7 Begroting Veiligheid en Justitie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 ( 34550-VI ).

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ik begin met een wat algemenere inleiding, een beschouwing van mijn kant. Daarna ga ik in op de volgende specifieke onderwerpen. Ik spreek over de opvang in Nederland bij asielmigratie, over de samenwerking met Turkije en de Europese asielaanpak en over de herplaatsing, met name vanuit Griekenland, en specifiek de 750 kinderen. Ik spreek daarna over het oneigenlijke gebruik van asiel door asielzoekers uit veilige landen en de recente problematiek in met name Groningen, over de terugkeer van asielzoekers die geen recht op verblijf hebben en natuurlijk over bed-bad-brood. Daarna zeg ik kort iets over de grensbewakingscapaciteit, waarover ook vragen zijn gesteld. Vervolgens kom ik op de gevangenissen, de jeugd en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat zijn de blokken die ik voorzien heb, in aanvulling op de schriftelijk beantwoorde vragen. 

Het afgelopen jaar was zeer bijzonder. We hebben in mijn ogen belangrijke stappen vooruit kunnen zetten op tal van onderwerpen, van het gevangeniswezen tot levenslang en van cybersecurity tot kansspelen. Dankzij talloze hardwerkende ambtenaren hebben we ervoor kunnen zorgen dat het beleid sterker en de wetgeving beter is geworden. Ik wil hen daar ontzettend voor bedanken. 

Eén onderwerp heeft natuurlijk de meeste aandacht gehad: het asielbeleid. Nederland kreeg een enorme toestroom aan vluchtelingen uit met name Syrië te verwerken en beelden van oorlogsgeweld en van mensen die verdronken op hun door cynische smokkelaars georganiseerde oversteek bereikten onze huiskamers. Van oudsher staan wij klaar om oorlogsslachtoffers op te vangen. Zo ook nu. Helaas is het niet zo dat, als we iets goeds doen, het allemaal vanzelf wel goed komt. Het grote aantal vreemdelingen roept, terecht, ook vragen op. Blijft de buurt de buurt? Wie zijn die mensen precies die hier nu mogen komen? Blijven we veilig? Gaat het goed bij elkaar? Is men bereid om zich aan te passen? Dat zijn terechte vragen. Het brengt ook onzekerheid met zich mee. Voor de vluchteling die hier komt en zeker ook voor de Nederlander die hier al was, heeft het allemaal een enorme impact. Je verstaat de ander niet. Je vraagt je af of de gewoontes wel passen bij die van ons. Je kent elkaar niet. Volgens mij is dat een normaal, begrijpelijk maar ook wel wat ongemakkelijk gevoel. Veel mensen in Nederland worstelen met de vraag of je dat eigenlijk wel mag voelen. Mijn antwoord is dat dat mag. Je mag koesteren wat we hier hebben. Je mag je afvragen of we zo veel vreemdelingen tegelijk kunnen helpen en inpassen zonder dat dat de Nederlandse waarden en de Nederlandse samenleving verandert. Dat is logisch. 

Ook ik worstel met die vragen. Ook ik heb er een dubbel gevoel bij. Ik wil die mensen helpen. Ik wil dat voor een deel ook in Nederland doen. Ik ken echter ook niet iedereen die we helpen, persoonlijk. Ik besef ook dat het niet allemaal vanzelf wel goed komt, dit in tegenstelling tot sommige mensen die denken dat we de grenzen zomaar open kunnen zetten en dan schande spreken van het feit dat we ons zorgen maken over de toestroom van vluchtelingen. We hebben vorig jaar als Nederland met zijn allen het signaal afgegeven dat we graag bereid zijn om onze hulp aan te bieden, maar wel op onze voorwaarden, en dat er een grens is aan het aantal vluchtelingen aan wie we in Nederland fatsoenlijke opvang kunnen bieden. 

Ik stoor me ook aan schreeuwers aan de zijlijn, de hooligans van de democratie. Ze hebben het het afgelopen jaar ook moeilijker gemaakt voor gewone mensen om op een normale manier over hun terechte zorgen te praten. Ze roepen dat we ons land hermetisch moeten afsluiten omdat de mensen die op hun vlucht in ons land komen, allemaal criminelen en verkrachters zouden zijn. Ze roepen dat hun komst van Nederland een kalifaat maakt. Eigenlijk zeggen ze daarmee dat Nederland een zwak land is. In mijn ogen zijn onze waarden echter sterk en is ons land sterk. We kunnen mensen helpen en tegelijkertijd hun duidelijk maken welke waarden hier gelden. Volgens mij is jezelf bang in een hoekje afsluiten van de rest van de wereld zo on-Nederlands als het maar zijn kan. Zo is Nederland niet groot geworden. We kijken niet weg van problemen, maar pakken die aan en proberen iedere dag stap voor stap de boel beter te maken. 

Toen de vluchtelingen vorig jaar ineens voor de deur stonden, hebben we met zijn allen een enorme prestatie geleverd. We hebben met zijn allen het beste uit Nederland kunnen halen. Mensen hebben ruimte gemaakt in hun buurt en we hebben ervoor gezorgd dat niemand buiten hoefde te slapen. Dat is niet aan mij te danken. Dat is echt de vereende inspanning van de hele samenleving. 

Tegelijkertijd beseften we dat je niet altijd met crisisoplossingen kunt werken en dat we ons beleid en de procedures moeten aanscherpen. Ook werd duidelijk dat de instroom, ook getalsmatig, voor Nederland naar beneden moest. Daar hebben we dan ook in Europa samen hard aan gewerkt. Het meest in het oog springen de Turkijedeal en de grensmaatregelen op de Balkanroute. Dat zijn maatregelen die echt werken. Waagden vorig jaar om deze tijd maandelijks op de Griekse route nog tussen de 150.000 en 200.000 mensen de oversteek naar Europa; dat zijn er nu zo'n 3.000. Hadden we vorig jaar in Nederland nog ruim 43.000 eerste asielaanvragen; eind oktober stond de teller op ongeveer 15.000. We hebben binnen een jaar meer grip kunnen krijgen op de asielinstroom, maar we zijn echt nog niet klaar. We moeten nu de gelegde basis verder versterken en beter maken wat nog niet goed werkt. We moeten nog meer grip krijgen op wie wel en wie niet tot ons land wordt toegelaten. De uitdaging blijkt om op een fatsoenlijke manier de helpende hand uit te steken, waarbij we niet uit het oog verliezen wie wij zijn en waar we in Nederland voor staan. Zo is duidelijk dat mensen teruggaan als ze geen recht hebben op bescherming, is voor iedereen die hier wel mag schuilen voor oorlog, duidelijk wat de voorwaarden en de waarden zijn, en blijven we ons thuis voelen in onze eigen buurt. 

Dan kom ik nu op de meer specifieke onderwerpen. Meerdere fracties hebben gevraagd of we geleerd hebben van de hogere instroom van vorig jaar, die ik zonet beschreven heb. In mijn ogen kan ik daarop bevestigend antwoorden. Ten eerste zien we dat in heel Europa de mindset nu aan het schuiven is, en men zoekt naar oplossingen om wel mensen te helpen maar ook de instroom in Europa te beperken. Dat doen wij als Nederlands kabinet ook in Europees verband, op basis van de uitgangspunten van de kabinetsbrief van september 2015, die nog steeds van kracht zijn. Dat is een combinatie van opvang in de regio en terugkeer naar de regio als mensen geen recht op verblijf hebben, en een eerlijkere verdeling binnen Europa van asielzoekers die nog wel in de EU-lidstaten mogen worden opgevangen. Ik zal niet zeggen dat het allemaal bereikt is en ook niet dat het binnen handbereik is, maar er worden wel goede stappen in die richting gezet en er wordt aan gewerkt. 

Ook binnen Nederland hebben we er het nodige van geleerd. De aanpak van de hoge instroom kwam natuurlijk wat ad hoc tot stand. Gelukkig kun je dan in Nederland rekenen op heel veel bestuurders, lokaal en provinciaal, die bereid zijn om eerst het probleem mee op te lossen en dan terug te kijken: hoe had het allemaal beter gekund, hoe kunnen we de volgende keer beter voorbereid zijn en hoe kunnen we de systematiek met regietafels en bestuursakkoorden — geen heel spannende woorden — over huisvesting en over opvang in stand houden? We willen elkaar niet alleen op de hoogte brengen van de instroom als die oploopt, maar we willen dat blijvend doen. 

Nu de instroom duidelijk lager is, hebben we op korte termijn ruim voldoende opvangcapaciteit. Mevrouw Gesthuizen vroeg om 3.000 reserveplekken. Voor de voorzienbare toekomst heb ik een veelvoud daarvan beschikbaar in de opvang. Het heeft namelijk niet zo veel zin om iets helemaal te sluiten als je er toch nog voor betaalt. Daarnaast hebben we afspraken met het lokaal bestuur om heel snel 3.000 extra plaatsen — dat is toevallig hetzelfde aantal — aan snel oproepbare noodopvang te kunnen creëren. Ook vindt het kabinet het wenselijk om opties uit te werken voor een toekomstig flexibeler opvangsysteem waarin je ook beleidsmatig meer ruimte hebt. Nu heb ik die ruimte dus hoef ik niet per se beleid te maken. Dat is wel een complexer vraagstuk, waarin diverse belangen en partijen een rol spelen. We pakken dit in samenwerking met het lokaal bestuur op, om ervoor te zorgen dat die ruimte er niet alleen is nu we met een overcapaciteit zitten, maar dit ook in de toekomst systematisch kan worden aangepakt. 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter … 

De voorzitter:

Als dit punt is afgerond, krijgt u de gelegenheid om te interrumperen. Bent u hiermee klaar, staatssecretaris? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja. 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ben erg blij dat de SP en de staatssecretaris wat dit betreft niet heel ver uit elkaar staan. Ik zou wel het volgende iets specifieker willen weten. Ik ga er sowieso van uit dat de staatssecretaris met de betrokken partijen die hij noemt, ook zeer nadrukkelijk het COA bedoelt, want dat draagt in de praktijk de grootste verantwoordelijkheid. Ik zou ook willen weten of de staatssecretaris met de reservecapaciteit voor de toekomst, dus niet voor nu, niet alleen noodopvangplekken bedoelt, die heel snel gecreëerd kunnen worden. Dat zou namelijk weer heel veel druk geven, terwijl ik me kan voorstellen dat je, als je zaken echt gereed hebt staan, die noodopvang er nog naast kunt gebruiken als je die nodig hebt. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

De afspraken over noodopvang zijn er gewoon. Die staan daar los van. We willen nu samen met het COA, want dat is de basis van het hele punt, uitwerken hoe je kunt kijken naar meer flexibiliteit in het opvangsysteem, structureel. Dat brengt allerlei vraagstukken met zich mee, ook financieel en met betrekking tot het lokaal bestuur. Dat is dus niet simpel. Het kabinet heeft zich wel voorgenomen te bekijken of we daar een betere methodiek voor kunnen ontwikkelen in de komende maanden. 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Betekent dit dat de Kamer nog voordat zij herkozen moet worden op informatie daarover kan rekenen? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Als we zover zijn wel, maar ik weet niet of het dan al helemaal rond is, eerlijk gezegd. 

Dan kom ik nu op de zaken buiten Nederland, bijvoorbeeld op de samenwerking met Turkije en de maatregelen die in EU-verband en buiten de EU genomen zijn. Mij moet wel van het hart dat ik een beetje een paradox proef in de Kamer. Aan de ene kant hoor ik dat de deal met Turkije niet van belang is om de instroom te laten zakken. Aan de andere kant wordt mij ook gevraagd of ik wel genoeg reservecapaciteit heb als Erdogan zegt dat de deal klapt en de instroom hoger wordt. Die twee kan ik moeilijk met elkaar rijmen. Volgens mij leveren de afspraken met Turkije een belangrijke bijdrage, net als de grenssluitingen in Macedonië, Servië, Slovenië en Oostenrijk. Die twee waren samen nodig en door die twee is het resultaat bereikt. Volgens mij kunnen we niet zeggen: houd het een maar overeind en doe het ander maar weg. Aan de cijfers, waarover discussie was, zie je inderdaad dat vorig najaar de winterdip optrad, zoals die er elk jaar is. We zagen tegelijkertijd dat de instroom in de winter wel hoger was dan in de winters daarvoor. We zagen ook dat de groei die je normaal gesproken in maart richting het voorjaar hebt, niet optrad en er zelfs nog een verdere daling was. 

Ik zie nu twee hoofdroutes naar Europa, met overeenkomsten en verschillen. Er is de route via Turkije naar Griekenland en die via Noord-Afrika naar Italië. Op beide routes hebben we grensmaatregelen ten noorden van de landen om doorreizen verder Europa in te voorkomen. Op de ene route, namelijk in het geval van Turkije, hebben we ook nog eens afspraken met de andere kant van de zee. We zien dat er daardoor niet alleen minder mensen naar ons toe komen, maar ook dat minder mensen het proberen. Bovendien zien we — ook belangrijk — dat er minder mensen verdrinken. Bij Italië hebben we alleen de grensmaatregelen van Oostenrijk en Frankrijk. We zien dat er daardoor veel mensen doorkomen naar ons, maar we zien helaas ook dat, omdat er nog geen afspraken zijn met landen aan de andere kant van de zee, duizenden mensen het proberen en dat er duizenden mensen omkomen. Volgens mij moeten we niet te veel energie besteden aan de vraag welke dingen precies welk effect gehad hebben. Volgens mij moeten we erkennen dat ze allemaal cruciaal waren. Als we echt willen voorkomen dat smokkelaars doorgaan met hun business en, belangrijker nog, willen voorkomen dat er mensen verdrinken, dan moet de motivatie zijn dat we afspraken maken met landen in Afrika om te voorkomen dat mensen een poging doen om de oversteek te wagen. 

Dan kom ik op herplaatsing. De Europese afspraken gingen uit van een maximum voor Griekenland van 66.400 kandidaten die in aanmerking zouden komen voor herplaatsing. Op grond daarvan is het Nederlandse aandeel berekend. Dat ligt iets lager dan 4.000. Dat is een bekend aantal geworden. Het aantal aanwezige herplaatsingskandidaten in Griekenland is volgens de Europese Commissie echter een stuk lager, ongeveer 24.000. Uitgaande van dat aantal ligt Nederland prima op koers bij het halen van het aandeel herplaatsingen. We blijven gewoon iedere maand 100 mensen uit Griekenland opnemen. 

Het is natuurlijk niet het enige wat we doen. Er komen per week ook zo'n 400 tot 500 gezinsleden Nederland binnen als nareizenden. Zij komen uit misschien nog wel moeilijker gebieden dan Griekenland. Dat doen we dus ook. Er vindt ook relocatie vanuit Italië plaats. We doen ook nog aan hervestiging. Volgens mij is het niet zo dat we te weinig doen. Wij leveren meer dan onze fair share. Na Frankrijk zijn wij de grootste relocant uit Griekenland. Wij houden ons aan de afspraken. Het is zaak dat andere landen dat ook gaan doen. 

De voorzitter:

Bent u klaar met dit punt? Dan is het woord aan de heer Voordewind. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De staatssecretaris spreekt over 24.000. Ik heb de rapportages er nog eens op nagelezen. De laatste rapportage die ik kon vinden, dateert van 9 november. Daarin noemt de Europese Commissie een aantal van 61.000. Als je daar de 16.000 op de Griekse eilanden van aftrekt — zij komen in eerste instantie niet in aanmerking voor relocatie — dan blijven er 45.000 over. Als je daar het percentage van 5,5 voor Nederland op loslaat, kom je uit op ongeveer 2.500 en niet op de 1.400 van de staatssecretaris. Waarop baseert de staatssecretaris zijn cijfers? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Op de rapportage van de Commissie dat er 24.000 mensen in Griekenland zijn die op basis van de criteria in aanmerking komen voor relocatie. Dit betekent dat zij niet alleen voor de afspraken met Turkije op 20 maart zijn binnengekomen, maar ook dat zij een nationaliteit hebben waarvan een flink percentage kan worden ingewilligd, zoals toen is vastgesteld. Afghanen die in Griekenland verblijven, vallen niet onder de relocatiecriteria. Zo kom je op een lager aantal. Ik baseer mij nu op het aantal mensen dat volgens de Europese Commissie voor relocatie in aanmerking komt. Dat zijn er 24.000. Verder werken wij in een gestaag tempo door met Griekenland om 100 mensen per maand te laten overkomen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De staatssecretaris wijzigt de spelregels tijdens het spel. Zijn eerste constatering was dat er 60.000 zijn en dat wij daarvan 4.000 mensen zullen opvangen. Dat was zijn redenatie. Nu krijgen wij een nieuwe spelregel, namelijk het aantal wordt niet meer gerelateerd aan het getal van 60.000 van de instroom, maar aan het aantal potentieel toegewezen asielzoekers ofwel 24.000. Wat krijgen wij volgende maand? Gaan wij dan verder kijken en verder inzoomen om te zien of wij het getal van 24.000 nog verder omlaag kunnen brengen? De redenering van de staatssecretaris was toch de instroom van 60.000? Nu zou je kunnen zeggen dat het er 45.000 zijn en dan zou je er 2.500 overhouden. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Mijn redenering is dat wij met de landen daar aan tafel afspraken hebben gemaakt over maxima en verdeelsleutels. Die afspraken gelden voor een maximaal aantal mensen. Toen wij die afspraken maakten, wat het idee dat dit maximum snel zou worden bereikt en dat er dan nieuwe afspraken zouden moeten worden gemaakt. Doordat wij hebben ingezet op andere maatregelen zoals het sluiten van de doorloop op de Balkanroute en doordat wij afspraken hebben gemaakt met Turkije, komen wij in de praktijk niet in de buurt van het maximum. Ik vind dat een goed teken. Ik werk nog steeds conform de afspraken die ik met mijn Europese collega's heb gemaakt. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt dat de heer Voordewind — en ik denk dat hij het dan ook over mij heeft — uitgaat van het maximaal aantal. Hij voegt hieraan toe dat de afspraken anders zijn, want die zijn afhankelijk van de vraag hoeveel mensen er werkelijk zijn. Waar staat dat? Ook op Facebook schrijft de staatssecretaris dat daarvan tabellen zijn, maar waar dan? Ik zie alleen maar de stukken van de Europese Commissie waarin staat dat Nederland nog meer mensen zou moeten herplaatsen. Ik wil graag die concrete bronnen hebben. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het staat in de stukken over de afspraken die wij tijdens de JBZ-Raad hebben gemaakt. Die tabellen geven inderdaad de maxima weer. Als je al die aantallen bij elkaar optelt, kom je op een hoger aantal uit dan het aantal mensen dat herplaatsbaar is. Ik kan er niet veel meer van maken. Ik snap wel dat mevrouw Voortman misschien politiek van mening is dat wij, ongeacht die afspraken, meer zouden moeten doen. Dat is een politieke discussie, maar ik verzet mij tegen het beeld dat wij andere afspraken zouden hebben gemaakt. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan moet de staatssecretaris dit duidelijk maken. Hij moet ons laten zien waar dit in de afspraken staat. Ik heb het in ieder geval niet kunnen vinden. De heer Voordewind heeft het ook niet kunnen vinden. Stuur die stukken naar ons toe. Laat zien: hier en hier staat het, en dat het niet klopt wat wij zeggen. Laat de staatssecretaris dat doen. Dan kunnen wij daarna praten over de vraag wat wij van die afspraken vinden. De staatssecretaris zegt nu dat wij die afspraken zo moeten interpreteren. Daarom vraag ik hem te laten zien dat dat de interpretatie is. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik zal bekijken wat precies in detail is beschreven. Die discussie voer ik ook met het Nederlandse publiek. Ik zal daar ook de link plaatsen naar het document van de Europese Commissie waarin het aantal van 24.000 wordt genoemd. Dan is dat ook meteen duidelijk. Ik wil nu ingaan op de specifieke aandacht voor, zoals het is gaan heten, de 750 kinderen. Op verzoek van de Kamer heb ik gezegd dat 750 minderjarigen in Europees verband door diverse landen herplaatst moeten worden vanaf de besproken datum, onder wie ook alleenstaande minderjarigen. Op aandringen van de Kamer heeft Nederland een voortrekkersrol op zich genomen. Volgens mij werpt dat vruchten af. In de maanden oktober en november — ik bekijk het even ruim nadat we het hier bespraken — zijn 921 personen van Griekenland naar andere lidstaten herplaatst. De ervaring leert dat bij herplaatsing uit Griekenland ongeveer de helft uit minderjarigen bestaat, dus dan zou je op zo'n 460 minderjarigen uitkomen. Ik moet het wel even zo doen en kan het niet exacter maken, omdat ik van de Grieken geen specifieke administratie heb. Op basis hiervan is de verwachting dat de 750 minderjarigen begin 2017 zeker zullen zijn herplaatst, alleen al uit Griekenland, nog los van de inspanningen in Italië. 

Er is in dat verband gevraagd wat ik met Italië bedoelde. Italië heeft nationale wetgeving die het heel ingewikkeld maakt om alleenstaande minderjarigen onder relocatie te laten vallen. Ik ga dus naar Italië en zeg: wat mij betreft zou het goed zijn als u binnen het contigent dat we per maand uit Italië reloceren, voorrang geeft aan minderjarigen. Maar het rechtssysteem van Italië staat dat in de weg. Daar heb ik aandacht voor gevraagd, maar dat is niet zomaar veranderd. Ook bij Griekenland zijn we los van de vraag afhankelijk van de herplaatsingsdossiers die de Griekse autoriteiten aan ons voordragen. Maar het beroep van de Kamer op Griekenland en Italië om eraan mee te werken, hebben we meermaals duidelijk overgebracht. Volgens mij zien we daar de resultaten van. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik maak bezwaar tegen de antwoorden van de staatssecretaris. Ik heb de duidelijke vraag gesteld waar de staatssecretaris het getal van 24.000 op baseert. De staatssecretaris zegt: dat is het getal dat mogelijk in aanmerking komt voor relocatie. Toen heb ik hem gezegd: dan verandert u de spelregels, want in eerste instantie ging het bij de schatting om de instroom van 60.000, die vervolgens werd bijgesteld tot 45.000. Het zijn er nu dus geen 24.000. Ik wil daarom graag een antwoord van de staatssecretaris op de vraag of hij de spelregels heeft aangepast. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Nee. Ik heb geen spelregels aangepast. Ik heb ze toegepast zoals ik de afspraak altijd begrepen heb die ik heb gemaakt aan die tafel in een vrij muf hok in Brussel. De optelsom van alle absolute aantallen uit de tabel komt uit op een bepaald aantal herplaatsingskandidaten. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Maar de telling en de verdeling was in eerste instantie niet gebaseerd op de geselecteerde mensen, maar op de instroom die er in Griekenland was. Dat ging toen om 60.000, die verdeeld zouden worden over Europa. Toen zou Nederland er 4.000 voor zijn rekening nemen, ongeveer 5,5%. Nu hebben het volgens de staatssecretaris schijnbaar over 24.000 mensen, terwijl de Europese Commissie ons nog steeds duidelijk maakt dat er 45.000 op het vasteland van Griekenland zitten. Ik kan die twee niet rijmen met elkaar. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

We hebben de afspraak gemaakt om maximaal 60.000 mensen te reloceren uit Griekenland. Dat gebeurt niet zomaar willekeurig. Het gaat niet om 60.000 mensen die ooit asiel hebben aangevraagd in Griekenland; er waren criteria aan verbonden. We zouden dus maximaal 60.000 mensen die onder de criteria vielen, hervestigen. Daarnaast zegt de Europese Commissie: op dit moment vallen onder die criteria niet meer 60.000 mensen. Ik zeg "niet meer"; ik zal zo nog even uitleggen wat ik er ook nog over kwijt wel. Het zijn er nu nog maar 24.000. De taak voor alle 28 lidstaten samen wordt daarmee dus kleiner, ook voor Nederland. Die 60.000 mensen hebben er wel gezeten, maar zij zijn allemaal informeel gereloceerd en zijn gewoon doorgewandeld over de westelijke Balkanroute. Als je echt zou willen gaan uitrekenen hoeveel Nederland er overgenomen heeft van die 60.000 die er waren op het moment dat we de afspraak maakten, zijn het er dus al veel meer. Want van die mensen hebben er veel meer gekozen om naar Nederland, Duitsland, Zweden, België of Oostenrijk te gaan dan naar alle andere landen. Als we inzoomen op de 60.000 die in Griekenland waren toen we de afspraak maakten, denk ik dus bijna eerder dat Nederland zou moeten stoppen met reloceren, maar dat lijkt me ook niet zo verstandig. Wij houden ons aan de afspraak. Er zijn mensen die voor relocatie in aanmerking komen. Daar nemen wij een aandeel van op en dat doen we ook. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik wil het graag nog hebben over de 4.000 alleenstaande kinderen in Italië. De staatssecretaris en ik hebben daarover eerder van gedachten gewisseld in een algemeen overleg. Toen waren veel van de mensen in Italië volgens hem afkomstig uit landen waarvan we niet hoeven te verwachten dat het asielverzoek kansrijk zal zijn. Ongetwijfeld had hij daarin grotendeels gelijk. Maar nu zijn daar toch die 4.000 alleenstaande kinderen. Geldt dat ook voor hen of zijn dit 4.000 alleenstaande kinderen voor wie geldt dat ze afkomstig zijn uit landen waarvan het in de verwachting ligt dat ze asiel kunnen krijgen in Europa? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik heb geen onderverdeling van die 4.000 gevallen. Ik weet wel dat als dit alle alleenstaande minderjarige asielzoekers in Italië zijn, ze niet allemaal voor relocatie in aanmerking zullen komen. Dit staat nog los van het probleem dat als ze er volgens de Europese regels wel voor in aanmerking komen, de Italiaanse regels het nogal moeilijk maken om ze te reloceren. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat begint wel een beetje frustrerend te worden. Ongetwijfeld frustreert het de staatssecretaris ook. Ik zie ook dat hij liever niet heeft dat dit soort kinderen al te lang verblijft in dit soort kampen met dit soort faciliteiten. Maar Griekenland en dossiers op orde? Italië en de moeilijke bestuurlijke realiteit? Laat ik het dan toch vragen. Wat kan de staatssecretaris nog doen om de Italianen te bewegen? En welke antwoorden krijgt hij? Is er bereidheid bij Italië om hier iets aan te doen of loopt de staatssecretaris simpelweg aan tegen het formalistische antwoord "het is nu eenmaal zoals het is, dat laten we zo en gaat u maar weer naar huis"? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

De problematiek wordt wel erkend, maar op de prioriteitsschaal staat het onderwerp niet op nummer één. Het zal ook niet heel snel geregeld zijn. Italië focust zijn inspanningen nu vooral op het maken van afspraken met Noord-Afrikaanse landen om de toestroom te beperken. Italië is minder dan Griekenland ten tijde van het maken van de afspraken met dat land, bezig met "het water staat aan de lippen" en "we zouden het niet kunnen opvangen". Die geluiden hoor je meestal niet uit Italië. We hebben het wel aangekaart. Vanuit Italië wordt niet ontkend dat het een probleem is, maar ik kan de heer Sjoerdsma ook niet melden dat mij daar te kennen is gegeven dat het snel wordt aangepakt of opgelost. Dat kan ik er helaas niet van maken. 

