumpingheffingen die tijdens een verlengingsonderzoek zijn geïnd worden terugbetaald wanneer dat onderzoek concludeert dat verlenging van de maatregelen niet terecht is. Ten slotte wordt de termijn waarbinnen een antidumpingonderzoek moet plaatsvinden verkort.

5

De Raad kan het conceptakkoord als zodanig accepteren of verwerpen. Kunt u beschrijven of, op welke momenten en op welke wijze de Tweede Kamer vooraf inzicht heeft gekregen en zodoende invloed heeft kunnen uitoefenen op de Nederlandse inzet in de Raad bij de onderhandelingen over het Commissievoorstel vanaf 2013 tot nu toe?

A:

Op 17 mei 2013 is de Kamer geïnformeerd via een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1619) over het voorstel van de Commissie om het handelsdefensief instrumentarium te moderniseren. De Raad heeft lange tijd intern onderhandeld over de aanpassingen aan de regel van het lagere recht. Onder druk van de moeilijke situatie in de staalsector in 2016 kwamen de onderhandelingen in een stroomversnelling. In aanloop naar een akkoord over een Raadspositie is de Kamer eind 2016 naar aanleiding van de motie Bruins/Teeven geïnformeerd over een juridische quickscan naar de mogelijkheden om de regel van het lagere recht in bijzondere omstandigheden niet toe te passen (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1638). Ook is de Kamer geïnformeerd over de technische aspecten van de regel van het lagere recht (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1685). Het onderwerp is regelmatig aan de orde gekomen in een geannoteerde agenda ter voorbereiding op een Raad Buitenlandse Zaken/Handel zoals bijvoorbeeld op 1 november 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1691), op 30 oktober 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1784) en op 30 november 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1806). Het onderwerp is meerdere malen in uw Kamer besproken zoals bijvoorbeeld tijdens een schriftelijk overleg (Kamerstuk. 21 501-02, nr. 1694) op 11 november 2016 ter voorbereiding op een Raad Buitenlandse Zaken/Handel, tijdens het algemeen overleg behandelvoorbehoud EU-voorstel wijziging antidumping en antisubsidieverordening van 16 februari 2017 (Kamerstuk 34 655, nr. 5) en tijdens een technische briefing op 22 juni 2017.

6

Hoe lang is op (hoog) ambtelijk niveau onderhandeld, voordat het oorspronkelijke voorstel de eerste keer in de Raad aan de orde kwam? Zijn de ambtsinstructies voor de eerste ambtelijke onderhandelingen gebaseerd op het BNC-fiche of kwam dat fiche pas later?

A: De onderhandelingen in de Raad vonden plaats vanaf 2013. De Nederlandse inzet vond plaats op basis van het destijds aan uw Kamer aangeboden BNC-fiche.

7

Op welke onderdelen week de Raadspositie van 13 december 2016 af van de Nederlandse inzet en op welke onderdelen wijkt het uiteindelijke compromis van de Raadspositie af?

A:

«De antidumpingverordening wordt aangepast op veel onderdelen. De drie belangrijkste punten uit het conceptakkoord zijn voor Nederland:

  • De regel van het lagere recht. De Nederlandse inzet was dat een beperkte, nauw omschreven aanpassing van de regel van het lagere recht bij marktverstoringen van de grondstoffenmarkten aanvaardbaar was1. In de Raadspositie en in het conceptakkoord is een ruimere definitie opgenomen voor het niet toepassen van de regel van het lagere recht. De definitie in de Raadspositie en in het conceptakkoord zijn vrijwel gelijk.

  • Een bodem onder de winstmarge. Nederland was geen voorstander van een bodem onder de winstmarge. In de Raadspositie van 13 december 2016 is wel een bodem opgenomen en deze is verder verhoogd onder het conceptakkoord.

  • Vooraankondigingsperiode. In de Raadspositie van 13 december 2016 is een vooraankondigingsperiode opgenomen van vier weken. De Nederlandse inzet was een vooraankondigingsperiode van minimaal zes weken en het liefst een verschepingsclausule. Met een verschepingsclausule gelden antidumpingheffingen niet voor goederen die op het moment dat de antidumpingmaatregel in effect treedt verscheept zijn. In het conceptakkoord is een vooraankondigingsperiode opgenomen van drie weken (met een mogelijke verlenging over twee jaar van een week).

