13 Evaluatie Politiewet 2012

Aan de orde is het debat over de evaluatie van de Politiewet 2012.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over de evaluatie van de Politiewet 2012. Hiervoor heet ik de minister van Justitie en Veiligheid welkom. Welkom aan de Kamerleden, de ambtelijke ondersteuning, de ondersteuning van de Kamerleden en de mensen die dit debat hier dan wel op een andere manier volgen. We gaan aan de slag met de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef graag als eerste het woord aan mevrouw Helder. Zij spreekt namens de fractie van de PVV. Gaat uw gang.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Op 1 januari 2013 was de nationale politie een feit met de inwerkingtreding van de huidige Politiewet. In artikel 74 is bepaald dat de Staten-Generaal binnen vijf jaar na inwerkingtreding een verslag krijgen van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. De commissie Evaluatie Politiewet 2012, ook wel de commissie-Kuijken genoemd, heeft hiervoor veel werk verzet, waarvoor nogmaals mijn dank. Daarnaast wil ik voormalig korpschef Bouman, helaas postuum, noemen. Hij heeft ook een cruciale rol gespeeld in het slagen van dit hele proces, eerst als kwartiermaker en vervolgens als de eerste korpschef van de nationale politie. Het grootste compliment geef ik aan de politiemannen en -vrouwen. Niet meer dan terecht wordt geconcludeerd dat de winkel tijdens de verbouwing alleen open kon blijven door hun grote loyaliteit. Toen de nieuwe Politiewet na een jarenlang proces een feit was, moest ook alles in sneltreinvaart. Iedereen is het erover eens dat het te snel moest en te veel was, met te weinig middelen en ook nog eens in een snel veranderende samenleving. Ik wens de huidige korpschef dan ook veel wijsheid en sterkte bij het leiden van de politieorganisatie, waar iedereen wel een mening over heeft.

Want niemand zal ontkennen dat er ook nog het nodige moet gebeuren. Dat kan ook niet anders, want het is de grootste reorganisatie ooit, en ook nog eens in een tijd van forse bezuinigingen. De evaluatie is slechts vijf jaar na inwerkingtreding van de wet, maar het is wel een termijn waarna je kan zeggen of er aan de wet het een en ander veranderd moet worden. De kernvraag bij de evaluatie is of de huidige wet de politieorganisatie ondersteunt in de taken die zij heeft, de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De commissie komt tot een aantal conclusies en doet vervolgens twaalf aanbevelingen. De minister laat in zijn brief van 15 juni jongstleden weten een groot deel van die aanbevelingen over te nemen. Wat mij betreft is de meest in het oog springende de erkenning dat de korpschef meer ruimte moet krijgen. Daarnaast komt er een einde aan het zogenoemde dubbele slot: een vast bedrag en een vaststaande sterkte. Mijn fractie is het met beide punten eens.

Maar een paar belangrijke aanbevelingen blijven onbenoemd. Het is dus ook niet duidelijk of de minister daar iets mee gaat doen. Ik noem er twee. Ten eerste heeft de commissie-Kuijken gezegd dat de wet de huidige verknoping van de rollen van de minister, namelijk die van opdrachtgever, eigenaar en toezichthouder, moet verhinderen omdat die ongewenst is. De tweede is een nadere omschrijving van het bereik en de vorm van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid. Waarom is dat van belang? Vanwege het feit dat aan de korpschef dan te geven ruimte om beleids- en beheersmatig sturing te geven aan de politieorganisatie in de praktijk afhankelijk blijft van de ruimte die de minister hem biedt. De aanwijzingsbevoegdheid geeft de minister namelijk de mogelijkheid om te beoordelen of concrete sturing noodzakelijk is. Uit de wetgevingsstukken blijkt — ik heb de hele voorgeschiedenis erop nageslagen — dat de regering toen dacht dat er vaak gebruik van zou worden gemaakt en dat het een gewoon verschijnsel zou gaan worden in de communicatie tussen de minister en de korpschef. Als dat zo uitpakt, dan zit daar dus een gevaar in. Graag een reactie van de minister op die beide aanbevelingen.

Voorzitter. Het heeft ook tot gevolg dat het gevaar van de bekritiseerde top-downaanpak blijft bestaan. Dat vindt niemand gewenst. Ik hoef alleen maar te wijzen op het recente rapport Podium voor goed politiewerk. De daarin gekozen strategie van bottom-up — excuus voor de Engelse uitdrukking, voorzitter; uw voormalige collega zou nu al opstaan — is een nadrukkelijke breuk met de gebruikelijke veranderstrategie, die bij de start van de nationale politie is gekozen. Overigens was dat in het begin begrijpelijk en noodzakelijk, maar nu niet meer. De ruimte die de korpschef wordt geboden en daarmee vervolgens de teamchefs en de werkvloer zelf, is ook nodig om ervoor te waken dat niet weer topprioriteit op topprioriteit wordt gestapeld. Er moet een evenwicht zijn dat voor alle partijen werkt, want iedereen wil een goed functionerende politieorganisatie. Ik vind dit een belangrijk punt, omdat dit het meest naar voren kwam in de rondetafelgesprekken en bij de vele werkbezoeken die ik heb afgelegd. Ik geef een paar citaten. "Stop met stapeling van prioriteiten." "Stop met het vaststellen van targets." "Geef ons de ruimte om ons werk te doen." "Stuur op het wat, niet op het hoe." Dat zijn er nog maar een paar. Ik neem ze niet letterlijk over, maar de gedachte steun ik wel. Is de minister dat met mij eens? Ofwel: hoe gaan we een gezond evenwicht zoeken, dat na de volgende evaluatie tot een positieve conclusie op dit punt leidt?

Voorzitter. De korpschef krijgt ook een eigenstandige positie binnen het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. Voor beide onderwerpen moet de regelgeving worden aangepast, aldus de minister in zijn brief van 15 juni. Welke regelgeving en welke termijn, dat wordt niet genoemd. Dus kan de minister daar vandaag wat meer over zeggen?

In dat licht noem ik ook de opmerking van de Algemene Rekenkamer in zijn brief van 4 oktober van dit jaar. Daarin staan een aantal aandachtspunten voor het opstellen van regelgeving. Ten eerste moet er een duidelijke verantwoordingsverdeling zijn tussen de minister en de korpschef. Ten tweede moeten begroting en verantwoording daarmee in lijn worden gebracht, zodat recht wordt gedaan aan ten eerste de ministeriële verantwoordelijkheid en ten tweede het budgetrecht van de Kamer. Neemt de minister die aandachtspunten over? Zo ja, is daar wetgeving voor nodig? Zo nee, waarom niet? Wordt het voor de Kamer duidelijk waar bij het opstellen van de begroting van de politie de grens ligt tussen de bevoegdheid van de korpschef en die van de minister? De minister is en blijft natuurlijk politiek verantwoordelijk, maar iets meer duidelijkheid op dit punt zie ik graag.

Tot slot. Ik wil voorkomen dat het huidige en het toekomstige gebrek aan operationele capaciteit straks van invloed is op de beoordeling bij de volgende evaluatie, over vijf jaar. In de komende jaren stromen maar liefst 15.000 agenten uit en dat gat wordt niet op korte termijn gevuld, ondanks alle terechte inspanningen en investeringen. Ik noem dit hier wel, want de evaluatie gaat ook over de effecten van de Politiewet in de praktijk. Wat mij betreft mag het niet zo zijn dat straks over bijvoorbeeld het loslaten van het dubbele slot een negatief oordeel wordt gegeven als dat wordt veroorzaakt doordat er simpelweg te weinig mensen zijn. Is de minister dat met mij eens? Zo ja, hoe gaat hij dat in de gaten houden?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een vraag voor u, mevrouw Helder. De vraag komt van de heer Azarkan. Gaat uw gang.

De heer Azarkan (DENK):

We weten dat de nationale politie als idee in het regeerakkoord van 2010 stond, dat werd ondersteund door de PVV. De commissie-Kuijken zegt nu dat dit eigenlijk was gebaseerd op een soort romantisch verlangen en wensdenken. Hoe kijkt mevrouw Helder tegen die conclusie aan?

Mevrouw Helder (PVV):

Tja, "romantisch" en "wensdenken", dat is natuurlijk wel een persoonlijk begrip. Ik was bij de totstandkoming zijdelings aanwezig. Ik weet wel dat er een breed gedragen idee was dat er in ieder geval een einde moest komen aan die 26 eilandjes, zoals ze dat toen noemden. Of dat romantisch is, dat laat ik aan de heer Azarkan.

De heer Azarkan (DENK):

De commissie stond onder leiding van de heer Kuijken en niet onder leiding van de heer Azarkan. Ik citeer dus uit de conclusies van het rapport en ik vind het iets te makkelijk om te zeggen: ik laat dat maar even aan de heer Azarkan. Het is wel degelijk van belang dat wij als politiek — in dit geval waren het CDA, PVV en VVD — met elkaar iets bedenken en dat vervolgens de keiharde conclusie is dat het te veel wensdenken was. Het was niet realistisch en het was te ambitieus.

De voorzitter:

Uw vraag.

De heer Azarkan (DENK):

Mijn vraag is wat mevrouw Helder nou leert van deze conclusies.

Mevrouw Helder (PVV):

Nou, voordat ik tot die conclusie kom, moet de heer Azarkan wel de hele voorgeschiedenis meenemen, en die start zelfs al voor Balkenende IV. Dus het gaat mij iets te ver om dat helemaal romantisch wensdenken van die drie partijen te noemen. Maar ik deel het idee dat er toen iets moest gebeuren aan die 26 eilandjes — ik noem ze toch even; dat is ook een citaat — en dat er in ieder geval meer eenheid moest komen. Hoe het vervolgens is geworden, daar is in de praktijk natuurlijk wel het een en ander aan herijkt. Dat heb ik ook gesteund. Ik vind het dus geen romantisch wensdenken, maar u hebt mij ook niet horen zeggen dat het allemaal halleluja was.

De voorzitter:

Dank u wel. U was aan het einde van uw betoog. Dat betekent dat ik graag de heer Van Dam het woord geef voor zijn bijdrage namens het CDA. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Wij praten vandaag over de evaluatie van de Politiewet 2012. Wij praten hier in de Kamer de laatste tijd veelvuldig over de politie. Dat betekent dat ik mij in dit debat vooral beperk tot stelselvragen en de evaluatie van de wet, en op hoofdlijnen terugkijk op de reorganisatie. Dat doe ik in groot respect voor allen die de moed hebben gehad om hun schouders onder dit project te zetten. Wij weten dat voor velen die last weleens te zwaar was, maar dat ze toch door zijn gegaan. Bij die "allen" noem ik ook de voormalig korpschef. Wij kijken met respect terug op al zijn inspanningen.

Voorzitter. Een jaar geleden, eind november vorig jaar, presenteerde de commissie-Kuijken haar rapport. Ik dank de commissie voor dat rapport. Ik denk dat wij daar als Kamer goed naar gekeken hebben en er goed mee omgegaan zijn, om vandaag dit debat te kunnen voeren. De politie is de afgelopen jaren ingrijpend verbouwd, van 25 regionale korpsen en het KLPD naar één landelijk politiekorps. Het beheer over de politie kwam landelijk in één hand te liggen, bij de minister. Aan de basis van de politieorganisatie kwam een enorme schaalvergroting tot stand. En in de tussentijd werden er ook nog, deels door bezuinigingsopdrachten, bureaus gesloten. Er is sprake van een fors personeelstekort, ook op dit moment. Het waren zware jaren.

De vorming van de nationale politie wordt door mijn fractie gezien als een noodzakelijkheid. De ontwikkeling van de criminaliteit en issues op het vlak van terreur en migratie noodzaken tot één landelijk korps, één gemeenschap voor politie-informatie, van de wijkagent tot aan de bestrijder van de zwaarste vormen van criminaliteit. Dat is de kracht van die nieuwe organisatie, vormgegeven door duizenden gemotiveerde en goed toegeruste dienders.

Maar de reorganisatie is niet zonder schade tot stand gekomen. We kennen alle problemen. Ik kan het hebben over de ICT, de COR, de PTSS en het ziekteverzuim. Ik denk dat heel veel te danken is aan de loyaliteit van individuele dienders, die tot op de dag van vandaag hun werk enorm liefhebben en veel meer moeite hebben met de organisatie waarin ze hun werk moeten verrichten. Laat ik beginnen bij punt één. Dan begin ik er ook maar mee hoe wij als christendemocraten kijken naar veiligheid. Veiligheid begint thuis bij de opvoeding en op de sportclub, bij verantwoordelijke mensen die elkaar durven aan te spreken. Pal achter die verantwoordelijke mensen moet onze politie staan, een bereikbare politie, een politieman of -vrouw die je misschien wel kent en die jou misschien wel kent. Met alle waardering voor de vorming van het nationale korps: daar is het de afgelopen jaren misgegaan. De schaalvergroting in de basisteams, de sluiting van bureaus en het personeelstekort zijn in hoge mate ten koste gegaan van de nabijheid van de politie.

Ik weet ook wel dat de waardering van de politie in de cijfers, in de staatjes, onveranderd hoog is gebleven. De daling van de criminaliteit in de cijfers is ook een topprestatie. Maar praat door met mensen! En praat ook met politiemensen. Zij zullen zeggen: wij zijn verderaf komen te staan van onze burgers. Van oudsher was het idee van onze politie toch wel het community-policingmodel, dus politie in de buurt, niet alleen als er een probleem is, maar juist ook op andere momenten om te voorkomen dat er een probleem ontstaat. De politie moet niet alleen in contact zijn met de jeugdgroep als er gedoe is, maar juist van tevoren om te voorkomen dat er gedoe komt.

Laten we wel wezen: de basisteams zouden daar een belangrijke rol in kunnen spelen. Maar dat zijn uiteindelijk geen robuuste basisteams geworden, maar wankele uitzendbureaus. Met de vorming van de nationale politie en ook onder invloed van de aandacht voor asiel en terreurproblematiek — allemaal landelijke thema's — is de aandacht naar de landelijke thema's verschoven. Als er capaciteit moet komen, dan komt die uit de basisteams. Vacatures vallen in de basisteams. Doorstroming vindt veelal plaats vanuit de basisteams. Het is algemeen bekend dat de noodhulp veelal met plakband en elastiek bij elkaar wordt gehouden en dat andere prioriteiten niet gesteld kunnen worden.

Voorzitter. In het rapport Basisteams in de Nationale Politie spreekt professor Jan Terpstra over een abstractie politieorganisatie: veel click and call, weinig face. We zien dat er ook bij rechtbanken, gevangenissen en ziekenhuizen een soort bedrijfseconomisch denken is. Als je echt kijkt naar de evaluatie van Kuijken, zie je dat die doorspekt is met een bestuurlijk-economische kijk op politiewerk. Die gaat niet in op de maatschappelijke vraag wat de politie anno 2018 en misschien ook in 2030 zou moeten betekenen.

Voorzitter. Dat moet anders. Daar vraag ik ook een duidelijk standpunt over van de minister. Is community policing nog steeds de basis? Excusez le mot, het is in het Engels en dat was in het Frans, maar u begrijpt wel wat ik bedoel. Is dat nog steeds het concept waar de Nederlandse politie mee werkt? Wat gaan we heel concreet doen om de wijkagent terug in de wijk te krijgen? Binnen de politieorganisatie zijn er ook afdelingen waar men het wat minder druk heeft. Dat weet ik van mijn contacten. Het is ook een kwestie van kiezen. Waar kies je voor? Kies je ervoor om in centrale afdelingen binnen een eenheid of binnen een korps ook druk te laten ontstaan, omdat het in de basisteams druk is? Ik wil daar heel graag een reactie op horen van de minister. Hoe gaat hij daarmee om?

Dan ga ik naar mijn tweede punt. Dat heb ik al aangekondigd bij de begroting. Dat is het feit dat in de begroting van Justitie en Veiligheid de begroting van de politie met één regel is opgenomen. Dat vind ik een stelselkwestie, want een politie die in vredestijd als enige het monopolie heeft om geweld te gebruiken, kan alleen functioneren in een land waar democratische controle op die politie is. Het gaat om de keuze of de winkeldiefstal of de bankroof wordt aangepakt. Die keuzes worden ofwel lokaal in de driehoek gemaakt of komen via de lijn van het OM ook hier in de Kamer terecht. Maar bij de vraag over het beheer, de democratische controle op het beheer, zijn wij als Kamer aan zet. Dat is een van de majeure wijzigingen ten opzichte van de Politiewet 1993. Maar goed, in de begroting staat slechts één regel en daarin staat 6 miljard. Dat is ongeveer de helft van de Justitiebegroting. Ik heb bij de feitelijke vragen rond de begroting specifiek aan de minister gevraagd hoe ik dat kan controleren. Het antwoord is dan: u kunt moties indienen, want de begroting van de politie zit als bijlage bij de begroting. Als ik met een motie iets over het budget moet zeggen, vraagt u aan mij om te timmeren met een zaag. Maar je moet timmeren met een hamer. Een hamer is in dit verband een amendement en niet een motie. Ja, ik kan de hele begroting afkeuren, maar ik denk dat we daarmee ook ver van huis zijn.

Voorzitter. Ik wil graag een standpunt van de minister. Hoe gaat hij organiseren dat wij als Kamer ons budgetrecht op de begroting van de politie kunnen uitoefenen? Ik zie een beweging, ook met wat Kuijken voorstelt, richting LOVP. Het LOVP wordt eigenlijk steeds belangrijker. Dat is waar de regioburgemeester, het hoofd van het OM en de minister samenkomen, en waar tegenwoordig ook de korpschef op een eigen stoel en niet meer op een krukje bij mag zitten. Daar gebeurt heel veel. In polderland Nederland is dat prima, maar uiteindelijk is niet het LOVP de democratische controle van de minister; dat zijn wij hier. We hebben de afgelopen jaren ettelijke discussies gehad over de ICT en weet ik niet wat allemaal. Ik vind dat wij de politie juist daarom ook op beheersgebied rugdekking moeten geven. Dat is ons democratische systeem. Graag een reactie van de minister daarop.

Ik wil daar nog aan toevoegen dat ik niet de enige ben die dit vindt. Ik wijs u op het rapport van de Rekenkamer bij de laatste begroting van Justitie en Veiligheid. De Rekenkamer pleit hier ook al jaren voor. Veel deskundigen zeggen dat de rechtspersoonlijkheid van de politie het probleem is en dat je die moet opheffen. Ik geloof helemaal niet dat het sui-generiskarakter dat steeds in de strijd wordt geworpen een aparte rechtsfiguur is. Dat wordt vaak in de strijd geworpen om te beargumenteren waarom iets niet kan, maar evenzeer zou het in de strijd geworpen kunnen worden om te beargumenteren waarom het wel kan.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Een vraag van mevrouw Buitenweg. Gaat uw gang.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel. Ik heb een aantal vragen. Het gaat over het tempo van de nationale politie. De vorige woordvoerder van het CDA, de heer Çörüz, heeft gezegd: het kan me echt niet snel genoeg gaan. Dus het moest snel, sneller, snelst. Kijkt de heer Van Dam daar ook zo op terug? Was de snelheid goed voor de nationale politie?

De heer Van Dam (CDA):

Nee, ik denk dat wij moeten constateren dat het allemaal veel te snel, veel te hard en veel te stellig is gegaan. Ik moet daar wel bij zeggen — ik heb daar van de week op social media een bericht aan gewijd — dat ik mij afvraag hoe het anders had gemoeten, want dit is een discussie die al jarenlang speelde. Ik denk dat zowel Opstelten als Bouman op het bestuurlijke vlak, maar ook binnen de politieorganisatie met 25 laat maar zeggen koninkrijkjes wel ... Ja, wat was het alternatief geweest. Laat ik het zo zeggen: ik kan die snelheid begrijpen. Ik wil heel duidelijk maken dat het een onomkeerbare weg was en dat er dingen moesten gebeuren. Maar ik heb, net zoals u, mensen gesproken die zelf bijna slachtoffer zijn geworden van dit hele verhaal. Dus ik denk dat het veel te hard en veel te snel is gegaan.

Een andere opmerking daarbij: ik denk dat de reorganisatie van de politie nog maar halverwege is. Dat blijkt ook een beetje uit het rapport van Kuijken. Als je zo'n grote organisatie zo reorganiseert, zeker als je ook op cultuurgebied dingen wil veranderen, dan zullen we daar zeker nog vijf jaar voor nodig hebben.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Maar we zijn hier ook aan het evalueren, dus ook om te kijken welke lessen we kunnen trekken voor de toekomst. Ik wil toch nog even ingaan op die snelheid. U zegt: het was eigenlijk een fout, ook van ons als CDA. Maar welke les trekt u daaruit?

De heer Van Dam (CDA):

Nou, wat intrigerend hè, dat u weer het punt wil maken dat het een fout was van het CDA en dat soort dingen. Dan denk ik bij mezelf: we're in it together. Ik wil u erbij zeggen dat wij zeker betrokken zijn bij de constructie van het idee, maar dat we bij de uitvoering van het idee evenzeer in de oppositie zaten en dat we ook kritisch zijn geweest. Maar los daarvan vind ik het niet zo boeiend om nu te gaan zwartepieten; ik vind het veel wezenlijker om nu te kijken hoe we verder gaan en ik vind dit eigenlijk ook een reorganisatie die bijna enig is in haar soort, want ik denk dat dit de grootste overheidsreorganisatie van de afgelopen jaren was.

Mevrouw Den Boer (D66):

Meneer Van Dam vroeg net naar het standpunt van de minister over de rol van de Kamer ten aanzien van de politiebegroting. Dan ben ik eigenlijk wel heel erg benieuwd naar het standpunt van meneer Van Dam zelf, want u deelt toch wel met mij dat de Kamer op dit moment wel degelijk de grondwettelijke bevoegdheid kent om vragen te stellen over die begroting en om te kunnen amenderen? Daarnaast is het natuurlijk zo dat wij destijds bewust een rechtspersoon hebben geschapen die zelfstandigheid kent. De commissie-Kuijken adviseert zelfs om meer flexibiliteit aan te brengen in die begroting. Dus is het nu zo dat u door deze vragen te stellen wantrouwen uitspreekt naar de politie in de besteding van haar begroting?

De heer Van Dam (CDA):

Ik moet even bijkomen van het idee dat ik wantrouwen zou hebben in de richting van de politie over de besteding van de begroting. Daar ben ik nu van bijgekomen. Geenszins. Als je een fatsoenlijke politie in een fatsoenlijke rechtsstaat met democratie controle daarop in de wantrouwensfeer trekt, dan zou ik bijna willen zeggen dat je het niet snapt. Het gaat juist om rugdekking, mandaat en verantwoordelijkheid nemen. Als deze Kamer ermee akkoord gaat dat de politie honderden miljoenen aan ICT gaat besteden, dan is dat een rugdekking voor de politie om dat te gaan doen. Als wij zeggen dat ze aan hun geweldsmiddelen zoveel moeten gaan besteden, bijvoorbeeld het aantal stroomstootwapens uitbreiden, dan is de begroting ons instrument voor die rugdekking. Ik ben de afgelopen jaren tot andere inzichten gekomen. Eerst stond ik op het standpunt dat er een aparte toezichtcommissie boven de politie moest worden geplaatst om het beheer te controleren. Maar dan ga je juist in de richting van een zbo-constructie en dat wil ik absoluut niet. Dat verhoudt zich niet met de taak van de politie. Ik wil gewoon hier mijn werk kunnen doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Voordat ik mevrouw Den Boer de gelegenheid geef om een tweede vraag te stellen, wil ik opmerken dat een interruptie kort is en vraagt om een kort en bondig antwoord. Mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

D66 deelt het standpunt dat democratische controle op de begroting een groot goed is.

De heer Van Dam (CDA):

Zeker.

Mevrouw Den Boer (D66):

Maar wij als Kamer controleren de minister. Spreekt u nu vertrouwen of wantrouwen uit naar uw eigen minister als wij als Kamer de minister bijvoorbeeld tot de orde roepen over de politiebegroting?

De heer Van Dam (CDA):

Ik vind het een interessante gedachte dat als je als Kamerlid je werk doet, dat op basis van wantrouwen zou zijn. Het is gewoon mijn werk. De minister heeft in de wet expliciete bevoegdheden ten aanzien van de politie, bijvoorbeeld de verdeling van het budget over de eenheden. Ik meen dat de verdeling binnen de eenheden aan de regioburgemeester is. Ik heb totaal geen behoefte om dat te controleren. Maar wat de minister ten aanzien van de politie doet, wil ik kunnen controleren.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik werd getriggerd door iets wat collega Van Dam bij het begrotingsdebat op 20 november heeft gezegd. Ik heb de Handelingen erop nageslagen en hij heeft gezegd dat als het aan de CDA-fractie ligt, de politie in de JenV-begroting voor het jaar 2020 integraal zal zijn opgenomen. Integraal betekent toch volledig? Hoe moet ik een integrale begroting bij het ministerie zien, naast het kunnen zijn van een rechtspersoon? Ik zie dat niet zo goed samengaan.

De heer Van Dam (CDA):

Als u kijkt naar de begroting van het Openbaar Ministerie en ook naar de begroting van de Raad voor de rechtspraak, dan zijn die opgenomen — de SP heeft een poging gedaan om die eruit te halen — in de begroting. Als je het hebt over "integraal opgenomen in de begroting", dan bedoel ik niet dat de laatste veter van de wijkagent in Delfzijl ook in de begroting wordt opgenomen, maar dan gaat het met name over de verantwoordelijkheden die de minister heeft ten opzichte van de politie. In de Politiewet zijn heel uitdrukkelijk lagen aangebracht in waar de minister wel over gaat en waar de minister niet over gaat.

Mevrouw Helder (PVV):

Dan probeer ik het even toe te spitsen. Er stond iets in een bijzin wat ik net heb weggelaten. De heer Van Dam zei daarin: zoals het verdelen van de middelen over de eenheden. Zou het ook niet zo kunnen zijn dat bepaalde onderdelen in de Politiewet worden opgenomen waarvan je als Kamer zegt: dat zouden wij wel willen kunnen amenderen? Ik filosofeer even in het wilde weg. Een hele begroting overhevelen naar de begroting van Justitie en Veiligheid, daar heb ik toch wel moeite mee.

De heer Van Dam (CDA):

Wij voeren hier vandaag het debat. Aan de hand van dat debat zal ik zeker ook kijken wat ik daarvan vind, wat ik daarin hoor en waar politieke steun zit. Ik hoor dus heel duidelijk de vragen van mevrouw Helder.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Het lijkt mij fantastisch als wij als Kamer meer grip kunnen krijgen op de financiën bij de politie, maar we hebben altijd het budgetrecht. Wat ik wel zie, is dat we ooit de politie van Binnenlandse Zaken bij Justitie en Veiligheid hebben ondergebracht. Dat is geen gelukkige beweging geweest. Die integratie is, denk ik, een van de redenen waarom het mis is gelopen. Als we nu ook nog dat geld gaan integreren, is de heer Van Dam dan niet bang dat we straks het ene gat met het andere gat gaan vullen en dat er tekorten elders bij Justitie dan weer uit de politiebegroting worden gehaald?

De heer Van Dam (CDA):

Ik begrijp die angst en die angst leeft niet alleen bij meneer Van Raak, maar laten we wel wezen: dat kan nu ook, ook al is het één regel in de begroting.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik heb het weleens eerder gehoord en ik heb het inderdaad ook gehoord van de Rekenkamer, maar hoe verhoudt dit zich met de pleidooien van de commissie-Kuijken voor wat meer ruimte voor de korpschef?

De heer Van Dam (CDA):

Dat verhoudt zich daar eigenlijk heel goed mee. Ik ben het er van harte mee eens dat de korpschef meer ruimte krijgt om budget door te geven, het korps in. Als dat gebeurt, zie ik het een beetje als een wip: naarmate er daar meer bevoegdheid komt, moet er bij ons op hoofdlijnen ook meer controle komen. En dat is wat ik wil.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Kan de heer Van Dam dan ook aangeven op welk aggregatieniveau hij nu aan het denken is? Want welke "hoofdlijnen" bedoelt hij precies? Zou hij alvast een aantal muurtjes kunnen aangeven waar wij het dan niet over zouden willen hebben? Want zoals hij het nu presenteert, is in ieder geval de VVD niet heel erg enthousiast.

De heer Van Dam (CDA):

Nee, ik zie de vertegenwoordiger van de VVD ook zeer niet-enthousiast kijken, dus beeld en geluid kloppen. Ik heb al eerder gezegd dat het gaat om de bevoegdheden die de minister uitoefent ten opzichte van het politiebudget. Dan gaat het bijvoorbeeld over het verdelen van de gelden over de eenheden. Het gaat ook over het landelijke huisvestingsbudget, over het landelijke ICT-budget. De verdeling daarbinnen, of men daar in de eenheid x — ik noem maar wat — zestien rechercheurs of twintig wijkagenten van koopt, dat is de ruimte die Kuijken wil en waar ik het van harte mee eens ben. Daar gaat de minister uiteindelijk niet over. Soms zeer tot mijn spijt, maar daar gaat de minister niet over en dat hoeft ook niet gespecificeerd te worden in de begroting. Heel kort: in de begroting van het OM staat ook een algemene post en niet per parket hoe het zit. Daar controleren wij niet op.

De voorzitter:

Dank u wel. U was aan het einde van uw betoog?

De heer Van Dam (CDA):

Zeker.

De voorzitter:

Dank u hartelijk. Dan geef ik graag mevrouw Kuiken het woord en zij spreekt namens de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. In 2011 werd unaniem de nationale politie ingevoerd. Mijn fractie, en ik ook persoonlijk, hebben lang getwijfeld of we het wetsvoorstel zouden steunen of niet steunen, omdat we ons zorgen maakten over de lokale inbedding van de wijkagent, omdat reorganisaties vaak meer tijd kosten — dat zagen we ook in 1993 — en vaak ook meer geld dan je eigenlijk lief is. Desalniettemin hebben we voorgestemd en ik denk ook dat het een aantal voordelen heeft opgeleverd als het gaat over ICT-standaarden en het doorbreken van een aantal vastgeroeste patronen. Maar daarmee houdt de grote feestvreugde ook wel op, ben ik bang.

Want Kuijken is heel kritisch en hij constateert op een aantal belangrijke hoofdpunten dat het wetsvoorstel ter invoering van de nationale politie nog niet heeft gebracht wat-ie zou moeten brengen. Hij constateert ook dat de reorganisatie nog lang niet klaar is. De tanker vaart nog steeds midden op de woelige zee en het zal nog een aantal jaren duren voordat we de echte effecten van de invoering van de nationale politie kunnen meten. Maar we kunnen nu ook niet stilstaan en zullen maatregelen moeten nemen om die politie zo goed mogelijk haar werk te laten doen.

Voorzitter. Wat nu belangrijk is, is denk ik vooral rust in de tent. Geen heel grote wijzigingen, want die politie moet nog op adem komen en moet nog dingen uitvoeren. Ik denk dat dat ongelofelijk belangrijk is en ik denk ook dat ik daarmee niet afwijk van hoe het kabinet erin staat en wat de commissie-Kuijken aanbeveelt. De problemen zijn groot, zoals ik al zei. Er is veel bestuurlijke drukte, de werkdruk is hoog, de administratieve lasten zijn hoog, wijkagenten vallen uit en zitten niet in de wijken waar ze moeten zitten, papier en werkelijkheid komen niet altijd overeen en er is grote ontevredenheid. De minister heeft dus een hoop werk te doen.

Daarom vind ik het ook zorgelijk en jammer dat de minister niet alle aanbevelingen van de commissie-Kuijken overneemt. Zo blijft de minister voorzitter van het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie en komt er geen onafhankelijke voorzitter. Mijn vraag aan de minister is dan ook waarom hij hiervoor heeft gekozen. Er wordt immers ook geconstateerd dat het ministerie nu zo'n groot moloch is en dat je zo veel verschillende petten op moet zetten. Daarom zou je er juist verstandig aan doen om een aantal van die petten af te zetten.

Voorzitter. De korpschef krijgt conform de aanbevelingen meer ruimte. Er komt een wetsvoorstel waarin staat dat hij een taak krijgt om zowel de begroting, de meerjarenraming en het beheersplan als de jaarrekening en het jaarverslag op te stellen. De minister blijft als korpsbeheerder eindverantwoordelijk. Mijn vraag aan de minister is dan hoeveel ruimte de korpschef in dit geheel krijgt. Hoe moeten we dat meten en hoe moeten we dat zien?

Voorzitter. Een ander belangrijk punt uit de aanbevelingen dat de minister niet overneemt, is de aanbeveling om de territoriale structuren van het politiekorps door te lichten. Kuijken wil dat onder andere omdat er zo gekeken kan worden naar de omvang van de basisteams, iets waarover we het afgelopen jaar ook veelvuldig hebben gediscussieerd. Mijn vraag aan de minister is waarom hij dat niet wil. Het argument wordt gebruikt dat we daarmee te veel dingen gaan veranderen. Maar je moet toch ook meten om te weten waar je uiteindelijk naartoe zou willen? Je hoeft het niet van vandaag op morgen anders in te richten, maar het lijkt me toch heel evident dat het noodzakelijk is om dat onderzoek wel te starten. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter. Een ander punt dat ik zelf belangrijk vind en waarover andere collega's waarschijnlijk nog zullen beginnen, is dit: hoe houd je rust door te zorgen voor een structurele meerjarenbegroting? Daarmee kun je namelijk voor de langere termijn duidelijkheid en stabiliteit geven voor de politie. De politie kan daarmee ook een langetermijnvisie vaststellen zonder afhankelijk te zijn van verschillende kabinetten.

De voorzitter:

Een vraag van de heer Van Raak. Gaat uw gang.

De heer Van Raak (SP):

Een langetermijnvisie wat betreft financiën. Een van de grote problemen die we nu hebben is dat er overal in het land een groot tekort is aan agenten. Het vorige kabinet van VVD en Partij van de Arbeid heeft een slot gezet: er zijn minder mensen gekomen en er zijn minder mensen opgeleid. Hoe heeft het toch kunnen gebeuren dat op een moment dat iedereen kon zien dat er tienduizenden agenten extra nodig waren, de Partij van de Arbeid en de VVD hebben gezegd: we gaan veel minder mensen halen en we gaan veel minder mensen opleiden?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

In de vorige periode zijn er op verschillende terreinen vrij stevige maatregelen genomen omdat er crisis was. Gelukkig ziet het er nu economisch weer beter uit. Het kabinet trekt ook extra geld uit voor extra capaciteit. Wij zouden graag zien dat dat nog een beetje extra zou zijn. Maar dat is de situatie zoals die is.

De heer Van Raak (SP):

Nu pleit mevrouw Kuiken voor structurele financiering, stabiele financiering, over meerdere kabinetsperiodes heen. Politiewerk is ingewikkeld, maar de nationale politie had kunnen kijken: hoeveel mensen hebben we, hoe oud zijn ze en wanneer gaan ze met pensioen; dus hoeveel mensen hebben we nodig? Dat is heel eenvoudig rekenwerk: optellen en aftrekken. Waarom heeft de politiek toen, de Partij van de Arbeid en de VVD, gezegd: nee, dat gaan we niet doen, we gaan veel minder mensen aannemen en veel minder mensen opleiden? Want de crisis waarover u spreekt, is bij de politie niet voorbij, die is daar net begonnen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Eens, die crisis is niet voorbij en we moeten daarin nu verdere stappen nemen.

Voorzitter. Een ander punt dat ik nog zou willen maken betreft de cultuur. Dit komt misschien niet heel stevig terug in het rapport van de commissie-Kuijken, maar een van de grote fouten die zijn gemaakt bij de invoering van de nationale politie is, vind ik, dat er veel mannen — vooral mannen — op functies zijn gezet met het doel zo snel mogelijk de nationale politie in te voeren, en iets minder mensen op posities zijn gezet die wat meer in staat waren om de verbinding binnen de politieorganisatie op orde te brengen. Dat verwijt ik niemand persoonlijk, maar vind ik wel een constatering. Ik zeg het ook niet voor het eerst in dit huis. Ik zou dus nadrukkelijk ook in dit debat aan de minister willen vragen hoe hij omgaat met de culturele veranderingen die nodig zijn en hoe we ervoor zorgen dat leidinggevenden en mensen op structurele posities de capaciteiten hebben die nodig zijn om de nationale politie verder vorm te geven. De politieorganisatie is in de afgelopen jaren ongelofelijk veranderd. Het was feitelijk een heel operationele, uitvoerende organisatie en is nu een mbo-plus- en hbo-organisatie. Dat vraagt om een heel andere manier van aansturen en dat vraagt ook wat in leiderschap.

Voorzitter. Ik ben nog niet helemaal klaar, dus als de heer Van Dam een vraag wil stellen ...

De voorzitter:

Rondt u uw betoog af.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ik rond inderdaad af. Zoals ik aan het begin al zei, is teruggaan geen optie. De tanker ligt op woelige zee en het is nu alleen de vraag hoe we met elkaar die tanker in veilige haven krijgen, met de minister als loodsman en met de korpschef als loodsman. Dat zullen we samen moeten doen. Ik ben daar bondgenoot in, want ik voel me verantwoordelijk voor de invoering van de nationale politie. Wij hebben immers ook voorgestemd. We zullen het met elkaar moeten doen.

Helemaal tot slot. Dit vraagt wel dat we op dit moment stappen blijven zetten. De minister weet dat ik kritisch ben, bijvoorbeeld als het gaat over de aanpak van de werkdruk en de bureaucratie. Ik geloof niet in zo'n externe audit die dat allemaal weer gaat onderzoeken. Ik vind dat je er nú stappen in moet zetten, ook als het gaat over de capaciteitsproblemen en een aantal andere zaken. Ik zie veel mooie plannen, maar ik zie nog te weinig daden. Daar blijf ik de minister op aanspreken, zeg ik via u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een vraag van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

De Partij van de Arbeid is in zekere zin de partij van het volk; dat bedoel ik heel positief. Mijn stelling is een beetje dat de politie zo hier en daar wat wegdrijft van het volk. Ik zou graag willen weten van de vertegenwoordiger van de Partij van de Arbeid of zij herkent wat ik zeg en of ze het daarmee eens is. Wat is de visie van de Partij van de Arbeid op dit punt?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik proef heel veel cynisme en wantrouwen binnen de politieorganisatie. Wantrouwen naar ons als politiek. Als je weet wat er op de eigen fora over ons wordt gezegd, dan is dat dieptreurig en voor een deel begrijpelijk. Het wantrouwen richting de korpsleiding is heel groot. Door het cynisme kun je je aanhechting met de gemeenschap, met het volk voor een deel kwijtraken.

De heer Van Dam (CDA):

Nu hoor ik dat het vooral bij het cynisme wordt gelegd. Maar heeft het ook niet iets te maken met de inbedding van het korps, de organisatie? Bent u het met me eens dat daar misschien ook iets moet veranderen?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dat de politie weer meer terug moet kunnen komen naar de wijkteams, ja, daar ben ik het mee eens. Dat was een van onze grootste en belangrijkste eisen die we hebben neergelegd bij de invoering van de nationale politie. We zien dat dat voor een deel op papier wel wordt nagekomen, maar in de praktijk niet. Dat vind ik niet oké. Daarom zeg ik ook: onderzoek nu hoe de grootte van die basisteams is, omdat dat de start is om de lokale inbedding tussen de mensen weer beter vorm te geven. Daarmee doe je, denk ik, ook recht aan een deel van de kritiek die ook door agenten zelf wordt gevoeld en terecht wordt gevoeld.

De voorzitter:

Dank u wel. U was aan het einde van uw betoog, dank u wel. Ik geef graag het woord aan de heer Krol. De heer Krol spreekt namens 50PLUS. Ga uw gang.

De heer Krol (50PLUS):

Dank u, voorzitter. Of u het gelooft of niet: ik vind het soms heel vervelend om gelijk te krijgen. De invoering van de nationale politie is uitgelopen op een ramp. Meer dan eens hebben wij de problemen aangekaart: het politieloze platteland, het ziekteverzuim en de opmars van boa's omdat er gaten vallen in de handhaving. We redden het nog net, omdat onze agenten zich dag en nacht maximaal inzetten. Wij willen al die agenten oprecht hartelijk danken. In de brief van de minister schemert het nu ook door. Ik citeer: "De grotere ruimte op lokaal niveau is belangrijk omdat veiligheidsvraagstukken in de samenleving zich veelal als eerste in buurten en wijken aandienen. De aansturing van de taakuitvoering van de politie moet daarom vooral op lokaal niveau plaatsvinden." Daarmee wordt de filosofie achter de nationale politie onderuitgehaald.

De reorganisatie heeft tot meer problemen geleid dan oplossingen. De praktijk bewijst het op een verschrikkelijke manier. Een kleine bloemlezing. Er zijn niet 20.000 operationele agenten per dag op straat, maar slechts 7.000. We lezen over een wijkagent die veertien dagen geen rondes kan doen wegens cursussen en nooddiensten. Van de 60.000 agenten is 7% niet inzetbaar wegens verzuim. Daar kan je niet tegenop werven of opleiden. Het politiebureau Putten is bijvoorbeeld 's ochtends van 10.00 uur tot 12.00 uur open en kan twee aangiftes per dag verwerken. Er is een groot gebrek aan recherchecapaciteit. Slechts 10% van de woninginbraken wordt opgelost en dat zijn misdrijven met een grote invloed op het leven van het slachtoffer. Het officiële aangiftepercentage is 30% en als we agenten mogen geloven, is dat al gedaald tot 18%. Veiligheid is te koop voor grotere winkelbedrijven die zich particuliere beveiligers kunnen veroorloven, maar niet voor het midden- en kleinbedrijf en burgers die afhankelijk zijn van de politie. Door de bezuinigingen in de zorg wordt de werkdruk groter. De politie vangt jaarlijks 80.000 zorgbehoevenden op en dat is steeds meer werk. Er is een stijging van 112-meldingen. Dat komt deels doordat de politie niet meer zichtbaar is. Die 112-meldingen voor de politie vallen na een halfuur van de lijst af. Dan zijn er weer andere meldingen, waar de politie dan ook weer geen tijd voor heeft. Veel ouderen durven de straat niet meer op. Gepensioneerde agenten worden ingezet om ze te begeleiden naar het winkelcentrum. Terecht, want het is helaas allang geen uitzondering meer wanneer een hoogbejaarde wordt beroofd. Wat gaat er nou eigenlijk beter sinds de invoering van de nationale politie? Graag een reactie van de minister.

50PLUS wil de politieorganisatie niet opnieuw op haar kop zetten, maar er zijn dringend verbeteringen nodig. Laatst hoorde ik over een agent van 40 jaar jong die al twee keer gewond was geraakt. Die jonge agent trok het idee al niet om nog ruim 30 jaar dienst te doen. Het is een loeizwaar vak, met ploegendiensten en met een hoog risico. 50PLUS wil de AOW-leeftijd bevriezen op 66 en vervolgens terug naar 65. Welke mogelijkheden ziet de minister voor vroegpensioen, bijvoorbeeld in de vorm van fiscale regelingen?

Wij vinden het jammer dat de minister de aanbevelingen van Kuijken over de territoriale structuur van het korps nu nog niet overneemt. Er komt meer zeggenschap voor de burgemeesters bij de inzet van wijkagenten, maar hoe wordt die zeggenschap verder uitgebreid? Optimaliseer de bestuurlijke aanpak. Een burgemeester heeft ruime bestuurlijke bevoegdheden en krijgt er nog meer bij met de aangekondigde ondermijningswet. Worden alle mogelijkheden al goed benut? Geef prioriteit aan het ziekteverzuim. Hoe gaat de minister dat aanpakken? 50PLUS noemt in dit verband het stroomstootwapen. Het geeft de agent in crisissituaties meer zelfvertrouwen, het geeft minder verwondingen bij agent en arrestant en het zorgt voor minder stress. Het leidt dus waarschijnlijk tot minder verzuim. We wachten het rapport van de minister af. Kan daarin worden meegenomen of het wapen zijn geld terugverdient door minder verzuim? Kan er nagedacht worden over een gefaseerde invoering als nog niet alle vraagstukken zijn beantwoord?

Stop in elk geval de marktwerking in de veiligheid. Iedereen heeft recht op veiligheid. Politiewerk is een overheidstaak. Kan de minister ons toezeggen dat politietaken niet worden overgeheveld naar particuliere diensten?

Er gaan 16.000 aangiften door de shredder. Er moet meer tijd komen voor rechercheren. Kan de samenwerking tussen criminele inlichtingendiensten en de recherche worden verbeterd? En regel meer agenten. Geef ons onze agenten terug!

De voorzitter:

Dank u wel. Een vraag van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Met die eindzin kan ik het eens zijn. Maar wat mij opvalt, is dat daar waar de vertegenwoordiger van 50PLUS over het algemeen een warme, positieve gloed in zijn stem heeft, hij nu een snoeihard oordeel velt. Er klopt niets bij de politie. Daar begint u mee. Heeft u nou een andere kopie gehad van het rapport van de commissie-Kuijken dan ik? Zullen we ze straks even naast elkaar leggen? Want ik denk dat dat toch niet de conclusie van Kuijken is.

De heer Krol (50PLUS):

Ik denk dat de collega van het CDA heel goed begrepen heeft dat ik niet gelukkig ben met wat er gebeurd is nadat de nationale politie is ingevoerd. Wij waren er nooit voorstander van. Dat zijn we nog steeds niet. Ik zie inderdaad heel veel negatieve dingen, maar ik ben ook begonnen met het geven van complimenten aan die agenten die dag en nacht keihard bezig zijn om te doen wat ze kunnen, met in mijn ogen veel te weinig middelen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Meneer Krol zei net dat ouderen de straat niet meer op durven, maar er is een Veiligheidsmonitor waarin wordt aangegeven dat het aantal 65-plussers dat slachtoffer wordt van criminaliteit — dan heb ik het over geweld, vandalisme en dat soort delicten — juist naar beneden is gegaan. In 2012 was het nog 12%. In 2017 was het 9%. Oké, 3% minder, dat moet misschien nog verder omlaag, maar op welke cijfers baseert de heer Krol zich? Welk causaal verband is er tussen de vorming van de nationale politie en de door hem aangegeven trends?

De heer Krol (50PLUS):

Ik ben heel blij met die vraag van D66. Ik baseer mij niet op de cijfers waar u zich op baseert, maar ik praat met de politiemensen. En die politiemensen zeggen tegen mij: het wordt steeds erger. Kijkt u maar naar de krantenberichten. Het aantal mensen van een zekere leeftijd dat overvallen wordt, wordt echt met de dag groter. En weet u wat nou zo triest is? Die mensen hebben niet eens meer een politiebureau in de buurt om aangifte te doen. Daar komen die cijfers vandaan. Waren die politiebureaus nog maar in de buurt gebleven. Dat was het aantal aangiften ook aanzienlijk groter.

Mevrouw Den Boer (D66):

D66 praat ook met politieagenten. Wij praten met allerlei mensen. Maar wij baseren ons ook op de Veiligheidsmonitor. Dat is toch een op feiten gebaseerde monitor. Ik vraag aan u: is er een causaal verband tussen de vorming van de nationale politie en de door u aangegeven trends?

De heer Krol (50PLUS):

Er is vooral een causaal verband tussen het feit dat de politiebureaus niet meer in de buurt zijn, dat ouderen niet meer een loket in de buurt hebben waar ze aangifte kunnen doen en dat er ook een groep ouderen is die moeite heeft met het digitaal aangifte doen, en het feit dat het cijfer naar beneden lijkt te gaan. Ik vraag me af welke agenten u spreekt, maar de agenten die wij spreken zeggen dat het met de dag erger wordt.

De heer Azarkan (DENK):

Ik ken de heer Krol als een aimabele en prettige collega. Volgens mij klopt het niet wat ik gehoord heb. Ik dacht even dat ik hem hoorde zeggen dat we moesten kijken of de invoering van de taser terugverdiend is. Ik begreep niet goed wat hij daarmee bedoelde. Het rendement op de taser?

De voorzitter:

Dat gaan we vragen. De heer Krol.

De heer Azarkan (DENK):

Ja.

De heer Krol (50PLUS):

Ik neem aan dat u doelt op het stroomstootwapen. Daarover heb ik een vraag gesteld aan de minister. Ik wil heel graag weten of, als we dat stroomstootwapen zouden invoeren, dat ervoor kan zorgen dat agenten minder stress krijgen en zich minder bedreigd voelen. Daardoor zou het ziekteverzuim kunnen afnemen, waardoor in feite een deel van de kosten worden terugverdiend. Die vraag heb ik gesteld.

De heer Azarkan (DENK):

Dat klinkt toch wel als iets immoreels. We voeren een nieuw wapen in en dan gaan we kijken hoe dat zich terugverdient. Kunt u dat iets meer uitleggen, meneer Krol? Hoe ziet u dat voor u?

De heer Krol (50PLUS):

Ik wil het graag nog een keer uitleggen, maar het lijkt me zo simpel. Als je als agent op straat loopt en je bedreigd voelt en niet prettig voelt, dan zie je wat er nu gebeurt: ongelofelijk hoog ziekteverzuim bij de politie. En dat stijgt, steeds weer. Ik heb laatst agenten gesproken in Rotterdam. Die zeggen: wat zou het toch prettig zijn als wij een wapen bij ons zouden kunnen dragen dat veel minder stress geeft. Ze noemen dan zelf, en ze geven daar ook voorbeelden van, het lasergeweer. Dat zou kunnen zorgen voor aanzienlijk minder ziekteverzuim. Als dat het gevolg is, levert dat dus ook heel veel geld op. Ik zeg niet dat het zo is, maar ik wil heel graag het antwoord van de minister hebben op de vraag of hij de mogelijkheid heeft om te onderzoeken wat daar de gevolgen van zijn, ook voor het ziekteverzuim.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb de heer Krol in het begin van zijn betoog horen zeggen: de nationale politie is een ramp. Dat zijn zijn woorden. Ik deel ze niet. Het doet ook geen recht aan de agenten die er werken met veel plezier en sommigen met wat minder plezier; dat erken ik ook. Ik heb de heer Krol een heleboel dingen horen noemen, onder andere dat ouderen de straat niet meer op durven en dat politiebureaus worden gesloten. Dat punt deel ik met hem. Maar hij had het ook over zoveel meldingen over verwarde personen. Waarom is dat een gevolg van de Politiewet, de nationale politie zelf en het wetgevingsproces? Heeft dat niet ook te maken met maatschappelijke ontwikkelingen?

De heer Krol (50PLUS):

Ongetwijfeld zal dat er ook mee te maken hebben, maar vroeger kenden wij regio's. In mijn ogen waren die helemaal zo slecht nog niet. Vroeger stond de politie veel dichter bij de burger. Die klacht krijg ik dagelijks. Ik neem aan dat in uw mailbox net zo veel klachten binnenkomen van ouderen die zeggen: "We kenden vroeger de wijkagent nog. We konden veel eerder aan de bel trekken. Er werd eerder ingegrepen, waardoor dingen niet uit de hand liepen." Dat zijn allemaal dingen waarvan ik constateer — maar ik hoor graag het antwoord van de minister — dat ze sinds de invoering van de nationale politie achteruit zijn gesukkeld. Daar maak ik mij zorgen over.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Krol (50PLUS):

Ik ga graag nog even door.

De voorzitter:

Ja, gaat u verder.

De heer Krol (50PLUS):

50PLUS heeft de ontwikkeling van de boa met lede ogen aangezien. Er ontstaat sluipenderwijs een nieuwe politielaag. We zien liever agenten omdat die beter worden opgeleid. Niets ten nadele van boa's; ook zij moeten het allemaal maar doen, zo goed en zo kwaad als het gaat. Die boa's zijn er nu eenmaal. We hebben ze nodig, maar ze krijgen helaas met geweld te maken. Het geweldsmonopolie, dus het desnoods met geweld uitvoeren van de taak, moet bij de politie blijven. Maar 50PLUS vindt dat boa's wellicht wel uitgerust kunnen worden met verdedigingswapens.

Onze motie over medailles voor agenten werd met algemene stemmen aangenomen. En toen, mevrouw de voorzitter, wat denkt u? Helemaal niks. Helemaal niets! Het lage loon en de hogere pensioenleeftijd worden natuurlijk niet gecompenseerd met een medaille, maar als dat al te veel is ... Er kwamen dit jaar 1,8 miljoen 112-meldingen binnen. Zat daar nooit een heldendaad bij? Hoort de minister weleens over heldendaden in buurten en straten? Er zijn agenten die hun leven geven voor onze veiligheid. En dan die agente, een jonge moeder, die op donderdagavond niet ingeroosterd wil worden omdat ze dan zwemt met haar gehandicapte dochtertje. Het is haar dit jaar — dan hebben we het over twaalf maanden — nog niet gelukt. Dat getuigt in mijn ogen van een tomeloze inzet. Is zij een heldin? Wij willen daar graag een helder antwoord op hebben. Is zij dat ja of is zij dat ja?

Voorzitter. De documenten voor dit debat vormen een dikke stapel en toch, het was onvolledig. Werd de Kamer goed geïnformeerd over het aantal politieagenten op straat? Het zijn onderzoeksjournalisten, die de misstanden hebben aangekaart. We komen hier uitgebreid op terug bij het eindrapport van de commissie-Remkes.

Voorzitter, ik sluit af. Morgen is er op de Maasvlakte in Rotterdam een politiedemonstratie. 50PLUS zal erbij zijn. De minister ook? Misschien voelt hij als mens wel met ons mee, maar als CDA-minister zijn zijn handen in deze coalitie gebonden en moet hij keihard zijn. Hoe moeilijk is dat, vraag ik ten slotte aan de minister.

Ik dank u wel, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Raak. De heer Van Raak spreekt namens de fractie van de SP. Gaat uw gang.

De heer Van Raak (SP):

De politie is in crisis en de veiligheid in gevaar. Dat hoor je steeds meer agenten zeggen na zes jaar nationale politie. Er zijn veel te weinig mensen en veel te veel zaken die niet worden onderzocht. Agenten houden van hun vak, maar ze zijn op. Ze raken uitgeblust.

Het begon allemaal zo mooi in januari 2013. De nationale politie zal betere dienstverlening leveren. Dat zei minister Opstelten bij de start van de nationale politie. De werkelijkheid is anders: meer dan de helft van de politiebureaus wordt gesloten en alle agenten zijn overwerkt of cynisch geworden, omdat zij hun werk niet meer kunnen doen. Mensen doen geen aangifte meer omdat het geen zin heeft. Er liggen 23.000 aangiftes op de plank. Vanwege het tekort aan personeel zijn 16.000 onderzoeken gestopt. Nederland is een narcostaat, waarschuwde de politie. De recherche zegt onvoldoende grip te hebben op de ondermijnende criminaliteit.

Vorig jaar heeft de SP agenten gevraagd naar hun ervaringen met de nationale politie, in een enquête waaraan ruim 1.600 politiemedewerkers hebben meegedaan. De uitslag is ronduit confronterend. Ruim 80% van de agenten zegt dat de politie minder efficiënt is geworden. 85% van de agenten zegt dat de kwaliteit van de dienstverlening sinds de komst van de nationale politie is afgenomen. Het meest choquerende vond ik misschien nog wel dat 60% van de politiemensen zei dat dankzij de komst van de nationale politie Nederland volgens hen onveiliger is geworden. De vraag is hoe dit heeft kunnen gebeuren.

Na de Tweede Wereldoorlog kregen wij een gemeentepolitie met daarnaast een rijkspolitie. Daarmee had de politie een goede lokale inbedding, maar schoot ze steeds vaker tekort bij landelijke criminaliteit. In 1993 werd de politie opgeschaald naar 25 regionale korpsen, met daarboven het KLPD. Geheel in lijn met de geest van de tijd deed daarbij ook bij de politie een nieuw idee van leidinggeven zijn intrede: de new public manager. De burgemeester van de grootste gemeente kreeg als korpsbeheerder een doorslaggevende stem. Deze regionalisering leidde al snel tot een hoop gekonkel en tot een organisatie waar de leiding meer bezig was met prestige dan met de politie. Daarom leek de keuze toen eenvoudig: of teruggaan naar een gemeentepolitie — maar dan zouden wij onvoldoende kunnen optreden tegen grotere criminaliteit — of opschalen naar een nationale politie. Maar dan zouden we ook tegemoet moeten komen aan de snel groeiende behoefte aan lokaal politiewerk.

Om de Kamer over te halen om in te stemmen met deze gigantische reorganisatie, deed de minister destijds drie keiharde toezeggingen bij de start van de nationale politie. Ten eerste: invoering van de nationale politie zou niet leiden tot verslechtering, maar tot versterking van de lokale inbedding van het politiewerk. Ten tweede: invoering van een nieuwe politiestructuur zou ook moeten leiden tot een verandering van de cultuur in de top van de politieorganisatie. Ten derde: de nieuwe politie zou een organisatie worden waarin niet de eisen van de managers, maar de noden van de agenten voorop zouden staan. Ik vraag de minister waarom al deze beloften zijn gebroken.

Het politiewerk is altijd onverwacht, maar sommige dingen kun je gewoon uitrekenen. Hoeveel agenten zijn er nu en hoe oud zijn ze? Hoeveel mensen gaan er met pensioen, hoeveel mensen moeten wij daarom werven en opleiden? Als de leiding van de nationale politie iets had moeten doen, dan was het dit. Maar dat gebeurde niet. Sterker nog, de minister ging bezuinigen op instroom en opleidingen. En nu zitten wij werkelijk overal met tekorten die niet kunnen worden opgevuld, omdat de mensen niet zijn geworven en opgeleid. Daar is geen oplossing voor. Of ziet de minister die wel?

De minister probeerde zich er nog een tijdlang uit te kletsen, maar hij moet nu toch toegeven dat er ook de komende jaren nog minder agenten zullen komen. Tegelijkertijd zien wij in gemeenten een wildgroei aan bijzondere opsporingsambtenaren en zelfs een toenemende inhuur van private beveiliging. Een falende nationale politie leidt nu tot een soort van gemeentepolitie, met allerlei boa's die echt hartstikke goed hun werk doen, maar die gewoon niet de opleiding en het materiaal hebben om al die lokale politietaken over te nemen.

De Tweede Kamer was duidelijk toegezegd dat elke gemeente minimaal één wijkagent op elke 5.000 inwoners zou krijgen en dat deze lokale agent zeker 80% van de tijd in de wijk zou zijn. Ik vraag de minister waarom ook deze belofte gebroken is. Het is verdorie in de wet vastgelegd.

Als ik dan zie hoe de korpschef en zeker de minister soms spreken over agenten — kijk ook maar naar het regeerakkoord — dan maakt me dat boos, en niet alleen mij maar heel veel agenten. Zes jaar lang hebben de mannen en vrouwen alles gedaan om de organisatie te laten draaien ten koste van hun privéleven en niet zelden ten koste van hun gezondheid. Maar steeds kregen agenten te horen dat ze flexibeler moesten worden. Met andere woorden: het is jullie schuld dat het mis is gegaan. Ik merkte dat aanvankelijk veel politiemensen, en ook de bonden, de nationale politie wel zagen zitten, maar dat het al echt misging op het moment dat de inrichtingsplannen werden gepresenteerd. KPMG heeft een flinke hand gehad in de inrichting van de nationale politie. Ik vraag me af: hoe is dat mogelijk? Hoe kun je een nieuwe cultuur, een nieuw management maken met KPMG en andere consultants? En wat heeft dat allemaal wel niet gekost?

Veel onderzoek is er gedaan naar de nationale politie, onder meer door de commissie-Kuijken, die constateert dat ook op het gebied van cultuur en management heel weinig is veranderd. De nationale politie is een prestigeproject geworden dat veel te snel over de hoofden van de politiemensen is doorgevoerd. Daarbij werd dus ook nog besloten door VVD en Partij van de Arbeid om niet flink te investeren maar fors te bezuinigen tijdens de reorganisatie. Kuijken constateert dat allemaal, maar geeft geen antwoorden op de vraag hoe en waarom dit zo kon gebeuren. Wat is de rol geweest van de Kamer, het kabinet, de top van de politie? Waarom zijn de keiharde toezeggingen aan de Kamer niet nagekomen? Waarom zijn de keiharde beloftes aan de agenten niet nagekomen? Ik denk dat ook de Tweede Kamer zou moeten kijken naar de gevolgen van de crisis bij de nationale politie, voor de politie zelf maar ook voor de partners in de veiligheidsketen, voor het OM, de advocaten en de rechters. Ik begrijp dat de minister vandaag vooral vooruit wil kijken en zal zeggen dat hij alles weer op de rails wil krijgen, maar daarmee kunnen we niet volstaan. Daarvoor is de crisis bij de politie te groot. Daarom zal ik in de tweede termijn van dit debat een voorstel doen voor een parlementair onderzoek naar de nationale politie en naar de veiligheidsketen in ons land.

De heer Krol wees er al op: de agenten blijven niet stilzitten. Zij zullen niet accepteren dat de politie wordt afgebroken. De politieagenten komen in actie. Ze zijn in actie gekomen en ze zullen in actie blijven komen. Morgen gaat dat al gebeuren. De heer Krol zal erbij zijn. Daar zullen ook veel SP'ers bij zijn. De politie laat de politie niet kapotmaken, en ik wens ze met die acties ontzettend veel succes.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een vraag van mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Vooral uit nieuwsgierigheid. Meneer Van Raak kondigt aan dat hij een motie gaat indienen tijdens de tweede termijn voor een parlementair onderzoek. Ik wil heel graag weten waar zo'n parlementair onderzoek nou precies over zou moeten gaan. Gaan wij dan de evaluatie van Kuijken nog een keertje overdoen? Gaan wij een historisch onderzoek doen? Gaan wij andere mensen bevragen dan Kuijken al heeft gedaan? Ik zou heel graag de richting willen weten.

De heer Van Raak (SP):

Ik weet wel waarom mevrouw Den Boer van D66 zo enthousiast is over het rapport van de commissie-Kuijken. Het is een consultantonderzoek, het is een managementonderzoek. Dat druipt ervan af. Als je het oppakt, druipt de managementtaal ervan af. Het is een vederlichte analyse en ook Kuijken zelf zegt eigenlijk dat hij op deze manier deze evaluatie niet heeft kunnen doen. Wij hebben 1.627 agenten gevraagd en hun conclusies — ik zal ze mevrouw Den Boer zo direct geven — zijn verschrikkelijk. Ze zijn verschrikkelijk. En niet alleen wij zeggen dat, niet alleen de politie zegt dat, maar ook de rechters in dit land, het Openbaar Ministerie, de advocaten, ze zeggen allemaal: er is betonrot in de rechtsstaat. Er is een crisis aan de gang. Dat hebben wij als Tweede Kamer ook laten gebeuren. Tegen mevrouw Den Boer zeg ik dat wij de dure taak hebben om te onderzoeken hoe dat heeft kunnen gebeuren. Want alleen als wij zien hoe dat heeft kunnen gebeuren, kunnen we dat weer herstellen en in de toekomst voorkomen.

Mevrouw Den Boer (D66):

In de commissie-Kuijken zaten allerlei mensen die hoogwaardigheidsbekleders zijn geweest, onder anderen mevrouw Sorgdrager. Ik denk dat zij een enorme staat van dienst had en ervoor heeft gezorgd dat wij een zeer kundig evaluatierapport hebben. Dus ik neem bij dezen afstand van die antimanagementtaal. We hebben hier een rapport in handen dat ons een richtlijn geeft voor de toekomst. Dit is een basis om verder en voort te bouwen aan de politieorganisatie. Is de heer Van Raak het met mij eens dat we dat werk niet moeten overdoen?

De heer Van Raak (SP):

Ik ben het met mevrouw Den Boer eens dat er heel veel hoogwaardigheidsbekleders van D66 bij de commissie-Kuijken betrokken waren.

Mevrouw Helder (PVV):

De heer Van Raak had het er bij het enigszins inleiden van zijn aankondiging van een motie in tweede termijn over dat het bij de inrichting al fout ging. Vervolgens schakelde hij naar de gehele veiligheidsketen. Volgens mij zit daar het grootste probleem, namelijk dat er inderdaad fors bezuinigd is. Dat heb ik in mijn eerste termijn ook gezegd. Maar laten we even verder denken met die motie. Stel dat het bij de inrichting al fout zou zijn gegaan. Wat zouden we dan moeten gaan veranderen? Wil de heer Van Raak het hele proces opnieuw gaan doen en eigenlijk de basis eronderuit halen?

De heer Van Raak (SP):

Dat weet ik nu nog niet. Maar ik was er toen bij en ik merkte heel erg — ik weet niet of mevrouw Helder dat ook merkte — dat binnen de politie, binnen de bonden, zelfs bij de ondernemingsraden, hoe dubieus die top ook was, maar zeker bij agenten, het enthousiasme dat er aanvankelijk was voor de nationale politie eigenlijk al in een heel vroeg stadium omsloeg in wantrouwen toen die inrichtingsplannen werden gepresenteerd. Daarom ben ik jaren bezig geweest om te achterhalen wie die inrichtingsplannen nou heeft gemaakt. Ik had dat al in 2014 kunnen weten, maar ik ben er pas sinds kort achter dat KPMG en andere consultants daar heel erg bij betrokken waren. Ik ben dus bang dat de belofte van een nieuwe cultuur en een nieuwe managementstructuur bij het begin al mis is gegaan, omdat diezelfde cultuur en managementstructuur zo nauw betrokken zijn bij het inrichtingsplan. Maar ik weet dat niet zeker. De minister gaat straks allemaal dingen vertellen over hoe hij de politie in dit land gaat redden. Ik geloof daar niks van als we niet weten waarom het mis is gegaan.

Ik denk dat het daarom belangrijk is dat wij zo'n onderzoek gaan doen. Dan moet er gekeken worden naar de rol van de Kamer, de rol van het kabinet en de rol van de politietop. En omdat de politie zo'n scharnierfunctie vervult in de veiligheidsketen, zou ik me eigenlijk niet anders kunnen voorstellen dan dat er dan ook gekeken moet worden naar OM, advocatuur en rechtspraak, en misschien ook wel naar de ggz en allerlei andere organisaties. Maar dat weet ik niet. Ik stel alleen maar voor dat we een parlementair onderzoek gaan doen. Ik ga niet over de vormgeving daarvan; daar gaat de Kamer over.

De voorzitter:

Ook voor u geldt: de interrupties moeten kort zijn, maar dat betekent ook een kort en bondig antwoord.

Mevrouw Helder (PVV):

De heer Van Raak spreekt zichzelf nou wel enigszins tegen. In antwoord op mijn vraag waar het toe moet leiden zei hij: dat weet ik niet. Vervolgens schakelde hij over naar de cultuur. Die noemde hij eigenlijk ronduit ... "fout" zal ik het niet helemaal noemen, maar er deugde niet veel van. Dat is zo'n wantrouwen dat je dan wel weet wat eruit zou moeten komen. Dat vind ik eerlijk gezegd wel een gevaarlijk startpunt.

De heer Van Raak (SP):

Ja, maar dat is wat ík vind. Dat is de analyse die ík heb gemaakt. Maar ik ga niet in een motie vragen om de analyse van Ronald van Raak over te nemen. Ik zou de Kamer willen vragen om zelf een onderzoek te doen en zelf een analyse te maken. Dit is de analyse die ik op dit moment kan maken, met de beperkte middelen die ik heb. Maar de uitkomst van het onderzoek kan ik niet voorspellen.

De heer Van Dam (CDA):

Ik hoor eigenlijk hetzelfde als wat ik vaak hoor van de SP. Inhoudelijk ben ik het op een aantal punten volstrekt met de heer Van Raak eens, maar het is heel erg gericht tegen wat er fout is gegaan en op het analyseren daarvan. Zou de vertegenwoordiger van de SP nou eens twee dingen kunnen noemen waarvan hij zegt: die kant moeten we op? Hoe dan wel, Ronald? Dat is eigenlijk de vraag.

De heer Van Raak (SP):

Er zijn een aantal beloftes gedaan. Ik denk dat één heel belangrijk ding die lokale inbedding is. Er zijn beloftes gedaan over die inbedding via amendementen en moties. De SP heeft dat gedaan. Ook de SGP heeft dat heel nadrukkelijk gedaan bij de totstandkoming van de nationale politie. Daar is gewoon niet aan voldaan. We zien wijkagenten die wekenlang niet in de wijk zijn, bureaus die massaal worden gesloten en agenten die eerst hun bureau verliezen en vervolgens bij het gemeentehuis weer een kamer moeten gaan huren om überhaupt nog in een buurt te kunnen zijn. Dat lijkt mij een heel belangrijk punt. Een tweede heel belangrijk punt lijkt mij — maar dat zeg ik; dat is vooralsnog mijn analyse — dat er wat betreft de cultuur en het management bij de nationale politie heel weinig is veranderd. Dat zegt Kuijken trouwens ook; dat dan weer wel. Ze kennen elkaar. Dat is ook de conclusie die ik lees in het rapport van de commissie-Kuijken. Als zelfs de consultants van Kuijken zeggen dat er te veel consultants bij de nationale politie zijn, dan denk ik dat wij daar ook eens naar moeten kijken.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik probeer toch wat duidelijkheid te krijgen over dat onderzoek, want eigenlijk hoorde ik twee verschillende zaken. Het eerste is wat meer inhoudelijk, over de stand van de politie, eigenlijk een Kuijken revisited bij andere mensen. Het andere ging meer over het trekken van lessen en over het proces zoals het in de Kamer is gegaan. Van dat laatste kan ik me meer voorstellen dat het op de weg ligt om dat via zo'n commissie naar boven te krijgen. Misschien kan ik een antwoord daarop krijgen.

De heer Van Raak (SP):

Dat ben ik helemaal met mevrouw Van Buitenen eens.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Van Buitenen. Dat is een interessante verspreking!

(Hilariteit)

De heer Van Raak (SP):

Excuses! We hebben onlangs samen de heer Van Buitenen gesproken. Vandaar.

De voorzitter:

U was aan het einde van uw betoog. Dank u wel. Ik geef graag mevrouw Buitenweg het woord. Zij spreekt namens de fractie van GroenLinks. Gaat uw gang.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken we de evaluatie van de Politiewet. We kijken dus terug. Natuurlijk zullen we ook naar de toekomst kijken, zoals veel collega's ook hebben gedaan, maar het is belangrijk dat we het verleden niet zomaar laten rusten, dat we lessen trekken. Ik vind het opvallend en eigenlijk onbegrijpelijk dat de minister dat nergens doet. In geen enkele brief reflecteert hij op de opmerkingen van de commissie-Kuijken dat de vorming van de nationale politie fors is onderschat, dat de inboedel in een slechtere staat was dan gehoopt, dat het tempo van de omvangrijke reorganisatie veel te hoog was, dat het financiële kader onaanvaardbaar krap was en dat de plannen ongepast centralistisch waren. Dat is nogal wat. Het kabinet krijgt een vette onvoldoende en in het kielzog ook de Tweede Kamer, die niet op tijd aan de rem heeft getrokken. Hoe kon dit gebeuren? Ik bedoel dit niet retorisch. Ik vraag gewoon: hoe kon het gebeuren dat de nationale politie zo'n slechte start kreeg? Graag een reflectie van de minister en zijn gedachten over de lessen die het kabinet eruit trekt. In die lijn zou ik een motie of onderzoek willen steunen voor een reflectie over hoe dit proces zo tot stand heeft kunnen komen.

Het rapport dat we vandaag bespreken, gaat ook in op personen, op de geforceerde daadkracht en op het politieke wensdenken van de toenmalige bewindspersoon en korpschef. Dat heeft veel kwaad bloed gezet, zo zegt ook de commissie-Kuijken, bij de dienders, die elke dag werden geconfronteerd met een heel andere realiteit. Hoe beoordeelt de minister het handelen van de toenmalige bewindspersonen? We zijn tenslotte aan het evalueren. Ziet hij een relatie tussen de onderschatting van de vorming van de nationale politie en het nog steeds oplopende ziekteverzuim? Zijn daarmee niet excuses op zijn plaats, omdat politiemensen de rekening hebben betaald voor de politieke blindheid?

Doorontwikkelen en verbeteren. Zo heet het evaluatierapport. Het politiestelsel als zodanig hoeft dus niet volledig opnieuw op z'n kop. Daar ben ik het mee eens. Maar er zijn wel degelijk stelselproblemen. Een aantal collega's, onder anderen de heer Van Dam, hebben dat net ook al genoemd. Een probleem is de omvang van de basisteams. Herman Tjeenk Willink zei het mooi in een interview: "We vroegen ons af wat economisch goed was, of efficiënt. (...) Je kan wel politiebureaus sluiten omdat je digitaal aangifte kan doen. Maar het menselijke gezicht is verdwenen." Door de grote basisteams en het sluiten van bureaus zijn de zichtbaarheid en de nabijheid van de politie afgenomen. Hoe wil de minister dit keren?

De grote teams leiden er ook toe dat de organisatie voor veel agenten zelf onpersoonlijker is geworden, "een anonieme grote hoop" zoals sommige agenten zeiden. Dan kom ik toch terug op de taak van de teamchef en de operationeel experts. Meer dan 150, tot 200, mensen is te veel voor de spankracht van een teamchef, hoe goed die ook is. Het is dus logisch dat zij de hulp inroepen van operationeel experts voor de aansturing van een deel van het team, die daarvoor dan ook de personeelsgesprekken voeren. Dat zijn deels taken die binnen plaatsvinden. Maar de bureautaken mogen niet overheersen, want dan verdwijnt het hele idee van die operationeel experts als coachende voormannen en voorvrouwen, die als een soort leidinggevenden weten wat hun mensen doen, wat hen bezighoudt en wat zij nodig hebben. Met te veel binnentaken creëer je eigenlijk alleen maar een extra, nieuwe tussenlaag ten koste van de operationele sterkte. Als we zelf de basisteams niet kunnen verkleinen, dan kunnen we in ieder geval de persoonlijke begeleiding daarbinnen verbeteren. Een verduidelijking van de rol van de oe's geeft hun meer tijd voor de operationele taken en de aansturing op straat. Hoe ziet de minister dat?

Dan, voorzitter, de boa's. De minister schrijft ons dat hun aantal sinds 2011 eigenlijk vrij constant is gebleven. Misschien is dat zo, maar hun taken zijn wel degelijk verschoven. Ze hielden zich eerst overwegend bezig met leefbaarheid, maar nu hebben ze in veel gemeenten vooral een veiligheidstaak gekregen en gaan ze over de openbare orde. Ze zijn ook veel professioneler geworden, juist om die taken ook te kunnen doen. Daarmee dreigt wel degelijk het gevaar van een nieuwe gemeentelijke politie. De oorzaak daarvan ligt niet zozeer bij de burgemeesters die de boa's op pad sturen, maar bij het gebrek aan capaciteit bij de politie. Want die boa's springen in een gat. De politie wil bijvoorbeeld geen assistentie gaan verlenen bij prostitutiehandhaving. Dat moet de gemeente zelf maar doen. En het zijn de boa's die de vuurwerkvrije zones moeten handhaven. De politie trekt weg, bijvoorbeeld van de Wallen in Amsterdam.

Ik ben het helemaal eens met de mensen die niet willen dat boa's bewapend worden, maar dat kan alleen als de politie ook onmiddellijk ter plaatse is in geval van problemen, als de aanrijtijden kort zijn en als er voldoende capaciteit is. Dat is nu niet het geval en dat baart mijn fractie grote zorgen. Volgens mij geldt het signaal "assistentie collega" niet eens voor boa's. Klopt dat? Want dan staan ze er dus echt helemaal alleen voor. Dat heb ik ook gezien in Brabant, bij de groene boa's, maar ook in de grote steden. Het kan zomaar misgaan, zei een van de vakbondsleden. Dan zijn we nu wel gewaarschuwd. Hoe ziet de minister dat? In een motie die ik heb aangehouden bij de begrotingsbehandeling vraag ik om een visie van dit kabinet op de gemeentelijke handhaving. Graag wil ik weten hoe de minister hieraan tegemoet wil komen.

Laat ik nog heel even lokaal blijven, want de verleiding is hier in de Tweede Kamer natuurlijk groot om veel te gaan sturen bij de politie. Ik vind het heel erg belangrijk dat we een nationale politie hebben, maar we leven in een gedecentraliseerde eenheidsstaat en het is belangrijk om juist ook de lokale mensen in positie te brengen, om ruimte te bieden op lokaal niveau. Dat betekent ook wat voor het LOVP. Mijn fractie snapt nog wel de afweging van de minister om geen onafhankelijk voorzitter te zijn, zoals hij heeft beargumenteerd, maar de invloed van de minister is wel erg groot in dit gremium. De burgemeesters hebben op dit moment veel minder kracht van agendering. Ik zou willen dat die gelijk is aan die van de minister. Hoe ziet hij dat?

Ik heb in de stukken van de commissie-Kuijken gelezen dat het OM niet genoeg aanwezig is in de lokale driehoek. Het OM zelf zegt daar helemaal niets over in zijn reactie op de commissie-Kuijken, terwijl ik het wel een interessante constatering vond. Ik hoop dat de minister hier wel op kan ingaan. Waarom gebeurt het niet en wat is het gevolg hiervan?

Van alle eenheden is de eenheid Oost-Nederland echt wel heel erg groot. De andere eenheden tellen rond de 1,5 miljoen inwoners, met als uiterste Limburg, met 35.000 mensen, maar ook Limburg telt nog 33 gemeenten. Maar Oost-Nederland is één vijfde van heel Nederland in kilometers en één zesde in termen van de bevolking, en telt maar liefst 79 gemeenten. Bovendien is het een heel erg divers gebied. Wat zijn de gevolgen van die omvang? Kunnen die 79 gemeenten wel even goed vertegenwoordigd worden in het LOVP als in die kleinere eenheden?

Voorzitter. De minister heeft aangegeven dat hij organisatorisch meer rust wil voor de politie. Ik ben het daar op zich wel mee eens. Laten we een einde maken aan de varkenscycli van het afwisselend bezuinigen en investeren, waardoor de organisatie wordt uitgewoond. Maar ik ben nog wel heel erg zoekend naar hoe dat het beste kan. Ik wil natuurlijk het budgetrecht van het parlement niet beperken, maar ik wil wel dat er een duidelijk meerjarenperspectief is, inclusief bijvoorbeeld de ICT-investeringen die op termijn echt nodig zijn. Misschien heeft de minister een idee over hoe dit het beste kan, zodat we echt een meerjarenperspectief hebben dat ons ook wat leiding geeft in het geven van een rustige meerjarenbegroting.

Ik heb een laatste punt, mevrouw de voorzitter. Ik zie dat de tijd oploopt. Dat gaat over de Politieacademie. Over drie jaar zijn er minder agenten dan op dit moment. Collega Van Raak zei het ook al. Daar zijn veel verschillende oorzaken voor te noemen, maar het is natuurlijk niet iets wat we kunnen accepteren. Want de werkdruk voor de agenten is nu al te hoog. Om meer mensen te kunnen aannemen is meer opleidingscapaciteit nodig. Die is sowieso nodig om mensen tussendoor ook nog goed te kunnen blijven trainen, als goed werkgever. De vraag is hoe we die extra opleidingscapaciteit creëren. Is het mogelijk om agenten onderdelen van de opleiding ergens anders dan op de Politieacademie te laten volgen? Ik denk aan de marine, waar bijvoorbeeld het vak zeerecht op een universiteit kan worden gevolgd. Is de minister bereid om onorthodoxe voorstellen te bekijken om de opleidingscapaciteit structureel te vergroten?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Den Boer. Zij spreekt namens de fractie van D66. Gaat uw gang!

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter. Na jaren overleg kwam de Politiewet 2012 uiteindelijk onder stoom en kokend water tot stand. En nu, ruim zes jaar later, kijken we zowel achter- als vooruit. D66 dankt de commissie-Kuijken voor deze evaluatie. Laten we beginnen met het goede nieuws. De politie is verlost van de verlammende koninkrijkjes. Het vertrouwen in blauw is nog steeds hoog. Daarom ook een compliment aan de politieorganisatie, want de winkel bleef open gedurende een roerige reorganisatie. Verandering en vernieuwing van de politieorganisatie zijn nodig, maar met terugwerkende kracht kunnen we ook vaststellen dat het proces niet altijd even nauwkeurig verliep. 100% presteren en tegelijkertijd 100% reorganiseren: dat is een onmenselijke opgave die nog altijd haar tol eist van de medewerkers.

Vijf jaar geleden stelde Magda Berndsen, een van mijn voorgangsters in de D66-fractie, vijf randvoorwaarden aan de werking van de nieuwe Politiewet. Vandaag leg ik de nationale politie langs diezelfde meetlat. Het is dus tijd om de klok even stil te zetten. Wat is er overgebleven van die randvoorwaarden? Hoe staan we er nu voor?

De eerste randvoorwaarde betreft de wijkagent. Koester de wijkagent, want hij versterkt het gevoel van veiligheid. Nog steeds vindt D66 dat de wijkagent zichtbaar en herkenbaar is voor inwoners. Juist hiervoor is voldoende capaciteit nodig. De norm van één wijkagent per 5.000 inwoners wordt per eenheid gehaald, maar binnen de eenheden bestaan er grote verschillen. Het is dan ook goed dat het regeerakkoord de agent in de wijk opwaardeert, maar de evaluatie signaleert dat het wijkagenten niet lukt om 80% van de tijd te besteden aan de wijk. Dat was een van de eisen. De wijkagent heeft vaak te veel taken en wordt daardoor overvraagd. Deelt de minister de mening van Kuijken dat met de invoering van de Politiewet een té ambitieuze verwachting van de wijkagent is geschapen? Hoeveel procent besteedt de wijkagent daadwerkelijk aan en in de wijk? Deze conclusie sluit ook aan op mijn motie die stelt dat de vele veiligheidsdomeinen een diffuus takenpakket hebben en dat dit om helderheid vraagt. Is de minister bereid om deze conclusie van Kuijken mee te geven van de WRR, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die de motie gaat uitvoeren?

Voorzitter. De tweede en de derde randvoorwaarden luiden: waarborg het gezag van de burgemeester en maak bevoegdheden helder. Verstevig de positie van de burgemeester! Het is van het grootste belang dat de politie lokaal verankerd is. D66 is echter van mening dat dit beter kan. Op dit moment wordt de regioburgemeester niet door de minister aangewezen. De regioburgemeester is de burgemeester van de grootste gemeente in de regionale eenheid. In die positie heeft de regioburgemeester korte lijntjes naar het ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit leidt tot achterstand in informatie en inbreng van andere burgemeesters in de regio. Het is dus van het grootste belang dat het overleg in het regionaal college goed verloopt. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat alle burgemeesters meer inspraak krijgen en tegelijkertijd voldoende verantwoording af kunnen leggen aan hun gemeenteraden? Hoe kan het regionaal college zodanig vorm krijgen dat andere burgemeesters niet op achterstand worden gezet?

De vierde randvoorwaarde, voorzitter, betrof de positie van de korpschef. Of de korpschef is ondergeschikt en de minister is volledig verantwoordelijk, of de korpschef heeft een volwaardig zelfstandige positie waarop de minister niet in alle gevallen kan ingrijpen. Bij deze rolverdeling speelt toezicht een cruciale rol. De minister toont zich gevoelig voor de aanbeveling van de commissie-Kuijken dat er efficiënter en effectiever toezicht zou moeten komen. Daarnaast zou het toezicht meer onafhankelijk moeten zijn. Vandaar mijn eerdere motie op dit punt. D66 ziet graag beweging op dit vlak. Toezicht roept vragen op, temeer omdat de politie steeds meer verantwoordelijkheden heeft gekregen en omdat de uitoefening van het geweldmonopolie samengaat met een steeds groter arsenaal aan bevoegdheden en middelen. Ziet de minister ruimte voor meer transparantie in het selectieproces? Ook over de klachtenafhandeling valt een hoop te zeggen. Het is belangrijk dat de politie ook op andere punten tot de orde geroepen kan worden. Nu worden deze klachten intern in de eenheden afgehandeld. Dat riekt toch heel erg naar de slager die zijn eigen vlees keurt. Kan de minister aangeven hoe de politie leert van deze klachtenafhandeling?

De voorzitter:

Een vraag van de heer Van Dam. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil nog even terug naar het vorige blokje van mevrouw Den Boer, want ik hoorde haar warme woorden over het regionaal college spreken. Volgens mij is dat forum juist bij de vorige Politiewet uit de wet geschreven, maar dat terzijde. Begrijp ik het goed dat mevrouw Den Boer zou willen dat er een soort versterking van de positie van de burgemeester komt, van de positie van de kleine burgemeester, als ik het zo mag noemen? Maar zou die kleine burgemeester niet veel meer geholpen zijn gewoon met meer capaciteit in zijn basisteam waar hij zaken mee kan doen? Is dat niet eigenlijk het probleem waar we het over hebben? Als je geen mensen hebt, kun je er ook geen gezag over uitoefenen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik heb het gehad over de positie en de rol van de regioburgemeesters. Er zijn dus tien burgemeesters die een kort lijntje hebben met het ministerie van Justitie en Veiligheid. Dat betekent dat er 355 min tien gemeenten zijn, of burgemeesters van die gemeenten, die nu niet die korte lijntjes hebben met het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik zou graag willen dat er ook voor hen een betere informatiepositie wordt geregeld.

Randvoorwaarde vijf gaat over ICT. Daar zit een terechte zorg. ICT komt nu als een positief punt naar voren in het rapport-Kuijken, maar innovatie op ICT-gebied blijft een uitdaging. Een wildgroei aan ICT-experimenten is niet wenselijk, en ik heb me al eerder laten ontvallen dat het niet moet doorslaan. Kortom, D66 deelt de mening dat informatie- en communicatietechnologie essentieel is voor de politie, maar laten we bewaken dat we daar op een slimme manier mee omgaan.

Voorzitter. Terugkijkend verdient de vorming van de nationale politie geen schoonheidsprijs, maar het is nu tijd om vooruit te kijken. Het is vooral ook tijd voor rust en ruimte in de organisatie. Politiemensen vinden hopelijk hun draai en krijgen ook hun plezier en trots weer terug. Hoewel Nederland relatief veilig is en de politie nog altijd het vertrouwen geniet van de Nederlanders moeten we altijd waakzaam blijven dat de politie lokaal verankerd is en blijft, niet verstrikt raakt in bureaucratie en sturingslagen, draagvlak houdt in de samenleving en verantwoording aflegt over haar optreden. D66 heeft het vertrouwen dat de Politiewet een basis biedt voor de toekomst. Kan de minister daarom, tot slot, toezeggen dat de Politiewet over vijf jaar weer wordt geëvalueerd, zodat we daadwerkelijk kunnen concluderen of dat vertrouwen in de toekomst ook terecht was?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Laan-Geselschap en zij spreekt namens de fractie van de VVD. Gaat uw gang.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Veilig je leven leiden in je eigen buurt of wijk, zonder bang te zijn; dat is het allerbelangrijkste. Zonder te weten dat je veilig bent, is de rest waardeloos. En aan die veiligheid wordt elke dag keihard gewerkt door mensen die een stap vooruit zetten als anderen een stap terug doen.

Zoals u weet, heb ik de portefeuille politie nog maar enkele maanden. Voor die tijd heb ik de politie alleen meegemaakt zoals wij Nederlanders die allemaal meemaken. We zien ze ingrijpen in situaties waarin we zelf liever een blokje omgaan en met gevaar voor eigen leven achter diegenen aangaan die onze veiligheid bedreigen. En ja, soms ook op de momenten dat we niet zo op ze zitten te wachten, bijvoorbeeld als het oranje licht toch net rood bleek te zijn.

Maar mijn bewondering is alleen maar toegenomen. Ik zie dat wij, hoewel er al veel is gebeurd, nog stappen kunnen maken om de politie zo goed mogelijk haar werk te kunnen laten doen. We weten allemaal dat 100% veiligheid niet bestaat, maar we moeten keihard zijn tegen iedereen die onze veiligheid bedreigt. Mensen verpesten het voor anderen. Zij maken stuk wat we met z'n allen hebben opgebouwd. De politie vervult een belangrijke rol in die bescherming, dus aan ons de taak om te zorgen dat zij zich bij dit belangrijke werk gesteund voelen.

Voorzitter. Het is alweer een aantal jaren geleden dat de nieuwe Politiewet in werking trad. De wet, die de hervorming van de Nederlandse politie in gang heeft gezet. Ik wil toch even terughalen waarom we daar ooit, Kamerbreed overigens, toe hebben besloten. 12 van de 25 korpsen stonden voor de invoering onder curatele; ze waren gewoonweg failliet. Vanwege het gebrek aan uniformiteit en eigen ICT-systemen gingen computerschermen letterlijk en figuurlijk op zwart. De reden voor de vorming van de nationale politie was dan ook om meer eenheid in de organisatie te brengen, waardoor de politie sneller in staat is om op te schalen bij crises, grensoverschrijdend te kunnen werken en onze politieagenten daar in te zetten waar dat nodig is.

Ook ik zal niet ontkennen dat de omvorming naar de nationale politie niet zonder slag of stoot is verlopen. Dat kan ook niet bijna niet bij een operatie van deze omvang. Eerder is die weleens vergeleken met een grootschalige verbouwing die helaas ook zelden binnen de tijd en binnen het budget wordt afgerond. Ik wil dit debat dan ook aangrijpen om mijn enorme waardering uit te spreken voor alle politiemensen die het mogelijk hebben gemaakt om de organisatie tijdens deze verbouwing draaiende te houden. Dat is een prestatie van formaat.

Verder moeten we tijdens dit debat ook eerlijk zijn. Nog niet alle voordelen van de nationale politie die wij voor ogen hadden, zijn volledig gerealiseerd. Mensen en agenten hebben last van een hoge werkdruk. Het ziekteverzuim is relatief hoog. Dat is zorgelijk in onze ogen, want Nederlanders mogen nooit het gevoel krijgen dat de politie niet meer in staat is hen te beschermen. Maar aan de andere kant ga ik niet mee in het beeld dat door sommige partijen in deze Kamer wordt geschetst, dat ons land wordt overgenomen door criminelen terwijl de politie achteroverleunt en dat de politie er niet meer voor je is als je aangifte komt doen. Ik zei al dat de nationale politie inderdaad op onderdelen nog niet functioneert zoals het zou moeten. Daar sluit de VVD de ogen niet voor. We hebben een van de meest moderne politieorganisaties van Europa. Dat wel. De kabinetten-Rutte hebben sinds 2010 netto 1,3 miljard euro toegevoegd aan de begroting van de nationale politie, in een tijd dat de rijksoverheid met 50 miljard euro is gekrompen. Ook inhoudelijk blijven we kijken hoe de verdere inrichting van de nationale politie zo goed mogelijk kan worden vormgegeven. In 2015 heeft een herijking plaatsgevonden en op deze basis werkt het kabinet verder aan de doorontwikkeling van de politie en het bestel.

Ook dit kabinet investeert weer fors in de politie. Er is 291 miljoen extra uitgetrokken om zo'n 1.100 fte toe te voegen aan het korps. Tevens is er 91 miljoen beschikbaar om de werkdruk te verlagen. Maar al zouden we nu een nog grotere zak met geld hebben, de uitdagingen zijn daar morgen niet mee aangepakt. Vanwege vergrijzing treden bijvoorbeeld vele dienders uit. Er zijn genoeg uittreders die de politie ook zouden willen helpen. Ik heb tijdens het algemeen overleg Personeel voorgesteld om hen beschikbaar te houden voor de organisatie om onder andere aspiranten te begeleiden. Ik heb daar direct een aantal enthousiaste mails over gekregen.

Een ander probleem dat niet met geld alleen kan worden opgelost, is de specialistische kennis die de politie soms ontbeert om vormen van cybercrime op te lossen. Vandaar dat de VVD heeft voorgesteld om die specialisten als vrijwilliger aan de politie te koppelen. Het is dan ook mooi om te zien dat de eerste cybervrijwilligers het politiecertificaat hebben behaald en nu aan de slag mogen bij de politie. Het lijkt mij goed om te kijken of dat soort kennis en specialismen ook op andere terreinen door de politie kunnen worden ingezet. Kan de minister daar straks in zijn beantwoording op ingaan?

Voorzitter. Wat de VVD betreft, staan de signalen voor onze agenten positief en negatief voorop. Aan ons de taak om de problemen weg te nemen, zonder overigens de organisatie weer op z'n kop te zetten, want agenten zijn gebaat bij rust en niet bij allerlei nieuwe wijzigingen. Maar de politie staat voor forse uitdagingen. De innovatieve kracht van de georganiseerde misdaad vergt veel capaciteit qua mankracht en beschikbare uren. We hebben iedere agent nodig om deze misdaad te bestrijden. Dan is het spijtig dat we veel potentiële agenten kwijtraken omdat zij de opleiding niet halen. Vanuit de Politieacademie begrijp ik dat dit voor een groot deel komt doordat de agenten de Professioneel Fit-test aan het eind van de opleiding niet halen. Dat is toch eeuwig zonde. Om de capaciteit te vergroten, wil ik de minister vragen om te kijken wat hieraan gedaan kan worden. Is het aantal uren training tijdens de opleiding wel voldoende? Is het mogelijk om de Professioneel Fit-test aan het eind van de opleiding te vervangen door het niveau van de jaarlijkse fysieke vaardigheidstest? Hierdoor kunnen tientallen agenten, die de gehele opleiding — die zo'n €100.000 kost — hebben doorstaan, worden toegevoegd aan het korps.

Voorzitter. Daarnaast moeten we gaan kijken of we onze agenten op de juiste wijze inzetten. Misschien zijn er taken die niet bij de politie, maar bij boa's thuishoren. Op die manier kunnen we de politie ontlasten en zorgen dat zij meer tijd hebben voor bijvoorbeeld recherchewerk na een woninginbraak. De VVD is met de vier grote steden in gesprek over taken en toerusting van onze boa's. De VVD is, in tegenstelling tot een aantal voorgaande sprekers, voorstander van uitbreiding van de bevoegdheden van gemeentelijke handhavers, met name de bevoegdheid om op te treden tegen verkeershufters. Zo zou de VVD graag zien dat de opleiding van boa's het mogelijk maakt dat zij niet alleen bevoegdheden binnen één specifiek domein krijgen, maar bevoegdheden in meerdere domeinen. Ook moet er in de opleidingen voldoende aandacht zijn voor agressie tegen boa's en voor methodes om de-escalerend op te treden. Ik hoor graag of de minister bereid is deze handschoen op te pakken.

Ook de VVD is bezorgd over de signalen dat er veel zaken worden stilgelegd vanwege gebrek aan capaciteit. Dat is deels te verklaren doordat het recherchewerk van nu juist meer tijd kost. Nieuwe technologische ontwikkelingen die door de criminelen worden gebruikt, maken het werk van onze agenten er niet eenvoudiger op. Dus zijn er meer mensen nodig, maar ook meer flexibiliteit. Er zijn overbezette teams en onderbezette teams, en de politieorganisatie is niet ingesteld op piekmomenten, maar op gemiddelden. Dat kan flexibeler. Zo vraag ik de minister om te bezien of er verder geëxperimenteerd kan worden met flexteams.

Voorzitter. Een ander punt ...

De voorzitter:

Voordat u overgaat naar een ander punt, geef ik mevrouw Buitenweg de gelegenheid haar vraag te stellen. Gaat uw gang.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik ben geïntrigeerd door wat ik hoor. De VVD is blijkbaar in gesprek met vier gemeenten, begrijp ik, over de boa's, over het uitbreiden van de taken van de boa's. Daar hoor ik graag wat meer over. Ik zou wel willen weten tot waar zo'n taak van een boa kan gaan. Hoeveel van de taken van de politie kunnen zij overnemen? Waar is op een gegeven moment een duidelijke grens om te voorkomen dat er allerlei gemeentelijke polities gaan ontstaan? Of is dat ook niet erg, volgens de VVD?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Wij voeren gesprekken met de gemeentes en dan in eerste instantie via onze eigen partijlijn. Daar zijn een aantal vragen over gesteld vanuit die gemeentes. Wat wij eigenlijk willen gaan doen is dit. Er is een motie aangenomen van een van de collega's waarin we de minister vragen om in het voorjaar met een voorstel daarover te komen. Heel kort, voorzitter: een boa mag nu maar in één domein handhaven. Daar is hij voor opgeleid. Als hij op straat loopt en daar iets ziet wat in een ander domein gebeurt, mag hij daar niets mee doen. Wat ons lief zou zijn, is als ze in de opleiding opgeleid worden voor meerdere domeinen tegelijk, zodat ze, als ze buiten lopen en de ogen en oren zijn van de politie, ook met verschillende elementen van die buitenruimte aan de slag kunnen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dat snap ik op zich. Het is natuurlijk heel onbevredigend dat je, als je iets ziet wat strafbaar is, dat niet kan beboeten, terwijl je wel opgeleid bent in een bepaald veld. Dus dat snap ik. Maar waar gaat dat volgens de VVD heen? Want het hele idee is natuurlijk wel dat wij een beetje doordenken over waar we naartoe gaan. Kan het zo zijn dat de politie zich helemaal terugtrekt uit de handhaving op, zeg maar, de Wallen, van het kijken of de prostituees allemaal vergunningsplichtig zijn en daar assistentie te verlenen? Kan het zo zijn dat er gewoon afspraken worden gemaakt, van: dat hele gebied is voor de boa's en de politie zit ergens anders? Wat is nou eigenlijk de bedoeling? Waar wil de VVD zijn over tien jaar?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Wij zouden niet toe willen naar een regionale verspreiding, van: dit is boa-gebied en dat is politiegebied. Dat lijkt me niet goed. Het is me juist heel veel waard dat de politie en de boa's — de handhavers, zoals wij ze noemen — met elkaar gaan samenwerken en elkaar ook gaan aanvullen op het moment dat het voor de burger van belang is dat die geholpen wordt.

De voorzitter:

De heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

De VVD heeft gewoon bezuinigd op de politie tijdens de reorganisatie, daardoor zijn er nu veel te weinig politieagenten! In elke gemeente zijn er tekorten. Wil de VVD nou echt een soort gemeentepolitie gaan organiseren van boa's en particuliere beveiligers? Is dat nou de oplossing die de VVD hier vandaag inbrengt?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Wat de VVD wil — en dat mis ik een beetje in de inbreng van de heer Van Raak — is dat de Nederlanders zich veilig voelen, dat mensen blij zijn dat ze in dit land wonen en dat ze, als er iets aan de hand is, bijgestaan worden door iemand die daarvoor geleerd heeft en die ze steun kan bieden op het moment dat die mensen het meest kwetsbaar zijn. Dat is wat wij willen. Wij zoeken naar oplossingen. In het voorstel dat wij hier doen, zien wij een deel van de oplossing, maar nogmaals, wij horen graag hoe de minister hierop reageert.

De heer Van Raak (SP):

Het wordt dus betaald door gemeentes. De VVD bezuinigt landelijk en gooit de kosten en de problemen bij de gemeenten over de schutting. Waar hebben we dat vaker gezien? Ik ben nog niet zo lang geleden op werkbezoek geweest en liep een nacht mee met de politie in Amsterdam. Daar ben ik in een uitgaansgebied vijf soorten boa's tegengekomen, die nauwelijks met elkaar communiceren. Het zijn allemaal mensen die keihard hun best doen, echt hele goeie mensen.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Van Raak (SP):

Maar er is heel weinig samenwerking. De politie zegt: wij hebben een plan voor vanavond om de veiligheid en de orde te handhaven, maar we moeten telkens optreden omdat boa's mensen arresteren of mensen aanspreken, terwijl dat niet in ons plan past. Krijgen we straks niet dat er een gewone politie is en een soort semiparticuliere gemeentepolitie die tegen elkaar in gaan werken, die juist niet gaan samenwerken?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Nee, niet als het gaat zoals wij het voor ogen hebben. Meneer Van Raak ziet weer allemaal beren op de weg. Wij zien juist een toevoeging aan de veiligheidsbeleving van Nederlanders. Wij denken dat boa's en handhavers daarin een rol kunnen spelen. Ik ben het met u eens: als dingen langs elkaar heen werken, is het niet effectief, en ook niet in het belang van deze mensen. Dus dan zullen we daar wat aan moeten doen.

De heer Van Raak (SP):

Ik zie geen beren op de weg, ik zie de VVD op de weg! Dat is het probleem op dit moment. Straks krijgen we allemaal verschillende mensen die met elkaar moeten samenwerken in hetzelfde veiligheidsgebied. Maar dat gaat niet lukken. Dat zien we nu ook al. Ik vraag aan de VVD waarom ze niet zelf de verantwoordelijkheid neemt en zegt: dit zijn politietaken die gewoon door politiemensen moeten worden uitgevoerd. Want doordat de politie veel te weinig in de wijken is en doordat daar allerlei andere mensen rondlopen, zien we dat de oren en de ogen van de politie verdwijnen.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Van Raak (SP):

Doordat reguliere politie veel te weinig in de wijken is, zie je ook dat de informatiepositie van de politie minder wordt en dat de politie dus veel minder effectief kan worden. Is de VVD het daar dan niet mee eens?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Nee, daar is de VVD het niet mee eens. De heer Van Raak zegt allerlei dingen door elkaar. Hij is ook niet helemaal consequent. Er zijn er nu blijkbaar al vijf. Wat wij zeggen, is: zorg dat dat systeem goed en duidelijk gaat werken. Wat betreft die ogen en oren op straat: het politiewerk verschuift ook naar andere zaken, waardoor ze überhaupt minder op straat zijn, maar wel met politiewerk bezig zijn. We delen samen dat die oren en ogen in de wijk op dit moment te weinig aanwezig zijn. Die uitspraak hebben we samen ook in het AO al gedaan. Ik denk juist, samen met mijn collega's, dat het punt van de oren en ogen in de wijk ook deels prima zou kunnen worden opgelost door goed opgeleide, zeer betrouwbare en geënthousiasmeerde boa's.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik zie eigenlijk wel heel veel vergelijking tussen mevrouw Laan-Geselschap en minister Opstelten.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Een compliment.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Nou, het was niet zo bedoeld.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Nee, dat dacht ik al.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

In het rapport van de heer Kuijken gaat het heel erg over politiek wensdenken. Ik zie hier toch weer een, dit keer hele vrolijke, VVD-persoon voor me, die zegt: ach ja, er zijn wat problemen, ze communiceren niet; maar weet u, in mijn idee is het wel de bedoeling dat ze gaan communiceren. Nu lopen we weer helemaal over de realiteit heen, en dat was toch juist het hele probleem? Er werd gezegd dat het al te veel wensdenken is en dat er te weinig gekeken wordt naar wat de realiteit is. Maar aan het eind is het zo dat we hier onvoldoende menskracht ter beschikking hebben gesteld bij de politie.

De voorzitter:

Uw vraag?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

We gaan er almaar van uit dat het op het bordje van de gemeenten komt. En dan gaan we van hier af zeggen: goh, de gemeenten hebben het niet goed georganiseerd. Dat zitten we hier nu te organiseren!

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Ik hoorde geen vraag, maar ik kan kort reageren. Het compliment door die vergelijking vind ik prima. Daarnaast onderkent de VVD — dat hebben we ook gezegd — dat er een risico is in de cijfers, in het teruglopen van het aantal mensen. Daar hebben we ook heel veel zorgen over, zoals we in het AO ook hebben aangegeven. Die zorg deel ik dus met u.

De heer Azarkan (DENK):

Wat leert de VVD nou van de conclusies van dit rapport?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dat het een enorm groot reorganisatietraject is geweest, dat er hele hoge verwachtingen van de hele Kamer aan ten grondslag hebben gelegen en dat je in die zin met de mensen die daadwerkelijk dat werk moeten uitvoeren, zorgvuldig, misschien iets zorgvuldiger, zou moeten omgaan.

De heer Azarkan (DENK):

Ik hoorde het al aan het begin: de VVD van mevrouw Laan-Geselschap, die een van de grote trekkers is van deze vorming en deze reorganisatie, heeft natuurlijk gewoon hele grote risico's genomen met de politieagenten. Die hebben inderdaad zelf hard gewerkt om het, in de klei, vaak ook met slechte middelen, overeind te houden, maar het was gewoon niet realistisch. De VVD heeft in heel veel opzichten gefaald. Ze wilden zich profileren als crimefighters, maar dat is gewoon niet gelukt. Ik vind het zo bijzonder dat mevrouw Laan-Geselschap dan zegt dat het eigenlijk aan de hele Kamer is. Want het rapport is redelijk vernietigend.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Azarkan (DENK):

Ik bouw 'm even op. Kuijken concludeert dat het te ambitieus was, dat het materieel niet goed genoeg was, dat de tegenslagen niet goed ingecalculeerd waren. U als VVD, als aanvoerder van het kabinet, stuurt dus gewoon de politie op een onmogelijke missie. Hoe kijkt u daartegen aan?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Nou, dat denk ik niet. En ik denk ook dat uit andere rapporten blijkt dat onze politie een van de beste politiemachten van de wereld is. Ik vraag terug aan de heer Azarkan hoe hij met zijn 400 miljoen bezuinigingen in zijn eigen verkiezingsprogramma de politie dan wél op weg had willen sturen.

De voorzitter:

Het is niet de bedoeling dat we over en weer vragen gaan stellen. Maar de heer Azarkan heeft nu het woord.

De heer Azarkan (DENK):

Ja, voorzitter, dit is zó'n goedkoop trucje om weg te gaan van je verantwoordelijkheid. Meneer Azarkan was niet degene die dit bedacht heeft. Dat was DENK niet. Ú heeft dit bedacht. We spreken vandaag niet over andere rapporten, mevrouw Laan-Geselschap, zeg ik via u, voorzitter. We hebben hier gewoon een serieus rapport liggen, van een commissie die daar een aantal jaren over gedaan heeft. En het enige wat u kunt antwoorden, is: ja, hoe had meneer Azarkan het gedaan? Dan grijpt u terug op een situatie van twee jaar geleden, van een doorrekening. Ik vind dat wel heel erg weglopen. Erg laf.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Laan-Geselschap.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Nee. Er werd uitgedragen dat de politie niet voldoende onderbouwd was. Dat was in die periode echter wel het geval. Je ziet ook dat het vertrouwen van de Nederlanders in de politie op dit moment nog steeds harstikke goed is.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil nog even terug naar het constructieve deel van het debat dat we net hadden, over de boa. Daar mis ik nog één ding in. Ik denk dat we allemaal voelen dat de politie wat teruggetrokken is uit de wijken en dat dat ingevuld wordt door boa's. Daar voelen we ons allemaal wat ongemakkelijk bij; het is een discussiepunt. Volgens mij was een van de bedoelingen van de nationale politie dat er één informatieorganisatie zou ontstaan, dat informatie van de wijkagent tot en met het hoogste niveau zou kunnen vloeien. Dat is, lijkt mij, een probleem voor de boa. Die kan niet meedelen in die informatie, want hij is niet een opsporingsambtenaar zoals de politie dat is.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Van Dam (CDA):

Hoe ziet mevrouw Laan dat? Is zij bereid om ook in haar contacten met de vier grote steden ... Dat vind ik op zich al een bijzonder traject. Nou ja, ik ben ook benieuwd. Maar hoe kijkt u daartegen aan?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Ik kijk er dusdanig tegen aan dat ik weet dat er bijvoorbeeld in Rotterdam heel goede contacten zijn met de organisatie van boa's. Informatielijnen van 100%, waar u aan refereert, zijn inderdaad niet aan de orde, maar er wordt wel heel veel informatie gedeeld. Aansluitend op de opmerkingen die ik net al maakte, merk ik op dat een van onze collega's, mevrouw Den Boer, een motie heeft ingediend bij JenV, waarin zij de minister vraagt om het stroomlijnen van het fenomeen boa's en andere politielijnen en de organisatie. Daar willen wij dan op aansluiten met onze uitwerking. Daar zijn we over aan het nadenken. We horen daarom graag van de minister hoe hij die ontwikkeling ziet. Die vraag heb ik hem ook gesteld.

De heer Van Dam (CDA):

Dat is een mooi antwoord, maar het past niet bij de vraag die ik stelde. Ik wil graag weten wat de VVD ervan vindt. Moeten de boa's net zo veel informatie krijgen? Moeten zij op het appel dezelfde informatie krijgen als alle dienders krijgen? Krijgen zij alle informatie die er is? Als ik meeloop met de politie, merk ik dat daar zeer verschillende praktijken in bestaan in het land. Ik wil graag weten hoe de VVD daarover denkt.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Die verschillende geluiden bereiken ons ook. We zijn heel hard aan het nadenken hoe je daar het beste mee zou moeten omgaan. Maar wij willen wel graag dat de boa's een goed onderdeel van het hele veiligheidshuis zijn. In hoeverre je dan informatie 100% moet delen ... U stipt terecht een heel belangrijk punt aan, maar we zijn nog aan het nadenken over hoe je daarmee om zou moeten gaan. Het gaat er vooral om dat er meer zichtbaarheid komt voor de ogen en oren in de wijken. Boa's zouden meer kunnen doen dan zij nu doen, zonder dat je daarmee het hele fenomeen van de politie aan de kant schuift.

Voorzitter. We hebben het net al over het ziekteverzuim gehad. Het is enorm vervelend voor de agenten om wie het gaat, ook voor hun thuissituatie. De VVD ziet deze agenten veel liever gezond aan de slag en meewerkend een aan veiliger Nederland. Aandacht van de minister hiervoor is erg belangrijk. In het algemeen overleg hebben we hiervoor ook aandacht gevraagd. We hopen echt dat er volgend jaar resultaten gaan komen.

Voorzitter, ik sluit af. De aanleiding om vandaag met elkaar te spreken was de evaluatie van de vorming van de nationale politie. Er staat nu één politie die als één organisatie lokaal, regionaal en landelijk werkt aan de veiligheid van ons land. Zo heeft de vorming van de nationale politie gezorgd voor meer operationele slagkracht. Nu moeten we het politiebestel verder ontwikkelen en verbeteren. Het rapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012 heeft niet voor niets de titel Doorontwikkelen en verbeteren gekregen. Het werk is tenslotte nog niet af. De VVD is dan ook blij dat de minister de aanbevelingen van de commissie overneemt, maar de organisatie ook rust en vertrouwen gunt. De organisatie is nu niet gebaat bij ingrijpende veranderingen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bisschop, die spreekt namens de fractie van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Bij de vorming van de politie leek het allemaal zo mooi. Steeds verzekerde de minister dat de politie juist heel lokaal zou opereren. Dat is bovendien nog eens vastgelegd in een amendement van collega Van der Staaij. De commissie-Kuijken verwoordt op een heel nette manier wat we inmiddels al wisten. Ik citeer: "de balans op de assen centraal-decentraal en uniformiteitdifferentiatie was doorgeslagen". Conclusie: de politie is vooral een nationale politie geworden die goed is in de landelijke prioriteiten, maar de problemen op lokaal niveau blijven onderbelicht. Met die spanning in het achterhoofd wil de SGP graag de volgende punten maken.

Het eerste is het punt van Randstad en provincie. In de evaluatiebijdrage van de commissarissen van de Koning staat scherp dat er sprake is van een politieloos platteland, met lange aanrijtijden en het ontbreken van zichtbare aanwezigheid, toezicht, recherchecapaciteit en een functionerende politie te water. Ergens lezen we iets over Rotterdamisering van de politie. Dat is dat politiemensen op het platteland zich opgeslokt voelen en zich gedwongen voelen om als grootstedelijke politie te werken. De SGP onderkent de noodzaak van voldoende politiecapaciteit in stedelijke gebieden, maar het is wel duidelijk, ook uit deze evaluatie, dat meer aandacht voor de provincie hard nodig is. Dat blijkt uit de praktijk en de evaluatie legt daar eveneens de vinger bij.

Voorzitter. Laten we kijken naar die verhouding tussen lokale en landelijke prioriteiten. Officieel zijn de lokale prioriteiten de basis van de politieorganisatie, maar de praktijk is anders. We lezen en horen voortdurend over lange aanrijtijden in kleine landelijke gemeenten en over gemeenten die geen directe actuele informatie hebben voor hun lokale veiligheidsbeleid, om over de positie van de burgemeesters van die gemeenten nog maar even niet te spreken. Het is een soort top-downbenadering. Wat ons betreft moet daar echt verandering in komen. De evaluatie geeft er ook alle aanleiding toe om daar stappen in te zetten.

Meerdere collega's hebben al gerefereerd aan de kaalslag van de politiebureaus, van 400 in 2014 naar de beoogde 167 in 2025. Dan wordt inderdaad de politie letterlijk onzichtbaar, want geen bureau betekent ook minder aanwezigheid en minder surveillance rondom dat bureau en in die gemeente. Een agent begint en eindigt zijn dienst niet meer op die locatie. Wat ons betreft neemt de politie weer een centrale plek in in het dorp. Niet als gemeentepolitie, want voor de beweging naar de nationale politie waren goede redenen en die zijn niet veranderd, maar wel als een politie in elke gemeente.