Voorzitter. Ik kom op het in mijn ogen oneigenlijk gebruik van asiel door asielzoekers uit veilige landen. Het veiligelandenbeleid is een van de voorbeelden die ik in mijn algemene tekst noemde van de wijze waarop wij in een crisissituatie hebben bekeken hoe we de regels konden verbeteren. Af en toe praten we hier over het veiligelandenbeleid alsof het al jaren bestaat, maar we hebben het nu ongeveer een jaar. Gelukkig zien we dat het beleid in de meeste gevallen overeind blijft in rechtszaken. Dat is in verreweg de meeste gevallen zo. Ik denk dat dit kan bijdragen aan het asielbeleid dat we willen voeren: een beleid dat bescherming biedt aan mensen die het nodig hebben. Dit vereist ook een zorgvuldig maar scherp realistisch onderscheid van mensen die geen bescherming behoeven en daar geen recht op hebben, maar wel een beroep doen op de procedures die we daarvoor hebben. 

De afgelopen maanden hebben we op verschillende manieren gezien dat er groepen zijn die oneigenlijk gebruikmaken van het asielrecht en dat mensen die geen bescherming nodig hebben, toch hun vinger daarvoor opsteken. In het begin waren er vooral veiligelanders uit de Balkan. Dat was relatief eenvoudig, omdat de terugkeer van die groepen goed werkt. Nu hebben we een piek gehad uit landen als Marokko, Algerije en andere Noord-Afrikaanse landen. Ik hoop dat het daarbij blijft. Ik kan natuurlijk niet vooruitkijken, maar we zien wel dat het weer wat afneemt. Ik hoop dat dat zo blijft. 

Ik heb meteen maatregelen getroffen om het beleid specifiek voor dit probleem nog verder aan te scherpen, naast het veiligelandenbeleid en het sporenbeleid dat we al hadden. We hebben de asielprocedures nog kunnen versnellen. Hetzelfde geldt voor de Dublinprocedures, voor zover we daarin niet afhankelijk zijn van het ontvangende land. Ik wil de opvangmogelijkheden en -rechten beperken. We zijn druk bezig met een goede dossieropbouw, ook met gegevens uit de opvang, zodat we een snellere inbewaringstelling kunnen bewerkstelligen als mensen echt over de schreef gaan. Ik heb de financiële terugkeerondersteuning aangepakt. We zijn druk bezig met een per gemeente geïntegreerde lokale aanpak waarin het bevoegd gezag van de burgemeester en de bevoegdheden die ik onder de Vreemdelingenwet heb, elkaar goed aanvullen om de overlast voor omwonenden te beperken. Ook kan hiermee aan mensen die met kwaad in de zin komen, duidelijk worden gemaakt dat ze hier geen plek hebben en dat ze geen misbruik moeten maken van onze asielprocedures. 

Mevrouw Keijzer vroeg terecht hoe we het gaan doen met de terugkeerregelingen. Gaan we steeds afwachten per land of niet? We hebben die discussie zelf in het voorjaar ook gevoerd naar aanleiding van Albanië en andere landen. Los van nieuwe, specifieke probleemgroepen waren wij op het departement bezig om het terugkeerondersteuningsbeleid te moderniseren. Daar kwam toen al heel snel een nieuwe probleemgroep tussendoor, met name Marokkanen en Algerijnen, waardoor die modernisering versneld is en samengevallen is met die aanpak. Ik ben het met mevrouw Keijzer eens dat we nu het hele terugkeerondersteuningsbeleid moeten herzien. Daarom heb ik meteen een hele reeks aan maatregelen genomen, voor meer dan die twee landen. We moeten dit niet alleen doen als er een probleem is met een land. In 2010 zijn we begonnen om de visumvrije landen uit te sluiten, maar dat is niet afdoende. Daarom gaan we nu ook de landen in de ring rondom Europa uitsluiten. De logica daarvan is dat je wel de mogelijkheid wilt hebben om terugkeerondersteuning te bieden als dat helpt, maar dat je niet wilt dat het overkomt als een soort recht, waardoor er een aantrekkende of aanzuigende werking zou kunnen ontstaan op mensen die vanuit hun land makkelijk naar Europa kunnen reizen. Ook veel veilige landen van herkomst zijn nu dus uitgesloten van de terugkeerondersteuning. Het is wel handig om nieuwe criteria te ontwikkelen voor het stelsel in brede zin. Die zal ik binnenkort met mijn collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uitwerken, omdat er ook raakvlakken zijn met haar financieringsmiddelen. 

De voorzitter:

Was u klaar met dit punt? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja, met terugkeerondersteuning wel. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb in zijn algemeenheid ook nog een vraag over het terugkeerbeleid, maar ga nu concreet in op de terugkeervergoeding. Ik las in de schriftelijke beantwoording dat alleen voor de veilige landen Ghana, Senegal, Jamaica en India nog een terugkeervergoeding geldt. Wat zijn de redenen om de regeling voor die landen nog wel in stand te houden? Of is dit het lijstje met landen waarover de staatssecretaris in de volgende alinea schrijft dat hij nog gaat bekijken of er een noodzaak voor die landen blijft bestaan? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Bij deze landen hebben we niet de indruk dat het een aanzuigende werking heeft en hebben we in de caseload nog wel mensen zitten voor wie terugkeerondersteuning naar onze inschatting effectief kan zijn om hen tot vrijwillige terugkeer te bewegen. Daarom komen mensen uit deze landen nog wel voor terugkeerondersteuning in aanmerking. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Oké. In een ander antwoord op een van mijn vragen heb ik gelezen dat Ghana samen met Mali en Ivoorkust een van de drie landen is waarbij Koenders afspraken met de regering heeft gemaakt om mensen terug te nemen. Ik las dat er maar een heel klein percentage is teruggegaan naar dat land; ik geloof dat het 5% was. Daardoor maak ik mij wel zorgen, bijvoorbeeld over de mensen die in een bed-bad-broodvoorziening zitten. Zijn we nou echt goed bezig met elkaar? 

Waarom vraag ik dat op deze manier? Ik kijk naar het geld dat in het kader van ontwikkelingssamenwerking naar die landen gaat. Ik denk ook aan de discussie die vorige week in deze zaal gevoerd is: er gaan cultuursubsidies naar Marokko, terwijl zulke landen weigerachtig zijn in het terugnemen van hun onderdanen. Hoe kijkt de staatssecretaris daarnaar? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik heb in mijn algemene spreektekst gezegd dat we meer grip hebben, maar dat we er echt nog niet zijn. Dit is het eerste onderwerp waar ik dan aan denk. We zijn er echt nog niet. De bereidheid van landen om hun eigen onderdanen terug te nemen als ze ten onrechte een beroep hebben gedaan op onze asielprocedures, is ook het meest weerbarstige en hardnekkige probleem. Mede door de afhankelijkheid van andere landen, die hier niet altijd een belang bij hebben, is dit een van de meest frustrerende zaken waarvoor ik verantwoordelijk ben. Dat doet niets af aan het probleem, maar dit is dus een hardnekkig probleem. Kabinetsbreed moeten wij alle belangen die wij met een land hebben, hierbij op tafel leggen. Gelukkig wordt dit ten aanzien van landen als Marokko en Algerije niet meer alleen als mijn probleem ervaren. Dit wordt ook opgepakt door de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Economische Zaken, die tijdens zijn bezoek aan Algerije met de premier aldaar heeft gesproken over terugkeer. 

De voorzitter:

Gaat u verder, als u klaar bent met dit punt. Ik zie dat dat het geval is. Mevrouw Keijzer, u wilt nogmaals interrumperen maar we doen interrupties in tweeën. Dat geldt voor iedereen, dus ook voor u. Bovendien komen er nog een paar punten terug. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat begrijp ik, maar ik stelde een feitelijke vraag. 

De voorzitter:

Nee, het geldt echt voor iedereen. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dan kom ik over een minuut weer terug. 

De voorzitter:

Prima. Ik zit er dan nog steeds. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ik kom zo ook nog even terug op een onderwerp dat gerelateerd is aan terugkeer. Ik ga eerst nog even in op het oneigenlijk gebruik door mensen uit veilige landen en op Groningen en Ter Apel. In Groningen is natuurlijk een concentratie van veel mensen, ook omdat het een vertreklocatie is. De partners van de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en het lokaal bestuur overleggen intensief over het zo effectief mogelijk beperken van de overlast. Twee tot drie keer per week komen OM, AIVD, politie, gemeente, DT&V, COA en IND samen. Daarbij schuwen wij geen enkele maatregel. We kunnen versneld asielverzoeken afwijzen, we hebben ROV-maatregelen bij de opvang, we zetten het strafrecht in waar we er gebruik van kunnen maken en we zetten vreemdelingenbewaring in als mensen een probleem zijn voor de openbare orde. Het is voor mensen die bereid zijn om in hun buurt mensen op te vangen een erg koude kermis als er mensen in de opvang zitten die vooral uitstralen maling te hebben aan de waarden in onze samenleving. Daarom vind ik het gerechtvaardigd dat we met alle middelen en bevoegdheden die wij hebben erop afgaan om ervoor te zorgen dat de overlast beperkt wordt. Het holt ook het draagvlak uit voor echte opvang en het zet mensen die van dezelfde afkomst zijn en zich in onze samenleving wel prima gedragen in een verkeerd daglicht. Er is dus soms alle reden om mensen aan te pakken als zij iets verkeerd doen. Het is vooral van belang om uit te stralen dat er voor hen geen plek is in onze opvang. Het is van belang om hen af te schrikken zodat deze groep niet meer binnenkomt met de instroom. 

De voorzitter:

Bent u klaar op het punt terugkeer? Daarnet zei u van wel. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik ben klaar met het punt van de terugkeerondersteuning. 

De voorzitter:

Ik wil dan toch dat u dit onderwerp helemaal afmaakt voordat ik interrupties toesta. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik wilde ook nog aangeven dat in Europees verband terugkeer hoger op de agenda is komen te staan en dat dat ook van belang is voor Nederland. Als Europese landen bereid zijn om gemeenschappelijk alle belangen ten aanzien van zo'n land dat beter moet meewerken aan terugkeer op tafel te leggen, dan kan dat effectiever zijn dan als Nederland hierin alleen werkt. Zowel Commissaris Avramopoulos als de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini wordt constant ook door ons, per vergadering, aangespoord om hier nog meer werk van te maken dan zij al doen. Dan is het natuurlijk niet zo dat er helemaal niets gebeurt. Ik wil soms zelf ook dat het zoveel beter gaat dat ik bijna vergeet om de aandacht te vestigen op wat er wel lukt. Laten wij niet doen alsof er helemaal niets gebeurt. Dit jaar zijn tot en met oktober ruim 20.000 vreemdelingen zonder verblijfsrecht ook weer vertrokken uit Nederland. Een deel vertrok via ons, via DT&V, en een deel omdat er bijvoorbeeld geen opvang meer geboden wordt of mensen weten: ik heb hier toch geen perspectief dus ik ga weer. Dat draagt bij aan het realiseren van meer vertrek. Afgelopen dinsdag is met het IOM een pilot begonnen, om te kijken of die werkwijze helpt, door een terugkeervlucht te charteren naar Irak voor vrijwillige terugkeerders. Ook die vlucht is vertrokken. Dit is wat ik nog had te zeggen over terugkeer. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

De staatssecretaris zei net dat inmiddels kabinetsbreed ingezet wordt op het verbinden van alle beleidsterreinen om ervoor te zorgen dat mensen terugkeren. Toch hebben wij hier een discussie gehad met de minister van Onderwijs en in haar kielzog de minister van Buitenlandse Zaken over cultuursubsidies naar Marokko. Dan denk ik: als je het voor zo'n klein onderwerp en zo'n klein bedrag al niet weet te regelen met elkaar, dan word je toch gewoon uitgelachten door dat soort landen? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik weet niet of het stopzetten van dit kleine bedrag effectief was geweest in het bevorderen van de relatie op het punt van terugkeer naar Marokko. Nederland heeft weleens eerder gezegd dat het bedragen zou stopzetten, maar we hebben gezien dat dat niet echt indruk maakte. We moeten met zo'n land een gesprek over alle belangen hebben. Dat zullen we ook zeker doen met Marokko. Ik ben voornemens om, als het gastland het daarmee eens is, zeer binnenkort samen met minister Koenders naar Marokko te gaan om ook hierover te spreken. Je moet dan al die belangen op tafel leggen en bespreken. Ik denk dat dat effectiever is dan per maatregel speldenprikjes uit te delen. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Wanneer het intrekken van geld geen indruk maakt, kun je je afvragen waarom je het geld nog geeft, maar dat is een ander onderwerp. Hoe serieus worden die gesprekken gevoerd en wat wordt er daadwerkelijk afgesproken? Zoals de staatssecretaris ook zegt, is de terugkeer de achilleshiel van asielbeleid. Daar scoort deze staatssecretaris slecht op. Kan hij wat concreter zijn dan "praten met" en "belangen afwegen"? Ik wil concreet weten wat er vervolgens gebeurt. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat is het probleem met internationale samenwerking en diplomatiek verkeer met andere landen. Je kunt wel een keer op tafel slaan, maar je moet toch vooral praten en afspraken maken. Met het ene land leidt dat tot afspraken op schrift en wordt het daarna nog een hele klus om ze in de praktijk te brengen. Met een ander land gaat het vrij snel en stijgt het aantal laissez-passers op korte termijn wel wat, maar wil je doorwerken voor meer. Dat is afhankelijk van het land. We zullen dat gesprek met Marokko weer voeren. Dat ging vorig jaar moeilijk. De Kamer mag dat mij aanrekenen, maar het had ook te maken met een ander verdrag waar ik geen controle over had. Je begint het gesprek met zo'n land met: we hebben allebei een belang, kan het gewoon in goede harmonie? Geeft dat land geen sjoege, dan moet je je beraden op wat je in je achterzak wilt hebben aan minder prettig nieuws. In de volgorde van die gesprekken is het niet heilzaam als ik eerst hier met de roe sta te zwaaien en vervolgens naar Marokko ga. Dat lijkt mij niet de meest effectieve weg. 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb het zelf niet aan de orde gesteld, maar de staatssecretaris stond net uitgebreid stil bij de raddraaiers in de asielopvang. Ik heb drie korte vragen naar aanleiding van de mailtjes die ik er zelf over ontvang en de discussies die ik zie op allerlei social media. Klopt het dat het vooral gaat om mensen die uit veilige landen komen? Wordt erop ingezet dat deze mensen de opvangplekken zo kort mogelijk bezet houden, zodat wij onze aandacht kunnen vestigen op echte vluchtelingen? Er is ook een groep mensen die zegt: we moeten niet meteen hysterisch reageren, maar het zorgvuldig onderzoeken. Wordt het zorgvuldig onderzocht? Met andere woorden, wordt niet alleen maar een verklaring van bijvoorbeeld een winkeliersvereniging, hoe waardevol die ook kan zijn, meteen gezien als een reden om een streep door iemands asielaanvraag te halen? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Uit wat wij van het lokaal bestuur terughoren, blijkt dat het vooral mensen uit veilige landen zijn. Je kunt je afvragen of zij voor iets anders kwamen dan onderdak tijdens een procedure. Zij weten zelf vaak heel erg goed — ik druk het wat parlementairder uit dan ik van plan was — dat zij geen recht op asiel hebben, omdat een groot percentage van hen al onder de Dublinclaims valt. Zij hebben al "nee" te horen gekregen en weten gewoon dat zij geen aanspraak kunnen maken op asiel. Het doel is inderdaad om ze zo kort mogelijk opvang te geven. Dublin voorkomt asielshoppen, maar voor deze groep lijkt het opvangshoppen in de hand te werken. We reageren sowieso niet hysterisch en het lokaal bestuur ook niet. We onderzoeken het juist goed, omdat we meer willen dan alleen een afwijzing. Als mensen de wet overtreden hebben, wil ik dat zij ook berecht worden en hun straf krijgen. Daarvoor heb je goed onderzoek nodig, want anders kun je het niet onderbouwen. Ik wil van hysterie geen beleid maken en het lokaal bestuur gelukkig ook niet. 

Ik kom bij bed-bad-brood. Ik heb vorige week aangegeven dat we geen akkoord hebben kunnen bereiken over de lokale vreemdelingenvoorzieningen. Op zichzelf is dat betreurenswaardig, maar het verschil was echt onoverbrugbaar. Dat zat niet zozeer in welk zinnetje het dan was, zoals mevrouw Keijzer van de week bij de regeling heeft geroepen. Los van zinnetjes zat het er vooral in of we hetzelfde bedoelen, of we hetzelfde beeld hebben van wat er gaat gebeuren en hoe het daarna in de praktijk gaat. Ik wijs er nogmaals op dat toen het foutieve nieuwsbericht opdook dat er wel een akkoord aankwam, een viertal gemeenten om kwart over zeven 's ochtends de pers al had opgezocht met de mededeling: ik weet niet wat erin staat en het maakt me ook niet uit, want ze gaan toch niet dicht. Dat sterkte mij natuurlijk in het gevoel dat mij in de weken daarvoor had bekropen dat als er een handtekening zou worden gezet onder een tekst, dat iets heel anders zou zijn dan een echt akkoord dat in de praktijk langer dan een paar uur stand zou houden. Dan moet je het niet doen. Dat is jammer, want over wat we wel gingen doen, die lvv's, waren we het grotendeels eens. Ik ben echt van mening, met het kabinet, dat het niet helpt als je daarnaast een parallel systeem van opvang hebt waarin de voorwaarde van het werken aan terugkeer niet centraal staat. Daarom heb ik nu de financiering stopgezet en zal ik werken aan een voorstel waarmee we wel kunnen komen tot die lvv's, maar we daarnaast geen parallel gemeentelijk systeem van opvang hebben. 

De voorzitter:

Bent u klaar met dit onderdeel? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja. 

De voorzitter:

Helemaal? Ik bedoel bed-bad-brood hoor, niet alles. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja, tenzij er nog vragen komen. 

De heer Recourt (PvdA):

Er komt een vraag. De PvdA vindt het heel jammer dat partijen niet meer met elkaar aan tafel zitten. Ik snap de doelstelling om niet twee systemen te hebben, maar één. Daar ging dit overleg nu juist over. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is wat zijn inspanningen gaan worden om toch weer tot overleg te komen om tot één systeem te komen. Als je nu op je handen blijft zitten, krijg je dus twee systemen, het ene door de gemeente gefinancierd en het andere door het Rijk, en werk je nog niet efficiënt. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het rijkssysteem zal, behalve de vbl die we al hebben, nu niet verder worden uitgebreid totdat we via een akkoord of via andere maatregelen kunnen bewerkstelligen dat dat het enige model is. Ik ben bereid om de gesprekken te hervatten. Er heeft nog geen gemeente contact opgenomen — ook vanuit de VNG is dat niet gebeurd — om daar heel snel iets aan te doen. We weten ook waar het verschil ligt. Ik zie ook eerlijk gezegd gemeenten niet binnen een paar weken zeggen: weet je wat, het was bluf en we doen het toch. Zo zit het ook niet in elkaar. Als in de komende weken en maanden de discussie lokaal gevoerd wordt, ook over de financiële weerslag die dat heeft voor de gemeenten, komt men wellicht toch tot het inzicht dat het helemaal niet zo'n gek idee is om verspreid over het land 8 goede locaties hebben in plaats van de 32 die er nu her en der zijn, waar een stuk minder faciliteiten en vergoedingen aan vastzitten. 

Ik heb uit één gemeente — mevrouw Voortman vroeg daarnaar — de suggestie gehoord van een commissie van wijzen. Los van mezelf, vond ik dat er al behoorlijk veel wijze mensen aan tafel zaten. Het zit niet in het verzinnen van iets of elkaar niet snappen. Er is een verschil dat we niet overbrugd krijgen. 

De heer Recourt (PvdA):

