13 Recente onrust en geweld in Nederland

Aan de orde is het VAO Recente onrust en geweld in Nederland (AO d.d. 03/09).

De voorzitter:

Aan de orde is het VAO over de recente onrust en het recente geweld in Nederland. Ik heet daarvoor hartelijk welkom de minister van Justitie en Veiligheid. Ook een hartelijk welkom aan de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat thuis volgen. Wellicht hadden de Kamerleden ook de minister voor Rechtsbescherming verwacht. Die is verhinderd. De minister neemt alle honneurs waar. Daar hebben we het volste vertrouwen in.

Ik zou van start willen gaan met de eerste spreker, de heer Markuszower namens de fractie van de PVV. Gaat uw gang.

De heer Markuszower (PVV):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Er was in de zomer onrust en geweld in Nederland. En dat is dus nog lang niet voorbij als we niks doen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederlanders hun straten, wijken en steden aan het kwijtraken zijn;

overwegende dat het tijd wordt die straten, wijken en steden weer terug te veroveren;

overwegende dat Marokkaanse straatterreur ook een vorm van terreur is;

overwegende dat het nu al mogelijk is terroristen met een dubbele nationaliteit te denaturaliseren;

verzoekt de regering straatterroristen met een dubbele nationaliteit op te pakken, lang te straffen en vervolgens te denaturaliseren en ons land uit te knikkeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Markuszower. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 629 (28684).

Hartelijk dank. U was ook aan het einde van uw inbreng gekomen? Dan wachten we even tot het schoonmaken van het spreekgestoelte is afgerond. Zodra dat gereed is, geef ik graag het woord aan de heer Van den Berge, die spreekt namens de fractie van GroenLinks. Gaat uw gang.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter. We hebben een indringend debat, een indringend algemeen overleg, gehad over de onrust deze zomer. Ik heb daarin ook geprobeerd een stem te geven aan al die jongeren en ouders in wijken die negatief in het nieuws komen, die 364 dagen per jaar proberen iets heel moois van hun wijk te maken, problemen aan te pakken en te werken aan mooie oplossingen, en nu steeds als er een incident is worden weggezet, zoals we net bij de voorgaande spreker ook weer hoorden. Ik denk dat het tijd is om eens goed te gaan kijken naar wat oorzaken van en oplossingen voor dergelijke onlusten zijn, om dat met een open blik te doen en daar integraal naar te kijken. Daarom heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat (praktijk)experts en opiniemakers verschillende oorzaken zien voor de recente onrusten deze zomer, uiteenlopend van stagediscriminatie tot coronaverveling en culturele verschillen;

overwegende dat fundamenteel inzicht nodig is in de achtergronden en oorzaken van onrusten, inclusief de risicofactoren en vooral de beschermende factoren, om zo de oorzaken en de mogelijke oplossingen in kaart te brengen;

overwegende dat daarbij ook expliciet de oplossingen van wijkbewoners zelf moeten worden onderzocht op effectiviteit en hoe overheden dit kunnen ondersteunen;

verzoekt de regering breed onderzoek te (laten) doen naar de aanleidingen van recente onrusten, alsmede de mogelijkheden om dit soort ongeregeldheden in de toekomst te helpen voorkomen, hierbij de perspectieven van bewoners, ondernemers en maatschappelijke initiatieven uit stadswijken zelf nadrukkelijk te betrekken, en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge en Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 630 (28684).