Dan noem ik toch weer — u zult er zo langzamerhand moe van worden en dat is ook precies de bedoeling, totdat u het hoofd in de schoot legt — de wijkagenten. "Binnen eenheden zijn er aanzienlijke verschillen per gemeente wat betreft de dekkingsgraad van wijkagenten." Dat is een citaat uit het evaluatierapport. Keer op keer heeft de Kamer aangegeven dat de wet eist dat die wijkagent er in elke gemeente is. Ik heb daar vaker aandacht voor gevraagd. We zijn het erover eens, denk ik — ik beluister dat ook bij de collega's — dat je de wijkagenten niet on hold kunt zetten, te weinig aandacht aan ze kunt besteden, of te weinig ruimte voor ze kunt geven, om ze dan maar te vervangen door boa's. Dat is geen alternatief. Het gaat formeel ook om politietaken. Aan een papieren gemiddelde wijkagent die intussen vrolijk in een naburige stadswijk werkzaam is, heeft een dorp gewoon niets. Die moet er dus gewoon echt komen. Ik zou de minister nadrukkelijk willen vragen om de praktijk nu aan te passen aan de wet, zowel letter als geest.

Wijkagenten worden overvraagd, krijgen we te lezen. Ze krijgen te veel taken en de 80%-norm blijkt op zeer weinig plaatsen realistisch en haalbaar. Een collega noemde dat ook al. Dat was dus geen nieuws gisteren. Ome Roel, de wijkagent voor het buitengebied van Putten, is al veertien dagen niet in zijn eigen wijk geweest. Juist op het spreekwoordelijke ongerepte platteland zien we de criminaliteit toenemen. Híj kan de ondermijning aanwijzen, maar hij heeft geen tijd om er wat aan te doen. Laat die agent ook echt in zijn eigen wijk. De vraag aan de minister is dus: kan de minister vandaag nog garanderen dat die 80%-norm ook echt gehandhaafd gaat worden?

In het verlengde daarvan het punt van de recherchecapaciteit. Lokale agenten hebben vaak geen goed aanspreekpunt waar meldingen gedaan kunnen worden. In een motie vroegen we al eens om een goede samenwerking tussen wijkagenten, lokale teams en lokale rechercheurs om georganiseerde criminaliteit goed aan te pakken. Juist die kleine criminaliteit is de basis voor grote jongens of juist onderdeel van hun criminele netwerk. Welke ruimte ziet de minister, ook met de evaluatie in zijn achterhoofd, voor versterking van die lokale recherche? Wil hij bij de versterking van de lokale prioriteiten hier ook meer aandacht aan geven?

Dan de schaalgrootte. De te grote schaal is een van de problemen. Als je naar de kaart van de regio-indeling kijkt, zie je in één oogopslag dat die regio-indeling scheef is. Dat zorgt voor nieuwe, informele structuren. Ik had me dat nooit gerealiseerd, maar toen ik me daarin verdiepte besefte ik dat, als je vanuit het westen van Friesland naar het hoofdkantoor in Groningen rijdt en vanuit het westen van de regio Oost naar Apeldoorn, je het dan hebt over zo'n 100 kilometer. Hoe goed ieder ook zijn best doet, dit zorgt automatisch voor minder begrip voor concrete lokale wensen uit een onbekende regio. Wat vindt de minister van de stelling van Fijnaut dat de Politiewet ruimte biedt om de basisteams gemeentelijk in te delen en om ze dan daar ook huisvesting te geven? Is de minister bereid om dat te bevorderen?

Dan de rol van de burgemeesters. Ik refereerde er al even aan. Burgemeesters hebben een gezagsrol. In de lokale driehoek maar ook in de regio moeten ze de gemeentelijke belangen behartigen, maar met tientallen burgemeesters is er geen sprake van korte lijnen met de leiding van een eenheid om een vuist te maken voor zijn gemeente. Een burgemeester die wel gezag heeft, maar niets kan zeggen, niets heeft te zeggen, over politie in zijn gemeente, kan feitelijk zijn taak niet goed uitoefenen. Hoe gaat de minister dat gezag van de burgemeester ook echt handen en voeten geven? Duidelijke bevoegdheden en instrumenten om echt wat te kunnen doen, zijn echt nodig.

Voorzitter. Ik rond af. Soms verzucht je na de zoveelste beleidsdiscussie over de politie "konden we maar zonder politie in ons land en in deze hele wereld". Maar de realiteit is anders. In deze adventsweken staan we erbij stil dat door de komst van de Vredevorst Jezus weer vrede mogelijk is tussen God en mens en tussen mensen onderling. Dat advent is ook uitzien naar een nieuwe hemel, een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont, waarin leeuw en lam tezamen leven. Dat is een wenkend perspectief, maar tot het zover is hebben we ook goede politie nodig. We wensen de minister, de korpsleiding en het politiepersoneel veel wijsheid om te doen wat hiervoor nodig is.

Voorzitter, ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een vraag van mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dat zijn mooie woorden, toch vind ik dat de heer Bisschop een beetje praat alsof wij nog in het tijdperk van Bromsnor zitten, de politieman die continu op zijn fiets door de wijk surveilleert. Natuurlijk zijn die ogen en oren in de wijk heel erg belangrijk. Dat hebben wij hier allemaal onderschreven, maar de politie moderniseert ook en de mens in Nederland is niet alleen maar de mens die achter de geraniums en achter de gordijntjes zit te wachten tot de politie een keertje langskomt. Nee, de mens is bijvoorbeeld ook mobiel.

De voorzitter:

Uw vraag.

Mevrouw Den Boer (D66):

De mens zit ook op het internet. Hoe waardeert de heer Bisschop de stappen die door de politie zijn genomen om zich ook mobiel te verplaatsen, bijvoorbeeld met pop-uptafels en op allerlei andere manieren? We kennen bijvoorbeeld de praktijken van de heer Berenschot van de politie Rotterdam, die ook gewoon lekker in de trein gaat zitten om met mensen te praten.

De heer Bisschop (SGP):

Dat lijkt me een uitstekende werkwijze. Ik zou er niet in willen treden hoe dat moet gebeuren, maar om de veiligheid te kunnen borgen is het van belang dat je de omgeving, de wijk, de gemeente of het dorp kent. Dat is de achterliggende gedachte bij wijkagenten. Het gaat er niet om dat ze met de sabel opzij de fiets pakken en door de straten rijden. Inderdaad, wij gaan niet terug naar de tijd van Swiebertje, Bromsnor en dat soort zaken. Natuurlijk moet die voorzien zijn van de nodige digitale hulpmiddelen. Noem het allemaal maar op. Maar als je vasthoudt aan de norm die de wet stelt en op 5.000 inwoners één wijkagent zet — dat is dus geen gemiddelde maar gewoon een recht — dan heb je kennis tot in de haarvaten van de samenleving mede dankzij alle ondersteuning. In de tijd van Bromsnor en Swiebertje was dat ongeveer 1 op de 500 inwoners ongeveer, hè. Wij hebben het hier over 1 op de 5.000. Dat doe je niet om wantrouwend te spioneren maar om op de hoogte te zijn en om preventief te kunnen acteren. Daarom is het zo belangrijk dat daarin geïnvesteerd wordt. Het kan een heleboel ellende en criminaliteit voorkomen. Het kan ook op bepaalde momenten, zeker in bepaalde streken, ontsporing van de jeugd voorkomen als het gaat om drugsgebruik en dat soort dingetjes. Daarom is dat zo ongelofelijk belangrijk.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Azarkan. De heer Azarkan spreekt namens de fractie van DENK. Gaat uw gang.

De heer Azarkan (DENK):

Voorzitter, dank. De vorming van de nationale politie in 2012 is een missie waar de VVD, het CDA en de PVV beter nooit op deze wijze aan waren begonnen. In dat nare gedoogkabinet — wat mij persoonlijk betreft het dieptepunt in onze parlementaire geschiedenis — werd ook besloten tot deze dubieuze politiemissie. Het is een missie waar vooraf door veel deskundigen al voor werd gewaarschuwd. Doe het niet zo, zeiden de vakbonden, want het gebied van fusies en reorganisaties is een gevaarlijk gebied. Onderzoek wijst immers uit dat 70% van de doelstellingen bij fusies en reorganisaties niet wordt gehaald. Dat betreft vaak de fusie van twee organisaties, laat staan 26. Als je dat samenvoegt tot één organisatie met 65.000 medewerkers, dan doe je nogal wat.

Terecht concludeert de commissie-Kuijken dat het een romantisch verlangen was om een leane organisatie te creëren. Ik sprak daar zojuist over. Moet u zich eens voorstellen. Ik las die woorden in dat rapport: een romantisch verlangen. Een gevaarlijk verlangen volgens de commissie, omdat zo'n top-down doorzettingsmacht in strijd is met onze Nederlandse democratische polderwaarden. Wat een kwalificatie eigenlijk, dat de regering handelt op basis van een romantisch verlangen. Als ik last heb van een romantisch verlangen, dan koop ik een bos rozen voor mijn partner, een chocoladeletter of misschien op het laatste moment een cadeau in een winkel of zo. Maar sinds wanneer neemt het kabinet grote besluiten, met een enorme impact op de samenleving, op basis van wat de commissie een "romantisch verlangen" en "wensdenken" noemt? De drie-eenheid VVD, CDA en PVV zette toch door en had eigenlijk lak aan de normen en waarden van de polder. Die missie moest en zou er komen; het romantisch verlangen om top-down te kunnen sturen, de natte droom van de VVD om zich te profileren als crimefighter. Wij zagen in de praktijk hoe dat afliep, hoe dat misging met Opstelten en Teeven.

Bewust kozen de VVD, het CDA en de PVV ervoor om met de politieorganisatie risico's te nemen, om hoog spel te spelen met hun missie. Om ook gewone burgers risico's te laten lopen. Om de politiemensen de zompige Hollandse klei in te sturen, zonder laarzen, waar zij een strijd streden die niet te winnen was. Complimenten aan al die medewerkers. Het is alleen dankzij die politiemensen dat de organisatie nog enigszins draaiend is gehouden. Dat is echter niet zomaar gebeurd. Dat heeft zijn weerslag gehad op hun persoonlijk welzijn, op hun gezin, op de uitval, op de uitstroom en op het ziekteverzuim, dat richting de 7% ging. Overigens geldt dat niet voor de korpsleiding, want die zit op 2,9%, dus daar doen ze iets anders. Daar doen ze iets goeds, denk ik dan.

Voorzitter. Die missie was eigenlijk een mission impossible. De doelstellingen waren bewust te ambitieus. Het tijdpad was bewust te krap. Er was niet het juiste materiaal. Er was niet de juiste voorstelling van zaken gegeven. De communicatielijnen zaten verstopt. Tegenslagen werden onderschat. En er was geen exitstrategie, geen weg meer terug. Uiteindelijk wilde het verantwoordelijke kabinet een schaap met vijf poten, met een krulstaart en wat vleugels erbij. De kans dat je dat voor elkaar krijgt, is natuurlijk buitengewoon gering. Nogmaals, een uiterst kritisch rapport van de commissie-Kuijken.

Ik heb eerst een procedurele vraag aan de minister. Waarom debatteren wij pas dertien maanden na het verschijnen van dit rapport? Is dat ook niet tekenend voor de urgentie? Het is alsof je een patiënt op de spoedeisende hulp een jaar laat wachten. De politie is soms ook een zaak van leven en dood. Ik hoor collega's hier heel hard praten over de urgentie om toch iets te doen, maar de praktijk is dat wij gewoon een jaar en een maand wachten voordat wij dit bespreken en dat wij gewoon tegen de minister zeggen: doet u er maar rustig zeven maanden over om een reactie te schrijven.

Voorzitter, mijn tweede vraag. ...

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, wijs ik u erop dat de Kamer gaat over de agendering en zeker ook over de verschillende activiteiten die de Kamer heeft ingebracht voordat wij deze evaluatie behandelen. U stelt de vraag aan de minister. Die mag daar uiteraard op reageren, maar ik wijs u erop dat het vooral de Kamer is die over de agendering gaat.

De heer Azarkan (DENK):

Ik dank u hartelijk voor deze procedurele toevoeging, voorzitter.

Mijn fractie had altijd al het vermoeden dat de vorming van de nationale politie deels ook een verkapte bezuinigingsmaatregel was. Klopt het, zo vraag ik de minister, dat een bezuiniging van 230 miljoen was beoogd, zoals aangegeven is in het rapport van Andersson Elffers Felix? En klopt het ook dat deze bezuiniging niet is waargemaakt, maar dat in plaats daarvan de totale kosten van de politie zijn gestegen met 6%? Hoe beoordeelt de minister dat?

Dan kom ik bij een van de — voor mij althans — meest schokkende opmerkingen uit het rapport. Wij voeren nu eigenlijk een heel raar debat. Het is namelijk helemaal niet duidelijk hoe goed of hoe slecht de politie functioneert. Ten eerste concludeert de commissie dat het daarvoor veel te vroeg is. Kuijken zegt in een rondetafelgesprek: het staat nu eenmaal in de wet dat wij dit zouden doen; de minister vroeg het en de commissie wilde het wel, maar eigenlijk is het te vroeg om echte uitspraken te doen over het effect van de wet op het functioneren van de politie, op de output en de outcome.

Kuijken zegt verder: noch de korpsleiding, noch het ministerie, noch het bonte geheel van gezagsdragers en toezichthouders beschikt over een beeld van het presterend vermogen van de politieorganisatie; dat moet beter. Ja, voorzitter, natuurlijk moet dat beter. Dat lijkt mij nogal een understatement. Maar ik vind het nogal ingewikkeld. Hoe kunnen wij als Kamer onze wettelijke controlerende taak uitvoeren als niet duidelijk is hoe goed of hoe slecht de politie functioneert? Hoe zit het dan met die wet? Doet die wet ook wat ze beoogt? Voorzitter. Hoe kunnen wij als Kamer nou die controlerende taak uitvoeren als dat niet duidelijk is? Wat gaat de minister daaraan doen? Hoe kunnen wij in het land aan de burgers uitleggen dat de politie functioneert en wij als politiek hier ook de juiste beslissingen nemen?

Voorzitter. Ik rond af. De politie is van iedereen. Uiteindelijk, zo adviseert Kuijken in het rapport aan alle betrokkenen, moet de nationale politie een echte nationale institutie worden. De politie moet niet van het Rijk of van het ministerie zijn, maar van en voor iedereen en de gezamenlijkheid. Uiteindelijk is het van belang dat de politie draagvlak heeft bij alle Nederlanders, dat alle Nederlanders zich door de politie vertegenwoordigd voelen, dat alle Nederlanders zich veilig voelen, en dat de politie waakzaam en dienstbaar aan alle Nederlanders is. Ik neem aan dat de minister het met mij eens is. Wat gaat de minister doen om dat vertrouwen te herstellen, om dat vertrouwen te vergroten?

Voorzitter. Er is geen weg terug. We moeten voort, door die modder, door die kleilaag, hoe zompig ook. Het is wel raadzaam om de aanbevelingen van de commissie-Kuijken goed te bezien. Daarom hoor ik graag van de minister wat hij gaat doen per aanbeveling. Omdat er vaak ook meerdere deel- en subaanbevelingen zijn, hoor ik ook graag een kwantitatieve uitspraak over de wijze waarop hij dat gaat interpreteren en uitvoeren.

Voorzitter. De commissie heeft ook de minister geëvalueerd. De commissie constateert dat de minister te machtig is geworden, dat hij te veel verschillende rollen heeft. Het pettenspel van Grapperhaus, zeggen wij dan op de fractie. Hij stelt de begroting van de politie op met een begrotingspet, hij keurt de begroting goed met een goedkeuringspet, hij zit met de voorzitterspet het overleg met het Openbaar Ministerie en burgemeesters voor over inzet, en hij houdt toezicht op de politie met een toezichtspet. Dat kan toch echt beter. Maar ik lees dat de minister al die petten eigenlijk wel lekker vindt zitten. Hij wil wel iets doen met de korpschef, dat die het georganiseerd overleg mag voorzitten. Maar wat gaat de minister doen aan die macht, die veel te veel bij hem zelf ligt?

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Van der Graaf. Zij spreekt namens de fractie van de ChristenUnie. Gaat uw gang!

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter, dank u wel voor het woord. De vorming van de nationale politie is nogal een forse operatie geweest. Het is niet zonder slag of stoot gegaan. Het heeft veel van mensen gevraagd en ook zijn tol geëist. Des te groter is, als ik met politiemensen spreek, mijn waardering voor hun loyaliteit, want zij doen hun werk met overtuiging en met hart en ziel. Daarom staan zij iedere dag weer voor een veilige samenleving. Het is de taak van de korpsleiding, de minister maar ook van ons als Kamer dat zij in staat worden gesteld om hun werk goed te doen.

Voorzitter. De ChristenUnie dankt de commissie-Kuijken voor het evaluatierapport over de Politiewet. De commissie is stevig in haar reflectie. Ik citeer: "De Politiewet is niet perfect en de wijze waarop de reorganisatie vanuit het departement en de korpsleiding gestalte is gegeven evenmin. De vorming van de nationale politie is fors onderschat. Er moest te veel tegelijkertijd veranderen en in binnen te korte tijd". Ik vraag de minister hoe hij terugkijkt op deze reflectie. Graag een reactie daarop.

Voorzitter. De evaluatie komt misschien wel wat vroeg. We kunnen namelijk nog niet ten volle beoordelen hoe de nieuwe politieorganisatie functioneert. De ChristenUnie is het eens met de minister dat de organisatie nu rust en tijd moet krijgen om door te groeien en te stabiliseren. We pleiten dus ook niet voor een stelselwijziging of hele grote en ingrijpende veranderingen, maar er zijn binnen het stelsel wel aandachtspunten.

Voorzitter. Als positieve punten ten aanzien van de reorganisatie ziet de ChristenUnie dat er meer kennisuitwisseling en meer eenheid in de werkwijze van de politie is gekomen. Dat horen we terug uit de praktijk, maar dan zien we ook terug in de evaluatie van de commissie-Kuijken. Bij de invoering van de Politiewet heeft de ChristenUnie heel kritische vragen gesteld over de lokale prioriteitstelling bij het centraliseren van de politie. De ChristenUnie maakte zich destijds zorgen dat door de centralisering van de politie de lokale prioriteitstelling verloren zou gaan en dat de afstand van de politie tot de burger groter zou worden. Die zorgen bestaan nog steeds. Bovendien dienen klachten van politieagenten een stem te krijgen. Agenten geven aan dat door de stelselverandering de roosterdruk is toegenomen. Er zijn verhalen bekend van soms wel tien tot twaalf nachtdiensten in vier weken tijd; dat is veel. Agenten geven ook aan dat de onderlinge binding met collega's en de binding met het gebied waar ze werken is afgenomen door de grote basisteams, en dat ze minder tijd in de wijk kunnen doorbrengen en dus minder dicht bij de burger kunnen staan. Die klachten baren ons zorgen. De ChristenUnie vraagt de minister hoe hij aan deze zorgen tegemoet wil komen.

Ik wil vandaag in het bijzonder aandacht vragen voor de positie van de burgemeesters in de kleinere gemeenten, de gemeenten die geen regioburgemeester kennen. Want hun positie is er niet beter op geworden in het nieuwe stelsel, in tegenstelling tot wat de bedoeling was. De basisteams in de landelijke gebieden zijn verdeeld over veel meest kleine gemeenten. Daardoor is de afstand tussen de burgemeester, de teamchef en het OM vergroot en de informatiedeling verslechterd, zo geven burgemeesters aan. Dat is geen goede zaak, gezien het feit dat burgemeesters eindverantwoordelijk zijn voor de lokale veiligheid binnen de gemeente en gemeenteraden de taak hebben daarop te controleren.

Voorzitter. Ik citeer een burgemeester. Hij schreef mij: "Het voelt steeds meer alsof we de politie om een gunst vragen. Vaker dan voorheen moet de politie nee verkopen en antwoorden: burgemeester, we hebben de mensen niet. Dan merk je het grote spanningsveld waarin je wel het gezag hebt en verantwoordelijk bent voor de veiligheid in je gemeente, maar er niet op kan sturen. Maar zo was het niet bedoeld." Hebben de burgemeesters in het nieuwe stelsel nog wel voldoende mogelijkheid om hun verantwoordelijkheid te dragen, zo vraag ik de minister. En deelt de minister de mening dat burgemeesters van kleinere gemeenten meer en adequater betrokken moeten worden bij het lokale veiligheidsbeleid? Graag een reactie daarop.

Voorzitter. Dan de grootte van de basisteams en de positie van de teamchefs. Door de centralisering van de politie en de invoering van de grote basisteams is veel lokale kennis verloren gegaan bij politieagenten en is de lokale betrokkenheid en binding sterk afgenomen. Een mooi voorbeeld dat laat zien dat lokale betrokkenheid mogelijk is binnen die centralisering, vind ik het basisteam in Haringvliet. Daar moesten politiemensen in een team surveilleren, soms elke dag in een andere plaats, waardoor de verbinding met de lokale buurt onmogelijk was. De sluiting van een politiebureau leidde ertoe dat politieagenten naar een politiebureau in een andere plaats moesten rijden om zich bijvoorbeeld om te kleden of een briefing bij te kunnen wonen. Het was de teamchef een doorn in het oog. Om weer meer lokaal betrokken te zijn en voor de bevolking zichtbaar aanwezig te zijn in de buurt, heeft zij er hard voor gewerkt om daar verandering in te brengen. Het is haar gelukt om het grote basisteam op te knippen in vier kleinere teams en een extra politiebureau te openen. De ChristenUnie vindt dit een initiatief dat te waarderen is en vindt ook dat we teamchefs meer ruimte en bevoegdheden moeten geven om het basisteam naar eigen inzicht in te richten en vorm te geven. Ik wil vragen hoe de minister daarnaar kijkt en hoe hij nu kijkt naar de grootte van de basisteams die er zijn gekomen.

Voorzitter, tot slot. Politiemensen dienen in staat te worden gesteld om hun werk goed te doen. Het gaat over het beschermen van de veiligheid van de burger, op straat, maar ook online. Daarbij moeten wij als Kamer ons niet alleen de vraag stellen of het politiestelsel nu naar behoren functioneert, maar ons ook afvragen wat daarvoor nodig is. Daarbij hoort ook het vertrouwen in de professionaliteit van de politieagent. Het vertrouwen in de politieagent schept betrokkenheid, verantwoordelijkheid en eigenaarschap. Daar draagt de ChristenUnie graag aan bij.

De voorzitter:

Dank u wel. De laatste vraag van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Ja, ik heb de boekhouding ook bijgehouden.

De voorzitter:

Kijk.

De heer Van Dam (CDA):

Ik hoorde mevrouw Van der Graaf iets aanraken wat mevrouw Den Boer van D66 ook heeft aangeraakt, namelijk de positie van de kleine burgemeester, al is het natuurlijk zeer respectloos om dat zo te zeggen. Ik wil even specifiek weten wat u nou bedoelt. Bedoelt u nou dat er andere wettelijke bevoegdheden moeten komen voor die burgemeester? Of bedoelt u dat er meer capaciteit moet komen voor die burgemeester? Want dat is toch wat ik u ook hoor zeggen, denk ik: ze hebben de mensen niet om hun gezag uit te oefenen. Als u dat laatste bedoelt, hoe ziet u daar dan een oplossing voor binnen de kaders die we nu hebben?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik zie dat de burgemeesters verschillende aandachtspunten naar voren brengen. Ze noemen natuurlijk het gebrek aan capaciteit. Dat is een veelgehoorde klacht. Daar hebben we wel extra capaciteit voor beschikbaar gesteld. Maar we moeten gaan zien hoe dat nu landt en of het op dat punt in de toekomst, misschien al volgend jaar, zal verbeteren. De burgemeesters geven aan dat, als ze geen regioburgemeester zijn, te weinig informatie krijgen om hun rol goed te kunnen vervullen. Daar moet verbetering in komen. Daarnaast geven de burgemeesters aan dat ze zien dat onder druk van de landelijke prioriteiten de lokale prioriteiten het onderspit moeten delven. De wet heeft hun de bevoegdheid gegeven om te zeggen: als er lokaal veiligheidsvraagstukken zijn, dan heeft de burgemeester het gezag over de politie om die mensen in te zetten om daarop actie te kunnen ondernemen. Als zij dat zien en die vraag neerleggen in het driehoeksoverleg, krijgen zij nul op het rekest, omdat er geen ruimte meer voor is, omdat de prioriteit ligt bij de landelijke prioriteiten. Ik vind dat een belangrijk punt dat uit de evaluatie naar voren is gekomen. Ik vraag daar de aandacht van de minister voor. Ik vind dat de minister met de burgemeesters in overleg moet om hiermee aan de slag te gaan.

De voorzitter:

Dank u wel. U was aan het einde van uw betoog, zie ik. Ik geef tot slot het woord aan de heer Baudet. Hij spreekt namens de fractie — "de voltallige fractie", zegt hij — van Forum voor Democratie. Gaat uw gang.

De heer Baudet (FvD):

Voorzitter. Als je fiets wordt gestolen of als je wordt gerold, dan doe je vaak alleen nog maar aangifte voor de verzekering. Hetzelfde geldt tragisch genoeg voor een groot deel van de woninginbraken, autodiefstallen enzovoorts. Vrijwel niemand verwacht nog dat er echt iets met zijn aangifte gebeurt. Het is in veel gevallen eigenlijk niet meer dan een formaliteit, een symbolische actie die je onderneemt uit plichtsgevoel of, inderdaad, voor de verzekering. Nog slechts één op de vijf slachtoffers van een misdrijf doet daarom nog maar aangifte. En voor zover mensen wel aangifte doen, is het vaak een flinke uitdaging om een bureau te vinden. In de afgelopen vijf jaar zijn maar liefst 200 van de 480 politiebureaus gesloten. Voor de komende jaren staat de sluiting van nog eens 100 politiebureaus gepland, en dit terwijl wijkbureaus van groot belang zijn voor de veiligheid. Werkelijk absurde beleidsvoornemens! Van de aangiftes die ondanks de moeilijkheden dan toch gedaan worden en terechtkomen bij politiemensen, belandt vervolgens 55% structureel in de prullenbak. 55%! Dat betekent dat minstens 91% van alle misdrijven in Nederland, dus negen van de tien, überhaupt niet wordt onderzocht omdat er simpelweg niet genoeg politiemensen zijn en omdat de agenten die er nog wel zijn, niet bezig zijn met boeven vangen maar met formulieren invullen voor consultants. Onze politiemensen doen fantastisch werk, maar met de beschikbare middelen kunnen zij de veiligheid in ons land eenvoudigweg niet meer adequaat waarborgen.

De politie is overbelast, met ellenlange werkdagen, slopende nachtdiensten en te weinig pauze. Enige tijd geleden was hier voor de deur van de Tweede Kamer een demonstratie van politieagenten die deze problemen aan ons probeerden duidelijk te maken. Allemaal zeiden ze hetzelfde: er zijn veel te weinig agenten, die veel te veel werk doen en ook nog eens een veel te laag salaris hiervoor ontvangen. Er wordt roofbouw gepleegd op het politiekorps. Dat blijkt ook uit de cijfers. Het gemiddelde ziekteverzuim in Nederland is circa 4%, maar bij de politie is het 8%, het dubbele, en bij de recherche is het 12%, het driedubbele. Hierdoor wordt de werkdruk voor de andere mensen bij de politie natuurlijk nog weer hoger. Het is een zichzelf versterkend proces naar de bodem. En er is een nog groter probleem. Door een gebrekkige toekomstvisie is toegelaten dat het politiekorps geleidelijk aan sterk ging vergrijzen. Dit betekent dat de komende vijf jaar ongeveer een derde van alle agenten, dus één op de drie, zal uitstromen. In totaal gaat het om zo'n 15.000 mensen. De Politieacademie kan bij lange na niet genoeg nieuwe agenten leveren om dit enorme en snel ontstane tekort op te vullen. Er zijn zelfs politieacademies gesloten door voorgaande VVD-ministers van Justitie. Door de sluiting van verschillende academies komen er slechts ongeveer 1.000 agenten per jaar van de academie. De tekorten aan agenten lopen dus steeds verder op en de problemen worden steeds maar groter. Het kabinet staat erbij en kijkt ernaar.

We staan aan de vooravond van het min of meer volledig uiteenvallen van ons veiligheidsapparaat. Nu al wordt nog maar één op de tien criminele organisaties überhaupt onderzocht door de politie. Daarmee moeten we concluderen dat de veiligheid in Nederland dus niet meer kan worden gewaarborgd. Nu al raden gemeenten vrouwen aan om 's avonds dan maar niet meer te gaan joggen. Nu al moeten steeds meer burgemeesters en gemeenteambtenaren worden beveiligd. Regeren is vooruitzien, is het gezegde. Laten we ons eens voorstellen hoe dit zich in de komende jaren zal gaan ontwikkelen met die uitstroom en met die oplopende tekorten. We stevenen af op een regelrechte ramp. En de minister, hij zucht, hij steunt, hij kijkt op zijn telefoon, hij doet niets. Niets. Hij schermt met wat opgepoetste criminaliteitscijfers en met wat valse statistiek voor de bühne. Ook de politiemensen die wij spreken, zeggen dat ze heel erg somber zijn.

Van enig gevoel voor prioriteit bij de regering blijkt helemaal niets. De extra middelen die de minister heeft toegezegd om de werkdruk aan te pakken, zijn pleistertjes voor een levensgevaarlijke slagaderlijke bloeding. Het is lang niet genoeg om de politiemacht weer op volle sterkte te brengen en Nederland weer veilig te maken. Forum voor Democratie wil dat dit kabinet onmiddellijk stopt met de absurde klimaatdoelen, die ons zo'n 1.000 miljard gaan kosten, onder andere via hogere energierekeningen, om uiteindelijk, hopelijk, eventueel 0,00007°C minder opwarming te bewerkstellingen. We willen nu investeren in het politieapparaat, meneer Grapperhaus. We willen meer opleidingen, om zo spoedig mogelijk 20.000 politieagenten op te leiden. We willen meer salaris voor die agenten, een betere uitrusting, snellere en imponerendere auto's, bodycams op alle uniformen, heropening van gesloten wijkbureaus, betere arbeidsomstandigheden, bijscholingsmogelijkheden en begeleiding bij zware projecten en missies enzovoorts. En we willen niet 100 miljoen of 200 miljoen. Waar deze Kamer en dit kabinet er geen moeite mee hebben om 1.000 miljard aan volkomen absurde en onhaalbare klimaatschimmen te besteden, willen zij niet investeren in de veiligheid van onze bevolking. Het is een schande! Wij willen nu 1 miljard euro erbij voor de politie, voor betere salariëring maar ook voor betere opleidingsinstituten. Alleen al voor komend jaar willen wij 1 miljard, en dan volgend jaar opnieuw evalueren en niet over vijf jaar, zoals het kabinet dan weer voorstelt, want dan is al 30% van de agenten uitgestroomd en is het te laat. 1 miljard. Dat is een duizendste van wat dit kabinet bereid is uit te geven aan al die klimaatonzin.

De voorzitter:

Dank u wel. Een vraag van mevrouw Den Boer. Uw laatste, mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Mijn laatste vraag, voorzitter. Ja, meneer Baudet. U heeft vanmorgen voor de kast gestaan en u heeft uw zevenmijlslaarzen weer eens aangetrokken volgens mij. U wandelt door de materie heen met hele grote passen ...

De heer Baudet (FvD):

Dank voor het compliment.

Mevrouw Den Boer (D66):

... en u kijkt niet serieus naar de evaluatie van de Politiewet. Nederland is veiliger geworden. U beweert het tegenovergestelde. U zegt helemaal niets over de waarde van de politie in deze maatschappij en over de moeite die het de politieorganisatie kost om daadwerkelijk deze reorganisatie goed te voltooien. Wat zijn uw woorden van hoop en optimisme voor de toekomst, in plaats van al deze bangmakerij?

De heer Baudet (FvD):

Ik heb zeer veel waardering voor de politie. De politiemensen doen geweldig werk. Het zijn ook geweldige mensen. Ik heb met veel mensen gesproken en wij ontvangen ook bijna dagelijks e-mails. Ik zal een stukje voorlezen. "Na 36 jaar werkzaam te zijn geweest in verschillende functies bij de politie Den Haag, werkgebied Schilderswijk, heb ik ontslag genomen, omdat het in mijn ogen totaal de verkeerde kant opgaat met de politie. Vanuit de werkvloer kan ik zeggen dat er geen agenten bij hoeven te komen, maar dat het beschikbare personeel anders moet worden ingezet." Dat is dus een positieve, optimistische agent. Hij zegt over het bureau in 1979: één bureauchef, één adjudant, acht ploegchefs en veertien agenten per ploeg op straat. Nu heeft hetzelfde bureau één bureauchef, vier chefs, negen ploegchefs, negen mentoren, veertien materiedeskundigen en nog maar zes mensen die daadwerkelijk de straat op kunnen. Het is dus niet alleen een kwestie van meer mensen. Daar kom ik zo meteen nog uitgebreid op, want meer mensen zijn ook nodig, misschien niet hier maar wel op heel veel andere plekken. Maar het is ook een kwestie van het aanpakken van de bureaucratie. Dat is iets wat in die evaluatie absoluut uitgebreid aan bod komt. Ik zou dus zeggen dat mijn woorden van hoop de volgende zijn. Ten eerste. De mensen in de politie zijn geweldig. Ten tweede. Ik denk dat steeds meer mensen in Nederland zien dat de bureaucratie de pan uitrijst. Ten derde. Heel veel mensen in Nederland willen niet meer doorgaan met de idiote klimaatgekte die ons 1.000 miljard gaat kosten en waar we heel veel geld vandaan kunnen halen voor verbetering van de politie.

De voorzitter:

Dank u wel. U vervolgt uw betoog.

De heer Baudet (FvD):

Dank u wel. 1 miljard moet er dus bij! Dat is een duizendste van wat dit kabinet bereid is te besteden aan de groene gekte. Sla met de vuist op tafel in de minsterraad, heer Grapperhaus. De veiligheid van de mensen in Nederland heeft prioriteit.

De voorzitter:

De heer Grapperhaus is de minister van Justitie en Veiligheid.

De heer Baudet (FvD):

Nog wel ja. Het versterken van onze politiemensen is prioriteit. Kom op voor uw eigen mensen! Kom op voor de mensen in Nederland in plaats van voor al die klimaatgekkigheid waar helemaal niemand iets aan heeft. Extra geld alleen is niet voldoende. Dat zei ik net al in antwoord op de interruptie. Dit kabinet dat, zoals gezegd, zonder blikken of blozen bereid is om 1.000 miljard uit te geven aan mogelijk, eventueel 0,00007°C minder opwarming, tekende afgelopen maandag het omstreden Marrakeshimmigratiepact, waarmee de immigratie en daarmee de criminaliteit nog verder zal toenemen. Hoe onverantwoordelijk kun je zijn? Hoe onnadenkend kun je zijn? Minister Grapperhaus, reageert u daar nou eens op. Wat vindt u daarvan? Dat is toch dweilen met de kraan open? Dat is toch absurd?

En dan nog iets. Het gaat niet alleen om geld en om het herstellen van de controle over onze grenzen. Zolang er niets verandert aan de extreme bureaucratische druk waar we het net al over hadden, waar onze agenten onder gebukt gaan, lossen we het probleem niet op. Van de ongeveer 65.000 mensen die werken bij de politie, werken er 15.000 in het management. Kan daar niet in gesneden worden om de administratieve rompslomp te verminderen en daarmee de effectieve slagkracht van de politieorganisatie te vergroten? Graag krijg ik een antwoord van de minister.

Agenten moeten niet aan hun bureaustoel vastgeketend zitten, maar ingezet worden waar ze echt nodig zijn: op straat. De nationale politie had de bureaucratie moeten terugdringen, maar in de praktijk is daarvan niets terechtgekomen. Wanneer gaat de minister er eindelijk werk van maken dat agenten weer agent kunnen zijn op straat en niet gebukt gaan onder tomeloze en nodeloze bureaucratie?

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer Baudet (FvD):

We willen dat de bureaucratie volgend jaar structureel verminderd is. Opnieuw evalueren, voor 1 juli 2019! En als het niet is verbeterd, kan de minister het blijkbaar niet en moet hij plaatsmaken voor iemand anders. Ook daarvoor zullen we in de tweede termijn een motie indienen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik merk op dat het debat over het migratiepact vorige week uitgebreid aan de orde is geweest. Het is dus aan de minister of hij daarop wil reageren of niet. We zijn hiermee aan het einde van de inbreng van de zijde van de Kamer in eerste termijn gekomen. Ik wil u voorstellen om te schorsen tot 20.55 uur. Dan geef ik de minister graag de gelegenheid voor de beantwoording in eerste termijn.

De vergadering wordt van 19.54 uur tot 20.55 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over de evaluatie van de Politiewet 2012. We hebben voor de dinerpauze afgesloten met de eerste termijn van de Kamer. Ik zou nu graag het woord willen geven aan de minister van Justitie en Veiligheid voor de beantwoording in eerste termijn. Ik weet niet of de minister iets kan aangeven over de wijze van beantwoording, of dat in blokjes gaat of anderszins? Dan kunnen we daar rekening mee houden.

Het woord is aan de minister. Gaat uw gang.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter, dank. Ik zal zo dadelijk eerst wat eigen overwegingen wijden aan de evaluatie van de Politiewet. Daarna zal ik ingaan op de vragen die zeer inzoomen op dat nieuwe bestel. Dan heb ik ook nog een aantal vragen van Kamerleden gekregen die, laat ik zeggen, wellicht wel in ieder geval met de politie te maken hebben en misschien een haakje hebben met het bestel, maar daar toch ook enigszins van losstaan, zoals het stroomstootwapen van de heer Krol. Nou, niet dat van hemzelf, maar de vraag die hij daarover had.

Voorzitter. Ik begin met de evaluatie van het politiebestel. Dat bestel is in 2012 unaniem door uw Kamer omarmd. Als u de eerste paragrafen leest van het advies van de commissie-Kuijken, dan ziet u in de afweging van alle belangrijke doelstellingen en belangen dat zij zelfs teruggaan tot Thorbecke om aan te geven hoelang we met elkaar op zoek zijn geweest naar een politiebestel dat optimaal zou zijn voor de rechtsstaat, voor de veiligheid, maar ook voor de politiemensen en gewoon voor de burgers. Ik ga net als in de vroegere televisieserie Columbo nu reeds vertellen wat de plot is, want ik zal u vertellen dat ik denk dat het echt een goed nieuw stelsel is, maar we zijn er nog niet. Er zijn terecht door een aantal van uw leden — ik ga dat straks in de beantwoording uitwerken — zeer kritische opmerkingen gemaakt, waarvan ik vind dat ik daar als minister mee aan de slag moet.

Maar goed, de evaluatiecommissie zei: niemand wil terug naar het vorige bestel. Wat dat betreft was mijn uitspraak van net misschien ietwat gratuit, want iedereen vindt dat dit het bestel is dat bij onze staatsinrichting past. De commissie zegt ook dat het tijd kost om het bestel verder te vervolmaken en dat de evaluatie eigenlijk te vroeg kwam. Daarom heeft het motto van de commissie "doorontwikkelen en verbeteren" mij ook geïnspireerd en heb ik het overgenomen.

Als u mij toestaat, voorzitter, maak ik eerst een kleine geschiedkundige terugblik voordat we ons weer op het heden en de toekomst gaan richten. Er is lang gepraat over de manco's van het vorige bestel. Dat het bestel uit 1993 definitief niet langer houdbaar was, bleek vooral uit het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid naar samenwerkingsafspraken tussen de 26 toenmalige korpsen. De negentien afspraken kan men historisch zien als de laatste kans voor ons toenmalige regionale politiebestel. De afspraken gingen over ICT, personeel, materieel en bovenregionale samenwerking. In 2010 constateert de inspectie dat die afspraken mislukt waren.

Ik citeer toch gewoon nog even, als u dat goedvindt, de inspectie: "Er is bij de korpsen een cultuur waarbij zij op essentiële onderdelen een eigen invulling geven die afwijkt van de in de Raad van Korpschefs gemaakte afspraken. Daardoor is het nakomen van gemaakte afspraken binnen korpsen en de voorziening tot samenwerking politie in Nederland niet vanzelfsprekend, evenmin als het opvolgen daarvan door de leiding."

Wat was het gevolg? Elk korps had z'n eigen organisatie-inrichting, z'n eigen werkprocessen en z'n eigen ICT-systemen. Schermen gingen letterlijk op zwart, omdat de ICT vastliep. Mijn voorganger voelde zich ook zelfs genoodzaakt om de ICT onder zijn directe beheer te brengen. Korpsen waren ineffectief in de taakuitvoering en inefficiënt in het beheer. De bovenregionale samenwerking verliep moeizaam en kostte heel veel bestuurlijke drukte. Uiteindelijk stond bijna de helft van de korpsen onder financiële curatele. Kosten van de bedrijfsvoering waren te hoog en er waren meer agenten dan betaalbaar was gemaakt.

Toen de kwartiermakers goed naar de totale politieorganisatie gingen kijken, concludeerden ze dat het beter zou zijn om een ruimer mandaat te vragen dan de beperkte initiële opdracht, toen dit plan nog in de kinderschoenen stond, om slechts het beheer en de topstructuur van de politie aan te passen. Dat was, omdat de conclusie van de inspectie op het beheer ook bleek te gelden voor de operationele samenwerking.

Er werd maar heel beperkt van elkaar geleerd. Uitwisseling van operationele informatie kwam gewoon niet tot stand. Het was onmogelijk om in de plaats aangifte te doen waar bijvoorbeeld je zakken waren gerold als dat niet je woonplaats was. Dat kunnen we ons echt niet meer voorstellen. Achterliggend aan dat alles lag natuurlijk een te grote verscheidenheid aan werkprocessen en opvattingen over hoe je het politiewerk het beste kon doen. "Niet hier uitgevonden" was vaak voldoende reden om niet te willen leren.

Dan spoel ik door naar nu en dan zie ik dat de ICT bij de politie echt mijlenver beter is geworden. De politie krijgt nationale en internationale prijzen voor de ICT. Dan zie ik dat er één politiekorps is dat intern veel beter samenwerkt, waar informatie meer dan ooit wordt uitgewisseld en waar eenheden elkaar helpen en van elkaar leren. En dat elkaar helpen en bijstaan wordt ook door de commissie als een van de grote winstpunten bestempeld. Ik zie dat door duurzaam investeren, ook door dit kabinet, de politie financieel weer gezond is. En ik zie dat met de governanceontwikkeling in de politie een steeds betere balans ontstaat tussen centraal en decentraal en tussen beheer en gezag, en dat de hoofdrolspelers in het bestel elkaar steeds beter vinden.

Gaat dan alles goed? Nee! Gaat het beter dan voorheen? Ja, beduidend beter. Hier geldt het gezegde: je moet trots zijn op waar je nu staat, maar niet tevreden met waar je bent. Is het bestel een rustig bezit? Nee. En dat is het ook nooit geweest. Dat stelt ook Terpstra in zijn onderzoek, dat als bijlage bij dit rapport zit.

De voorzitter:

Een vraag van de heer Van Raak. Gaat uw gang.

De heer Van Raak (SP):

Over die ICT waar de minister zo tevreden mee is. Uit onderzoek van de SP onder 1.627 agenten, politiemedewerkers die vorig jaar aan het onderzoek hebben meegedaan, blijkt dat 80% zegt: de informatiesystemen waarmee ik moet werken, zijn niet op orde. Ruim 70% zegt dat ze lang niet altijd over een voertuig kunnen beschikken.

Minister Grapperhaus:

Voertuig?

De heer Van Raak (SP):

85% van de mensen zegt dat ze hun werk nu minder goed kunnen doen. 60% van de politiemedewerkers zegt dat dankzij de invoering van de nationale politie de veiligheid in Nederland minder is geworden.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Van Raak (SP):

Ik heb dit rapport ooit aangeboden aan de minister, maar hij heeft er nooit op gereageerd. Zou hij nu op deze cijfers willen reageren?

Minister Grapperhaus:

Voorzitter, ik dacht dat het een vraag was over ICT. Er is een speciale commissie, die ook wordt genoemd in het rapport-Kuijken, geweest die zich de afgelopen jaren gericht heeft op het op orde brengen van de politie-ICT. Ik heb de afgelopen jaren in uw Kamer diverse keren verslag gedaan van een groot aantal ICT-projecten bij de politie die wel degelijk geslaagd zijn. Ik heb hier in deze Kamer, zowel in algemene overleggen als in plenaire debatten, bijvoorbeeld gerefereerd aan het MEOS-systeem, dat zeer veel door politieagenten op straat wordt gebruikt. Ik heb in wat grotere sfeer gesproken over door teams in Groningen en Amersfoort ontwikkelde systemen waarmee heel erg eenvoudig criminele netwerken met enkele drukken op de knop in kaart kunnen worden gebracht. En dat betekent een enorme efficiencyvoorsprong voor de opsporing. Ik kan zo een tijd doorgaan. Ik heb net al gezegd: natuurlijk kunnen er nog steeds punten van ontevredenheid zijn. Ik heb inmiddels bijna 40 werkbezoeken afgelegd en heel veel daarvan heb ik gedaan zonder hoogwaardigheidsbekleders of wie dan ook om mij heen. Ik hoor dan over de ervaringen van politieagenten en die zeggen: "We've come a long way. We zijn echt veel en veel beter toegerust, maar er zijn nog steeds dingen die beter kunnen."

De heer Van Raak (SP):

Die ICT krijgt nationale en internationale prijzen en als de minister ergens komt, wordt het allemaal geprezen. Maar ondertussen zegt 80% van de agenten dat de informatiesystemen waarmee ze moeten werken, niet op orde zijn. Ruim 80% zegt dat de politie minder efficiënt is geworden. 85% zegt dat de kwaliteit van de dienstverlening is afgenomen. 60% zegt dat Nederland dankzij de invoering van de nationale politie minder veilig is geworden. Zitten we nu niet juist met het probleem dat de minister hier voortdurend met cijfers komt, ook met cijfers over het aantal politiemensen, die totaal anders blijken te zijn als we ze bij de politie gaan checken? Er komen niet meer agenten, maar er komen minder agenten. Het wordt niet beter, maar het wordt slechter. Komen we hier nu niet een beetje bij de kern van het probleem, namelijk dat de werkelijkheid van het ministerie toch wat anders is dan de werkelijkheid van de bureaus?

Minister Grapperhaus:

Nee hoor, voorzitter, wij zitten niet met dat probleem. Wij zitten hooguit met het probleem dat de heer Van Raak zijn eigen cijfers in zijn eigen onderzoeken verzamelt. En dat is zijn goed recht. Ik zal straks nog naar een CBS-onderzoek verwijzen op het gebied van de zichtbaarheid van politieagenten. Ik baseer mij namelijk op onderzoeken die niet van mijzelf afkomstig zijn. Dat is een. En het tweede is dat over de cijfers betreffende de sterkte de vorige keer, in een AO, verwarring ontstond. Dat was niet door mijn toedoen en dat weet de heer Van Raak. Ik heb daar een brief over gestuurd, waarin ik heel duidelijk heb verantwoord hoe het met de sterkte zit. Iedereen die kan optellen en aftrekken kan zien dat er door het kabinet 1.111 fte extra worden gerealiseerd bij de politie in 2022.

De voorzitter:

Uw derde vraag, meneer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

De minister zegt telkens: ja, de heer Van Raak komt met zijn eigen cijfers. En daar heb ik dan ook nog goed recht op. Nou, dankjewel. De minister heeft voortdurend de Kamer proberen wijs te maken dat er extra agenten komen en dat er aan het eind van de kabinetsperiode meer agenten zijn dan nu. Mijn medewerker heeft dat op een zondagmiddag op een bierviltje zitten uitrekenen en het blijkt dat er veel minder agenten zijn aan het eind van de kabinetsperiode. Ik heb dat voorgelegd aan de minister en het ministerie moet dat ook toegeven: aan het eind van de kabinetsperiode zijn er niet meer, maar minder agenten. Snapt de minister dat ik niet zoveel heb met de cijfers van het ministerie?

Minister Grapperhaus:

Ik vrees dat ik in de doorrekeningen van de cijfers niet zo arrogant ben om uit te gaan van het eind van de kabinetsperiode. Mijn ambtenaren doen dat zeker niet. Het is namelijk niet aan mij om die te bepalen, maar aan de kiezer of aan uw Kamer. In de becijfering voor de Kamer heb ik over jaartallen gesproken en 2022 is — uit mijn hoofd gezegd, want ik kan ook hoofdrekenen — in ieder geval een tijdstip dat dit kabinet er democratisch gezien niet meer zit. Het valt dus buiten de kabinetsperiode van dit kabinet.

De voorzitter:

De heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Zo gaat dat nou, mevrouw de voorzitter. Het is goed dat u daar nou eens bij bent. De minister komt hier met halve waarheden en met cijfers die niet deugen. Dan doe je als Kamerlid je werk en je zorgt dat de cijfers op orde zijn, dan confronteer je de minister daarmee en dan word je voor arrogant uitgemaakt. Dit is precies het probleem. Dat is niet alleen het probleem dat ik heb, maar dat is het probleem dat heel veel mensen in de politieorganisatie hebben. Als ze terechte kritiek en terechte vragen hebben, worden ze weggezet en wordt het afgedaan met: u werkt niet hard genoeg, u moet beter uw best doen, u bent arrogant en u moet uw mond houden. Politieagenten gaan hun mond niet houden en ik ga mijn mond niet houden. Agenten gaan actie voeren en ik blijf hier de minister bekritiseren.

Minister Grapperhaus:

Ja, die arrogantie betrok ik op mijzelf. Het is verder absoluut niet aan mij om over uw Kamer of leden daarvan te oordelen. Zo ben ik overigens ook niet, maar dat laatste moet u natuurlijk zelf ervaren. Het zou ook arrogant zijn als ik daarover zelf ging oordelen. Maar ik wil even terug. De brief is van 3 december 2018, met nummer 29628-834. De lezer kan zelf oordelen hoe het met de cijfers zit. Daarin is uiteengezet hoe het zit met de formatiestijging en ook met de bezetting.

Voorzitter. Dan ga ik door naar waar ik gebleven was, want ik had gezegd: je moet niet tevreden zijn met waar je bent. In zoverre wil ik toch wel met de heer Van Raak mee, een klein stukje maar, dat ik in ieder geval als minister niet moet zeggen: nou mooi, daar zijn we dan! Nee, we moeten door blijven werken, zoals ook de commissie stelt, aan de voltooiing van dat proces. Ik bespeur ook een brede wens in deze Kamer om die vormingsfase af te sluiten. Het is nodig om dat op korte termijn te doen, maar het rapport laat zien dat het bestel op de lange termijn veel perspectief biedt.

Ten slotte wil ik toch nog even, voordat ik iets ga zeggen over de politie zelf en over de politiemensen, ingaan op die herijking. Mevrouw Buitenweg vroeg mij hoe ik nou vind dat mijn voorgangers het gedaan hebben. Ook daarvoor geldt dat ik natuurlijk de laatste ben die moet gaan oordelen over voorgangers, laat staan over nakomers, maar dat is weer een ander verhaal. Ik wil u er wel op wijzen dat mijn voorgangers, daar refereert Kuijken ook aan, zelf ruiterlijk hebben erkend dat het te veel, te snel was. Toen is er in 2015 die herijking gekomen. Die is ook met uw Kamer afgestemd en ik heb weleens eerder in deze Kamer gezegd: daarin had ik ook makkelijk praten, want ik kwam natuurlijk op een later moment binnen. Maar ik denk dat het echt heel verstandig is geweest dat die herijking is gebeurd en dat het ook heel goed was dat uw Kamer daar in mee is gegaan. Dat zegt ook de commissie.

Voorzitter. Uit internationale studies ...

De voorzitter:

Voordat u verder gaat een vraag van mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Het is natuurlijk altijd goed als mensen achteraf zeggen "het is te snel gegaan", als dat erkend wordt. Maar mijn vraag was niet alleen maar naar die erkenning, alhoewel ik ook zei dat het misschien wel goed was dat die ruiterlijke erkenning er was. Ik vroeg ook hoe het zover heeft kunnen komen. Ik vind het namelijk juist van belang dat wij daar lessen van leren. Als we zeggen wat mevrouw Laan-Geselschap suggereert, namelijk "we hebben het nu eenmaal zo snel gedaan, want dat was ook nodig; ja, het is vervelend, maar zo bereikten we wel wat", dan trekken we, denk ik, niet de juiste les. Het heeft een enorme wissel getrokken op die agenten op straat. Dus de vraag is: hoe heeft dat zover kunnen komen en wat is de les die de minister hieruit heeft getrokken?

Minister Grapperhaus:

Kuijken, in dit geval de commissie-Kuijken, geeft wel een aantal leads. Kuijken zegt eigenlijk ook: men heeft te veel, te snel gewild. Ik heb u in mijn inleiding geschetst dat er echt een hoop dingen niet goed gingen. Ik zie ook dingen in sommige andere landen, waar wij hier nu gelukkig vanaf zijn. Dat rapport dat wij allemaal hebben gelezen, geeft toch wel heel duidelijk aan — kort samengevat: te veel, te snel — dat dát de kern van de problematiek is. Wat ik er heel duidelijk van opsteek en wat ik er toen ook van opstak als nieuwe binnenkomer, was: dit is een heel grote reorganisatie geweest, misschien wel de grootste ooit binnen de rijksoverheid, en we moeten nog een stuk verder en dat stuk moeten we met geduld gaan met elkaar. Ik moet u als Kamer daar echt periodiek van op de hoogte stellen. Ik heb het afgelopen jaar heel veel debatten over de politie gevoerd, maar dat vind ik ook terecht, want dit is iets waar ik u steeds in moet meenemen. Dat is één. Mevrouw Kuiken van de PvdA heeft daarover gezegd: we moeten dat samen met elkaar blijven doen. U moet mij daar voortdurend heel kritisch op blijven bevragen, maar daar heb ik vandaag ook genoeg over gehoord. Tegelijkertijd is dit niet zozeer het Weihnachtsoratorium als wel de Matthäus: het is "Geduld! Geduld!" We moeten dit proces zorgvuldig met elkaar voleindigen.

Voorzitter. Ik doe er wat lang over om het uit te leggen, maar dat is de les die ik eruit heb gehaald.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Het is een les inderdaad dat we het wat langzamer aan hadden moeten doen. Maar het zou ook een les kunnen zijn dat we wat meer hadden moeten luisteren naar wat de vakbonden zeiden, naar wat de mensen zeiden die het echte werk dóén, want die hebben gewaarschuwd dat het te veel was en dat het allemaal te centralistisch was, dat er te weinig financiële middelen waren. Dat zijn belangrijke zaken. Het is goed om vooruit te kijken, maar ik vind het ook belangrijk om terug te kijken, naar wat we daarvan kunnen leren. Ik vind het jammer dat dit in de brief van de minister niet gebeurt. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor hoe er is geluisterd naar de werkvloer?

Minister Grapperhaus:

Daar twee dingen over. Ik heb het afgelopen jaar heel vaak binnen uw Kamer maar ook naar de politie, echt tussen de mensen staand, gezegd: er is heel veel van de politiemensen gevergd in dit reorganisatieproces. Dat moet ik mij als eerste persoon, die het dan nu doet, ook aantrekken. Dat is een van de redenen geweest dat ik heb gezegd: ik wil heel graag zeer periodiek, elke vier maanden, met de korpsleiding en de bonden spreken over hoe een aantal zaken lopen. De medezeggenschap moet ook goed bij de korpsleiding aan tafel zitten, vind ik. Overigens is de medezeggenschap in dit proces wel meegenomen; dat wil ik benadrukken. Ze had kritiek maar heeft daar uiteindelijk ook positief over geadviseerd. Daar ziet u weer terugkomen wat ik eerder heb gezegd: ik denk dat wij allemaal, ook de politiemensen, vonden dat dit moest gebeuren. Dan krijg je inderdaad dat het te veel, te snel is geweest. Die les trek ik mij zeer aan, ik blijf het herhalen.

Voorzitter. Als afsluiting van mijn algemene tekst wilde ik toch even een paar dingen uiten over mijn trots op onze politie. Maar eerst dit. Nederland besteedt €119 per hoofd van de bevolking aan de rechtsstaat en gemiddeld is dat €65 per hoofd van de bevolking; aldus een onderzoekscommissie van de Raad van Europa. Dat is dus geen onderzoek van mij, het is een onderzoek van de Raad van Europa over European judicial systems, efficiency and quality of justice. Daarin zijn al deze onderzoeksresultaten en statistieken te vinden. Een ander onderzoek geeft aan dat het politiebudget in Nederland 0,8% van het bnp, het bruto nationaal product, is. In de meeste Scandinavische landen is dat, ter vergelijking, 0,6%. Dat is een onderzoek van Eurostat, 2016. Nog veel belangrijker vind ik het om hier te zeggen dat onze politie in een groot, wereldwijd onderzoek op plaats 6 van de beste politieorganisaties staat. Dat is het WISPI-onderzoek. In dat onderzoek scoort Nederland na Singapore, Duitsland en een paar Scandinavische landen als zesde met het cijfer 8,4 als overall cijfer op professionalisme, integriteit, organisatie enzovoort. Dat is allemaal de verdienste van onze politiemensen, laat dat duidelijk zijn.

Ik heb in mijn eerste jaar tientallen werkbezoeken gebracht. Ik ben echt zeer onder de indruk geraakt van de kennis en kunde en de betrokkenheid, de roeping, van de mensen die het doen. Ik vind het zeer goed dat ik dat vandaag ook in de Kamer van iedereen hoor. Laten wij echt met elkaar zeggen: wij moeten zorgen voor een goed bestel, want die mensen, die doen het werk.

Voorzitter. Ten langen leste kom ik op de beantwoording van de vragen; daar zit natuurlijk iedereen op te wachten. De vragen heb ik enigszins per onderwerp gerangschikt. Ik begin met vragen die vooral betrekking hebben op wat ik noem het functioneren van de politie en de politiefuncties. Ik open met de vraag van mevrouw Buitenweg, die ik, zo zie ik nu, voor een groot deel al heb beantwoord. Dat is de vraag of ik erop kan reflecteren hoe het kan dat het zo'n slechte start heeft gehad. Ik wil daar alleen nog het volgende over zeggen, via u, voorzitter, tot mevrouw Buitenweg. De koers die is bijgesteld in de herijking zet ik voort. Daar is breed draagvlak voor bij de gezagen en bij de politie; dat wil ik benadrukken. We gaan wel meer ruimte voor regionaal en lokaal maatwerk creëren om tot een politieorganisatie te komen waarin de mensen zelf flexibiliteit kunnen vinden. Ik zeg: de mensen zelf; dat is iets anders dan flexibele, kortlopende contracten. Daar bestond een misverstand over. Nee, het gaat erover dat mensen in de organisatie meer flexibiliteit vinden.

In het vervolg daarop stelden de heer Van Raak, de heer Azarkan en de heer Krol vragen over de mindere kwaliteit van dienstverlening en een dalend vertrouwen. Ook daar heb ik al iets over gezegd in mijn inleiding, maar ik wil toch even hardop zeggen dat de tevredenheid van burgers nog steeds erg hoog is. In 2017 was die 74,5% en in 2012 was die 68,8%. Ik ga u hier niet helemaal murw maken met allemaal cijfers en statistieken, maar ik wil u er wel op wijzen dat dit uit een statistiek komt in de Veiligheidsmonitor. Er is ook een internationaal vergelijk van. Daarin zie je bijvoorbeeld dat in Denemarken het vertrouwen in de politie tijdens het hervormingsproces enorm afnam. Kuijken maakt daar een zeer expliciet compliment over aan de politiemensen.

We hebben een politie die investeert in moderne dienstverlening. Ik heb al die dingen in mijn inleiding al gezegd. Ik bestrijd dat de kwaliteit van de politie minder is geworden. Juist het niveau van de bedrijfsvoering is veel beter dan bij de voormalige 26 korpsen. De heer Azarkan — ik zie hem nu niet — vroeg naar die 230 miljoen. Er is toen inderdaad een bezuinigingsopdracht gegeven die zat in het tot stand komen van het Politiedienstencentrum, het Pdc. Dat is een grote, positieve kwaliteitsslag geworden. Ik wijs er nog op dat het CBS, het Centraal Bureau voor de Statistiek, in de Veiligheidsmonitor, waar ik het zojuist over had, expliciet meldt dat het functioneren van de politie in de buurt door steeds meer burgers als positief wordt ervaren. De waardering voor de zichtbaarheid van de politie in de wijken is toegenomen, aldus het CBS. Ik ga straks nog even in op hoe dat dan precies zit met die wijkagenten. Onder anderen de heer Krol en ik geloof bijna iedereen heeft daar vragen over gesteld.

Mevrouw Helder vraagt of er nou gewoon ook ruimte is voor de politie. Bent u de politie niet aan het overladen met prioriteiten? In mijn antwoord heb ik "ja" staan, maar bedoeld is natuurlijk "nee". We gaan de politie niet overladen met prioriteiten. Bij de herijking in 2015 is er meer ruimte gekomen voor de politieorganisatie alsook voor gezagsdragers. Een voorbeeld daarvan is dat in de Veiligheidsagenda maar een zeer beperkt aantal landelijke prioriteiten is gekomen. U kunt zich herinneren dat ik bij mijn begrotingsbehandeling dat ook heb uitgelegd. Er was toen even de gedachte dat er wellicht een prioriteit bij moest. Ik heb toen gezegd dat als de Kamer dat zou doen, ik er ook een moest weghalen. Dat is juist vanuit de gedachte van mevrouw Helder dat je het niet volledig vol moet proppen met prioriteiten.

De heer Bisschop vroeg of er ruimte is voor versterking van lokale recherches, zodat ook lokale prioriteiten aandacht krijgen. Ja. In de basisteams zit ook opsporing, juist voor de veelvoorkomende delicten. Ik heb zowel in de ontwikkelagenda gebiedsgebonden politiezorg als in de agenda opsporing aangegeven dat juist de aansluiting van de lokale teams met de opsporing versterkt moet gaan worden. Dat zie ik ook echt als een opgave, als een taak voor de komende tijd. Zoals gezegd is er een zeer beperkt aantal fenomenen geprioriteerd. Dat geeft die Veiligheidsagenda meer ruimte voor lokale prioriteiten in de opsporing.

Dan de wijkagenten. Eigenlijk is het goed om te beginnen bij het punt van Van Dam. Want de heer Van Dam vraagt of community policing nog steeds het concept is van waaruit wordt gewerkt. Ja, wil ik hem volmondig zeggen, community policing is echt nog steeds de basis. Maar wel op een eigentijdse manier. Daarbij is het essentieel dat de politie binding heeft met de wijk en proactief aanwezig is. De wijze waarop dient echter met de maatschappij mee te ontwikkelen. Aan deze moderne nabijheid in de wijk wordt ook invulling gegeven door het realiseren van pop-uppolitiebureaus, wijktafels en een politiebus of -tent op uiteenlopende locaties. Daarnaast heb ik al vaak het voorbeeld genoemd van de zeer mobiele wijkagent, die met behulp van een iPhone of iPad werkt.

Die wijkagent is ondertussen nooit weggeweest. De wijkagenten hebben wel een steeds betere tijd- en plaatsonafhankelijkheid. Er is nu een basisteam dat op meer manieren in de wijk komt dan alleen via die wijkagenten, hetgeen er niet aan afdoet dat dit kabinet heeft gezegd dat we moeten inzetten op extra politie en dus ook op extra wijkagenten. Ik ga hier nog wat meer over zeggen, dus misschien is het goed om dat eerst af te maken en even een aantal dingen over dat punt te zeggen.

Eerst even de heer Krol. Komt er meer zeggenschap voor burgemeesters bij de inzet van wijkagenten? Het gezag heeft al een rol bij de inzet van wijkagenten en prioritering op lokaal niveau. Daar heb ik — laat ik dat even duidelijk maken — niet iets over te zeggen. Dat is nou juist daar belegd. Dan komt natuurlijk het punt van de heer Bisschop. Hij en ik hebben daar weleens vaker over van gedachten gewisseld. De heer Bisschop vraagt — net als mevrouw Den Boer, dacht ik — waarom de toezeggingen over wijkagenten, die 1 op 5.000, niet zijn nagekomen. Die toezegging over één wijkagent op 5.000 inwoners is nagekomen. Voor eind 2017 was het de opdracht aan de korpschef, zoals ook in de begroting 2017 staat, om een bezetting van de wijkagentenfunctie van 97% te realiseren. Die ligt dus boven de 80% waar zojuist aan gerefereerd werd.

Daar zit natuurlijk een punt waar de heer Bisschop en ik weleens vaker een interessante semantische parlementair-historische discussie over hebben gevoerd. Die systematiek is per gemeente en niet per eenheid. Ik citeer toch echt uit de toelichting van amendement op stuk nr. 49 van de leden Van der Staaij, Van Raak en Kuiken destijds: "De verdeling van de wijkagenten die op basis van inwonertal aan een regionale eenheid toekomen, geschiedt in het regionaal beleidsplan door de betrokken burgemeesters en de hoofdofficier van justitie." Dat is destijds wat door uw Kamer met ruime meerderheid is aangenomen. Die systematiek voldoet. Ik zou het niet verstandig vinden om de systematiek van de wet op dat punt eenzijdig te doorbreken, want dan ga ik de ruimte voor burgemeesters — dat moet de heer Bisschop toch aanspreken vanuit de, overigens begrijpelijke, zorg die hij heeft voor de regio en voor de kleinere gemeenten — om te beslissen alleen maar kleiner maken. Ik was gisteren nog in zo'n gemeente en dat is de gemeente Moerdijk, die natuurlijk een heel groot gebied omvat. Ik denk dat die burgemeester juist zo tevreden is omdat hij zelf die bevoegdheid voor dat grote gebied heeft.

Voorzitter. Dan nog even de laatste twee puntjes hierover. De heer Bisschop vroeg nog of ik het met Cyrille Fijnaut, professor Fijnaut, eens ben dat basisteams gemeentelijk kunnen worden ingedeeld. Dat ben ik niet met hem eens. Ik ben het niet eens met het idee van iedere gemeente een eigen basisteam, want dan ga je ze te klein maken. Dat heb ik gisteren ook weer gezien en besproken. Bij de oprichting van de nationale politie is gekozen voor robuuste basisteams met een omvang van ongeveer 60 tot 200 fte. Bij een ander AO hebben we het gehad over het belangrijke punt dat dat managerial goed behapbaar moet zijn, om het maar even zo te zeggen. Overigens wil ik erop wijzen dat niet iedere gemeente een eigen team had ten tijde van de regionale politie en ook niet bij het Korps Rijkspolitie. Een ideale grootte van basisteams, zo zeg ik ook maar, die bestaat niet.

Ik denk dat dit mijn opmerkingen waren, als ik het zo zie, over de wijkagent.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Dam, gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Ik hoor de minister zeggen dat hij achter de wijkagent staat. Ik zie de wijkagent een beetje als de personificatie van die community-georiënteerde politie. Het punt is dat die basisteams op hun tandvlees lopen. Dat weten we allemaal. Die noodhulp komt soms met moeite tot stand, drukt op weinig schouders. Hoe kan de minister nou organiseren dat dat beter gaat lopen? In mijn beleving kan dat alleen maar als er uit andere plekken van het korps bijstand komt om die basisteams door de winter te helpen. Help Jan Splinter door de winter, in de basisteams. Hoe gaat de minister dat doen?

Minister Grapperhaus:

Ik kom natuurlijk straks even op wat punten terug, maar ik loop nu maar vast even vooruit op hoe dat bestel nou werkt, met ook die bevoegdheidsverdeling en de inzetbevoegdheid. Nogmaals, dat ligt natuurlijk primair bij het lokale gezag. Ik heb in het LOVP — dan heb ik ook al een voorschot genomen op de vragen van mevrouw Kuiken en mevrouw Buitenweg over de positie van burgemeesters in het LOVP — gezegd, in april, mei: we hebben zoveel extra geld en dat kunnen we op die en die manier inzetten. Op een gegeven moment hebben de burgemeesters gezegd dat ze dat eigenlijk het liefst samen met de korpsleiding zelf bepalen. Dat heb ik gerespecteerd. Dat is ook gebeurd. Hoe dat de komende jaren gaat, daar moeten we in het LOVP bovenop zitten met elkaar, maar de regio's zelf, en binnen de regio's de gemeentelijk verantwoordelijken, zullen uiteindelijk moeten aangeven wat ze hebben gedaan. Het systeem werkt wel zo — dan kom ik er weer op terug — dat daar de verantwoordelijkheid ligt.

De heer Van Dam (CDA):

Ik weet hoe de regelgeving in elkaar steekt, maar waar wij het hier nu over hebben, is een stelseldiscussie, de aard van hoe onze politie functioneert. Dat gaat niet om wijkagent Piet of Jan in Rosmalen of in Vught. Nee, het gaat om hoe de politie wijkgericht werkt. De verantwoordelijkheid om dat te garanderen, ligt ook bij u. U zegt: het is out of my hands, het ligt in de regio's. Ik vind dat de minister meer verantwoordelijkheid heeft dan dat en meer ook moet zeggen dat hij het nu doet. Daar zou ik graag een reactie op willen hebben.

Minister Grapperhaus:

Ik heb het over dingen als het prioriteren. We hebben het er eerder over gehad. U zou het liefst willen dat ik zeg: hoor eens, het moet echt zo zijn dat daar en daar wijkagenten worden ingezet. Ik vind dat het systeem niet zo ver gaat. Wat ik wel zeg is het volgende. We moeten niet vergeten dat die basisteams tegenwoordig ook een rol hebben waarbij ze veel meer in die wijken komen. We moeten ons ook realiseren dat de burgemeester ook op zijn eigen niveau, aan de gemeenteraad verantwoording aflegt over hoe hij invulling heeft gegeven aan het veiligheidsbeleid. Daarnaast blijft het natuurlijk zo — want er komen natuurlijk ieder jaar middelen ter beschikking — dat uiteindelijk de gezagen wel moeten kunnen verantwoorden, ook naar mij toe, dat de politie op verantwoorde wijze wordt ingericht. En ja, inderdaad mag u vervolgens, zeg volgend jaar, tegen mij zeggen: we hebben toch vastgesteld dat bijvoorbeeld een paar grote steden dat niet op een verantwoorde wijze hebben ingezet, want die hebben het lokaal helemaal op dat en dat geprioriteerd. Maar kijk naar bijvoorbeeld de problematiek rond contraterrorisme. Dat is een problematiek die onze politie de afgelopen tien jaar exponentieel erbij heeft gekregen. Je kunt niet van tevoren hier met elkaar gaan zeggen "nou, minister, u moet maar garanderen dat er het komend jaar door die burgemeester alleen maar wijkagenten worden ingezet" of zo. Dat zal de driehoek zelf moeten wegen. Wat er zo goed is in dit systeem, is dat blijkt dat dat kennelijk gewogen wordt. Ik verwees net naar de Veiligheidsmonitor van het CBS. Die laat in ieder geval zien dat de burger vindt dat de politie alleen maar in zichtbaarheid is toegenomen. Ik denk dat we ook daarnaar moeten kijken met elkaar.

De voorzitter:

Meneer Van Dam. Nee, niet? Dan geef ik het woord aan de heer Krol.

De heer Krol (50PLUS):

Ik ben blij dat de minister in ieder geval duidelijk maakt dat ook hij erg veel belang hecht aan de wijkagent, maar ik heb gewoon een oprechte vraag aan de minister. Ik krijg van kleine gemeenten, met name van de burgemeesters en de gemeenteraden daar, te horen: "Wij hebben er niets over te zeggen. Wij komen er niet aan toe. Het geldt bij ons niet." Wat is het antwoord aan die kleinere gemeenten?

Minister Grapperhaus:

Ik heb op mijn werkbezoeken een aantal van die kleinere gemeentes bezocht met een groot, breed werkgebied en ook met een kleiner werkgebied. Die kleine gemeentes hebben zelf ook twee vertegenwoordigers in het LOVP. Ik had het verderop willen zeggen, maar ik zeg het nu maar vast. Ik wil de problematiek van de kleinere gemeentes op de agenda zetten van het LOVP in die zin dat ik zeg: "Luister, ik hoor bij de Kamer zorgen op dat punt. Ik wil van u horen hoe een aantal van dit soort zaken nu verder wordt ingevuld als u straks op de bromfiets of wat dan ook naar huis gaat in uw regio." Dat lijkt me een heel goed agendapunt, maar ik zeg u heel eerlijk: misschien heb ik in uw ogen de verkeerde, in mijn ogen de goede gemeentes bezocht, want ook gisteren merkte ik weer heel duidelijk tijdens een regiobezoek dat men goed steun krijgt, bijvoorbeeld in Moerdijk vanuit Rotterdam, om maar eens even wat te zeggen. Ik neem het punt mee, maar ik ben daar wel positiever over, ook als we nogmaals kijken naar het feit dat die 1 op 5.000-norm die 97% gehaald worden.

De voorzitter:

Voor de mensen die meekijken: LOVP is het Landelijk Overleg Politie en Veiligheid.

Minister Grapperhaus:

Landelijk Overleg Veiligheid en Politie.

De voorzitter:

Veiligheid en Politie; u heeft gelijk.

Minister Grapperhaus:

De LOPV is de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers.

De voorzitter:

Ik kijk even wie er eerder bij de interruptiemicrofoon stond. Mevrouw Den Boer, gaat uw gang.

Mevrouw Den Boer (D66):

Nu we toch bij het LOVP zijn aanbeland, waag ik toch maar eventjes aan de minister te vragen wat hij vindt van een van de aanbevelingen van de commissie-Kuijken, namelijk om het onder voorzitterschap te stellen van een onafhankelijke voorzitter en om voor een eigenstandige positie van de korpschef te zorgen. Dat zou bijdragen aan een beter onderscheid tussen politieke verantwoordelijkheid en de professionele ontwikkeling van de politie onder het duale gezag. Wat vindt de minister daarvan?

Minister Grapperhaus:

Daar heb ik in juni in de beleidsreactie al over geschreven. Ik heb besloten om dat punt niet over te nemen omdat, met alle eer en deugd voor de commissie, ik dat toch niet zo heel doordacht vond. Een onafhankelijke voorzitter zou toch weer een eigen positie krijgen en ook weer een rol krijgen in de sturing. Ik vertrouw mij bij u als Kamer in kritische handen, dus ik denk dat u als Kamer kunt kijken of ik dat als voorzitter wel op een evenwichtige manier doe en daar niet te veel mijn eigen belangen in doordruk. Ik hoef daar nu geen prijsje voor te krijgen, maar ik heb vanuit de sterkteverdeling die vanuit het kabinet kwam, juist gezegd: "Goed. Weet u? U mag als burgemeesters met de korpschef, die daar zit, aan de slag gaan om dat op uw wijze te verdelen." Daar is men goed uitgekomen. Je zou nog kunnen denken aan dat punt van de agendering, hoewel in de praktijk vanuit de burgemeesters al wel suggesties voor agendering worden gedaan. De heer Van Dam heeft ook wat zorgen naar voren gebracht in de zin van: kunnen we dat LOVP enigszins in de gaten houden? Ik denk dat het beter is dat u mij daar hebt als voorzitter die lid is, zoals ook hier, maar die wel onafhankelijk optreedt, dan dat we daar weer een onafhankelijke voorzitter in gaan benoemen. Lang antwoord maar het is een antwoord.

De heer Bisschop (SGP):

Ik wil nog even op de wijkagenten ingaan. Er zijn signalen dat die niet die 80% aanwezigheid in hun werkgebied halen. Sommigen spreken over een Rotterdammisering en al dat soort dingen. Mag ik uit de woorden van de minister opmaken dat hij garandeert dat de wijkagent 80% van zijn taken verricht in de wijk waar hij aan verbonden is als zijnde dé politiedeskundige van die wijk?

Minister Grapperhaus:

Dat is het uitgangspunt. De wijkagent moet 80% van zijn tijd bezig zijn met het werk in de wijk, met het werk de wijk betreffende. Hij moet dus niet worden weggehaald — ook ik heb het artikel in de krant gelezen — voor werk dat helemaal niet de wijk betreft. In dat geval gaat er iets niet goed. Ik weet niet of dit de plaats is om hier op in te gaan, maar bij bijvoorbeeld ondermijnende criminaliteit kan dat ingewikkeld zijn. Als er iemand betrokken is bij ondermijnende criminaliteit, dan kan die voor een belangrijk deel juist de wijk betreffen. Dus wij moeten heel goed bekijken hoe wij dat precies toetsen. Maar tegen de heer Bisschop zeg ik dat die 80% de norm is.

De heer Bisschop (SGP):

In het verlengde daarvan: als de minister constateert dat daar vraagtekens bij gezet worden, welke actie onderneemt hij dan? Zit hij voor op de bok en zegt hij: hé, wacht even, hier wil ik helderheid en duidelijkheid over hebben, want dit is niet conform onze inrichting?

Minister Grapperhaus:

Je moet inderdaad goed toetsen of de 80% ook echt betrekking heeft op werk de wijk betreffende. Wij willen niet dat een wijkagent wordt weggetrokken naar totaal ander werk, dat helemaal geen band heeft met zijn wijk.

Ik zeg daar nog bij, ook als hart onder de riem voor de wijk— ik zei het zo-even al — dat de basisteams veel meer actief en aanwezig zijn in de wijken. Dit is niet iets wat ik zeg; dat blijkt gewoon uit de statistiek van de Veiligheidsmonitor.

De heer Van Raak vroeg zich af of alle bij de reorganisatie gedane toezeggingen zijn nagekomen, in het bijzonder de toezegging aangaande de cultuur van de politietop en de toezegging aangaande de noden van de agenten. De noden van de burgers en het politiepersoneel staan wat mij betreft voorop; laat ik dat nog maar eens hardop zeggen. In de afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in het welzijn van medewerkers. Veilig en gezond werken is sinds de herijking een thema. Dat is ook een thema in de gesprekken die ik elke vier maanden voer met de bonden, omdat ik mij de kritiek heb aangetrokken vanuit de bonden, namens het personeel, op het feit dat een aantal van de gemaakte afspraken niet tot uitvoering kwam.

Ik onderschrijf de conclusie van de evaluatiecommissie over de lokale inbedding. Daar had de heer Van Raak ook een vraag over. Met de herijking, het lokale maatwerk en het meer ruimte maken voor de eenheden zijn wij nu bezig om op dat punt de eerste slagen te maken.

Ten slotte — daar heb ik gisteren in het vragenuur ook het een en ander over gezegd — kan ik zeggen dat de korpschef echt hard werkt aan een cultuur van transparantie, verantwoording en inclusiviteit. Ik meen dat mevrouw Den Boer hier vandaag de aandacht voor vroeg. Op dat punt moeten nog slagen gemaakt worden, zoals ook Kuijken zegt, maar daar wordt zeer hard aan gewerkt.

Mevrouw Laan-Geselschap stelde een vraag over de flexteams. Die zijn ingericht; daar wordt mee geëxperimenteerd. Alleen zijn ze nog niet aanwezig in elke eenheid. In elk geval zijn de flexteams onderwerp van gesprek in het strategisch beraad, waarin de korpschef, de politievakbonden en de centrale ondernemingsraad spreken over de toekomst van de organisatie als zodanig. Er komt een analyse in het tweede kwartaal van 2019. Ik stel voor dat wij die afwachten en dat wij daar dan in een van onze periodieke overleggen verder over spreken.

Dan kom ik op het belangrijke onderwerp van de boa's. Voor alle aanwezigen en kijkers thuis: dat zijn de buitengewoon opsporingsambtenaren. Er bestaan zes categorieën boa's. Dat verklaart ook enigszins dat men soms diverse categorieën boa's in het leven kan tegenkomen.

De heer Krol vroeg of ik wil bevestigen dat er geen politietaken worden overgeheveld naar particuliere diensten. Ja, is het antwoord. Er is een natuurlijke samenwerking met particuliere bedrijven bij surveillance en andere zaken, zoals opslag en vervoer van illegaal vuurwerk, maar de kerntaken — handhaving, opsporing en intelligence — blijven in politiehanden. Overigens ben ik met de WRR in gesprek over de uitvoering van de motie van mevrouw Den Boer over die politiefunctie in brede zin. Daar kom ik bij u op terug.

Vind ik het wenselijk dat de buitengewoon opsporingsambtenaar steeds meer taken van de politie overneemt? Dat huidige boa-stelsel functioneert in de basis goed. Men neemt ook geen taken over van de politie, maar er wordt op allerlei terreinen op dit moment samengewerkt. Op basis van eigen taken en bevoegdheden hebben boa's een belangrijke aanvullende taak in het toezicht en in de handhaving in de openbare ruimte.

Voorzitter, vergeef me, want het was niet echt een vraag van mevrouw Buitenweg, maar ik kan het toch niet nalaten om iets te zeggen over die prostitutiecontroles. Recent, vorige week, heb ik daar in het LOVP samen met de burgemeesters en de korpschef over gesproken. Het is een bestuurlijk element, en het is dus niet vreemd dat de gemeentelijke boa's checken op hygiëne, de aanwezigheid van kleine kinderen en dat soort zaken. Maar als er signalen van mensenhandel zijn, of zelfs maar de schijn daarvan, dan loopt de politie mee. Dat is het begin van opsporing. Het debat daarover zal ik u zeker besparen, maar het punt was dat we toen ook hebben verantwoord dat de politie niet meer in alle situaties meeloopt, omdat zij dan capaciteit overhoudt om juist in die mensenhandelzaken meer mensen in te kunnen zetten. Ik wilde dat toch even verantwoorden, want het is niet juist dat de politie hieraan niet meer zou meedoen. Alleen, het is heel duidelijk gericht op die situaties waarin aanwijzingen zijn van mensenhandel. Daar wordt in die situaties echt zeer op ingezet.

De voorzitter:

Dat roept een vraag op van mevrouw Buitenweg. Gaat uw gang!

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Omdat het wel ook een beetje mistig is: wij als politie laten geen taken over aan de boa's maar wij werken heel goed samen. De politie beslist wat zij wel gaat doen en dan is de rest van de taken dus toch aan de boa's, want daar moet natuurlijk wel menskracht bij, in Rotterdam of waar dan ook, om in de prostitutie te kunnen controleren. Zien de burgemeesters het ook zo dat de politie gewoon haar taak uitvoert en zaken niet doorschuift naar de boa's?

Minister Grapperhaus:

Taken doorschuiven naar de boa's is geloof ik niet het geval bij de prostitutie. Daarom ging ik daar even op door, want dat hebben we laatst met elkaar uitgesproken in het LOVP. Bij sommige burgemeesters ontstond kennelijk het beeld dat de politie dat niet meer wil doen. Dat heeft de korpschef zelf rechtgezet. Hij heeft ook aangegeven hoe dat dan gaat en uitgelegd dat daardoor dus toch weer wat meer capaciteit vrijkomt. In mijn eerste zin zei ik dat het hier op zichzelf om een bestuurlijke bevoegdheid gaat. Het is dus logisch dat je daar primair die buitengewoon opsporingsambtenaar op inzet. Maar ik kan nog wel een keer in het LOVP aan de burgemeesters vragen of ze zich niet door de korpschef of mij hebben laten overrompelen en of ze hier ook echt tevreden mee zijn. Maar het is nu ook echt gericht op het aanpakken van die mensenhandel.

Mevrouw Den Boer (D66):

Een van de bevindingen van de commissie-Kuijken is dat het sluipenderwijs ontstaan van een nieuwe lokale politielaag moet worden voorkomen en dat die boa's er nu eenmaal zijn, maar dat de politie wel de regie moet houden op het toezicht in de openbare ruimte en de verbinding tussen de verschillende vormen van veiligheidszorg. Wat is de visie van de minister hierop?

Minister Grapperhaus:

Ik heb u op 6 december daarover een brief gestuurd. Misschien is het inderdaad goed om daar toch even wat over te zeggen. Ik kan daar eigenlijk heel duidelijk over zijn. Ik ben het helemaal eens met de aanbeveling van de commissie-Kuijken dat we geen nieuwe gemeentepolitie moeten krijgen en dat we die twee echt los van elkaar moeten houden. Ik kan mij ook vinden in de nota die de politie heeft gemaakt en die bij mijn brief zit. De politie zegt daarin dat het leefbaarheidscriterium het criterium is en dat we daaraan moeten vasthouden. Maar de politie zegt ook: misschien moeten we kijken of je het bereik daarvan toch ietwat ruimer kunt definiëren. Je moet niet ineens een nieuw criterium invoeren; dat maakt het leven ingewikkeld. Je moet niet richting het geweldsmonopolie opschuiven. In het LOVP, waar we het hier ook over hebben gehad, was daar ook begrip voor bij een aantal burgemeesters. Zij zeiden: dan krijgen wij als burgemeesters ook een heel ander soort verantwoordelijkheid; dan krijgen we ineens weer wapendragende mensen onder ons — laat ik het even simpel zeggen — en ga je toch weer de kant op van een gemeentepolitie, met alle opleidingsvereisten, toetsingsvereisten en wat dies meer zij. Die visie zit uitvoerig in die brief van 6 december. Ik hoop dat die helder is.

De voorzitter:

Mevrouw Den Boer heeft nog een aanvullende vraag, maar ik stel wel voor om het debat over de brief op een ander moment met elkaar te voeren. Ik denk dat dit debat daar niet voor bedoeld is. Gaat uw gang.

Mevrouw Den Boer (D66):

Uiteraard, voorzitter, maar ik heb in mijn spreektekst daarnet ook aan de minister gevraagd of hij dit aspect van de boa's inderdaad mee wil nemen in de uitvoering van mijn motie en de opdracht die aan de WRR is verstrekt. Daarbij wil ik dan wel echt de observatie meenemen dat het voor veel mensen in Nederland een enorme ergernis is dat er een enorme wildgroei en differentiatie is in het optreden van die boa's. Ik hoor de minister eigenlijk wel zeggen dat hij daar ook gevoelig voor is.

Minister Grapperhaus:

In die zes categorieën van boa's zitten ook socialezekerheidsinspecteurs en van alles. Dat bedoel ik niet verkeerd, maar daar zitten echt verschillende taakinvullingen in. Ik wil dat zeker meenemen, maar mevrouw Den Boer vroeg hoe ik daar zelf tegen aankijk. Ik heb daar misschien wel een heel erg juridische, rechtsstatelijke gedachte over. Ik vind dat je dat echt uit elkaar moet houden. Als het nog mag, wil ik nog één ding zeggen. Ik was een paar weken geleden in het buitengebied, waar ik lang heb gesproken met een boswachter-boa, zal ik maar zeggen. Hij sprak zeer wijze woorden. Hij zei: "Wilt u ons nou niet ergens halverwege gaan plaatsen? Daar hebben we niks aan, want dan gaan de criminelen denken: o, dat is toch een soort politie. Dat is voor onze veiligheid niet goed. En het publiek gaat denken: o, het is toch een soort politie. Dat gaat dan veel meer van ons verwachten." We moeten als wetgevende en uitvoerende macht dus echt discipline en een duidelijke scheidslijn aanhouden.

Voorzitter. Dan kom ik nu op een groot aantal vragen over het bestel en de kwesties rondom de begroting. Ik wil u wel vast mentaal voorbereiden op het feit dat ik veel werk heb gemaakt van de vraag "kan de minister zorgen dat de begroting een onderdeel gaat worden van de begroting van JenV?" Ik heb namelijk maar liefst vier argumenten en zelfs nog een vijfde punt, die ik via u ter overweging wil meegeven aan de heer Van Dam. Ik ben het er dus niet mee eens; laat dat even duidelijk zijn.

De voorzitter:

Maar u gaat een poging doen om dat compact te doen?

Minister Grapperhaus:

Ik ga enorm mijn best doen. Ik heb begrepen dat het woord "compact" niet tot korte discussies leidt in dit parlement, maar ...

De voorzitter:

Maar u gaat uw best doen.

Minister Grapperhaus:

Ik ga mijn best doen.

Voorzitter. De politie kent een eigen rechtspersoon met een eigen begroting. Dat is het eerste punt. Dat betekent dat als je de politiebegroting gaat opnemen in mijn begroting, die van JenV, de politie toch onderdeel wordt van het departement, als een soort agentschap. Bij de invoering van de Politiewet is destijds bewust besloten om dat niet te doen en om te zeggen: hoor eens, ik ben wel verantwoordelijk voor de politie, maar ze is niet van mij; ze werkt ten dienste van het gezag. We hebben een decentrale eenheidsstaat. De korpschef voert het beheer, niet ik en niet de Kamer. Wel is de korpschef in dat beheer op bepaalde punten gebonden. Daarover leg ik ook verantwoording af aan uw Kamer. Dat is een lex specialis — excuus voor het Latijn — ten opzichte van het algemene budgetrecht van de Kamer, en een lex specialis gaat wat dat betreft voor.

Voorzitter. Bovendien wil ik in overweging geven dat de Kamer, als je dit zou gaan doen, informatie die ze nu wel krijgt uit het oog zou gaan verliezen. Ik heb een prachtige matrix; die zal ik hier niet helemaal voordragen. Maar een departementale begroting bevat bijvoorbeeld de weergave van het beleid. Daar staat versterking, vernieuwing en modernisering in. Dat is dan het instrument om dat beleid te realiseren. In een politiebegroting zie je daarentegen een uitwerking van dat beleid in allerlei operationele capaciteit, zowel in formatie als in bezetting en beoogde doelen. Dat is dus veel gedetailleerder. Ik denk dat we wel moeten kijken of je de Kamer op bepaalde punten inderdaad meer informatie zou moeten geven. Daar kom ik zo nog op.

Een ander punt is, en dat is een soort Drostebox-achtig argument: het is de evaluatie zelf die zegt dat we dit niet moeten willen. Sterker nog, de commissie zegt: kijk naar de balans tussen centraal en decentraal. Dan moet je het juist nog verder weg zetten. Ik citeer toch maar één dingetje over de aanbevelingen: "Opvolging van deze aanbevelingen moet de korpschef in staat stellen te opereren op een manier die past bij de leiding van een zelfstandige rechtspersoon en dwingt alle partijen tot meer rolvastheid."

Voorzitter, dan snel nog twee andere dingen. U heeft nu als Kamer wezenlijke invloed op de politiebegroting, want ik stel die pas vast nadat de departementale begroting is vastgesteld. En aangenomen moties, waarvoor dan uiteraard een meerderheid is, voer ik wel degelijk uit. Althans, ik ben tot nu toe wel gewoon om dat te doen. U krijgt heel veel informatie, meer dan van andere onderdelen van mijn departement. Me dunkt! Het OM en de rechtspraak krijgen ook een lumpsumbedrag, maar dat is niet uitgesplitst naar x miljoen voor officieren van justitie of y miljoen voor juridische medewerkers en dergelijke. Ik wijs er ook maar eens even op dat zelfs het Defensiejaarverslag minder gedetailleerde informatie bevat dan het politiejaarverslag. Maar dat moet u natuurlijk niet vervolgens mijn collega van Defensie tegenwerpen. Het vierde en laatste argument is dat er een groot risico is dat gezag en beheer van elkaar afdrijven. De conceptbegroting wordt in het LOVP besproken met het gezag, en dat is nou net de borging van gezag en beheer samen. Als we het anders gaan doen, dan gaan we dat uit elkaar halen. Dat gaat de balans helemaal verstoren. Ik ga vanwege de tijd niet nog allemaal voorbeelden geven van hoe rampzalig dat zou kunnen aflopen.

Ik had nog wat vragen over de begroting te beantwoorden. Mevrouw Helder en mevrouw Kuiken vroegen: kunt u meer duidelijkheid geven over de grens van de bevoegdheden van de korpschef en de minister wat betreft de begroting? En hoeveel ruimte krijgt de korpschef? Ik heb al aangegeven dat ik een voorstel zal doen om de Politiewet en het Besluit financieel beheer politie zo aan te passen — mevrouw Helder vroeg ook: wat moet er dan aangepast worden? — dat de korpschef het initiatief krijgt om de jaarstukken van de politie, zoals de begroting en het beheersplan, op te stellen, uiteraard binnen de wettelijke regels en de kaders die ik daarvoor heb gegeven. Ik blijf volledig verantwoordelijk voor het beheer van de politie en blijf daarover verantwoording afleggen in het parlement, maar ik behoud ook mijn taak om de jaarstukken, zoals dat beheersplan en die begroting, vast te stellen.

Mevrouw Helder vroeg in dat kader nog wel hoe ik in de gaten ga houden dat het loslaten van het dubbele slot er niet toe leidt dat er te weinig mensen zijn. In de Politiewet is geregeld dat ik ga over de verdeling van de sterkte over de onderdelen van de politie, terwijl de burgemeester, de hoofdofficier en de lokale politiechef gaan over de verdeling van de sterkte binnen de regionale eenheid. Dan is er een bandbreedte, die inhoudt dat de korpschef in overeenstemming met de burgemeester en de hoofdofficier kan beslissen een deel van de te realiseren operationele sterkte van een regionale eenheid niet te realiseren. Dat weet mevrouw Helder.

De voorzitter:

Is het verstandig om eerst het kopje begroting even af te maken?

Minister Grapperhaus:

Ik heb nog veel vragen. Ik wil dat prima doen. Ik heb nog een stuk of acht vragen hierover.

De voorzitter:

Zullen we uw interruptie even aan het eind van deze acht vragen doen, meneer Van Dam?

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb nog een vraag over een detail.

De voorzitter:

Goed, een korte vraag dan van de heer Van Dam. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb er toch behoefte aan dat de minister nog iets meer woorden geeft aan wat in de nieuwe voorstellen, als we de commissie-Kuijken volgen, op het vlak van het beheer exact de rolverdeling wordt tussen de minister en de korpschef. Er zijn mensen die zeggen: nee, het beheer gaat naar de korpschef. Ik hoor de minister zeggen: het blijft mijn verantwoordelijkheid. Is het nou een vorm van mandaat die gaat plaatsvinden? Of wordt in de wet geregeld dat u de verantwoordelijkheid, de lasten hebt en de korpschef de mogelijkheden, de lusten? Hoe gaat dat?

Minister Grapperhaus:

De heer Van Dam formuleert het enigszins beeldend. De korpschef krijgt het initiatief om de jaarstukken van de politie, dus de begroting en het beheersplan, op te stellen. Dat moet dan wel binnen de wettelijke regels en kaders, maar dat lijkt mij logisch. Ik blijf verantwoordelijk voor het beheer van de politie en blijf daarover dus ook verantwoording afleggen aan het parlement. Ik behoud dus ook de taak om de jaarstukken, zoals het beheersplan en de begroting, vast te stellen. Dat zou de opzet moeten zijn. Dan heeft u ook via mij de directe aanspraak, om het zo maar te zeggen. Dat moet ook zo blijven, vind ik.

De heer Van Dam (CDA):

Toch wil ik dit nog helderder hebben. Wordt er nou in de wet een soort zelfstandige geattribueerde bevoegdheid georganiseerd voor de korpschef om dingen te doen? Of is het een vorm van mandaat die u aan de korpschef geeft? Wat is de vorm waarin het gegoten gaat worden?

De voorzitter:

En dat is een vraag aan de minister.

Minister Grapperhaus:

Daar moet ik even technisch-juridisch over nadenken. Óf ik kom er zo meteen op terug, als ik dat tijdens het praten heb gedaan ...

De voorzitter:

Ja, en anders komt het in tweede termijn.

Minister Grapperhaus:

Ja. Ik doe mijn best om daar snel op terug te komen. Dan heb ik het gehad over het dubbele slot.

De heer Azarkan vroeg wat mijn reactie is op de aanbeveling dat de wet de huidige verknoping van rollen moet verminderen. Ik denk dat die aanbeveling op zichzelf goed is. Die wordt onder andere vertaald in het meer ruimte geven aan de korpschef. Ik heb uw Kamer ook een brief gestuurd over de verdere invulling van het toezicht.

Mevrouw Helder vroeg mij om nog een reactie te geven op de aanbeveling over de aanwijzingsbevoegdheid. Dat is een belangrijke. In het rapport wordt als aanbeveling gedaan om het bereik en de vorm van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid te specificeren. Dan gaat het dus over de uitoefening van de taken en de bevoegdheden van de korpschef die in de wet zijn genoemd. Ik zie geen aanleiding om de aanwijzingsbevoegdheid te gaan aanpassen. De korpschef is volledig ondergeschikt aan de minister. De aanwijzingsbevoegdheid is daarbij noodzakelijk, omdat ik richting uw Kamer verantwoording moet afleggen over het beheer. Dat geeft de mogelijkheid om telkens, afhankelijk van onderwerpen of omstandigheden, te beoordelen of concrete sturing nodig is ten aanzien van taken en bevoegdheden. Dat is natuurlijk een wederzijds of — hoe noem je dat? — multilateraal systeem, omdat uw Kamer mij vervolgens weer bij de les houdt in de manier waarop ik gebruikmaak van die aanwijzingsbevoegdheid. Ik denk dat we dat echt goed moeten doen en dat we dat niet verder moeten gaan specificeren.

Ik heb mevrouw Helder al geantwoord over de regelgeving die moet worden aangepast. Dat zijn het besluit en de Politiewet zelf.

Over de onafhankelijke voorzitter heb ik het gehad, net als over de agendering. Dat was de vraag van mevrouw Buitenweg over het LOVP.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

De minister zegt dat hij het al heeft gehad over de agendering. Hij heeft in een bijzin gezegd: ik zou ook weleens kunnen nadenken over de agenderingsbevoegdheid van de burgemeesters in het LOVP. Ik neem aan dat hij nu zegt dat hij die vraag heeft beantwoord omdat hij heeft gezegd dat hij die agenderingsbevoegdheid gaat aanpassen.

Minister Grapperhaus:

Nu geeft mevrouw Buitenweg niet volledig weer wat ik daarover zei. Ik voegde daar namelijk aan toe dat op dit moment de burgemeesters al in niet-formele zin sterke suggesties doen voor de agenda van het LOVP. Ik heb dat eigenlijk vrijwel vanaf het begin, toen ik natuurlijk in een gezelschap kwam met zeer ervaren burgemeesters en zelf de minder ervarene was, als vanzelfsprekend beschouwd. Ik heb dus het idee dat dit nu al zo gaat, maar ik wil daar zeker naar kijken, vooral omdat we straks misschien in een volgende evaluatie gaan vaststellen dat het goed is om dat op die manier te doen. Misschien is het op dit moment ook wat afhankelijk van de persoon die de vergadering voorzit en dergelijke.

De voorzitter:

Ik wilde zeggen: uw vijfde vraag, mevrouw Buitenweg. Maar u loopt al terug.

Minister Grapperhaus:

Ik zou die niet opofferen aan de agenda.

De voorzitter:

De minister gaat verder.

Minister Grapperhaus:

Dan had de heer Krol nog gevraagd, net als mevrouw Kuiken, waarom ik de aanbeveling niet uitvoer om de territoriale structuur door te lichten. Dat heb ik in de brief verantwoord. Ik hoop niet dat ik de heer Krol teleurstel als ik het hier toch nog een keer herhaal. Het is altijd goed om dat nog een keer te zeggen. We hebben dus dit hele grote reorganisatieproces gedaan en de politie is nog steeds bezig om zich helemaal in die nieuwe structuur in te passen. Ik vind het niet opportuun om nu al de territoriale structuur te gaan doorlichten. Ik moet daar ook bij zeggen dat eenheden en basisteams meer ruimte krijgen. We bekijken goed hoe dat uitwerkt op het functioneren van de politie. Ik heb op dit moment geen signalen dat dat nu al volstrekt niet zou werken. Dan zou ik hier anders staan tegenover uw Kamer.

Voorzitter. Mevrouw Buitenweg had de zorg dat het OM te vaak afwezig zou zijn in de lokale driehoeken. Dat is niet wat ik terugkrijg, zeg ik heel eerlijk. Het OM is een betrokken partner in de lokale driehoeken. Er vindt wel steeds meer integrale samenwerking plaats tussen bestuur en strafrecht. Dat is bekend. Ook in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is dat natuurlijk een speerpunt. Het wordt weleens anders georganiseerd, bijvoorbeeld met gebiedsofficieren die meerdere driehoeken bestrijken of met een themaofficier die op een bepaald thema gericht is en in een driehoek aanschuift. Het gaat in ieder geval een stuk beter dan zes jaar geleden. De driehoeken voeren ook steeds soepeler werkoverleggen. In concrete situaties waar ik zelf soms toch mee te maken krijg, zie ik ook echt dat dat goed begint te werken.

Mevrouw Van der Graaf stelde een vraag over de burgemeesters van de kleine gemeenten. Ik denk dat dat een terecht punt is. Ik heb al gezegd dat ik dat ga agenderen op het LOVP. Ik wou hier toch nog eens gezegd hebben dat het LOVP inderdaad volgens artikel 38d bestaat uit regioburgemeesters die verantwoording moeten afleggen aan de andere burgemeesters in hun gebied. Als ik als minister mijn rol oppak, vind ik dat ik ervan uit mag gaan dat regioburgemeesters dat op hun manier ook doen. Daar zitten verder twee burgemeesters van gemeenten onder de 100.000 in. Maar ik ga het agenderen.

Mevrouw Van der Graaf vroeg ook nog naar het uitvoeren van werk door burgemeesters van kleine gemeenten in de lokale driehoeken. Mevrouw Van der Graaf wees op Oost-Nederland. De burgemeesters hebben allemaal voldoende instrumenten om hun taken uit te voeren. Ik begrijp best dat dat soms, als je vanuit een kleinere gemeente komt, moeilijker is. Als ik bij die kleinere gemeenten kom, vraag ik daarom ook: hoe gaat het nou, kunnen jullie je punt maken? Ik zeg het maar even zo. Ook hiervoor geldt hetzelfde refrein als eerder, namelijk dat ik dit punt in ieder geval in het LOVP aan de orde ga stellen. Ik ga uw Kamer daar overigens over terug berichten.

De heer Bisschop vroeg nog hoe ik het gezag van de burgemeester ten opzichte van de politie handen en voeten ga geven, naast de ambtsketen. Dat is geregeld in artikel 11 van de Politiewet. De burgemeester gaat over de openbare orde. Daar staan alle taken en verantwoordelijkheden in en dat wordt nog uitgewerkt in artikel 13 van de Politiewet. Aan de hand van wat ik daar tot nu toe van alle kanten van meemaak, ben ik tot nu toe van mening dat dat echt vordert.

Ik kom op het punt toezicht. Mevrouw Den Boer stelde daar een vraag over. Ik denk dat meer transparantie een goed idee is, bijvoorbeeld bij de voorzitter van de auditcommissie en dergelijke. De benoeming vindt uiteindelijk wel plaats door de korpschef. Dat is natuurlijk wel zo. Dat is belangrijk, omdat er tussen die twee ook een goed vertrouwen moet zijn. Maar de gedachte van meer transparantie zal ik in ieder geval in een volgend overleg met de korpschef meenemen. Ik zeg ook maar meteen aan mevrouw Den Boer en aan uw Kamer, maar op initiatief van mevrouw Den Boer, toe dat er inderdaad over vijf jaar, te rekenen vanaf november 2017, weer een evaluatie hierover is.

Dan kom ik op de onderwerpen die hier niet betrekking op hadden of waarbij er in ieder geval een haakje was met het bestel, maar dan misschien een beetje … Dat zijn de vragen van mevrouw Van den Graaf over haar zorg voor roosterdruk. Daar hebben wij uitvoerig met elkaar over gesproken op 29 november in het algemeen overleg met de vaste Kamercommissie inzake politiepersoneel. Dat is een belangrijk thema geweest in het cao-traject. Daar zijn dus heel veel afspraken over gemaakt die we de komende tijd goed met elkaar gaan monitoren.

De heer Krol vroeg in het verlengde daarvan naar het ziekteverzuim. Ik heb u op 25 april jongstleden een plan van aanpak gestuurd. De rode draad daarin is inderdaad dat er echt moet worden ingezet op de relatie tussen leidinggevenden en de medewerkers om de verzuimsituatie te verbeteren. Dat wordt gedaan — nu ga ik herhalen wat er allemaal in die brief staat — langs zeven sporen. Ik noem er een paar: uitbreiding van het aantal bedrijfsartsen, training van leidinggevenden om hier veel gerichter mee om te gaan, betere begeleiding van politiemensen die met een geweldsincident te maken hebben gehad. En zo zijn er nog een aantal zeer concrete maatregelen. Ik verwijs nog maar even naar het halfjaarbericht politie van 20 november, waarin ook wordt ingegaan op nieuwe ontwikkelingen op dit punt. Ik zal dat in het volgende halfjaarbericht ook doen, zeg ik bij dezen toe.

Dan is er ook het punt van de relatie tussen de reorganisatie en het ziekteverzuim. Ik heb al meteen het afgelopen jaar duidelijk gemaakt bij alle overleggen en ook in diverse brieven dat het lot van de politiemensen mij aan het hart gaat en dat ik het mij aantrek dat druk tijdens die reorganisatie voor een deel op hun schouders is terechtgekomen. De korpschef en ik hebben allebei uitgesproken dat het voor ons echt een prioriteit is om aan dat ziekteverzuim te werken en verbeterstappen te maken met betrekking tot die zeer nare posttraumatische stressstoornisziekte.

Mevrouw Laan-Geselschap sprak over de ProFit-test. De Politieacademie zegt dat er echt niet veel aspiranten zijn die voor die ProFit-test zakken. Er worden ook extra trainingen gegeven en waar nodig wordt er maatwerk geboden om aspiranten te helpen. Er moeten natuurlijk eisen gesteld worden aan de fitheid van aspiranten. Er is op dit moment, zo verzekert de Politieacademie mij, geen aanleiding om die ProFit-test qua niveau aan te passen.

Dan de vraag van mevrouw Kuiken over het diversiteitsbeleid voor topfuncties. De politie is echt bezig met het uitbreiden van eenheidsleidingen met talenten met diverse achtergronden. Ook wordt er gewerkt aan de verhouding tussen het aantal mannen en het aantal vrouwen. Dat staat ook hoog op de strategische agenda.

De voorzitter:

Een vraag van mevrouw Laan-Geselschap. Gaat uw gang.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Ik wil de minister vragen naar aanleiding van de opmerking net of we toch ervan uit kunnen gaan — ik denk dat het een vraag is naar de bekende weg, maar ik wil het graag van deze minister horen — dat het uiteindelijk om kwaliteit en om je toekomst gaat, dus niet alleen je achtergrond, en dat het erom gaat of je geschikt bent voor de functie. We lazen van de week in de krant allerlei artikelen met argumenten daarover. Ik wil graag van de minister horen dat dat in ieder geval voor hem het uitgangspunt blijft.

Minister Grapperhaus:

Ja, dat is het uitgangspunt. Die artikelen weet ik even niet, maar dat is het uitgangspunt.

Voorzitter. Mevrouw Den Boer vroeg naar de klachtenafhandeling. De politie leert daar inderdaad van. De beklaagde wordt geconfronteerd met de klager. Dan krijgt de beklaagde ook een directe terugkoppeling op gedragingen. Men inventariseert landelijk welk soort klachten binnenkomen, zodat ook de organisatie daarvan leert. Uit het onderzoek klachtbehandeling door de politie dat de toenmalige inspectie VenJ in 2016 deed, blijkt dat die klachten ook echt serieus worden genomen door de politie. De politie heeft het project Leren van klachten gestart. Daarbij wordt gewerkt aan het verbeteren van klachtbehandeling door middel van het leren van klachten. Er wordt ook gekeken hoe andere bedrijven dat aanpakken.

De voorzitter:

Een vraag van mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Heel goed dat de minister nog even terugkomt op de klachtbehandeling. Niet onbelangrijk natuurlijk voor het vertrouwen in de politie, maar vooral ook voor het lerend vermogen van de politieorganisatie zelf. Eigenlijk is een klacht een gratis advies aan de politie, zou je kunnen zeggen. Is de minister bereid om eens te kijken wat de politie nu leert van die klachten, maar ook om naar best practices bij klachtenafhandeling in het buitenland te kijken om onze klachtafhandeling nog externer en nog onafhankelijker te maken?

Minister Grapperhaus:

Ja, daar valt altijd in te leren. Ik zal daarnaar kijken, want u heeft wel gelijk dat je van wat er in het buitenland gebeurt altijd kunt leren hoe dingen nog beter kunnen.

Voorzitter. De heer Van Raak en mevrouw Buitenweg hadden natuurlijk terechte zorgen over de oplossing voor het tekort in de instroom. Ook daar hebben we over gesproken op 29 november in het algemeen overleg met de vaste Kamercommissie. Ik heb toen uiteengezet dat de instroom van aspiranten wordt verhoogd. De opleidingscapaciteit bij de Politieacademie wordt uitgebreid. Ik heb begin van dit jaar aan uw Kamer gezegd: hoewel de voorwaarden van bepaalde afspraken nog niet tot stand zijn gekomen, heb ik toch gezegd dat ik alvast 100 miljoen ga vragen aan het kabinet om die Politieacademie nú uit te gaan breiden. Anders gaan we over twee jaar merken dat we die uitbreiding in de praktijk niet kunnen realiseren. Het politieonderwijs is volgens de huidige prognoses in staat om voldoende aspiranten en andere vormen van instroom te verwerken. En er is in de cao ook afgesproken dat we samen met de Politieacademie in 2019 een scenario ontwikkelen, mocht het zich anders gaan ontwikkelen. Verder wordt er in de benodigde capaciteit voor doorstroomopleidingen voorzien door alternatieve mogelijkheden te benutten, bijvoorbeeld in het regulier onderwijs of met certificaten.

Ten slotte. De heer Van Raak somberde over die uitstroom. Ik begrijp heel goed dat hij daar zorgen over heeft. Het kabinet is er ook nog eens toe overgegaan om 58 miljoen euro en uiteindelijk zelfs 91 miljoen euro ter beschikking te stellen om de daling de komende drie jaar op te vangen door middel van zijinstroom en door de mensen die dat willen, aan te moedigen langer door te werken. Verder doen we dat door allerlei doorstroomdingen eerder mogelijk te maken. Zo gaan we die landing na de uitstroom van een groot aantal gepensioneerden beter maken.

Een aantal van u, met name mevrouw Buitenweg en mevrouw Kuiken, hebben gevraagd naar het meerjarenperspectief en de langetermijnvisie. Mevrouw Kuiken vraagt naar de meerjarenbegroting. De begroting en het beheersplan worden één document en dat ziet op volgend jaar maar kijkt ook vier jaar vooruit. Dan krijg je ook een betere koppeling tussen geld en ontwikkelingen bij de politie. In het beheersplan gaan we inderdaad bijvoorbeeld ook in op dat meerjarenperspectief en het ICT-beleid, waaronder het beleid op het terrein van het onderhoud en het vernieuwen van de ICT-organisatie. We hebben het vanavond nog met elkaar over het bestel, maar ik spreek de hoop uit dat we het in onze overleggen het komend jaar nou juist veel meer over die lange termijn kunnen hebben.

Voorzitter. Ik heb het al over die bezuiniging van 230 miljoen gehad. De vraag van de heer Azarkan daarover laat ik daarom zitten.

De heer Krol vroeg nog naar de mogelijkheden rondom de verlaging van de AOW-leeftijd. Ik ga daar nu niet verder op in, want dat is een algemeen debat. Maar in de cao is in ieder geval afgesproken dat er een optie voor ouderen komt om een op maat gesneden samenstel van werkzaamheden te creëren zodat ze op een gezonde manier hun AOW- of pensioenleeftijd kunnen halen. Ook zijn er mogelijkheden geschapen om over te stappen naar minder belastende functies. En er zijn nog steeds een aantal regelingen voor ouderen om eerder te stoppen met werken of minder te gaan werken. Dat zijn de RPU, de Regeling Partieel Uittreden, of de LFU, de Levensfase-uren. Dat zijn echt dingen waar we op in willen zetten, juist om het voor ouderen mogelijk te maken om op een echt goede gezonde manier verder te kunnen gaan.

De heer Krol vroeg — het is een iets ander onderwerp — of de samenwerking tussen de criminele inlichtingsdiensten en de recherche kan worden verbeterd. Nou, die samenwerking is goed. Waar verbetering nodig is, wordt daaraan gewerkt. Ik heb u gewezen op die 105 miljoen in dat ondermijningsfonds. Daar hoeven we het nu niet over te hebben. Daarnaast nog eens 10 miljoen structureel per jaar. En daarnaast wordt veel van die 291 miljoen aan extra middelen juist geïnvesteerd in het verbeteren van de intelligence en de onderlinge intelligence.

Dan waren er natuurlijk weer die 16.000 zaken. Ik heb daar eind november uitvoerig met uw Kamer over gesproken. Dat is 4% van het totale aantal zaken dat niet wordt opgepakt. Die cijfers zijn niet nieuw; ik heb die in diverse monitors al aan uw Kamer getoond, bijvoorbeeld in de strafrechtmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek van oktober. Ik wil hier benadrukken dat die cijfers de afgelopen jaren redelijk stabiel op dat niveau liggen. Het compliment dat Kuijken aan de politiemensen maakt, is omdat ze juist in die hele moeilijke periode van de reorganisatie, het kwaliteitsniveau hetzelfde hebben gehouden.

De heer Krol vroeg naar het stroomstootwapen. Ik heb uw Kamer daarover op 15 november een brief gestuurd. Daarin staat dat ik daar op dit moment positief over denk, maar dat er eerst nog een aantal belangrijke vraagstukken spelen. Ik zie het stroomstootwapen overigens niet als een terugverdienmodel en dus zullen andere dan bedrijfseconomische redenen voor mij doorslaggevend zijn.

Mevrouw Buitenweg sprak over de rol van de operationeel experts. Zij zorgen voor de operationele sturing, zowel in de basisteams als bij de opsporing. De operationeel expert is ondersteunend aan de teamchef die eindverantwoordelijk is voor de prestaties van het team. De teamchef draagt de personeelsverantwoordelijkheid voor het team. Maar omdat die operationeel experts sturing geven aan de inzet — we hebben het daar eerder al eens over gehad — hebben ze beter zicht op het functioneren van de operationele politieambtenaren dan de teamchef. Ze werken dan nog steeds binnen de kaders die door de teamchef zijn gesteld; die neemt de besluiten.

Dan de vraag of specialisten ook op andere werkterreinen voor de politie kunnen worden ingezet. Mevrouw Laan sprak over cyberpolitievrijwilligers die bij cybercrime worden ingezet. Er zijn op dit moment al ICT'ers die de politieopleiding hebben gedaan, maar het is ook de bedoeling om politievrijwilligers voor andere terreinen aan te trekken. Ik heb nog een of twee vragen, voorzitter, maar ik wacht even.

De voorzitter:

Ja, mevrouw Buitenweg heeft een vraag.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik zit erg met die operationeel experts. Dat heeft er ook mee te maken dat ik van de minister andere zaken verneem, ook in zijn brieven over de functie van die operationeel experts, dan van agenten zelf. Ik vraag me af of dit niet een functie is waarover heel veel onduidelijkheid bestaat, wat weer heel veel onvrede veroorzaakt. Want mensen gaan ervan uit dat juist de goede agenten op straat zijn en dat zij in de positie zijn gebracht om op straat als een soort mentor of coach te functioneren en dat zij ook meedoen en onderdeel zijn van de operationele sterkte op straat. Wat er eigenlijk gebeurt, is dat het steeds meer een laag wordt op een bureau. De minister heeft vaker geantwoord dat taken aan het bureau erbij horen. Het zal best dat ze dat ook moeten doen, maar volgens mij was de oorspronkelijke gedachte dat het echt meewerkende voormannen en voorvrouwen op straat zouden zijn. Dat betekent wat voor de operationele inzet, maar het betekent ook iets voor de taak die ze kunnen uitoefenen. Als het in plaats daarvan toch iets ver weg op een bureau gaat worden, dan betekent dat dat de mensen op straat veel minder een aanspreekpunt hebben. Dat draagt weer bij aan de onpersoonlijkheid in de organisatie.

Minister Grapperhaus:

Ik ga iets ongewoons doen. Ik ben het wel met mevrouw Buitenweg eens dat we deze discussie verder moeten brengen. Ik zou willen toezeggen dat ik dit punt in een brief aan uw Kamer uitwerk om er dan in het eerstvolgende overleg over de politie verder met elkaar over te spreken. Ik vind dat ik echt heel grondig feitelijk beslagen ten ijs moet komen. Als ik op een aantal andere punten zeg dat iets blijkt uit onderzoek — geen onderzoeken van mij, maar van onafhankelijke instanties — dan vind ik dat ik hierop, verdiept in een brief, moet terugkomen en dat we er daarna over moeten spreken.

De voorzitter:

Dat lijkt me een mooie toezegging. Mevrouw Buitenweg, afrondend.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik vind het een hele mooie toezegging. Ik zou de minister nog iets willen vragen, want het gaat er niet alleen om wat hij in zijn kantoor heeft en wat hij dan in die brief moet doen. Ik merk oprecht op dat ik gewoon een verschil zie tussen wat ik hoor van mensen en wat op papier blijkbaar de taakomschrijving is. Ik denk dat daar dus echt een probleem zit en ik zou willen dat we dat dan ook adresseren in die brief en dat we daar te zijner tijd over spreken.

Minister Grapperhaus:

We begrijpen elkaar goed, want het was nu juist mijn bedoeling om even van het papier af te gaan en bij de politie zelf de actuele stand op te halen en daarmee terug te komen naar de Kamer, want ik vind het echt een belangrijk punt.

Voorzitter. Er zijn nog een paar vragen. Ik was iets te positief toen ik zei dat ik er nog twee had, en ik heb natuurlijk dat punt nog van de heer Van Dam, waar ik inmiddels een antwoord op heb. Maar eerst nog even het aantal bureaus en steunpunten. Misschien is het goed om daar nog even wat over te zeggen. Er zijn uiteindelijk straks 168 bureaus. Daar hebben de basisteams op één plek hun uitvalsbasis. In 16 gevallen is er daarnaast nog een tweede teambureau. Verder is voorzien dat er 400 politiesteunpunten zullen zijn op andere locaties, circa 100 grotere steunpunten en ongeveer 300 kleinere steunpunten, in bijvoorbeeld gemeentehuis of wijkcentrum. Ik heb het afgelopen jaar een aantal keren voorbeelden van het een en dan weer van het ander gezien. Ultimo 2025 is er een landelijk dekkend netwerk van circa 575 politielocaties.

Nu we die nieuwe Politiewet hebben aangenomen en dat nieuwe bestel steunen, moeten we niet de discussie gaan versimpelen door te zeggen: er worden zo veel politiebureaus gesloten. Nee, dit is een nieuwe systematiek waarbij ik benadruk dat er in 2025 circa 575 politielocaties zullen zijn, nog los van dingen zoals pop-upbureaus die tijdelijk ergens komen, of rondrijdende bureaus, bijvoorbeeld aan een meerdaags festival of iets dergelijks. Ook houdt de wijkagent vanuit een locatie nog steeds zelf een zekere mobiliteit.

De heer Baudet vroeg of er niet gesneden kan worden in het management om de administratieve rompslomp te verminderen. Het korps neemt verschillende maatregelen om de administratieve lasten te verminderen. Daar heb ik in het begin ook wat over gezegd. Ik heb de Kamer al een brief geschreven op 16 oktober jongstleden, waarin ik zeer uitvoerig uw Kamer heb geïnformeerd over de administratievelastenverlichting. Ik kan alle voorbeelden noemen, maar ik beperk me tot een paar: de planningsfuncties en hrm-functies worden veel dichter bij de teams georganiseerd; de kolom leiding wordt op dit moment geëvalueerd en in het eerste kwartaal van 2019 heb ik die evaluatie en dan kunnen we daar ongetwijfeld over verder spreken.

De voorzitter:

Maakt u even uw beantwoording af, dan sta ik op het eind weer interrupties toe.

Minister Grapperhaus:

Van de heer Van Dam ligt er nog een vraag over de positie van de korpschef. Dat heb ik nog even zo uitgewerkt. Het voorstel is om in het wetsvoorstel vast te leggen dat de korpschef de wettelijke taak krijgt om de jaarstukken op te stellen. Dat is dus een geattribueerde bevoegdheid en het is geen mandaat. Ik blijf de stukken vaststellen en in de jaaraanschrijving, dat is een aanwijzing conform artikel 31 van de Politiewet, krijgt de korpschef kaders mee die hij in acht moet nemen bij dat opstellen van de jaarstukken. Maar ik blijf dus bij dat vaststellen volledig verantwoordelijk voor het beheer van de politie en leg daarover verantwoording af aan uw Kamer. Ik ga op glad ijs als ik een vergelijking ga trekken naar het civielrechtelijke, maar in wezen is dat de situatie waarin de directie, die het echt doet, de stukken opstelt en degene daarboven, in dit geval de minister, zegt dan: oké, u hebt dit opgesteld en dat stellen we nu zo vast. En daar leg ik dan verantwoording over af aan uw Kamer. Dat zou het idee van de uitwerking zijn.

De voorzitter:

En daarmee bent u aan het ...

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb nog twee belangrijke punten. Het allerlaatste punt is dat van de heer Van Raak over de rechtsstaat. Het leek me mooi om daarmee te eindigen. Hij heeft overigens vandaag een brief van mij gehad over KPMG, de kosten en dergelijke, en wat de rol van die consultants is geweest bij de inrichting van de nationale politie.

Maar voordat ik aan dat punt toekom, had de heer Baudet nog de vraag gesteld of we niet gewoon 1 miljard extra in de politie kunnen gooien. Ik moet eerlijk zeggen, voorzitter, dat mij die vraag verbaast. Ik heb hier een begrotingsbehandeling gedaan. Ik heb mijn begroting, over twee dagen uitgesmeerd, bij uw Kamer verdedigd. De heer Baudet was de eerste dag, bij de eerste termijn van de Kamer, wel aanwezig. Hij heeft toen 100 vragen gesteld over het migratiepact. Hij heeft mij nul vragen gesteld over de begroting, nul vragen over de politie. Er kan — dat weet ieder Kamerlid — een amendement worden ingediend op mijn begroting. Het was prima geweest om daar toen met elkaar over te debatteren. Ik heb overigens wel de moeite genomen om het verkiezingsprogramma van Forum nog eens erbij te pakken. Daar staat dat miljard extra voor de politie nergens genoemd. Maar dat debat hadden we een maand geleden. Ik had daar heel graag toen met u als Kamer over gesproken, en uitgelegd wat ik daarvan vind. Maar dat is nu een beetje pour les besoins de la cause, lijkt mij.

Dan was er nog een vraag over het Marrakeshimmigratiepact, maar dat staat wel heel erg ver af van dit debat. Daar waren toen 100 vragen over die, meen ik, ook zijn beantwoord.

Dan heb ik nog één laatste vraag, en dat vind ik een heel wezenlijke, de vraag van de heer Van Raak over de rechtsstaat. Die kan ik nu doen, maar ik kan hem ook als afsluiting na de interrupties doen; wat u wilt, voorzitter.

De voorzitter:

Ik zou zeggen: maak hem even af. Dan gaan we daarna de interrupties doen.

Minister Grapperhaus:

De heer Van Raak zegt: bent u het met me eens dat het slecht gesteld is met de staat van de rechtsstaat? Nee, totaal niet. In de Rule of Law Index, die gaat over 113 rechtsstelsels, staat onze rechtsstaat onveranderd op plek nummer 5. Ik heb deze Rule of Law Index een maand geleden in een brief aan uw Kamer genoemd. Die hoge plek is een verdienste van u als Kamer en van onze rechtsprekende macht; u mag verder beoordelen of de opeenvolgende kabinetten daar ook enige bonuspunten op verdienen. Waar het om gaat is dit. Wij hebben een scheiding der machten. In maart dit jaar heb ik voor het eerst meegemaakt dat in verband met Nederland gesproken werd over het begrip "narcostaat". Ik heb toen in uw Kamer in een algemeen overleg met de vaste Kamercommissie gezegd: ik vind dat een totaal niet van toepassing zijnde term. Wat is een staat? Een staat is een georganiseerde structuur van een samenleving. Als je het over een narcostaat hebt, zijn het dus de drugshandelaren die dat bepalen. Dat is totaal niet aan de orde in Nederland. Lees het boek Narconomics van een Economist-journalist. Die beschrijft hoe een narcostaat eruitziet. Ik hoef niet te wijzen op het feit dat bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen in Mexico weer enkele tientallen mensen, meen ik, werden doodgeschoten. Dat is een wereld waar wij echt ver van staan. U kunt mij altijd ter verantwoording roepen. Dat is de kracht van onze democratie. Dat kunt u doen in de bewoordingen en gedachten die eenieder erover heeft. We hebben hier dus geen narcostaat.

Ik ga niet weer al die statistieken noemen. Ik begon vandaag met erop te wijzen dat we in Nederland qua euro's het dubbele uitgeven van wat er in Europa gemiddeld per persoon in een land aan de rechtsstaat wordt uitgegeven. Ik zou nog kunnen uitweiden over de nummer 1- of nummer 2-positie die wij hebben op het gebied van rechtsbijstand qua uitgaven, en op het gebied van bemensing en ondersteuning van bijvoorbeeld de zittende en staande magistratuur en dergelijke. Ik zou kunnen wijzen op het feit dat wij altijd hoog staan op lijstjes van niet-corrupte instanties in onze rechtsstaat. Laat ik er heel duidelijk bij zeggen: ik ben er pas een jaartje, dus aan mij heeft het niet gelegen; dat is de verdienste van onze mensen en onze instituties. Ik ben het er dus niet mee eens dat het slecht gesteld is met de staat van de rechtsstaat. Ik ben het er wel mee eens dat ik als minister ervoor moet zorgen dat de politie, het Openbaar Ministerie en al die anderen die het goede werk doen, in stelling worden gebracht en dat zij de middelen en de mensen hebben om dat te kunnen doen.

Voorzitter, nu ben ik echt klaar.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Dam, gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter, een klein puntje van orde. Ik begrijp uw behoefte om door te gaan. Het wordt wel heel moeilijk om nog adequaat te reageren als je al zestien straten verder bent. Maar goed, verder dank en complimenten dat u dit debat wilt leiden.

Ik heb een vraag aan de minister. Laat ik vooropstellen dat we op een later moment terugkomen, als de wetswijziging hier in de Kamer voorligt, op zijn antwoord over het beheer. Ik vind het gewoon heel erg belangrijk dat de minister in charge blijft, zodat wij hem daarop kunnen controleren. Maar ik denk dat we er uitkomen.

Mijn vraag gaat over het sluiten van politiebureaus. Ik heb eerlijk gezegd helemaal niet zo veel behoefte om na te rekenen hoe het allemaal zit. Ik begrijp ook volkomen dat de tijd modern wordt. Ik had vroeger ook moeite met die partytent waar de wijkagent in zat, maar inmiddels heb ik me daar min of meer mee vereenzelvigd. Uiteindelijk gaat het om het serviceconcept. Als je de politie belt, wat krijg je dan? U hebt daar eerder een brief over gestuurd, minister, naar aanleiding van de begrotingsbehandeling. Ik wil van de politie eigenlijk een soort McDonald's-service. Dus dat als ik daar kom, of het nou in Groningen, Limburg of Den Haag is, ik weet waar ik recht op heb. Dat is heel lokaal ingevuld. Hoe staat het nu, op dit moment, met de service, met dat idee? De mensen die bij je thuis komen, die laptops, die hele ratseflats, is dat op orde?

Minister Grapperhaus:

Om allerlei redenen die niet eens te herleiden zijn tot het preventieakkoord, zou ik het niet willen zien als een McDonald's-concept. Ik vind wel dat we ervoor moeten zorgen dat de politie een vast kwaliteitsniveau heeft en ernaar streeft om dat vaste kwaliteitsniveau te verbeteren. Dat ben ik met de heer Van Dam eens. Ik vind dat op een aantal onderdelen, zoals de ICT, de politie steeds meer echt als een nationale politie moet gaan werken. Daar zijn zeker hier en daar nog stappen in te zetten. Maar zelfs in de dertien, veertien maanden dat ik nu bezig ben, zie ik al dat de politie daar echt vorderingen in maakt. Ik vind dat we de komende tijd met elkaar in overleg moeten blijven in de vaste Kamercommissie over de vraag of de politie die vorderingen blijft maken. Dus ik ben het wel eens met de heer Van Dam dat we echt toe moeten naar een kwalitatief, landelijk, op alle niveaus goed concept. Hier en daar zijn er dan altijd nog verbeteringen in aan te brengen en daar kunt u mij op aanspreken.

De voorzitter:

Afrondend de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Een standaardantwoord is: ja, maar uit de CBS-statistieken blijkt dat het allemaal zo goed gaat. Dat is ook een beetje het antwoord dat de minister geeft betreffende de rechtstaat "we staan boven in de staatjes" enzovoort. Mijn stelling is dat dat maar zolang geldig is, als het geldig is. Wij moeten eraan werken om het bovenin te houden. We moeten onze eigen normen daarin hebben. Daarom hoop ik dat in dat serviceconcept de politie gewoon de burger dik in beeld houdt.

Minister Grapperhaus:

Dat "er altijd aan werken" onderschrijf ik volledig. Maar ik werp het beeld van mij af dat wij in Nederland een slecht functionerende rechtsstaat zouden hebben of een rechtsstaat die onderhevig is aan betonrot. Daarmee doet u ook de instituties en de mensen die daar werken onrecht. Dit kabinet heeft wel gezegd: wij moeten een groot bedrag per jaar investeren in de politie. Dat wordt ook gedaan. Het kabinet heeft ook gezegd: we moeten op een aantal andere punten, zoals het ondermijningsfonds, echt geld inzetten. In ieder geval hebben wij een rechtsstaat die dankzij de mensen en de instituties het echt gewoon goed doet. U mag mij erop aanspreken dat dat zo blijft.

De heer Krol (50PLUS):

Ik heb op bijna al mijn vragen antwoord gekregen. Het antwoord op één heb ik in ieder geval gemist. We hebben als 50PLUS altijd erg gestreden om dappere dienders te kunnen belonen met een medaille. Dat gebeurt in heel veel andere landen ook. De motie daaromtrent is aangenomen. Ik heb aan de minister gevraagd hoe het daar nu mee staat.

Minister Grapperhaus:

Tja, het is een politiemedaille en niet een ministersmedaille. Over hoe dit in de praktijk wordt gebracht, ga ik niet. Ik kan er in tweede termijn misschien nog iets over zeggen, maar ik vind niet dat ik moet kunnen zeggen hoe dit gebeurt. Het korps moet nou juist zelf kunnen zeggen wie voor die medaille in aanmerking zou moeten komen, nu of in de toekomst.

De heer Krol (50PLUS):

Dat klinkt al wat positiever, in het verleden heb ik u daar negatiever over gehoord. Als de korpsleiding ermee aan de slag wil, gaat u ze daar dus in ieder geval niet bij tegenwerken?

Minister Grapperhaus:

Ik werk de korpsleiding niet tegen bij zaken die direct zien op de uitvoering van een Kamermotie.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Baudet.

De heer Baudet (FvD):

Ja. Aangezien de minister de vrijheid neemt om mijn naam verkeerd uit te spreken, zal ik hem als Grapperhuis aanduiden.

De voorzitter:

Nee, u duidt hem aan als de minister van Justitie en Veiligheid.

De heer Baudet (FvD):

Ja, genaamd Grapperhuis. Ik reageer op zijn stelling, zijn opmerking, dat wij inderdaad in het debat over de begroting van het ministerie van Justitie en Veiligheid niet zijn ingegaan op dit punt, op de situatie bij de politie. Dat moest ook wel. Wij moesten al onze spreektijd gebruiken om het Marrakeshimmigratiepact ter discussie te stellen, omdat onder andere uw partij blokkeerde dat wij daar een apart debat over zouden voeren hier in de Tweede Kamer.

De voorzitter:

De heer Baudet, zou u via de voorzitter willen spreken richting de minister?

De heer Baudet (FvD):

Ja, dat is zeer laakbaar gedrag geweest van de partij van minister Grapperhuis. Ik denk dus dat het hem absoluut niet past om hier op deze toon hierover te spreken, van: ja, jullie hebben het niet ingebracht. Hij en zijn partij hebben geblokkeerd dat wij het daar hier plenair over konden hebben heel lange tijd. Zij hebben gedaan wat ze konden om dat van de agenda af te houden en daarom hebben wij onze spreektijd toen daarvoor gebruikt.

Tweede punt. Het staat de regering vrij en het staat de Kamer vrij om gedurende het hele jaar amendementen op de begroting in overweging te nemen. Nieuwe inzichten kunnen worden meegewogen. Rapportages die we nu bespreken, leveren nieuwe inzichten op over de situatie bij de politie. Hij kan niet zomaar zeggen: daar ga ik niet op in, want dat heeft u een maand geleden niet ingebracht. Nee, wij stellen voor 1 miljard erbij voor de politie. Ga daarop in. Waarom wilt u dat wel of niet uitvoeren?

De voorzitter:

Dank u wel. U gaat over uw vragen en de minister gaat over de antwoorden. Gaat uw gang, minister.

Minister Grapperhaus:

We hebben het afgelopen jaar — ik ben de tel kwijtgeraakt — een groot aantal algemeen overleggen gehad waarin ik graag met de fractie van Forum voor Democratie van gedachten had gewisseld, maar men was er niet. Dan is er een begroting en daarbij heeft ieder zijn spreektijd en kun je in de eerste en zelfs nog in de tweede termijn, waar de heer Baudet niet verschenen is en ook de heer Hiddema niet, gewoon altijd punten naar voren brengen. Als dat niet gebeurt, vind ik wel dat je op enig moment niet verbaasd moet zijn dat de begroting wordt vastgesteld zoals die wordt vastgesteld. Overigens had daar natuurlijk ook tegen kunnen worden gestemd. Dat is ook niet gebeurd.

Kijk, we zijn nu een stuk verder. Ik hoor vandaag dat de heer Baudet graag 1 miljard wil uitgeven voor de politie, maar dan moet ik wel weten van de heer Baudet waarom, waar dat dan aan moet worden uitgegeven en wat er dan aan de 290 miljoen per jaar structureel erbij voor de politie, die uitvoerig is onderbouwd en bij die begroting ook zeer uit-en-te-na met de hele Kamer besproken is, niet goed zou zijn. Ik heb ook geen enkele reactie gehoord op de incidentele middelen die aan de politie ter beschikking zijn gesteld. Het is nogal mosterd na de maaltijd, maar ik kan er ook niet eens een inhoudelijke discussie over hebben.

Kijk, als de heer Van Raak bij mij kritiek uit op bepaalde punten — het gebeurt weleens een keer dat de heer Van Raak dat doet — dan hoor ik waarom hij die kritiek heeft. Dat gaat soms in een fel debat en op een aantal punten zeg ik tegen hem of tegen de heer Van Nispen van de oppositie: ja, nou daar heeft u misschien een punt. Maar dan moet ik een inhoudelijk debat kunnen voeren en hier alleen maar roepen dat er 1 miljard bij moet voor de politie, dat is geen goed huisvaderschap.

Overigens moet ik nog zeggen dat het beslist niet kwaad bedoeld was om de naam van de heer Baudet verkeerd uit te spreken, dus bij dezen mijn verontschuldigingen daarvoor. Maar ik vind wel dat we als we met elkaar over dit soort belangrijke zaken spreken, zoals een maand geleden over de begroting, dat inhoudelijk moeten doen. Die 100 vragen over het migratiepact, daar zeg ik ook in alle eerlijkheid van dat die ook hadden kunnen worden samengevat in een stuk of 30. Bovendien zei de heer Baudet — ik was erbij — dat het eigenlijk allemaal retorische vragen waren. Had dan een aantal inhoudelijke vragen gesteld over mijn begroting. Vraag het aan mevrouw Helder, die van de oppositie is, of aan anderen hier aanwezig. Ik ga daarover in debat en ik neem dingen over als ik denk: dat is toch eigenlijk wel een verstandig punt.

De voorzitter:

Het punt is duidelijk. Ik wil eigenlijk voorstellen om het debat over het migratiepact hier niet over te doen. Daar hebben we echt uitgebreid over gesproken. Dus ik vraag aan de heer Baudet en ik vraag ook aan de minister om daar niet verder op in te gaan. Ik geef graag de heer Baudet de gelegenheid voor zijn volgende interruptie.

De heer Baudet (FvD):

De heer Grapperhuis komt met zo veel onjuistheden.

De voorzitter:

De minister!

De heer Baudet (FvD):

Het is moeilijk om die allemaal in één keer te weerspreken, maar allereerst: wij hebben wel degelijk tegen de begroting van Justitie en Veiligheid gestemd, mede omdat wij het fundamenteel oneens zijn met de allocatie van middelen. Maar erkent de minister dat de begroting, als die eenmaal is vastgesteld, ook gedurende het begrotingsjaar nog gewijzigd kan worden? Gewoon een hele simpele ja/nee-vraag.

Minister Grapperhaus:

Jawel, maar weet u wat het is? Het punt dat ik gemaakt heb is: als we beginnen met een begrotingsbespreking, dan moet je gewoon meedoen.

De heer Baudet (FvD):

Wij deden mee!

Minister Grapperhaus:

De heer Baudet is daar verschenen. Hij heeft 100 vragen gesteld die makkelijk hadden kunnen worden samengevat in een veel kortere vraagstelling, zodat hij voldoende tijd had overgehouden voor andere onderwerpen, zoals de politie. Nou vind ik wel, als wij nu zaken in gang hebben gezet, dat ik mag zeggen dat ik het gewoon te laat vind om nu nog ineens daarover te beginnen en het niet eens inhoudelijk — totaal niet! — te onderbouwen.

De voorzitter:

Dat punt heeft u gemaakt. Dank u wel. De heer Baudet.

De heer Baudet (FvD):

Ik wilde nog één ding toelichten over de vragen, de retorica. Het waren gewoon inhoudelijke, hele serieuze vragen, waar ook ontzettend veel bladzijden aan antwoorden op zijn gekomen en vervolgens, in het inhoudelijke debat, ook heel veel relevante punten gemaakt zijn. Maar nog één keer mijn punt. Dus de minister erkent dat je ook nadat een begroting is vastgesteld, nog dingen kan wijzigen als de Kamer of de regering op basis van documenten die bekend worden enzovoorts, tot andere ideeën komt?

Minister Grapperhaus:

Ja, dat heb ik al gezegd. Dat kan bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota. Ik geloof dat de heer Baudet voorbijgaat aan de kern van mijn reactie. Ik heb een maand geleden hier twee dagen lang over mijn begroting gepraat en hij nam niet de moeite om ook maar één punt van discussie over de politie in te brengen. Had hij bijvoorbeeld 59 minuten aan dat ene onderwerp, dat ik niet meer zal noemen, besteed, dan had hij nog een minuut overgehouden voor de politie. Maar dat is niet gebeurd. Ja, dan moet het toch een keer ophouden?

De heer Baudet (FvD):

Als dit zo was ...

De voorzitter:

Nee, nee, nee. Ik wil even als voorzitter het woord hebben. Ik zie mevrouw Buitenweg voor een punt van orde, maar ik zou ook willen voorstellen om dit interruptiedebat af te sluiten. Dit gaat over ...

De heer Baudet (FvD):

Nou ...

De voorzitter:

Meneer Baudet, u heeft niet het woord. Ik wil even uitspreken en dan gaat een punt van orde altijd voor een interruptie. Ik wil dit interruptiedebat stoppen. Het mag wat mij betreft gaan over de inhoud van het debat en dat is de evaluatie van de Politiewet 2012. We gaan niet een deel van het debat over de begroting voortzetten.

Minister Grapperhaus:

Zo is het.

De voorzitter:

Mevrouw Buitenweg, een punt van orde?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ja. Het punt van orde is dat ik vind dat de minister niet een Kamerlid moet recenseren. Ik bedoel, dat wil ik als collega heel graag doen, maar de minister moet dat niet doen.

De voorzitter:

Goed, dank u wel. Waarvan akte.

De heer Baudet (FvD):

In aanvulling op de wijze woorden van mevrouw Buitenweg: het zou toch wel heel belachelijk worden als elke minister vanaf nu, met verwijzing naar een eerder debat waarin een bepaald punt niet ter sprake zou zijn gekomen, gaat zeggen "nee, dat heeft u eerder niet gezegd, dus nu gaan we het niet in behandeling nemen"? Als dat de werkwijze hier wordt, dan zijn wij als Kamer volledig uitgespeeld. Het is echt heel merkwaardig wat de heer Grapperhuis hier doet.

De voorzitter:

De minister van Veiligheid en Justitie. U heeft uw punt gemaakt. Ik stel vast dat we met het einde van deze interruptie zijn aan het einde van deze eerste termijn.

Minister Grapperhaus:

U laat mij niet reageren op het ordepunt. Dat vind ik heel merkwaardig. Ik heb helemaal geen recensie gegeven van de heer Baudet. Ik heb uitgelegd waarom ik niet op die 100 miljoen euro, of wat was het — ik weet het niet eens meer — 1 miljard ... Dat is helemaal geen recensie.

De voorzitter:

Dat punt heeft u een aantal keren geadresseerd.

Minister Grapperhaus:

Ja, dat ...

De voorzitter:

Ik wil de eerste termijn van het debat hierbij dan ook afsluiten.

Minister Grapperhaus:

Ja, hoor.

De voorzitter:

Dat wil zeggen dat we aan het einde gekomen zijn van de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Ik wil voorstellen om door te gaan naar de tweede termijn, ervan uitgaande dat u allen daar ook behoefte aan heeft. Als er een ordevoorstel gedaan wordt, hoort dat bij de microfoon. Maar ik zou ook gezien de tijd, het feit dat de klok doortikt, willen voorstellen om vrij snel door te gaan. Ik zie een ordevoorstel van de heer Van Dam. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Zou vijf minuten in dat "vrij snel" passen?

De voorzitter:

Ik kijk even rond voor een reactie. Ik zie instemmend geknik. De heer Krol, akkoord? Graag vijf minuten schorsing?

De heer Krol (50PLUS):

Ja. 50PLUS-momentje!

De voorzitter:

Hahaha. Maximaal vijf minuten. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de tweede termijn van het debat over de evaluatie van de Politiewet. Als eerste geef ik graag het woord aan mevrouw Helder. Gaat uw gang.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van alle vragen. Ik heb het vaker gehoord: welke lessen trekken we hieruit? Als toenmalige gedoogpartij heb ik over de start van de nationale politie in mijn eerste termijn gezegd: te snel en te veel. Zou ik het weer doen? Jazeker. Zou ik het weer zó doen? Dat zeker niet. Maar dat was aan een volgend kabinet, want het moest wel ten tijde van forse bezuinigingen. Dat waren zodanige bezuinigingen dat het ging om een taakstelling van 9%. Dat kwam neer op 0,5 miljard, wat natuurlijk niet van het personeel af kon gaan maar van het materieel. Dat was bijna een derde van het budget. Dan heb je pas echt een probleem, gecombineerd met de toenmalige, snel op elkaar volgende veranderingen in de maatschappij.

Ik heb daar de politiebureaus in diverse algemeen overleggen uitgelicht. Daar blijf ik met de minister over steggelen, want in tegenstelling tot wat collega Van Dam zegt, staat wat mijn fractie betreft niet alleen het serviceconcept voorop, maar ook dat het een punt is waar de agenten voor en na diensttijd de briefings doen en zich omkleden, waar ze een verdachte kunnen achterlaten et cetera. Maar goed, daar ga ik in een volgend algemeen overleg vast nog verder met de minister over praten.

Ik ben niet helemaal tevreden over het antwoord van de minister over de aanbeveling ten aanzien van de aanwijzingsbevoegdheid, want de aanbeveling was: specificeer het bereik en de vorm van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid, zoals die nu in artikel 31 van de Politiewet staat. Dat is cruciaal om de korpschef meer ruimte te geven. Nu is het vormvrij, dus hoe kan je dat als Kamer controleren? Het kan zelfs mondeling zijn. En zoals ook in artikel 31 van de Politiewet staat, strekt de aanwijzingsbevoegdheid zich uit tot alle taken en bevoegdheden van de korpschef. Als een minister daar heel erg veel gebruik van gaat maken, dan is die ruimte natuurlijk, plat gezegd, een wassen neus. Ik wil toch graag dat de minister daar iets meer op ingaat, want dat staat dan in de toelichting op dat wetsartikel; een jurist haal je er toch niet uit. Daarin staat: als gevolg van deze bevoegdheid, die aanwijzingsbevoegdheid, is de korpschef ondergeschikt aan de minister. Dat snap ik, maar de ruimte moet wel geboden worden.

Voorzitter, daarmee kom ik aan het einde van mijn termijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Dam voor zijn tweede termijn. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een wat mij betreft interessant debat gehad. Ik heb weer wat dingen geleerd, bijvoorbeeld dat je een stroomstootwapen ook kunt inzetten tegen ziektes. Ik heb daar heel bepaalde associaties bij, maar daar moeten we het later nog maar eens over hebben. Ik heb ook geleerd dat, als ik bij D66 een klacht indien, dat daar als een gratis advies wordt opgevat. Dus mijn avond is goed.

Ik heb een tweetal moties. Ik ben heel blij dat de eerste motie breed door de Kamerfracties is gesteund en ondertekend: door de leden Van Dam, Den Boer, Laan-Geselschap, Bisschop, Helder, Baudet, Van der Graaf, Krol en Van Raak. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat wettelijk is bepaald dat er ten minste één wijkagent werkzaam is per 5.000 inwoners en dat in het referentiekader Gebiedsgebonden Politie de norm is opgenomen dat wijkagenten 80% van hun tijd in of voor hun wijk actief zijn;

constaterende dat door schaalvergroting, door het sluiten van politievestigingen, maar ook door de huidige capaciteitsproblemen, het concept van gebiedsgebonden politiezorg op dit moment ernstig onder druk staat;

overwegende dat wijkagenten veelvuldig niet aan hun eigenlijke werkzaamheden toekomen doordat zij worden ingezet voor noodhulp en andere werkzaamheden die buiten hun eigenstandige taakstelling vallen;

overwegende dat gebiedsgebonden politiezorg een essentieel kenmerk is van de Nederlandse politie en dat de wijkagent daar één van de meest pregnante voorbeelden van is;

verzoekt de regering met ingang van 1 januari 2019 te bevorderen dat wijkagenten daadwerkelijk 80% van hun tijd hun eigenlijke werkzaamheden in of voor de wijk kunnen uitoefenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Den Boer, Laan-Geselschap, Bisschop, Helder, Baudet, Van der Graaf, Krol en Van Raak.

Zij krijgt nr. 839 (29628).

De heer Van Dam (CDA):

Dan ga ik naar mijn tweede motie. Die is alleen door mijzelf ondertekend, omdat ik heel goed begrijp dat iedereen nog eens even heel goed moet nadenken of hij daar wel of niet in meegaat. Die motie gaat over wat wij als Kamer te zeggen hebben over het beheer dat in handen is van de minister. De motie is eigenlijk een onderzoeksmotie. Ze luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het democratisch toezicht op het beheer van de politie in handen van de Tweede Kamer ligt;

constaterende dat de begroting van de politie geen onderdeel uitmaakt van de begrotingswet van het ministerie van Justitie en Veiligheid, doch als bijlage daarbij aan de Tweede Kamer wordt aangeleverd;

overwegende dat de Tweede Kamer daarmee effectief geen recht van amendement kan uitoefenen en ten beste door middel van algehele afkeuring van de begroting dan wel door middel van moties wijzigingen in het politiebudget kan initiëren;

constaterende dat de Algemene Rekenkamer bij herhaling heeft aangegeven dat ten aanzien van de politie de bestuurlijke bevoegdheid van de minister en de financiële uitwerking daarvan niet op elkaar aansluiten;

verzoekt de regering advies in te winnen bij de Raad van State op welke wijze het democratisch toezicht — in het bijzonder het budgetrecht van de Tweede Kamer — op de besteding van middelen ten behoeve van de politie kan worden versterkt, inclusief de vraag of hier noodzaak toe is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 840 (29628).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Krol.

De heer Krol (50PLUS):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister voor de zeer uitgebreide beantwoording van alle vragen.

Het ziekteverzuim speelt nog steeds door mijn hoofd. Wat zou het fijn zijn als dat nog verder teruggedrongen zou kunnen worden. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het werven en opleiden van politieagenten veel tijd en geld kost;

overwegende dat er van de 60.000 agenten gemiddeld 7% door ziekteverzuim niet inzetbaar is;

overwegende dat het personeelstekort eveneens kan worden verminderd door het tegengaan van ziekteverzuim, en dat dan bovendien de meer ervaren agenten weer operationeel inzetbaar zijn;

overwegende dat het hoge ziekteverzuim kan zorgen voor meer ziekteverzuim door de toenemende druk op het korps, waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat;

verzoekt de regering het terugdringen van het ziekteverzuim onder agenten tot prioriteit te maken en de oorzaken ervan weg te nemen, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 841 (29628).

Deze motie roept een vraag op bij mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik hoor de heer Krol zeggen: het terugdringen van het ziekteverzuim onder agenten tot prioriteit te maken. Wat moet er dan allemaal veranderen aan hetgeen nu allemaal al wordt gedaan?

De heer Krol (50PLUS):

Ik heb begrepen dat er een tussenrapportage verschenen is waaruit blijkt dat het ziekteverzuim nauwelijks daalt. Ik zou heel graag willen dat onderzocht wordt waar dat in zit. Het ziekteverzuim is heel duidelijk hoger dan in diverse andere beroepsgroepen, terwijl je ook ziet dat die politieagenten zo verschrikkelijk eager zijn om hun werk zo goed mogelijk te doen. Elke poging die ondernomen wordt om het ziekteverzuim terug te dringen, zou ik erg toejuichen. Ik ben niet deskundig om te zeggen welke dingen dat zouden moeten zijn, maar wat zou dat heerlijk zijn, want dat zou ook het tekort bij de politie aanzienlijk kunnen verminderen.

De voorzitter:

Afrondend, mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Ja, afrondend. De heer Krol vraagt om daar prioriteit aan te geven. Dan vrees ik dat er iets anders gaat sneuvelen. Daar zit mijn vrees. Ik weet dus nog niet wat ik met de motie ga doen.

De heer Krol (50PLUS):

Ik begrijp de opmerking. Ik had in eerste instantie staan: "hoogste" prioriteit. Dat woordje heb ik om die reden al geschrapt.

De voorzitter:

Dat was het einde van uw inbreng. Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij kunnen zeggen wat we willen, maar de nationale politie brengt mensen wel bij elkaar. Politiemensen, aanklagers, rechters en advocaten hebben zich verenigd, omdat zij zich ongelofelijk zorgen maken over de betonrot in de rechtsstaat. De minister zegt dat er geen problemen zijn met de rechtstaat; agenten, aanklagers, rechters en advocaten zeggen van wel. Misschien is dat ook wel een beetje het probleem van de nationale politie van de afgelopen jaren: de werkelijkheid van de agenten tegenover de werkelijkheid hier in de Tweede Kamer. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt de wens uit van een parlementair onderzoek naar de totstandkoming van de nationale politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raak en Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 842 (29628).

De heer Van Dam (CDA):

Zou de heer Van Dam misschien iets meer woorden kunnen geven aan wat een parlementair onderzoek in zijn beleving is? Is dat een enquête? Of houden we in een commissie een keer een rondetafel? Wat is het?

De heer Van Raak (SP):

We hebben verschillende parlementaire middelen tot onze beschikking. Dat zijn individuele rechten, onder andere het recht om vragen te stellen. We hebben ook collectieve rechten. Dat kan zijn een parlementaire enquête, ons zwaarste parlementaire middel. Een ander middel is de parlementaire ondervraging. Die is gerelateerd aan een parlementaire enquête, maar dan in een zeer korte termijn, waarin we mensen onder ede kunnen horen. Ook hebben we het gewone parlementaire middel van het parlementaire onderzoek. Dat is een normaal, regulier middel van deze Kamer dat wij kunnen gebruiken als we daar in meerderheid voor kiezen.

De voorzitter:

Afrondend, de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Afrondend. Toch wil ik daar iets meer beeld bij hebben. Wat gaan we dan doen? Hoelang duurt het? Gaat dat jaren duren? Ik heb die ervaring niet, u misschien wel. Ik wil weten wat u precies voorhebt, wil ik mijn fractie kunnen adviseren om daarover te stemmen.

De heer Van Raak (SP):

Dan zou ik de heer Van Dam willen adviseren om eens goed te kijken naar het Reglement van Orde en de parlementaire middelen die wij hebben. In een parlementair onderzoek gaat de Kamer een onderzoek doen naar een onderwerp waarvan zij vindt dat dat uitgezocht moet worden en waarbij vaak nadrukkelijk de rol van de Kamer betrokken wordt. Een parlementair onderzoek is een onderzoek van de Kamer. Dat is een onderzoek dat de Kamer niet laat doen maar zelf gaat doen. Ik denk dat het daar nu de hoogste tijd voor is. Ik denk dat het heel goed is als deze Kamer een onderzoek gaat doen naar de totstandkoming van de nationale politie, de belangen die daarbij hebben gespeeld, de rol van de Kamer, de rol van het kabinet en de rol van de politietop, omdat heel veel mensen buiten deze Kamer, die elke dag bezig zijn in de veiligheidsketen, spreken van een crisis, van betonrot, in de rechtsstaat. Dat is iets wat wij als Tweede Kamer onszelf moeten aantrekken.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Dam, interrupties gaan eigenlijk in tweeën in deze termijn. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Ik constateer dat u zelf ook eigenlijk niet precies weet wát u dan wil doen.

De heer Van Raak (SP):

Kijk, dit vind ik nou raar. Dat is hetzelfde als dat ik Kamervragen ga stellen en dat de heer Van Dam hier dan gaat vragen wat Kamervragen zijn. Nee, het is een gewoon parlementair middel. Een parlementair onderzoek is een van onze parlementaire middelen. Ik ga de heer Van Dam toch ook niet elke keer als hij Kamervragen gaat stellen, vragen wat Kamervragen zijn. Ik denk dat de heer Van Dam dan zegt: zoek dat lekker op in het Reglement van Orde.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Van Raak (SP):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Buitenweg voor haar inbreng.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Er zijn ontzettend veel onderwerpen de revue gepasseerd vanavond. Laat ik beginnen met dank uitspreken voor een aantal toezeggingen, zoals dat we nader over die oe's gaan spreken. Ik denk dat dat belangrijk is. Ook gaat de minister nog eens nadenken over de agenderingskracht van de burgemeester, en hopelijk rapporteert hij ons daarover terug.

Maar ik heb ook nog wel zorgen. De problemen zijn natuurlijk toch wel heel groot. We praten hier nu allemaal over een soort structurele aanpassingen, maar ondertussen gaat het natuurlijk over de enorme werkdruk waar iedereen mee kampt, die wij ook allemaal in dat bekende toneelstuk Rauw konden zien en waarvan je zegt: dat is wel heel erg doorvoeld. Mensen vallen echt om, ze moeten dienst na dienst draaien en hebben vaak geen tijd om bij te komen. Dan vraag ik me wel af: wat hebben we daar vanavond verder aan bijgedragen? Maar goed, dat is misschien ook wat veel gevraagd, maar ik blijf er wel mee zitten. Is dit het nu? Was dit nu voldoende om een koersverandering echt verder te brengen, zodat die mensen ook weer verder kunnen?

Ik zit ook nog met het punt van de boa's. Ik heb het idee dat de minister daar toch wat te licht over denkt, dat hij denkt: ach, het is allemaal naast elkaar en het bijt elkaar niet. Ik ben bang dat we over een aantal jaar toch gaan zien dat er een gemeentelijke politie is ontstaan die we niet hadden willen laten ontstaan, juist ook vanwege het probleem met de informatiedeling. Ik wil dus echt dat we een meerjarenplan gaan ontwikkelen en in ieder geval gaan nadenken over hoe het moet met de politie en die boa's.

Mevrouw de voorzitter. Ik heb een motie, maar eerst wil ik nog even zeggen dat één vraag die ik had gesteld volgens mij onvoldoende beantwoord is. Die vraag ging over Oost-Nederland. Er is wel iets over gezegd, maar of die eenheid nou echt te groot is, daar heb ik de minister niet over gehoord. De zorg die ik heb is dat juist de kleine gemeenten, de kleine burgemeesters, onvoldoende gehoord worden. Mijn collega Van der Graaf heeft ook nog een motie die ik mede heb ondertekend, maar ik wil daar graag inzicht in, omdat er wel 79 gemeentes in die ene eenheid zitten.

De voorzitter:

Uw motie.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dan heb ik een motie. Die gaat over de begroting.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in voorgaande jaren grote bezuinigingen en investeringen elkaar hebben afgewisseld, wat de stabiele opbouw van de nationale politie geen goed heeft gedaan;

overwegende dat het wenselijk is om meer nadruk te leggen op het meerjarenkader;

verzoekt de regering om, in overleg met de korpschef, binnen het kader van de meerjarenplanning de meerjarige algemene, operationele en strategische doelstellingen weer te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Buitenweg en Kuiken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 843 (29628).

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Wat ik hiermee beoog, is eigenlijk dat we wat meer gaan focussen op de meerjarenplanning in de hoop dat we dan ook een wat stabielere basis geven aan de nationale politie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Den Boer. Gaat uw gang.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter. We hebben lang uitgekeken naar dit debat. Het ging over een rapport dat zo'n beetje stof lag te vergaren. Er zijn kritische noten gekraakt, maar het is nu ook tijd om de steven voorwaarts te wenden, de positie van de politieorganisatie stevig op de rails te zetten en rust en ruimte te creëren voor de politie. Ik ben blij met de toezegging van de minister om, conform de aanbeveling van de commissie-Kuijken, over vijf jaar opnieuw een systeemevaluatie uit te laten voeren. Ik zou wel heel graag aan de minister willen vragen of hij de Kamer nader kan informeren over de manier waarop hij deze toezegging wil uitvoeren, over de systematiek, de omvang en de vorm van deze evaluatie. Dat betekent dat wij als Kamer ook een vinger aan de pols kunnen houden.

Ik heb ook twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Auditcommissie beschikt over zowel interne als externe leden;

overwegende dat de commissie Evaluatie Politiewet 2012 aanbeveelt om te komen tot een robuust systeem van extern toezicht;

overwegende dat de aangenomen motie van het lid Den Boer over toezicht op de politie vraagt om optimale transparantie en onafhankelijkheid te waarborgen met betrekking tot het externe toezicht op de politie;

verzoekt de regering over te gaan tot een transparante en externe wervingsprocedure van de voorzitter en de externe leden van de Auditcommissie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Den Boer en Buitenweg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 844 (29628).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de positie van regioburgemeester gepaard gaat met een solide informatiepositie en korte lijnen naar het ministerie van Justitie en Veiligheid;

overwegende dat de overige burgemeesters in regionale eenheden achterstand kunnen ondervinden als gevolg van hun gebrekkige informatiepositie en mogelijkheid tot tijdige en relevante inbreng;

verzoekt de regering samen met burgemeesters en regioburgemeesters te borgen dat alle burgemeesters gelijkwaardige informatie hebben zodat zij verantwoording kunnen afleggen aan hun gemeenteraden en dit bij het gezag breed onder de aandacht te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Den Boer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 845 (29628).

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Laan-Geselschap voor haar tweede termijn.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Gehoord hebbende het debat dank ik allereerst de minister voor de beantwoording, maar ook de ondersteuning, die hier ergens in de krochten van het gebouw tot laat in de avond weer bijstand heeft verleend. We hebben vanavond gesproken over een majeur proces. Dat is nog niet afgerond, maar we gaan met rust en vertrouwen doorbouwen. We vertrouwen erop dat de minister en ook de korpsleiding de breedgedragen zorgen over individuele leden van het korps die onder druk staan, de komende jaren tot zich zullen nemen en dat zij met warme, doch ferme hand ervoor zullen zorgen dat meer mensen aan het proces kunnen deelnemen.

We hebben één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de politie een brede taakstelling heeft met een toenemende aandacht voor het bestrijden van (zware) criminaliteit;

overwegende dat buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) een duidelijke toegevoegde waarde hebben in het publieke domein en een belangrijke functie in de wijken;

van mening dat boa's de bevoegdheid moeten krijgen op meerdere terreinen handhavend op te treden en niet slechts op één domein, inclusief de bevoegdheid op te treden tegen verkeersovertredingen;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe boa's zo opgeleid kunnen worden dat zij op meerdere terreinen handhavend op kunnen treden en hoe de samenwerking met de politie kan worden verbeterd, onder meer door betere gegevensuitwisseling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Laan-Geselschap. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 846 (29628).

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk. Ik geef het woord aan de heer Bisschop. Gaat uw gang.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank ik de minister voor de beantwoording van de vragen. Op bepaalde punten moeten we in gesprek blijven, is mijn stellige gevoel. Maar dat zullen we gaarne doen.

Verder dien ik twee moties in. De eerste luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat binnen de nationale politie meer ruimte dient te zijn voor de lokale prioriteiten en de ruimte voor eigen keuzes aan de basis van de politieorganisatie;

van mening dat het noodzakelijk is te waarborgen dat er met name in de regio's die vooral bestaan uit landelijk gebied meer ruimte komt voor eigen lokale keuzes en prioriteiten van de politie;

verzoekt de regering uiterlijk voor de zomer van 2020 aan de Kamer te melden welke concrete verbeteringen in gang zijn gezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Van der Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 847 (29628).

De heer Bisschop (SGP):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat binnen de nationale politie de politie op lokaal niveau versterkt dient te worden;

verzoekt de regering op zo kort mogelijke termijn concrete stappen te zetten die nodig zijn om te bereiken dat:

  • -de voor iedere gemeente beschikbare wijkagenten ook daadwerkelijk hun werk kunnen doen ten behoeve van hun eigen wijk;

  • -er binding en afstemming is tussen wijkagenten en de rest van de (lokale) organisatie, inclusief de beschikbare recherche;

  • -lokale (wijk)agenten een duidelijk aanspreekpunt hebben voor de melding van (mogelijke) criminaliteit die zij tijdens hun werk tegenkomen en er ook daadwerkelijk ruimte is om, in afstemming met de recherche, deze problemen aan te pakken;

  • -gemeentebesturen en gemeenteraden meer betrokken zijn geraakt bij de vaststelling van lokale prioriteiten die als basis dienen voor het landelijk veiligheidsbeleid;

  • -de zeggenschap van de burgemeesters over de inzet van agenten in hun eigen gemeente is vergroot;

en de Kamer hierover voor de begroting voor 2020 te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 848 (29628).

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik realiseer me dat met name de laatste motie een soort verzamelmotie is, maar daar zitten wel allemaal punten in om juist vanuit het lokale concept de nationale politie te versterken. Vandaar: een beetje bijeen verzameld.

Dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter, voor het woord. Ik dank de minister voor de beantwoording van alle vragen. De minister is ingegaan op een heel aantal punten. Ik pak er nog een paar uit waarvoor ik veel aandacht heb gehad. Het gaat onder andere over de grootte van de basisteams. Ik heb aandacht gevraagd voor het pleidooi om teamchefs meer ruimte te geven en hun de bevoegdheid te geven om naar eigen inzicht het basisteam vorm te geven, bijvoorbeeld om dat op te knippen om zo meer nabijheid te creëren. Op dit moment ervaren zij daarbij nog veel bureaucratische obstakels. Ik vraag de minister of hij bereid is om daar nog eens naar te kijken.

Voorzitter. Het is van belang dat wijkagenten daadwerkelijk in staat worden gesteld om voldoende tijd in hun eigen wijk door te brengen, om zo daar zichtbaar aanwezig te zijn. Daarom heb ik ook de motie van collega Van Dam, om hieraan te werken, mede ondertekend.

Voorzitter. Het beheer over de politieorganisatie wordt sinds een aantal jaren landelijk gevoerd, maar het gezag ligt nog steeds lokaal, bij de burgemeester en de officier van justitie. Bij de invoering van de Politiewet is er vanuit de Kamer heel veel aandacht geweest voor de lokale inbedding van de nationale politie. Zo ook vanuit de ChristenUnie. In eerste termijn heb ik aangekaart dat burgemeesters in de kleinere gemeenten, niet zijnde de regioburgemeesters, ervaren dat zij niet over alle informatie beschikken om hun rol bij de aanpak van lokale veiligheidsproblemen goed uit te kunnen voeren, terwijl zij wel het gezag voeren. Ik heb de minister goed gehoord. Hij neemt deze problemen serieus en gaat dit aan de orde stellen in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. daarvoor ben ik hem erkentelijk en ik hoop dat dat leidt tot verbetering.

Bij de invoering van de Politiewet is ook een tijdelijk actieprogramma gestart ter versterking van de posities van het lokale gezag en van bijvoorbeeld de gemeenteraden. Gelet op de ervaringen — we zien nu dat de lokale inbedding echt nog wel wat beter kan en meer aandacht behoeft — zou een vervolg hierop ook wenselijk zijn.

Ik heb de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat burgemeesters van kleinere gemeenten ervaren dat hun informatiepositie in het nieuwe politiestelsel is verslechterd terwijl een burgemeester verantwoordelijk is voor de veiligheid in de gemeente;

constaterende dat bijna de helft van de burgemeesters in het evaluatierapport heeft aangegeven dat de lokale prioriteiten ten koste gaan van het werken aan landelijke prioriteiten en dat burgemeesters kwetsbaarder worden omdat ze in beperkte mate in staat zijn de politie in te zetten;

overwegende dat een stevige rol van de burgemeester essentieel is om adequate keuzes te maken en prioriteiten te stellen aangaande het lokale veiligheidsbeleid;

verzoekt de regering om binnen de kaders van het huidige politiestelsel de informatiepositie van burgemeesters van kleinere gemeenten te versterken en zo hun invloed op de inzet van lokale politiecapaciteit te vergroten;

verzoekt de regering tevens in samenspraak met de burgemeesters een vervolg te geven aan het Actieprogramma Lokale Besturing Politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Graaf, Laan-Geselschap, Bisschop, Buitenweg, Krol, Van Raak en Van Dam.

Zij krijgt nr. 849 (29628).

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Voorzitter, als u mij toestaat sluit ik af met een enkele opmerking ...

De voorzitter:

U bent wel ruim door de tijd heen.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik dacht dat ik in de eerste termijn nog een minuutje over had en dat ik dat mee mocht nemen naar de tweede termijn, maar dat zal mijn onervarenheid zijn.

De voorzitter:

Helaas. Uw afsluitende zin.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Mijn afsluitende zin, voorzitter. We hebben veel gesproken en er is veel gewisseld. De ChristenUnie vindt het van belang dat we nu rust en ruimte creëren voor de organisatie om door te groeien. Ik wil de minister, de korpsleiding en alle betrokken partijen, zoals de burgemeesters en het OM, heel erg veel succes en wijsheid wensen om de organisatie verder te laten groeien en te stabiliseren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Baudet voor zijn tweede termijn. Gaat uw gang.

De heer Baudet (FvD):

Mevrouw de voorzitter. Forum voor Democratie heeft in de eerste termijn van dit debat gewezen op de enorme tekorten bij de politie en op het feit dat enorme percentages van misdrijven niet worden opgelost, de aangiftebereidheid onder de bevolking enorm daalt en de bureaucratie blijft stijgen. En de reactie van minister Greppelhuis op onze opmerkingen is werkelijk volkomen ...

De voorzitter:

Meneer Baudet, u heeft het over de minister van Veiligheid en Justitie.

De heer Baudet (FvD):

Ja, die bedoel ik.

De voorzitter:

Justitie en Veiligheid, excuus.

De heer Baudet (FvD):

Ja, precies.

De voorzitter:

Mag ik u vragen om dat ook op deze manier naar voren te brengen?

De heer Baudet (FvD):

Ja, ik bedoel hem. De wijze waarop hij op onze opmerkingen reageerde was gewoon volkomen onbevredigend. Hij verwijst naar een eerder debat — "toen hebben jullie deze punten niet ingebracht" — en gaat er totaal niet inhoudelijk op in. Het is heel teleurstellend dat het zo moet gaan. Hij verschuilt zich ook achter valse statistieken en achter internationale rapporten waar van alles en nog wat uit zou blijken, terwijl we het gewoon hebben over de situatie in Nederland en je maar naar buiten hoeft te lopen om het te zien. Zoals een paar weken geleden toen de politie hier demonstreerde: wij waren er; de minister heb ik er niet gezien. De dingen waar deze mensen mee komen, de alledaagse problemen waar ze tegen aanlopen, worden totaal niet geadresseerd.

We hebben dus twee moties om in te dienen. De eerste.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een slagvaardig politieapparaat essentieel is voor het handhaven van de openbare orde en veiligheid in ons land;

constaterende dat de politie momenteel bij lange na niet over voldoende middelen beschikt om op volle slagkracht te kunnen opereren;

constaterende dat daardoor de werkdruk veel te hoog ligt, aangiften blijven liggen, wijkbureaus worden gesloten en er veel te weinig nieuwe agenten opgeleid worden;

verzoekt de regering om het volledig op orde brengen van de politie tot topprioriteit te maken en daar het komende jaar minstens 1 miljard euro extra voor vrij te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Baudet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 850 (29628).

De heer Baudet (FvD):

Prachtig, dank u wel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat politieagenten in de eerste plaats moeten worden ingezet om criminaliteit te bestrijden en de openbare orde te handhaven;

constaterende dat politieagenten zich op dit moment voor een veel te groot deel van hun kostbare tijd moeten bezighouden met administratieve rompslomp;

constaterende dat de invoering van de nationale politie de bureaucratie had moeten terugdringen, maar dat hier in de praktijk veel te weinig van terecht is gekomen;

overwegende dat de minister als eindverantwoordelijke voor het goed functioneren van de politie op dit moment tekortschiet in het oplossen van de problemen omtrent bureaucratie;

verzoekt de regering om de bureaucratie nu aantoonbaar en significant terug te dringen en de Kamer hierover vóór 1 juli 2019 te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Baudet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 851 (29628).

Een vraag van mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Het is voor het eerst dat we echt de kans hebben om hierover te debatteren met de heer Baudet, want hij is er niet zo vaak. De bureaucratie is een interessant punt. Het is niet helemaal nieuw. Ik vroeg me af of u weet wat er al allemaal gebeurt op dit vlak.

De heer Baudet (FvD):

In de eerste plaats is het leuk dat u het over de aanwezigheid hebt. Wij hebben het onlangs nog uitgezocht. Vergeleken met alle andere Kamerleden staat Forum voor Democratie op een zeer hoge plek in de hoeveelheid deelname aan plenaire debatten. De hoeveelheid debatten die u heeft gedaan, heb ik nu niet paraat, maar het zou me zeer verbazen als dat er meer zouden zijn dan die ik heb gedaan het afgelopen jaar, mevrouw Buitenweg. Dus op het punt van de aanwezigheid — met een veel grotere fractie bovendien — is het toch zo langzamerhand wel duidelijk hoe de kaarten echt liggen.

Dan de bureaucratie. Natuurlijk zien we een deel, maar een deel zien we ook niet. Dat is precies het probleem met de werkwijze dat ik probeer te agenderen in de Kamer. Er komt misschien weer een nieuw rapport. Er komt misschien weer een onderzoek enzovoorts, maar uiteindelijk moeten er resultaten komen vanuit de regering, vanuit de minister. Die afrekenbaarheid ontbreekt in mijn ogen veel te vaak in de politiek hier. We verschuilen ons achter rapporten.

De voorzitter:

Dank u wel. Afrondend, mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Het is opvallend dat de heer Baudet zodra het gaat over de aanwezigheid in debatten, alleen refereert aan de plenaire zaal. Het grootste deel van het echte werk gebeurt natuurlijk bij de algemene overleggen. Dit is een moment. Sommige debatten vinden hier plenair plaats, maar verreweg de meeste tijd zitten we in algemene overleggen. De heer Van Dam heeft een hele initiatiefnota gemaakt, onder andere over administratieve lasten. Ik was het daar niet helemaal mee eens, maar daar hebben we het met elkaar over gehad. We hebben gepraat over een commissie. Die is hier ook heel hard mee bezig. We hebben gepraat over het Korps Mariniers dat hier iets aan moet doen. Dit is een onderwerp dat heel breed wordt opgepakt. Ik ben daar ook nog niet tevreden over, maar het steekt mij dat u hier komt, iets poneert en doet alsof u ons allemaal voor het eerst gaat verlichten, terwijl wij hier hard mee aan het werk zijn. U heeft misschien betere voorstellen. Daar wil ik best met u over praten.

De heer Baudet (FvD):

Die kans lijkt mij aanwezig.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik denk dat het wel zo eerlijk zou zijn dat u enige credits zou geven voor wat men al doet. Wat u op dit moment alleen maar doet, is iets poneren alsof u de enige bent die zich daarmee bezighoudt. U kijkt niet naar al het werk dat er gedaan wordt en waar u eventueel op voort kunt borduren.

De heer Baudet (FvD):

Ik kan het eigenlijk niet anders dan ...

De voorzitter:

U krijgt het woord van de voorzitter. Dank u wel. Het woord is aan de heer Baudet.

De heer Baudet (FvD):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik kan het eigenlijk niet anders dan helemaal eens zijn met mevrouw Buitenweg. Als ik kijk naar wat er allemaal misgaat in de Tweede Kamer en hoeveel zaken beter zouden kunnen en moeten worden geregeld in Nederland, dan zouden wij het liefste op alle plekken tegelijk aanwezig zijn in de Tweede Kamer. Maar er gaat nu eenmaal ontzettend veel mis. Neem de massale immigratie die maar niet wordt aangepakt. Neem de alsmaar stijgende lasten voor mensen in Nederland die onder Rutte van 35% naar bijna 40% zijn gegaan. Neem de criminaliteit die niet goed wordt aangepakt. Neem de Europese Unie die zich alsmaar meer macht toe-eigent. Neem de wijze waarop het onderwijs niet structureel verbetert. Neem de bureaucratie in de zorg. Ik kan zo veel punten noemen waar wij allemaal tegen ageren en waar wij allemaal met betere voorstellen komen. Dus, ja, als het zo was dat we alleen maar dit ene probleem in Nederland hadden, dan hadden we daar fijn al onze tijd aan kunnen besteden, maar we moeten ons op zo veel misstanden tegelijk richten ...

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Baudet (FvD):

Dus totdat wij een fractie hebben die minstens zo groot is als die van GroenLinks zullen wij het op deze manier moeten doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dat roept nog een vraag op bij de heer Van Dam. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Zou de heer Baudet bereid zijn om mijn voorstellen op het vlak van de aanpak van bureaucratie te steunen?

De heer Baudet (FvD):

Nou, overwegend natuurlijk, maar er moet voor een deel ook iets komen van de minister. Dat is het punt dat wij willen maken. Kijk, een deel van het voorstel is prima, maar je wil uiteindelijk een afrekenmoment. Dus ik wil de vraag graag terugleggen bij de heer Van Dam. Is hij bereid om onze motie te steunen dat wij voor 1 juli concrete resultaten willen hebben gezien?

De voorzitter:

Het is niet de bedoeling dat we vragen aan elkaar gaan stellen. Meneer Van Dam, afrondend voor uw interruptie. Gaat uw gang.

De heer Van Dam (CDA):

Nee, ik zal die motie zeker niet steunen, omdat ik zelf al met plannen in een vergevorderd stadium bezig ben. Ik nodig de heer Baudet van harte uit en ik zou het echt zeer op prijs stellen als hij daar ook in mee wil kijken.

De voorzitter:

Goed. Dank u wel. Meneer Baudet, afrondend.

De heer Baudet (FvD):

Ja, maar ik wil toch nog even wat zeggen. Volgens mij gaat het hier niet om wiens plan het is. De heer Van Dam zegt: nee, ik zal het niet steunen, want ik heb mijn eigen plannetje. Volgens mij hoeft het een het ander niet uit te sluiten. Een constructieve opstelling zou moeten zijn: het een en het ander misschien ook. Dus ik zie niet in waarom de plannen van de heer Van Dam onze harde deadline, namelijk voor 1 juli resultaat, in de weg zouden moeten zitten.

De voorzitter:

Dank u wel. U was aan het einde gekomen van uw inbreng?

De heer Baudet (FvD):

Zeker.

De voorzitter:

Dat betekent dat we aan het einde gekomen zijn van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De minister heeft aangegeven dat hij direct over kan gaan tot beantwoording van de vragen en een oordeel kan geven over de verschillende ingediende moties.

Ik geef graag het woord aan de minister.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik heb ook een aantal vragen te beantwoorden. Ik zal dat zo snel mogelijk oppakken in een hanteerbare volgorde voor uw Kamer.

Allereerst begin ik met mevrouw Den Boer, die vraagt of ik de Kamer over de opzet van de volgende evaluatie wil informeren. Ja, dat zal ik tijdig doen voor de zomer van 2020.

Mevrouw Helder vroeg mij toch wat specifieker te zijn over die aanwijzingsbevoegdheid. Ik moet eerlijk zeggen dat ik mevrouw Helder niet in woord heb kunnen overtuigen. Dus ik wil haar hierbij toezeggen dat ik dat schriftelijk opnieuw ga proberen. Ik zal een brief sturen bij de indiening van de conceptwijziging van de Politiewet waarin ik op dit punt zal ingaan. Dat zeg ik bij dezen toe, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Dan had de heer Krol een vraag over de medailles waar ik nog niet helemaal op teruggekomen was. Ik moet via u toch wel erkennen dat ik daarin wat tekort ben geschoten. In het halfjaarbericht van 16 november heb ik de stand van zaken van de uitvoering van de motie beschreven. Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze de bestaande regeling geïnterpreteerd kan worden en of die aanpassing behoeft. Dat sluit aan bij de bestaande wens voor die eremedaille in diverse varianten. Ik zal uw Kamer uiterlijk bij het volgende halfjaarbericht over de precieze invulling en hoe dat z'n beslag heeft gekregen informeren. Ik begrijp heel goed het punt van de heer Krol dat we ondertussen niet mensen die dat verdienen tekort moeten doen. Dus dan moeten die eventueel zelfs met terugwerkende kracht geëerd worden.

Ondertussen heb ik misschien hier en daar een punt te beantwoorden naar aanleiding van vragen, maar ik wil eerst de moties op volgorde behandelen. De eerste motie op stuk nr. 839 was van de heer Van Dam om te bevorderen dat wijkagenten 80% van hun werkzaamheden in de wijk kunnen uitoefenen. Dat is een motie die ik aan het oordeel van de Kamer overlaat. Deze sluit aan bij het beleid van mijzelf en van de korpschef. We moeten er natuurlijk wel voor zorgen dat met dat soort streefgetallen lokaal maatwerk mogelijk blijft.

Dan de tweede motie van de heer Van Dam op stuk nr. 840 om advies in te winnen bij de Raad van State. Daar wil ik heel duidelijk over zijn. Ik zie op basis van de evaluatie niet een noodzaak voor een dergelijk advies. Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat het budgetrecht een belangrijk recht van deze Kamer is. Als de Kamer daar nadere informatie over wil, dan wil ik dat steunen. Dus ik laat deze motie oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 841 van de heer Krol over het prioriteren van het terugdringen van het ziekteverzuim. Ook die motie laat ik oordeel Kamer. Ik heb uw Kamer overigens diverse keren geïnformeerd over de plannen ten aanzien van het terugdringen. Ik zeg ook echt: het is voor mij een prioriteit om hier verder mee te komen.

Dan de motie van de heer Van Raak op stuk nr. 842. Die onraad ik. Ik deel …

De voorzitter:

U hoeft geen oordeel te geven, want het is een oproep aan de Kamer. Dus u mag doorgaan naar de motie op stuk nr. 843.

Minister Grapperhaus:

O, dat is waar ook. U heeft helemaal gelijk. Ik was te enthousiast.

Ik wil eerst twee vragen van mevrouw Buitenweg kort beantwoorden, want mevrouw Buitenweg stelde natuurlijk wel terecht de vraag: is that all there is? Zo zou ik bijna zeggen met een bekend Amerikaans lied. Was dit nu het debat? Via u, voorzitter, zeg ik tot mevrouw Buitenweg dat we vandaag inderdaad een veelheid van kwesties hebben besproken die echt betrekking hebben op het bestel en op de Politiewet. Daardoor zijn we, hoop ik, op een aantal punten met elkaar verder gekomen. Sommige van de geuite suggesties en kritiekpunten zal ik, zo heb ik ook aangegeven, meenemen. Zo niet, dan kom ik daar nog nader bij u op terug. Ik heb het al eerder gezegd, maar ik wil ook nu tegen de leden zeggen dat we dit echt in ons periodieke overleg in de hele ontwikkeling in de gaten moeten houden. Misschien moeten we dat niet viermaandelijks doen, zoals ik nu met de bonden en de korpsleiding heb afgesproken, maar wel zeer periodiek.

Over de boa's heb ik op 6 december een brief gestuurd. Ik ben er eigenlijk van uitgegaan dat we er hier ongetwijfeld vandaag ook over zouden spreken. maar het echte debat over die boa's zal een eerstvolgende keer in de vaste Kamercommissie plaatsvinden. In ieder geval zeg ik zonder meer toe daartoe bereid te zijn, maar het is natuurlijk uw Kamer die dat bepaalt en dat agendeert en dat recenseert en weet ik wat nog meer.

Voorzitter. Dan Oost-Nederland. Dat was onderdeel van de eerste evaluatie na twee jaar. Toen was de conclusie — dat was nog onder Rinnooy Kan, de eerste voorzitter — dat het niet te groot was. Ook deze evaluatie geeft dat aan. In Oost-Nederland heeft men gekozen voor grote districten waarin het bestuurlijk overleg wordt gevoerd. Zo worden ook de burgemeesters van kleine gemeenten goed gehoord. Maar, voorzitter, ik verleng of breid een beetje uit wat ik eerder heb toegezegd over wat ik in het LOVP aan de orde wil stellen. Ik wil mij daarbij ook specifiek richten op de vraag: hoe gaat het nu in het oosten? Hoewel, we weten allemaal dat er binnenkort nota bene drie wijzen van daar naar ons toe komen.

Dan de belangrijke motie van mevrouw Buitenweg op stuk nr. 844 over die meerjarenplanning. Ik deel die wens en daarom geef ik die motie direct oordeel Kamer.

De voorzitter:

Dat is de vijfde motie op stuk nr. 843.

Minister Grapperhaus:

De zesde motie op stuk nr. 844 van Den Boer en Buitenweg over een transparante en externe wervingsprocedure. Ik denk dat dat echt goed is en die motie is dus prima. Oordeel Kamer!

Dan nog de motie van mevrouw Den Boer over de collegiale overlegvormen en de regionale eenheden op stuk nr. 845. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer. Het lijkt me een goed idee om de positie van alle burgemeesters daarbij onder de aandacht te brengen.

De voorzitter:

Mevrouw Buitenweg, gaat uw gang.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Daar heb ik een vraag over, want ik kan niet helemaal overzien of de regioburgemeesters binnen dat LOVP over andere informatie beschikken dan waarover andere burgemeesters kunnen beschikken. Dat was een beetje mijn aarzeling bij deze motie. Ik vind het heel belangrijk dat mensen op een gelijk niveau geïnformeerd zijn, maar is het niet zo dat ze uit hoofde van het LOVP misschien over andere informatie horen te beschikken, informatie die soms niet gedeeld kan worden?

Minister Grapperhaus:

Mevrouw Buitenweg heeft daar wel een punt. Het zou kunnen zijn dat er bepaalde zeer vertrouwelijke informatie wordt gewisseld die vooralsnog alleen voor dat LOVP bestemd is. Maar dat gebeurt maar heel zelden. Laten we dan zeggen: gelijkwaardige informatie binnen de grenzen van de wet. Als ik uw motie zo mag verstaan, dan is het oordeel Kamer. Het is hetzelfde als wat advocaten altijd zeggen: met voorbehoud van alle rechten. Alles is met voorbehoud van alle rechten.

Dan de motie op stuk nr. 846 van mevrouw Laan-Geselschap, die de kwestie van het onderzoek van de boa's betreft. Ik heb een verkenning aangekondigd over hoe dat naar het publieke domein moet in verhouding tot de politie. Dus: oordeel Kamer. Ook als het gaat over het opleidingspunt.

Dan de motie op stuk nr. 847 van de heer Bisschop, waarin wordt verzocht om uiterlijk voor de zomer van 2020 aan de Kamer te melden welke concrete verbeteringen in gang zijn gezet. Deze motie is mede ingediend door mevrouw Van der Graaf. Oordeel Kamer. Ik kan alvast verklappen dat dat ook het oordeel gaat worden voor de motie van mevrouw Van der Graaf, want ik ga dat onderwerp agenderen in het LOVP en bezien op welke wijze we dat, indien nodig, kunnen verbeteren. Ik zal daarover aan u rapporteren.

Als ik de motie op stuk nr. 848 van de heer Bisschop zo mag lezen dat het de wens is om tot een betere samenwerking te komen tussen wijkagenten en recherche, dan zeg ik oordeel Kamer, want dat is een belangrijk onderdeel van zowel de ontwikkelagenda voor de gebiedsgebonden politie als ook die van de opsporing. Als ik de motie zo mag opvatten, dan zeg ik u zelfs toe twee keer per jaar, in het halfjaarbericht, daarover te berichten. Zomaar, het is een luxe dag.

In de motie op stuk nr. 849 van mevrouw Van der Graaf en anderen wordt verzocht een vervolg te geven aan het Actieprogramma Lokale Besturing Politie. Daarover laat ik zeker het oordeel aan de Kamer. Ik denk dat het een goed idee om de positie van alle burgemeesters nog eens onder de aandacht te brengen. Ook dat dus in het kader van die agendering.

Dan heb ik nog de motie op stuk nr. 850 van de heer Baudet. Daarin wordt verzocht om minstens 1 miljard euro extra uit te trekken. Laat ik in de eerste plaats zeggen dat daar geen dekking voor is. Ik denk dat dat duidelijk is. Maar ik wil wel inhoudelijk reageren op een aantal punten die hij noemt en zorgen die hij heeft. Over de hoge werkdruk zijn specifieke afspraken gemaakt in de cao. Over de wijkbureaus heb ik zojuist al uiteengezet dat het niet een kwestie is van eenzijdig sluiten, maar dat het een kwestie is van transformatie, ook naar een nieuw soort locaties, en dat er daarnaast ook wel degelijk nieuwe bureaus worden geopend. Ten slotte heb ik ook uitvoerig uitgelegd dat er wel degelijk voldoende nieuwe agenten worden opgeleid. Sterker nog, ik heb daar begin dit jaar 100 miljoen euro extra voor ter beschikking gesteld. Dus los van de dekking, ook geen reflectie op een aantal dingen die nu al gebeuren, dus: ontraden.

Als laatste de motie op stuk nr. 851 van de heer Baudet, waarin wordt verzocht de bureaucratie aantoonbaar terug te dringen. Er loopt een groot aantal initiatieven om de administratieve lasten te verlichten. Een aantal daarvan hebben ook al succes gehad. Ik heb daarover, zoals ik al zei, op 16 oktober een uitvoerige brief aan uw Kamer geschreven, waarin ik dat ook laat zien. Ik denk dat de korpsleiding en de politie zelf heel duidelijk laten zien dat, in tegenstelling tot wat in de overweging van de motie staat, er wel degelijk in de praktijk het nodige van terechtkomt en dat men dat uitstekend, met verantwoordelijkheid, oppakt en daarin niet tekortschiet. Dus ik ontraad de motie.

Daarmee ben ik aan het einde van de tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de evaluatie van de Politiewet 2012. Over de ingediende moties wordt aanstaande dinsdag gestemd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Rest mij de minister en zijn ondersteuning hier en op een andere plaats te bedanken voor hun inbreng. Ik dank de Kamerleden voor hun aanwezigheid en inbreng. Tegen de mensen die het debat hier dan wel op een andere manier gevolgd hebben, zeg ik: dank voor uw belangstelling. En uiteraard ook hartelijk dank aan onze ondersteuning hier in het gebouw.

Naar boven