Gemeenten kijken mee naar dit debat. Ik word wel een beetje somber. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat zijn standpunt duidelijk is, namelijk dat gemeenten moeten bewegen en dat het anders pech is. Of kan ik het toch — dat hoop ik heel erg — iets positiever zien: mijn uitgangpunt is duidelijk, maar ik wil echt nog wel kijken waar ruimte zit en waar mogelijkheden zijn? Dan snap ik dat gemeenten bereid zijn om terug te komen. Als de staatssecretaris zegt "dit is het, klaar", dan wordt het moeilijk. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat laatste zal ik sowieso niet zeggen. Ik heb dat ook nooit gezegd in het proces. Je kunt op een gegeven moment zeggen dat degene die constateert dat het er niet inzit de conclusie heeft getrokken. Op tal van punten was er echter bewogen en op dit punt was er vooral de onwrikbaarheid van gemeenten waar het ging om hun eigen voorzieningen en de consequentie dat die dan niet meer open zouden moeten zijn als over een aantal maanden de lvv's geopend kunnen worden. Misschien zijn er nieuwe creatieve gedachten om dat te overbruggen. Een gesprek sla ik nooit af. Als iets net niet gelukt is, is niet het meest optimistische moment meteen daarna. Ik sluit het echter zeker niet uit. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het leek dat beide partijen er heel dichtbij zaten. Er werd alleen nog maar gesteggeld over één zinnetje, heb ik begrepen. De staatssecretaris zegt dat het wel gevoelig lag, omdat daar weer misbruik van gemaakt kon worden. Is hij werkelijk bereid om alsnog om tafel te gaan zitten, zonder zijn voorwaarden vooraf, om te bezien of dat zinnetje nu gehaald kan worden? Het gaat erom dat gemeenten als uitzondering bij schrijnende gevallen alsnog, bijvoorbeeld op het moment dat iemand niet bij die lvv's terechtkan of daar op een of andere manier weer uit valt, aan hun gemeentelijke zorgplicht kunnen voldoen om die enkeling incidenteel — het gaat om schrijnende gevallen — op te vangen. Daar moet toch uit te komen zijn? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het probleem zat hem niet in dat je iemand die je in je gemeente aantreft en van wie je niet precies weet hoe het ermee zit, eerst opvangt en de dag erna kijkt wat je ermee moet. Als je voorzieningen hebt waar je iedere dag dezelfde mensen incidenteel opvangt, wordt het gewoon structureel. Dan houd je toch parallelle voorzieningen. Is het een voorwaarde? Het is een voorwaarde om eruit te komen, niet om aan tafel te gaan. Ik zou het raar vinden om dat niet duidelijk te maken. Voor de gemeenten is het ook duidelijk. Daar zal niet zo veel gesteggel over zijn. Als we met veel pijn en moeite een zin verzinnen waar we allebei iets totaal anders in lezen, hebben we dan nog steeds een akkoord nadat we drie microfoons voor onze neus hebben gehad of ligt het dan weer in duigen? Dat laatste was mijn conclusie. Dan had u mij hier, heel terecht, daarop gefileerd. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik hoor nu toch de staatssecretaris zeggen: ik ga geen voorwaarden vooraf stellen maar mijn inzet is duidelijk. Mag ik dan concluderen dat de staatssecretaris zonder voorwaarden bereid is om weer met de VNG om tafel te gaan om eruit te komen en om in ieder geval in incidentele gevallen gemeenten ruimte te geven om mensen op te vangen en niet onder bruggen te laten slapen? Mag ik het zo samenvatten? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat incidentele was ook niet het probleem. Dat heeft ook hier in het Kamerdebat een jaar geleden volgens mij iedere fractievoorzitter gezegd. Als iemand onder een brug aan het bevriezen is, ga je niet eerst uitzoeken wat je administratief precies moet doen. Het waren aangename mensen, dus ik wil best het gesprek hervatten. Alleen heb ik nog niet veel behoefte gevoeld vanuit de gemeenten om dat nu te doen. We hebben op tal van manieren contacten, met de burgemeesters en met de VNG. Als het weer opspeelt, kunnen we het gesprek hervatten. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik hoor dat het belang om weer aan tafel te gaan zitten breed benadrukt wordt door de Kamer. Ik hoor de staatssecretaris zeggen: we waren er zo dichtbij, het scheelde niet veel, maar het lukte gewoon net niet. Dan zegt de staatssecretaris: ik wil wel, maar ik verwacht eigenlijk dat de gemeenten nu een stap zetten. Dat snap ik ook, maar het is wel de staatssecretaris die de stekker eruit heeft getrokken. Dan vergt het ook lef om te zeggen: gemeenten, komt u maar weer terug bij mij. Ik zou de staatssecretaris willen uitdagen. Volgens mij maakt de hele oppositie dat gebaar. Laat heel even die voorwaarden zitten. Ik snap goed dat het is geklapt. Neem even de rust, maar ga 1 januari weer om tafel. Een nieuw jaar, nieuwe ronde, nieuwe kansen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Om het parlementair te parafraseren: die stekker heeft er nooit ingezeten en ik constateer ook dat er geen stroom op het netwerk zat, dus het had geen zin om hem erin te stoppen. Ik vind het met de heer Sjoerdsma verstandig dat we tot na de komende feestdagen rust nemen. Na 1 januari zal ik best een lijntje uitgooien naar de VNG-onderhandelaar om te horen hoe het in zijn kring gevallen is, hoe de bezinning daar gegaan is en of het zin heeft om er nog eens over te spreken, wellicht eerst met z'n tweeën, voordat we hele delegaties bij elkaar roepen. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik ben daar zeer erkentelijk voor. Dan heb ik ook het idee dat we ergens komen. Ik vind dit een ruiterlijke opening die nu geboden wordt. Laten we zorgen dat we de deur die de staatssecretaris nu op een kiertje zet, niet met een harde klap dichtgooien in de tijd tot na 1 januari door onomkeerbare stappen te zetten op het punt van financiering op wetgeving. Ik vraag de staatssecretaris om daarmee te wachten tot na het eerste nieuwe gesprek met de VNG. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik zet nu de financiering stop. Dat is natuurlijk niet onomkeerbaar. Als er een akkoord is, kunnen we de financiering hervatten voor de lvv's. De financiering voor de huidige voorzieningen ga ik niet hervatten. Aan het in voorbereiding nemen van maatregelen om iets te kunnen bereiken als het niet via een akkoord lukt, zit ook niets onomkeerbaars, zolang ik die aan het uitwerken ben. Ik vind het wel van belang dat we die optie hebben en dat het parlement die optie heeft. Dan kunnen we daarvoor kiezen als het onverhoopt niet lukt met een akkoord of anderszins. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt eerst: we kunnen altijd kijken of we toch in januari weer kunnen overleggen. Dat is inderdaad een opening. Maar het lijkt er wel op dat hij toch alvast voorbereidingen wil treffen voor het geval hij er weer niet uitkomt. Dat vind ik heel erg jammer. Als de staatssecretaris echt de wil heeft om eruit te komen, zou het dan niet logisch zijn om te zeggen: we houden het geld beschikbaar, we zetten de financiering niet stop en we bereiden in de tussentijd geen wetsvoorstellen voor om gemeenten te verbieden om bed-bad-brood aan te bieden? Dat zou dan toch de enige logische en redelijke weg zijn? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat is niet de enige, wel de eerste die je probeert te volgen. Dat hebben wij nou net anderhalf jaar gedaan. Mijn idee is dat, als je een andere uitkomst wilt, je niet precies hetzelfde moet gaan doen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Er is inderdaad het afgelopen anderhalf jaar een paar keer overlegd, maar om nou te zeggen dat je verder helemaal niks meer kunt doen, vind ik te gemakkelijk. Als je zegt bereid te zijn weer te gaan praten in januari, dan moet je je ook een beetje bereidwillig opstellen. Op deze manier komt het op mij niet over alsof het daadwerkelijk iets zou kunnen opleveren. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Het gaat eigenlijk wel lekker zo met de VVD-campagne: alle linkse partijen proberen de staatssecretaris zover te krijgen om met gemeentes te gaan praten over het in stand houden van de bed-bad-broodvoorzieningen. Ik ben toch eventjes op zoek naar wat er eigenlijk gebeurd is. Ik lees even iets voor van de heer Wienen, de burgemeester van Haarlem, die namens de VNG dat overleg heeft gevoerd: zaterdagmiddag is het misgegaan, 's ochtends had ik nog telefonisch contact met de staatssecretaris; wij waren er eigenlijk uit, maar het hing nog op één zinsnede. Dat ging over de nachtopvang. Van diezelfde nachtopvang zegt de staatssecretaris hier nu: eigenlijk is het wel logisch dat je mensen opvangt die 's nachts anders op straat bevriezen, ongeacht waar ze vandaan komen. Wat is de staatssecretaris nu eigenlijk aan het doen? Als hij bereid is om te gaan overleggen, dan kan dat toch gewoon morgen? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Wat mevrouw Keijzer voorleest, is allemaal leuk en aardig, maar het ging erom dat het niet zou blijven bij de nachtopvang zoals ik die net beschreef. In de weken voor het weekend waarin ik uiteindelijk besloot dat onderhandelen op dit moment verder geen zin heeft, bekroop mij een bepaald gevoel. Ook de heer Wienen wist dat. Ik heb in de weken daarvoor ook aan de meest betrokken ambtenaren gevraagd om mij scherp te houden zodat ik geen akkoord zou sluiten uit een soort idee van politieke prestige, in die zin dat, als je nou eenmaal een akkoord wilt, je het ook tekent, en we daarna opgezadeld worden met een realiteit die niet is zoals we hebben afgesproken en die ook nog eens drama oplevert in de ambtelijke uitvoering. Ik heb ook steeds gezegd, ondanks onze pogingen om het tekstueel nog te overbruggen, dat ik het gevoel moest hebben dat we hetzelfde vonden van wat er stond en dat we hetzelfde zouden doen in de praktijk, nog even los van het feit dat we het hetzelfde zouden uitleggen. Daar liep het op mis. Dat is daarna, toen nog even leek in de media dat er wel een akkoord was, bevestigd door al die gemeenten, want die zeiden meteen al: wij gaan het niet sluiten. Toen werd de reden nog eens bevestigd waarom ik uiteindelijk geconstateerd heb dat het niet overbrugbaar was. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Praatjes vullen geen gaatjes. Er zullen vast gemeentebesturen zijn die vinden dat je altijd iedereen moet opvangen die stelt dat hij niet terug kan. Maar daar sprak de staatssecretaris niet mee. Hij sprak met vertegenwoordigers van de VNG. Als men zich vervolgens niet houdt aan het akkoord, zoals de staatssecretaris hier zegt, dan heb je een instrument. Dat is het andere deel van het VVD-verhaal, namelijk: ik ga die opvang sluiten en ik stop met die 20 miljoen die gemeentes daarvoor krijgen. Dat eerste komt dan. Dat gaan wij dan meemaken, maar nou even het tweede. Ligt er een nota van wijziging om die 20 miljoen niet meer ter beschikking te stellen voor de lokale vreemdelingenlocaties? Als dat zo is, gaat de staatssecretaris dan zelf de bed-bad-broodvoorzieningen in stand houden? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Nee, dat ga ik niet doen. Ik ga die lvv's niet alsnog oprichten, want dat was onderdeel van een akkoord dat had moeten behelzen dat al die andere voorzieningen zouden sluiten. Tegelijkertijd vraagt de Kamer aan mij niet uit te sluiten dat er toch nog een akkoord komt. Stel je voor dat ik dat nu bij nota van wijziging uit de begroting schrap, wij in januari gaan praten en het ineens wel lukt, dan heb ik er geen geld meer voor staan. Dat lijkt mij ook een beetje een ingewikkelde constructie. Nu er geen akkoord is, ga ik niet acht voorzieningen treffen naast een parallel systeem van gemeentelijke opvangvoorzieningen. 

De voorzitter:

Ik sta één aanvullende vraag toe aan u, de heer Sjoerdsma en anderen, want dit onderwerp houdt iedereen bezig. Ik begrijp dat op dit onderwerp de meeste interrupties gepleegd worden. Klopt dat? 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat klopt, voorzitter. Ik heb nog een vraag, want dit campagnespel ontploft uiteindelijk in het gezicht van de staatssecretaris. Als hij er niet uitkomt met de gemeenten, is hij verantwoordelijk voor de bed-bad-broodvoorziening. Dat heeft hij zelf in zijn brief aan de Kamer uiteengezet. Op grond van uitspraken van hoge rechters zullen mensen die uitgeprocedeerd zijn zich uiteindelijk tot deze staatssecretaris moeten wenden. Dan blijft er niets over van die stoere woorden die naar mijn smaak onterecht geleid hebben tot het klappen van dit overleg. 

De voorzitter:

Dat is geen vraag. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik weet niet wat nu beledigender is: dat er aan mijn integriteit getwijfeld wordt of het feit dat ik iets zou hebben gedaan uit VVD-campagneoogpunt of dat ik daar vervolgens zo slecht in zou zijn dat ik het gedaan heb zoals ik het gedaan heb. Ik zie daar echt geen meerwaarde in. Juridisch gezien moeten uitgeprocedeerde vreemdelingen die een beroep willen doen op opvang zich tot mij wenden. Juridisch is ook duidelijk geworden dat wat we daarvoor hebben in Ter Apel, de vbl, met als voorafgaande eis medewerking aan terugkeer, voldoende is. Die mogelijkheid hebben we dus al en die locatie blijft ook gewoon open. Er is dus ook juridisch geen acute reden, in die zin dat mensen nergens terecht zouden kunnen, voor gemeenten om iets te doen. Er is geen gat dat zij juridisch moeten opvullen. Ik was het met de gemeenten eens dat het praktischer kon. Daarom wilde ik de opvang uitbreiden naar acht locaties, maar dan wel zonder een parallel systeem van gemeentelijke opvang. Dat is helaas niet gelukt. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Dank voor de mogelijkheid om hier nog even op door te gaan. Ik wil nog een keer proberen om het te snappen. De staatssecretaris zegt: ik stop met het geven van geld, maar ik haal het niet van de begroting. Wat gaat er volgend jaar dan gebeuren? Die acht lvv-locaties die deze staatssecretaris in gedachten heeft en waar volgens mij nu al 85% van de uitgeprocedeerden verblijft, die bed-bad-broodlocaties, worden nu gefinancierd. Stel dat de gemeenten van die acht locaties zeggen: u stopt de financiering, wij stoppen met de bed-bad-broodlocaties, dan zijn die lvv's er niet op 1 januari. Dan gaat het gewoon niet gebeuren, want dan moet je die zelf weer gaan opbouwen. Dus ook vanuit dat oogpunt wil ik de staatssecretaris nog eens het volgende vragen. Het is goed dat hij dat geld niet van de begroting haalt, maar zeg nu ook gewoon dat de financiering doorloopt totdat de eerste gesprekken weer zijn gevoerd. Dan is het voor iedereen duidelijk. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Wat de heer Sjoerdsma zegt, zou natuurlijk wel prettig zijn, namelijk dat gemeenten bij mij langs zouden komen en zouden zeggen: we stoppen met al onze eigen voorzieningen. Dan zou ik meteen met ze gaan spreken over hoe we op die acht locaties lvv's kunnen maken. Maar dan is het gekoppeld aan het niet meer bestaan van een parallel systeem van opvang. Ik ga intussen niet door met betalen. Dat hebben we al heel lang geprobeerd. We hebben uit goede wil gezegd: zolang we er nog niet uit zijn, is het voor jullie lastig en daarom betalen we door. Dat zijn we niet verplicht. Het is juridisch duidelijk dat het Rijk daar niet toe verplicht is. Ik ga nu niet met precies dezelfde methode die niet gewerkt heeft, het nog eens proberen. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat begrijp ik echt niet. Op acht bed-bad-broodlocaties zit al 85% van de doelgroep waar we het vandaag over hebben. Maar toch zegt de staatssecretaris: ik wil niet gebruik maken van die mensen, dat moeten ze zelf maar bekijken; ik wil daar wel een lvv, maar ik wil niet zekerstellen dat die bed-bad-broodlocatie doorgaat, zodat die straks naadloos kan doorgaan in die lvv. Daarmee wordt toch een onnodig risico genomen? Dan loop je toch het risico dat gemeenten straks zeggen: ik kan het niet betalen en mensen gaan de illegaliteit in. Of zo'n bed-bad-broodlocatie gaat niet meer door en dan zijn er onnodige extra kosten voor die lvv. Ik zou zeggen: die ene maand die er nu nog rest, laten we daar nou niet moeilijk over doen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het is meer dan één maand, want nu er geen akkoord is, komen die acht lvv's er niet per 1 januari. Ik zal de heer Sjoerdsma niet om sympathie vragen, maar met hem mee redenerend: als het precies zo zou zijn als hij aangeeft, dan zou maar 15% naar een van die acht voorzieningen hoeven. Maar toch is men niet bereid om dat parallelle systeem af te schaffen. Bovendien voorzag ik dat er in gemeenten waar wel een lvv kwam, alsnog een bed-bad-broodvoorziening zou komen. Dan heb je binnen één gemeentegrens twee opties en een parallelle opvang, die dan weer de lvv ondermijnt, terwijl we juist als doel hadden, die mensen in het zicht van het Rijk te krijgen en dan ook aan terugkeer te gaan werken. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik begrijp niet waar de staatssecretaris op aanstuurt. Als hij zijn wet gaat maken, komt hij de gemeenten weer tegen. Zijn wet zal hij, als die lvv's er komen, toch samen met de VNG moeten gaan uitvoeren. Maar als hij de gemeenten dingen gaat verbieden, dan blijft de patstelling bestaan. Zowel de staatssecretaris als de Kamer was ervan overtuigd dat dat terugkeerbeleid op stoom moest komen. Dat gebeurt ook goed in verschillende locaties: zie bijvoorbeeld de manier waarop de Pauluskerk dat benadert en hoe het in Groningen gebeurt. Waarom nu wachten op dat laatste restje? Waarom niet gewoon van start gaan met die acht lvv's? Dat wil de staatssecretaris ook. Ga nu niet achteroverleunen. De staatssecretaris heeft er ook belang bij dat het terugkeerbeleid van start gaat. Die gemeenten zijn daartoe bereid. Waarom niet in volgorde? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Als ik het parallelle systeem in stand houd, bouw ik iets op dat gaat falen. Er zijn dan namelijk alternatieven, uitwijkmogelijkheden. Dan zet ik iets op, maar dat blijkt dan niet te werken. Daar moet je niet je tijd en je energie in steken. Daarvoor moet het een beter systeem zijn. Ik zal uitleggen waarom ik werk aan voorstellen om het af te kunnen dwingen. Afgelopen zomer was er een uitspraak, waarin de Raad van State de juridische werkelijkheid heeft weergegeven. Toen was even de vraag of het aan gemeenten wel is toegestaan om dat zo te doen. Dat blijkt zo te zijn. Als het niet toegestaan was, was er inmiddels een akkoord en duidelijkheid geweest. Dan hadden gemeenten geweten dat ze geen eigen voorziening mogen hebben, en hadden we er afspraken over kunnen maken hoe we die acht voorzieningen in het land goed inrichten. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Nog een keer. Die lvv's bestaan feitelijk al, alleen de staatssecretaris zou daar termijnen aan gaan koppelen en zou de doorstroming richting de vbl's gaan organiseren. Ik neem ook aan dat ze eruit zijn hoelang die lvv's de mensen zouden gaan opvangen; daar werd namelijk ook nog over gesteggeld. Daar zijn ze uitgekomen, zo begrijp ik. Die mensen zitten al in die locaties en worden succesvol teruggeleid naar de landen van herkomst. De Pauluskerk scoort een derde. Dat is redelijk hoog. De vbl's halen die score niet. Waarom niet nu de systemen die er al zijn, verder uitrollen? Dit was ook al het geval voordat de lvv's in beeld kwamen. Waarom nu niet pakken wat je pakken kunt? Staatssecretaris, ga met die mensen aan de slag, begeleid ze en ga nu niet op uw handen zitten. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik ben in wezen altijd bereid om samen te werken met de lokale initiatieven. Wat er nu is, is echt iets anders dan een lvv. Daar had echt nog wel iets aan moeten gebeuren, ook als het gaat om het samen met gemeenten meer centraal stellen van de rol die de DT&V, de Dienst Terugkeer en Vertrek, daarin heeft. We zijn dus wel bereid om te blijven samenwerken, maar niet om nu eenzijdig het ene alvast te gaan doen en dan maar te hopen dat het andere ook gebeurt. Die route hebben we al eens bewandeld. We hebben al een bestuursakkoord gesloten. Mijn voorgangster Nebahat Albayarak heeft met gemeenten afspraken gemaakt om het ene op te richten onder de voorwaarde dat het andere dichtgaat. Gemeenten zouden dat gaan doen. Dat heeft ongeveer net zo lang geduurd als dat de financiële component uit het akkoord nog liep. Die had je eventueel boven de markt kunnen houden als het niet goed liep. Daarna kwamen ze weer tevoorschijn. Dat is niet hoe het werkt. Ik wil geen parallel systeem laten voortbestaan als we een lvv beginnen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

In dat akkoord was ook afgesproken dat het Rijk zou werken aan een beter terugkeerbeleid. Dus als je op die manier begint, kom je er juist nooit uit. Ik was nog even aan het nadenken over de interruptie van de heer Sjoerdsma. Met die acht locaties heb je het al over 85% van de mensen. We hebben het niet over enorme aantallen mensen. We hebben het over 15%. Dat zijn enkele tientallen, misschien 100. Is het probleem voor de staatssecretaris zo groot dat hij om die reden de stekker uit een heel akkoord trekt? Juist nu zou hij kunnen gaan realiseren waarover wij het wel eens zijn. Ik snap dus niet, ook in aansluiting op de interruptie van de heer Sjoerdsma, waarom vanwege die laatste 15% toch nog moeilijk wordt gedaan. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Omdat het niet alleen om die 15% gaat. Het gaat om het idee dat je twee type opvang naast elkaar laat bestaan. Eén type opvang waar mensen bewogen worden om te werken aan terugkeer en een ander type waarbij dat niet geldt. Het waren ook niet alleen de gemeenten die geen lvv zouden krijgen, die zeiden dat ze de oude locatie open zouden hebben gehouden. Dan had je ook binnen de gemeenten waar een lvv was, nog een alternatief waar men ook elke dag terechtkon en elke avond kon slapen, zonder dat terugkeer daarbij een rol speelde. Dat vind ik hinderlijk. Dan creëren we iets nieuws wat we eigenlijk al gemankeerd starten. Dan zal het ook nooit slagen en dan moet je er niet aan beginnen. 

De voorzitter:

Mevrouw Voortman, tot slot. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het is niet zo dat in die voorzieningen terugkeer geen rol speelt. Bij de Pauluskerk zijn de terugkeercijfers gewoon beter dan bij de vbl. Misschien moet de staatssecretaris dus even af van het idee dat datgene wat de gemeenten doen, niet werkt aan terugkeer en dat datgene wat hijzelf in zijn hoofd heeft, daar wel aan werkt. Laat hij ook even bekijken wat in de praktijk al werkt. Laat hij dat waarderen en vervolgens aan de hand daarvan proberen om verder te komen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

De hele basis van de gesprekken is nooit geweest dat ik tegen gemeenten heb gezegd dat datgene wat zij aan terugkeer doen, niet deugt. Ik heb juist gezegd: jullie hebben ervaringen opgedaan waar goede dingen aan zitten maar waarin ook verbetering mogelijk is. Mijn DT&V heeft heel veel expertise en ervaring, maar kan vast ook nog van de lokale initiatieven leren. Laten we die ervaringen en die inzet combineren. Laten we daar gezamenlijk lokaal aan werken, maar wel in één voorziening en niet in een situatie waarin sprake is van één gezamenlijk initiatief en daarnaast nog van iets anders, van de gemeenten. Dan gaat het naar mijn overtuiging niet werken. Daar baal ik van, want ik kan inderdaad niet pretenderen dat dit de oplossing is; de Kamer heeft terecht op dat pijnpunt gewezen. Het is niet gelukt om een betere oplossing te bereiken. 

De voorzitter:

Gaat u verder met de volgende punten. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja, ik ben klaar met de asielkant. Ik kom nu bij de DJI, de gevangenissen. Het Kamerlid de heer Van Nispen zei dat er op het punt van de gevangenissen sprake is van overcapaciteit en dat er nu wel iets gebeurt, maar vroeg wanneer er een structureel plan komt. Afgelopen voorjaar heb ik een structureel plan gepresenteerd, maar de Kamer zei: dat willen wij niet. Zo werkt de democratie. Dan kan het niet, maar dan vind ik het een beetje ingewikkeld dat mij nu wordt verweten dat er geen structureel plan is. We hebben nu een verkenning, waarin zorgvuldig wordt nagedacht over hoe de overcapaciteit maar ook de veranderingen binnen het gevangeniswezen — de moeilijkere populatie van gevangenen met wie ons gewaardeerde DJI-personeel te maken heeft — kunnen worden geadresseerd. Daar hadden we een aanzet toe gedaan, maar de Kamer wilde daar op dat moment geen vervolg aan geven. Nu doen we dit dus op de manier waarop het nog wel kan. Dan heb je dus soms deels concentratie, omdat ook mensen die bij DJI werken, zien dat er overcapaciteit is. Een aantal van hen kiest er daarom voor om ander werk te doen als zij die mogelijkheid krijgen; dat is voor hen prettig. Ook omdat het economisch beter gaat, gaat dit wel wat sneller dan verwacht. Dat brengt voor ons problemen met zich mee als we geen passende maatregelen kunnen nemen in de personele bezetting. Gelukkig is het wel gelukt om twee keer 10 miljoen vrij te maken voor de ontwikkeling van de kwaliteit van het personeel en de opleiding daarvan, zodat we die wel kunnen waarborgen. We werken ook aan de toekomstverkenning Koersen en kansen voor de sanctie-uitvoering. Die komt begin 2017, zodat we dan meer zicht hebben op de kwalitatieve kant als we eventueel structureel iets aan het gevangeniswezen willen doen. 

De heer Van Nispen (SP):

De Kamer heeft een duidelijke motie van collega Kooiman aangenomen en eerder al een motie van de coalitie. Daarin staat duidelijk dat er geen gevangenissen worden gesloten en ook geen delen van gevangenissen. De staatssecretaris sorteert nu wel voor op bezuinigingen. Door, zoals hij dat noemt, de leegstand te concentreren, worden afdelingen gewoon leeg gezet. Dat is niet anders op te vatten dan als het voorsorteren op sluitingen van gevangenissen: delen van gevangenissen leeg zetten, zodat zij in de toekomst gesloten kunnen worden. Kan de staatssecretaris daarop reageren? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kan ze moeilijk vol zetten met mensen die daar niet thuishoren. Op bepaalde plekken zegt de gevangenisdirecteur: ik heb ook personeelskrapte; ik heb nu verspreid over afdelingen mensen zitten; als ik die mensen gewoon efficiënt in één afdeling zet, kan ik het beter rooien met de personele bezetting. Een andere afdeling wordt dan niet gesloten of afgestoten. Dit zegt ook niets over het toekomstige besluit, want als ik geen besluit mag nemen, neem ik ook niet stiekem een besluit. Ik moet echter wel een manier vinden om het op een goede manier te kunnen rooien, ook met het oog op de veiligheid en het werk van het personeel. Daarom worden de gevangenen in locaties, vooral bij locaties met personele krapte, aan één kant van het gebouw gezet. Daar is dan ook personeel voor. Maar dan heb ik aan de andere kant geen gevangenen. 