8

Energie wordt ook tot de grondstoffenmarkt gerekend. Aan wat voor mogelijke situaties moet men denken als het gaat om het achterwege laten van de lesser duty rule in het geval van energie?

A:

Ook energie valt onder de definitie van ruwe grondstof. Dit betekent dat de regel van het lagere recht niet toegepast hoeft te worden als de energiemarkt verstoord is en het aandeel van de kosten voor energie minimaal 17% bedraagt van de totale productiekosten van een gedumpt product.

9

Nederland heeft volgens de regering als uitgangspunt dat toepassing van deze regelgeving niet zal leiden tot onnodig afschermen van de Europese markt of tot een excessieve bescherming van Europese producenten. Is Nederland in algemene zin hierin geslaagd? Over welke producten heeft de regering het?

A:

Het gaat om een instrument dat naar mening van Nederland voldoende evenwichtig moet zijn in het behartigen van de belangen van producenten, importeurs, industriële gebruikers en consumenten. Het toepassen van het instrument in toekomstige antidumping- en antisubsidiezaken zal dit moeten uitwijzen.

10

Hoe wordt de Unie-belangentest uitgebreid? Hoe vaak wordt deze test nu toegepast en zal deze in de toekomst worden toegepast? Wie past deze test toe?

A:

De Commissie past de unie-belangentest toe bij alle antidumping- en antisubsidiemaatregelen. Wanneer in een zaak aan alle overige voorwaarden is voldaan om maatregelen te nemen, toetst de unie-belangentest aan het einde van de antidumping- of antisubsidieprocedure of het in het belang van de Europese Unie is dat de maatregelen worden genomen. Daarbij wordt de belangen van alle betrokken partijen tegen elkaar afgewogen, inclusief de belangen van Europese producenten, importeurs, industriële gebruikers en consumenten. In het conceptakkoord is nu opgenomen dat de Commissie ook de unie-belangentest expliciet moet toepassen bij het besluit of de regel van het lagere recht niet wordt toegepast in een procedure. De regel leidt immers tot hogere heffingen. De Commissie moet nu toetsen wat de gevolgen zijn voor importeurs, industriële gebruikers en consumenten van het niet toepassen van de regel van het lagere recht.

11

De regering pleit ervoor dat hogere antidumpingheffingen de belangen van derde partijen in de Unie niet schaadt. Welke derde partijen heeft de regering het dan over?

A:

Antidumpingheffingen leiden tot hogere prijzen voor importeurs, industriële gebruikers en consumenten.

12

Nederland meent dat het uitsluiten van toepassing van het lagere recht bij antisubsidiezaken een te brede beperking is van toepassing van het lagere recht. Welke gevolgen heeft dit voor Nederlandse bedrijven?

A:

Bij het niet toepassen van de regel van het lagere recht bij antisubsidiezaken wordt de heffing bepaald op basis van de subsidiemarge en niet de schademarge. Het is mogelijk dat Nederlandse importeurs hierdoor een hogere antisubsidieheffing moeten betalen.

13

Welke gevolgen heeft de bodem onder de winstmarge voor de Nederlandse staalindustrie?

A:

Een bodem onder de winstmarge heeft vooral een effect voor de sectoren waar lange tijd geen winst is gemaakt. De winstmarge bepaalt de hoogte van de schademarge: het verschil tussen de prijs die Europese producten zonder de dumping hadden kunnen vragen en de prijs die Europese producenten met dumping konden vragen. De prijs die Europese producenten zonder dumping hadden kunnen vragen wordt vastgesteld door de productiekosten te verhogen met een redelijke winstmarge. Daarbij wordt doorgaans gebruik gemaakt van de winstmarge die in de sector gerealiseerd is onder normale economische omstandigheden in de periode voordat er dumping plaatsvond. Voor sectoren waarin al langere tijd sprake was van lage winstmarges kan dat leiden tot relatief lage schademarges, zoals de staalindustrie. Een bodem onder de winstmarge heeft een effect dat de schademarge hoger uitvalt. Een hogere schademarge leidt tot een hogere antidumpingheffing als de regel van het lagere recht wordt toegepast en de schademarge kleiner is dan de dumpingmarge.

14

Waarom ligt de bewijslast bij het niet toepassen van de lagere rechtsregel bij de Commissie en niet bij de klagende partij?

