30 Informele JBZ-Raad Boekarest op 7 en 8 februari 2019

Aan de orde is het VAO Informele JBZ-Raad Boekarest op 7 en 8 februari 2019 (AO d.d. 06/02).

De voorzitter:

Het volgende VAO op de agenda gaat over de informele JBZ-Raad in Boekarest. Ik geef graag het woord aan de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik ben er groot voorstander van dat landen elkaar helpen als er ergens nood is, bijvoorbeeld bij grote bosbranden of overstromingen. Laten we dan vooral samenwerken in de regio, zoals dat nu ook al gebeurt. Dat is solidariteit. Wat heel weinig met solidariteit te maken heeft maar erg veel met Europese bemoeienis en verspilling, is het nieuwe Europese project rescEU. Ik noem dat zelf een Europese brandweer. Het gaat om het aanhouden van reservecapaciteit om uit te rukken als er rampen zijn. Het zal niet leiden tot een efficiënte inzet van middelen als we op Europees niveau blusvliegtuigen, waterpompen, veldbedden en medische noodteams gaan aanhouden. En het kost honderden miljoenen euro's. Ik vind dat Nederland zich hiertegen moet verzetten. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat rampenbestrijding primair een zaak van de lidstaten zelf is;

constaterende dat landen vanzelfsprekend bereid zijn elkaar bij te staan in geval van grote branden of overstromingen, en dat hierover zo nodig nadere afspraken gemaakt zouden kunnen worden;

overwegende dat er nu een voorstel ligt om vanuit de Europese Unie reservecapaciteit aan te gaan houden (rescEU) voor alle typen crises, dus blusvliegtuigen, waterpompen, reddingsteams, veldhospitalen en medische noodteams;

constaterende dat hiermee een bedrag van meer dan 200 miljoen euro gemoeid is dat grotendeels gefinancierd wordt vanuit de EU-begroting;

van mening dat volstrekt niet duidelijk is op welke wijze het rescEU-plan zal leiden tot een efficiënte inzet van middelen;

verzoekt de regering niet in te stemmen met het oprichten van rescEU en meer in te zetten op verbetering van samenwerking op vrijwillige basis tussen lidstaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 539 (32317).

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank. Dan is het woord aan mevrouw Laan-Geselschap van de VVD.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dank, voorzitter. We hebben bij het AO onder meer gesproken over rescEU. Er waren nog veel meer onderwerpen. Dit is een interessant onderwerp en in eerste instantie lijkt het ook een prachtige ontwikkeling: één noodhulpteam voor heel Europa. Maar de VVD is van mening dat versterking van onderlinge samenwerking op vrijwillige basis van lidstaten een veel betere stap is. Nederland ondersteunt andere lidstaten daar waar nodig en andere lidstaten doen dat onderling eveneens. Het voorstel tot oprichting van rescEU lijkt dus enigszins overbodig. Het is eveneens vreemd dat het beoogde rescEU lidstaten van buiten de EU zoals IJsland en Turkije zou gaan helpen. Hulp op vrijwillige basis en de verbetering van de onderlinge samenwerking zijn voldoende. De VVD kan zich daarom grotendeels aansluiten bij de vragen en de woorden van de heer Van Nispen.

De voorzitter:

Dank. Ik kijk naar de minister. U mag direct antwoorden als dat lukt.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. In december 2018 is een compromis bereikt tussen de Raad en het Europees Parlement over de herziening van het al bestaande EU-civiele beschermingsmechanisme. De onderhandelingen liepen al een jaar. Dat mechanisme bestaat al sinds 2013; dat moeten we ons wel realiseren. Het bestond uit een vrijwillige pool van materiaal en teams uit lidstaten die op verzoek kunnen helpen bij rampenbestrijding. Nieuw is rescEU. Dat is een budget voor de aankoop van materialen voor rampenbestrijding voor alle lidstaten, verdere versterking van de bestaande vrijwillige pool en steun bij preventieve maatregelen.

Wat heeft Nederland gedaan? In de onderhandelingen — daarvan heb ik de Kamer ook op de hoogte gehouden — heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de nationale verantwoordelijkheid van lidstaten om eigen capaciteit op te bouwen, voor preventie als prioriteit, voor het alleen inzetten van rescEU in de meest extreme gevallen en primair binnen de grenzen van de EU en ten slotte voor aandacht voor alle typen rampen en crises.

In het nu bereikte compromis komt die Nederlandse inzet duidelijk terug. Het is een acceptabele balans tussen verantwoordelijkheid en solidariteit. Punt één: de commissie kan geen eigen spullen aankopen, conform de Nederlandse inzet. Het principe van cofinanciering is in stand gehouden. Dat betekent dat lidstaten zelf de verantwoordelijkheid voelen en moeten nemen door een deel van de financiering op zich te nemen. Dat houdt qua aanschafkosten materieel in dat tussen de 80% en 90% wordt gedekt vanuit de EU-budgetten. Dat kan bijvoorbeeld gaan om blusvliegtuigen, helikopters of medische teams, maar ook om spullen voor chemische, biologische en radiologische of nucleaire incidenten. Een uitzondering is de 100% financiering van risico's die weinig voorkomen en een hoge impact hebben, omdat EU-brede samenwerking wenselijk is voor risico's waarop landen zich niet individueel goed kunnen voorbereiden. Denk bijvoorbeeld aan grootschalige incidenten met chemische of nucleaire stoffen.

De operationele inzet van rescEU-middelen zal voor 75% betaald worden door de EU en zal voor 25% voor rekening van de lidstaten komen; dat is punt vier. Dat is dezelfde verdeling van kosten als die er nu is in de al bestaande vrijwillige pool. De kern is dat rescEU is bedoeld voor extreme situaties. Denk dus aan zeer omvangrijke bosbranden in verschillende landen, zoals vorige zomer, of de dreiging van een hele grote bosbrand. Bij een grote bosbrand is er niet zozeer sprake van dat men bij een andere lidstaat materiaal kan lenen. Dan is de inzet van dat materieel op EU-niveau gerechtvaardigd.

Een vijfde punt is — het is een hele lijst — dat het mechanisme inzetbaar blijft voor alle types crises.

Het zesde en laatste punt is dat er een vorm van rapportageverplichting is opgenomen voor lidstaten die veelvuldig het mechanisme activeren, zodat de Commissie naar aanleiding daarvan aanbevelingen en adviezen kan doen. Dat is ook volgens de Nederlandse wens.

Ten slotte wil ik nog zeggen dat het budget voor 2019-2020 is afgesproken. Dat staat op 205,6 miljoen euro. Zoals de heer Van Nispen al terecht constateerde in het algemeen overleg, is dat minder dan aanvankelijk was voorzien. 50% van dat budget komt uit de herverdeling van het huidige EU-budget en 50% uit het flexibiliteitsinstrument, dat wil zeggen: nieuw geld vanuit de lidstaten. Voor de jaren daarna zal daarover onderhandeld worden in het kader van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Ten slotte nog: het huidige budget voor civiele bescherming voor de periode 2014-2020 is 386,4 miljoen euro.

Voorzitter. Als we dit weten, stellen we vast dat hier heel afgewogen over onderhandeld is. Er is evenzeer een belang voor Nederland, omdat gebleken is dat de capaciteiten die beschikbaar waren in de vrijwillige poule, niet in alle gevallen voldoende waren om te voldoen aan de vraag. En dat gaat dan ten koste van mensenlevens. Ook ontstaat er schade aan gebouwen, milieu en bedrijven. Nogmaals, voor grote crises en zeer grote incidenten met een grote impact of zaken die in meerdere lidstaten tegelijk plaatsvinden, waarbij de nationale capaciteiten niet toereikend zijn, is het goed om rescEU te hebben. Daar kan Nederland ook profijt van hebben. Ik geef toe dat het nu een heel mooi verhaal begint te worden, maar ik wil toch heel duidelijk maken dat hier goede gronden voor zijn, dat er een goede bestedingsverdeling zit en dat er een heel goed controlemechanisme in zit. Bij het AO is overigens aan de orde geweest dat de Europese Rekenkamer natuurlijk de doelmatige en rechtmatige uitgaven van het budget controleert. Ik moet de motie in dat verband dus ontraden, want de Nederlandse regering vindt rescEU op deze manier een verantwoorde beslissing.

De voorzitter:

De motie wordt ontraden. Mevrouw Laan heeft nog een vraag.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Ik zou graag van de minister horen waarom in de stukken die ons bereikt hebben, staat dat het grootste probleem de regionale samenwerking tussen bepaalde landen was. Hoe zal dat beter gaan op het moment dat er een Europees apparaat dan wel iets anders Europees, wat u net aangeeft, wordt ingevlogen? Mijn tweede vraag gaat over rampen en dramatische ellende; vroeger tijdens mijn studie kreeg ik het boek Rampen, rellen, gijzelingen. Wat zou er specifiek in Nederland aan de orde kunnen zijn?

Minister Grapperhaus:

Ik heb geleerd dat ik zeker als minister van Justitie en Veiligheid voorzichtig moet zijn met het noemen van voorbeelden. Dat zou misschien onnodige zorgen aanwakkeren bij mensen. Laat ik vooropstellen dat we in Nederland uiterst waakzaam zijn op allerlei rampen. Maar ook in Nederland is het voorstelbaar dat zich ineens een grote ramp voordoet in de natuur. In Nederland is het evenzeer voorstelbaar dat zich door omstandigheden die niet goed voorzien konden worden, een keer een calamiteit voordoet, bijvoorbeeld op het gebied van de chemie, zoals een aantal jaren geleden in Moerdijk. Het is niet gezegd dat dat altijd rampen zijn — daar gaat dit ook over — die je als lidstaat op de beste manier in je eentje kunt oplossen. Over die regionale samenwerking is het idee nou juist dat RescEU die ook zal stimuleren, omdat nou eenmaal die capaciteiten die er zijn door een aantal landen gezamenlijk worden aangeschaft.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dan verbaas ik mij nog steeds over de stukken tekst die wij gelezen hebben, waarin ook IJsland en Turkije worden genoemd. Kan de minister daar nog op reflecteren? Dat zijn nou niet direct landen die binnen ons korte bereik liggen. Ik zie niet in wat de toegevoegde waarde daarvan is.

De voorzitter:

Ik vraag de minister om dat kort en bondig te doen, want we gaan niet een debat opnieuw voeren.

Minister Grapperhaus:

Voor zover landen voldoen aan de criteria die gelden voor RescEU en daaraan meedoen, is dat in beginsel niet louter voorbehouden aan lidstaten van de EU. Ook voor landen als IJsland en Turkije geldt dat zij aan de strenge eisen moeten voldoen die voor het gebruik gelden en dat zij ook een bijdrage moeten leveren, ook financieel. Zowel de Europese Rekenkamer als de Commissie oefent daarop controle uit.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van dit VAO.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ook over deze motie wordt dinsdag gestemd.

Naar boven