De heer Van Nispen (SP):

Nee. Die leegstand wordt kunstmatig geconcentreerd. Door zijn besluit om meer mensen bij elkaar op een cel te zetten, creëert de staatssecretaris een soort van leegstand. Alsof het hem overkomt! Nee, het is een keuze. Je kunt dat ook niet doen. Je kunt ook zeggen: u gaat allemaal maar in uw eigen cel zitten. Het is dus een besluit, en dat terwijl de inspectie ervoor heeft gewaarschuwd dat de grens al wel een beetje bereikt is qua meerpersoonscelgebruik. En dan komt nu het tweede punt. De staatssecretaris zegt: ik stoot ze niet af, maar stel ze alleen buiten gebruik. Sorry, we moeten hier geen woordenspelletje van maken. Het is niet conform de aangenomen motie van de SP waarin staat: geen sluiting van gevangenissen, geen sluiting van delen van gevangenissen. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik concentreer het vanwege een tekort aan personeel. Ik moet al extra tijdelijk personeel inhuren. Dan kan ik die gevangenen wel verspreid vastzetten — "doe maar drie cellen leeg en dan weer eentje met mensen" — maar dan heb ik niet genoeg personeel om het op een veilige manier te doen. Daarom doe ik dat. Op bepaalde plekken in het land, in bepaalde regio's is die krapte er al. Daar is het nu heel moeilijk, omdat je ook niet structureel perspectief hebt kunnen bieden. Het is niet duidelijk wat er precies wel en niet gaat gebeuren en dan is het moeilijk om nieuwe mensen te werven. We zitten nu dus in een lastig parket. Volgens mij heeft dat wel op tafel gelegen toen alle moties werden ingediend en alle plannen werden besproken. Ik snap wel dat de Kamer deze keuze maakt, maar dan moet ik daarna wel roeien met de riemen die ik van haar gekregen heb. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij krijgen brieven uit het gevangeniswezen waaruit wij opmaken dat het aantal gedetineerden weer aantrekt, dat met stoom en kokend water bepaalde afdelingen opengehouden moeten worden, dat mensen bij elkaar op een cel moeten en dat er te weinig mensen zijn. Ik maak me op dit moment dus wel heel veel zorgen over het gevangeniswezen, vooral ook omdat er mensen op de ring staan die echt van toeten noch blazen weten. Die maken het ook gevaarlijk voor hun collega's. Wat gaat de staatssecretaris concreet doen om ervoor te zorgen dat het ook veilig blijft? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Mevrouw Van Toorenburg wijst ook op het feit dat we op bepaalde plekken nieuw personeel moeten werven, omdat we die structurele slag niet hebben kunnen maken. Nieuw personeel is per definitie niet het meest ervaren personeel. Daarom ben ik blij dat we wel financiële ruimte hebben kunnen creëren om daar snel in te investeren. Het lijkt me daarnaast ook verstandig om, met de verkenning die er ligt en de "Koers en kansen"-exercitie, de bouwstenen te leveren voor een structurelere oplossing. In mijn ogen kun je dit namelijk niet jarenlang zo volhouden. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter, u vindt het vervelend als ik mijn vraag herhaal. Dat ga ik dus niet doen. Ik haal er wel twee aspecten uit. Er is een toename van het aantal gedetineerden, waardoor mensen moeten worden doorgeplaatst omdat er geen ruimte is in bepaalde gevangenissen. Verder worden mensen bij elkaar op een cel gezet en worden afdelingen bemand met personeel dat niet weet hoe het werkt. Dat is wat er aan de gang is. Wat gaat de staatssecretaris daar concreet aan doen? 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik zal dan ook niet mijn antwoord herhalen. We hebben budget om te investeren in de kwaliteit van het personeel, maar op bepaalde punten moeten we de vacatureset ook weer openstellen. Soms moet je heel snel mensen tijdelijk inhuren om het op sterkte te houden. Over het algemeen heb ik echter nog steeds te veel capaciteit, maar ik kan het op dit moment niet op de meest effectieve, efficiënte en voor het personeel veilige manier inrichten. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kom op de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hierover heeft de heer Van der Staaij een initiatiefwetsvoorstel gepresenteerd. Het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling heeft tot doel om meer maatschappelijke veiligheid te waarborgen. In 2007 is niet voor niks het systeem van vervroegde vrijlating vervangen door het huidige stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarmee dragen we bij aan de veiligheid doordat de gedetineerde stapsgewijs en onder toezicht kan terugkeren in de samenleving. Ik besef ook wel dat er ongemakken aan het systeem zitten, vooral ook de beeldvorming, namelijk dat je altijd maar twee derde van je straf zou moeten uitzitten. Ik heb ook gezien dat de Kamer een motie heeft aangenomen om te onderzoeken of het huidige vi-stelsel nog voldoet en of aanscherpingen nodig zijn om te voorkomen dat het een automatisme wordt. We geven gevolg aan die motie, evenals aan het verzoek van de Kamer om te onderzoeken of slecht gedrag tijdens detentie moet leiden tot het besluit om geen vi te verlenen. Vooruitlopend op de uitkomsten van die onderzoeken heeft de SGP, naar ik begrijp, het initiatiefwetsvoorstel alvast gepresenteerd. De noodzaak, de argumenten snap ik. De opgelegde gevangenisstraffen lijken nu langer dan ze in de praktijk zijn. Het toekennen van vi gaat buiten de rechter om en er lijkt een automatisme van strafkorting te ontstaan. Ik zal het conceptwetsvoorstel beoordelen, ook op basis van de bevindingen van de onderzoeken die we nu naar het stelsel laten uitvoeren. Aan de Kamer is ook gesuggereerd dat nog andere overwegingen antwoord zullen moeten geven op de vraag in hoeverre het idee klopt dat een wat langere straf wordt opgelegd omdat men weet dat een vi mogelijk is. Ik wacht de uitkomst van de onderzoeken af en zal de Kamer daarover informeren in 2017. Als de onderzoeken uitwijzen dat het vi-stelsel aanpassing behoeft, zullen we niet nalaten die te presenteren. Ook zullen we die dan terugzien in het initiatiefwetsvoorstel van de heer Van der Staaij. 

De heer Van der Staaij vroeg ook of je inbewaringstelling kunt ontlopen door in beroep te gaan. Inbewaringstelling betreft de Wet BOPZ. Er is ook inverzekeringstelling. Tegen een inbewaringstelling is geen beroepsmogelijkheid open. Daartoe besluit de burgemeester op grond van de openbareordebevoegdheid. Er kan wel een verzoek worden ingediend om daaruit weer ontslagen te worden. Tot een inverzekeringstelling kan de officier van justitie het besluit nemen, voor maximaal drie dagen met de mogelijkheid tot één verlenging. Als langere hechtenis nodig is, beslist de raadkamer gevangenhouding daarover. Tegen de uitspraak van die raadkamer is ook geen beroep mogelijk. 

Dit waren de blokken die ik van tevoren heb geïdentificeerd, voorzitter. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank voor de toezegging om het concept-wetsvoorstel mee te nemen in het onderzoek naar de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het lijkt me inderdaad goed om daar nu niet uitgebreid op in te gaan; daar hebben we ook geen tijd voor. Ik heb nog wel even een vraag. Is het bekend wanneer in 2017 daarover meer te verwachten is? Omdat dat niet verder bepaald is, is dat nog een vraag van mij. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik zal daarop in tweede termijn terugkomen, want ik heb het ook niet specifiek bepaald hier voor mij. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb een tweede punt. Los van de hele stelseldiscussie speelt ook dat voorwaarden en toezicht alleen echt van kracht worden als een straf onherroepelijk is. Wij horen dat slimme veroordeelden soms al een straf hebben uitgezeten, bijvoorbeeld omdat die was verkort door een vi, maar dat die straf intussen nog niet onherroepelijk is en dus ook de voorwaarden zoals toezicht niet van toepassing zijn. Dat was het concrete punt dat ik bedoelde. De staatssecretaris reageerde op een iets ander punt dus ik heb me kennelijk niet helder genoeg uitgedrukt, maar dit is het punt dat ik bedoelde te maken. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ook daarop zal ik in tweede termijn terugkomen. 

De voorzitter:

Mevrouw Keijzer had nog een vraag die niet is beantwoord. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat klopt. De minister van Binnenlandse Zaken van Duitsland heeft een plan de wereld ingestuurd dat erop neerkomt dat mensen die proberen de Middellandse Zee over te varen, niet meer halverwege uit zee worden gevist en naar Italië worden gebracht, maar meteen weer teruggebracht worden naar de Noord-Afrikaanse kust. De staatssecretaris zou dit bespreken op de JBZ-Raad. Ik heb in eerste termijn aan hem gevraagd: vertel eens, hoe is het op de agenda terechtgekomen en welke concrete stappen worden er gezet? Het schriftelijke antwoord is op zijn zachtst gezegd teleurstellend. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja, het is besproken. Ik was inderdaad blij dat een groot land als Duitsland zich in gelijke lijnen uitte als Nederland in de kabinetsbrief van september 2015. Het onderwerp is ook aan bod gekomen in de vorige JBZ-Raad. Wij hadden toen een diner. Dat was besloten, dus ik moet iets cryptischer zijn. Vanuit het voorzitterschap is daarbij vooral de flexibele solidariteit neergelegd. Gelukkig hebben toen veel landen, waaronder Nederland, aangeven dat dat de discussie niet is maar dat ideeën zoals het idee waarachter Duitsland zich nu schaart, centraal moeten staan. De prioriteit moet liggen op het beperken van de instroom van Noord-Afrikanen in Europa en daarmee van de verdrinkingen. Dat vond wel meer weerklank dan de vorige keer. Ook was er het voornemen om dat concreter op te pakken. Wij duwen wel elke keer, maar daar moet een voorzitterschap vervolgens mee aan de slag. Ik kan me de teleurstelling van mevrouw Keijzer wel enigszins voorstellen, want die heb ik ook. 

De voorzitter:

Tot slot. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Iets bespreken op een diner, dat ook nog besloten is, gaat niet leiden tot aanpassing van beleid. Ik wil het veel concreter hebben. Het is waar dat dit in grote lijnen overeenkomt met wat in september 2015 door de regering is gezegd, maar als je het daar vervolgens bij laat, gebeurt er niks. Ik heb vaker aan deze regering gevraagd wat haar plan B is als straks de stromen weer op gang komen. Kan de staatssecretaris mij dus vertellen dat hij het de volgende keer op de agenda zet met een voorbereiding, zodat dit uiteindelijk ook door Europa geëntameerd zal worden? Anders blijven we met elkaar dineren. Dat is misschien heel lekker, maar dat lost het probleem niet op. 

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kan mevrouw Keijzer geruststellen: de diners in Brussel blinken niet uit in culinaire kwaliteit, zoals je misschien wel van Brussel verwacht. Zo'n diner in alle beslotenheid is vaak juist effectiever om politieke stappen te zetten dan een technische vergadering. Het is niet zo dat we tussendoor niets doen. We zijn de hele tijd bezig. Het is meer dan eens in de zoveel weken in Brussel of Luxemburg vergaderen. Onze mensen en ambtenaren vliegen de hele tijd rond tussen eerst Turkije en Athene, en nu Rome en de Afrikaanse landen om dit in beweging te krijgen met concretere voorstellen en uitgewerkte plannen. Zij proberen ervoor te zorgen dat een land als Duitsland openlijk meedoet, bijvoorbeeld als een groot land zich erachter moet scharen. Zij proberen ervoor te zorgen dat Italië in beweging komt. Ik raak helemaal bevlogen als ik hierover vertel, voorzitter. We doen dus de hele tijd heel veel, maar iets formeel op de agenda zetten moet de voorzitter doen. Dat kun je vaak pas doen als het klaar is voor afronding. Daarin zien we een ander tempo dan we tijdens ons voorzitterschap gewoon waren. 

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de regering. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

We gaan verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Als eerste geef ik de heer Van Nispen namens de SP het woord. 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. "Ik doe het best goed". Dat zei de minister in het Algemeen Dagblad van afgelopen zaterdag. Dat was ook een beetje zijn houding in het debat van vandaag. De VVD-minister is nogal tevreden met de prestaties van de VVD op V en J de afgelopen jaren. Dat de SP dat niet met de minister eens is, is duidelijk. De directeur van Artis zei, na de open sollicitatie via de media op zijn functie: "Directeur van Artis? Dat word je niet zomaar! Je moet koers kunnen houden en je moet je aan de afspraken kunnen houden." Als we kijken naar de gebroken verkiezingsbeloftes van de VVD geef ik de minister niet zo heel veel kans wat dat betreft. 

Gisteren bij de aftrap van dit debat zei ik het al: er is te vaak gedoe rondom deze minister. Dat werd meteen perfect geïllustreerd door deze minister. We moesten het debat zelfs staken omdat hij hierachter voor de camera uitleg moest geven over uitspraken die hij had gedaan. Er was weer eens gedoe. 

Ik heb nog enkele voorstellen die ik per motie aan de Kamer zal voorleggen. De eerste heeft betrekking op soft drugs. Wij hebben een slimme motie gemaakt om slim te gaan reguleren. Ik neem aan dat nu het VVD-congres het met de SP eens is, de VVD-minister en de VVD-fractie hier niet tegen kunnen zijn. Zeker niet nu wij weten dat het VVD-congres dit heeft besloten met het doel "niet meer hard bestrijden". Daarover was gisteren nog discussie en toen werd gezegd dat het nog twee kanten op kan. Fred Teeven heeft dit ook in de media gezegd, maar dat blijkt niet uit de verborgen opnamen van Radio 1 die gisteravond zijn verschenen. Het kan dus niet twee kanten uit, want het VVD-congres heeft duidelijk gezegd: niet meer zo hard bestrijden. Daarom de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de verkoop van cannabis aan de voordeur wordt gedoogd maar de inkoop van cannabis nu illegaal is; 

van mening dat de handhaving van de toelevering aan coffeeshops onevenredige inspanningen kost van politie en justitie; 

verzoekt de regering, begin 2017 te komen met een voorstel om het landelijk beleid rond softdrugs slimmer te reguleren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 40 (34550-VI). 

De heer Van Nispen (SP):

Dan een motie over de justitiële dwalingen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er hoge drempels zijn om afgesloten strafzaken te heropenen, waardoor de kans bestaat dat er onschuldige mensen vastzitten terwijl de daders vrij rondlopen; 

overwegende dat justitiële dwalingen schadelijk zijn voor het vertrouwen in de rechtsstaat; 

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om het makkelijker te maken om justitiële dwalingen te herstellen, en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Recourt, Van Tongeren, Swinkels, Krol, Kuzu, Segers, Van der Staaij en Bontes. 

Zij krijgt nr. 41 (34550-VI). 

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben niet gerustgesteld door de antwoorden van de minister op de vragen over de dossiers en de mogelijkheden van nabestaanden om daarin inzage te krijgen. Volgens de minister hebben nabestaanden wel het recht op inzage in het procesdossier, maar wij weten uit de praktijk dat dit geregeld wordt geweigerd. Het OM gaat daar verschillend mee om en dat is een drama voor de nabestaanden, want het gaat om de waarheidsvinding en in het bijzonder ook om de rouwverwerking. Er moeten meer mogelijkheden komen voor nabestaanden om het dossier te laten onderzoeken, juist als er volgens het OM geen sprake zou zijn van een misdrijf. Daarom de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat nabestaanden beperkte mogelijkheden hebben om het onderzoeksdossier in te zien van een overleden familielid als zij bijvoorbeeld vragen of twijfels hebben over de conclusie in een onderzoek naar de dood van een familielid; 

overwegende dat het van belang is voor de waarheidsvinding en rouwverwerking indien de mogelijkheid wordt geboden om het dossier te gebruiken voor een eigen onderzoek naar de doodsoorzaak; 

verzoekt de regering, de mogelijkheden voor nabestaanden om het onderzoeksdossier te laten onderzoeken uit te breiden met inachtneming van de privacy, en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 42 (34550-VI). 

De heer Van Nispen (SP):

Tot slot een motie over de toegang tot het recht. Die moet er ook zijn voor de middeninkomens en de mkb'er die zijn vordering van €501 niet betaald krijgt. Wanbetaling mag niet lonen. Het griffierecht voor deze categorie is echt te hoog. Je krijgt het griffierecht niet altijd terug, want dat is afhankelijk van de vraag of je de zaak wint en of je het wel terugkrijgt van de wederpartij. Dit is dus echt een drempel om die niet-betaalde vorderingen aan de rechter te kunnen voorleggen, wat wel nodig is in onze rechtsstaat. Daarom de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat voor vorderingen tussen de €500 en €12.500 één griffierechtentarief geldt, zodat voor een vordering van €501 bijna zo veel griffierecht betaald moet worden als de vordering bedraagt; 

overwegende dat voor met name het midden- en kleinbedrijf een hoge drempel wordt opgeworpen om naar de rechter te gaan in het geval van een niet betaalde vordering; 

van mening dat de toegang tot het recht gewaarborgd moet zijn en dit schadelijk kan zijn voor de economie omdat het gevaar dreigt dat wanbetaling lonend is; 

verzoekt de regering, een extra staffel voor vorderingen tussen de €500 en €1.500 te creëren in de Wet griffierechten burgerlijke zaken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Swinkels en Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 43 (34550-VI). 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris hartelijk voor de beantwoording. Er moet me van het hart dat ik de schriftelijke beantwoording heel goed vond dit jaar. 

Ik was op zich ook wel ingenomen met het feit dat de minister aangeeft extra te gaan investeren in de Financial Intelligence Unit. Ik kon me iets minder vinden in zijn reactie op mijn vraag dat er bij de opsporingsdiensten een voorkeur lijkt te zijn om de zaken op te pakken, dus om zaken nader te gaan onderzoeken en rechercheren, waarvan men denkt dat de kans op succes het grootst is, of de zaken die wellicht het meest eenvoudig zijn. 

Aan de ene kant is dat heel begrijpelijk. Als je in de doka staat en je de keuze hebt tussen een aantal heel goede en heel slechte negatieven, druk je eerder de goede negatieven af. Maar dat mag geen reden zijn dat zeer ingewikkelde financieel-economische criminaliteit niet aan het licht komt en dat de pakkans daarvoor nog lager wordt. 

Afgezien van alles wat de minister heeft gezegd, zou ik het dus prettig vinden als hij erkent dat de FIU weet wat ze doet en niet alleen maar ondoordacht iedere verdachte transactie aanmeldt bij het Openbaar Ministerie. Daar gaat ook veel onderzoek aan vooraf. 

Ik zou ook graag willen dat hij erkent dat er sprake is van capaciteitsgebrek bij het Openbaar Ministerie en de FIU. Ik laat hem bij dezen weten dat ik mijn amendement handhaaf zolang hij niet concreter is over zijn voornemens om de FIU uit te breiden. 

Dan een motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de minister van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van de algemene verordening gegevensbescherming onderzoek laat doen naar de gevolgen voor de taakuitvoering en de werklast van de Autoriteit Persoonsgegevens; 

overwegende dat de Autoriteit Persoonsgegevens echter reeds op dit moment te maken heeft met te weinig capaciteit voor het uitvoeren van een toenemend aantal taken; 

verzoekt de regering, met de Autoriteit Persoonsgegevens om tafel te gaan om te bezien hoeveel financiële middelen op dit moment nodig zijn, en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 44 (34550-VI). 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

In mijn laatste minuut wil ik nog twee opmerkingen maken naar aanleiding van de discussie die we hebben gevoerd met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over vluchtelingen. Ik begrijp heel goed dat men wenst dat vluchtelingen die geen echte vluchteling zijn volgens de definitie van het VN-Vluchtelingenverdrag niet in de asielketen terechtkomen, dus dat zij niet het Europese continent weten te bereiken om vervolgens met geen mogelijkheid nog teruggestuurd te kunnen worden naar hun land van herkomst. 

Ik heb wel een heel kritische vraag, die voortkomt uit datgene wat we zien gebeuren met de Turkijedeal, die vooruitwijst naar datgene wat het kabinet wil doen met andere landen, bijvoorbeeld aan de Noord-Afrikaanse kust. Wat gebeurt er met de echte vluchtelingen, met die echte Eritreeërs, met die echte Somaliërs, met die echte Soedanezen, met die echte Congolezen, met die echte Syriërs en die echte Jemenieten, die op de vlucht zijn voor oorlog en geweld? Hoe moeten die mensen in vredesnaam nog andere landen bereiken terwijl de opvang in hun eigen regio niet meer volstaat? 

Mevrouw Tellegen (VVD):

Voorzitter. Het was, geloof ik, collega Van Nispen van de SP die het aantal keren dat ik gisteren in mijn bijdrage het woord "veiligheid" heb genoemd, heeft geturfd. Het klopt: ik heb in mijn bijdrage bij deze begrotingsbehandeling de nadruk willen leggen op veiligheid. Of was het de heer Verhoeven? Ik weet het niet; een van hen beiden. 

Ik zei het gisteren al en herhaal het vandaag graag: veiligheid raakt aan de kern van ons bestaan. Veiligheid is het fundament van onze samenleving. Mensen willen veilig zijn. Ze willen zich veilig voelen. Ze willen veilig leven, wonen en werken. Daar gaat het om, zeker in deze onzekere tijd, waarin er sprake is van onveiligheid binnen en buiten onze grenzen. 

We kunnen geen honderd procent veiligheid garanderen, maar uit de begroting die we vandaag hebben behandeld, blijkt wel dat alles op alles wordt gezet om Nederland zo veilig mogelijk te maken, of het nu gaat om de strijd tegen terreur, om de aanpak van georganiseerde criminaliteit of over cybercriminaliteit en cybersecurity. 

Als het gaat om het veilig houden van Nederland, weet de politie als geen ander wat voor immense taak dat is. De politie heeft een enorme hoeveelheid taken op haar bord, meer dan ze aankan. Ik ben het ermee eens dat het bij de sterkte van de politie niet alleen gaat om het tellen van fte's. Die is niet alleen uit te drukken in capaciteit, zoals de minister terecht opmerkte in zijn schriftelijke beantwoording van mijn vragen. Maar met de taken die er nu liggen, kraakt en piept het. Er moet een duidelijker relatie komen tussen de politie en haar taken. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de formatie van de operationele sterkte van de politie is vastgesteld op 49.802 fte; 

constaterende dat de bezetting van de volledig opgeleide operationele sterkte de komende jaren daalt; 

constaterende dat het aandeel aspiranten binnen de operationele sterkte de komende jaren toeneemt; 

constaterende dat de operationele inzetbaarheid van aspiranten beperkt is; 

overwegende dat de politie in deze tijd maximaal inzetbaar en zichtbaar moet blijven om terrorisme en georganiseerde en nieuwe vormen van criminaliteit te kunnen bestrijden; 

overwegende dat de minister van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd om voor het einde van het jaar het IBO Effectiviteit met een beleidsreactie aan de Kamer te doen toekomen; 

verzoekt de regering om in de beleidsreactie op dit interdepartementale beleidsonderzoek mee te nemen hoe de operationele inzetbaarheid op een voldoende hoog niveau gehandhaafd kan blijven en daarbij specifiek aandacht te hebben voor de taken van agenten en het aantal aspiranten binnen de operationele sterkte, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tellegen, Marcouch, Van Toorenburg, Van der Staaij, Segers en Kooiman. 

Zij krijgt nr. 45 (34550-VI). 

Mevrouw Tellegen (VVD):

Voorzitter. De politie heeft haar handen vol, onder andere aan de terreurdreiging. We hebben het vorige week nog uitgebreid gehad over het antiterrorismebeleid van het kabinet. Ik heb toen gezegd dat het kabinet op stoom is als het gaat om repressie. Met de preventie kan het beter, zeker als we het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van de Nationaal Coördinator onder de loep nemen. De kans dat er een aanslag wordt gepleegd door iemand die allang binnen onze landsgrenzen is, wordt groter. Daarom moet er nog meer werk worden gemaakt van deradicalisering. Imams moeten hun titel niet kunnen misbruiken. Het mag geen dekmantel worden; daarom de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat geestelijken in Nederland van oudsher verschoningsgerechtigden zijn; 

overwegende dat er in ons land geen officiële vereisten zijn om de titel imam te mogen voeren; 

overwegende dat door het ontbreken van deze officiële vereisten het risico bestaat dat de titel imam wordt misbruikt als dekmantel; 

van mening dat voorkomen moet worden dat wanneer politie of justitie een onderzoek willen starten, personen zich kunnen beroepen op het verschoningsrecht enkel door zich imam te noemen; 

verzoekt de regering, het verschoningsrecht van imams te betrekken bij de voorbereiding van de voorstellen tot aanpassing van de regeling van het verschoningsrecht in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Tellegen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 46 (34550-VI). 

Mevrouw Tellegen (VVD):

Ik rond af. Nederland wordt veiliger. De criminaliteit neemt af. Toch ervaren en voelen de mensen die veiligheid lang niet altijd. Dat komt met name door de bedreigingen van buiten onze grenzen. Mensen willen weten waar ze aan toe zijn, of Nederland Nederland wel blijft, of we hier wel in vrijheid ons leven kunnen blijven leiden. Die onzekerheid kunnen we niet wegnemen. Wel kunnen we er alles aan doen om Nederland zo veilig mogelijk te maken en ons daarvoor dag in, dag uit inzetten. De begroting die we vandaag behandelen, is een belangrijke en heel stevige aanzet daartoe. 

De heer Verhoeven (D66):

Dank voor deze tweede termijn van mevrouw Tellegen, die weer vaak het woord "veiligheid" gebruikt heeft. Gisteren was er een interessante uitzending van Met het oog op morgen, waarin men geheime opnamen van het VVD-congres liet horen. Op die opnamen werd gezegd dat er wel degelijk richting wordt gegeven met het amendement. Ik heb het dan over het amendement op het VVD-congres over de regulering van wiet. Die richting is: reguleren. Dat betekent dus niet hard bestrijden, maar echt een nieuwe stap zetten. Gisteren zei mevrouw Tellegen desgevraagd: nee, dat gaan we niet doen, we steunen het standpunt van de minister. Ze nam eigenlijk gewoon afstand van dat amendement. Ze nam eigenlijk afstand van de leden van de VVD, terwijl die zo duidelijk zijn geweest over hun wens. Ik wil dus van mevrouw Tellegen weten hoe het zit. Wat is nou het standpunt van de VVD? Is dat het standpunt van de partijtop, van mevrouw Tellegen? Of is dat het standpunt van de leden? 

Mevrouw Tellegen (VVD):

Ik heb hier het amendement voor mij. De tekst ervan is heel duidelijk. Dat is het amendement waarmee wij op pad zijn gestuurd en ons verkiezingsprogramma wordt ook zo aangepast. Ik weet niet over welke fragmenten de heer Verhoeven het nu heeft. Dat kunnen ook fragmenten zijn uit de discussies die voorafgingen aan de plenaire behandeling van alle amendementen. Er zijn deelsessies. Ik wil u niet vermoeien met de hele indeling van ons partijcongres, maar 's ochtends wordt er uitgebreid gediscussieerd. Het is ook geen geheim dat er binnen onze partij verschillend over dit onderwerp wordt gedacht. 's Middags lag het amendement ter tafel dat als volgt luidde. Ik zal het nog een keer voorlezen voor de heer Verhoeven. 

De voorzitter:

Nee, dat hebt u gisteren al gedaan. 

Mevrouw Tellegen (VVD):

Dat klopt. Ik heb dat al gedaan. Dat is ons standpunt. 