A:

De Europese Commissie voert handelsdefensieve onderzoeken uit, conform de procedures zoals vastgelegd in de antidumping- en antisubsidieverordeningen. Daarom is het ook aan de Commissie om te besluiten of de regel van het lagere recht wordt toegepast.

15

Waarom is gekozen voor een vooraankondigingsperiode van drie weken?

A:

Een vooraankondigingsperiode van drie weken is het gevolg van een compromis tussen het voorzitterschap van de Raad, de Commissie en het Europees parlement. Sommige partijen wilden een langere vooraankondigingsperiode (vanwege de belangen van de importeurs) en anderen een kortere periode (vanwege de belangen van de producenten).

16

Hoe is de balans in het conceptakkoord geborgd tussen enerzijds het terecht beschermen van een level-playing field en anderzijds mogelijk misbruik van het instrumentarium voor protectionisme?

A:

De balans in het akkoord wordt gewaarborgd doordat de regel van het lagere recht altijd wordt toegepast, behalve bij een significante verstoring van de grondstoffenmarkt. Daarnaast moet de Commissie een Unie-belangen test uitvoeren om na te gaan of derde partijen in de Unie niet onevenredig hard geraakt worden door een mogelijk hogere antidumpingheffing.

17

De EU heeft er altijd in WTO-verband voor gepleit om de lesser duty rule verplicht te stellen. Andere landen die de lesser duty rule (discretionair of automatisch) toepassen zijn Brazilië, India, Israël, Argentinië, Australië, Canada, Colombia, Nieuw Zeeland, Peru, Zuid Afrika en Turkije.

Wat is de verwachting dat andere landen gaan doen, als in de EU de lesser duty rule niet langer wordt toegepast bij de berekening van alle antisubsidiemaatregelen?

A:

Het is mogelijk dat derde partijen die nu wel de regel van het lagere recht toepassen na de aanpassingen in de Europese Unie de regel niet langer toepassen bij de berekening van antidumping- of antisubsidieheffingen op importen uit de Unie.

18

In welke gevallen zal de lesser duty rule nog wel van toepassing zijn?

A:

De regel van het lagere recht wordt wel toegepast als er geen verstoring is op de grondstoffenmarkt of als de grondstof waarvoor een verstoring is geconstateerd een relatief beperkte rol heeft in het productieproces van het goed (de kosten van deze grondstof bedragen minder dan 17% van de totale productiekosten).

19

Hoe kan worden voorkomen dat de combinatie van de bodem in de winstmarge en het niet langer toepassen van het lagere recht leidt tot onterechte vaststelling van «dumping» of van extreem hoge heffingen? Kunt u een inschatting maken hoe de hoogte en aantallen heffingen zich als gevolg van het nieuwe voorstel zullen ontwikkelen?

A:

In de EU gelden vier criteria waaraan voldaan moet worden voordat antidumpingmaatregelen genomen kunnen worden:

  • 1. Er moet sprake zijn van dumping.

  • 2. Er moet sprake zijn van aanmerkelijke schade voor de Europese producenten van het product.2 De Commissie onderzoekt daarbij onder andere of de toename van invoer door dumping een effect heeft gehad op de prijzen, de productie, het marktaandeel, de voorraadvorming en de winstgevendheid van de Europese producenten.

  • 3. Het moet aantoonbaar zijn dat deze schade is veroorzaakt door dumping (causaliteit).

  • 4. De maatregel moet in het belang zijn van de Europese Unie. De belangen van de Europese producenten bij de maatregel worden afgewogen tegen de belangen van andere partijen, zoals importeurs, industriële verwerkers en consumenten. Ook wordt onderzocht of de maatregel consistent is met andere beleidsdoelstellingen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het product bij kan dragen aan milieudoelen van de EU.

Deze criteria staan los van de regel van het lagere recht of van de winstmarge. De hoogte van antidumping- en antisubsidieheffingen kan hoger uitvallen nu de regel van het lagere recht niet meer toegepast hoeft te worden bij significante verstoring van de grondstoffenmarkt en een bodem wordt toegepast onder de winstmarge. Hoeveel hoger is nu nog niet te zeggen en zal moeten blijken uit toekomstige zaken.

20

Is in andere landen ook sprake van een bodem in de winstmarge bij het berekenen van de schademarge? Zo ja, in welke landen en met welke hoogte?

A:

Op dit moment is niet bekend dat andere landen ook een bodem in de winstmarge hanteren bij het berekenen van de schademarge.