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Dam. De heer Van Dam spreekt namens de fractie van het CDA. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb één vraag en één motie. Laat ik met de motie beginnen. Deze gaat over preventief fouilleren. Ik dien haar in samen met mevrouw Yeşilgöz van de VVD.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat preventief fouilleren een bevoegdheid is die daadwerkelijk bij kan dragen aan het voorkomen dat messen, wapens en zwaar vuurwerk mee op straat worden genomen;

overwegende dat de lat om deze bevoegdheid in te zetten zeer hoog ligt, dat preventief fouilleren niet flexibel ingezet kan worden en in hoge mate qua toepassing lokaal verschilt, waardoor politie en justitie door het land heen geconfronteerd worden met grote verschillen in handhavingsmogelijkheden;

overwegende dat de toepassing van preventief fouilleren eerst jaren geleden landelijk is geëvalueerd;

verzoekt de regering het instrument van preventief fouilleren te laten evalueren en up-to-date te brengen naar de eisen van deze tijd, en de Kamer hierover in het voorjaar 2021 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Yeşilgöz-Zegerius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 631 (28684).

Ik zie dat de heer Van Raak een vraag heeft. Zullen we die eerst doen, voordat u een toelichting geeft? Of wilde u eerst de toelichting geven?

De heer Van Dam (CDA):

Nou, ik zou in de aanbieding willen doen dat ik nog een korte toelichting op de motie geef.

De voorzitter:

Ja, doe dat.

De heer Van Dam (CDA):

Deze motie slaat ook een beetje de brug naar oud en nieuw. Over een maand of drie hebben we het ofwel al gehad, ofwel zijn we dan de sinterklaascadeaus aan het ruilen bij de dan nog bestaande middenstand. En ook dan hebben wij problemen op straat. Wij denken dat dat preventief fouilleren wezenlijk kan bijdragen aan het voorkomen dat er problemen ontstaan. Vandaar deze motie.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Raak van de SP heeft een vraag.

De heer Van Raak (SP):

Eigenlijk heel feitelijk. Her en der zijn vraagtekens te plaatsen bij de effectiviteit en is er de vraag of het wel of niet etnisch profileren in de hand werkt. Is de bedoeling van deze motie ook dat die twee onderdelen ook onderdeel van die evaluatie zijn?

De heer Van Dam (CDA):

Als er een evaluatie komt, denk ik dat het in de breedte geëvalueerd moet worden. Boven deze motie hangt wel de vooronderstelling van mevrouw Yeşilgöz en mij dat preventief fouilleren een effectief en goed middel is. Wij weten dat er ook mensen zijn die daar kritischer naar kijken. Laten we dat goed op een rij zetten en laten we dan aan de hand van zo'n evaluatie misschien wel hier het debat voeren over welke kant het op moet.

De voorzitter:

Hartelijk dank.

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb nog één vraag, voorzitter. In het AO heb ik aan de orde gesteld dat er ooit in Gouda de Goudse stadsregels waren. Het ging niet specifiek over die tien Goudse stadsregels. Het ging mij om het formuleren van regels over hoe we in Nederland met elkaar omgaan en om daar een up-to-date iets over te geven. Ik ben een beetje kwijt wat de minister daar nou mee wilde. Ik hoorde dat hij daar positief over was in het AO, maar misschien kan hij nog even herformuleren wat hij daar nou precies mee wil.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Yeşilgöz-Zegerius. Zij spreekt namens de fractie van de VVD. Gaat uw gang.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Dank u wel, voorzitter. We hebben het in het algemeen overleg gehad over de impact van rellen op woonwijken en ook over de verscheidenheid van deze rellen naar aard en omvang. Een motie van de SGP die vorige week is aangenomen, vraagt ook om nader onderzoek naar de achtergrond van bijvoorbeeld daders. Dat was ietsje scherper gesteld dan GroenLinks voorstelde, maar ik zie raakvlakken. Ik zou graag van de minister willen weten of hij bereid is om bij het onderzoek naar aard en omvang van de rellen ook deze motie van de SGP toe te passen. Graag een toezegging.