De heer Verhoeven (D66):

Dat mevrouw Tellegen mij niet wil vermoeien met de interne discussies op het partijcongres, is bekend. Dat de pers daar ook niet welkom was en dat het allemaal zo geheim mogelijk moest blijven, is ook pijnlijk duidelijk geworden. Ik wil een duidelijk antwoord van mevrouw Tellegen. Ik heb net voorgelezen wat daar gezegd is. Dat maakt duidelijk dat de leden iets anders vinden dan wat mevrouw Tellegen hier gisteren beweerde. Zij zei: we nemen er afstand van en we volgen het kabinetsstandpunt. Het kabinetsstandpunt is een heel ander standpunt dan dat van de leden. Kan mevrouw Tellegen in de Tweede Kamer duidelijk bevestigen wat het standpunt is van de VVD over het reguleren van wiet? 

Mevrouw Tellegen (VVD):

Wat heeft de heer Verhoeven toch altijd een hoop woorden nodig. Ik kan het heel kort houden. Hij heeft het over "de leden". We weten niet welke leden, we weten niet eens hoeveel. Het had er ook één kunnen zijn. Het gaat erom dat een meerderheid van de leden voor één amendement heeft gekozen en een heleboel moties en amendementen die meer in lijn lagen met wat D66 propageert naar de prullenbak heeft verwezen. Er ligt één amendement voor. De voorzitter wil dat niet nog een keer herhaald hebben, maar dat is hartstikke duidelijk en daarin staat het standpunt van de VVD. 

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik beide bewindslieden bedanken voor hun mooie inleiding en de uitgebreide beantwoording. Ik wil ook vooral de ambtenaren bedanken; dat doe ik elke keer bij de begroting. Wij zijn twee dagen druk bezig geweest met elkaar en er zijn vele vragen gesteld. Ik was het met mevrouw Gesthuizen eens dat de schriftelijke antwoorden gewoon goed en naar tevredenheid waren. Ik weet dat men tot in de kleine uurtjes bezig is, dus mijn dank gaat ook uit naar hen namens de VVD. 

De VVD heeft in de afgelopen periode stevig ingezet op het weer beheersbaar maken van de asielstroom naar ons land, ook gelet op de grote aantallen die we vorig jaar hebben mogen ontvangen. Dat heeft alles te maken met het feit dat de VVD de zorgen onder mensen begrijpt over het voortbestaan van Nederland zoals we dat op dit moment kennen. 

Ik begin toch weer met te zeggen dat grote groepen met een ander patroon van culturele normen en waarden niet integreren in een samenleving, maar segregeren. Dat is gewoon een feit. Het beschermen van onze samenleving tegen grote aantallen nieuwkomers valt of staat dan ook met een beheersbaar en controleerbaar immigratiebeleid. Dat was ook mijn inzet in 2015, toen ik namens de VVD een plan mocht presenteren. Ik ben de staatssecretaris erkentelijk en ook die partijen die er op de een of andere manier constructief aan hebben meegeholpen dat de instroom voor dit jaar substantieel is teruggebracht. Als wij niets hadden gedaan, dan hadden we dit jaar 100.000 asielzoekers mogen verwachten. Dan had ik niet willen aanzien hoe wij dit debat zouden hebben gevoerd. 

Die afspraken werken en ze moeten ook verder worden gemaakt. Andere leden hadden het er ook al over. Het gaat over landen in Noord-Afrika. Ik las de schriftelijke beantwoording op de onderdelen waar ik vragen over heb gesteld. Ik snap wel dat mijn verwachtingen moeten worden getemperd. Ik ben vrij ongeduldig en heb het liever vandaag dan morgen. Ik begrijp ook de opmerking die de heer Van der Staaij van de SGP gisteren maakte. Hij vroeg of de inzet niet veel meer praktisch gericht moeten zijn, in plaats van dat we ons de komende jaren weer bezig gaan houden met een GEAS-pakket met veel juridische richtlijnen en verordeningen. Dan zijn we de komende jaren vooral daar mee bezig, terwijl er gewoon de facto gehandeld zou moeten worden. Dat vergt gewoon heel veel diplomatie. Misschien kan de staatssecretaris daar in tweede termijn nog kort op ingaan. 

Het heeft ook te maken met de weeshuizen in de regio. Niet alleen als instrument om kinderen op te vangen, maar juist als een preventief instrument om te voorkomen dat ouders nog prikkels ervaren om hun kinderen over de grenzen heen te laten gaan. Dat is overigens begrijpelijk, omdat je je kind een betere toekomst wenst. Hoe ingrijpend dat voor die kinderen is, hebben we zelf mogen ervaren toen we met de commissie V en J onlangs op werkbezoek waren in Ethiopië. Ik kan gerust stellen het mij heel veel doet om die kinderen daar onbegeleid te zien en te zien hoe zij hun beeld, hun droom, ervaren. Dat gaat je aan het hart. Volgens mij moet er dan ook urgentie zijn. We moeten ervoor zorgen dat dat in de toekomst wordt voorkomen. 

In de tussentijd moeten we de procedures die we hebben stroomlijnen en verkorten. We moeten de zaken die ertoe doen de nodige aandacht geven. Er zijn ook zaken die er niet toe doen. Ik noem het verblijf rekken door middel van een herhaalde asielprocedure. Er zijn ook mensen uit veilige landen die gewoon tijdelijk aanspraak willen maken op voorzieningen, zoals dat nu eigenlijk gebeurt in Ter Apel. Ik denk dat we daar toch op een andere manier mee om zouden moeten gaan. Ik zie ook dat de staatssecretaris daar heel veel acties op richt. Gelet op de schriftelijke beantwoording, voelde ik me echter toch genoodzaakt om een motie te formuleren. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat zo veel mogelijk manieren om asielprocedures in Nederland te verkorten, verkend moeten worden; 

van mening dat kansloze asielaanvragen, veelal ingediend om verblijf te rekken, geen uitgebreide procedure rechtvaardigen; 

van mening dat bij herhaalde aanvragen en aanvragen van migranten afkomstig uit veilige landen een lik-op-stukbesluit genomen moet worden; 

van mening dat het streven zou moeten zijn om binnen één dag kansloze aanvragen af te doen, waarmee ook het recht op voorzieningen vervalt; 

verzoekt de regering, te verkennen hoe herhaalde aanvragen en asielaanvragen van migranten afkomstig uit veilige landen sneller, met als uitgangspunt binnen één dag, afgedaan kunnen worden, en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 47 (34550-VI). 

De heer Azmani (VVD):

In dit licht wil ik de staatssecretaris ook in overweging geven dat je je moet afvragen in hoeverre je op mensen een Dublinclaim moet leggen, terwijl men weet, zoals de staatssecretaris zelf ook aangaf in zijn eerste termijn, dat men gewoon afgewezen wordt. Door het feit dat je een Dublinclaim legt, kunnen mensen hier weken en zelfs maanden in de opvang verblijven. 

Dan kom ik op de discretionaire bevoegdheid. Ook daar heeft de staatssecretaris schriftelijk op gereageerd. Ik zou hem echter toch willen uitdagen om daar in de tweede termijn iets meer over te zeggen vanuit zijn eigen ervaring. Ik vind het een bijzondere regeling. Zij is ooit in het verleden tot stand gekomen en ik vraag me af hoe comfortabel dat is als bewindspersoon op het moment dat je verantwoordelijk bent voor de afhandeling van een aanvraag. Je neemt alle aspecten daarin mee, ook de menselijke aspecten. Er zijn veel aspecten. Je gaat met zo'n zaak naar de rechter om die te verdedigen en dan kom je uiteindelijk tot de conclusie dat iemand hier geen recht heeft op verblijf. Dan kun je echter op een gegeven moment alsnog tot de conclusie komen dat zo iemand vanwege individuele omstandigheden toch recht zou kunnen hebben op verlening van een verblijfsrecht op basis van de discretionaire bevoegdheid. Zou dat niet aan de voorkant kunnen? Ik vind het proces, wat er gebeurt, dan altijd heel bijzonder. Er gaan verzoeken via mails naar Kamerleden. Er is politieke druk. Het lokaal bestuur en de media spelen een rol. Ik vind dat een bijzonder fenomeen. Om eerlijk te zijn, ik vind het niet passend, maar ik ben heel benieuwd hoe de staatssecretaris dat ervaart. 

Tot slot kom ik op de economische migratie. Ook daar is schriftelijk op geantwoord. Ik ben de staatssecretaris zeer erkentelijk dat hij het succes van de start-upregeling ook meeneemt in het kader van de zelfstandigenregeling. Waarom noem ik dat ook weer nu? Omdat we veel debatten voeren in dit huis over migratie, maar die gaan altijd maar over een ding en dat is de asielmigratie. Maar het migratiebeleid heeft ook een heel andere tak, namelijk economische migratie. Dat heeft alles te maken met het feit dat je Nederland, maar ook het continent Europa concurrerend wilt maken ten opzichte van andere wereldmachten. Ik vind dat het systeem fundamenteel herzien zou moeten worden om die concurrentie ook daadwerkelijk aan te kunnen gaan. Bij de herziening van de Blue Card-regeling door de Europese Commissie worden voorstellen gedaan die te behoudend zijn, gelet op de mondiale concurrentiekracht. Bijvoorbeeld Australië of Canada doet het in mijn ogen stukken beter. 

Ik kom tot een eind. Mijn inzet en de inzet van de VVD is gericht op een migratiebeleid dat kan bijdragen aan een samenleving waarin iedereen zich echt beschermd voelt en ook alle kansen krijgt. Wij willen een Nederland waar iedereen op een positieve manier samenleeft en samen dingen voor elkaar krijgt. Een Nederland waar wat ons verbindt sterker is dan wat ons verdeelt. Wat ons bindt zijn natuurlijk die Nederlandse normen en waarden en onze eigen cultuur. Een nieuwkomer moet dat terdege beseffen. Migratiebeleid moet hier ook op geënt zijn. Accepteer je onze cultuur en onze normen en waarden niet, dan is het heel duidelijk: dan ben je niet welkom in dit land. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Azmani is erg voor terugkeer van vluchtelingen. Daar hamert hij steeds op. Nu was deze staatssecretaris dichtbij een akkoord over de Lokale Vreemdelingenvoorziening. Vindt de VVD-fractie nu ook niet dat het kind niet met het badwater moet worden weggegooid, oftewel dat de staatssecretaris gewoon aan de slag zou moeten met de lvv's? 

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij is de staatssecretaris daar heel helder en duidelijk in geweest. Je wilt geen twee verschillende, parallelle systemen. Je wilt een compromis met gemeenten sluiten dat je het op een bepaald aantal locaties in het land doet, regionaal verspreid, en niet dat daarnaast een systeem is waarbij gemeenten door kunnen gaan met het opvangen van illegalen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Realiseert de heer Azmani zich dan dat we verder weg zijn dan ooit? Als de stekker uit de effectieve terugkeermodellen gaat die we nu hebben in Groningen en in Rotterdam, gaat er straks niemand meer terug en gaat iedereen maar afwachten tot er weer eens een wet komt. Dan gaat niet voor elkaar komen wat de heer Azmani wil, namelijk de regeling van die terugkeersystemen. Realiseert hij zich dat we dan nog verder van huis zijn? 

De heer Azmani (VVD):

Nee, want het is mijn overtuiging dat door het feit dat we in dit land sinds jaar en dag toelaten dat er voorzieningen zijn voor uitgeprocedeerde illegalen — terwijl het Rijk die voorzieningen ook biedt en daarvoor in ruil alleen vraagt om mee te werken met terugkeer — die mensen aan die laatste strohalm blijven vasthouden en verkiezen om gewoon in dit land te blijven. We moeten er heel helder en duidelijk in zijn dat mensen die uitgeprocedeerd zijn dit land dienen te verlaten. Laten we nou eens een keer met elkaar duidelijk zijn naar deze mensen toe, in plaats van ze langere tijd in deze samenleving, in de marges van deze samenleving vast te houden. 

De voorzitter:

Dit is een tweede termijn. We gaan niet het debat opnieuw voeren. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik ga niet proberen om het op dit punt eens te worden met collega Azmani. Ik weet dat we het daarover oneens zijn. Laat ik het andersom proberen. Ik wil graag proberen om het in dit debat over iets anders wel eens te worden, namelijk over de noodzaak om oorlogsmisdadigers die meekomen in de asielstroom, op te sporen en voor het gerecht te krijgen. Ik denk dat we daar als Nederland belang aan hechten. Alle Nederlanders willen dat dat gebeurt. Ik denk dat daar een tandje bij kan. Ik vroeg me af of de heer Azmani dat ook vindt. 

De heer Azmani (VVD):

Ik deel de ambitie dat we ervoor moeten zorgen dat oorlogsmisdadigers voor het gerecht komen. Ze hebben in ieder geval geen recht om in dit land te verblijven. Alles wat daarbij kan helpen, kan daarbij helpen. Ik heb het amendement van de heer Sjoerdsma gezien. Er ligt een dekking; het gaat allemaal natuurlijk over de dekking. Ik heb ook de beantwoording van de minister gezien op dat onderdeel. Hij meent dat binnen de bestaande capaciteit aan te kunnen. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb dat ook gezien. Ik vond het een wat ingewikkelde formulering. Ik las daarin dat de minister het wel sympathiek vond. Hij gaf ook aan dat hij met een betrekkelijk klein bedrag van 2 miljoen extra veel meer kan doen, alleen zegt hij: wij moeten keuzes maken. Ik wil de heer Azmani uitdagen: laten wij die keuze hier dan samen voor de minister maken of laten wij hem, als die dekking een probleem is, de opdracht geven op zoek te gaan naar een dekking die wel werkt. Die 2 miljoen zou namelijk weleens de best bestede 2 miljoen kunnen zijn die wij deze hele begroting behandelen. 

De heer Azmani (VVD):

Daar kan ik heel kort over zijn: daar denk ik graag met de heer Sjoerdsma over mee. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik begon mijn inbreng gisteren met een terugblikje op de slogans van de VVD. Mijn tweede termijn begin ik met een kleine terugblik op de toch weer wat gladde praatjes en ronkende teksten van dit kabinet. Het zou allemaal de goede kant op gaan, maar als ik echt goed luister, hoor ik het kabinet zeggen dat er nog heel erg veel moet gebeuren, dat er net geld bij is gekomen, dat het Openbaar Ministerie nu echt aan de slag moet en dat de politie nu echt moet verbeteren. Ik denk dus dat de volgende minister pas echt zijn mouwen kan opstropen. Laat het dan een goeie zijn. Dan denk ik toch altijd weer terug aan Ernst Hirsch Ballin. 

Ik heb wel nog een boodschap voor dit kabinet. Het gaat over vier onderwerpen. Dat zijn de kwetsbaarheden waarvan ik echt wil dat er nog wat aan gebeurt. Allereerst gaat het over de jeugd. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in september 2016 een rechter besloten heeft bij een verdachte niet het jeugdstrafrecht toe te passen om te voorkomen dat voor de verdachte geen geschikte woonplek wordt gevonden en dat hij niet de hulp krijgt die de reclassering noodzakelijk acht; 

overwegende dat dit zeer zorgelijk is, gelet op de noodzakelijke en spoedige behandeling van jeugdige criminelen om te voorkomen dat ze recidiveren; 

overwegende dat eind 2015 een motie is aangenomen waarin een maximale termijn van drie maanden is opgenomen waarbinnen de behandeling van jeugdige gestraften dient te zijn gestart; 

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat deze termijn in de praktijk wordt gehaald en de Kamer jaarlijks te rapporteren over de behaalde resultaten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg, Segers, Van der Staaij en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 48 (34550-VI). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb nog een motie over kwetsbare vrouwen die slachtoffer dreigen te worden van partnerdoding. In de provincie Brabant werden onlangs drie jonge vrouwen het slachtoffer. Daarom ben ik heel erg bezig om te bekijken hoe wij dit kunnen verbeteren. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat onderzoek heeft uitgewezen dat er vanaf januari 2010 tot heden 153 vrouwelijke slachtoffers van (ex-)partnerdoding waren, waarbij in 25 gevallen sprake was van dreiging, stalking of geweld in de periode voorafgaand aan de moord; 

overwegende dat uit dit onderzoek het advies is voortgekomen dat de politie na een melding of aangifte van dreiging, stalking of geweld een betere intake moet afnemen, zodat een goede afweging van het risico op dodelijk of ernstig geweld voor het slachtoffer gemaakt kan worden; 

overwegende dat hiertoe lering getrokken kan worden uit een in de Verenigde Staten ontwikkelde methode, te weten Lethality Screen, welke methode ook past binnen de eerdere aanbevelingen van de commissie-Eenhoorn; 

verzoekt de regering, zorg te dragen dat de politie in heel het land in staat wordt gesteld om via deze methodiek aangiftes van dreiging, stalking of geweld beter op te nemen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg, Segers en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 49 (34550-VI). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat een aantal gemeenten plannen hebben ontwikkeld om zogeheten straatintimidatie in de algemene plaatselijke verordening te sanctioneren; 

overwegende dat in het openbaar seksueel getinte, verbale of gewelddadige uitingen verwerpelijk zijn en niet onbestraft mogen blijven; 

overwegende echter dat naar aanleiding van deze plannen kritiek is geuit ten aanzien van de bevoegdheid van gemeenten in relatie tot het vastleggen van een strafbepaling bij wet in formele zin; 

verzoekt de regering, in overleg te treden met de gemeenten die hiertoe concrete plannen hebben, en de Kamer te informeren over de eventuele knelpunten in de uitvoering van deze gemeentelijke plannen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg, Segers, Marcouch en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 50 (34550-VI). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat diverse media bericht hebben dat een van de Brusselse aanslagplegers mogelijk smeergeld betaalde aan de Turkse regering, zodat hij in plaats van naar België naar Nederland kon worden uitgezet; 

overwegende dat dit zeer ernstig zou zijn, mede gelet op de rol van de Nederlandse autoriteiten hierin; 

overwegende dat de regering wegens het lopende strafrechtelijk onderzoek in België geen uitsluitsel heeft kunnen geven; 

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de Kamer al dan niet vertrouwelijk over het aspect van het betalen van smeergeld bij deze uitzetting wordt geïnformeerd, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg en Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 51 (34550-VI). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. De asielstromen zijn sterk verminderd. We hebben er vandaag met elkaar over gediscussieerd waar dat door komt. Het gaat mij er echter ook om wat we doen, mochten er straks door allerlei conflicten of om andere redenen, weer gigantische asielstromen op gang komen. Plan B, ik heb het hier in deze zaal in eerdere debatten ook al aan de orde gesteld. Nu ligt er een plan van de Duitse minister van Binnenlandse Zaken. Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd om daarover in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat dat ook daadwerkelijk zijn beslag gaat krijgen. Ik ben er namelijk van overtuigd dat dat de enige manier is om te voorkomen dat mensen op bootjes blijven stappen en verdrinken in de Middellandse Zee. Het antwoord was niet inspirerend, laat ik het maar zo formuleren. Daarom de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Duitse minister van Binnenlandse Zaken een plan gelanceerd heeft om vluchtelingen op bootjes terug te sturen en vanaf bepaalde plekken op het Afrikaanse continent een asielaanvraag te laten indienen; 

overwegende dat de regering de steun koestert die hiervoor is uitgesproken en binnen de JBZ-Raad zal benadrukken dat er bereidheid nodig is om hier werk van te maken; 

overwegende dat dit plan een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het voorkomen van drama's op de Middellandse Zee en het beter reguleren van de vluchtelingenstroom; 

verzoekt de regering, zich actief in te spannen om — eventueel samen met Duitsland — ook als Nederland met concrete voorstellen te komen om dit plan gezamenlijk in Europa van de grond te krijgen, en de Kamer na de eerstvolgende JBZ-Raad te informeren over de stappen die zij hiertoe heeft gezet, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 52 (34550-VI). 

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik heb drie grote onderwerpen aan de orde gesteld in mijn eerste termijn. Ik kom daar zo op terug. Ik begin echter met een vierde, wat kleiner onderwerp dat ik gewoon vergeten was. Gelukkig dacht ik er nog aan. 

Er is een Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dat is een ontzettend zinvol instrument om ervoor te zorgen dat slachtoffers hun schade voldaan krijgen. Er is een land Nederland en dat land Nederland is groter dan alleen dat stuk in Europa. Daar zitten ook drie kleine eilandjes met relatief, in verhouding tot Nederland, heel weinig mensen, aan de Caribische kant, de BES-eilanden. Wat wil nu het geval? Het Schadefonds keert wel uit in Nederland, maar niet op de BES-eilanden. Tot 2015 vond het kabinet dat de BES-eilanden er ook gewoon bij hoorden, maar inmiddels is het antwoord: dat doen we niet, want het gaat om relatief weinig slachtoffers en er zijn veel uitvoeringskosten mee gemoeid. Dat wil ik bestrijden. Ik geloof daar niets van en ik vind het principieel onjuist. Laten we die eilanden niet alleen als het om belasting betalen gaat, meenemen, maar ook als het om positieve dingen gaat en dan niet zeggen: nu mag je niet meedoen. Dat is een heel verkeerd signaal. Ook praktisch vind ik het verkeerd. Het zijn gewoon Nederlanders en als zij schade hebben, vind ik dat zij net zo goed recht hebben op een vergoeding. Het gaat maar om heel weinig slachtoffers, dus om veel geld kan het niet gaan. 

Voor het argument van de uitvoeringskosten heb ik een oplossing. Ik weet dat deze minister zeer binnenkort Bonaire gaat bezoeken. Het gaat ook vooral om Bonaire. Zou hij tijdens dat bezoek hierover in gesprek willen gaan? Of, nog beter, zou hij als cadeautje mee willen nemen de toezegging: we gaat het voor u regelen? Als hij dan nog vragen heeft, kan hij gewoon eens kijken wat die uitvoeringskosten zijn. Hij zal er dan achter komen dat dat niet het argument kan zijn om Bonaire op dit punt niet volwaardig mee te laten tellen. Dat geldt ook voor Saba en Sint-Eustatius. 

Hiermee heb ik deze omissie hersteld en ga ik over naar de grote onderwerpen. Allereerst heb ik betoogd dat niet Facebook en Google moeten bepalen wat in Nederland mag en wat niet mag, maar dat de overheid dat moet doen, dat wij dat als burgers zelf moeten doen. De moeilijkheid is natuurlijk dat je daar niet een heel concreet plan voor kunt opzetten. Dat is zo veelomvattend. Daar moet je over nadenken, daar moet je op studeren en dat moet je vooral niet alleen als overheid willen doen, maar daar moet je de samenleving bij betrekken, daar moet je techneuten bij betrekken. Ik heb voorgesteld om dat door een commissie te laten doen. Het antwoord van de regering vond ik wat teleurstellend. Zij verwijst naar allerlei dingen en zegt: misschien komen we met zo'n commissie. Ik kan daar niet zo heel veel mee. Ik had een motie kunnen indienen waarin staat: u moet die commissie instellen. Dat heeft ook niet zo heel veel zin. Ik wacht het dus maar af, maar ik blijf benadrukken dat het bepalen van normen, wat hoort en wat niet hoort, wat goed is en wat niet goed is, urgentie heeft en aan ons is en niet aan Facebook en Google. 

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Verhoeven. 

De heer Verhoeven (D66):

Hartstikke mooi en, zoals de heer Recourt zegt, urgent. Tegelijk zegt hij: ik wacht af. Hier hadden we toch iets meer uit kunnen halen. Wat gebeurt er als het kabinet hier niets mee gaat doen? Dan blijft het liggen, terwijl we met een Kamermotie stappen hadden kunnen zetten. Dat is nu te laat, maar … 

De heer Recourt (PvdA):

In die motie had moeten staan: verzoekt de regering om een commissie in te stellen. Maar in de antwoorden staat dat er op een aantal punten aan wordt gewerkt. Ik vond dat net een stap te ver. Wat gaan we doen? Op het moment dat er niks uitkomt, gaan we het zelf oppakken. Ik hoop dat we bij de formatie meepraten, maar als D66 meepraat, ga ik ervan uit dat de heer Verhoeven dat oppakt. Wellicht kunnen we het samen doen. 

Het tweede punt is cybercrime. Ook daarvan heb ik gezegd dat dat zo fundamenteel is dat we dat moeten aanpakken. En ook daarbij was het antwoord: dat doen we al en er is al van alles enzovoorts. Ik vond het net iets te vaag. Op dit punt heb ik wel een motie voorbereid. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat cybercrime een grote, groeiende en fundamentele bedreiging voor burgers, bedrijven en overheden vormt; 

van mening dat om deze bedreiging het hoofd te kunnen bieden er binnen de keten van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak wezenlijke en verstrekkende wijzigingen noodzakelijk zullen zijn; 

van mening dat deze wijzigingen niet mogelijk zijn zonder samenwerking met private partners in de ICT-sector; 

verzoekt de regering om in samenspraak met deze private sector te komen tot een integraal plan van aanpak van cybercrime, waarbij aandacht is voor preventie tot en met vervolging, en daarover de Kamer voor maart 2017 te berichten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 53 (34550-VI). 

De heer Recourt (PvdA):

Mijn laatste punt. In die paar momenten in ieders leven dat men een groot conflict heeft en de hulp van de overheid nodig heeft, moeten we dat zo goed mogelijk organiseren. Het huidige systeem is daar heel vaak niet toe in staat. We moeten ons systeem dus vernieuwen. We moeten middelen krijgen, zodat mensen veel eerder tot een oplossing komen en niet met advocaten ruzie hoeven maken bij de rechter, waarbij er één wint. Dat is een slecht model. We moeten toe naar een model waarin mensen veel meer kijken naar de overeenstemming die er is. We moeten de rechter naar voren halen. De ChristenUnie zal daartoe ook een voorstel doen, dat ik van harte steun. Die innovatie is van groot, groot belang. Het amendement voor mediation in het strafrecht is al door velen ondersteund. Ik heb er het grootste vertrouwen in dat dat het gaat halen. Dat is dus een grote stap. Gelukkig staat het kabinet daar niet afwijzend tegenover. Maar er is nog zo'n instrument dat helpt: mediation in het bestuurs- en het civiele recht. Dat is juist het onderwerp van deze minister. Ik dien een motie in om de minister te helpen dat onderwerp nog de eindstreep te laten halen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat mediation, naast de rechtspraak, een zeer effectieve manier van geschillenbeslechting is gebleken; 

van mening dat wetgeving nodig is die regels rond het mediationproces en de kwaliteit van de mediator moet vastleggen; 

constaterende dat sinds de indiening van de initiatiefwetsvoorstellen Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht, Wet bevordering mediation in het bestuursrecht en Wet registermediator in 2014, er op dit moment nog geen wet van kracht is; 

roept de regering op om zo spoedig mogelijk maar uiterlijk voor de komende Tweede Kamerverkiezingen mediationwetgeving naar de Kamer te sturen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt en Tellegen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 54 (34550-VI). 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb een vraag over bed-bad-brood. De staatssecretaris gaf zojuist duidelijk aan dat hij wil bewegen, waarvoor hulde. Toch gaf hij ook aan dat hij de financiering wil korten en dat hij nog steeds wil komen met een wet, waarvan de partij van de heer Recourt en mijn partij allebei zeggen: doe dat niet. Gaat de heer Recourt toch gewoon akkoord met het schrappen van die financiering? Of zegt hij tegen de staatssecretaris: nee, doe dat niet? 

De heer Recourt (PvdA):

Even voor de duidelijkheid: over welke financiering hebt u het? Hebt u het over de tijdelijke financiering van bed-bad-brood, lopende de onderhandelingen? Of hebt u het over de wet die er mogelijk gaat komen? 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb het uiteraard over beide elementen. Het eerste element is de financiering, de 20 miljoen, waarvan de staatssecretaris heeft gezegd: het akkoord is er niet gekomen; de gemeenten kunnen dus fluiten naar die financiële ondersteuning. Ik neem aan dat uw partij daarvan zegt dat dat niet kan. Het tweede element is dat de staatssecretaris met een wet wil komen die gemeenten verbiedt om dit te doen. De staatssecretaris heeft zojuist gezegd dat hij eigenlijk weer met de gemeenten wil praten. Laat die hele wet dan maar zitten, want dat is zonde van de ambtelijke capaciteit. Ik zie daar de ambtenaren zitten; die hebben keihard gewerkt aan deze begroting; laat hen in ieder geval iets nuttigs doen. Ik neem aan dat de PvdA het op beide punten met mij eens is. 

De heer Recourt (PvdA):

Dit is een herhaling van de eerste termijn. Daarin heb ik ertoe opgeroepen en de wens uitgesproken dat partijen weer met elkaar aan tafel gaan zitten. Dat lijkt mij uiterst belangrijk om tot één systeem te komen. Nu kan ik de staatssecretaris daartoe oproepen. Hij heeft min of meer gezegd dat hij dat graag wil doen. Ik roep bij dezen ook de gemeenten daartoe op. Van die 20 miljoen heeft de staatssecretaris vervolgens gezegd dat hij die in het potje houdt voor het moment waarop die onderhandelingen succesvol worden afgerond. Dat vind ik een heel verstandige maatregel. Dat het doorbetalen van de gemeenten tijdens de onderhandelingen nu stopt, was ook de afspraak. De afspraak was: we betalen door tot de onderhandelingen. Zo staan de zaken. Nogmaals: ik doe een beroep op beide partijen. Over die wet heb ik al gezegd dat mijn collega daar niet voor is. We gaan het kabinet op dit moment niet dwingen of op de een of andere manier vastleggen dat het niet met die wet mag komen, maar ik neem aan dat het kabinet ook goed luistert naar wat hier gezegd wordt. 

De voorzitter:

We gaan het debat niet dunnetjes overdoen. Dit is echt uitgebreid aan de orde geweest. Ik heb u daar alle gelegenheid toe gegeven. Ik vind dat in de tweede termijn niet nog een keer teruggekomen moet worden op eerdere punten. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat snap ik heel goed, maar ik zou in het tweede deel van mijn interruptie graag toch nog een vraagje willen stellen aan collega Recourt, als u dat goed vindt. Het tweede deel van mijn interruptie was immers eigenlijk meer een antwoord op de vraag van collega Recourt. 

De voorzitter:

Heel kort. 

De heer Sjoerdsma (D66):

De heer Recourt zegt dat die financiering natuurlijk moet lopen zolang de onderhandelingen lopen. Dat klopt. De staatssecretaris gaat die onderhandelingen heropenen. Ergo, dan moet de heer Recourt nu ook zeggen dat het geld gewoon door moet lopen. 

De heer Recourt (PvdA):

Die redenering klopt niet. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij gaarne bereid is om door te onderhandelen, maar it takes two to tango. Dat hoorde ik vandaag al eerder en dat geldt natuurlijk ook hiervoor. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb een vraag over hoe de PvdA dit ziet. In de brief staat dat vreemdelingen met een vertrekplicht zich tot de staatssecretaris moeten wenden. De staatssecretaris antwoordde zojuist: ja, dat klopt; dan moeten zij naar Ter Apel. Vindt u dat al die mensen die nu in de bed-bad-broodvoorzieningen in de steden zitten, naar Ter Apel moeten? En hoe ziet u dat dan gebeuren? Moet het geld dan ook daarnaartoe? Ik denk dat dat een gigantisch praktisch probleem wordt, maar wellicht ziet u dit anders. 

De heer Recourt (PvdA):

Dat is een zeer onwenselijke situatie; dat ben ik helemaal met mevrouw Keijzer eens. Dat is overigens wel de consequentie als dit mislukt. Dan heb je het landelijke beleid — dat is Ter Apel; daar is overigens al geld voor — en dan zeggen de gemeenten: ho, ho, wij hebben ook een zorgplicht; daar gaan wij ook uitvoering aan gegeven en dat betalen wij zelf wel. Ik wil de partijen graag aan tafel om tot één regeling te komen waar beide partijen voordeel van hebben. 

De voorzitter:

Mevrouw Keijzer, tot slot. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik vind dit wel een beetje gênant, want terwijl het overleg op een haar na gevild was, zegt de heer Recourt nu eigenlijk tegen al die gemeenten: stuur al die mensen maar naar Ter Apel. Tegen de staatssecretaris zegt hij: gebruik daar dan die 20 miljoen voor. Dat kan de heer Recourt toch niet voor zijn verantwoording nemen? 

De heer Recourt (PvdA):

Ik snap de demagogie niet. Ik geef een antwoord en u reageert op iets wat ik niet zeg. Ik wil namelijk dat partijen met elkaar aan tafel gaan en ik zeg dat die financiering, die 20 miljoen, helemaal niet naar Ter Apel moet, want Ter Apel is al gefinancierd. Ik wil dat er een goede oplossing komt. Dat is wat ik zeg. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Er zat een woordje tussen dat mij toch wel een beetje stak. Ik doe daar niet aan. Als de posities blijven zoals ze zijn — het is nu echt een woordenspel — dan gaan al die mensen straks met uw toestemming naar Ter Apel en dan red je het daar gewoon niet. Dan krijg je daar van die beelden. Ik kan me niet voorstellen dat u dat wilt. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik vind hetzelfde als het CDA, namelijk dat er een oplossing moet komen. 

De voorzitter:

Mijnheer Voordewind, een nieuwe vraag, niet een eerder gestelde vraag. Kan dat? 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een amendement ingediend over die 20 miljoen. Ik krijg daarop graag een reactie van de Partij van de Arbeid. Het amendement zegt: ga nou niet die 20 miljoen stopzetten. Die 20 miljoen wordt nu gebruikt als overbruggingsfinanciering voor de gemeentes voor heel goede projecten, zoals die van de Pauluskerk, die de heer Recourt wel kent. Is de Partij van de Arbeid bereid om dat nu niet te stoppen — dan zouden namelijk juist die goede projecten stoppen — en het te laten doorlopen totdat die deal er is? 

De heer Recourt (PvdA):

Ook dit is een herhaling van de eerste termijn. Mijn antwoord is als volgt. De afspraak is: er wordt gefinancierd zolang de onderhandelingen lopen. De onderhandelingen lopen niet, dus: geen financiering en derhalve geen steun voor uw amendement. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan moeten we de letterlijke tekst van de regeling erbij pakken. Die staat ook in de begroting: zolang de deal er niet is, hebben we de overbruggingsfinanciering. De deal is er nog steeds niet, dus dan ligt het voor de hand dat ook de Partij van de Arbeid instemt met het blijven financieren van de gemeentes voor de terugkeerprojecten die daar nu zijn. Dat is de redenering. 

De heer Recourt (PvdA):

Die redenering loopt natuurlijk mank. Dan kun je tot in lengte van dagen doorgaan als een van de twee onderhandelende partijen zegt: ik doe lekker niks, want u moet toch betalen, hier staat het. Het gaat er natuurlijk om dat je met elkaar in gesprek bent. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dus zolang er geen overleg is, is er geen financiering. Dus de gemeentes moeten het zelf maar oplossen. 

De heer Recourt (PvdA):

Ja. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is in ieder geval een heldere reactie, maar wel een die me zwaar tegenvalt van de Partij van de Arbeid. Ik denk dat dat ook geldt voor een heleboel wethouders en burgemeesters die zich juist heel erg inzetten voor het opvangen van uitgeprocedeerden. De Partij van de Arbeid laat hen en de uitgeprocedeerden gewoon zitten. 

De heer Recourt (PvdA):

Nee. Ik herhaal nog maar eens wat ik eigenlijk ook tegen mevrouw Keijzer zei en waarover we het volgens mij als Kamer eens zijn: als je er bijna uit bent, ga dan weer aan tafel en zorg ervoor dat je er helemaal uit komt. Dat is de oplossing. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord … O, sorry, u wilt nog iets zeggen. Gaat u verder. 

De heer Recourt (PvdA):

Het zijn maar een paar woorden, maar ik vind het wel belangrijk om ze uit te spreken. Ik had de minister en de staatssecretaris nog niet bedankt. Ik bedank vooral ook al die ambtenaren die keihard hebben gewerkt — ik weet dat het nachtwerk was — om ons goede antwoorden te geven. Zeer hartelijk dank daarvoor. 

De heer Marcouch (PvdA):

Die dankwoorden zijn ook namens mij uitgesproken. 

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen. Ik dien drie moties in. De eerste is erop gericht discriminatie intensiever aan te pakken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat discriminatie zorgt voor een niet te tolereren tweedeling en ongelijkheid; 

van mening dat er onvoldoende sprake is van een integrale aanpak van discriminatie; 

van mening dat er meer ruimte voor educatie over discriminatie moet komen; 

van mening dat er blijvend via publieksvoorlichting en een antidiscriminatiecampagne aan bewustwording over discriminatie moet worden gewerkt; 

van mening dat bevorderd moet worden dat burgers die discriminatie ervaren daarvan aangifte bij de politie gaan doen; 

van mening dat er meer aandacht en capaciteit moet komen voor de aanpak van arbeidsdiscriminatie; 

van mening dat er meer kennis bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht over discriminatie moet komen om de opsporing, vervolging en berechting daarvan te verbeteren; 

van mening dat wegens discriminatie veroordeelde personen naast bestraft ook geresocialiseerd moeten worden; 

verzoekt de regering, een integrale aanpak van discriminatie te ontwikkelen, met daarin meer aandacht voor bovenstaande punten, te weten: educatie, voorlichting, bewustwording, arbeidsdiscriminatie, kennis in de justitieketen, bestraffing en resocialisatie van daders, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marcouch, Kooiman, Van Tongeren, Azmani en Swinkels. 

Zij krijgt nr. 55 (34550-VI). 

De heer Marcouch (PvdA):

Onze politiemensen zetten altijd een stap naar voren als de rest een stap naar achteren zet. Zij moeten hun werk kunnen doen conform de wet- en regelgeving en de professionaliteit die bij hun werk hoort. Zij horen daarin niet gehinderd te worden. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat vrije meningsuiting en nieuwsgaring van groot belang zijn; 

overwegende dat politieagenten van wie foto- en filmmateriaal gepubliceerd wordt, daarvan hinder bij hun werk kunnen ondervinden of dat die publicaties kunnen bijdragen aan bedreigingen of beledigingen; 

overwegende dat het publiceren van dergelijk beeldmateriaal ook een impact kan hebben op het privéleven van de agenten en hun gezinnen; 

van mening dat politieagenten een redelijk belang hebben tegen het herkenbaar publiceren van hun portret; 

van mening dat ook onherkenbaar gemaakte beelden kunnen bijdragen aan publieke controle van de politie; 

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat politieagenten tijdens hun opleidingen en trainingen leren hoe zij moeten omgaan met personen die hen fotograferen of filmen; 

verzoekt de regering tevens, te bewerkstelligen dat politieagenten niet langer geschaad worden door het publiceren van beelden en de desbetreffende regels zodanig te wijzigen dat zij alleen onherkenbaar in beeld mogen worden gebracht, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marcouch, Kooiman en Tellegen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 56 (34550-VI). 

De heer Marcouch (PvdA):

Als we jihadisme effectief willen bestrijden, moeten we de extremisten en de jihadisten van vandaag keihard bestrijden, maar vervolgens ons best doen om de jihadisten en de extremisten van morgen te voorkomen. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat een pilot met een Jihadistisch Interventie Team in Amsterdam geen vervolg heeft gekregen, omdat de uitvoerders daarvan radicalisering niet als een onderwerp zagen om achter de voordeur te kijken en omdat die professionals daardoor tevens te maken hadden met handelingsverlegenheid; 

van mening dat de jihadisten moeten worden aangepakt en voorkomen moet worden dat zij de jihadisten van morgen tot voorbeeld dienen; 

van mening dat het risico blijft bestaan dat er in gezinnen waarvan bekend is dat iemand als jihadist vecht of wil gaan vechten er meerdere gezinsleden tot het jihadisme worden aangezet; 

van mening dat concrete signalen van jihadisme zoals bekende gevallen van Syriëstrijders of pogingen daarnaartoe af te reizen wel degelijk aangrijpingspunten zijn om achter de voordeur te gaan kijken; 

van mening dat radicalisering kan worden tegengegaan als signalen daarvan binnen gezinnen vroegtijdig worden opgemerkt en gezinsleden kunnen worden opgevoed en gecorrigeerd; 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat professionals alsnog de kennis, durf en bevoegdheden krijgen om wel achter de voordeur van gezinnen te kijken om hulp te bieden en te voorkomen dat andere gezinsleden ook radicaliseren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 57 (34550-VI). 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik vond de antwoorden van de minister grotendeels een herhaling van wat ik in eerste termijn heb gezegd. Aangezien ik geen zin had om aan de interruptiemicrofoon de antwoorden op de schriftelijke vragen nog een keer voorgelezen te krijgen, heb ik ervoor gekozen om de interrupties tot een minimum te beperken. Ik ga nu dus wel een beetje over de spreektijd heen, voorzitter. Aangezien u altijd erg aardig bent, ga ik er even van uit dat dat gaat lukken. Ik ga wel snel beginnen. 

Ik zei het al: de antwoorden van de minister waren grotendeels een herhaling van wat ik zei. Maar hoop doet leven en misschien komen er heel snel nieuwe antwoorden, zoals er gisteren meerdere persberichten moesten komen over Zwarte Piet omdat de minister weer eens iets had gezegd wat alweer moest worden teruggenomen voordat de inkt droog was. Ik zou ook kunnen volstaan met de opmerking "het is tijd voor verkiezingen", maar laat ik in dit huis netjes inhoudelijk antwoord geven. Dat is mijn plicht, die ik serieus neem. 

Maar voordat ik dat doe, ga ik het expliciet opnemen voor onze achterban, waaronder ook veel politieagenten. Die worden keer op keer geschoffeerd door die twee van de PvdA, die mij niet durven te interrumperen tijdens een debat — gisteren ook niet — maar wel met een make-upje op hun gezicht voor de camera's van hun vriend Pauw of op Twitter statements maken. De heer Marcouch zei gisteren: mensen die het gedachtegoed van de PVV aanhangen, hebben niets bij de politie te zoeken. Het staat ook op Twitter. De heer Recourt noemde op maandag 28 november in Trouw een PVV-minister op Justitie een voorbeeld van zwaar weer. Tot zover het democratisch gehalte van de PvdA wat mijn fractie en haar achterban betreft. Dan gelden de regels en hun grote woorden blijkbaar niet, en de rechtsstatelijkheid ook niet. Laat ik hun even artikel 3 van de Grondwet voorhouden. Het is kort, dus ze moeten het kunnen onthouden: alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar … 

Mevrouw Gesthuizen (SP):

… 

Mevrouw Helder (PVV):

Vroeg ik jou iets? Kom dan! 

De voorzitter:

Nee, ik geef het woord aan de heer Marcouch. Interrupties gaan via de microfoon. De heer Marcouch. 

De heer Marcouch (PvdA):

Collega Gesthuizen zei: en die D66-rechters dan? Ik ben heel benieuwd hoe collega Helder over het volgende denkt. Politieagenten worden geselecteerd op basis van overtuiging. Die overtuiging moet zijn dat je bereid bent om de democratische rechtsstaat te beschermen en burgers te dienen en te beschermen ongeacht hun geloof, nationaliteit, overtuiging en geaardheid. Is mevrouw Helder het met mij eens dat haar fractie en haar partij anders staan ten opzichte van de waarden die ik zonet noemde dan zou moeten bij de politie? 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik kan op twee manieren antwoord geven. De heer Marcouch zei net zelf dat agenten worden geselecteerd. Met die selectie is niets mis. Daar heb ik de heer Marcouch ook nooit over horen praten. De agenten die daar zitten, hebben daar dus wel degelijk iets te zoeken. Dat is één. Twee: mijn fractie is op democratische wijze gekozen. Dat zij teksten ventileert die u niet aanstaan … Dat doe je in het debat. 

De heer Marcouch (PvdA):

Daarom sta ik ook hier. Mijn vraag aan collega Helder is of zij vindt dat mensen die vinden dat moslims niet in dit land horen en dat Marokkanen minder zijn en anders behandeld moeten worden of gediscrimineerd mogen worden, bij de politie horen. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb net gezegd — en dat blijf ik herhalen — dat de politie de agenten op een juiste wijze selecteert. Degenen die daar zitten, hebben daar wel degelijk iets te zoeken. En als zij op de PVV stemmen, is dat hun goed recht. 

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb het niet over wat mensen stemmen, want dat is geheim. Ik wil gewoon een reactie van collega Helder. Zij haalt mij aan. Wij staan hier nu in de zaal waar het gebeurt. Ik vraag haar: vindt u dat mensen die vinden dat moslims niet in ons land thuishoren of op z'n minst minder rechten hebben en dat Marokkanen minder zijn en niet in dit land thuishoren, bij de politie mogen werken? Vindt u dat mensen die die overtuiging hebben, bij de politie mogen werken? Dat is mijn vraag. Ja of nee? 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik zeg nogmaals: mensen die op ons stemmen vanwege ons verkiezingsprogramma en om wat wij inhoudelijk zeggen, hebben wel degelijk hun rechten. Dat betekent dat zij dus ook bij de politie iets te zoeken hebben. 

De heer Marcouch (PvdA):

Ik constateer dat ik geen antwoord krijg op mijn vraag. 

Mevrouw Helder (PVV):

Nee, u krijgt een antwoord dat u niet aanstaat. 

De heer Marcouch (PvdA):

Mevrouw Helder ontloopt de beschrijving van hoe belangrijk de waarden zijn die de politie zou moeten hebben om … 

De voorzitter:

Nee, mijnheer Marcouch. Het woord is aan de heer Verhoeven. 

De heer Verhoeven (D66):

Mevrouw Helder heeft natuurlijk gelijk dat ook zij … 

De voorzitter:

Pardon. Mevrouw Van Toorenburg wil eerst een punt van orde maken. Dat mag. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

We hebben hier altijd het goede gebruik dat wij mensen die niet meedoen aan het debat, niet ergens van beschuldigen. Wat nu wordt gezegd, zeker ook door de Partij van de Arbeid, over onze politie is niet nodig. Laten we dat hier niet doen. 

De voorzitter:

Mijnheer Verhoeven? 

De heer Verhoeven (D66):

Mevrouw Helder doet een heel moreel beroep op de collega's om de PVV op een politiek eerlijke manier te behandelen. Vervolgens heeft zij een mooi betoog over de rechtsstaat en artikel 3 van de Grondwet. Maar dan heb ik ook even een paar vragen aan mevrouw Helder. De PVV heeft bijvoorbeeld gezegd bepaalde professoren te willen ontslaan omdat de mening van die professoren haar niet bevalt. De PVV heeft het altijd over D66-rechters die niet te vertrouwen zouden zijn omdat zij bepaalde uitspraken doen die de PVV niet bevallen, terwijl die rechters juist de hoeders van de rechtsstaat zijn. De PVV wilde zelfs deze Kamervoorzitter niet omdat zij een dubbele nationaliteit heeft. Als dat soort punten door de PVV geuit worden, maar mevrouw Helder nu ook de mond vol heeft van de rechtsstaat en een mooie democratie en ook politiek correct behandeld wil worden, dan wil ik van haar weten waarom ze bij de PVV dat soort uitspraken doen. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik herhaal wat ik net ook heb gezegd. Dat hebben wij in het debat gezegd. In het debat bestrijd je elkaar. Dat zijn al die debatten geweest waaruit ik de woorden van mijn collega's niet ga herhalen. 

De heer Verhoeven (D66):

De PVV doet hier achter het katheder moeilijk omdat partijen niet willen interrumperen, maar mevrouw Helder geeft vervolgens dit soort procedurele, korte, ik-doe-de-deur-dicht-antwoorden als die partijen met principiële vragen komen over de politieke opstelling van de PVV. Dat is de enige reden waarom ik niet heb geïnterrumpeerd. De PVV durft namelijk nooit antwoord te geven op kritische, principiële vragen als het erop aankomt. Dan gaat altijd het deurtje dicht, is het punt weg en mag het ineens allemaal niet. Ik zou zeggen: wees een vrouw en geef gewoon eerlijk antwoord op de vragen die ik stelde. Anders kunt u geen interrupties meer verwachten van D66. 

Mevrouw Helder (PVV):

Dan moeten we terugverwijzen naar de geschiedenis van wat er over de rechterlijke macht is gezegd en wat ik daar vervolgens als antwoord op gegeven heb. Dat kwam in het nieuws, dat kwam in de kranten. Toen heb ik gezegd: de regering gaat geen rechters ontslaan. Daar sta ik nog steeds voor, want dat heeft wel degelijk met de Grondwet te maken; met artikel 117 voor zover u dat wilt weten. Als u wilt dat ik dat herhaal, dan heb ik dat bij dezen gedaan. Ik heb daar toen afstand van genomen en ik sta nog steeds achter de woorden die ik toen gebruikt heb. Ik vind ook dat ik niet alle woorden van mijn collega's hier hoef te herhalen. Maar als we het over de politie hebben, sla ik terecht eens een keer aan op een uitspraak over mensen die zich hier niet kunnen verdedigen. Een collega heeft namelijk gezegd dat mensen die het gedachtegoed van de PVV aanhangen niets bij de politie te zoeken hebben. Ik meen dat ik het hier eens een keer kan opnemen voor mijn achterban. Als de heer Verhoeven mij wil fileren voor wat mijn collega's in diverse debatten hebben gezegd, vind ik het niet meer dan terecht dat ik terugverwijs naar wat in dat debat is gezegd. Ik begrijp dat het politiek leuk is, maar daar zullen wij het mee moeten doen. 

De voorzitter:

Ik geef de heer Recourt het woord, omdat mevrouw Helder een opmerking over hem heeft gemaakt. 

De heer Recourt (PvdA):

Het verwijt heeft behalve op de inhoud van mijn opmerking, ook betrekking op het feit dat ik die opmerking in de krant maakte en niet in een debat. Ik verwijs echter naar het verslag van het algemeen overleg over de rechtspraak waar ik heb gesproken in reactie op het amendement van de heer Van Nispen. Dat citaat komt uit het debat. Ik maak mij inderdaad wezenlijk zorgen dat de PVV een minister van Justitie zou leveren vanwege al die uitspraken van de PVV over rechters. Zij worden weggezet als establishment en noem maar op. Ik maak mij daar wezenlijk zorgen over en dat zal ik blijven doen, tot het verandert natuurlijk. 

Mevrouw Helder (PVV):

De heer Recourt mag zich zorgen maken. Hij mag zeggen dat hij die uitspraak in een debat heeft gedaan, maar het ging over de onafhankelijkheid van de rechtspraak en de vraag of de rechtspraak een apart budget moest hebben. Als dan wordt gezegd dat wij dit uit elkaar moeten trekken als er een PVV-minister op Justitie zou komen, kan ik dit ook weer terugleggen. Er zijn ook rechters die zeggen dat als je PVV stemt, dat een enorme contra-indicatie is voor het beroep van de rechterlijke macht. Dat hoort ook niet. De heer Recourt maakt zich zorgen, maar ik maak mij ook zorgen. Daarom heb ik daar vandaag eens een keer een punt achter willen zetten en deze opmerking willen maken. Ik ben blij met de interrupties die daarop zijn gekomen, want dat is precies wat wij hier zouden moeten doen. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel voor uw geduld, voorzitter. 

Ik ga verder met de inhoud van dit debat, namelijk de non-antwoorden van de minister. In antwoord op de vragen over onvoldoende budget voor vernieuwing bij de politie zegt hij dat er voldoende budget is voor de beleidsvoornemens tot en met 2016 die bekend zijn. Dat zei ik gisteren ook al met de conclusie dat het naar mijn mening onvoldoende is. Ik heb gesproken over de technologische ontwikkelingen die niet stilstaan en ik heb met name verwezen naar de cybercrime. 

Ik heb gesproken over risico's als het huisvestingsplan, het hoge ziekteverzuim en de verwachte uitstroom van personeel. De opbrengsten zijn al ingeboekt. Ik heb gezegd dat dit een risico is, maar de minister antwoordt dat hij het in de gaten houdt. Daar gaat het niet om. Er moet een scenario klaarliggen voor het geval dat dit risico zich voordoet. Ik krijg helaas ook geen antwoord op dit punt. 

Een nieuw meetinstrument komt er ook niet. De minister ging er in de antwoorden in eerste termijn weer aan voorbij dat burgers geen aangifte doen omdat het toch niet helpt. Zo daalt de geregistreerde criminaliteit, want de grondslag is namelijk gebaseerd op de aangiften van burgers. En als burgers geen aangifte doen, dan daalt de geregistreerde criminaliteit. Zo moet je het niet willen. De burgers die in toenemende mate aangeven zich onveilig te voelen, hebben dus gelijk. De minister wil dit helaas niet zien. 

De minister stelt dat het niet opvolgen van een ambtelijk bevel op andere gronden wel strafbaar is, maar hij noemt die gronden niet. Ook hier krijg ik dus geen antwoord. Dit betekent dat ik hier zelf mee aan de slag ga. Ik heb dat in eerste termijn ook aangekondigd. Ik ben van mening dat enkel het negeren van een bevel van een politieagent wel strafbaar moet zijn en dat artikel 3 Politiewet voldoende grondslag zou moeten zijn. Ik moet dit natuurlijk inhoudelijk voorbereiden, maar ik ga hiermee aan de slag. Het is belangrijk, want dit maakt de beoordeling van de gevolgen van de toepassing van geweld bij de aanhouding anders. 

Ondanks het feit dat de minister heeft toegezegd voor kerstmis 2016 te komen met het wetsvoorstel met betrekking tot de geweldsaanwending opsporingsambtenaar zal ik de moties indienen die ik gisteren al heb aangekondigd. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat agenten zich steeds vaker bij de strafrechter moeten verantwoorden als zij geweld hebben gebruikt in de uitvoering van hun taak met het oog waarop het geweldmiddel aan hen is toegekend; 

constaterende dat de agent die geweld heeft aangewend, de feiten en omstandigheden dienaangaande, alsmede de gevolgen hiervan, onverwijld aan zijn meerdere moet melden; 

constaterende dat deze melding vervolgens door de politiechef binnen 48 uur ter kennis moet worden gebracht van de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waarbinnen het geweld is aangewend; 

constaterende dat het vervolgens lang duurt of lang kan duren voordat de betreffende agent uitsluitsel krijgt of er sprake zal zijn van vervolging en, zo ja, het ook lang duurt of kan duren voordat er een vonnis is, omdat er geen termijnen gelden voor het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht waarbinnen zij met een vervolgingsbesluit of een vonnis moeten komen; 

van mening dat deze onzekerheid nadelige gevolgen heeft voor de betreffende agent in het bijzonder en het korps in het algemeen en dat dit zeer onwenselijk is; 

verzoekt de regering om met een voorstel te komen om aan deze situatie een einde te maken door in overleg te treden met het Openbaar Ministerie om te komen tot een aanpassing van de Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar waarbij in ieder geval een termijn wordt opgenomen waarbinnen de betreffende agent(en) in beginsel duidelijkheid moet krijgen over de vervolgingsbeslissing, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 58 (34550-VI). 

Mevrouw Helder (PVV):

Mijn laatste motie is gelukkig een stuk korter. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de geregistreerde criminaliteit geen volledig beeld geeft van het aantal feitelijk gepleegde misdrijven, omdat de geregistreerde criminaliteit alleen het aantal misdrijven weergeeft waarvan door burgers aangifte is gedaan; 

constaterende dat slachtofferenquêtes worden gebruikt om een beter beeld te krijgen van het aantal feitelijk gepleegde misdrijven, maar dat dit slechts steekproeven zijn waarbij niet alle misdrijven worden meegenomen; 

van mening dat zo veel mogelijk duidelijkheid dient te worden gekregen over het feitelijk aantal gepleegde misdrijven, mede omdat dit grondslag is voor het al dan niet aanpassen van beleid en/of wetgeving; 

verzoekt de regering om onderzoek te doen naar een nieuw en/of aanvullend meetinstrument teneinde zo veel mogelijk duidelijkheid te krijgen over het feitelijk aantal gepleegde misdrijven per jaar, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 59 (34550-VI). 

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Wederom als ik het spreekgestoelte bestijg, vlucht de minister. Dat is toch wel apart. Misschien is er weer iets met Sinterklaas dat hij recht moet breien. 

De voorzitter:

Ik ga even schorsen, want ik vind het niet bij een debat horen dat de minister tussendoor ... 

De heer De Graaf (PVV):

Hij mag er van mij gewoon bij zijn. 

De voorzitter:

Van mij niet. Hij moet erbij zijn. 

De heer De Graaf (PVV):

Ik zei: hij mag erbij zijn. 

De voorzitter:

Ah, ja. Ik schors de vergadering even, voor de tweede keer tijdens deze begrotingsbehandeling. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. De staatssecretaris begon zijn beantwoording zojuist met een aantal interessante opmerkingen. Zijn eerste opmerking was: we kunnen niet zomaar de grenzen openen. De tweede: wij willen ook dat mensen zich prettig blijven voelen in hun wijk. De derde: de vluchtelingen stonden ineens voor de deur. De vierde: aan de zijlijn is het makkelijk roepen. Hij noemde ook twee feiten. Eén: we zijn na Frankrijk de grootste relocant, oftewel herplaatser, van emigranten. Twee: wekelijks arriveren er nu 500 nareizende gezinsleden in Nederland. Wekelijks 500, dus meer dan 70 per dag. 

Ondertussen slaan de vier grote steden, zo bleek gisteravond, alarm over de bijstandsexplosie. In een jaar tijd zijn er 15.000 bijstandsontvangers uit Syrië en Eritrea bij gekomen. Hoe zou dat nou komen? De steden redden het niet en hebben extra geld nodig, zo zeggen zij. 

Ik zal kort onze reactie geven op deze zaken. De grenzen stonden al open, dus de staatssecretaris praat onzin in zijn eerste opmerking. Hij probeert uiteraard het beeld te schetsen dat de grenzen niet openstaan, om daarmee te voorkomen dat mensen denken dat de grenzen niet dicht kunnen. Een leuke taalvondst, maar daar trappen de mensen thuis natuurlijk niet in. De grenzen stonden open, ze staan open en de staatssecretaris weigert ze te sluiten. Dat is het feit. 

De staatssecretaris wil verder dat mensen zich prettig en veilig voelen in hun wijk, maar hij doet er alles aan om dat tegen te werken. Dat is punt twee. 

Het derde punt: de vluchtelingen stonden ineens voor de deur, aldus de staatssecretaris. Dan vraag ik me af: heeft hij al die tijd liggen slapen? Heel Nederland wist dat ze op stoom kwamen, dat de Middellandse Zee vol dreef met bootjes, dat al die mensen door Europa aan het wandelen en treinen waren en dat ze eraan kwamen, maar voor de staatssecretaris was het één grote verrassing. Ze stonden ineens voor de deur, maar iedereen zag het aankomen. Als er actie was ondernomen en de grenzen dicht waren geweest, dan was deze slapende staatssecretaris niet verrast. 

Over roepen aan de zijlijn: de staatssecretaris geeft door heel veel te praten in zijn beantwoording de indruk dat hij heel hard werkt, maar hij werkt aan de verkeerde dingen. Hij werkt voor de Europese Unie. Hij werkt voor Brussel. Hij doet dus de verkeerde dingen. Hij is opgeslokt door de EU, weet niet meer wat er in Nederland speelt en staat daarmee zelf aan de zijlijn. 

Ik ga terug naar de kernbegrippen van het migratie- en asielbeleid van het kabinet. Ondanks alle reclamespotjes van Rutte, ondanks de taalvondsten van de staatssecretaris en ondanks de continue gaslighting van de fractieleden van de VVD blijven die als volgt luiden. Immigratierecord, asielrecord, criminele asielzoekers toegelaten, terroristen toegelaten, identiteitskaartlozen, vrijwel geen vertrek, illegaliteitstoename, generaal pardon, bed-bad-brood, wethouders die de wet overtreden in plaats van houden en akkoorden met gemeenten, Brussel en Erdogan. We kunnen concluderen dat de staatssecretaris inderdaad de verkeerde dingen doet. Hij staat aan de zijlijn en laat Nederlanders in de steek, omdat hij liever voor Brussel werkt. 

Nederland ligt ondertussen sociaal en, voor heel veel mensen, ook financieel-economisch op apegapen. Die mensen hebben een heel andere kerst dan een aantal jaren terug. Dat is nog onvoldoende voor deze regering. Het kan nog erger. Daarom doe ik tot slot alsnog de volgende oproep. Sluit nou die grenzen. Laat geen asielzoeker meer binnen. Laat niemand uit islamitische landen immigreren. Stuur asieleisers zonder identiteitsbewijs eruit. Stop ook met het toelaten van nareizigers. Misschien kunnen de maatregelen waarvoor wij in het kader van dat laatste pleiten, nog een klein beetje vertrouwen bij de bevolking bewerkstelligen. De bevolking blijft namelijk ook na dit debat achter met die brandende kwestie: waarom laat de regering ons achter met de gevolgen van de immigratie- en asielramp? Op 15 maart rekent de bevolking daar graag mee af. 

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Ik dank het kabinet voor de beantwoording. Die was voor een deel, eigenlijk een heel groot deel, schriftelijk. De minister die ooit debatkampioen was, lijkt het debat nu een beetje uit de weg te gaan met een schriftelijke beantwoording. Dat is jammer. Tevens dank ik mevrouw Helder voor haar reactie op mijn vraag. Het is heel goed dat zij zo duidelijk was en ook weer afstand nam van de woorden van haar fractievoorzitter dat rechters niet betrouwbaar zouden zijn omdat ze van D66 zouden zijn. Dat is heel dapper. 

Ik heb nog een aantal vragen naar aanleiding van de brief van de minister over het bericht dat El Bakraoui smeergeld zou hebben betaald om naar Nederland te worden uitgezet. Wat bedoelt de minister in de brief van vanochtend met die flexibele liaisonofficier? Is dat een volwaardige liaison of is het de wegbezuinigde liaison in Brussel die zou worden teruggeplaatst na het debat over de aanslagen in Brussel? Wanneer is die wegbezuinigde liaison teruggeplaatst? 

Over de capaciteit bij de Koninklijke Marechaussee dien ik zo dadelijk een motie in. Het kabinet zet een goede stap, maar ik heb dus nog een motie. Overigens verwacht ik van de VVD, die heeft gezegd dat ze de basis weer op orde wil krijgen en daar alles aan wil doen — mevrouw Tellegen heeft dat herhaaldelijk gezegd — dat ze dan ook de motie zal steunen van mevrouw Van Toorenburg en mijzelf over de situatie met betrekking tot de informatie aan de Kamer over El Bakraoui en het smeergeld. Dat is een mooi voorbeeld waarmee zij meteen kan laten zien dat zij de daad bij het woord voegt. Ik ben benieuwd en zal dinsdag met veel interesse naar de VVD-fractie kijken. 

De wijkagenten zijn spilfiguren in de aanpak van criminaliteit in de wijk. Hun aantal is nog steeds niet op orde. De wijkagenten zijn belast met administratieve taken en moeten ook nog eens allerlei capaciteitsgebrek opvangen op de bureaus. Samen met mijn collega's blijf ik het kabinet vragen om hieraan prioriteit te geven. 

Ik kom bij de privacy. Het kabinet heeft nauwelijks aandacht besteed aan twee belangrijke elementen. Dat zijn de privacy en alles wat met cybercrime en cybersecurity te maken heeft. We hebben er gewoon bijna niets over gehoord. Dat geeft wel aan dat het geen enkele prioriteit heeft. Ik heb daarom een aantal vragen, waarop ik echt een reactie hoop te krijgen. Wat gaat de minister doen als de Nederlandse privacywaakhond, de Autoriteit Persoonsgegevens, vastloopt door een gebrek aan capaciteit? Komt het kabinet met een actieplan cyberveiligheid voor publieke instellingen, zoals ik in eerste termijn heb gevraagd? Wat gaat er gebeuren met de meldplicht? In de schriftelijke beantwoording staat dat er een vraag ligt bij de Autoriteit Persoonsgegevens, maar wil het kabinet ook ingaan op de meldplicht en op het gegevensslot dat ik heb voorgesteld, zodat het niet te vrijblijvend is? 

Mijn motie gaat, zoals gezegd, over de Koninklijke Marechaussee. Zij luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol afgelopen zomer ontoereikend bleek; 

overwegende dat het door de regering toegevoegde aantal fte een goede stap is, maar nog niet lijkt aan te sluiten op het aantal fte waar de Marechausseevereniging MARVER zelf behoefte aan zegt te hebben om de dagelijkse veiligheid van Nederland te kunnen waarborgen en voorbereid te kunnen zijn op crisissituaties; 

verzoekt de regering, te onderzoeken, in overleg met de Koninklijke Marechaussee en Schiphol, welke capaciteit precies nodig is om de veiligheid dagelijks en in crisissituaties maximaal te kunnen waarborgen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhoeven, Van Toorenburg, Kooiman, Marcouch en Tellegen. 

Zij krijgt nr. 60 (34550-VI). 

De heer Verhoeven (D66):

De minister heeft ons aan het eind van het debat in eerste termijn gegarandeerd dat hij klaar is voor de komende maanden, die spannend en belangrijk zullen worden. Ik ben benieuwd en ik help het ons hopen. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Gisteren heb ik de minister een casus voorgehouden uit het leven van een loodgieter. Ik dank hem voor zijn antwoorden daarop. Twee punten wil ik toch nog even onder de aandacht brengen. 

Het eerste punt is de strafrechtelijke mediation. Wij hebben er hier een paar keer over gesproken. Ik wil nogmaals benadrukken dat strafrechtelijke mediation natuurlijk veel meer biedt dan herstelbemiddeling of spreekrecht, want die laatste twee gebeuren achteraf. Het OM en de politie benadrukken in mails aan mij dat mediation juist zo mooi is, omdat dat in een veel eerder stadium plaatsvindt. Dat betekent dat je escalatie van conflicten voorkomt. Daarmee voorkom je nieuwe aangiften en dus ook recidive. 

Het tweede punt gaat over inbeslagname. De minister laat in zijn reactie op het rapport van de Ombudsman daarover twee punten liggen. Omdat hij dat doet, heb ik daarover een motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Ombudsman vaststelt dat nog belangrijke verbeteringen gemaakt kunnen worden bij de inbeslagname van goederen, met name als het gaat om informatievoorziening aan de burger; 

constaterende dat het OM niet verplicht is de beslagene te informeren over de beslissing tot vernietiging of verkoop van de in beslag genomen goederen; 

overwegende dat goederen hierdoor al vernietigd of verkocht kunnen zijn op het moment dat een rechter beslist over een klacht; 

overwegende dat de aanbevelingen van de Ombudsman op dit punt niet zijn meegenomen in de voorgestelde verbeteringen door de regering; 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de beslagene wordt geïnformeerd als het voornemen bestaat om het in beslag genomen goed te vernietigen of te verkopen; 

verzoekt de regering voorts, ervoor te zorgen dat de beslissing over vernietiging of verkoop van het goed wordt uitgesteld, totdat de rechter over de betreffende klacht heeft beslist, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Swinkels, Van Nispen, Segers, Van Tongeren en Van Toorenburg. 

Zij krijgt nr. 61 (34550-VI). 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden over bed-bad-brood. Iedereen in deze zaal zal het erover eens zijn dat er moet worden gewerkt aan terugkeer en dat moet worden voorkomen dat deze situatie tot overlast leidt. Daarom is het betreurenswaardig dat de staatssecretaris en de gemeenten zo tegenover elkaar zijn komen te staan. 

Ik vind het wel positief dat de staatssecretaris vandaag de ruimte heeft genomen en gegeven om na 1 januari weer om tafel te gaan zitten. Laten we geen capaciteit verspillen aan initiatieven die die kansen weer kunnen verzuren. Laten we geen geld weghouden van gemeenten en ook niet met een wet komen die gemeenten weer van alles verbiedt. Ik had gehoopt op de steun van de PvdA, maar helaas geldt hier dat de PvdA goed is voor de mensheid, maar slecht voor de mensen. Ik wil toch de mogelijkheid van verzoening tussen de staatssecretaris en de gemeenten openhouden. Daarom heb ik twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het kabinet de onderhandelingen met de gemeenten over bed-bad-brood eenzijdig heeft afgebroken; 

overwegende dat het kabinet heeft aangekondigd met wetgeving te komen die gemeentelijke bed-bad-broodopvang zal verbieden terwijl het Rijk geen sluitend terugkeerbeleid heeft; 

verzoekt de regering, niet over te gaan tot een wettelijk verbod op gemeentelijke opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers zolang er geen sluitend terugkeerbeleid is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma, Gesthuizen, Voordewind en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 62 (34550-VI). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

In het licht van deze motie, is mijn vraag hoe de heer Sjoerdsma nu kijkt naar de antwoorden die de staatssecretaris heeft gegeven op de aan hem gestelde vragen. Ik citeer: "In de praktijk blijkt dat vreemdelingen die terug willen keren over het algemeen ook terug kunnen keren." 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik zie niet zo goed hoe dat antwoord te maken heeft met de motie die ik net heb ingediend. De motie die ik heb ingediend, gaat over het voorkomen dat straks op 1 januari, als het nog koud is, 1.800 uitgeprocedeerde asielzoekers — dat is de 85% die in de top achtlocaties zit — zomaar op straat komen te staan, de kans lopen in de illegaliteit te verdwijnen en dus niet meer terugkeren. Dat is mijn zorg, zo zeg ik mevrouw Keijzer. Volgens mij zijn wij het er allebei over eens dat je wanneer je terug kunt, je ook terug moet. We moeten echter wel voorzichtig zijn. Wanneer er obstakels zijn en dat heel lastig blijkt, moet niet vervolgens de buurt — dat is natuurlijk ook waar — last gaan krijgen van mensen die op straat zwerven. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

In deze discussie — dat blijkt ook uit de medeondertekenaars van deze motie — gaat het juist heel erg vaak over de vraag of het zo is dat iemand niet terug kan. Dat bepaalt natuurlijk wel de omvang van de voorziening. Wat is de push voor mensen om daadwerkelijk terug te gaan als zij weten dat in de politiek heel veel mensen ervan overtuigd zijn dat als zij zeggen dat zij niet terug kunnen, dat ook zo is? 

De voorzitter:

De heer Sjoerdsma. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter, ik wil het even afmaken. 

De voorzitter:

Kort graag. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb niet bepaald gewoond bij deze interruptiemicrofoon de afgelopen dagen. Ik ben voorzichtig. 

De voorzitter:

Dat is geen reden. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

In deze discussie heb je heel vaak … Nu ben ik van mijn à propos en moet ik nadenken over waar ik ook alweer gebleven was. Dan duurt het alleen maar langer, voorzitter. 

De voorzitter:

Dat was niet mijn bedoeling. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

In deze discussie gaat het heel vaak de omvang van deze voorzieningen, omdat er heel vaak een meerderheid is die dat accepteert als een waarheid. In antwoord op de vragen van de heer Sjoerdsma, blijkt dat de meeste mensen die zeggen dat ze niet terug kunnen eigenlijk wel terug kunnen. 

De voorzitter:

Deze interruptie is langer dan de bijdrage van de heer Sjoerdsma. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter, ik probeer echt altijd heel kort te zijn. 

De voorzitter:

Dat is echt niet zo. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Door mij in de rede te vallen, spant u het paard achter de wagen. 

De voorzitter:

Ja, maar het kan echt niet op deze manier. Interrupties horen gewoon kort te zijn. Het moet alleen een vraag zijn, niet voorlezen, citeren en nog een keer. Bovendien is deze vraag al een paar keer aan de orde geweest. Die heb ik in verschillende gedaantes voorbij horen komen. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Het lijkt wel alsof u wordt geïnterrumpeerd, voorzitter. Ik kijk vol verbazing. 

De voorzitter:

Het heeft niets met u te maken, mevrouw Keijzer. Het heeft echt te maken met de lange interrupties. Er is alle ruimte geboden, op verzoek van de Kamer, om dit onderwerp uitgebreid aan de orde te stellen. Dat heb ik gedaan. Ik geef het woord aan de heer Sjoerdsma. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik zou de bode ook niet langer willen laten wachten. Die wil graag de motie uitdelen. Het antwoord is simpel. Er zijn twee elementen. 

De voorzitter:

Voordat u verder gaat — mevrouw Keijzer blijft staan en dat is ook niet de bedoeling — geef ik het woord nog even aan mevrouw Keijzer. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Nee, voorzitter. Ik blijf netjes staan om te luisteren. Ik heb me erbij neergelegd. Het duurt alleen maar langer zo. Dus vertel, mijnheer Sjoerdsma. 

De voorzitter:

We gaan staand vergaderen, begrijp ik. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik dank mevrouw Keijzer er in elk geval voor dat ze even blijft luisteren naar het antwoord. Ik heb twee punten. Het eerste is — dat zal mevrouw Keijzer misschien verbazen — dat het in deze motie gaat over een sluitend terugkeerbeleid. Ook de partijen aan de linkerkant van deze Kamer willen graag dat wanneer er teruggekeerd kan worden, er ook wordt teruggekeerd. Ik hoop dat mevrouw Keijzer dat steunt. Ik wil echter — dat is het tweede punt — mevrouw Keijzer ook voorhouden dat het in de praktijk heel vaak problemen oplevert. Laat ik Ghana als voorbeeld nemen, waarvan je zou zeggen dat het relatief simpel zou moeten zijn. Ghana is echter heel vaak niet bereid om asielzoekers terug te nemen, zelfs niet onder druk van het stoppen van ontwikkelingssamenwerking of van bonussen van juist meer samenwerking de andere kant op. 

De voorzitter:

Mijnheer Sjoerdsma, ook voor u geldt … 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik wil mevrouw Keijzer uitdagen om ook eens realistisch naar deze problematiek te kijken, want dan komen we misschien ergens. 

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder met uw betoog. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ja, dat zal ik doen. Dank voor deze gelegenheid om mijn standpunt nog wat verder toe te lichten. 

Ik kom op mijn tweede motie. Die gaat hier ook over. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het kabinet de onderhandelingen met de gemeenten over bed-bad-brood eenzijdig heeft afgebroken; 

overwegende dat het kabinet aangekondigd heeft de gemeenten niet meer financieel tegemoet te komen bij het bieden van onderdak aan uitgeprocedeerde asielzoekers; 

verzoekt de regering, de daartoe gereserveerde 20 miljoen op de begroting van Veiligheid en Justitie te behouden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma, Gesthuizen, Voordewind en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 63 (34550-VI). 

Mijnheer Recourt wil ook een vraag stellen. Houdt u het kort mijnheer Recourt, anders krijg ik ook ruzie met u. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik zou geen ruzie willen, voorzitter. Ik snap alleen de motie niet. Ik heb goed geluisterd. In de motie wordt de regering verzocht om de 20 miljoen te behouden. Ik heb de staatssecretaris horen zeggen: ik behoud de 20 miljoen, want als ik die uitgeef en er is daarna een akkoord, dan heb ik dat geld niet meer. Dus hoe zit dat nou? 

De heer Sjoerdsma (D66):

Het is vrij simpel. De staatssecretaris zegt: ik ga die 20 miljoen niet uitgeven aan de bestaande bed-bad-broodregeling. Dat is natuurlijk een serieus probleem; dat moet de heer Recourt volgens mij ook wel onderkennen. Vanaf 1 januari houdt die financiering dan op. Ik wil heel graag twee dingen voorkomen. In de eerste plaats wil ik voorkomen dat daarmee de kans op terugkeer in gevaar wordt gebracht. Want als deze opvangvoorzieningen ophouden te bestaan, verdwijnen deze mensen vaak een beetje in de illegaliteit en kun je ze niet meer terugvinden. Dat moeten we volgens mij niet willen. 

Ik zie nu aan de voorzitter dat zij het al helemaal duidelijk vindt. Ik neem aan dat de heer Recourt dan ook inmiddels volledig overtuigd is. Maar hij staat nog wel bij de interruptiemicrofoon. 

De voorzitter:

Mijnheer Recourt. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben overtuigd, maar ik begrijp nu dat het om het woordje "nog" gaat. De staatssecretaris zegt: ik geef het "nog" niet uit. De heer Sjoerdsma stelt nu voor om dat woordje "nog" weg te halen, want de staatssecretaris moet het meteen uitgeven. 