21

Nederland vindt het belangrijk dat het voorstel over arbeids- en milieukosten voldoet aan WTO-regels en maakt zich zorgen dat de WTO mogelijk negatief oordeelt. Betekent een negatief oordeel dat deze kosten niet worden meegenomen?

A:

Als een derde land bezwaar aantekent bij de WTO tegen deze aanpassing van de antidumpingmethodologie en het WTO-geschillenbeslechtingsorgaan bepaalt dat deze niet voldoet aan WTO-regelgeving, dan zal de EU de antidumpingverordening op dit onderdeel moeten aanpassen. De wijze waarop deze aanpassing zal moeten worden doorgevoerd en dus de vraag of deze kosten wel of niet mogen worden meegenomen, is in dat geval afhankelijk van de uitspraak van het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme.

22

Hoe verhoudt de onderzoekstermijn in het voorstel zich tot de termijnen die andere landen gebruiken? Kan dit verschil verklaard worden?

A:

Met de nieuwe onderzoekstermijn loopt de EU nog steeds in de pas met de meeste andere WTO-leden. Derde landen zoals Argentinië en Zuid-Afrika hanteren dezelfde onderzoekstermijnen. De Verenigde Staten hanteert een kortere onderzoekstermijn, doordat ze voorlopige maatregelen uitsluitend baseren op cijfers aangeleverd door de binnenlandse industrie in de klacht. De Europese Commissie verifieert alle cijfers ter onderbouwing van maatregelen bij geselecteerde producenten voordat voorlopige maatregelen worden genomen. De Verenigde Staten verifieert de cijfers nadat de voorlopige maatregelen genomen zijn. Hierdoor kan de Verenigde Staten weliswaar eerder maatregelen nemen, maar bestaat het nadeel dat de maatregelen de markt onnodig verstoren als de maatregelen uiteindelijk niet kunnen worden onderbouwd.

23

Hoe wordt voorkomen dat het onderzoek naar verlenging van een antidumpingmaatregel wordt misbruikt door producenten?

A:

De producenten in de Unie verzoeken de Commissie in de regel om een verlengingsonderzoek te starten. Het is aan de Commissie om te besluiten of een verzoek gerechtvaardigd is of niet. Er is nu bepaald dat antidumpingheffingen die zijn geheven tijdens zo’n verlengingsonderzoek terug dienen worden betaald wanneer de heffingen niet worden voortgezet. Dit neemt reeds een prikkel weg om ten onrechte om zo’n verleningsonderzoek te vragen.

24

Met welke WTO-regel(s) is het meewegen van sociale- en milieustandaarden mogelijk in strijd? Zijn er andere landen die dergelijke standaarden ook meewegen in hun antidumpingregelgeving? Zo ja, welke?

A:

In het conceptakkoord wordt voorgesteld om sociale- en milieustandaarden mee te nemen in de werkelijke productiekosten van de Europese producenten. Bij sociale- en milieustandaarden gaat het dan met name om multilaterale overeenkomsten en ILO-conventies waar de EU partij bij is. Deze benadering lijkt de focus te verruimen van economische dumping naar sociale en milieudumping. Of de EU hiermee handelt in strijd met de GATT en met het WTO Antidumpingverdrag zal wordt eerst duidelijk als een ander WTO-lid hierover een geschillenbeslechtingszaak begint.

Op dit moment zijn er, voor zover bekend, geen andere WTO-leden die deze standaarden meewegen in antidumpingregelgeving.

25

Welke normen hanteert de Commissie bij het meewegen van sociale- en milieustandaarden?

A:

De Commissie hanteert de sociale- en milieustandaarden op basis van nationale wetgeving en op basis van de mate waarin het land internationale ILO- en milieuakkoorden heeft geratificeerd.

26

Hoe gaat u bijdragen aan helderheid voor de Nederlandse douanedienst inzake de maatregel voor het Continentaal Plat en Exclusieve Economische Zone (EEZ)?

A:

De douanediensten in de Europese Unie moeten een uitvoeringsbesluit uitonderhandelen over het onderdeel in het conceptakkoord dat antidumpingheffingen ook van toepassing laat zijn in de EEZ. Nederland zal de Commissie verzoeken om te bevestigen dat de maatregel pas in effect treedt wanneer een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten kan instemmen met het uitvoeringsbesluit.

27

De registratie van importen wordt gedaan door de douane. Wat betekent dat voor de capaciteit van de Nederlandse douane?

A:

Eerst bij de totstandkoming van een uitvoeringsbesluit zal het mogelijk zijn om een indicatie te geven van de gevolgen voor de capaciteit van de Nederlandse douane.

28

Welke gevolgen hebben de maatregel met betrekking op pijpen en buizen die worden gebruikt om gasplatforms en windparken te bouwen op zee, voor de windmolen ambities van de regering?

A:

Het is niet mogelijk om vooruit te lopen op eventuele toekomstige antidumpingszaken en op welke producten deze betrekking zullen hebben.

29 en 30

De antidumpingheffingen gelden ook in de EEZ. Nederland is kritisch over deze aanpassing omdat op dit moment niet helder is hoe de Nederlandse douane wordt geacht de maatregel te handhaven. Wat betekent dit voor de capaciteit van de Nederlandse douane? Heeft de Nederlandse douane voldoende middelen om te controleren op open zee?

Waaruit bestaat de onhelderheid over hoe de douane antidumpingheffingen moet handhaven in de EEZ?

A:

De Commissie heeft aangegeven dat het toezicht op deze maatregel via de administratie van bedrijven in de Europese Unie moet plaatsvinden. Maar pas bij de totstandkoming van een uitvoeringsbesluit zal duidelijk worden hoe de douanediensten de maatregelen moeten handhaven en wat het effect zal zijn van de maatregel voor de Nederlandse douane.

31, 32 en 33

In het conceptakkoord staat dat een helpdesk de transparantie voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) over het handelsdefensief instrumentarium moet vergroten. Wie gaat deze helpdesk optuigen? Hoort daar ook een website bij?

Hoe gaat de helpdesk voor het mkb worden vormgegeven?

Zullen Nederlandse bedrijven zich over het handelsdefensief instrumentarium bij de EU-helpdesk moeten vervoegen, of is er ook een Nederlands loket waar zij terecht kunnen? Zo ja, welke?

A:

De Commissie heeft een helpdesk voor het MKB opgezet om toegang tot informatie over antidumping- en antisubsidieprocedures voor de EU-industrie te vergemakkelijken: http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/#_trade-defence. Er komt geen apart Nederlands loket maar wel zal de Commissie bepaalde algemene informatie over antidumping- en antisubsidieprocedures in het Nederlands vertalen. Er is al een website beschikbaar waar ondernemers terecht kunnen met vragen over antidumpingregelgeving: http://trade.ec.europa.eu/tradehelp/antidumping.

34 en 35

Wat zijn de gevolgen van het mogelijk maken van ex-officio-onderzoeken door de Commissie?

Worden er criteria voorgesteld op basis waarvan de Commissie een ex-officio onderzoek kan starten en zo ja welke?

A:

Met de aanpassing over ex-officio onderzoek kan de Commissie nu eigenstandig een antidumpingonderzoek starten. De Commissie hoeft niet te wachten tot de EU-industrie een klacht indient.

De criteria op basis waarvan de Commissie een onderzoek kan starten zijn gelijk aan die van de EU-industrie: er moet aannemelijk worden gemaakt dat de EU-industrie schade ondervindt van oneerlijke dumping of subsidies door derde landen.

Het is mogelijk dat het aantal antidumpingonderzoeken toeneemt, omdat producenten die nu terughoudend zijn om een klacht in te dienen vanwege (verondersteld) vergeldingsgevaar de Commissie informeel kunnen verzoeken om een ex-officio onderzoek te starten.

36

Gaat het voorstel gepaard met uitbreiding van capaciteit bij de Europese Commissie gelet op de nieuwe bevoegdheid van ex-officio onderzoek? Zo ja, hoe ziet deze uitbreiding eruit, zowel personeel als materieel?

A:

Op dit moment is uitbereiding van de capaciteit bij de Commissie vanwege deze specifieke aanpassingen onder het conceptakkoord niet voorzien.


X Noot
1

Verslag Raad Buitenlandse Zaken van 11 november 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1703)

X Noot
2

Maatregelen kunnen ook worden genomen bij dreiging van aanmerkelijke schade of een aanmerkelijk verlies van ontwikkelpotentieel voor de Europese producenten. De eisen voor zaken op basis hiervan liggen echter navenant hoger en komen dan ook minder vaak voor.

Naar boven