Voorzitter. Bij de rellen zijn veel camerabeelden gemaakt. Dat zien we wel vaker. Soms duurt het heel erg lang voordat die beelden worden vrijgegeven en we de notoire geweldplegers kunnen zien. Daarover heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het gebruik van beeldmateriaal door de politie en het Openbaar Ministerie effectief is bij de opsporing en succesvolle vervolging van strafbare feiten;

overwegende dat het gebruik van beeldmateriaal doorgaans effectiever is wanneer vroegtijdig wordt besloten beelden van verdachten te delen met het publiek;

overwegende dat ruimer gebruikmaken van camerabeelden door particulieren ook als ondersteuning van de opsporing kan dienen;

overwegende dat het kabinet in 2019 heeft laten weten geen vervolg te geven aan een wetsvoorstel dat het ruimer gebruikmaken van camerabeelden door particulieren mogelijk maakte;

verzoekt de regering in overleg met OM en politie te onderzoeken in hoeverre de huidige Aanwijzing Opsporingsberichtgeving voldoende ruimte biedt voor het OM en de politie om vroegtijdiger dan thans het geval is camerabeelden van openlijke geweldplegers te delen;

verzoekt de regering tevens in overleg met OM en politie te onderzoeken in hoeverre ruimer gebruik van camerabeelden gemaakt door particulieren mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Yeşilgöz-Zegerius en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 632 (28684).

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Voorzitter, ten slotte. We hebben het tijdens het AO ook gehad over rivaliserende bendes en drillraps. Daarbij heb ik aandacht gevraagd voor moeders wier zoon vermoord is of op een hitlist staat en die zeggen: luister naar ons en betrek ons hierbij; wij willen heel graag dat er wel preventief gefouilleerd wordt en die wapens van straat worden gehaald. Ik heb de ministers toen gevraagd om met die moeders in gesprek te gaan. Ik hoor graag of dat gesprek heeft plaatsgevonden en wat de uitkomsten daarvan zijn. Mijn collega Van Dam heeft al uitgelegd waarom wij ook voorstander zijn van preventief fouilleren en een goede evaluatie daarvan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Van der Staaij. Hij spreekt namens de fractie van de SGP. Gaat uw gang.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, voorzitter. In het algemeen overleg over recente onrust en geweld in deze zomer hebben we het ook gehad over de achtergronden daarvan. De achtergrond van geweld en overlast is niet overal hetzelfde, maar we moeten onderkennen dat er soms ook een integratieproblematiek achter schuilgaat. Zou het niet tijd zijn voor een nieuw CRIEM-beleid, vroeg ik de minister, zoals dat in de jaren negentig gangbaar was? Dat staat voor: criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheden. De reactie van de minister was: ik hoor het wel als dit breder leeft in de Kamer. Om die reden heb ik hierover bij de Algemene Politieke Beschouwingen al een motie ingediend, die inderdaad de steun van een Kamermeerderheid heeft gekregen. Die motie is te vinden op stuk nr. 31 (35570). In de motie wordt geconstateerd dat de criminaliteitscijfers nog steeds een zorgelijke oververtegenwoordiging laten zien van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, bijvoorbeeld uit de Antillen, Marokko of Suriname. De regering wordt daarom verzocht om dit probleem te onderkennen en te onderzoeken, en een gerichte aanpak te ontwikkelen om zowel de criminaliteit bij deze groepen als de criminaliteit in totaliteit terug te dringen. Daarom hoor ik vandaag graag van de minister hoe hij deze handschoen wil oppakken en wanneer wij daar als Kamer meer over kunnen horen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan zijn we daarmee aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De minister heeft aangegeven dat hij gelijk over kan gaan tot de beantwoording van de vragen en de beoordeling van de moties. Ik denk dat de moties zo meteen rondgebracht worden.

Het woord is aan de minister. Gaat uw gang.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Dit is een beetje een nieuw soort uitdaging, want ik heb de moties nog niet voor me, maar zoiets kan in het leven altijd toch weer wat extra kleur bieden. Ik ga de moties even bespreken naar aanleiding van wat ik heb opgeschreven. En dan kom ik natuurlijk ook op de extra vragen van de heer Van Dam over de Goudse regels, van mevrouw Yeşilgöz over het gesprek met de moeders en van de heer Van der Staaij over de motie van zijn hand die vorige week is ingediend en aangenomen.

Voorzitter. De motie van de heer Markuszower op stuk nr. 629 ontraad ik. We hebben in de rechtsstaat met uw parlement heel duidelijk vastgelegde regels over de ontneming van de nationaliteit. Die moeten we gewoon met elkaar volgen. Die regels werken overigens heel goed. Laat ik dat vooropstellen. Dat heeft het WODC onlangs in een rapport nog een keer vastgesteld.

Voorzitter. Dan is er de motie van de heer Van den Berge op stuk nr.630. Ik begin met te zeggen dat ik wel — dat klinkt altijd wat gratuit — heel veel begrip of sympathie heb voor die motie, maar ik ga haar toch ontraden. Want ik heb in de brief die ik hierover geschreven heb, al heel veel verwezen naar onderzoek. Ik heb er onlangs in uw Kamer — dat was afgelopen maandag bij het behandelen van een aantal strafrechtelijke onderwerpen — ook nog eens op gewezen dat het onvolprezen WODC heel vaak allerlei flankerende onderzoeken en onderzoeksrapporten heeft waarmee we altijd uit de voeten kunnen. Ik vind het op dit moment niet opportuun om nu een speciaal op de onrusten van deze zomer gericht onderzoek te gaan doen en dus ontraad ik die motie.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een vraag van de heer Van den Berge.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

De appreciatie door de minister begon heel goed, maar toen voelde ik het al een beetje aankomen. Dat is jammer, want ik denk nou juist dat dit goed zou zijn. Kijk, de Kamerbrief is interessant, maar die biedt in zichzelf ook geen integraal beeld. Sterker nog, die zegt: er zijn experts die zeggen dit en anderen zeggen dat. Het zou zo interessant zijn om daar nou eens een goed onderzoek naar te doen. Dan kunnen we daar ook goed beleid op maken en hoeven we het niet steeds over incidenten te hebben, maar kunnen we het echt over een aanpak voor de lange termijn hebben. Dat is wat de motie beoogt. De minister mag de motie daarmee breder interpreteren dan alleen met betrekking tot de rellen van deze zomer. Ik zeg dit nog even ter overweging. Ik hoop dus dat het goede begin misschien toch een goed vervolg kan krijgen.

Minister Grapperhaus:

Ik houd de appreciatie vast. Nogmaals, ik wil juist, via u voorzitter, de heer Van den Berge en ook andere leden stimuleren om in dit soort situaties ook gewoon eens met het WODC en andere wetenschappelijke instellingen in gesprek te gaan over de schat aan materiaal die men daar reeds heeft. Nogmaals, de brief verwijst daar op de nodige plaatsen naar. Ik denk dat we een aantal dingen hebben zien gebeuren die direct zijn terug te voeren op wat eerdere onderzoeken al aangaven. Dat heb ik ook in de brief aangegeven. Ook hebben we dingen gezien die een correlatie lijken te hebben met het coronavirus. U weet dat er wat betreft de evaluatie van het coronavirus, het beleid en wat dat voor gevolgen heeft gehad, al de nodige onderzoeken worden ingesteld.

De voorzitter:

Dank u wel. Voordat u verdergaat naar de motie op stuk nr. 631, even het volgende. De moties zijn inmiddels uitgedeeld, dus de leden kunnen ook de administratie bijwerken. De motie op stuk nr. 629 is ontraden en de motie op stuk nr. 630 is ook ontraden. De minister is nu toe aan de motie op stuk nr. 631. Gaat uw gang.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Het preventief fouilleren. Uw Kamer weet uit de brief die ik begin februari heb gestuurd dat ik een voorstander ben van het hanteren van het middel van preventief fouilleren in bepaalde omstandigheden die overeenstemmen met de bestaande jurisprudentie van het Europese Hof. De motie vraagt om een evaluatie van het instrument. Ik kan die motie oordeel Kamer geven, want de laatste evaluatie is van lang geleden en die betrof ook een heel andere vorm van preventief fouilleren dan we tegenwoordig doen. Maar dat kan bij de opdrachtverstrekking van die evaluatie aan de orde komen. Ik zal uw Kamer daarvan op de hoogte stellen.

De voorzitter:

Motie op stuk nr. 631, oordeel Kamer.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Dan is er de motie op stuk nr. 632, waarbij de ondertekenaars ten opzichte van de motie op stuk nr. 631 stuivertje hebben gewisseld. Ik vergat te melden dat het Van Dam en Yeşilgöz waren bij de motie op stuk nr. 631. Het zijn Yeşilgöz en Van Dam bij de motie op stuk nr. 632. Ik zou willen vragen om deze laatste motie aan te houden. Er zijn op dit moment bij mij geen signalen dat de huidige aanwijzing onvoldoende ruimte zou bieden aan OM of politie om bij opsporing en vervolging van openlijke geweldpleging gebruik te maken van particuliere camerabeelden, maar ik wil graag met de indieners verder in contact treden als er aanwijzingen en signalen zijn die mogelijk een andere kant opgaan en dan het gesprek met politie en OM aangaan en er daarna bij uw Kamer op terugkomen. Ik stel voor om de motie voor zolang aan te houden.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):

Dat kan, als we ook met de minister kunnen afspreken dat we al die gesprekken voor kerst hebben afgerond zodat we weten welke ruimte we daar zien, en we nog kunnen kijken wat we met de aangehouden motie gaan doen.

Minister Grapperhaus:

Zo concreet wil ik echt wel zijn. Ik wil afspreken dat ik de gesprekken daarover met politie en OM voor de kerst heb afgerond en u daarvan schriftelijk verslag heb gedaan. Dan kunnen we dit onderwerp meteen in januari in een AO aan de orde hebben.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Yeşilgöz-Zegerius stel ik voor haar motie (28684, nr. 632) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Grapperhaus:

Dan heb ik nog drie vragen. De eerste vraag betreft natuurlijk die kwestie van de Goudse regels. In het AO waar dit over ging — dit is inmiddels ook al weer een week of drie geleden — heb ik daarvan gezegd dat ik daar zeker positief tegenover sta en daar nog wel degelijk naar zal kijken. Ik heb er ook op gewezen dat een aantal van die regels al in het huidige beleidskader wordt gehanteerd. Om het hier nog ietwat te verlengen en ten slotte het geheugen van het lid Van Dam in dat opzicht wat te ondersteunen, wil ik toezeggen dat ik later dit jaar nog een keer in een brief hierop zal terugkomen.

Voorzitter. Over het gesprek met de moeders kan ik zeggen dat we bezig zijn om dat op een goede manier op te zetten. Het enige wat ons daar ietwat tijdstechnisch trager maakt, zijn de ontwikkelingen rondom het COVID-19-virus, maar daar doen we nog steeds ons best voor.