De voorzitter:

Ja. Gaat u verder, mijnheer Sjoerdsma. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Nou ja. Het komt kennelijk aan op die drie letters, maar volgens mij hebben we elkaar nu gevonden. Ik zie de heer Recourt positief knikken, dus ik hoop dat zijn fractie alsnog deze motie steunt. 

Over de vluchtelingenkinderen zegt de staatssecretaris: met die 750 kinderen zijn we echt goed bezig en richting 1 januari gaan we er veel herplaatsen. Tegelijkertijd zijn er nog 4.000 herplaatsbare alleenstaande minderjarige asielzoekers in Italië. Ik moet toch zeggen dat het feit dat zij nog steeds daar en in Griekenland zitten, wel een beetje een schandvlek is. Ik vind dit overigens niet een opdracht voor alleen onze staatssecretaris, maar voor de Europese lidstaten gezamenlijk. Het is aan ons, de Europese lidstaten, om dat probleem op te lossen. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er alleen al in Italië 4.000 herplaatsbare alleenstaande vluchtelingenkinderen verblijven; 

verzoekt de regering, alles op alles te zetten om in Europees verband ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk geen herplaatsbare alleenstaande vluchtelingenkinderen in de Griekse en Italiaanse kampen meer hoeven te verblijven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 64 (34550-VI). 

De heer Sjoerdsma (D66):

Helemaal tot slot wil ik nog iets zeggen over oorlogsmisdadigers. Ik sprak over hen net al even met de heer Azmani. Het is van cruciaal belang dat wij ervoor zorgen dat mensen die meeliften met de asielstoom terwijl zij echt de meest verschrikkelijke dingen op hun geweten hebben, uit die asielstroom worden gepikt, worden opgespoord, worden vervolgd en worden berecht. Daarvoor bestaat er een belangrijke unit, namelijk het Team Internationale Misdrijven. Het lijkt mij belangrijk dat die unit er iets aan capaciteit bij krijgt. Dat is een kleine 2 miljoen. Ik heb gezien in de schriftelijke antwoorden dat de minister daar eigenlijk ook wel sympathiek tegenover staat. Ik zou hem willen uitdagen om niet meteen nee tegen dit plan te zeggen. Ik daag hem uit om dit nog eens goed te bekijken, want misschien vindt hij op die grote begroting van hem deze 2 miljoen nog wel. Ik zei net al tegen de heer Azmani: dat zouden weleens de best bestede 2 miljoen van de hele begroting van de minister kunnen zijn. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit is een historisch moment. We houden de laatste termijn van de laatste begroting van deze bewindslieden. Wij hebben vaak genoeg gedebatteerd over keuzes ten aanzien van de naamgeving van het departement en over keuzes binnen het ministerie. Veiligheid staat voor alles. Wij hebben daar onze vraagtekens bij geplaatst. Daar hebben we genoegzaam over gedebatteerd. Daarom wil ik daar nu even een punt achter zetten. 

Ik wil de beide bewindslieden bedanken. Ik bedank ze in de eerste plaats voor de antwoorden die zij in de eerste termijn hebben gegeven. Uiteraard geldt daarbij ook een woord van dank voor de ambtenaren. Maar ik dank de bewindslieden ook voor hun inzet. Het is voor hen geen gemakkelijke periode geweest. Zij hebben heel wat voor hun kiezen gehad. Hoezeer wij ook regelmatig van mening verschilden, de inzet was groot. Het was zichtbaar dat zij hart voor de publieke zaak hadden. Dank daarvoor. 

Ik wacht nog op een reactie op het amendement over uitzetprogramma's. Ik reken erop dat de minister daarover nog gaat spreken. 

Ik dien nog twee moties in. De eerste motie gaat over de vrederechter, waarover ik heb gesproken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het van belang is dat burgers op een laagdrempelige manier toegang hebben tot de rechtspraak; 

voorts overwegende dat in onder andere België en Frankrijk initiatieven bestaan om rechtspraak in de wijken, dorpen en steden terug te brengen, waarbij de focus niet alleen ligt op juridische maar ook op maatschappelijke geschillenbeslechting; 

constaterende dat de rechtspraak komend jaar een pilot start met burenrechters, waarbij buren voor een bedrag van onder de €40 hulp kunnen krijgen om hun burenruzie te laten oplossen; 

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de haalbaarheid, (maatschappelijke) kosten en baten en inpasbaarheid in de reguliere rechtspraak van een vrederechter, die: 

  • -regelmatig in iedere gemeente zitting heeft; 

  • -een klein bedrag aan griffiekosten rekent; 

  • -zich richt op juridisch gezien eenvoudige zaken van zowel civiele als bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aard; 

  • -bestaat uit (kanton)rechters die ook in de gewone rechtspraak werkzaam zijn of waren; 

  • -zich waar mogelijk richt op finale geschillenbeslechting, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers, Van Nispen, Van der Staaij, Recourt, Swinkels, Van Tongeren en Kuzu. 

Zij krijgt nr. 65 (34550-VI). 

De heer Segers (ChristenUnie):

Mijn laatste motie is een aanmoediging voor de minister om te gaan praten met de politievrijwilligers. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV) de besprekingen met de minister heeft opgeschort; 

constaterende dat de LOPV de gesprekken pas wil hervatten als duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden; 

verzoekt de regering, de gesprekken met de LOPV te hervatten en afspraken te maken over aansturing, begeleiding en personeelszorg voor politievrijwilligers, waarbij de plek die vrijwilligers innemen in de politieorganisatie duidelijk wordt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Segers en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 66 (34550-VI). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik sluit me aan bij de complimenten van collega Segers aan de bewindslieden. We hebben prettig samengewerkt. Aan de inzet van beide bewindslieden heeft het niet gelegen. 

Ik heb nog een vraag over de cijfers over de reallocatie vanuit Griekenland. Ik heb nu begrepen dat die uit een persbericht van 9 november komen. We hebben geprobeerd om de onderliggende stukken erbij te zoeken. We zien het niet in het rapport van de Europese Commissie zelf van 9 november. Misschien kan de staatssecretaris dus toch nog de onderliggende onderbouwing van die 24.000 aan de Kamer sturen en kan hij ook laten weten of er een nieuwe verdeling is van de opvang over de verschillende lidstaten. 

Ik dien toch nog een motie in over de bed-bad-broodregeling, omdat ik het zeer jammer zou vinden als de initiatieven die nu bij de gemeentes lopen, zouden moeten worden stopgezet. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er na het mislukken van het bestuursakkoord tussen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de VNG over de lokale vreemdelingenvoorzieningen niet meer verder wordt gewerkt aan dit onderdeel van het terugkeerbeleid voor uitgeprocedeerde vreemdelingen; 

overwegende dat verschillende gemeenten, zoals Groningen en Rotterdam, onder andere de Pauluskerk, goede resultaten boeken als het gaat om het begeleiden naar terugkeer; 

verzoekt de regering, uit deze ervaringen lering te trekken en alsnog, in samenwerking met de VNG, de ontwikkeling van de lokale vreemdelingenvoorzieningen met voortvarendheid van start te laten gaan; 

verzoekt de regering tevens om wederom aan tafel te gaan zitten met de VNG over de incidentele opvang middels bed-bad-brood, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Gesthuizen, Sjoerdsma en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 67 (34550-VI). 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb ook een amendement ingediend om diezelfde financiering van 20 miljoen niet stop te zetten maar door te laten lopen. Ik denk dat het overbrugbaar is, aangezien de staatssecretaris bereid is om begin januari weer te gaan praten. 

Ten slotte heb ik nog één vraag over de verhuizingen. Het gaat me namelijk echt aan het hart om te zien dat kinderen soms vijf, zes verschillende basisscholen moeten bezoeken. De vraag blijft dus of de staatssecretaris toch niet bereid is — ik begrijp dat hij zegt dat dit 10 miljoen kost — om in het belang van de kinderen, om schade te voorkomen, de mobiele teams van de IND beschikbaar te hebben, al is het alleen maar voor gezinnen met kinderen, zodat die kinderen niet hoeven te verhuizen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien twee moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de minister elk initiatief op het reguleren of legaliseren van cannabisteelt en -verkoop overlaat aan het volgende kabinet; 

verzoekt de regering om scenario's uit te werken hoe de regulering of legalisering van cannabis door het volgende kabinet zou kunnen worden vormgegeven, en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 68 (34550-VI). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in Groot-Brittannië wordt geëxperimenteerd met digitale vormen van rechtspraak, niet met de bedoeling om de toegang tot de traditionele rechtsgang te verhinderen, maar juist om rechtzoekenden beter te informeren over hoe het in hun zaak juridisch in elkaar zit; 

verzoekt de regering om in nauw overleg met de advocatuur en de rechterlijke macht te onderzoeken in hoeverre een vergelijkbaar experiment in Nederland kan worden uitgevoerd en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 69 (34550-VI). 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan rest mij slechts deze bewindspersonen te bedanken voor de beantwoording en de samenwerking. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de regering de bereidheid heeft uitgesproken om in januari 2017 de onderhandelingen met gemeenten over de bed-bad-broodvoorziening voor ongedocumenteerden te hervatten; 

overwegende dat een commissie van wijzen mogelijk in staat kan zijn om het meningsverschil tussen de regering en gemeenten te overbruggen; 

van mening dat het noodzakelijk is dat er alsnog een bestuursakkoord wordt gesloten over deze bed-bad-broodvoorziening en alle mogelijke middelen moeten worden benut om dit te realiseren; 

verzoekt de regering, bij de hervatting van het overleg met gemeenten over de bed-bad-broodvoorziening de optie van het instellen van een commissie van wijzen te bespreken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 70 (34550-VI). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat slechts 29 van de aanvragen in het kader van de definitieve regeling van het kinderpardon zijn toegewezen; 

overwegende dat uit de minuten van deze zaken blijkt dat in de gevallen waarin een vergunning is toegewezen, ook andere gronden voor het verstrekken van een verblijfsvergunning van toepassing waren; 

overwegende dat uit de interne instructie van de IND blijkt dat het meewerkcriterium zeer strikt wordt gehanteerd; 

verzoekt de regering, te komen tot een versoepeling van de toepassing van het meewerkcriterium, teneinde ervoor te zorgen dat dit criterium alleen als contra-indicatie wordt tegengeworpen in gevallen waarin het kind of diens ouders vertrek naar het land van herkomst verwijtbaar hebben tegengewerkt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 71 (34550-VI). 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Namens GroenLinks wil ik graag de ambtelijke ondersteuning danken. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil beide bewindslieden graag hartelijk danken voor hun beantwoording, zowel schriftelijk als mondeling. Ook wil ik hen danken voor hun inzet in de afgelopen tijd op dit ingewikkelde beleidsterrein van Veiligheid en Justitie, dat traditioneel vol banenschillen en hoofdpijndossiers is. Ik vind het echt op zijn plaats om nadrukkelijk waardering en dank uit te spreken voor de grote inzet en de constructieve opstelling hierin, ook in het contact met de Kamer. 

Ik wil drie punten kort aansnijden en twee moties indienen. Ik begin met een motie over politieagenten. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het van groot belang is dat politieagenten tegen wie een klacht of een aangifte wordt ingediend over geweldgebruik in de uitoefening van hun functie of onterechte aanwending van bevoegdheden, niet belemmerd worden in hun functioneren door langdurige onzekerheid over de reactie op deze klachten; 

verzoekt de regering, te bevorderen dat onderzoeken van Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie naar kwesties rond agenten zo spoedig mogelijk tot een conclusie worden gebracht, zodat in beginsel in eenvoudige zaken binnen drie weken helderheid wordt geboden en ook voor complexe zaken duidelijke richttijden worden gehanteerd, en de Kamer daarover voor 1 januari 2017 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Tellegen, Segers, Van Toorenburg en Marcouch. 

Zij krijgt nr. 72 (34550-VI). 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kom op mijn tweede punt. Ik dank de staatssecretaris voor zijn welwillende reactie op het conceptwetsvoorstel met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling. We komen daar later nog over te spreken. Er komt een onderzoek waarin dit wordt meegenomen. Ik dien hierover de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat beroep of cassatie ertoe kan leiden dat een gedetineerde vrijkomt, zonder dat er sprake is van het opleggen van voorwaarden en het houden van toezicht, omdat de uitspraak nog niet onherroepelijk is; 

constaterende dat bij voorwaardelijke straffen er een mogelijkheid is van dadelijke uitvoerbaarheid; 

verzoekt de regering, te komen met een voorstel waarbij het ook bij langere straffen mogelijk is de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 73 (34550-VI). 

De heer Van der Staaij (SGP):

Dit punt staat los van de hele stelseldiscussie over de voorwaardelijke invrijheidsstelling, maar het was nog blijven liggen. Er was nog geen reactie op gekomen. Daarom heb ik voor de zekerheid een motie op dit punt ingediend. 

Tot slot wil ik nog iets zeggen over het amendement op stuk nr. 34, dat ik samen met de heer Segers heb ingediend. Het is voor Justitie van belang om de inzet van vrijwilligers te vergroten, ook ter voorkoming van recidive. In recent WODC-onderzoek wordt de waarde van die vrijwilligers onderstreept. Er wordt nu nog maar zo'n 10% van de gevangenen bereikt. Om meer bereik te hebben, is een verhoging van het budget essentieel. Dat was nog even de reclametekst voor het amendement op stuk nr. 34. 

De heer Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen en met name de ambtelijke ondersteuning voor de beantwoording. Ik dien drie moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat ongeveer driekwart van de aangiftes van discriminatie uiteindelijk niet bij het OM terechtkomt; 

constaterende dat door nieuwe communicatietechnologie aangiftes van discriminatie complexer worden en dat tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen kan betreffen; 

verzoekt de regering om een deel van de intensivering van 450 miljoen euro op de begroting van Veiligheid en Justitie te benutten om de aanpak van discriminatie door de strafrechtketen te verbeteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 74 (34550-VI). 

De heer Kuzu/Öztürk):

De afgelopen weken is het vaak gegaan over aanhoudingstechnieken van de politie. We hebben het gezien in Amsterdam met de Marokkaans-Nederlandse meneer van 84 jaar oud. Vandaag zagen we weer een bericht voorbijkomen over een meneer van rond de 70 jaar oud. Het is daarom nodig dat de politieorganisatie meer aandacht besteedt aan aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden. Ik dien daarom de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er onder docenten van alle veiligheidsorganisaties consensus over bestaat dat het aantal uren onderhoudstraining te weinig is om complexe aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken te onderhouden dan wel aan te leren; 

verzoekt de regering, zich ervoor in te zetten dat er meer aandacht komt voor (complexe) aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden bij onderhoudstrainingen en aan politieopleidingen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 75 (34550-VI). 

De heer Kuzu/Öztürk):

Het bestuursrecht en het vreemdelingenrecht raken steeds meer aan elkaar verwant, waardoor migratie bij wijze van spreken wordt gecriminaliseerd. In de wetenschappelijke literatuur wordt dat aangeduid als "crimmigration". Mijn laatste motie gaat daarover. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat sommige landen illegale emigratie strafbaar hebben gesteld, waardoor na uitzetting van een vreemdeling naar deze landen een straf volgt voor de vreemdeling (bekend als double crimmigration); 

verzoekt de regering, met vreemdelingen in casu te communiceren dat een dergelijke straf na uitzetting opgelegd kan worden en dat deze straf niet volgt na een vrijwillig vertrek; 

verzoekt de regering tevens om zich, in bilateraal en/of in EU-verband, in te zetten voor afspraken met aangaande landen om de betreffende straf na uitzetting te voorkomen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 76 (34550-VI). 

De heer Kuzu/Öztürk):

Ik wil u nog bedanken voor het voorzitten, voorzitter. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Kuzu. Wat bent u aardig voor mij! 

De heer Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Ik heb drie moties. De eerste gaat over het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit ingeval het plegen van een ernstig misdrijf. Bij terroristische misdrijven kan dat al en wij willen dat graag uitbreiden. Wij willen de regering vragen, dit te gaan onderzoeken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat veiligheid dé kerntaak van de overheid is; 

overwegende dat burgers met een dubbele nationaliteit fors zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteitsstatistieken; 

overwegende dat het reeds gevoerde beleid deze zorgwekkende ontwikkeling niet heeft weten te stoppen; 

constaterende dat het reeds wettelijk mogelijk is om het Nederlanderschap van Nederlandse staatsburgers met een meervoudige nationaliteit te ontnemen in het geval van een veroordeling voor een terroristisch misdrijf; 

verzoekt de regering, toe te werken naar een situatie waarbij ook andere zware misdrijven kunnen leiden tot het intrekken van het Nederlanderschap, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bontes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 77 (34550-VI). 

De heer Bontes/Van Klaveren):

De tweede motie gaat over de Raad van Europa, die het nodig vindt om zich te bemoeien met onze antiterreurwetgeving. Hij tast daarmee het beleid dat een soeverein land aan en dat is al de zoveelste keer dat hij dat doet. Om die reden dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Raad van Europa Nederland op een onterechte wijze heeft beticht van racisme en het schenden van mensenrechten in het kader van de Nederlandse antiterreurwetgeving; 

overwegende dat de Raad van Europa en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met zijn wereldvreemde en activistische rechtspraak al jarenlang de effectieve aanpak van terrorisme door soevereine en democratische staten frustreert; 

overwegende dat de Britse regering daarom al vaker forse kritiek heeft geuit op de Raad van Europa, het EHRM en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM); 

verzoekt de regering, samen met gelijkgestemde landen bij de Raad van Europa in te zetten op een grondige hervorming van het EHRM en het EVRM, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bontes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 78 (34550-VI). 

De heer Bontes/Van Klaveren):

Tot slot de derde motie. Die gaat over het meldpunt internet discriminatie. Daar vindt men het nodig om het oproepen tot geweld tegen homo's goed te praten. Zij zeggen dat dat in Nederland moet kunnen, omdat het te maken heeft met de islam. Dat is natuurlijk volstrekt belachelijk en daarom dien ik de volgende motie in. De heer Marcouch is er niet. Hij wil dat meldpunt graag houden, maar wij willen het graag afschaffen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat discriminatie en het oproepen tot geweld strafbaar is; 

overwegende dat het meldpunt internet discriminatie (MiND) van mening is dat discriminatie en het oproepen tot geweld tegen homo's moet kunnen, zolang het gebeurt op grond van de islam of een andere levensbeschouwing; 

overwegende dat het onjuist is om instellingen te subsidiëren die het oproepen tot geweld bagatelliseren; 

verzoekt de regering, de subsidie van het MiND stop te zetten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bontes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 79 (34550-VI). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Misschien is het een beetje ongebruikelijk, maar zou ik via de heer Bontes mogen vragen of het kabinet hier echt even op in wil gaan? Het is iets wat heel erg leeft op dit moment en ik vind het wel heel zorgelijk. Nu gaat het even om alleen maar om geld, maar als dit de toon is, maak ik me serieus zorgen over het meldpunt. Mag ik dat via de heer Bontes aan het kabinet vragen? 

De heer Bontes/Van Klaveren):

Dank voor de steun, zou ik zeggen! 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Klein. 

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. De rechtsstaat bestaat uit gescheiden machten. Dat betekent dat adviezen die gegeven worden ook adviezen zijn en dus geen beslissingen. De beslissingen moeten worden genomen door de rechter. Om die reden dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat ook kinderen rechten hebben in onze rechtsstaat, en dat alle beslissingen die betrekking hebben op jeugdbescherming door een rechter genomen dienen te worden; 

constaterende dat de minister momenteel een plan uitwerkt dat juist voorstaat dat voortaan de Raad voor de Kinderbescherming — dus zónder tussenkomst van een rechter — een dergelijk besluit mag nemen; 

constaterende dat het argument hiervoor — dat namelijk momenteel in 90% tot 95% van de gevallen de adviezen van de raad door de rechter worden overgenomen — onzinnig is omdat een onafhankelijke rechterlijke toets een fundamenteel recht is voor iedereen, en dus ook voor alle kinderen; 

overwegende dat het absoluut onwenselijk is dat een dergelijke maatregel kan betekenen dat voortaan de overige gevallen — de overige 5% tot 10% — als gevolg van het ontbreken van een onafhankelijke rechterlijke toets in een mogelijk onterechte veroordeling eindigen; 

overwegende dat een dergelijk plan helemaal niet strookt met het uitgangspunt dat de minister voor zichzelf schetst, te weten "het belang van het kind staat voorop"; 

verzoekt de regering, met onmiddellijke ingang te stoppen met de verdere uitwerking van dit plan zodat de besluitneming over jeugdbeschermingsmaatregelen blijft liggen waar hij hoort, te weten bij de rechterlijke macht, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 80 (34550-VI). 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb even een praktische vraag. Die wet behelst veel meer dan alleen dit onderdeel. Ik neem aan dat met de motie wordt gevraagd om het advies over dit onderdeel niet in de wet op te nemen. 

De heer Klein (Klein):

Dat klopt. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

De heer Klein (Klein):

We hebben ook antwoord gekregen op mijn vraag over de eed, als het gaat om waarheidsvinding. Dat is een onbevredigend antwoord. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en van gecertificeerde instellingen momenteel geen eed hoeven af te leggen tijdens rechtszittingen; 

overwegende dat waarheidsvinding versterkt wordt middels een dergelijke eedaflegging; 

overwegende dat een eedaflegging een krachtige poging is om te garanderen dat mensen in de uitoefening van hun functie gewetensvol en rechtvaardig handelen; 

overwegende dat het vooraf afleggen van een eed tevens ingewikkelde klachtenprocedures achteraf kan voorkomen; 

overwegende het gegeven dat een eedaflegging zeker geen "formaliteit is zonder toegevoegde waarde", zoals de minister stelt, omdat hierbij de strafsanctie van meineed hoort, een serieuze strafsanctie waar consequenties bij horen; 

verzoekt de regering, het instellen van een dergelijke eed mogelijk te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 81 (34550-VI). 

De heer Klein (Klein):

Dan is er nog een raar klein puntje waarop geen antwoord gekomen is, namelijk hoe kun je zeggen dat er geen probleem is als je niet weet wat de feiten zijn. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de minister in een brief van 22 augustus van dit jaar (31839, nr. 536) omtrent de afwezigheid van de eigen gezinsvoogd bij rechtszittingen heeft aangegeven dat "het niet bekend is hoe vaak het feitelijk voorkomt dat de eigen gezinsvoogd vervangen wordt"; 

constaterende dat diezelfde minister in diezelfde brief ook heeft geponeerd dat "hij geen aanleiding ziet om te veronderstellen dat het vaak voorkomt dat de eigen gezinsvoogd vervangen wordt"; 

overwegende dat het niet logisch is om te veronderstellen dat iets niet vaak voorkomt wanneer je eigenlijk geen idee hebt hoe vaak het voorkomt; 

constaterende dat vanuit de praktijk geluiden te horen zijn die aangeven dat het wél vaak voorkomt dat gezinsvoogden vervangen worden; 

overwegende dat de aanwezigheid van de eigen gezinsvoogd belangrijk is voor waarheidsvinding én voor het vertrouwen van de betrokkenen; 

overwegende dat het belangrijk is, te achterhalen hoe vaak het voorkomt dat de eigen gezinsvoogd wordt vervangen; 

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe vaak het daadwerkelijk voorkomt dat de direct betrokken gezinsvoogd bij dergelijke rechtszittingen wordt vervangen, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 82 (34550-VI). 

De heer Klein (Klein):

Ook ik mocht meedoen aan het werkbezoek van de commissie V en J over de problematiek in Ethiopië. Een van de dingen die we daar geleerd hebben, is hoe belangrijk communicatie is voor de ontwikkeling van mensen. Er zijn vragen gesteld over mensen die lesgeven in de Engelse taal. Het antwoord daarop is onbevredigend, omdat je niet alleen taalles moet geven aan kansrijke mensen in Nederland. Iedereen verdient een kans, ongeacht of men hier mag blijven of niet. Dat is een uitgangspunt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat niet alle asielzoekers momenteel een vorm van taalonderwijs krijgen aangeboden tijdens de asielprocedure; 

overwegende dat een asielprocedure momenteel meer dan een jaar in beslag kan nemen; 

overwegende dat het demotiverend is om zo'n lange tijd geen onderwijs te kunnen volgen; 

overwegende dat dit tevens het weggooien van een heleboel potentie betekent; 

overwegende dat het onze morele plicht is, alle asielzoekers te voorzien van ontwikkelingsmogelijkheden — zoals onderwijs — tijdens hun verblijf in ons land; 

constaterende dat de Engelse taal een taal is waarmee iedereen — dus ook asielzoekers — in zijn leven zijn voordeel doet; 

constaterende dat het beheersen van de Engelse taal voor asielzoekers die uiteindelijk worden afgewezen een belangrijke vaardigheid kan zijn die zij kunnen gebruiken in hun toekomst in een ander land; 

verzoekt de regering om alle in Nederland verblijvende asielzoekers vanaf dag één in de asielprocedure de mogelijkheid van Engelse-taalonderwijs aan te bieden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 83 (34550-VI). 

De heer Klein (Klein):

Mijn excuses voor het feit dat ik zo meteen niet aanwezig kan zijn bij de beantwoording. Ik moet de verkiezingscampagne van de Vrijzinnige Partij in Assen bijwonen. 

De voorzitter:

Dat was een gratis uitzending voor politieke partijen. Wij kennen geen Vrijzinnige Partij in de Kamer. U wel, mijnheer Klein; ik hoor dat u dat zegt. 

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de tweede termijn van de Kamer. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

Ik ga de vergadering voor enkele ogenblikken schorsen. Na de schorsing houden wij eerst een VAO. Daarna vinden stemmingen plaats. Vervolgens gaan wij verder met de tweede termijn van de regering. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven