26 Toevoeging van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs ( 35765 ).

De voorzitter:

We gaan door naar het volgende debat: de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs (35765). Dat is een hele mond vol.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

De eerste spreker is de heer Beertema van de fractie van de Partij voor de Vrijheid. Ik geef hem graag het woord.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ook mijn felicitaties aan de jarige minister. Hij is toegetreden tot de selecte groep van vijftigplussers. Daar hoor ik ook in; ik kan hem meegeven dat het best meevalt.

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wil de regering de kansengelijkheid voor aspirant-studenten vergroten. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs is gebleken dat studentenpopulaties van opleidingen met een capaciteitsfixus minder divers zijn dan die van andere opleidingen. De kwalitatieve criteria die nu gebruikt worden, een toets en een motivatiegesprek, zijn volgens de regering onvoldoende in staat gebleken om de toegankelijkheid te waarborgen. De in 2017 afgeschafte loting wordt daarom weer toegevoegd aan de mogelijkheden waarover opleidingen beschikken om de instroom van studenten te beheersen.

Voorzitter. Ik heb daar een paar opmerkingen over. De afschaffing van loting heeft indertijd niet voor niets plaatsgevonden. Een belangrijk argument was toen dat toelating op basis van loting is gebaseerd op toeval, dom toeval, en te weinig is gebaseerd op capaciteiten en motivaties van aspirant-studenten. Van loting worden leerlingen de dupe die buitengewoon getalenteerd zijn en zich tot het uiterste hebben ingespannen om in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld een plaats bij Geneeskunde. Dat zijn die wonderkinderen. Die zijn er en die willen we niet kwijt. Die moeten op de juiste plaats komen. Maar door bot en dom toeval, dat deze minister wil herintroduceren, lopen we weer het gevaar dat deze studenten de ene na de andere keer worden uitgeloot. We hadden gehoopt dat dat vreselijke woord "uitgeloot", dat zwanger is van teleurstelling, frustratie en verdriet, definitief tot het verleden zou behoren. Maar nee hoor, daar is het weer, onder regie van deze minister. Mijn eerste vraag aan de minister is dus wat er nou mis is met het argument dat capaciteit en motivatie de voorkeur verdienen boven dom toeval, buiten het argument van het vergroten van kansengelijkheid, een argument dat wat ons betreft aanvechtbaar is.

Voorzitter. De overheid toont zich met de invoering van loting toch weer eens als onbetrouwbaar, wispelturig en overgevoelig voor ideologische hypes. We zijn juist altijd voorstander geweest van de invoering van een toelatingstoets en een motivatiegesprek en de afschaffing van loting. Juist een toets en een gesprek geven opleidingen met een beperkte capaciteit inzicht in het profiel van de aspirant-student. Ze geven aspiranten, van welke kleur, afkomst et cetera ze ook zijn, bovendien meer eigen regie dan afwachten of dom toeval naar hun kant rolt. Toetsen discrimineren immers niet en toetsing draagt ook bij aan het tegengaan van uitval van studenten in een later stadium. Wat ons verbaast en verontrust, is het volgende. We hebben het hier over aspirant-studenten met een vwo-diploma. De vraag is dus of het vwo-diploma van de ene groep leerlingen met bepaalde kenmerken meer waard is dan het vwo-diploma van leerlingen met andere kenmerken. Als dat zo is, dan hebben we een probleem, want dan zou blijken dat zelfs vwo-diploma's onderhevig zijn aan wat in het Engels "the soft bigotry of low expectations" genoemd wordt. Dat is de meest ernstige vorm van racisme, namelijk het racisme van de lage verwachtingen. Er zouden dan aan vwo'ers die in de groep "divers" zouden thuishoren minder hoge eisen zijn gesteld. Is het volgens de minister dus zo dat aspiranten die in die groep zitten een vwo-diploma hebben dat minder waard is? Ik denk het niet. Ik denk dat die leerlingen over precies dezelfde kennis en capaciteiten beschikken als alle andere. Waarom zouden we die aspirant-studenten dan op een andere manier selecteren? Wat hebben die aspiranten dan gemist in hun vwo-opleiding? Ze beschikken wel over de competenties en vaardigheden om dat vwo-diploma te halen, maar dan ineens gaat er kennelijk iets mis. Zes jaar vwo is hartstikke goed. Dat is fantastisch gedaan en dan ineens zou er van alles gebeuren. Wat is dat dan? Dat wil ik graag aan de minister voorleggen.

De voorzitter:

De heer Kwint kijkt heel ernstig.

De heer Beertema (PVV):

O, sorry.

De heer Kwint (SP):

Dat is mijn natuurlijke grondhouding, voorzitter. Ik ben het voor een groot deel eens met wat de heer Beertema zegt, namelijk dat een diploma voor iedereen evenveel waard is. Maar, juist wanneer je dat voorstaat en wanneer je wilt dat dat vwo-diploma voor iedereen evenveel waard is en dus ook iedereen evenveel kansen biedt om toegang te krijgen tot een hogeronderwijsinstelling is loting toch eigenlijk een hele eerlijke oplossing?

De heer Beertema (PVV):

Ik vind van niet. Ik vind dat de studenten, de leerlingen, de jongeren die gelegenheid krijgen om zich voor te bereiden op een toets, op een gesprek, op een motivatie, veel meer regie hebben op de rest van hun carrière, op hun universitaire carrière dan die jongeren die thuis moeten gaan zitten afwachten of ze ingeloot of uitgeloot zijn. Ik vind daar helemaal geen rechtvaardigheid in zitten. Het geeft niet alleen die studenten meer regie; het geeft ook de instituten meer regie. Ik begrijp niet wat daar mis mee is.

De heer Kwint (SP):

Dat het de instituten meer regie geeft, ben ik wel met de heer Beertema eens. In hoeverre je dat moet toejuichen, is een tweede. Maar dat is juist zo vanuit de logica die de heer Beertema hier zelf gebruikt, namelijk dat dat vwo-diploma voor iedereen van dezelfde waarde is en voor de hele groep hetzelfde representeert, namelijk dat je voldaan hebt aan de eisen die wij stellen aan het halen van een vwo-diploma.

De heer Beertema (PVV):

Zeker.

De heer Kwint (SP):

Dan zou het toch logisch zijn dat de vervolgwaarde daarvan, bijvoorbeeld de kans dat jij wordt toegelaten tot een bepaalde opleiding, ook als er een tekort is, voor iedereen hetzelfde is? Dan is er toch niks eerlijker dan loting?

De heer Beertema (PVV):

Ja, maar waarom moet het voor iedereen hetzelfde zijn?

De heer Kwint (SP):

Dat was een beetje een gevolg van uw eigen redenering, namelijk dat dat diploma voor iedereen evenveel waard is.

De heer Beertema (PVV):

Dat diploma is evenveel waard en de ene leerling heeft hogere cijfers gescoord en heeft een betere motivatie dan een andere leerling. Ik zie niet in waarom die leerlingen die extra hun best hebben gedaan dan niet eerder toegelaten zouden worden dan leerlingen die dat niet doen.

De heer De Hoop (PvdA):

In een ideale wereld zou natuurlijk iedereen die een vwo-diploma heeft met de juiste vereisten naar de opleiding toe moeten kunnen gaan waar die naartoe wil. Helaas hebben we natuurlijk een capaciteitsgebrek. De heer Beertema schetste ook het beeld dat hij vindt dat iedereen evenveel kans zou moeten hebben om dan zo'n selectietoets aan te gaan, waarin de besten komen bovendrijven. Maar is het niet zo dat bij de voorbereiding van zo'n selectietoets, in het beeld dat de heer Beertema schetst, leerlingen uit een hoger sociaal milieu toch makkelijker naar bijvoorbeeld die commerciële bureaus kunnen gaan voor bijles om zich goed voor te bereiden, terwijl de jongeren die misschien net even wat minder geld te besteden hebben thuis die kans iets minder hebben? Of ziet de heer Beertema dat anders?

De heer Beertema (PVV):

Dat zie ik anders. Ik denk dat dat wel een probleem kan zijn als het gaat over de eindtoets in het basisonderwijs, maar leerlingen die zes jaar vwo gedaan hebben en daar prachtig voor geslaagd zijn, hebben denk ik niet zo veel behoefte aan het bijspijkeren bij bijscholingsbureautjes om door die toets heen te komen. Die leerlingen met zes jaar vwo kunnen van alles; echt, geloof me. Die kunnen zelfs netwerken. Die kunnen zelfs als de allerbeste strategieën voor zichzelf ontwikkelen. Dus nee, daar geloof ik niet zo in. Ik geloof ook trouwens niet, zoals ik zo meteen ook nog ga zeggen, dat het een onomstreden feit is dat de fixusstudies minder divers zouden zijn. ResearchNed ontkent dat bijvoorbeeld. Die ziet die verschillen niet. Dit wetsvoorstel van de minister is omgeven met zo veel onzekerheden en aannames dat ik denk: wat zijn we nu overhoop aan het halen? Dat denk ik ook in het kader van wat ik net zei, namelijk dat we in 2017 die manier van selecteren niet voor niets veranderd hebben. Daar waren toen goede argumenten voor. Ik weet niet hoe de PvdA daar indertijd in zat. Jawel, meneer Kwint, daar waren goede argumenten voor!

De heer Kwint (SP):

Wij waren tegen.

De heer Beertema (PVV):

Ja, jullie wel, maar goed.

De heer De Hoop (PvdA):

Het is duidelijk hoe de heer Beertema hierin staat. Hij schetste bij mij ook een beetje het beeld dat hij vond dat de meest excellente leerlingen zouden lijden onder andere leerlingen. Andere partijen, CDA, VVD, hebben vandaag een amendement ingediend met dat Klaas Vissermodel. Daarmee wordt die 25% meest excellente leerlingen, of hoe je ze maar wilt noemen, al automatisch toegelaten. Ik voel daar minder voor, maar ik vraag het gewoon even om te weten waar hij in die discussie staat.

De heer Beertema (PVV):

Als het over meneer Klaas Visser gaat, moeten we straks even naar mevrouw Van der Laan van D66, want die heeft contact met hem gehad, heb ik begrepen. Tja, dat Klaas Vissermodel; ik weet met mevrouw Van der Laan niet eens of het wel aan hem toegeschreven kan worden. Maar goed, hij heeft geschiedenis gemaakt, of hij wil of niet. Het is een beetje een middenmodel natuurlijk. Het is een beetje een slap aftreksel van mijn eigen voorstel en dat is om de selectie met een toets, een gesprek en een motivatie in stand te laten. Volgens mij is dat geen hele grote beweging. Ik denk dat de universiteiten die regie zelf ook het liefste willen. Ik gun het de studenten ook om die regie te kunnen nemen. Ik zou de minister trouwens ook nog willen vragen hoe dat nou was op zijn eigen Princeton Institute, bijvoorbeeld. Was daar ook een blinde loting? Ik begrijp namelijk dat 6,4 van de 100 aanvragen gehonoreerd werden. Nou, die werden niet gehonoreerd door middel van loting, hoor. Dat weet ik wel zeker als ik zo naar de minister kijk. Hij kijkt nu heel neutraal.

De voorzitter:

Dat is zijn verjaardagsblik! U continueert.

De heer Beertema (PVV):

Daar gaan we, voorzitter!

Voorzitter. Opleidingen met een capaciteitsfixus zijn volgens de regering niet divers genoeg, maar ook deze zucht naar meer diversiteit heeft louter betrekking op onveranderlijke zaken, zoals kleur en afkomst. Juist die kwalitatieve criteria gaven aspirant-studenten, ook de zogenaamde diverse studenten — misschien juist wel de diverse studenten — meer regie en niet minder regie op hun kans om toegelaten te worden tot een opleiding met een capaciteitsfixus. Dat zei ik net al. Ze geven instellingen ook meer zeggenschap over het selectieproces en ze zorgen voor een betere match tussen student en opleiding. Wij willen in ieder geval de meest geschikte student op de juiste opleiding.

De argumentatie van de regering dat opleidingen met een capaciteitsfixus mogelijkerwijs de kansengelijkheid van studenten belemmeren, vinden wij niet opgaan. Het is wat ons betreft ook nog eens slecht onderbouwd. Ook de Raad van State stelt dat in het aangehaalde onderzoek van ResearchNed — ik heb het net al even gezegd in het interruptiedebatje — geen aanwijzingen te vinden zijn voor een verschil in toelating op basis van geslacht, leeftijd, sociaal-economische status, eerstegeneratiehogeronderwijs, hulp van ouders of school en ouders. Kortom, het maakt geen enkel verschil.

Daar komt bij dat de regering niet op voorhand kan zeggen dat de herinvoering van loting zal gaan leiden tot een vergroting van de kansengelijkheid. Dat is een belangrijk punt dat ik aan de minister wil voorleggen. Waarom voeren we het dan toch weer in? Op basis van welke informatie zal dit gaan leiden tot meer kansengelijkheid? Zonder een duidelijke onderbouwing kunnen wij onmogelijk voor dit wetsvoorstel stemmen.

Tot zover.

De voorzitter:

Heel goed. Dank u wel. Dan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

We hebben vandaag allemaal cadeautjes voor de minister.

Voorzitter. "De beste selectie is zelfselectie". Iedereen die ooit actief is geweest bij de Landelijke Studentenvakbond kent deze zin. Dat geeft meteen aan hoe oud de discussie is over het mogen selecteren voor opleidingen. Zijn het de bestuurders van onderwijsinstellingen of de studenten zelf die het beste kunnen bepalen welke opleiding bij hen past? Elke paar jaar komt deze discussie opnieuw voorbij. Dat gebeurde in 2011 nog met de Wet ruim baan voor talent, waarmee juist 100% decentrale selectie mogelijk werd.

Voorzitter. Niet alleen studenten zelf en de opleidingen hebben baat bij de juiste student op de juiste plek. Ook als samenleving profiteren we ervan als jongeren de opleiding kunnen kiezen die het beste bij hen past. Ook daarom vind ik het jammer dat we deze discussie hebben. Het liefst hebben wij dat er nergens decentrale selectie of loting nodig is en dat iedereen de opleiding kan kiezen die het beste bij hem of haar past. Tegelijkertijd begrijp ik dat als er te weinig opleidingsplekken zijn, je een keuze moet maken. Dan is het aan ons om de lastige keuze te maken hoe we dat het beste kunnen doen.

Voorzitter. Zowel in de wetenschap als in de politiek is het belangrijk om te leren van gemaakte fouten, om voorstellen goed te evalueren en om het grotere plaatje te zien, zoals het belang van diversiteit in de beroepsbevolking. Er zijn nogal wat redenen om de bestaande praktijk aan te passen, want we zien bij opleidingen die selecteren dat er vaak minder mannen, studenten met een migratieachtergrond, studenten met laagopgeleide ouders en studenten uit lagere inkomensgroepen instromen. Dat is ook niet zo gek. Als je ouders arts zijn, dan kunnen zij je veel beter helpen met je motivatiebrief voor de geneeskundeopleiding. Dat voorbeeld wordt heel vaak gebruikt en dat zal vandaag nog wel een aantal keer voorbijkomen. Als je ouders thuis minder goed Nederlands praten, dan is dat veel moeilijker. Dat voorbeeld laat zien dat als je uit een bepaald milieu komt, het niet per se je talenten zijn die ertoe leiden dat je een opleiding kunt doen. Vaak heeft het te maken met je achtergrond en met wat je meekrijgt vanuit je omgeving of vanuit je ouders.

Vanuit dat perspectief lijkt loting eerlijker. Aan de andere kant begrijp ik best de behoefte van instellingen om soms wat meer te vragen. Ik vind daarom dit wetsvoorstel, om decentrale loting toe te voegen als selectie-instrument bij opleidingen met een capaciteitsbeperking, een stap in de goede richting, maar we hebben nog wel een aantal vragen. Want door toevoeging van de decentrale loting ontstaat er een systeem met drie selectiemethodes. Mijn fractie staat achter de keuze van de minister om dat zogenaamde Klaas Vissermodel, waarbij aspirant-studenten die bij de selectie worden afgewezen ook worden uitgesloten van deelname aan de loting, niet toe te passen, maar ik heb wel nog een aantal vragen over die gewogen loting.

Allereerst hoor ik graag van de minister of hij ook heeft overwogen om terug te gaan naar een systeem van gewoon loting. Wat zijn de overwegingen om dat niet te doen? Kan het ook zo zijn dat een instelling gebruikmaakt van bijvoorbeeld een motivatiebrief, een examen en een loting, waarbij die motivatiebrief dan bijvoorbeeld vijf of tien keer zo zwaar telt, waardoor er toch een ongelijkheid ontstaat? Kan de minister dit uitleggen? Vindt de minister die verschillende manieren die nu ontstaan, wenselijk? Is het niet goed om daarvoor een paar wat betere regels op te stellen, zie ook het inspectierapport van afgelopen vrijdag.

Voorzitter. Ongelijkheid bestaat natuurlijk niet alleen omdat sommige ouders wel precies weten welke woorden je in een motivatiebrief moet zetten en andere niet, maar ook omdat je als je even op internet zoekt, gewoon een training kan kopen. Je kunt online gewoon aanvinken dat je bij een bepaalde instelling een bepaalde opleiding wilt doen. Daarvoor moet je een paar honderd euro betalen, en dan kun je in een, twee of vier dagdelen een studie of een training doen. Sommige bedrijven adverteren er ook mee dat je een slagingskans van 92% hebt. Ik vind dit hartstikke onwenselijk. Wat kan de minister doen om dit te stoppen? Want het kan niet zo zijn dat als je een paar honderd euro meer kan betalen, je dan meer kans hebt om een bepaalde opleiding te doen. Dat is óók kansenongelijkheid.

Voorzitter. Afgelopen vrijdag kwam de Inspectie van het Onderwijs met een rapport over het gebruik van selectiecriteria en selectie-instrumenten. We hebben daar, net als een aantal collega's, ook in de schriftelijke ronde naar gevraagd. Ik begrijp niet zo goed waarom de minister niet eerst dit rapport heeft afgewacht en daarna pas zijn voorstel heeft afgemaakt en naar de Kamer heeft gestuurd. Want in alle eerlijkheid: in dit rapport lees ik voldoende aanleiding voor een nieuwe wetswijziging. Dat roept bij mijn fractie ook wat vragen op. De inspectie heeft bijvoorbeeld kritiek op de gebrekkige reflectie op en evaluatie van het gebruik van selectie-instrumenten in relatie tot die kansengelijkheid. Er is bijvoorbeeld weinig communicatie tussen instellingen, er is tegenstrijdige en onvoldoende onderbouwing en er zijn onnodige extra drempels. Dat zegt de inspectie allemaal. De inspectie is ook wel kritisch op de rol van de minister en zij adviseert de minister dus om zich actiever te bemoeien met deze discussie. Voor de zomer krijgen we nog een reactie van de minister, maar dit wetsvoorstel raakt natuurlijk wel heel erg aan de bevindingen van de inspectie. Ik ben dus blij dat we het in ieder geval vrijdag kregen toegestuurd, maar ik wil de minister wel vragen hoe hij naar een aantal voorstellen kijkt.

Wat vindt hij bijvoorbeeld van een externe toets op de selectieprocedure? Of om het aantal selectie-instrumenten te maximeren? Welke aanvullende eisen moeten worden toegevoegd aan een reflectie op de selectieprocedure door instellingen zelf? Opleidingen selecteren vaak met het oog op studiesucces, aldus de inspectie. De inspectie stelt dat er vaak wordt gekeken naar resultaten in het verleden en dan wordt er toch wel met een vrij eenzijdig belang, dat van de opleiding — wat ik trouwens helemaal niet gek vind van opleidingen — geselecteerd op welke studenten bijvoorbeeld het meest studiesucces hebben. Met de huidige bekostigingssystematiek vind ik het ook wel begrijpelijk dat instellingen dat doen, want je wil gewoon zo min mogelijk risico lopen. Maar tegelijkertijd willen we natuurlijk niet dat dat effect heeft op de kwaliteit van de latere beroepsgroep als geheel. Ik wil de minister vragen of hij de wijze van bekostiging en het effect daarvan op de selectie door instellingen ook kan meenemen in zijn reactie die nog gaat volgen.

Voorzitter. Dan de groepen die wat extra aandacht nodig hebben: studenten uit Caribisch Nederland. Als zij een opleiding willen volgen in Nederland, dan lopen ze vaak tegen problemen aan. Dat vindt vaak al plaats in de voorbereiding. Dat concludeerde de Nationale ombudsman ook al in 2020. Tegen deze achtergrond vind ik de beantwoording door de minister van vragen over deze studenten ook wel wat mager. De minister stelt namelijk dat "instellingen rekening moeten houden met aspirant-studenten uit het Caribische deel van het Koninkrijk bij opleidingen met een capaciteitsbeperking". Maar wat betekent dat "rekening houden met" dan precies? En wat betekent dat heel specifiek voor deze groep studenten? Hoe laten instellingen ook zien dat ze rekening houden met deze studenten? Staat de minister ervoor open om bijvoorbeeld wel een beperkt aantal gegarandeerde plaatsen voor deze groep studenten bij opleidingen met een capaciteitsbeperking in te voeren, nu ook de loting weer wordt ingevoerd? Zo niet, wat is daar dan tegen?

Voorzitter. Over de effecten van selectie voor studenten met een beperking staat in de memorie van toelichting helemaal niets. Ik wil de minister vragen of hij deze groep studenten expliciet meeneemt in zijn plannen en zijn gesprekken met de instellingen, en of hij in zijn antwoorden kan toelichten wat de effecten van dit wetsvoorstel zijn op deze groep studenten met een beperking. Want ook zij hebben bij verschillende selectiemomenten vaak gewoon een achterstand, terwijl dat niet hoeft te betekenen dat ze per se minder geschikt zijn.

Voorzitter. De minister is op dit moment ook bezig met het voorbereiden van een wetsvoorstel voor nieuwe kwaliteitskeuringen. Hij wil toe naar instellingsaccreditatie — ik ben daar overigens niet voor — maar dat zou betekenen dat alle opleidingsspecifieke panels verdwijnen. Wat betekent dit voor de rol van visitatiepanels als het gaat om goede selectiemethodes? Ook de inspectie wijst er natuurlijk op dat het goed is om hier expliciet aandacht voor te hebben.

Voorzitter. Ik heb best wel wat vragen aan de minister gesteld. Ik heb nog een laatste vraag over de selecterende masteropleidingen, want net zoals de inspectie ziet mijn fractie geen meerwaarde in selectie voor opleidingen zonder capaciteitsbeperking. We zien dat nu dus wel bij die selecterende masteropleidingen. Ik wil de minister vragen hoe hij aankijkt tegen de kritiek die de inspectie heeft. Ik wil hem vragen hoeveel opleidingen dit doen en met welke redenen. Vindt hij ook dat opleidingen geen selectie-instrumenten zouden mogen gebruiken voor dit soort redenen? Hoe beoordeelt hij dit?

Voorzitter. Ik heb een amendement ingediend, want we hebben best wel wat kritiek. Dat amendement is laat gekomen, pas vlak voor dit debat. Dat doe ik liever niet, want ik wil mijn collega's natuurlijk liever eerder op de hoogte stellen, maar in dit geval wisten we pas laat vorige week echt specifiek dat dit debat op de planning stond en las ik ook pas vrijdag het rapport van de inspectie, omdat het niet eerder werd gestuurd. Maar we hebben dus een amendement gemaakt. Dat amendement vraagt om het adviesrecht dat de centrale studentenraad nu heeft, om te zetten naar een instemmingsrecht. Ik kan dat ook onderbouwen, want medezeggenschapraden en de studentengeleding van de centrale raad hebben nu instemmingsrecht op bijvoorbeeld het studentenstatuut, de hoofdlijnen van de begroting en heel veel relevante zaken die studenten aangaan. We weten ook dat het de besluitvorming vaak ten goede komt als je de inspraak van betrokkenen beter regelt, en dat het goede gesprek met het college van bestuur echt al heel erg vaak gewoon in die medezeggenschapraden wordt gevoerd. Daarom heb ik hier een amendement op ingediend. Ik zeg in alle eerlijkheid ook tegen de collega's dat ik de inspraak liever op een ander niveau had geregeld. Omdat het hier natuurlijk gaat om specifieke selectiemomenten voor bepaalde opleidingen, had ik liever gehad dat bijvoorbeeld een opleidingscommissie of een faculteitsraad hier specifiek recht op zou hebben. Het lastige is alleen dat de wet dat niet toestaat, omdat het college van bestuur volgens de Wet op het hoger onderwijs uiteindelijk de besluiten neemt over die selectie. Daar hoort dan weer bij dat niet een faculteitsraad of een opleidingscommissie, maar een centrale raad daarover rechten moet hebben. Vandaar dat we het op deze manier hebben opgeschreven in dit amendement.

Voorzitter, ik zie u al kijken. Ik heb nog een paar seconden. Die wil ik graag gebruiken voor nog twee vragen aan de minister. Ik wil hem vragen of hij het met mij eens is dat opleidingscommissies hier eigenlijk beter over kunnen besluiten omdat zij de studentenpopulatie het beste kennen, en of hij het met mij eens is dat instemmingsrecht voor de centrale raad hier beter past dan adviesrecht.

De voorzitter:

Dank u wel. Uw amendement heeft stuk nr. 9 gekregen. Dit zeg ik even voor de administratie. Dan gaan we luisteren naar de heer De Hoop van de Partij van de Arbeid.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank, voorzitter. Goed onderwijs stelt je in staat je talent te ontwikkelen en te ontdekken wie je bent, wat je kan en hoe je van je dromen werkelijkheid kunt maken. Daarom vindt de Partij van de Arbeid investeringen in goed onderwijs en gelijke kansen essentieel. Wat daarbij ook van groot belang is, is dat goed onderwijs voor iedereen beschikbaar hoort te zijn. In een ideale wereld zou er geen selectie nodig zijn voor toelating tot studies in het hoger onderwijs en zou iedereen met het vereiste diploma de studie van zijn of haar eerste voorkeur kunnen doen, mits de opleiding voldoende niveau heeft en deze voldoende voorziet in de behoefte van de samenleving natuurlijk. De realiteit is echter dat er veel opleidingen bestaan waarbij de onderwijscapaciteit onvoldoende is om alle belangstellenden een plaats te bieden. Dat maakt dat selectie onontkoombaar is. Dat wetende moeten we er wat de Partij van de Arbeid betreft alles aan doen om ervoor te zorgen dat de selectie zo eerlijk mogelijk plaatsvindt. In 2013 werd de Wet Kwaliteit in verscheidenheid, de afschaffing van de loting, geregeld. Het nadrukkelijke doel hiervan was om te zorgen voor een betere inhoudelijke match tussen student en opleiding. Het was mooi geweest als dit ook zou worden waargemaakt, maar in de huidige situatie blijken de selectie-instrumenten die instellingen nu in plaats van de loting hanteren, nauwelijks wetenschappelijk onderbouwd en blijken zij ook geen bewezen meerwaarde te hebben. Aankomende studenten die nu willen studeren, moeten nu bij honderden verschillende opleidingen op hogescholen en universiteiten dus vaak cijferlijsten insturen, een toets maken of bijvoorbeeld hun motivatie toelichten in een brief, zonder dat we daar een wetenschappelijk onderbouwde meerwaarde van hebben.

Nog veel belangrijker zijn de effecten van de selectie op gelijke kansen voor alle studenten. Commerciële bijlesbureaus, dure tentamentrainingen en dergelijke ter voorbereiding op de decentrale selectie hebben de toelating alleen maar onrechtvaardiger gemaakt. De Partij van de Arbeid vindt het dan ook goed dat het onderhavige wetsvoorstel loting weer toevoegt als selectiemodel voor bacheloropleidingen met een capaciteitsfixus of een arbeidsmarktfixus en voor associate-degreeopleidingen. Maar ik heb nog wel een aantal belangrijke vragen aan de minister. Zou het bij nader inzien op basis van de gebleken kwalijke gevolgen van decentrale selectie voor kansengelijkheid niet beter zijn om bij alle bacheloropleidingen met een capaciteitsfixus of een arbeidsfixus te werken met een gewogen of ongewogen loting en om de decentrale selectie helemaal af te schaffen? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de handhaving door de minister van de mogelijkheid van decentrale selectie in de huidige vorm?

Voorzitter. Ook bleek dat selectie bij bijvoorbeeld zorgopleidingen ten koste ging van diversiteit. Men vergeleek de diversiteit van de studentenpopulatie op het moment dat er grotendeels door loting werd geselecteerd met de diversiteit in het huidige systeem, waarbij volledig wordt geselecteerd. Vrouwen en kinderen van rijke ouders maakten al meer kans, en dat bleef zo. Maar het volgende was opmerkelijk. Naarmate selectie een grotere rol ging spelen, namen de kansen af voor studenten met een Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Dit verschil bleek niet te verklaren door het inkomen of het opleidingsniveau. Ook dat zou natuurlijk niet wenselijk zijn, maar dat de diversiteit zonder verklaarbare reden zo aangetast wordt, vergroot de ongelijkheid en de segregatie. Dat baart mij echt zorgen. Is de minister het met de Partij van de Arbeid eens dat je afkomst nooit invloed mag hebben op de selectie van studenten? Hoe kijkt hij naar de specifieke casus met betrekking tot de zorgopleiding? En is dit misschien bij meerdere studies het geval? Hoe gaat de minister waarborgen dat dit te allen tijde voorkomen wordt? Is hij bereid om het aspect van diversiteit mee te nemen in de evaluatie van de wet, mocht die worden aangenomen?

Voorzitter. Dan het amendement van VVD en CDA. Het Klaas Vissermodel, mits ingevoerd, zal de 25% best presterende studenten bij een selectie- of toelatingstest sowieso doorlaten. De 50% middenmoot wordt geloot en de 25% slechtst presterende studenten wordt uitgeselecteerd. Ik vind dat onwenselijk, omdat studenten uit minder welvarende milieus bijvoorbeeld sneller worden uitgeselecteerd omdat ze niet kunnen betalen voor bijles ter voorbereiding op de selectie- of toelatingstest. Ik vind het vooral onwenselijk omdat ik denk dat dit amendement het doel ondermijnt van de wet, waar ik heel erg blij van word. Dat doel is namelijk: ervoor zorgen dat iedereen, ongeacht sociaal-economische achtergrond, dezelfde kans heeft op een studie. Ik vind het echt zonde om dat met dit amendement te ondermijnen. Ik zou alle partijen dus willen oproepen om daar nog eens heel kritisch naar te kijken. Is er een mogelijkheid dat het Klaas Vissermodel de kans op studiesucces vergroot? Ja, misschien wel. Misschien is die kans aanwezig. Misschien is de kans aanwezig dat de matching iets beter zal lukken. En ja, dat zou voor instellingen dan misschien een aanzienlijk financieel voordeel kunnen bieden, maar ten koste waarvan? Ten koste van iets fundamenteels, vind ik. Het gaat ten koste van de gelijke kans op toegang tot een studie voor iedere student die hier het vereiste diploma voor heeft. Dat vindt de Partij van de Arbeid fundamenteel. Het is oneerlijk om dan het Klaas Vissermodel in te voeren. Dat moeten we niet willen. Loting is wat ons betreft het eerlijkste model.

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Kwint van de fractie van de Socialistische Partij.

De heer Kwint (SP):

Dank, voorzitter. Achter deze betrekkelijk eenvoudige wetswijziging gaat een vrij existentiële filosofische vraag schuil, die ik niet helemaal zal uitdiepen tijdens mijn betoog …

De voorzitter:

Nou, neem uw tijd, hoor. Neem uw tijd.

De heer Kwint (SP):

Ja, precies. De komende anderhalf uur zal ik stilstaan bij de negen meest complexe onderdelen van deze afweging.

Maar de vraag is natuurlijk de vraag naar eerlijkheid, en naar wat het goede is om te doen wanneer er meer mensen dan mogelijk is aanspraak proberen te maken op iets. In dit geval is dat de toegang tot een opleiding, een opleidingsplek. Zijn het cijfers of een motivatiebrief die een student het meeste recht geven op een plek, of heeft iedereen die aan de minimale criteria heeft voldaan eigenlijk evenveel recht op een plek en is loting dus een eerlijkere manier om die plekken te verdelen?

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat cijfers op de middelbare school in het verleden een vrij matige voorspeller zijn geweest van academisch succes later in het leven. Ik probeer in dit huis het aantal keren dat ik mijzelf als maatstaf gebruik tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken. Ik ben ook een slecht voorbeeld, want ik had vrij middelmatige cijfers op de middelbare school en dat zette ik vrij stabiel voort tijdens mijn imposante academische carrière. Maar voor heel veel mensen is die ontwikkeling wat hobbeliger, zeg maar. Dan komt iemand na een paar jaar middelbare school, waarop hij niet altijd even gemotiveerd was, ineens op bijvoorbeeld hbo of op de universiteit terecht. Wanneer iemand zijn favoriete opleiding heeft gevonden, komt hij erachter dat hij het eigenlijk wel heel erg leuk vindt, en ook beter in staat is om een opleiding tot een goed eind te brengen dan zijn cijferlijst of een introductiegesprek na de middelbare school had kunnen doen vermoeden. Het idee van het systeem zoals dat is ingevoerd, met de juiste student op de juiste plek, blijkt in de praktijk gewoon niet goed te werken. Het was de belofte toen de centrale loting werd afgeschaft, maar het bleek allemaal een stuk minder makkelijk te voorspellen dan de voorstanders toen dachten.

En dat is niet gek, want behalve wat ik zonet al noemde, zijn er heel veel andere zaken die uiteindelijk bepalen hoe groot jouw succes gaat zijn op bijvoorbeeld een hbo-opleiding of een universitaire opleiding. Ook de mate waarin jouw hoge cijfers terug te herleiden zijn tot alleen je intelligentie, is niet zeker. Als je naar de middelbare school gaat, zijn er wel wat meer dingen die van invloed zijn op je cijferlijst. Denk aan je thuissituatie, je ouders, hun portemonnee, of je al dan niet betaalde bijles krijgt, of je een goede docent tegenkomt, of je een goede mentor hebt, je motivatie en nog veel meer. Dus het idee dat je meer recht hebt op een plek wanneer je een hoger cijfer hebt gehaald of een leuke brief hebt geschreven, is wat mijn partij betreft een misvatting, een meritocratische misvatting, die gelukkig langzaam op zijn retour lijkt. Met deze wet wordt loten namelijk weer meer dan in het verleden een mogelijkheid, en dat is eerlijker dan het was, of dan het nu nog is. Is de minister dat met ons eens? Ik denk van wel, maar dat roept dan wel de vraag op die eerder ook al is gesteld door onder anderen de heer De Hoop. Als de minister het met ons eens is dat het weer toestaan van loten kan leiden tot een eerlijkere situatie, waarom voer je dan niet in bredere zin loting weer in als selectiemechanisme voor de toegang tot hoger onderwijs? Is de minister bereid om nauwlettend te gaan volgen wat diverse instellingen en opleidingen gaan doen? Welke verschillen gaan we zien bij de opleidingen en wie komen er uiteindelijk terecht bij een opleiding, tussen opleidingen die kiezen voor loting of voor een vorm van selectie aan de poort?

Ik voel dezelfde verbazing als mevrouw Westerveld. Waarom spreken wij op de dinsdag ná het inspectierapport over een wet die al ver voor het inspectierapport was geschreven? En dat terwijl het inspectierapport precies raakt aan de kern van dit wetsvoorstel. Hoe wil de minister dan de bevindingen van de inspectie meenemen? Of krijgen we straks, rond de zomer bijvoorbeeld, als we ook een reactie op de brief krijgen, misschien wel te lezen dat er nog een wetswijziging aankomt? Gaan we dan in het najaar deze wet nog een keer bespreken?

Uiteindelijk wil je natuurlijk helemaal niet dat selectie nodig is, zeker niet bij bepaalde tekortsectoren. Ik noem maar even de zorg, het onderwijs en de kinderopvang. Hoe zet deze minister zich in voor het primair vergroten van de capaciteit om ervoor te zorgen dat wij zo weinig mogelijk hoeven te selecteren, juist omdat we mensen zo ontzettend hard nodig hebben?

In de Wet hoger onderwijs en wetenschap is bepaald — mevrouw Westerveld had het er ook over — dat studentengeledingen binnen de medezeggenschapsorganen adviesrecht hebben met betrekking tot de selectiecriteria. Ik sluit mij van harte aan bij de vragen die zij daarover gesteld heeft. Ik geloof dat dit ook aansluit bij het amendement. Ik weet niet of dat administratief al verwerkt is; anders ziet u dat straks wel. Waarom zouden we dit adviesrecht niet uitbreiden naar een instemmingsrecht?

Ten slotte. Ik heb met de collega van deze minister vaak discussie gehad over de toename van betaald schaduwonderwijs. Ook op mbo's, hogescholen en universiteiten is dit een toenemend probleem. Betaalde cursussen vergroten je kans op een plek bij geneeskunde bijvoorbeeld, zo constateerde ResearchNed. Deelt de minister met de SP dat dit nu juist de manier is waarop ongelijke kansen ontstaan? In het funderend onderwijs gaan we heel, heel langzaam, maar wel heel zeker, werken met een reclameverbod en gaan we scholen faciliteren om zelf gratis bijles aan te bieden voor leerlingen die dat nodig hebben. Ze mogen bijvoorbeeld ook geen ruimte meer beschikbaar stellen aan commerciële bureaus die geld verdienen met het geven van bijles. Zouden we dat hier niet ook moeten doen?

De voorzitter:

Heel goed. Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Van der Laan van D66.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel, voorzitter. Goed dat wij hier vandaag samen zijn om het wetsvoorstel van minister Dijkgraaf te bespreken. We hebben het over het toevoegen van loting als instrument mogelijk maken. Dat is een voorstel van mijn voorganger Jan Paternotte en Harry van der Molen van het CDA.

Voorzitter. Wij vinden echt dat dit een goede koers is. De afgelopen tijd heb ik heel veel studenten gesproken met verschillende uitgangspunten: eerstegeneratiestudenten, studenten met een functiebeperking, studenten die nog thuis wonen, studenten die op kamers wonen, studenten die nominaal studeren met een 8 en studenten die snoeihard moeten werken voor een 6 en soms vakken niet halen. Kortom, wat ik wil zeggen is dat studenten ontzettend verschillend zijn en dat het stelsel daarop ingesteld moet zijn. Het stelsel moet kunnen meebewegen. Dat is nu onvoldoende het geval, vind ik. Dit gaat wat ver voor vandaag, want vandaag gaat het over loting en selectie.

Voorzitter. Dit onderwerp is belangrijk, want die verschillende uitgangsposities zijn er ook voordat studenten gaan studeren. Er zijn scholieren van wie de ouders geen bijlessen kunnen betalen en scholieren van wie de ouders dat wel kunnen. Er zijn scholieren die alles zelf moeten uitzoeken als ze gaan studeren, de zogenaamde eerstegeneratiestudenten. We hebben laatbloeiers. We hebben scholieren die ook heel veel na schooltijd moeten werken om überhaupt rond te kunnen komen. We hebben scholieren die hun ouders moeten helpen met het invullen van belastingen omdat die bijvoorbeeld het Nederlands nog niet goed genoeg beheersen. Of neem scholieren met een lastige thuissituatie, mantelzorgers of topsporters, herkenbaar voor mij.

Mijn punt is dat er heel veel verschillende uitgangspunten zijn om te komen tot een diploma. Wij staan voor gelijke en eerlijke kansen, maar dus ook voor die gelijke kansen op ontwikkeling. Daar draait het voor mij om. Dat uitgangspunt staat volgens mij onder druk. De onderwijsinspectie constateert dat opleidingen met een capaciteitsfixus een minder diverse studentenpopulatie hebben. Recent constateerde de onderwijsinspectie ook dat selectiemethoden kunnen leiden tot zelfselectie: sommige studenten proberen het niet eens, omdat ze denken "dit is niet voor mij" of "ik red het niet, ik kan het niet".

Voorzitter. Ook al richt dit voorstel zich op gelijke kansen, het voorstel raakt ook aan welzijn. In de periode 2017-2021 is het percentage leerlingen dat druk door schoolwerk ervaart toegenomen. In de afgelopen twintig jaar is dit percentage zelfs verdriedubbeld tot 45% in 2021. Dit voorstel doet daar iets aan. Dat vind ik heel belangrijk, ook in het belang van het welzijn.

Dat brengt me tot de volgende vragen. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat opleidingen er weer voor kunnen kiezen om loting te gebruiken als instrument, maar dat niet alleen. Het wetvoorstel geeft ook de kans om loting te combineren met selectie door studenten in te selecteren en de rest van de plaatsen te verloten. Prima, goede tussenweg. Neem bijvoorbeeld een 8+-regeling: de echte outperformers krijgen een plekje. Het is ook bewezen in allerlei onderzoeken dat de cumlaudestudenten heel goede kanshebbers zijn. Dus daar heb ik geen vragen over.

Maar er wordt ook gesproken over het Klaas Vissermodel, bijvoorbeeld om sommige studenten de toegang tot loting te ontzeggen. Dat is voor mij een fundamenteel punt. Als je het hebt over onze kernwaarden, mijn kernwaarden, dan zijn ontplooiing en ontwikkeling ontzettend belangrijk. Als je een Klaas Vissermodel toepast ga je een bepaalde groep studenten iets ontzeggen, terwijl je helemaal niet weet of ze zich nog verder kunnen ontwikkelen. Dat is niet alleen wat ik zeg; dat is ook wat onderzoekers zeggen. Dat is wat meneer Visser zegt. Ik heb meneer Visser gesproken. Hij is toch een fenomeen geworden de afgelopen jaren. Hij heeft z'n publicatie rondom de afschaffing van loting in 2017 geschreven. Ik heb hem gevraagd om een reflectie en zei: u heeft ons aangezet tot een debat, een discussie. Ik vroeg wat hij er nu van vindt dat zijn model — "ik heb geen model!" — of zijn publicatie ertoe heeft geleid dat er een voorstel ligt om in ieder geval in te selecteren, een middengroep te loten, maar met name een groep uit te selecteren. Daarvan zegt hij: we kunnen het niet met zekerheid zeggen; het is heel moeilijk om instrumenten te formuleren om niveau aan de onderkant te definiëren. Nou, daar zeggen we nogal wat. Dat vind ik een heel belangrijk punt.

Tevens zegt hij: we kunnen niet uitsluiten dat het Klaas Vissermodel kansengelijkheid verkleint. Dat is volgens mij wat er klip-en-klaar in het regeerakkoord staat: dat er bewezen methodes ingezet worden om in ieder geval de kansengelijkheid te vergroten. Dat is het Klaas Vissermodel. Ik sta pal voor al die leerlingen die met een diploma van de middelbare school af gaan. Ik ga ze niet opgeven op basis van een 6 of een 6,5. Daar kan nog een fantastische ontwikkeling plaatsvinden. Bij een numerus fixus geeft loting je toegang tot een gelijke kans. Dat is dus mijn uitgangspunt. Ik ben dus benieuwd naar een reflectie van de minister op het Klaas Vissermodel; zo moet ik het toch noemen, want het is nu natuurlijk een model geworden.

Voorzitter. Afgelopen vrijdag kwam het rapport van de inspectie. De inspectie zegt: selectie in hoger onderwijs wordt onvoldoende en onvolledig onderbouwd. Wat ons betreft is dat een bevestiging van wat wij al vonden. De inspectie zegt ook dat de huidige manier van selecteren risicovol is voor laatbloeiers, dat kansengelijkheid soms een beperkte rol speelt in de huidige selectie en dat de selectie vooral is gericht op diplomarendement. Daarnaast vinden we dat opleidingen verplicht moeten zijn om hun selectiemethoden te onderbouwen, dat dat openbaar moet zijn en dat iedereen het moet kunnen zien, zo transparant mogelijk. Ik hoor graag hoe de minister hier tegenover staat. We vinden transparantie en duidelijkheid namelijk heel belangrijke punten. We overwegen een motie op dit punt.

De heer Kwint (SP):

Ik heb een vraag over iets wat eerder werd gezegd. Ik kan een heel eind meegaan in de bezwaren die D66 oppert, maar in een bijzin, of in ieder geval gedurende het betoog, hoorde ik: we vinden het ergens nog wel prima dat je de kleine groep studenten die de hoogste cijfers haalt, uitsluit van loting. Daarmee kies je toch automatisch voor een kleinere kans voor de groep die overblijft? Dat is toch de essentie van loting? Waar ligt voor D66 de grens tussen "voor deze groep vinden wij het te rechtvaardigen dat ze in positieve zin buiten de selectie vallen" en "wij vinden het niet acceptabel om de kansen van de groep aan de onderkant te verkleinen"? Het kan toch niet allebei?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Een hele scherpe vraag. In principe zijn wij gewoon voor loting. Punt. Maar dat ligt op dit moment niet voor. Loting wordt als instrument toegevoegd aan de Wet hoger onderwijs. Dat vind ik sowieso al een goede kans. Ik heb bedoeld te zeggen dat er een middenweg is. Van het inselecteren van bepaalde groepen leerlingen, met cum laude, een 8+, zeggen onderzoekers: "Dat is al zo gedefinieerd. Die briljante koppen zou je, mits ze het willen, toe moeten laten." Dan blijven er nog beperkt plaatsen over. We vinden dat daarvoor een loting moet plaatsvinden. Dat is de middenweg die we zoeken.

De inspectie doet in haar onderzoek allerlei goede voorstellen. De minister zegt in zijn brief dat hij zich wil beraden op de resultaten. Daar willen we even op vooruitlopen. De externe toets vinden we een goed idee, zo goed dat we daar tempo mee willen maken. We zouden graag van de minister willen weten of daar wat snelheid mee gemaakt kan worden.

Voorzitter. Het welzijn van scholieren staat nou eenmaal onder druk. De algemene mentale gesteldheid van veel jongeren zet ons volgens mij allemaal wel aan het denken. Wat kunnen we doen, ieder op de eigen portefeuille, om dat een beetje beter te maken? Een belangrijk punt van dit wetsvoorstel is dat het leven van scholieren niet moet draaien om het halen van vinkjes of het opbouwen van een cv. Je hebt ook gewoon nog een leven naast de middelbare school. Daarom hebben wij in de motie-Van Meenen/Van der Molen een voorstel gedaan om het aantal selectiecriteria te maximeren. De inspectie heeft daarop gereflecteerd. Ik vond dat een goede reactie. Ik zou graag willen horen van de minister hoe hij kijkt naar de optie om selectiecriteria te maximeren en wat voor mogelijkheden hij ziet om hierover in gesprek te gaan met de instellingen. Ik zou ook graag een reflectie krijgen op wat de inspectie daarover heeft gezegd.

Tot slot. Toen voor het collegejaar 2017/2018 de centrale loting is afgeschaft, zijn ook de ministersplaatsen verloren gegaan. Die boden studenten van de eilanden een buitenkans om een studie geneeskunde te doen. Er is een tekort aan medisch personeel op de zes Caribische eilanden van het Koninkrijk. Nu komen er nieuwe voorstellen, bijvoorbeeld voor bonded medical places. De overheid spreekt dan met een student af dat die gaat werken waar hij of zij vandaan komt. Vorige week was de minister op Curaçao en de Benedenwindse Eilanden. Heeft de minister hier bijvoorbeeld over gesproken met zijn collega's? Hoe kijken zij naar dit idee? Hoe denkt de minister zelf over de gereserveerde plekken?

Dat was het. Dank.

De voorzitter:

Heel goed. Dan de heer El Yassini van de VVD.

De heer El Yassini (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik neem dit debat waar voor mijn collega Van der Woude, die heel druk bezig is met een parlementaire enquête.

Voorzitter. Voor de VVD gaat kansengelijkheid in het onderwijs over iedereen de mogelijkheid en middelen bieden om het beste uit jezelf te halen. Het onderwijs heeft dus als taak om elke leerling en student de best mogelijke basis mee te geven, zodat iedereen, ongeacht achtergrond, de kans heeft om op de meest passende plek terecht te komen.

Met het voorliggende wetsvoorstel komt de mogelijkheid van loting voor de toelating tot een opleiding terug. De VVD is daar geen voorstander van. Loting heeft tot gevolg dat iedereen een bepaald percentage kans op toelating heeft, in plaats van dat de beste student wordt toegelaten tot een opleiding. Kansengelijkheid is niet gelijk aan geluk of een toevalstreffer. Het is ook niet te verteren dat iemand die nauwelijks gemotiveerd is voor zijn studie voorrang kan krijgen op een jongere die na hard werken, talent inzetten en opofferingen doen, zijn jarenlange droom uiteen ziet spatten. Loting is in mijn ogen niet bevorderlijk voor kansengelijkheid, omdat hierdoor het investeren van tijd en energie in studiekeuze en vaardigheden niet loont. Loting is in onze ogen onrechtvaardig.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik dacht: zal ik nou al na de eerste zin over kansengelijkheid interrumperen, omdat ik die niet vind rijmen met het amendement? Ik dacht: ik wacht toch nog even. Maar ik wil toch wel direct aanslaan op het punt dat de heer El Yassini naar voren brengt. Hij geeft namelijk aan dat hij denkt dat loting juist kansengelijkheid ondermijnt. Het gaat er volgens mij niet om wat de heer El Yassini denkt of wat ik denk. Het gaat er ook om wat bijvoorbeeld de onderwijsinspectie denkt. Het gaat om wat we wetenschappelijk bewezen en om evidencebased doen. Daar baseren we heel veel onderwijsbeleid op, bijvoorbeeld ook om laaggeletterdheid aan te pakken. Ik zou dus toch graag horen hoe de heer El Yassini kijkt naar het rapport dat we afgelopen vrijdag van de onderwijsinspectie hebben gekregen, waarin zij aangeeft dat heel veel universiteiten en hogescholen hun selectieprocedures niet goed genoeg onderbouwen en te weinig doen om ervoor te zorgen dat de selectie niet ten koste gaat van gelijke kansen.

De heer El Yassini (VVD):

Ik ben even op zoek waar specifiek in het rapport staat dat er geen wetenschappelijke onderbouwing is. Ik weet namelijk dat op pagina 5 staat — ik denk, uit mijn hoofd, dat het staat in alinea 4 boven punt 3 — dat de onderwijsinspectie daarnaar heeft gekeken en dat blijkt dat instellingen gebruikmaken van wetenschappelijk onderzoek of eigen inzicht. Ik ben dus eigenlijk op zoek naar de letterlijke quote van wat de heer De Hoop aangeeft, namelijk dat selectiecriteria en -instrumenten geen wetenschappelijke basis kennen. Ik ben dus even zoekende. Misschien kan de heer De Hoop eventjes op pagina 5 kijken? Het gaat over vijf voor twaalf of over twee voor twaalf. Wat was het ook alweer?

Voorzitter, als u het mij toestaat, pak ik ook mijn iPad even. Dan heb ik het onderzoek er meteen even bij.

De voorzitter:

Ja, welja. Het loopt nu toch uit de hand, dus kom maar door. We kunnen even een liedje zingen of een mop vertellen. Het kan allemaal; een apenspel wellicht nog.

De heer El Yassini (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb mijn iPad gepakt. Het is natuurlijk altijd goed om eventjes op basis van feiten met elkaar de juiste discussie aan te gaan. Daarom vind ik het ook wel belangrijk om even te kijken waar precies staat dat dit niet op wetenschappelijke basis is. Ik heb het hier staan. Het staat op pagina 6 om precies te zijn. "Opleidingen kunnen hun keuzes voor het gebruik … " Eens even kijken. "Bij keuzes voor bepaalde selectiecriteria en -instrumenten baseren opleidingen zich vaak op wetenschappelijke inzichten of op eigen analyses." Ik ben dus ook even op zoek naar de quote van de heer De Hoop, waarin dan precies zou staan dat het niet wetenschappelijk onderbouwd is.

De heer De Hoop (PvdA):

Het is juist op het puntje eigen analyses. Ik lees namelijk ook het volgende. "De onderwijsinspectie rapporteerde dat er bij opleidingen geen consensus is over wat goede en wetenschappelijk onderbouwde selectiecriteria zouden zijn. De huidige selectieprocedure is totaal niet evidencebased. We weten genoeg om te zeggen: we zijn biased bezig binnen een systeem dat niet wetenschappelijk onderbouwd is. Waarom zouden we dit dan überhaupt voortzetten?"

De heer El Yassini (VVD):

Nou praten we heel technisch, maar verderop in dezelfde alinea die ik ook aanhaal, staat: ook bij het gebruik van bepaalde criteria en instrumenten lopen de meningen uiteen. In feite is er dus geen consensus. Dat is wat wordt besproken. Dat betekent niet dat er geen wetenschappelijke basis is. Maar over die wetenschappelijke basis is natuurlijk ook nog discussie. Het wordt daar wel op gebaseerd, maar er is daar nog geen consensus over. Ik denk dat de aanbevelingen die de onderwijsinspectie ook richting de minister aangeeft, heel goed en belangrijk zijn om juist verder te kijken naar de selectiecriteria en de instrumenten en om ook buiten de eigen bubbel te blijven kijken, van elkaar te leren en elkaar te versterken. Ik denk dat we dit stap voor stap moeten verbeteren in Nederland en waarbij we ook internationaal moeten kijken. Dus ik denk dat het goed is dat we blijven kijken naar de selectiecriteria, maar om nou te zeggen dat er geen wetenschappelijke basis is, vind ik net een stap te ver, kijkend naar het rapport.

De voorzitter:

Zijn we eruit?

De heer El Yassini (VVD):

Ik denk het wel, hoor.

De heer De Hoop (PvdA):

Hier komen we denk ik niet uit omdat ik constateer dat het niet evidencebased genoeg is.

De heer El Yassini (VVD):

Oké, maar dat is iets anders. "Niet genoeg" of "niet" of "niet onderbouwd"; ik denk dat we wel heel precies moeten zijn in de discussie over de selectiecriteria en de selectie-instrumenten op het moment dat we daarover een besluit gaan nemen.

De heer De Hoop (PvdA):

Dan zal ik heel precies zijn, want wat de VVD beoogt met dit amendement is dat 25% van de studenten die gewoon hun diploma hebben gehaald en voldoen aan de eisen om een studie te doen, uitgesloten wordt. Ik vind dat echt allesbehalve kansengelijkheid bewerkstelligen. Stel dat je leerling bent op het vwo en je voor een van je ouders mantelzorger bent. Stel dat een van je ouders is overleden en je ook moet denken aan je kleine broertjes en zusjes. Soms zijn de prestaties van dat soort leerlingen veel groter, veel meer dan alleen de punten die je op school haalt. Wat vindt de heer El Yassini er dan van dat je 25% van deze leerlingen uitsluit? Ik vind dat echt fundamenteel verkeerd. Hoezo is dat kansengelijkheid bewerkstelligen?

De heer El Yassini (VVD):

Wat betreft het doorstuderen na het vwo hebben we het in dit debat over twee verschillen, namelijk een opleiding volgen zonder een numerus fixus en een opleiding volgen met een numerus fixus. Als de heer De Hoop mij zou vragen of het nou eerlijk is dat we alleen maar gaan selecteren op weinig plekken in het gehele hoger onderwijs, dan denk ik dat dit inderdaad wel een cruciaal discussiepunt is. Want als je je vwo-diploma haalt, moet je ook door kunnen studeren in het hoger onderwijs. We spreken hier natuurlijk specifiek over numerus fixus. Ik kom er straks op terug in mijn spreektekst, maar laten we even vooropstellen dat ik sowieso vind dat de minister aan de slag moet met het onderwijsveld. Bij numerus fixus moeten we met z'n allen gaan kijken hoe we de capaciteit kunnen uitbreiden, juist ook bij de beroepen in de sectoren die we heel hard nodig hebben. Want het kan natuurlijk niet zo zijn dat we een schaarste aan opleidingsplekken behouden terwijl de samenleving in de toekomst schreeuwt om deze professionals, die we later ook nodig hebben.

Ik kom terug op wat de heer De Hoop zei. Er zijn verschillende situaties mogelijk. Ik kan me die heel goed voorstellen. Denk aan de mbo-student niveau 4 die ook mantelzorg geeft, zeer talentvol is en tegelijkertijd hard werkt, z'n best doet en inderdaad in de middenmoot komt. Denk ook aan iemand die bijvoorbeeld wat minder motivatie heeft en wat meer met z'n voeten sleept. Diegene haalt het met de hakken over de sloot en vindt het allemaal wel prima. Dan vind ik het ook niet eerlijk dat die mbo-student die heel hard werkt en in de middenmoot zit, uiteindelijk een-op-een moet concurreren met die persoon die een lage motivatie heeft. Daarom zijn wij voor het Klaas Vissermodel. Die studenten in de middenmoot, die ook gewoon echt hard werken en inzet en talent tonen, moeten niet in de situatie terechtkomen dat ze plotseling iemand ingeloot zien worden met wat minder talent, wat minder inzet en wat minder motivatie. Daarbij zegt zo iemand dan schouderophalend: ik ben binnen, want ik ben ingeloot. Dat is in feite waar wij voor staan: hard werken moet lonen. Als je je stinkende best doet, keihard aan de slag gaat en in die middenmoot terechtkomt, dan vinden wij dat je er met het Klaas Vissermodel gewoon op moet inzetten dat je die groep in ieder geval inloot en dat je de groep die laag scoort, deselecteert.

De voorzitter:

Afrondend.

De heer De Hoop (PvdA):

Dit is gewoon keiharde meritocratie. Dat is prima; dat mag. Maar ik heb daar echt heel veel moeite mee in het kader van kansengelijkheid. Je vergroot hiermee echt de ongelijkheid. Je verhoogt hiermee de druk op studenten, bij wie het mentale welzijn al echt een probleem is. Juist de studenten die het nu net wél lukt, ondanks hun situatie, belemmert u hiermee. Ik zou u echt willen oproepen om er nog even heel goed over na te denken, want dit kan gigantische consequenties hebben voor studenten die het anders net zouden redden. Dat vind ik heel onwenselijk.

De heer El Yassini (VVD):

In deze Kamer spreken wij vaak over kansengelijkheid. Dat is echt goed en heel belangrijk. We moeten er echter met z'n allen voor waken dat we niet de definitie van kansengelijkheid gelijktrekken met de gelijkheid van uitkomsten. Daar lijkt het soms in de discussie wel op. In feite zeggen we dan: iedereen heeft het recht op de gelijkheid van uitkomsten. Volgens mij is dat niet de bedoeling. De bedoeling is dat je de gelijkheid van kansen hebt. Als iemand z'n stinkende best doet, keihard werkt, z'n talenten inzet en soms opofferingen doet ... Ik heb in mijn tijd als student ook meegemaakt dat ik gewoon kroegavonden oversloeg om extra hard te studeren. Zoals u weet, ben ik ook een eerstegeneratiestudent. Op een gegeven moment krijg je dan die mogelijkheid of die kans, waarbij je achtergrond niet uitmaakt. Dat vind ik ongelofelijk belangrijk.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik vind het ook ongelofelijk belangrijk dat de achtergrond van mensen niet meetelt. Het probleem is nu juist dat op het moment dat je gaat selecteren, bijvoorbeeld op motivatie, je achtergrond dan vaak wél meetelt. Dan kunnen wij hier met elkaar heel hard roepen dat we dat allemaal niet willen en dat we dat allemaal moeten voorkomen, maar op het moment dat je gaat selecteren op motivatie, is daar vaak niets aan te doen.

Ik heb een hele makkelijke vraag. Stel, je wil ingeloot worden in een geneeskundestudie en je ouders zijn arts. Zet dat eens af tegen een student die dat ook graag wil maar die uit een familie van migranten komt, waarin er minder goed Nederlands wordt gesproken. Dan heeft die eerste student toch over het algemeen meer kans om geselecteerd te worden voor die opleiding? Dat heeft dan toch niet per se iets te maken met het talent van diegene of met de vraag of diegene later een goede arts wordt? Dat heeft dan toch alles te maken met uit welke familie je komt? Is de heer El Yassini dat met mij eens?

De heer El Yassini (VVD):

Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik heb in mijn directe omgeving namelijk mensen van niet-westerse afkomst, vrienden van mij en kennissen van mij, die inderdaad geneeskunde zijn gaan studeren en die zich hebben opgewerkt richting arts of chirurg. Dat vind ik juist heel mooi. Dat zijn de gelijke kansen waarover we het hebben. Dat is juist omdat ze inzet hebben getoond, omdat ze talent hebben en omdat ze met een motivatie zijn gekomen. Geneeskunde maakt bijvoorbeeld gebruik van meeloopdagen en stages. Die worden afgesloten met een toets. Dat kun je niet inkopen en daar kun je geen gastles voor nemen. Maar dat laat inherent zien wat je inzet en je talenten zijn. Stel dat je geneeskunde wil studeren omdat je een droom hebt, en je ouders of grootouders komen uit Marokko of Turkije. Je hebt die droom. Je zegt: ik zou toch echt heel graag arts willen worden. Dan kan dat in dit land. Ik heb daar in mijn directe omgeving voorbeelden van. Daar ben ik echt ongelofelijk trots op.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

We kunnen hier gaan werken met voorbeelden, maar we weten ook allemaal — deze minister is daar een goed voorbeeld van — dat je bij onderzoeken en bredere wetenschap niet genoeg hebt aan voorbeelden, maar dat je onderzoek moet doen onder een grotere populatie. Ik kijk dan naar het rapport van de inspectie, naar pagina 13; de heer El Yassini kan meekijken. Daar wordt heel duidelijk gezegd — sterker nog, mijn pen hield ermee op omdat ik zo veel argumenten aan het aanstrepen was dat erg veel bladzijden geel werden — dat uit eerdere onderzoeken ook naar voren komt dat decentrale selectie in sommige gevallen nadelig lijkt uit te pakken voor specifieke groepen studenten. Dan hebben we het over eerstegeneratiestudenten, studenten met een beperking en studenten uit kansarmere gezinnen. Zij hebben allemaal een kleinere kans op toelating tot fixusopleidingen.

Dit is niet het enige. Ik heb heel lang meegelopen bij de Landelijke Studentenvakbond. Toen speelde deze discussie ook al. Er zijn talloze rapporten die gewoon aangeven dat voor een aantal studenten de achtergrond meespeelt, ongeacht of zij later wel of niet geschikt zijn voor die opleiding en ongeacht of zij later in het beroepenveld ontzettend goed kunnen zijn. Wie je bent, wat je van huis uit hebt meegekregen; dat speelt mee op het moment dat je gaat selecteren. Dat hoeft niet erg te zijn, maar het is wel onze taak om daar gewoon eerlijk over te zijn. Dan heb ik er gewoon moeite mee dat de heer El Yassini van de VVD zegt dat kansengelijkheid is dat je ongeacht je achtergrond dezelfde kans hebt om op de goede plek terecht te komen. Je achtergrond speelt mee. Dat is gewoon iets waarvan we ons bewust moeten zijn en waar we met elkaar een heel prima debat over kunnen voeren. De een vindt dat misschien belangrijk en de ander niet, maar laten we daar wel gewoon met elkaar heel eerlijk over zijn.

De heer El Yassini (VVD):

Maar op het moment dat datgene speelt wat mevrouw Westerveld in haar tweede termijn aangeeft, namelijk dat uit onderzoek blijkt dat met name eerstegeneratiestudenten wat terughoudender zijn om zich aan te melden voor een studie als daarvoor selectiecriteria zijn, dan kunnen we elkaar heel goed vinden. Maar ik denk dat juist het voortgezet onderwijs een belangrijke rol heeft bij kansengelijkheid. Er zijn zeker aspirant-studenten die leerling zijn op het vwo die die cijferlijsten met hoge cijfers hebben, die die motivatie en inzet hebben en die het ook gewoon kunnen, maar die iemand in het voortgezet onderwijs nodig hebben die op een gegeven moment een arm om hun schouders slaat en zegt: "Je kan het. Als ik naar je cijferlijst kijk, ga jij als je je aanmeldt de selectie in en niet de loting. Als ik zie hoe jij in je motivatie zit en hoeveel passie je hebt en hoeveel vakkennis je hebt als het gaat over biologie en alles wat aan geneeskunde gekoppeld is, dan kan je het." Dat zijn momenten die eerstegeneratiestudenten nodig hebben. Daarin wil ik samen met mevrouw Westerveld optrekken: om er ook in het voortgezet onderwijs voor te zorgen dat die kansengelijkheid doorzet, niet alleen aan de poorten van de universiteiten, maar eigenlijk al daarvoor, in het funderend onderwijs.

De voorzitter:

Afrondend, kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Heel toevallig ben ik ook woordvoerder funderend onderwijs. Dan hebben we deze gesprekken ook best vaak. De kansenongelijkheid is er door het hele onderwijs heen, maar we hebben het hier over het hoger onderwijs. De minister doet een voorstel. De minister legt een wet bij ons neer. We zien dan een amendement, een wetswijziging, van de VVD en het CDA dat zorgt voor een grotere kansenongelijkheid. Het zorgt ervoor dat het meer gaat meetellen waar je vandaan komt en wie je ouders zijn. Dat kunnen we vinden, maar laten we in ieder geval niet ontkennen dat dit iets doet voor die ongelijkheid die wel degelijk optreedt. Daar hebben we hier volgens mij het debat over. Ik vind dat wel een probleem. Ik hoop dus niet dat het amendement dat is ingediend straks wordt aangenomen, want dan vergroten we de ongelijkheid, zeker gezien het inspectierapport van afgelopen vrijdag, dat gewoon heel veel argumenten geeft om dit niet te doen.

De heer El Yassini (VVD):

Ja, daar lees ik wel wat anders in. Ik wil wel tegen mevrouw Westerveld zeggen dat we ervoor moeten waken om te zeggen dat jongeren met een migratieachtergrond — dat is wat ik proef; ik kan dat verkeerd hebben — de onderste 25% uitmaken van zo'n Klaas Vissermodel. Ik vind dat je daar wel heel voorzichtig in moet zijn. Uit onderzoek blijkt dat die groep zich vaak niet durft aan te melden. Daarom heb ik ook gezegd dat je in het voortgezet onderwijs stimulering en begeleiding nodig hebt. Maar laten we hier in de Kamer wel uitkijken met te zeggen dat iemand, omdat hij van niet-westerse afkomst is, geen hoge cijfers kan halen of geen goede motivatiebrief kan schrijven.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat zeg ik ook niet.

De heer El Yassini (VVD):

Nee, maar ik zeg dat we daarvoor moeten waken, want die discussie is wel een fuik waarin we snel terecht kunnen komen: dat we zeggen dat die 25% een arme, zielige groep is. Die 25% is ook gewoon een heel heterogene groep van verschillende mensen. Dat zijn ook mensen die zoiets hebben van: "Die motivatie? Ja, ik meld me gewoon aan en dan kijk ik wel hoever ik kom." Dan vind ik het eerlijk dat iemand die wél knetterhard werkt en opofferingen doet, op een gegeven moment dezelfde lotingkans heeft als iemand in die 25%-groep.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben nog niet overtuigd. In aansluiting op wat mevrouw Westerveld aandroeg, vraag ik of de VVD kan toelichten in welke mate dit amendement kansengelijkheid vergroot of verkleint. In mijn optiek doet u eigenlijk wat u zelf net inbracht. U gaf net aan dat kansengelijkheid niet hetzelfde is als sturen op gelijke uitkomsten. Nee, ú stuurt op een bepaalde uitkomst.

De voorzitter:

De heer El Yassini stuurt op een bepaalde uitkomst.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Zeker, correct. De heer El Yassini stuurt op een bepaalde uitkomst om voor te stellen een bepaalde groep al af te serveren. Hoe kunt u dat nou rijmen met kansengelijkheid? Hoe verhoudt de keuze voor dit instrument, voor dit model, zich met wat er in het regeerakkoord staat?

De heer El Yassini (VVD):

Dat kan ik best makkelijk beargumenteren. Ik zal het nog een keer proberen richting mevrouw Van der Laan. Er is een verschil tussen kansengelijkheid en gelijkheid van uitkomst. Ik pak twee verschillende aspirant-studenten. De ene heeft knetterhard gewerkt, heeft motivatie en heeft inzet. Hij heeft meegedaan aan meeloopdagen, bijvoorbeeld bij geneeskunde. Hij sluit het einde van de dag met een toets af en scoort daar een 7 of een 7,5. Alle mensen met een 8 of hoger gaan door naar de selectie. Een andere student heeft zich nooit aangemeld voor die meeloopdagen of die eindtoets. Hij heeft een cijferlijst met gemiddeld ongeveer 5,5 en heeft een lage motivatie. In het model dat het wetsvoorstel voorstelt, hebben deze twee mensen dezelfde weging in de loting. Dat vind ik oneerlijk. Op het moment dat iemand extra z'n best doet, extra stappen zet, extra aan de bak gaat, extra oplet en extra gemotiveerd is, vind ik dat die beloond moet worden. Dat is waar het in feite om gaat. Als je ongeacht je afkomst hard werkt, je best doet en aan de slag gaat, dan moet je op een gegeven moment beloond worden door in de loting mee te gaan in die middengroep. Dan moet je je plek niet verliezen aan iemand met een hele lage motivatie.

De voorzitter:

Graag korte antwoorden, meneer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Ik zal mijn best doen, voorzitter.

De voorzitter:

U kunt het.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben nog steeds niet overtuigd. Ik krijg geen antwoord op de vraag waarom dit de kansengelijkheid wél borgt. Mijn volgende vraag is: heeft de VVD meneer Visser zelf gesproken?

De heer El Yassini (VVD):

Nee. Ik heb de heer Visser niet gesproken, want ik neem het debat waar voor mevrouw Van der Woude, zoals ik aan het begin van het debat al heb gezegd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De heer El Yassini is hier nu gewoon de woordvoerder. Wij behandelen nu dit onderwerp …

De heer El Yassini (VVD):

En u vraagt of ik hem heb gesproken …

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

We hebben het over het instrument "loten". In uw argumentatie haalt u "hard werken" als selectiecriterium met een instrument door elkaar. U kunt mij niet overtuigen dat dit de kansengelijkheid borgt of vergroot. Ik concludeer alleen maar dat u, de heer El Yassini, door middel van dit amendement de kansengelijkheid verkleint. Willens en wetens zegt u aan de voorkant tegen leerlingen met een middelbareschooldiploma: wij vinden u op basis van "minder hard werken" niet goed genoeg. Een echte liberaal zou dat toch niet als een criterium willen hebben?

De heer El Yassini (VVD):

Er worden veel dingen bij elkaar op een hoop gegooid. Laten we teruggaan naar de kern van de zaak. Het gaat hier over de numerus fixus. Het gaat hier over opleidingen met een schaarste aan opleidingsplekken. Dat betekent dat we bepaalde keuzes moeten maken. Dat betekent dus ook dat er een groep uitvalt. Er zullen altijd meer aanmeldingen dan opleidingsplekken zijn. Je zult dus keuzes moeten maken. Je moet afwegen wie je op een gegeven moment op die enorm schaarse opleidingsplekken wilt hebben. Dan moet je keuzes maken door te zeggen: we kijken in ieder geval naar degenen die zich het meeste hebben ingezet. Als ik mevrouw Van der Laan niet heb overtuigd, is dat jammer. Ik heb mijn best gedaan. Uiteindelijk zal ik proberen de rest van de Kamer wél te overtuigen.

De voorzitter:

Korte vragen, korte antwoorden. De heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Dat amendement gaat wel een meerderheid halen, als ik zo even zit te tellen. Wat de heer El Yassini nu zegt, is een consequent verhaal. Ik ben het er niet mee eens, maar het klopt in ieder geval. Hij zegt: we moeten schaarste verdelen en dan willen wij het liefste dat degene met hogere cijfers een grotere kans hebben op een plek in een opleiding. Maar hij begint zijn verhaal met: iedereen moet een gelijke kans hebben. Dan dien je toch geen amendement in waarin je de facto zegt dat een kwart van die mensen niet eens kans maakt op een plek in een opleiding?

De heer El Yassini (VVD):

Wat ik probeer uit te leggen, is dat bij kansengelijkheid je afkomst, geslacht of huidskleur er niet toe doet. Het gaat dus niet om uiterlijke kenmerken waar je niks aan kan doen maar om wat je zelf inbrengt en dat je zelf aan de slag gaat. Als ik solliciteer bij een bedrijf, is er ook een pool mensen die op diezelfde functie solliciteren. Dan hoop je dat je wordt uitgekozen vanwege hetgeen je hebt laten zien, de opleidingen die je hebt gedaan, het werkverleden dat je hebt en de extra cursussen die je hebt gevolgd. Je probeert te laten zien dat jij de beste bent van de groep en dus uitgekozen moet worden. Dat betekent dat je altijd situaties hebt waarin mensen afvallen. Dat geldt ook voor zo'n selectie. Er zijn gewoon minder opleidingsplekken dan het aantal aanmeldingen. Dan zal je een keuze moeten maken. Dat betekent dus dat we ons moeten afvragen: willen we gelijkheid van uitkomsten, dus voor iedereen exact hetzelfde, of willen we kijken naar wat iemands inzet in de afgelopen tijd is geweest? Daarbij moeten de criteria wel verder gaan dan alleen een cijferlijst. Er moet ook gekeken worden naar zo'n meeloopdag en het afnemen van een toets.

De heer Kwint (SP):

Ik gaf de heer El Yassini net een compliment, maar nu klopt er weer geen hout van. Er zijn geen gelijke uitkomsten als de een wel naar een opleiding gaat en de ander niet. Dat is letterlijk de definitie van een ongelijke uitkomst. Ja, je houdt altijd ongelijke uitkomsten bij een lotingssysteem; dat klopt. Maar je hebt niet ongelijke kansen, want je hebt namelijk een precies even grote kans. Ik heb een even grote kans als de heer El Yassini, ongeacht of hij nou een student is uit de zestiende generatie en ik niet. Wij gaan dan allebei de bingomolen in en een van ons twee gaat door naar de opleiding. Dát zijn gelijke kansen en die leiden dan inderdaad niet altijd tot gelijke uitkomsten. Over het "harder werken"-argument kan ik zeggen dat er heel veel middelbare scholieren zijn die met heel hard werken en met het zweet in hun nek uiteindelijk een 6,5 halen, waardoor ze zich kunnen aanmelden voor bijvoorbeeld een medische opleiding. Maar de heer El Yassini of iemand anders heeft misschien wel zes jaar lang propjes zitten schieten, maar haalt vervolgens toch fluitend een 9 voor zijn eindexamenlijst. Uit een cijfer blijkt dus toch helemaal niet altijd of iemand hard heeft gewerkt of niet?

De heer El Yassini (VVD):

Exact daarom vind ik het goed dat er in het wetsvoorstel staat dat er minimaal twee selectiecriteria aanwezig moeten zijn. Een opleiding gaat kijken wie uiteindelijk de grootste kans heeft op studiesucces. Daarom moet je het ook niet bij één selectiemethode houden, want anders gaat het alleen om de cijferlijst en daarmee basta. Het gaat verder dan dat. Je gaat namelijk ook gewoon kijken wat de inzet is tijdens die meeloopdag en in die toets. Ik ben het inderdaad met de heer Kwint eens dat je het niet bij één selectiecriterium moet houden.

De voorzitter:

Nu maar snel afronden voordat mevrouw Westerveld bij de interruptiemicrofoon gaat staan. Oké, nog een korte vraag dan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Mijn vraag als ik naar dit betoog zit te luisteren is dan: wat lost dit amendement van de VVD en het CDA op voor studenten?

De heer El Yassini (VVD):

Bij een opleiding met numerus fixus waarbij er sprake is van selectie van de top lost dit amendement op dat de loting volledig van toepassing is voor de hele groep die zich wel of niet heeft aangemeld voor de selectie. Het Klaas Vissermodel zegt in feite dat de groep die het laagst scoort of de groep die zich überhaupt niet voor selectie heeft aangemeld — dat is ook een belangrijk aspect — buiten de loting valt. De middengroepen krijgen vervolgens wel die loting, waardoor de statistische kans voor die middengroepen groter is dan wanneer je die 25% met de laagste score er ook in meeneemt.

Voorzitter. Ik ga verder met mijn betoog, want ik was net begonnen.

De voorzitter:

Ik wou net zeggen dat u klaar was.

De heer El Yassini (VVD):

Nee, u bent nog lang niet van me af. Het spijt me.

De voorzitter:

Maar de meeste dingen die in uw tekst staan, heeft u al behandeld, denk ik, dus als u er wat diagonaal doorheen kunt gaan ...

De heer El Yassini (VVD):

Ja, in feite wel, dus ik zal er ook gezien de tijd wat sneller doorheen gaan.

Het is lovenswaardig dat deze minister en deze regering kansenongelijkheid willen aanpakken. Maar zoals ik al heb gezegd, ontstaat kansenongelijkheid niet meteen bij de poorten van de universiteit, maar veel eerder. Daarom moeten we dit probleem ook eerder aanpakken. Ik hoop dus dat we er met z'n allen de schouders onder kunnen zetten om ervoor te zorgen dat elk kind op school goede begeleiding krijgt en de juiste basisvaardigheden zoals rekenen, taal en burgerschap meekrijgt. Dat is wel cruciaal. Ook voor de samenleving is loting niet bevorderend. Universiteiten en hogescholen moeten de best mogelijke artsen, technici en ICT'ers opleiden, zodat Nederland de uitdagingen voor de toekomst waar we het over hadden, aankan.

We hebben het al wel over het Klaas Vissermodel gehad. Ik denk dat we daar wel een goede discussie over hebben gehad. Ik wil er wel even bij zeggen dat zowel UNL als NFU pleiten voor het mogelijk maken van dit model. Volgens mij heeft de Raad van State ook gevraagd waarom dit model niet is meegenomen. Daarom gaan wij het amendement indienen om het Klaas Vissermodel mogelijk te maken.

Ik zal meteen even door de tekst kijken om te bekijken wat ik kan skippen, omdat het in de interrupties al is behandeld. Laten we het in ieder geval eventjes over de capaciteit van de opleidingen voor met name de tekortberoepen en de tekortsectoren hebben. Ik wil ook even kort stilstaan bij de capaciteit van opleidingen. We hebben het hier bij deze wet over de numerus fixus. Dat betekent in feite dat er een schaarste aan opleidingsplekken is vanwege de capaciteit. Alleen, veel opleidingen die een numerus fixus hebben, betreffen beroepen die we in de toekomst echt knetterhard nodig hebben. Zo hebben we bijvoorbeeld een zwaar tekort aan tandartsen in Zeeland. Er zijn jaarlijks slechts 259 opleidingsplaatsen beschikbaar terwijl Zeeland schreeuwt om tandartsen, die er gewoon niet zijn. Dat is echt wel cruciaal om daar goede mondzorg te bieden. De capaciteit voor opleidingen die we hard nodig hebben moet dus omhoog. Zo hebben meer jongeren de kans om waardevolle opleidingen te doen en kunnen we het gebruik van de numerus fixus bij bijvoorbeeld technische opleidingen terugdringen. Waar de capaciteit toereikend is, hoeft er überhaupt niet geloot te worden. Daarom vraag ik de minister of hij jaarlijks de numeri fixi evalueert met het opleidingsveld. Is de minister bereid om met het opleidingsveld ook plannen te maken om de capaciteit van opleidingen voor tekortsectoren te vergroten met als doel dat die numeri fixi in tekortsectoren zo min mogelijk nodig zijn?

Dan nog even een aantal losse vragen. Is de minister, kijkend naar de regelmatige beleidswijzigingen rond dit thema, bereid om een systematische evaluatie van de effecten van de beleidswijziging te doen op dit vlak? Volgens mij heeft dat met het voorgaande stuk te maken. Het heeft met het metaonderzoek te maken. Voor de criteria en instrumenten die bij de selectie of gewogen loting gebruikt worden is het wel belangrijk dat wetenschappelijk onderbouwd kan worden dat ze studiesucces voorspellen. We hebben het er net in de discussie met de PvdA over gehad of er wel of geen consensus is en of daar inzichten of andere zaken voor worden gebruikt. Is de minister bereid om in ieder geval met metaonderzoeken onderzoek te laten doen naar de vraag welke selectiecriteria en selectie-instrumenten per universiteit goede voorspellers zijn van studiesucces, zodat universiteiten ook van elkaar kunnen leren? Ik vind het heel belangrijk dat we ze eigenlijk buiten hun eigen bubbel gaan laten oriënteren op wat nog beter werkt, waarbij we nog meer grote stappen kunnen nemen. Wat vindt de minister van de aanbeveling van de onderwijsinspectie om het selectieproces extern te laten toetsen? Daar ben ik ook wel even benieuwd naar.

Dan als laatste. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat we niet naar een systeem toe gaan waarin gestuurd wordt op uitkomsten — daar hebben we het in het debat ook al kort over gehad — en waarin we als overheid of instelling gaan bepalen wat het percentage van een bevolkingsgroep moet zijn binnen een opleiding? Ik vind dat we dan een gevaarlijk pad op gaan. Ik wil daar juist ook voor waken, want selecteren op basis van huidskleur, etniciteit, gender of andere kenmerken waar een individu gewoon echt geen invloed op heeft, is echt nog steeds discriminerend. Kan de minister mij toezeggen dat gewaarborgd wordt dat een opleiding nooit direct of indirect op deze kenmerken zal selecteren?

Dat was het tot slot, voorzitter. Ik wil de minister bedanken en ik ben benieuwd naar de antwoorden.

De voorzitter:

Heel goed, en u bedankt voor uw beknoptheid.

De heer El Yassini (VVD):

Haha!

De voorzitter:

Waarom lacht u nou? De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Voorzitter. Het zijn grote schoenen om te vullen, maar na het afscheid van Harry van der Molen is dit nu mijn eerste debat als woordvoerder hoger onderwijs.

Ter tafel ligt een wetswijziging die mede tot stand is gekomen — mevrouw Van der Laan zei het al — naar aanleiding van een ideetje van D66 en het CDA. Wat is het probleem? Wanneer een opleiding koos voor een beperkte instroom, bestond eigenlijk alleen de mogelijkheid tot loting. Dat leek niet oké, want misschien mis je dan wel de perfecte kandidaat. Dat was 'm dus niet. Toen die centrale loting werd afgeschaft, werd decentrale selectie het uitgangspunt. Met andere woorden, instellingen maken zelf wel uit hoe hun selectieprocedure eruitziet. Ze gingen dus van het ene uiterste naar het andere uiterste, zoals dat vaak gaat.

Voorzitter. Wanneer instellingen 100% de vrijheid ervaren zelf hun selectieprocedure vorm te geven, dan blijken ze te selecteren ook. Jonge mensen die de weg kennen, die goede referenties kunnen overleggen, die in staat zijn het juiste jargon te gebruiken, hebben gewoon meer kans om toegelaten te worden. Dat is gewoon zo. Waar de centrale loting aan de ene kant misschien op papier wel eerlijk is, maar als negatieve keerzijde heeft dat niet per se de best passende student op een opleiding geplaatst wordt, zorgt puur decentrale selectie er aan de andere kant op papier wel voor dat de best passende student geplaatst wordt, maar dat pakt dan weer niet per se altijd eerlijk uit.

Voorzitter. Hoger onderwijs is wat mij betreft soms net politiek: het geluk is uiteraard in het midden te vinden. Wij zijn dus blij dat decentrale loting mogelijk wordt gemaakt. Het is wat het CDA betreft zoeken naar het beste van een aantal werelden. Het wordt nu mogelijk gemaakt om selectie en loting te combineren. Op basis van reële en goed onderbouwde selectiecriteria wordt een aantal plaatsen aan de best passende studenten toegewezen en de overige plekken kunnen dan verloot worden. Dat is een hele verbetering. Maar het wetsvoorstel voorziet nu niet in — dat zou naar de mening van het CDA, de VVD en de ChristenUnie eigenlijk anders moeten — de mogelijkheid om studenten op basis van goed onderbouwde criteria ook van loting uit te sluiten, niet om de instroom te beperken, maar om de kans van succes op die opleiding te vergroten. Daarom hebben we met z'n drieën een amendement ingediend.

Voorzitter. We hebben bij de schriftelijke inbreng ook enkele vragen gesteld over de selectie van studenten uit Caribisch Nederland. Het schijnt dat de regiegroep studiesucces Caribische studenten verbeteropties aan gaat reiken die vanaf 2023-2024 in kunnen gaan. Wat zijn die opties en wat is dan het plan? Wat kan eerder, het aankomend studiejaar, al worden geïmplementeerd?

Voorzitter, tot slot. Vorige week kregen we een rapport van de Inspectie van het Onderwijs over selectie in het hoger onderwijs naar aanleiding van een motie van Van Meenen, Futselaar en Van der Molen. Dat doet uitspraken over de kwaliteit en het aantal selectiecriteria die instellingen kunnen gebruiken. Kansengelijkheid staat daarbij centraal. Op dit rapport komt voor de zomer nog een uitgebreide reactie van de minister, hoor ik. Het CDA heeft twee aandachtspunten daarbij. Ten eerste, maximeer het aantal selectiecriteria. De inspectie wil dit schijnbaar eigenlijk niet, al is er wat mij betreft veel voor te zeggen dit wel te doen. Is de minister, hangende deze discussie, in elk geval bereid tegen instellingen te zeggen geen hele kerstboom aan selectie-instrumenten op te tuigen voor de aankomende lichting studenten? Ten tweede valt er nog veel te verbeteren aan de decentrale selectie. Doelen moeten helderder worden gesteld. Procedures moeten worden geëvalueerd. Men wisselt überhaupt geen ervaringen uit, leert niet van elkaar enzovoort, enzovoort. Daarom vraag ik concreet of de minister in zijn brief met een kraakheldere visie wil komen op dit punt. Is hij bereid een externe toetsing op de selectieprocedure voor instellingen verplicht te stellen?

Tot zover.

De voorzitter:

Prima. Mooie maidenspeech.

De heer Peters (CDA):

Haha. Dank u wel, voorzitter.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik had als voorbereiding op dit debat die motie van D66 en het CDA er nog eens bij gepakt. Ik vind het interessant om de constateringen en overwegingen in die motie te zien. Er staat bijvoorbeeld: constaterende dat meerdere onderzoeken laten zien dat het verbod op loten als selectiemiddel kan leiden tot prestatiedruk en ongelijke kansen bij toegang tot de studie; overwegende dat meerdere faculteiten aangeven graag het lotingsmiddel weer als optie te willen hebben als selectie-instrument bij capaciteitsfixi; verzoekt de regering, een voorstel te doen voor het toevoegen van loting aan het instrumentarium. De minister doet eigenlijk letterlijk wat de motie van het CDA en D66 vraagt. Ik snap gewoon niet wat de toegevoegde waarde van dit amendement is om al die constateringen en overwegingen in de motie te behalen. Ik begrijp het gewoon echt niet, omdat het letterlijk doet wat gevraagd wordt in de motie die hij zelf heeft ingediend.

De heer Peters (CDA):

Er worden veel moties ingediend. Deze motie is heel helder. We zijn van het ene uiterste, enkel loten, naar het andere uiterste, enkel decentrale selectie, gegaan. Dat is misschien rechtvaardiger voor de student die top presteert, maar het is misschien minder eerlijk qua kansengelijkheid. Je zoekt dus naar het midden van twee werelden. Dat betekent niet enkel loten of enkel decentraal selecteren, maar het midden zoeken. Daar hoort het wat mij betreft thuis. Hogescholen en universiteiten zeggen: er zijn aankomende studenten van wie wij op basis van reële criteria kunnen voorspellen dat hun kans op studiesucces misschien iets minder groot is. Is het dan wel zo verstandig om die mee te laten loten met de groep? Zou het niet beter zijn om tegen hen te zeggen: meeloten gaat niet; je moet een andere studie zoeken die beter bij je zou kunnen passen? Dat is wat er wordt opgelost. Dat is misschien niet eerlijker, maar wel rechtvaardiger. Je sluit een bepaalde groep uit op basis van reële criteria. Daar hoort wel bij — dat is het einde van mijn betoog — dat je van universiteiten vraagt: als jullie decentraal gaan selecteren, dan moeten jullie wel met criteria komen die ergens over gaan. Dat moet je goed doen. Je moet van elkaar leren en je moet de procedures en doelen helder hebben. Dat moet je goed doen. Vandaar dat ik de minister heb gevraagd om nu geen hele kerstboom op te tuigen, maar om wel in zijn brief voor de zomer met een kraakheldere visie hierop te komen.

De heer De Hoop (PvdA):

Maar je sluit hiermee natuurlijk wel direct 25% van de leerlingen uit, terwijl er in de motie gevraagd wordt om gelijke kansen te bevorderen. Je zorgt hiermee ook voor meer prestatiedruk, want je moet hogere cijfers halen om überhaupt in aanmerking te komen voor de loting. Ik heb het gevoel dat u het doel dat de motie betrachtte en dat de minister nastreeft, met dit amendement mogelijk ondermijnt. Juist u heeft het heel vaak over evidencebased beleid. Hier worden echt vraagtekens bij geplaatst in het inspectierapport dat we hebben gelezen. Ik vind deze redenering van het CDA en van u heel ingewikkeld, want u zit hier juist altijd heel erg bovenop.

De heer Peters (CDA):

Mijn redenering is kraakhelder en volgens mij ook hartstikke stevig. Er staat hier niet voor niets dat het gaat over het aantal selectiecriteria. Dat kwam ook terug aan het einde van mijn betoog. Je mag bijvoorbeeld niet zeggen "enkel en alleen de cijfers" of "enkel en alleen de motivatie". Een universiteit of hogeschool heeft allerlei mogelijkheden om te zeggen: als we dan toch gaan loten, dan laten we aankomende studenten meeloten van wie we in redelijkheid kunnen aannemen dat ze deze studie met goed gevolg gaan doorlopen. Dat is niet makkelijk en ik weet dat dat niet altijd evidencebased is. Dat is ook mijn kritiek, maar dat zullen we wel moeten doen. Anders gaan ze maar voor enkel loten of enkel criteria. Ze mogen zelf kiezen. Dit is een toevoeging aan het instrumentarium. Het zal op een goede manier moeten gebeuren, in ieder geval beter dan hoe het nu gebeurt, zo zeg ik tegen meneer De Hoop. Dat was ook het einde van mijn betoog.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik vind het ook opmerkelijk wat hier gebeurt, niet alleen vanwege de motie die het CDA eerder indiende, maar ook omdat de heer Peters mijn collega is in jeugdzorgdebatten en hij daar ook altijd zegt: je mag alleen evidencebased behandelingen toelaten. Hier constateert hij dat instellingen op een goede manier kunnen voorspellen of iemand wel of niet de studie zal doorlopen. Maar als we kijken naar de verschillende onderzoeken die hierover zijn geweest, dan zien we dat dat ontzettend moeilijk te voorspellen is. De cijfers die jongeren halen op de middelbare school hebben niet per se een goede voorspellende waarde. Maar belangrijker nog, je ontneemt daardoor een deel van de groep een kans. Je zorgt voor een meer homogene groep. Dat zegt de inspectie ook. Mensen met een migratieachtergrond hebben het daardoor moeilijker. Dat geldt ook voor mannen. De inspectie wijst er ook op dat je een meer homogene groep krijgt. Dat willen we natuurlijk niet. Kijk bijvoorbeeld naar de opleiding geneeskunde. We willen het liefst dat we straks een heel breed en divers palet aan artsen hebben. We willen niet alleen maar vrouwen die hoge cijfers haalden op het vwo. Ik wil de heer Peters vragen of hij met die blik, die ook in de inspectierapporten staat, nog eens wil reageren op de vraag waarom dit amendement volgens hem een ontzettend goed idee is.

De heer Peters (CDA):

Het grappige is dat iemand ooit nog heeft geopperd: misschien moeten we mannen sowieso maar toelaten tot de studie geneeskunde, in het kader van de heterogeniteit. Dat heb ik maar niet ingebracht. Ook niet wat ik eigenlijk vind van ... Kijk, ik zoek het midden tussen twee werelden. Natuurlijk, enkel loten zorgt voor maximale gelijkheid. Daar is geen twijfel over mogelijk: dat is zo eerlijk als maar zijn kan. Aan de andere kant gaan we dan met z'n allen zeggen: dat was niet optimaal, want we missen dan net de beste studenten die we echt nodig hebben voor deze plek; dat was niet goed. Toen zijn we doorgeschoten naar de andere kant en hebben we gezegd: we gaan decentraal selecteren. Dat was dan misschien wel rechtvaardig voor studenten die zich het vuur uit de sloffen hebben gelopen of die keihard hun best hebben gedaan, maar misschien niet eerlijk naar de grote groep. Ik zoek dus het midden en zeg: we maken het mogelijk om het allebei te doen; we maken het mogelijk om te selecteren en we gaan een deel loten, maar de groep waaruit we gaan selecteren is wel de groep waarvan met redelijkheid kan worden gezegd dat de kans van slagen hoog is. Maar dat is geen rocketscience, want u heeft natuurlijk gelijk: ook mensen die met negens van de middelbare school komen en met vingers in de neus die propjes hebben lopen schieten, zoals meneer Kwint, kunnen gruwelijk mislukken op de universiteit. Het is dus hartstikke moeilijk, maar het is zoeken naar het midden tussen twee uitersten die hoe dan ook wel eerlijk zijn maar altijd iets onrechtvaardigs hebben.

De voorzitter:

Ik wil heel graag naar de termijn van de minister. Mevrouw Westerveld, kort, puntig, afrondend.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik snap het zoeken naar het midden wel. Dat doet de minister ook; dat beschrijft hij ook heel goed. Ik snap alleen de oplossing in het amendement niet. Nog één heel concreet voorbeeld. We zeggen allemaal dat we het belangrijk vinden dat mensen met een beperking kunnen meedoen. Op het moment dat iemand met een beperking meedoet aan een traject voor een opleiding, dan kan die persoon misschien ontzettend goed, net zo goed als anderen, die opleiding volgen. De opleiding moet er wel iets harder voor lopen. Vanuit een opleiding geredeneerd is het dan hartstikke logisch dat je bij de selectie kiest voor iemand zonder beperking, want daar hoef je minder voor te doen. Dat kan. Daar hoef je bijvoorbeeld geen spraakcomputer voor te regelen, daar hoef je niet de lettergroottes voor aan te passen. Dat soort aanpassingen bedoel ik. Maar mijn probleem, mijn dilemma, is als volgt: we moeten in de Kamer niet met elkaar gaan roepen dat iedereen gelijke kansen verdient en mensen met een beperking volwaardig moeten kunnen meedoen, als we op een andere manier de deur openzetten voor ongelijkheid. Want die krijgen we op deze manier. Dat beweer niet alleen ik, maar dat staat ook in die rapporten waar we heel regelmatig naar hebben verwezen.

De heer Peters (CDA):

Als iemand aan de universiteit zegt "ik neem niemand aan met een handicap, want daar moet ik meer voor doen", dan moet je hem voor het gerecht slepen. Dat is gewoon hartstikke crimineel. Dat gaat gewoon niet. Dat heet discriminatie: dat mag niet en dat is ook niet met dit amendement bedoeld.

De voorzitter:

Ik schors tot 21.20 uur. Dan gaan we naar de minister luisteren.

De vergadering wordt van 21.00 uur tot 21.23 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Dijkgraaf:

Meneer de voorzitter. Het is fijn om hier te mogen spreken over, eigenlijk, kansengelijkheid. Het geeft me ook de gelegenheid om de heer Peters nogmaals hartelijk welkom te heten in deze vaste commissie voor Onderwijs, waarin hij al menig invalbeurt heeft gehad maar waarin we hem nu op permanente basis mogen verwelkomen.

Er is al door velen van u gememoreerd dat studenten voor opleidingen met een numerus fixus sinds 2013 alleen nog geselecteerd mogen worden op basis van ten minste twee kwalitatieve criteria. De gedachte daarachter was dat deze selectie zou leiden tot een betere match tussen de student en de opleiding. Alleen cijfers, motivatie en talenten zouden de leidraad zijn om toegelaten te worden tot een opleiding met een beperkt aantal plaatsen. Dat kwam in plaats van wat de heer Beertema al "het botte en domme toeval van de centrale loting" noemde. Inmiddels is er veel meer bekend over de effecten van selectie. Menigeen van u heeft ook het rapport van de inspectie genoemd dat vorige week beschikbaar kwam. Uit het onderzoek blijkt inderdaad dat de studentenpopulatie van opleidingen met een numerus fixus minder divers is geworden, dat bepaalde groepen minder kans hebben om de selectie goed te doorlopen en dat de selectie voor onbedoelde zelfselectie zorgt. Dat zijn belangrijke signalen dat de toegankelijkheid en de kansengelijkheid bij deze numerusfixusopleidingen in het geding zijn. Dat was voor uw Kamer dan ook een van de redenen om de motie van de leden Paternotte en Van der Molen aan te nemen. Daarin werd de regering verzocht om loting weer toe te voegen aan het selectie-instrumentarium. Dat wetsvoorstel is ingediend in maart 2021 en is controversieel verklaard aan het einde van dat jaar. Nu ligt het ter behandeling voor. Ik ben erg blij dat we daar nu over kunnen spreken.

Er is hier ook al vastgesteld dat talent niet altijd te herkennen is aan prestaties uit het verleden, zoals cijfers, een hoge score op een toets of een goede motivatiebrief. Het is voor instellingen ook moeilijk gebleken om bij grensgevallen te bepalen welke student nou wel en welke niet toegelaten moet worden. Daarom denken we dat we met de introductie van loting in het instrumentarium een eerlijke manier hebben om deze schaarse plaatsen te verdelen. Niet teruggaan naar bot en dom toeval, maar ik zou zeggen: naar slim toeval gaan.

Laat ik nog even samenvatten wat de essentie van het voorstel is. Loting is mogelijk. Gewogen loting is mogelijk, dus je mag met selectiecriteria de kansen binnen de populatie ook nog op een bepaalde wijze wegen. Loting is ook mogelijk in combinatie met selectie. Een aantal van u heeft al gezegd dat het goede van deze combinatie is dat je de uiterst geschikte studenten direct kan toelaten. En het is een extra instrument in de gereedschapskist van de instellingen. De keuze van de instrumenten en hoe het is vormgegeven, is dan nog steeds aan de opleiding of aan de instelling. Dat maakt dus ook een breed spectrum aan selectiemechanismen mogelijk. Daarmee wordt het stelsel flexibeler, omdat opleidingen niet alleen zijn aangewezen op selectie, maar ook de mogelijkheid krijgen om deze combinatie van instrumenten te gebruiken.

Tegelijkertijd is loting waarschijnlijk ook niet de heilige graal die dit alles oplost; daar hebben velen van u al aan gerefereerd. Kansengelijkheid is een thema dat ons allemaal bezighoudt. Uit het recente onderzoek van de onderwijsinspectie naar de onderbouwing van selectieprocedures door instellingen blijkt ook dat instellingen eigenlijk grote moeite hebben met de specifieke onderbouwing van hun keuzes, met name in het licht van kansengelijkheid. Het blijkt ook dat bij instellingen een zeker ongemak heerst over het feit dat selectie soms leidt tot een veel minder homogene studentenpopulatie. Ik zou zeggen dat dit rapport, waarvan ik denk dat geen van ons het echt diepgaand heeft kunnen lezen, vooral problematiseert. Het zegt eigenlijk: we hebben een groot spectrum aan selecties, maar wat zijn nou de juiste keuzes en hoe moet je daarmee omgaan? Er zijn ook vele vragen over gesteld, waar ik straks op zal terugkomen, maar een van de antwoorden die ik nu wel wil geven, is dat ik in de door mij toegezegde brief van voor de zomer sowieso zal proberen om daarover een helder standpunt in te nemen. Eerlijk gezegd denk ik dat een van de conclusies is dat we veel meer met de instellingen in gesprek moeten gaan over wat een verstandige inzet van dit instrumentarium is. Dit wetsvoorstel maakt mogelijk dat althans dat extra instrument van loting aan de gereedschapskist wordt toegevoegd.

Dan wil ik specifiek ingaan op uw vragen, eerst op een aantal vragen over de inhoud van het wetsvoorstel en dan op vragen over het onderzoek van de inspectie. Daarna heb ik nog een categorie overige vragen. Een aantal vragen van de heer Beertema heb ik eigenlijk al beantwoord. Wat is er mis met de huidige situatie? De inspectie is er helder over dat dit een aantal opleidingen een minder homogene populatie heeft gegeven. We horen die geluiden uit het veld en dat wordt ook duidelijk in het rapport. Ik denk dat we daarmee echt toe zijn aan een volgende stap. Ik denk dat iedereen het ermee eens is dat we vanaf centrale loting naar decentrale selectie een stap in de goede richting hebben gezet maar dat we er nog niet zijn en dat dit een correctie verdient.

Dan kom ik ook op de vraag van zowel mevrouw Westerveld als de heer De Hoop: waarom niet terug naar gewoon loting en waarom niet überhaupt afschaffing van selectie? De onderwijsinspectie adviseert om nog eens heel goed te kijken naar het hele instrumentarium. Alleen maar loten kan ook nadelen hebben. Er zijn zeker bepaalde opleidingen waar je dat niet zou willen doen; ik denk bijvoorbeeld aan kunstopleidingen of sportopleidingen. Enige vorm van selectie is dus wel gewenst. Velen hebben al aangegeven dat je de kandidaten met alleen maar tienen waarschijnlijk sowieso toe zou willen laten in het systeem. Ik wil dus eigenlijk graag meer tijd nemen om me te bezinnen op basis van de aanbevelingen van de inspectie om met een uitgebreide reactie te komen.

Velen van u hebben gesproken over het Klaas Vissermodel. Zouden we dat niet als extra instrument aan het instrumentarium moeten toevoegen? Laat ik daar een paar dingen over zeggen. In mijn ogen staat dat model op gespannen voet met het uitgangspunt van toegankelijkheid in ons stelsel, waarbij een juist diploma toegang geeft tot vervolgonderwijs. Bij selectie worden studenten niet afgewezen, maar gerangschikt op basis van hun scores. In het Klaas Vissermodel krijgen instellingen wél de bevoegdheid om studenten af te wijzen, en is de grens waarbij je bepaalt of iemand wel of niet in die onderste categorie zit, arbitrair. Een van de gedachtefouten die je hierbij makkelijk zou kunnen maken, maakte ik eerst ook. Je denkt dan dat de populatie van studenten een soort belkromme is, met een groep van absolute toptalenten, die je zo wilt hebben, en ook ergens een groep van achterblijvers, die je er eigenlijk makkelijk af kan kappen. Dat is niet hoe de studentenpopulatie eruitziet, want die ziet er als volgt uit. Er is een kleine topgroep en een grote berg richting de wat minder hoge scores. Daarbij gaat het er niet om waar ze precies zitten, maar die scores zijn uiterst onzeker. Als je daar dus een stukje van af gaat snijden, heb je eigenlijk geen enkel idee wie je daarmee precies uitsluit. Het is niet een duidelijk geïdentificeerde groep, anders dan misschien de groep aan de kop. Het is geen symmetrische situatie. Als instellingen wél zelfstandig minimumtoelatingseisen gaan stellen, past dat niet in ons huidige stelsel van toegankelijk hoger onderwijs.

Ik voeg loting juist toe, mede op verzoek van uw Kamer, om die kansengelijkheid te vergroten. Sommigen van u hebben het al helder geformuleerd: dit model zou dat absoluut niet doen. Het is al gememoreerd dat uit verschillende onderzoeken, waaronder die van de inspectie, blijkt dat bepaalde groepen, zoals eerste generaties, laatbloeiers, studenten met minder welvarende ouders en studenten met een beperking, gewoon minder kans maken om toegelaten te worden bij de selectie. Juist deze studenten uitsluiten van loting, raakt de studenten die nu toch al laag scoren in de selectie. Het is dus een zelfversterkend effect. Ik denk dan ook dat we ons op een hellend vlak gaan begeven als dit amendement zou worden aangenomen. Dan gaan we instellingen namelijk de rol geven om zelfstandig minimumtoelatingseisen te gaan stellen aan onze opleidingen.

De heer Kwint (SP):

Ik ben blij om te horen dat de minister mijn scepsis ten aanzien van dit amendement deelt en daar nog een paar extra argumenten aan toevoegt. We zien dat de capaciteit van universiteiten en hogescholen onder druk staat en dat er relatief meer plekken zijn waar de maximumcapaciteit in zicht is. Lopen we met dit amendement dan ook niet het risico dat het recht op hoger onderwijs in het geding komt op het moment dat steeds meer opleidingen gaan werken met zo'n numerus fixus, gecombineerd met dit model?

Minister Dijkgraaf:

Ik ben het ermee eens dat dit het principiële punt is — mevrouw Van der Laan noemde het ook zo — waarbij we eigenlijk echt gaan zeggen dat iemand niet eens mee mag doen aan de loting. Instellingen willen deze loting juist gaan gebruiken in situaties waarin ze geen zicht hebben op de onderscheidende kwaliteiten van studenten, waarbij het een redelijk arbitrair iets wordt. Als je het juist daar gaat toepassen, ben ik het eens met het punt van de heer Kwint dat dit de kansenongelijkheid gaat verkleinen. Nogmaals, het is totaal anders of je kijkt naar de top van deze verdeling of naar degenen die aan de onderkant zitten. Ik denk namelijk dat juist daar de grootste onzekerheden zitten.

De heer Kwint (SP):

Begrijp ik dan dat de minister eigenlijk zegt dat het amendement zoals het er nu ligt destructief is voor de doelstellingen van het wetsvoorstel?

Minister Dijkgraaf:

Nou, destructief is een groot woord.

De heer Kwint (SP):

Elf letters.

Minister Dijkgraaf:

Ik zie het voordeel niet. Sowieso is het mogelijk, ook met dit wetsvoorstel, om een gewogen loting te doen. Als je het gevoel hebt dat je onderscheid wilt maken tussen mensen, op wat voor manier dan ook, kun je een aantal selectiecriteria gebruiken. Trouwens, hoeveel criteria je ook toestaat, uiteindelijk wordt het allemaal platgeslagen tot één, want je moet er toch een ranking van maken. Je kunt dan echter wel de keuze maken hoe je de verschillende criteria weegt. Het inspectierapport laat mij zien dat daar heel veel verwarring over bestaat, dat er misschien niet genoeg onderbouwing is en dat er een soort verlegenheid is, ook bij de instellingen, om daarin de juiste keuzes te maken, omdat men gewoon in de war is. Wat ik daarin zie, is dat dat al de mogelijkheid geeft om dat te doen. Bij het hard afsnijden van een bepaalde populatie wijzigen we de toegankelijkheid op een fundamentele manier, denk ik. Mijn belangrijkste criterium is dat die cutoff waarschijnlijk echt uiterst onzeker is. Je probeert namelijk ergens te snijden, en juist waar het onderscheidend vermogen het geringst is, ga je proberen een verschil te maken.

De heer Kwint (SP):

De minister zegt: ik vind "destructief" wel een erg groot woord. Wat voor woord zou hij zelf aan dit amendement geven?

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat we dit voorstel behandelen met een bepaald perspectief: het perspectief van kansengelijkheid. Dit voorstel is niet een stap in de juiste richting. In zekere zin introduceert het weer een andere vorm van kansenongelijkheid, die redelijk fundamenteel is. Eigenlijk zeggen we gewoon dat je met een vwo-diploma niet de toegang hebt tot het onderwijs dat ons stelsel biedt. We hebben al een hele harde cutoff. Dat is ons stelsel waarin we behoorlijk strenge eisen stellen aan de vooropleiding: havo voor hbo, vwo voor wetenschappelijk onderwijs. Misschien hebben we soms systemen uit het buitenland in ons hoofd, waar niet dat soort eisen zijn en je een enorm verschil krijgt in de mensen die zich aanmelden. Dan is er misschien een heldere populatie die je sowieso niet in rekening zou willen brengen. Maar in het Nederlandse systeem is het heel belangrijk dat iedereen met een vwo-diploma een bepaalde kans heeft om uiteindelijk tot de opleiding toegelaten te worden. Nogmaals, in het wetsvoorstel wordt dit gecombineerd met een gewogen loting — dat mag — en dan is er een mogelijkheid om deze nuance aan te brengen, zonder deze harde knip te moeten zetten, waarbij de plaats waar je de knip zet in mijn ogen eigenlijk volstrekt arbitrair is.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank voor de toelichting van de minister op het amendement. Ik vind die overtuigend. Ik denk dat het echt goed is dat dit amendement geen meerderheid gaat halen. Dat gezegd hebbende, wil ik nog even terug naar die decentrale selectie. Vrijdag hebben we namelijk wel een nieuw rapport gekregen van de Arbeidsinspectie.

De voorzitter:

De onderwijsinspectie, bedoelt u.

De heer De Hoop (PvdA):

Excuus, de onderwijsinspectie. Bij IenW is het de Arbeidsinspectie. Sorry, voorzitter, het is veel op een dag. Waarom zou je toch die decentrale selectie erbij houden en niet gewoon kiezen voor de gewogen of ongewogen loting? Heeft het recente rapport daar niet nog een nieuw extra licht op laten schijnen, dus om echt kritisch naar de decentrale selectie te kijken?

Minister Dijkgraaf:

Zo lees ik het rapport nu niet. Maar nogmaals, ik heb eigenlijk nog niet de tijd gehad om het, ook met mijn beleidsdirectie, serieus door te spitten en te analyseren. Wat het zegt, is dat er een zekere mate van handelingsverlegenheid is en een zekere vraag naar wat precies de juiste manier is om selectie toe te passen. In bepaalde categorieën werkt het waarschijnlijk heel goed. Nogmaals, we kunnen ons allemaal voorstellen dat je bij de piano-opleiding aan het conservatorium waarschijnlijk een heel helder beeld hebt van wat je daar met selectie probeert. Ik denk dat we bij bijvoorbeeld de medische opleidingen zien dat het juist diversiteit heeft verminderd. Daar hebben we het ook al over gehad. Er zitten enorm veel vrijheidsgraden in het selectie-instrumentarium. Dat stelt de onderwijsinspectie ook vast. Ik denk dat het dus te vroeg is om te zeggen dat selectie sowieso een slecht idee is. We zijn het er eigenlijk allemaal over eens dat dit voor bepaalde groepen studenten goed werkt. Zonder twijfel wil je die sowieso in de opleiding hebben. Daarom denk ik ook dat deze combinatie goed is. Maar iedere vraag over wat de ideale combinatie voor een bepaalde opleiding is, kan ik op dit moment niet beantwoorden.

Ik zie wel dat met dit wetsvoorstel meer mogelijk wordt, maar met misschien ook wel meer verwarring als gevolg. Vandaar dat ik ook zeg dat de tweede stap de vraag moet zijn hoe we dit instrumentarium gaan toepassen. Ik denk dat we daarvan een heldere analyse moeten hebben. Ik denk trouwens ook dat we daarna een intensief gesprek met de instellingen moeten hebben over de vraag of we die best practices met elkaar kunnen uitwisselen en ervoor kunnen zorgen dat ook de instellingen en opleidingen zich zekerder voelen over dat ze de selectie op de juiste wijze invoeren. We hebben namelijk ook als signaal van de instellingen gekregen: maak loting mogelijk, maak gewogen loting mogelijk en maak de combinatie van selectie en loting mogelijk. Dat zit nu allemaal, als dit wetsvoorstel doorgaat, in onze gereedschapskist. Maar nogmaals, we moeten volgens mij nog een betere analyse hebben van hoe we het gaan gebruiken. Ik kan me voorstellen dat we uiteindelijk wel het aantal varianten willen beperken en ervoor willen zorgen dat het echt effectief is.

De heer De Hoop (PvdA):

Dat is op zich goed om te horen. Wat ik hierbij belangrijk vind is dat we de ene keer helemaal die kant op zijn gegaan en nu weer helemaal een andere kant op zijn gegaan door de lotingen toe te voegen — waar ik voor ben, hè? Maar hoe zorgen we er nou voor, ook in het kader van een betrouwbare overheid, dat we een breder fundament leggen, waardoor jongeren weten waar ze aan toe zijn in selectieprocessen en zodat jongeren die nu aan de middelbare school beginnen weten dat het over vier, vijf, zes jaar niet weer anders is? Hoe ziet de minister dat en hoe neemt hij daar de instellingen in mee?

Minister Dijkgraaf:

Ik zie niet dat we wild heen en weer aan het slingeren zijn. Ik zeg: we zijn van één kant, namelijk puur een centrale loting, naar de andere kant gegaan. Nu gaan we een stukje naar het midden, met heel veel verschillende mogelijkheden. Het is een heel spectrum van dingen die je kan doen. Er zijn allerlei combinaties. Ik denk dat de heer De Hoop terecht vraagt: wat is nou eigenlijk de goede visie? Zijn er een soort richtlijnen van wat we wel en niet willen en van wat we er precies mee willen bereiken? Als je kijkt naar de criteria die instellingen gebruiken, vind ik het interessant dat ze rondom het thema kansengelijkheid en diversiteit eigenlijk het meest in de war zijn, of daarbij het minst een helder perspectief hebben. Daar kunnen we ze bij helpen. De inspectie vraagt eigenlijk ook om een sterke rol van de minister. Daar moet ik me op gaan beraden. Dus nogmaals, ik kan me voorstellen dat ik in een volgende ronde — dan bedoel ik: in mijn reactie die voor de zomer gaat komen — probeer scherper keuzes te maken en richtlijnen neer te zetten en met de instellingen af te spreken hoe we dit instrumentarium gaan gebruiken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De minister gaf net heel interessante antwoorden op de heer Kwint en op vragen over het amendement. Hij gaf eigenlijk aan dat hij ook twijfels heeft over de effectiviteit van het amendement, maar ook over de gelijke kansen. Daarvan zei de minister letterlijk: we gaan daarbij misschien wel een stapje de verkeerde kant op. Dan kijk ik naar het regeerakkoord. Ik ga hier geen woordspelletje van maken, maar ik lees daarin letterlijk de zin dat opleidingen bij een selectieprocedure moeten aantonen hoe die past bij de inhoud van de opleiding, effectief is en gelijke kansen borgt. Dan wil ik de minister vragen in hoeverre hij vindt dat het amendement aansluit bij wat er is afgesproken in het regeerakkoord.

Minister Dijkgraaf:

Ja, ik ontraad het amendement, omdat ik voel dat het niet de kansengelijkheid zo veel vergroot als dit wetsvoorstel dat zou kunnen. Eigenlijk brengt het weer een kansenongelijkheid binnen vanwege het soort harde afsnijden van die bepaalde groep studenten. Dus mijn eigen visie zou zijn: als we dit wetsvoorstel toevoegen aan ons instrumentarium, maken we echt een flinke stap richting kansengelijkheid. Maar mevrouw Westerveld vraagt terecht: hoe zit het nou met de onderbouwing en de effectiviteit en wat draagt nou precies bij aan meer kansengelijkheid? Die vragen liggen besloten in het antwoord op de vraag hoe ik dit instrumentarium ga toepassen. Daar geeft het wetsvoorstel eigenlijk heel weinig richting aan. In mijn reactie op het inspectierapport hoop ik dan ook eindelijk te komen met een richting. Nogmaals, dat vraagt het veld eigenlijk ook; zo lees ik ook het inspectierapport.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De heer Kwint trekt de conclusie al dat het amendement eigenlijk in strijd is met wat de partijen hebben afgesproken in het coalitieakkoord. De reden dat ik dat hier vraag, is dat ik best wel veel kritiek heb op het kabinet op heel veel punten, maar dat ik wel — dat heb ik in al die debatten gezegd — blij ben met de inspanningen die er zijn op het gebied van het onderwijs. We moeten echt een kant op gaan waarbij er veel meer gelijke kansen zijn. Dat is moeilijk. Er is nu gewoon een grote ongelijkheid. We zullen ook nooit die ongelijkheid helemaal opheffen, vrees ik. Maar het is wel goed dat we die inspanningen doen. Daarom stelde ik de vraag aan de minister. Deelt de minister dat dit amendement dat is ingediend eigenlijk in strijd is met wat er is afgesproken in het coalitieakkoord?

Minister Dijkgraaf:

Deze mening deel ik niet, want ook het amendement neemt een stap in die richting. Ik zou zeggen: het doet maar een halve stap in die richting, en als we dit gebruiken zetten we net een stap verder. Maar ook met de introductie van het wetsvoorstel zijn we er nog niet, want er zijn een heleboel andere vragen die we daarbij nog moeten beantwoorden.

Ik ga door naar de volgende vraag, die ik eigenlijk al heb beantwoord: is het wenselijk dat er meerdere manieren van selectie ontstaan? In eerste instantie zou ik zeggen: ja. In tweede instantie moeten we daar uiteindelijk wat meer sturing aan geven. Nogmaals, bij gelijke opleidingen op verschillende instellingen kunnen verschillende accenten worden gegeven. Er kan een diversiteit aan selectieprocedures zijn. Daar is op zichzelf niets mis mee. Eerlijk gezegd denk ik dat we onszelf niet de illusie moeten voorhouden dat er een soort perfecte selectiemethode is, want dat kunnen er misschien meerdere zijn, maar het is wel heel belangrijk dat de opleidingen transparant communiceren over hun procedure, zodat studenten weten wat er van ze wordt verwacht. De inspectie zegt dat dat kandidaten die een bepaalde opleiding willen doen, in staat zou kunnen stellen om de selectieprocedure en de instelling te kiezen waar ze zich het meest thuis voelen.

Mevrouw Van der Laan vroeg ook hoe ik aankijk tegen de transparantie over die selectiecriteria. Nogmaals, dat is iets wat de inspectie nadrukkelijk noemt. Ik onderschrijf dat. Studenten moeten goed weten wat er van ze wordt verwacht. Nogmaals, dan kan je die vergelijking maken.

Mevrouw Westerveld vroeg naar studenten met een functiebeperking. Dat is altijd een hele belangrijke groep, waar we het hier gelukkig vaak over hebben, maar die soms weleens vergeten wordt. Uit het onderzoek blijkt dat deze groep minder kans maakt om door selectieprocedures heen te komen. Loting kan dus de toegankelijkheid bevorderen. Ik houd me graag voor om daar voor de zomer op terug te komen in mijn beleidsreactie op het rapport van de inspectie.

Mevrouw Westerveld vroeg ook wat de juiste balans is als je meerdere factoren weegt. Hoe je dat precies zou willen regelen, is misschien hogere wiskunde, maar als de verschillen in weging te groot worden, dan is één criterium dominant. Als je de cijfers tien keer zwaarder laat wegen dan de motivatie, dan is de motivatie in wezen maar bijzaak. Dat ten eerste. Met een gewogen loting kun je loten met een bepaalde verdeling, met een populatie waarvan de onderkant wat minder gewicht krijgt dan de bovenkant. Ook daarbij moeten de verschillen niet te groot zijn, want als je maar een miljoenste kans hebt als je aan de onderkant zit, dan heb je effectief gewoon geen kans. Ik zou dus toch willen adviseren om de verschillen in weging niet al te groot te laten zijn. Dat staat niet in het wetsvoorstel, maar dat zou heel goed in de reactie kunnen komen die ik voor de zomer geef.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het lastige is natuurlijk dat we nu de wet bespreken. We willen eigenlijk allemaal dat er door die wet meer gelijke kansen zijn. Het is dan natuurlijk heel relevant op welke manier die verschillende factoren precies worden meegewogen. Ik vind het vrij ingewikkeld dat we een wet bespreken en dat de minister dan tegen de zomer nog met een reactie daarop komt. Mijn vraag is daarom: hoe gaat de minister er dan wel voor zorgen dat het wetsvoorstel op een goede manier wordt uitgevoerd en het de kansengelijkheid echt bevordert?

Minister Dijkgraaf:

Ik denk dat we, op basis van het inspectierapport en de gesprekken met de instellingen, een zekere gebruiksaanwijzing moeten gaan maken voor hoe met het instrumentarium om te gaan met de mogelijkheid die er nu in de wet komt. Ik deel sommige van deze zorgen. Je zou extreme gevallen kunnen krijgen, die je wilt uitsluiten. Mijn eerste insteek zou zijn om daarover gewoon afspraken te maken met de instellingen. Als dat niet houdbaar is, moeten we uiteindelijk naar zwaardere instrumenten kijken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Toch werkt het volgens mij niet helemaal zo. We hebben hier vandaag een wetsbehandeling. Er komt in de wet een artikel te staan waardoor instellingen deze mogelijkheid krijgen. De memorie van toelichting kan een nadere onderbouwing zijn. Maar op het moment dat dit element ontbreekt in de memorie van toelichting en we dus niet weten welke factoren op welke manier worden meegewogen, heeft een handleiding achteraf ook niet zo heel erg veel zin, want dan kunnen instellingen dit gewoon gaan doen op basis van de wet. Ik vind dit een lastig element. Ik ben er een groot voorstander van om instellingen een grote mate van vrijheid te geven. Ik ben er ook groot voorstander van dat instellingen dat op heel veel manieren zelf kunnen onderbouwen — dat kunnen ze prima — maar we moeten niet net doen alsof we hier dan nog een handleiding gaan maken als dat hier niet ook onderdeel wordt van de wetsgeschiedenis.

Minister Dijkgraaf:

Hetzelfde geldt eigenlijk voor de situatie die we nu hebben, waarin decentrale selectie mogelijk is en instellingen dat met een enorme variatie invullen. Dat is juist een van de conclusies van het inspectierapport. Dat wil je oplossen. Dit voegt ongetwijfeld in principe nog meer variatie toe. Daarom zeg ik ook dat het moet komen met een heldere reactie. Ik ga in de zomer, als we die reactie hebben, kijken wat we eventueel kunnen regelen door stevige gesprekken met de instellingen te hebben. Mocht er additioneel nog iets nodig zijn, dan kom ik daarop terug. Ik moet wel zeggen dat ik er ook wel veel vertrouwen in heb — dat volgt ook uit het inspectierapport — dat instellingen het goede willen doen en daar ook wel iets meer sturing of advies in willen krijgen. Dat is, denk ik, toch de eerste richting waarin je kunt zoeken.

Dan kom ik op nog een paar vragen over het onderzoek van de inspectie. Het is heel veel genoemd. Mijn antwoord zal snel zijn: daar kom ik in de zomer op terug. Dat gaat bijvoorbeeld ook over de vraag die mevrouw Westerveld heeft gesteld over het advies van de inspectie om naar aanvullende eisen te kijken om kansengelijkheid te waarborgen. Ik denk dat we daar het gesprek over moeten voeren. Dat geldt trouwens ook voor de optie om het aantal selectiecriteria te maximeren. Mij viel in het inspectierapport op dat het wel meevalt met die "kerstboom aan criteria". De meeste opleidingen hebben er zo drie à vier. Er zijn er een paar met meer criteria, maar dat zijn ook wel hele specifieke opleidingen. Ik kan me dus ook wel voorstellen dat als je eigenlijk zoekt naar het schaap met de vijf poten, je ook vijf selectiecriteria wilt hebben. Dat zijn echt wel de uitzonderingen. De bulk van de opleidingen houdt het aantal selectiecriteria behoorlijk beperkt.

De vraag die de heer El Yassini stelde, was of ik bereid ben om onderzoek te doen naar welke selectiemethoden goede voorspellers zijn. De inspectie zegt dat evalueren en monitoren van de effecten belangrijker is, misschien meer dan het wetenschappelijk onderbouwen van procedures. De Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs, ETHO, werkt aan een handboek met praktijkvoorbeelden en praktische handvatten op basis van de meest recente inzichten. Die wetenschappelijke inzichten hebben vaak algemene patronen, maar soms zijn ze ook wel heel erg toegesneden of komen ze voort uit internationaal onderzoek met een heel andere populatie. Daar moeten we dus voorzichtig mee zijn. Ik wil de tijd nemen om ook hierin weer de aanbeveling van de inspectie mee te nemen.

De heer Peters vroeg: kunnen we nou even die "kerstboom" vermijden? De inspectie geeft aan dat — ik zei het net al — het aantal gebruikte criteria over het algemeen niet problematisch hoog is. Ik denk eerder dat het probleem is dat er zo veel combinaties zijn van de wegingen en niet zozeer het soort en het aantal criteria.

Door meerderen van u is gevraagd naar de externe toets, bijvoorbeeld door mevrouw Westerveld, mevrouw Van der Laan en de heer El Yassini. Ik denk dat de externe toets heel belangrijk is. Ik kom erop terug. Dit was wel een heel helder advies. Ik zou me zo kunnen voorstellen dat we dat meenemen.

Dan kom ik ook op de vragen die door zowel GroenLinks als het CDA gesteld zijn over de masteropleidingen. Heel veel masteropleidingen gebruiken een selectie, terwijl er eigenlijk geen capaciteitsprobleem is. Dat zegt de inspectie ook. Rond de 40% van de masteropleidingen stelt selectie-eisen. Selectie op basis van kwalitatieve criteria is een logisch onderdeel van de toelating tot een masteropleiding. Het gaat natuurlijk vaak over verdere specialisatie. Bovendien zijn masterstudenten meer bekend met hoger onderwijs en ik denk dat ze zich minder snel zullen laten afschrikken. Maar ik kan me heel goed voorstellen dat we daar toch wat, ik zou zeggen, reinheid in kunnen brengen. Soms kan namelijk ook gewoon vastgesteld worden dat je aan de kwalificatie-eisen voldoet zonder daarvoor een aparte selectie op te tuigen. Ik zal daar dus op ingaan.

Mevrouw Westerveld vroeg ook of ik de wijziging van de bekostiging van de selectie mee wil nemen in mijn reactie. Het gaat dus eigenlijk om het studiesucces als een soort financiële prikkel, althans, zo las ik de vraag. Ik verwacht niet dat de wijze van bekostiging veel verandering zal brengen in de keuze van het selectie-instrumentarium. Uit het selectierapport blijkt dat er ook redenen zijn om hieraan te twijfelen. Als dat zo is — dat weet ik niet, maar het zou kunnen — dan wil ik het zeker meenemen. Ik denk dat deze vraag ook heel goed past in de bredere toekomstverkenning die we in het vervolgonderwijs aan het doen zijn, waar we voor de zomer mee komen en waarop we na de zomer met een reactie komen.

De heer De Hoop sprak over ongelijkheid en segregatie. Ik denk dat we het erover eens zijn dat gewaarborgd moet zijn dat het geen invloed heeft op de selectie van studenten. Dat is ook de grote motivatie om dit wetsvoorstel in te dienen. Met de invoering van loten maken studenten die nu buiten de boot vallen toch een kans om te worden toegelaten. Ook dat is iets waar ik voor de zomer op terugkom, waarbij ik ook zal ingaan op de vraag van de heer Kwint of ik bereid ben om de opleidingen te gaan volgen en te kijken welke verschillen er ontstaan. Ik denk dat monitoring van deze instrumenten heel belangrijk is.

Dan de vraag waarom we er nu over spreken. Het heeft een tijdje geduurd om met u over dit onderwerp in gesprek te komen. Het is altijd een beetje een verrassing, ook voor mij, wanneer een inspectierapport uitkomt. Dat gebeurt namelijk onafhankelijk van ons ministerie.

Dan nog een paar overige vragen. De heer El Yassini vroeg of ik kan toezeggen dat gewaarborgd wordt dat instellingen nooit gaan selecteren op huidskleur.

De voorzitter:

Zullen we eerst de heren even bedienen? Want dat gaat nog over het vorige punt.

De heer Kwint (SP):

Ik snap dat de mate van invloed die de minister op de Kameragenda dan wel de onderwijsinspectie kan uitoefenen, beperkt is. Ik vroeg het vooral in relatie tot eventuele wijzigingen die zouden kunnen voortkomen uit de reactie die de minister gaat schrijven op het onderwijsinspectierapport. We kunnen dat ook nu meteen voorstellen, maar dan kunnen we erover nadenken. Dan wachten we met de afronding van dit debat totdat we de brief van de minister hebben en weten hoe hij de conclusies van de onderwijsinspectie weegt. Maar dan is het wel belangrijk om nu een inschatting te krijgen van hoe groot hij de kans acht dat er uiteindelijk weer wetswijzigingen van deze wet noodzakelijk zullen zijn op basis van het onderwijsinspectierapport.

Minister Dijkgraaf:

Dat vind ik moeilijk te zeggen. In eerste instantie zou ik zeggen dat we vooral meer sturing, meer afspraken en heldere adviezen moeten hebben. Denk ook aan de rol van de minister. Daar zou ik het in eerste instantie in willen zoeken. Ik kan niet uitsluiten dat we daarvoor weer met een andere wet of een wetswijziging komen, maar ik heb zelf zoiets van: we wachten al heel lang op dit instrument, dus laten we dat nu toevoegen. Dat gaat volgens mij direct verschil maken. Gewoon sec de loting zoals we die hier hebben geschetst, zal door een aantal opleidingen volgens mij snel gebruikt gaan worden. Bij die opleidingen ligt ook echt deze vraag voor. Dat zijn misschien ook wel de belangrijkste opleidingen, zoals de medische opleidingen et cetera. Ik denk dus dat we een hele belangrijke stap gaan zetten. Misschien moeten we er ook een beetje voor oppassen dat we hierbij niet het betere de vijand van het goede laten zijn.

De voorzitter:

Kunnen we die op een delftsblauw tegeltje krijgen? Die is mooi, hoor.

Minister Dijkgraaf:

Haha!

De heer De Hoop (PvdA):

Nog even over de diversiteit binnen de opleidingen. Kon ik dat als een toezegging van de minister opvatten? Wil hij bij het implementeren van dit beleid monitoren wat het effect is op de diversiteit die we hiermee gaan krijgen binnen de opleidingen? Ik ben even aan het kijken wat de minister nu precies toezegde of wilde monitoren. Dat was mij niet helemaal duidelijk.

Minister Dijkgraaf:

Ik heb toegezegd dat dit een belangrijk element is. Uit het inspectierapport blijkt dat kansengelijkheid en diversiteit een element is waarmee de instellingen eigenlijk het meest verlegen zijn. Ze weten eigenlijk niet precies hoe ze daarmee moeten omgaan. Dat zal dus een belangrijk element zijn van mijn reflectie op dat inspectierapport. Dat is dan ook in het licht van dat we dit via loting kunnen adresseren, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Die monitoring moeten we volgens mij langdurig doen. We moeten alle criteria waaraan we denken bij selectie monitoren, evenals de keuzes die er worden gemaakt en de effecten daarvan. Dan denk ik aan studiesucces maar ook aan diversiteit. Dit is dus een van de drie elementen die ook door de instellingen zelf wordt meegenomen als criterium.

De heer El Yassini (VVD):

De minister zou net aan de slag gaan met mijn vragen, maar ik hoor de minister iets zeggen waarover ik een korte vraag voor hem heb. Hoe definieert de minister "diversiteit"?

Minister Dijkgraaf:

Nou, het is misschien makkelijker te zien als er géén diversiteit is. Kijk naar de oorspronkelijke populatie van studenten die zich aanmelden. Het kan gaan om diversiteit in allerlei soorten en maten. Er zijn hier al vele voorbeelden langsgekomen. Ben je eerstegeneratiestudent of niet? Wat is de sociaal-economische situatie van je ouders? Eigenlijk zou je willen dat het succes in de studie en de toelating tot de studie daarvan niet afhankelijk zijn. Ik denk dus eerlijk gezegd dat we daarnaar kunnen kijken. Maar sommige opleidingen willen bijvoorbeeld ook dat de bevolkingsopbouw van de mensen in het medisch veld, en dus ook in hun opleiding, een reflectie is van de bevolking van Nederland. Dat is ook vanuit het arbeidsperspectief, bijvoorbeeld in de zorg. Al die mensen moeten zich in principe dus ook aanmelden voor die studie. Ik denk dus dat dat een van de aandachtspunten is. Ik geef direct toe dat het een ingewikkeld verhaal is, ook omdat er zo veel verborgen elementen aan vastzitten. Nogmaals, het is erg lastig om te zien of iemand wel of niet een eerstegeneratiestudent is et cetera. Ik denk voornamelijk dat we er alert op moeten zijn dat er niet verborgen criteria zijn die het eigenlijk onmogelijk of veel moeilijker maken om bij dezelfde geschiktheid uiteindelijk op die opleiding te komen. Er zijn hier al een aantal dingen langsgekomen. In hoeverre heb je bijvoorbeeld de mogelijkheid om externe hulp in te roepen bij het schrijven van een motivatie? Een aantal elementen trekken het scheef. Je ziet ook dat instellingen daarmee worstelen: kunnen we die gelijke kansen eigenlijk bieden?

De heer El Yassini (VVD):

Ik denk dat niet alleen de instellingen ermee worstelen. Ik merk dat ook de minister ermee worstelt. Dat is misschien ook wel terecht, omdat het zo complex is. Tegelijkertijd hoor ik de minister een toezegging doen over monitoring met betrekking tot diversiteit. Ik zou eigenlijk graag de toezegging van de minister willen hebben dat hij, alvorens hij gaat monitoren, richting de Kamer precies definieert wat hij bedoelt met "diversiteit". Dan zorgen we ervoor dat het uiteindelijk echte diversiteit is. We moeten ervoor waken dat we mensen gaan aftikken op basis van etniciteit, afkomst, huidskleur et cetera.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut.

De heer El Yassini (VVD):

Dat pad is heel gevaarlijk om te bewandelen.

Minister Dijkgraaf:

Absoluut; dat kan ik zeker toezeggen. Discriminatie willen we op geen enkele manier bevorderen. Het is absoluut gewoon niet toegestaan. Dat willen we absoluut niet. Ik denk dat we dan ook het debat moeten hebben. Daar zie je misschien ook wel de verlegenheid die er bij sommige instellingen is: werken onze selectiemechanismes nou goed of niet? Wat de precieze definitie is en hoe je daartegen aan wilt kijken, dat zijn een paar existentiële vragen die ik in dit debat niet wil beantwoorden. Ik neem ze wel mee in mijn bredere reflectie hierop. Met al dit soort zaken komt het inderdaad heel nauwkeurig wat je precies wilt monitoren. Je wilt hier eigenlijk je eigen succes definiëren.

De heer El Yassini (VVD):

Dus even ter verheldering: er komt uiteindelijk nog een definitie van wat volgens het ministerie van OCW "diversiteit" is?

Minister Dijkgraaf:

Ik weet niet of ik met een definitie kom, maar ik kom nog wel met verdere reflecties op dit onderwerp.

Voorzitter. Mevrouw Westerveld vroeg wat ik kan doen om aanvullend onderwijs voor de decentrale selectie te stoppen. Een aantal van u heeft daarover gesproken. Het is natuurlijk mogelijk om commerciële trainingen et cetera te volgen. Iedereen vindt dat eigenlijk een soort valsspelen. Je kunt dat alleen maar doen als je daar de financiële middelen voor hebt. Dat is trouwens een wereldwijd verschijnsel. Het is ook erg lastig om tegen te gaan. Dat is misschien makkelijker in het funderend onderwijs dan in het hoger onderwijs. Het is een lastige vraag, maar ik denk dat we die wel moeten proberen te stellen: kunnen we uiteindelijk ervoor zorgen dat het instrumentarium minimaal kwetsbaar is voor dit soort externe hulpmotoren, die sommigen wel en anderen niet kunnen inhuren?

Dan waren er wat vragen over Caribische studenten. Vorige week was ik in de Cariben, althans op de ABC-eilanden, en daar heb ik uitgebreid met mijn collega's over gesproken. Er zijn twee elementen. Mijn collega-ministers van de andere landen vinden het belangrijk dat studenten die hier bijvoorbeeld geneeskunde gaan studeren, ook weer terugkeren naar het Caribisch gebied. Op dit vraagstuk werk ik ook samen met de minister van VWS. In de huidige Wet op het hoger onderwijs is bij de afschaffing van de ministerplaatsen bepaald dat instellingen bij decentrale selectie rekening dienen te houden met de belangen van aspirant-studenten, zowel uit de CASt- als uit de BES-eilanden, dus uit het Caribisch deel van Nederland en uit de andere drie landen. Instellingen houden nu bijvoorbeeld al rekening met Caribische studenten door de selectieprocedure ook online aan te bieden. Het reserveren van plaatsen voor een bepaalde doelgroep, zoals destijds met de ministerplaatsen, is echter lastig in het licht van gelijkebehandelingswetgeving. Het is wel belangrijk om toch een passende oplossing te vinden voor het tekort aan artsen dat heerst in het Caribisch gebied, in samenwerking met het ministerie van VWS. Deze maand start dan ook een onderzoek in opdracht van VWS en OCW naar de instroom van Caribische studenten in de zorgopleidingen in Nederland. Ik denk dat het belangrijk is om de uitkomsten van dat onderzoek af te wachten om zo op een passende manier maatregelen te nemen. Ik verwacht die rond juli, in de zomer.

Iets anders is wat we in het huidige systeem kunnen doen om het studiesucces of het rendement van Caribische studenten te verhogen. Daar hebben we vorige week in het vierlandenoverleg in Curaçao uitgebreid over gesproken. We hebben daar hele scherpe adviezen gekregen van het Regieorgaan. We hebben een aantal dingen afgesproken. Ik hoop daar snel meer concreet met elkaar op terug te komen. We hebben afgesproken om dat in april te doen. We gaan meer doen in de voorbereiding van deze studenten. Er is bijvoorbeeld een soort academic foundation year in Aruba, dat heel goed werkt. De opstijgbaan van deze studenten wordt dan wat langer. Ze hebben dan wat meer ruimte om op tempo te komen en om te wennen aan het studeren in Nederland. Ze kunnen misschien ook bepaalde credits halen die ze vervolgens hier weer kunnen inlossen. We gaan ook een nieuw systeem van koninkrijksbeurzen introduceren. Het is een weeffout in het systeem dat studenten uit de Cariben geen gebruik kunnen maken van het EU-programma Erasmus+. Ze kunnen dus wel voor kortere duur naar België, maar niet naar Nederland. Met die beurzen kunnen ze dus ervaring opdoen. We gaan ook met z'n vieren gezamenlijk een onderzoek doen naar hoe we de opleidingen en studiekeuzes van Caribische studenten beter kunnen laten aansluiten op de arbeidsmarkt, maar dan ook juist op de arbeidsmarkt van de eilanden. Die elementen zijn allemaal met name belangrijk voor de specifieke problematiek waar we hier over spreken. Wanneer je hier bijvoorbeeld artsen opleidt, is het namelijk goed als die terugkomen naar de Cariben.

Ik heb trouwens een aantal van die artsen gesproken. Ze hadden allemaal hele goede posities in Nederland, maar ze gingen terug omdat ze het verschil wilden maken op de eilanden. Dat vond ik mooi en ik vind het goed om dit te delen, want ik was daar echt door gemotiveerd en geïnspireerd.

De voorzitter:

Een interruptie van mevrouw Westerveld. Daarna hoop ik dat we naar het eind van de eerste termijn kunnen. Mevrouw Westerveld, kort en puntig.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik vind dit allemaal hele mooie zaken waar de minister mee bezig is, maar ik heb nog één aanvullend punt. We hebben natuurlijk echt een verantwoordelijkheid voor beroepen die ook daar gewoon nodig zijn maar waarvoor daar geen opleidingen zijn. Ik wil de minister dus vragen: waarom gaan we eerst allerlei zaken onderzoeken in plaats van gewoon een aantal plekken aan te wijzen? In Nederland wijzen we bijvoorbeeld ook gewoon een aantal plekken aan om het verwachte aantal mensen dat we nodig hebben op te leiden. Waarom kan dat in dit geval niet?

Mijn tweede vraag is: kan de minister met een aantal studenten die hier studeren en uit het Caribische deel komen hier in gesprek over gaan? Ik weet namelijk dat ze tegen een flink aantal struikelblokken aanlopen.

Minister Dijkgraaf:

Nogmaals, ik wacht het onderzoek dat wij samen met VWS doen even af. Wij gaan zelf ook nog terugkomen op onze algemene reflectie op selectie. Daar kunnen we de Caribische studenten heel nadrukkelijk in meenemen. We zijn al in gesprek met de Caribische studenten. Dat is precies wat de regiegroep heeft gedaan. Die heeft twee jaar heel hard gewerkt om al hun noden in kaart te brengen. Ik vind dat ze met hele heldere adviezen kwamen. Die hebben wij als vier ministers dan ook omarmd. Die gaan we dus gewoon uitvoeren.

Dan kom ik bij het amendement van mevrouw Westerveld over of medezeggenschap instemmingsbevoegdheid in plaats van adviesbevoegdheid kan hebben bij de vaststelling van de selectiecriteria. Die moet ik ontraden, want het regelen van in- en uitstroom van studenten is een bevoegdheid van het centrale bestuur. Het is in mijn ogen onwenselijk dat bijvoorbeeld de huidige studenten invloed hebben op de instroom van de studenten na hen. Ik herken wel het doel van het amendement dat er meer verantwoording afgelegd zou kunnen worden over de keuzes in het selectieproces. Maar een wijziging van adviesrecht naar instemmingsrecht, zoals voorgesteld in dit amendement, is wel een breuk met de wijze waarop instemmings- en adviesrechten in de WHW zijn geregeld. Instemming op een bestuurs- en beheersreglement of een studentenstatuut is van een wezenlijk andere aard dan een hele specifieke regeling, zoals in dit geval vaststelling van selectiecriteria en selectieprocedures. Tegelijkertijd vind ik het wel van groot belang om de consequenties van dit alles verder te doordenken. Deze suggesties over wat precies de rol is van de medezeggenschap wil ik met alle plezier meenemen in de reflectie op de resultaten van het inspectieonderzoek. Als u bijvoorbeeld van dit amendement een motie wilt maken, zou ik u kunnen vragen om die aan te houden tot ik rond de zomer met mijn reactie kom.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat laatste ga ik niet doen. Ik ken de Wet op het hoger onderwijs en de wetsgeschiedenis best wel goed en het is gewoon een politieke keuze wat er onder bijvoorbeeld een instemmingsrecht of een adviesrecht valt. Daar kunnen wij gewoon een besluit over nemen. Als wij vinden dat studenten meer te zeggen moeten krijgen over wat dan ook, dan nemen wij daar hier een besluit over. Tegen die achtergrond wil de minister vragen wat erop tegen is — ik weet dat het centraal bestuur het regelt; vaak is dat het college van bestuur — om zo'n regeling, zo'n voornemen, gewoon met de studenten af te stemmen. Ook studenten willen immers het beste onderwijs op hun onderwijsinstelling. We weten ook gewoon dat als je studenten beter betrekt, dit over het algemeen zorgt voor evenwichtiger besluitvorming en voor heel goede discussies. Ik heb nog op geen enkel moment meegemaakt dat universiteitsraden of raden op de hogescholen onverantwoord bezig zijn, niet hebben meegeholpen of heel slechte keuzes hebben gemaakt. Er is dus echt geen enkel argument te bedenken, vind ik — ik heb daar zelf natuurlijk ook naar gezocht — om studenten hier niet gewoon instemmingsrecht bij te geven.

Minister Dijkgraaf:

Ik ken mevrouw Westerveld als een groot ambassadeur en behartiger van de medezeggenschap. Er is absoluut niets tegen te zeggen om studenten in het gesprek hierover te betrekken, maar voor mij is het een stap te ver om op dit moment dit amendement te omarmen, omdat ik daar de consequenties niet van kan zien. Nogmaals, ik kom terug met een bredere reflectie op dit hele selectiedossier. Ik wil daar zeker in mijn reflectie op terugkomen, maar als ik op dit moment een advies moet geven, zal ik het ontraden.

De voorzitter:

Kort, afrondend. Kort, kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nog één punt. Dit waren ook de argumenten die bijvoorbeeld gebruikt zijn om instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting tegen te houden. Dat heeft ook allemaal hartstikke goed uitgepakt. Mijn verzoek aan de minister is dus om hier de komende dagen nog even heel goed over na te denken.

De voorzitter:

Als u daar ja op zegt, dan is dat een toezegging. Dan staat het in de boeken.

Minister Dijkgraaf:

Ik hoor mevrouw Westerveld zeggen dat het gaat om nadenken. Ik zal er nog even over nadenken. We blijven daar sowieso over nadenken, maar dan doe ik dat ook in formeel verband.

De heren Kwint en El Yassini vroegen: hoe zet de minister zich in voor het primair vergroten van capaciteit? Velen van u zeggen het volgende. We hebben tekortsectoren. We hebben mensen juist hard nodig. We willen ze eigenlijk helemaal niet tegenhouden. We zullen ze stimuleren. Ik wil benadrukken dat opleidingen niet lichtzinnig omgaan met de numerus fixus. Ze zetten zich altijd in om meer docenten en meer ruimtes te vinden. Alleen, als dat niet lukt, wordt de numerus fixus overwogen. Ik begrijp de vraag, absoluut. In de beleidsbrief over de plannen die we deze zomer met elkaar vast hebben gesteld, investeer ik namelijk ook in de tekortsectoren in het hbo, de zorg, het onderwijs en de techniek. Daarvoor komen meer mogelijkheden. Ik werk aan sectorplannen voor het wo. Ook in de sectorplannen kijkt het onderwijsveld naar knelpunten. Er zijn middelen om meer docenten aan te stellen. We gaan dus echt met de sectoren kijken of we dit punt kunnen adresseren. We hebben namelijk allemaal gelijk. Er zijn plekken waar je totaal geen numerus fixus zou willen hebben, waar je zo veel mogelijk studenten zou willen verwelkomen.

Er werd gevraagd naar een jaarlijkse evaluatie. Het korte antwoord is: nee, dit wordt niet jaarlijks geëvalueerd. U vroeg ook naar de tandartsen. Ik heb inderdaad adviezen gekregen van het capaciteitsorgaan. Ik kom dit voorjaar, in Q1, met een reactie, in samenspraak met mijn collega van VWS, denk ik.

De voorzitter:

Q1 betekent het eerste kwartaal, hè?

Minister Dijkgraaf:

Ja.

Ten slotte de vraag van mevrouw Westerveld. Zij vroeg: hoe ziet het eruit als we naar instellingenaccreditatie gaan? Dan verdwijnen de opleidingspanels, zegt ze. Dat is een misverstand, denk ik. Er zullen namelijk nog steeds beoordelingen op het niveau van de opleiding plaatsvinden. Dat gebeurt dan onder regie van de instellingen zelf. In het huidige stelsel hebben visitatiepanels geen rol bij selectie. Dat is ook logisch. Die panels bestaan uit peers. Die kijken naar de kwaliteit van de opleidingen. Het zijn geen selectiedeskundigen. De inspectie adviseert om een externe toets op selectieprocedures te organiseren. De vraag is dan: welke expertise zou je in die panels nodig hebben? Bij eerste lezing vind ik dat een heel sterk advies. Ik ga dat dus zeker meenemen in onze reactie. Ik zie eerlijk gezegd niet dat dit problematisch gaat worden als we naar instellingaccreditatie zouden overgaan. Het is echter zeker een element dat we in beschouwing brengen. We zijn namelijk een aantal dingen aan het veranderen in het hoger onderwijs. We willen natuurlijk niet dat ze elkaar op een negatieve manier gaan beïnvloeden.

Voorzitter. Dat waren mijn reacties in deze eerste ronde.

De voorzitter:

Hartstikke mooi. Bestaat er behoefte aan een tweede termijn? Niet echt, hè, denk ik? Kan ik de boel sluiten? Nee? Oké. De heer Beertema ziet af van zijn spreektijd, lees ik op zijn voorhoofd. Mevrouw Westerveld ook? Nee? Vooruit dan maar. Het woord is aan mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb één motie en de belofte aan de minister dat ik hem in ieder geval de komende dagen nog een aantal extra argumenten ga geven waarom studenten hier echt wel instemmingsrechten over kunnen hebben.

Voorzitter. Ik zal dat niet allemaal hier doen. Ik lees gewoon even mijn motie voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op dit moment bedrijven schaduwonderwijs aanbieden die gericht zijn op de decentrale selectie van opleidingen met een capaciteitsbeperking;

constaterende dat er trainingen worden aangeboden waardoor aanstaande studenten tegen betaling worden voorbereid op een specifieke opleiding aan een specifieke onderwijsinstelling;

overwegende dat deze bedrijven hiermee de bestaande kansenongelijkheid bij de decentrale selectie vergroten;

verzoekt de regering om de omvang van het schaduwonderwijs specifiek voor decentrale selectie in kaart te brengen;

verzoekt de regering tevens om in gesprek te gaan met instellingen, met het doel om hen aan te moedigen om de banden met het schaduwonderwijs te verbreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Kwint.

Zij krijgt nr. 10 (35765).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank. Het woord is aan de heer De Hoop.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank, voorzitter. Het is toch wel een leuk debat om zo met elkaar te hebben. Het is ook behoorlijk ideologisch. Fijn om dat met elkaar te doen in deze Kamer. Ik heb alleen zelf nog heel veel moeite met het amendement van VVD en CDA. Ik vind het nu wel een beetje spannend, omdat ik niet precies weet of de PVV daar voor of tegen gaat stemmen. Dat kan best wel belangrijk zijn, meneer Beertema. Dat antwoord kreeg ik in eerste termijn nog niet helemaal van u.

Ik ben blij met de inzet van de minister om loting toe te voegen. Ik denk dat dat echt belangrijk is voor de kansengelijkheid. Ik ben bang dat dat amendement dat doel in grote mate tegenhoudt. Dat zou ik heel erg zonde vinden. Ik denk dat deze minister de goede kant uit beweegt. Ik denk dat het ook goed is dat kansengelijkheid in het coalitieakkoord nadrukkelijk nagestreefd wordt. Ik zou het heel erg zonde vinden als wij de route van de minister hiermee ondermijnen.

Dat gezegd hebbende sluit ik af.

De voorzitter:

Heel goed. Dank u wel. De heer Beertema voert de spanning tot het maximale op. De heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Dank aan de minister voor de antwoorden. Het verbaast mij wel enigszins dat, wanneer drie coalitiepartijen een amendement indienen dat dusdanig raakt aan het hart van dit wetsvoorstel, ze niet eens één vraag aan de minister daarover konden bedenken. De beantwoording van de minister was nogal stevig. Dit raakt aan de hoofddoelstelling van de wet en van het coalitieakkoord. Dat coalitieakkoord maakt mij geen zak uit, hè. Daar staan een hele hoop slechte dingen in, dus ik heb nog wel wat voorstellen voor wat eruit kan. Maar als een minister hier aangeeft heel zwaarwegende bezwaren tegen een amendement te hebben, vind ik het een beetje gek dat dat blijkbaar geen enkele vraag oproept. Ik wil niet stoken, maar ik zou het niet pikken.

Dan nog twee moties. Een gaat over selectie in tekortsectoren.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in sectoren als zorg, onderwijs en kinderopvang al jarenlang personeelstekorten bestaan;

overwegende dat selectie daarom in deze sectoren onwenselijk is;

verzoekt het kabinet zo veel als mogelijk te doen om selectie te voorkomen en samen met instellingen de capaciteit te vergroten waar nodig,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint.

Zij krijgt nr. 11 (35765).

De heer Kwint (SP):

Als de minister zegt dat dat overbodig is omdat hij dat gaat doen, prima, dan hoeven we daar ook niet over te stemmen. Dan trek ik haar graag weer in, maar in zijn beantwoording had hij het net over kijken waar uitbreiding mogelijk is en zo. Omdat de financiering van hoger onderwijs vaak zo op studenten hangt, kan het soms net lastig zijn voor een instelling om een volgende stap te maken, omdat die eigenlijk net iets meer studenten nodig heeft om het helemaal rendabel te krijgen. Ik zou het fijn vinden als dat soort zaken niet in de weg staat aan het vergroten van de capaciteit, dus dat het vergroten van de capaciteit uiteindelijk niet tegengehouden wordt door de bekostigingssystematiek die wij voor het hoger onderwijs hebben gekozen.

Over het schaduwonderwijs heb ik al een opmerking gemaakt. Ik heb eigenlijk geen antwoord gehoord van de minister. Maar als hij zegt "dat ga ik al doen", dan trek ik met liefde de komende motie weer in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in het hoger onderwijs veelvuldig reclame wordt gemaakt voor aanbieders van betaalde bijles, zowel voor entreetoetsen als voor de rest van het hoger onderwijs;

overwegende dat dit soort reclame de suggestie kan wekken dat schaduwonderwijs nodig zou zijn en aspirant-studenten hierdoor een grotere kans zouden hebben om zo de selectieprocedure door te komen;

verzoekt de regering om met hogescholen en universiteiten afspraken te maken met het doel dat er geen reclame wordt gemaakt voor private aanbieders van schaduwonderwijs en er ook geen ruimtes beschikbaar worden gesteld aan deze aanbieders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Westerveld.

Zij krijgt nr. 12 (35765).

Dank u wel. Mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel, voorzitter. Het is hartstikke goed dat we het vandaag over loting hebben. Het is duidelijk dat ik in zijn algemeenheid voor het instrument loting ben. Dat geldt ook voor het wetsvoorstel dat hier voorligt. Ik ben geen voorstander van het toevoegen van het Klaas Vissermodel. Daar ben ik zeer uitgesproken over. Nogmaals, ik deel de opmerkingen en de argumentatie van de minister op dit punt. Dat is niet het instrument om kansenongelijkheid te verkleinen.

Ik vind de redenering en de argumentatie van de minister omtrent de ministerplaatsen voor het Caribisch deel van Nederland, de BES-gemeenten, steekhoudend. Ik ben bereid om te wachten op het onderzoek dat u in samenwerking met VWS doet. Ik merk dat daar beweging en voortgang in zit, dus ik heb het geduld om daarop te wachten.

Ik heb nog twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Inspectie van het Onderwijs concludeert dat selectie in het hoger onderwijs onvoldoende en onvolledig onderbouwd is;

van mening dat de selectiemethode van opleidingen dient te passen bij de inhoud van de opleiding, effectief moet zijn en gelijke kansen moet borgen;

van mening dat de onderbouwing van de selectiemethode van een opleiding transparant moet zijn voor iedereen;

overwegende dat door transparantie over selectiemethoden kennisopbouw, toezicht en handhaving op het gebied van selectiemethoden beter mogelijk zijn;

verzoekt de regering opleidingen te verplichten om te onderbouwen en te publiceren hoe de selectieprocedure past bij de inhoud van de opleiding, effectief is en gelijke kansen borgt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Van der Woude.

Zij krijgt nr. 13 (35765).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dan mijn volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat steeds meer scholieren een hoge mate van druk ervaren op hun middelbare school;

overwegende dat de inspectie de aanbeveling doet om onnodige selectiecriteria of -instrumenten te voorkomen;

van mening dat het uitgangspunt is dat iedere student die een diploma heeft en voldoet aan de vooropleidingseisen toegang moet hebben tot het hoger onderwijs en dat drempels zo veel mogelijk moeten worden voorkomen;

verzoekt de regering om in gesprek te gaan met het veld over en afspraken te maken met instellingen over het zo veel mogelijk beperken van onnodige selectiecriteria en -instrumenten, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Laan.

Zij krijgt nr. 14 (35765).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel. C'est tout.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer El Yassini van de VVD.

De heer El Yassini (VVD):

Hoor ik u nu "discriminatie" zeggen, voorzitter? Dat is een mooi bruggetje voor de motie die ik hier heb.

De voorzitter:

Alsof we het hadden afgesproken!

De heer El Yassini (VVD):

Alsof we het hadden afgesproken.

Voorzitter, dank u wel. Ik wil de minister ook bedanken voor de antwoorden. Ik denk dat het goed is dat we dit debat als Kamer hebben gehad en dat we de verschillen met elkaar hebben besproken. Ik denk dat het ook heel goed is dat het ministerie, de minister en de ondersteunende ambtenaren, verder gaat kijken naar de aanbevelingen van de onderwijsinspectie, zich daarop gaat bezinnen en daarop gaat reflecteren. Dat is heel goed.

Voor nu heb ik nog een motie naar aanleiding van ons interruptiedebat met de minister.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat selecteren op basis van huidskleur, etniciteit, gender of andere persoonlijke kenmerken waar een individu geen invloed op heeft, discriminerend is;

verzoekt de minister te waarborgen dat opleidingen nooit direct of indirect mogen selecteren of gewogen loten op basis van deze kenmerken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden El Yassini en Van der Woude.

Zij krijgt nr. 15 (35765).

Dank u wel. Een vraag van mevrouw Van der Laan; kort, puntig.

Mevrouw Van der Laan (D66):

We hebben de Algemene wet gelijke behandeling, zoals de heer El Yassini weet. Daarin is uiteraard ook opgenomen dat je niet mag discrimineren, maar dat er op grond van een bepaalde maatregel wel positieve discriminatie mag plaatsvinden. De letterlijke tekst kan ik voorlezen, maar dat is in ieder geval de geest ervan. Bedoelt u nu negatieve discriminatie ...

De voorzitter:

Bedoelt de heer El Yassini ...

Mevrouw Van der Laan (D66):

Bedoelt de heer El Yassini nu negatieve discriminatie of hebben we het over positieve discriminatie? Wat wil de VVD uitsluiten?

De heer El Yassini (VVD):

In dit geval beide.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Is mijn conclusie dan juist dat de heer El Yassini dit in het voorbeeld dat ik gaf over bijvoorbeeld de ministersplaatsen over zee, uitsluit, op basis van deze motie?

De heer El Yassini (VVD):

Nee, niet per se, omdat we het echt hebben over huidskleur, overtuiging, dus religie, maar ook etniciteit. Maar dit is een specifieke situatie voor de eilanden. Dat betekent dus ook dat we met beleid bezig zijn. Het zou hetzelfde zijn als we dan bijvoorbeeld niet gaan kijken naar de locatie van bijvoorbeeld tandartsen in Zeeland. Ik denk dat je daar wel de ruimte voor moet geven. Waar ik wél voor wil waken, is dat wij studenten niet gaan registreren op basis van etniciteit. Dat gaat mij een brug te ver en dat wil ik juist voorkomen, want de volgende stap zijn dan vervolgens quota. En daar zijn we als VVD totaal geen voorstander van. Dat lijkt me duidelijk.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik moet even heel scherp zijn. Er staat ook: en overige kenmerken waar je niets aan kan doen.

De heer El Yassini (VVD):

Waar individuen ...

De voorzitter:

Wacht, wacht. Mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Een verklarende vraag: wat valt er onder overige kenmerken?

De heer El Yassini (VVD):

De motie is nog niet bij mevrouw Van der Laan langs geweest, maar ze zal het straks zien. Het is niet "overige kenmerken". Het is: en andere overige kenmerken waar een individu niets aan kan doen. Dan hebben we het bijvoorbeeld over huidskleur, etniciteit. Daar word je mee geboren. Het is voor ons cruciaal dat je niet op basis daarvan positief of negatief geselecteerd wordt. Dan maak je namelijk onderscheid op basis van etniciteit, en dat vind ik niet oké.

Dank u, voorzitter. Bedankt voor het leuke debat.

De voorzitter:

Niks te danken. Het woord is aan de heer Peters, de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Daarna schors ik tien minuten en gaan we luisteren naar de minister.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb enkel één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat instellingen nu zelf beslissen hoe ze selectie vormgeven;

overwegende dat opleidingen verschillende opvattingen hebben over de vaardigheden, prestaties of eigenschappen op basis waarvan zij kunnen inschatten of ze studiesucces kunnen voorspellen;

constaterende dat uit het onderzoek van de inspectie met betrekking tot selectie blijkt dat instellingen niet helder formuleren wat doelen, criteria, instrumenten en weging zijn, selectieprocedures niet echt geëvalueerd worden en er nauwelijks uitwisseling van ervaringen tussen instellingen is en er weinig bekend is over de effectiviteit van selectieprocedures;

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat instellingen handvatten krijgen hoe zij hun selectieprocedures kunnen toetsen en evalueren, te stimuleren dat instellingen hun selectievormen en -procedure extern gaan toetsen, bijvoorbeeld dat instellingen dit onderling gaan doen, en te onderzoeken of een verplichting van de externe toetsing wenselijk is;

verzoekt de regering om de Kamer hierover te informeren voor het zomerreces,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters en Van der Woude.

Zij krijgt nr. 16 (35765).

De heer De Hoop (PvdA):

Ik was benieuwd ... De heer Peters hoorde ook de beantwoording van de minister in het kader van het amendement. Hoe heeft de heer Peters daarnaar gekeken? Overweegt hij misschien om het amendement niet meer in te dienen of juist wel, en waarom? Daar was ik nieuwsgierig naar.

De heer Peters (CDA):

Dat is een prima vraag. Ik heb heel duidelijk gehoord wat de minister zei: het is heel ingewikkeld om heel duidelijk een knip te zetten in die bulk; hele excellente leerlingen of aankomende studenten kun je goed identificeren. Ik vraag me trouwens af in hoeverre dat klopt, maar goed. En de rest is eigenlijk min of meer één bulk. Precies daarom ook deze motie, die aangeeft dat het niet makkelijk is. Toen ik vroeger als schooldirecteur aankomende leerlingen op een goed niveau moest plaatsen, deed ik dat ook niet alleen enkel op basis van de Cito-toets en intelligentie maar ook op basis van verschillende andere toetsen, gesprekken met ouders, met het kind enzovoort. Daar zullen dus richtlijnen voor moeten komen en dan zal dat veel beter gaan. Het amendement blijft dus en ik denk dat dat ook goed is, al denkt u daar zeker anders over.

De voorzitter:

Tot zover de tweede termijn van de Kamer. Ik schors tien minuten. Dan gaan we luisteren naar de minister.

De vergadering wordt van 22.31 uur tot 22.41 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Dijkgraaf:

Voorzitter. Ook mijn dank aan de Kamer voor dit inhoudelijke debat. Ik kom toe aan de appreciaties van de moties. Ik begin met de motie op stuk nr. 10 van mevrouw Westerveld en de heer Kwint. Die geef ik oordeel Kamer. Het is ingewikkeld om het gebruik van schaduwonderwijs goed in kaart te brengen. We gaan ons best doen om dit op een gedegen manier te onderzoeken. Ik ben al in gesprek met de onderwijskoepels en ik ga met hen bespreken hoe we dit het best in kaart kunnen brengen.

Dan de motie op stuk nr. 11 van de heer Kwint over de vergroting van de capaciteit in de tekortsectoren. Die motie moet ik ontraden. Ik heb al benadrukt dat opleidingen niet lichtzinnig omgaan met de numerus fixus, maar soms is het simpelweg niet mogelijk om alle studenten goed kwalitatief onderwijs te bieden zonder een numerus fixus. Ik heb wel gezegd dat ik in tekortsectoren investeer met de sectorplannen en de plannen rondom het hoger beroepsonderwijs. We kijken dus ook samen met de sectoren of we dit kunnen adresseren, maar deze motie moet ik ontraden.

De motie op stuk nr. 12 van de heer Kwint en mevrouw Westerveld gaat ook over schaduwonderwijs en is wat scherper gesteld. Deze motie moet ik helaas ontraden. Ik wil graag in gesprek om het schaduwonderwijs zo veel mogelijk te beperken. Ik vind het onwenselijk, maar de wijze waarop instellingen met hun ruimte omgaan is aan henzelf, mits de instellingen zich houden aan de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten.

De motie op stuk nr. 13 van mevrouw Van der Laan en mevrouw Van der Woude gaat over de onderbouwing van de selectieprocedures. Die motie wil ik oordeel Kamer geven. In het rapport van de inspectie wordt al ingegaan op de onderbouwing. Ik onderschrijf ook dat instellingen die procedures moeten onderbouwen, maar ik kan de motie alleen oordeel Kamer geven mits ik haar zo mag interpreteren dat ik de vorm en de plichten die daaruit voortvloeien, nader mag uitwerken. Ik wil me daar a priori niet op vastleggen. Transparantie, bijvoorbeeld door openbaar te publiceren, wil ik zeker als een optie meenemen. Als ik de motie op deze wijze mag lezen, dus als een belangrijke suggestie en optie, wil ik haar oordeel Kamer geven. Zo niet, dan moet ik haar ontraden.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Laan heeft ja geknikt.

Minister Dijkgraaf:

Mevrouw Van der Laan heeft ja geknikt; heel goed.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 14 van mevrouw Van der Laan over de onderbouwing van de selectieprocedure. Die motie geef ik ook graag oordeel Kamer. Ik kom in de zomer terug met mijn reactie.

De motie op stuk nr. 15 van de heer El Yassini en mevrouw Van der Woude gaat over selecteren op persoonskenmerken. Die motie wil ik ontraden vanwege de toevoeging aan de motie van "andere persoonlijke kenmerken". We moeten onderscheid maken tussen selectie op basis van huidskleur, etniciteit en gender en andere kenmerken waar een individu geen invloed op heeft. Het eerste is al geregeld bij de Wet gelijke behandeling. Daar zit ook de ruimte in, en ik wil de mogelijkheden of de onmogelijkheden van deze wet hier niet gaan herdefiniëren in de interactie met uw Kamer. Juist op die andere kenmerken kan er mogelijkerwijs wel ruimte zijn voor positieve discriminatie. Het kan wenselijk zijn, bijvoorbeeld bij sport- en kunstopleidingen, om op sportieve of artistieke aanleg te kunnen selecteren.

De voorzitter:

De heer El Yassini nog op dit punt.

De heer El Yassini (VVD):

Dat laatste snap ik niet helemaal. Ik ben namelijk ook enorm sportief aangelegd, alleen doe ik er niks mee. Dat zou ik eigenlijk wel moeten doen. Aanleg is natuurlijk maar een heel klein onderdeel, net als je talent om goed te zijn in je vakkennis. Maar vervolgens moet je dan wel gaan sporten, en gedisciplineerd zijn en goede voeding tot je nemen. Dat gaat dus verder dan alleen je persoonlijke kenmerken. Kan de minister nog een keer goed uitleggen waarom hij bijvoorbeeld voor sport en voor kunst die mogelijkheid van de overige persoonlijke kenmerken, waar een individu zelf niks aan kan doen, wel open wil houden? Die snap ik namelijk niet helemaal.

Minister Dijkgraaf:

Ik denk eerlijk gezegd dat we hier gewoon uit moeten gaan van de Wet gelijke behandeling. Die geeft op sommige plekken ruimte en op andere niet. Die geeft ruimte voor positieve discriminatie op bepaalde aspecten. Er zijn gewoon persoonlijke elementen die bij het wegen van de geschiktheid voor de opleiding meegenomen zouden kunnen worden. Nogmaals, er zijn bepaalde lichamelijke kenmerken die je nodig hebt om een bepaalde opleiding te doen. Daarin zit allerlei ruimte.

De voorzitter:

Heel kort.

De heer El Yassini (VVD):

Ja, sorry, voorzitter, maar kan de minister kort een voorbeeld daarvan geven? Want de minister zegt dit wel, maar ik kan me niks voorstellen wat bijvoorbeeld iets extra's zou kunnen zijn om te hebben voor sport. Een extra arm of een extra been lijkt me nogal onlogisch. Kan de minister een voorbeeld geven?

Minister Dijkgraaf:

Ik zei over de kunstopleidingen al dat je een bepaalde artistieke aanleg wel of niet kan hebben. Daar ben je in zekere zin mee geboren. Ik denk eerlijk gezegd dat je niet kan zeggen dat je dat absoluut niet wil meewegen.

De voorzitter:

Afrondend, kort, puntig.

De heer El Yassini (VVD):

Afrondend. Ja, maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld een talenknobbel of een rekenknobbel. Van iemand die heel goed is met cijfers zeggen we ook niet: omdat je goed bent met cijfers … Dat is iemands interesse, die hij vervolgens uit gaat werken. Met aanleg en talent, ook artistiek talent, gebeurt niks als je daar niks mee doet. Hard werken in combinatie met talent zorgt ervoor dat je bij de kunstacademie binnenkomt. Dat gebeurt niet alleen omdat je een aanleg hebt.

Minister Dijkgraaf:

Nogmaals, ik vind het een interessante discussie, en voor je het weet komen we op heel ingewikkeld terrein. Mijn punt is dat ik wil uitgaan van de Wet gelijke behandeling. Ik wil die hier niet gaan beperken of veranderen.

Ten slotte de motie op stuk nr. 16, van de heer Peters en mevrouw Van der Woude, over de onderbouwing van de selectieprocedure. Die geef ik graag oordeel Kamer. Nogmaals, ik kom daarop terug bij de reflectie op het inspectierapport.

Voorzitter, dat waren mijn appreciaties van de zeven moties.

De voorzitter:

Prima. Wij danken de minister voor zijn aanwezigheid hedenavond, nog wel op zijn verjaardag. Hij is nog een ruim uurtje jarig. Geniet er nog even van, straks in de dienstauto op weg naar huis. Misschien zingt de chauffeur voor u. De Kamerleden hebben dat niet willen doen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag stemmen wij over deze wetswijziging, over de amendementen en over de moties. Ik sluit de vergadering van 24 januari.

Naar boven