We zijn nu eigenlijk heel snel en dat zou betekenen dat ik nog een uur zou kunnen reflecteren op de motie van de heer Van der Staaij. Ik zie bij sommigen een body language die de andere kant op duidt. Even voor de mensen die niet helemaal precies weten waar het om gaat: de heer Van der Staaij heeft vorige week de motie ingediend ten aanzien van het onderzoeken van de vraag of bepaalde groepen oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken en zo ja, wat daarvan precies de achtergronden zijn. Ik kijk hem even aan om te zien of ik zijn motie, zo ruw samenvattend, rechtdoe. Dat is echt wel een maatschappelijk belangrijk onderwerp, daarom heeft uw Kamer de motie ook aangenomen. Ik vind dat ik samen met enkele collega's van andere departementen heel goed moet gaan kijken hoe je dat nou precies zou willen gaan aanpakken. Want ik wil daarbij benadrukken — dat heb ik bij het AO van 3 september met de heer Van der Staaij gewisseld — dat dit in het verleden een aantal jaren beleid is geweest. Op een gegeven moment hebben onze voorvaderen — dat zeg ik in metaforische zin — in het parlement en het toenmalig kabinet gezegd "nou, we gaan daar niet mee verder". Ik wil eens even meer gedetailleerd teruggrijpen naar wat daar dan de historie van is geweest. Daarnaast wil ik samen — ik denk dan vooral aan de collega van SZW maar misschien ook wel aan een paar andere departementen — kijken hoe we dit nu zinvol kunnen optuigen. Ik wees op het belangwekkende karakter van het onderwerp. Ik vind wel dat we, als we dit doen, het echt heel goed moeten insteken. Maar geen misverstand: het is niet de bedoeling om de bal nu maandenlang achterin rond te gaan spelen. Dat is niet mijn idee, maar ik wil het wel goed opzetten.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat de heer Van Dam een vraag heeft. Het is niet uw vraag, maar ik sta een hele korte vraag toe en daarna vraag ik de minister om kort te antwoorden. Meneer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Ik zal ook zeker het uur niet volpraten. Maakt u zich geen zorgen. Ik heb wel de behoefte om iets te zeggen. Wij hebben als CDA-fractie ook voor de motie van collega Van der Staaij gestemd. Ik moet zeggen dat ik daar zelf wel wat aarzeling bij heb gehad, omdat dat AO van ons zo werd gedomineerd door de grote oppositiepartij, die met name in de richting van één groep met een bepaalde achtergrond werkelijk totaal de grasmaaier eroverheen duwde. Ik heb dus behoefte om te zeggen dat ik het in de context van het debat goed vind om te markeren dat er met nuance naar gekeken wordt. Ik verwacht ook niet anders van de minister. Met die verwachting hebben wij gekeken naar de motie van de heer Van der Staaij. Ik had de behoefte om hier nog een keer te formuleren dat het niet in lijn mag liggen met datgene waarmee dat debat begonnen is. Dank u wel.

De voorzitter:

Dat is meer een oproep. Ik ga gelijk naar de heer Van der Staaij. Hij heeft ook een vraag aan de minister. Ga uw gang.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank voor de reactie van de minister. Terecht dat hij juist Sociale Zaken en Werkgelegenheid erbij wil betrekken, ook voor de integratiecomponent. Mijn eenvoudige vraag is: wanneer denkt de minister de Kamer nader te berichten over de manier waarop het onderzoek verder ter hand wordt genomen, of al wat verdergaand?

Minister Grapperhaus:

Ik kan in ieder geval wel zeggen dat het mijn bedoeling is om nog dit kalenderjaar met een tussenstand te komen van hoe dit zou moeten gaan. Maar ik wil de verwachtingen van tevoren managen, want dit is wel een groot ding. Ik geef één voorbeeld. We hebben de motie van de heer Van Dam en in het verlengde daarvan in de Eerste Kamer die van de heer Rosenmöller gehad, waarin gevraagd werd om een lange horizon te geven op het punt van de financiering van de strafrechtketen en de stabiliteit daarin. Ook deze vat ik weer even ruw samen. Het echt goed voorbereiden van een onderzoeksopdracht, een onderzoek instellen en daarmee aan de slag gaan, blijkt bij zo'n diep onderwerp, in ieder geval in het kader van Rosenmöller, een jaar te kosten. We moeten de verwachtingen dus in dat opzicht managen, maar ik zeg toe dat ik voor de kerst, en misschien zelfs nog wel voor dat punt waarom in de andere motie werd gevraagd, bij u terugkom.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over de ingediende moties zijn aanstaande dinsdag. Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid en beantwoording van de vragen. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng en ik dank u voor de belangstelling.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven