12 Begroting Veiligheid en Justitie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 ( 34550-VI ).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun bijdragen in de tweede termijn. Ik heb drie blokjes. Het eerste betreft een aantal vragen die nog openstonden uit de eerste termijn of die in de tweede termijn zijn gesteld. Het tweede blokje betreft de beoordeling van de moties die op mijn terrein liggen. Ten slotte zal ik een beoordeling geven van de amendementen op mijn terrein. Met uw welnemen, voorzitter, zou het een goed idee kunnen zijn dat de staatssecretaris daarna het woord neemt om zijn oordeel te geven.

Ik begin met de vraag die werd gesteld door de heer Marcouch over de geestelijke verzorging. Ik zeg tegen hem dat niet getwijfeld hoeft te worden aan de deskundigheid en de professionaliteit van de geestelijke verzorging voor de politie. Het door mij voorgestane model is verenigd met het beroepsprofiel, de kwaliteitsstandaard en de beroepscode van de Vereniging van Geestelijk VerZorgers, de VGVZ. In april van dit jaar heb ik de Kamer geïnformeerd over de contouren van de uitwerking. Dit betekent dat de beoogde geestelijk verzorgers volwaardige geestelijk verzorgers zijn, die opereren vanuit een specifieke godsdienst of levensovertuiging. Er is dan ook geen sprake van een bedrijfscoach of psycholoog, waartoe de heer Marcouch opriep. Ik heb afgesproken om de Kamer in het eerste kwartaal van 2017 te informeren over de voortgang op dit punt. Die toezegging doe ik uiteraard gestand.

De heer Van Nispen vroeg naar het recht van slachtoffers om dossiers te kopiëren en andere stukken in te zien. Het antwoord daarop is dat dit recht inderdaad bestaat. Dat geldt ook voor het kopiëren van stukken. Als het NFI onderzoek heeft verricht in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, maken die onderzoeken ook deel uit van het dossier. Dat is verankerd in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Zoals wij hebben gewisseld in de eerste termijn, maar ook in de schriftelijke beantwoording, mag het Openbaar Ministerie dat weigeren op grond van het onderzoeksbelang of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik neem het onderwerp mee in de gesprekken van mijn ministerie met de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers en de slachtofferadvocatuur. Het Openbaar Ministerie onderzoekt de mogelijkheden om nabestaanden op dit punt duidelijker handvatten te bieden. Voor de zomer van volgend jaar zal ik de Kamer daarover informeren. Met andere woorden: het Openbaar Ministerie is bezig te bezien hoe het ervoor kan zorgen dat er één eenduidige beleidslijn is ten aanzien van nabestaanden. In die zin onderschrijf ik de strekking van de opmerkingen van de heer Van Nispen.

Mevrouw Swinkels vroeg naar Slachtoffer in Beeld en mediation. Laat ik daar twee zaken over zeggen. In 2015 vonden er meer dan 2.000 aanmeldingen plaats voor gesprekken in het kader van Slachtoffer in Beeld (SiB). Daarvan waren 70% slachtoffer-dadergesprekken. 30% bestond uit mediation in het strafrecht. Een derde van de aanmeldingen voor slachtoffer-dadergesprekken leidde daadwerkelijk tot een bemiddeling. Dat is relatief hoog. Het initiatief komt uiteraard vaak maar van één kant. De andere partij moet dan nog wel instemmen. De insteek van het herstelbemiddelingsgesprek van Slachtoffer in Beeld is emotioneel herstel. Slachtoffer en dader kunnen op vrijwillige basis besluiten afspraken te maken over schadeafwikkeling. Slachtoffer en dader kunnen ook besluiten om het gesprek en de resultaten daarvan terug te koppelen naar de officier van justitie als er nog een strafzaak loopt. Deze kan desgewenst rekening houden met de gemaakte afspraken in de afdoening. Dat is ook zo beschreven in het beleidskader voor herstelbemiddeling ten behoeve van slachtoffers, waar ik mevrouw Swinkels graag naar verwijs. De mediations die in het kader van mediation in het strafrecht door SiB zijn uitgevoerd, zijn meegenomen in de evaluatie. Ander dan mevrouw Swinkels dacht, zijn deze meegenomen in het WODC-onderzoek.

Dan kom ik op de samenwerking met de Belgische politie. De Belgische politie en de Nederlandse politie werken intensief samen. Wij doen dat op basis van operationele samenwerking, via Europol, via werkgroepen en in lopende onderzoeken. Daarnaast is er een politieliaison werkzaam bij de staf van de federale politie voor strategische relaties. Er is geen sprake van een wegbezuinigde persoon. De heer Sjoerdsma vroeg …

De voorzitter:

Een heel korte vraag.

De heer Verhoeven (D66):

Ik heb gevraagd wanneer de wegbezuinigde liaison is teruggeplaatst. Er was sprake van dat hij verdwenen was. Nu zou hij dus zijn teruggeplaatst. Is dat zo? Zo niet, is hij dan nooit weggeweest?

Minister Van der Steur:

Daar hebben we het in het debat van april dit jaar uitgebreid over gehad. Er was een ambassaderaad. Dat is iets anders. Dat is iemand die vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie contacten onderhoudt met bijvoorbeeld de ministeries van Justitie of Binnenlandse Zaken in het land waar de betrokkene zit. Voorbeelden daarvan zijn Parijs, waar een liaison van het Openbaar Ministerie zit, en Londen, waar een liaison van het ministerie van Veiligheid en Justitie zelf zit. Zo iemand hadden we ook in Brussel, maar die zag niet op politiesamenwerking toe.

De heer Sjoerdsma vroeg om de begroting nog eens te bekloppen op het Team Internationale Misdrijven voor de aanpak van oorlogsmisdadigers. Laat ik vooropstellen dat we daar natuurlijk ook in de eerste termijn al schriftelijk antwoord op hebben gegeven. Ik ben het geheel eens met de heer Sjoerdsma dat de aanpak van oorlogsmisdadigers en de aanpak van internationale misdrijven van groot belang is. Dat zien we ook in de afwikkeling en het onderzoek naar de ramp met de MH17. Ik heb mijn begroting op alle onderdelen beklopt. Ik kan niet de ruimte vinden waar de heer Sjoerdsma om vraagt, maar dat wil niet zeggen dat ik het met hem eens ben dat dit afdoet aan het belang van het team dat we hebben. Dat team doet heel goed werk met de, naar ik meen, 31 fte's die daar werkzaam zijn.

Dan kom ik bij de moties. Ik begin met de motie-Van Nispen/Kooiman op stuk nr. 40. Daarin wordt het kabinet verzocht om begin 2017 met een voorstel te komen om het landelijke beleid rondom softdrugs slimmer te reguleren. In de eerste termijn hebben wij daarop al schriftelijk gereageerd. Bovendien heb ik gezegd dat het aan het nieuwe kabinet is om zich na de verkiezingen te buigen over de aanpak van hennepteelt en het coffeeshopbeleid. Over dit onderwerp heeft D66 een initiatiefwetsvoorstel ingediend. Uw Kamer zou daar in eerste instantie iets over kunnen vinden. Verder hebben we toegezegd dat er aan scenario's wordt gewerkt. Zodra ik inga op de motie-Van Tongeren kom ik daarop terug. Deze scenario's worden ter beschikking gesteld ten behoeve van de gesprekken over een eventueel regeerakkoord. De scenario's lopen uiteen van een volledig verbod tot de door sommige partijen gewenste legalisering. Dat leidt ertoe dat ik de motie ontraad.

In de motie-Van Nispen c.s. op stuk nr. 41 wordt het kabinet verzocht, met voorstellen te komen om justitiële dwalingen te herstellen en de Kamer daarover te informeren. Laat ik vooropstellen dat dit onderwerp buitengewoon serieus moet worden genomen. Signalen die betrekking hebben op het tekortschieten van de strafrechtketen moeten goed worden onderzocht. Uiteraard moet dan ook adequate actie worden ondernomen. In 2012 hebben we het novumcriterium bij de herzieningsprocedure al verruimd. Ik heb het boek nog niet kunnen lezen; het is nog maar net uit, maar het is niet zoals de heer Derksen lijkt te beweren. De heer van Nispen zei ook dat het novumcriterium te krap zou zijn. Op basis van de huidige wet hoeft er echter niet per se nieuw bewijs te zijn om aan het novumcriterium te voldoen. Dat kan namelijk ook met een deskundigenbericht dat een nieuw licht werpt op het bewijsmateriaal of met aanwijzingen dat de rechter het bewijsmateriaal dat er was, niet goed heeft doorgrond. Het is dus breder dan in de media of door de heer Derksen mogelijkerwijs — ik zeg het voorzichtig — is meegegeven. In 2017 wordt de in 2012 tot stand gekomen regeling geëvalueerd. Bij die evaluatie neem ik deze punten graag mee. Ik zal dus de suggestie van de heer Van Nispen in het verlengde van de suggestie van de heer Derksen ook meenemen en weer overleg al voeren met de procureur-generaal bij de Hoge Raad om te bezien welke maatregelen er in zijn ogen nodig zijn om herzieningsverzoeken plaats te laten vinden of te kunnen bespoedigen. Het oordeel over deze motie laat ik dus aan de Kamer over, mits ik haar zo mag uitleggen.

De heer Van Nispen (SP):

De minister mag de motie zo uitleggen, maar dan wil ik wel graag dat hij de drie voorstellen erbij betrekt die ik heb gedaan. Welke zaken komen niet aan de drempel die nu nodig is? Dat is het novumcriterium, dus er moet sprake zijn van een nieuw feit. Moeten mensen om financiële redenen afzien van een herzieningsverzoek? Dat was mijn tweede punt. En het derde punt betrof de termijn. Als die punten expliciet kunnen worden betrokken bij wat de minister net zei, dan mag hij de motie inderdaad zo opvatten.

Minister Van der Steur:

Dan wordt het lastiger. Ik begrijp dat het van belang is dat je zo snel mogelijk uitsluitsel krijgt over een herzieningsverzoek, maar daar is natuurlijk wel een bepaalde tijd voor nodig en het moet zorgvuldig gebeuren. Volgens mij zegt de heer Van Nispen niet dat er per definitie termijnen moeten zijn, maar vraagt hij of in die evaluatie ook de termijnen kunnen worden meegenomen. Hetzelfde vraagt hij voor de financiële belemmeringen. Als ik de motie zo mag uitleggen, dan laat ik het oordeel erover aan de Kamer, want dan is het gewoon een evaluatie die ziet op belemmeringen bij de uitvoeringspraktijk.

Dan kom ik bij de motie-Van Nispen op stuk nr. 42, waarin de regering wordt verzocht, de mogelijkheden voor nabestaanden uit te breiden om het onderzoeksdossier te onderzoeken. Daar heb ik eigenlijk net op gereageerd. Ik ben voornemens om de Kamer in het voorjaar te informeren over mijn gesprek met het Openbaar Ministerie daarover. Mag ik de heer Van Nispen vragen om die motie aan te houden? Die toezegging heb ik immers al gedaan. Als hij dat niet doet, beschouw ik deze motie vooralsnog als ondersteuning van beleid en laat ik het oordeel erover aan de Kamer. Ik zie de heer Van Nispen niet reageren, dus dan doen we het zo.

De motie-Van Nispen c.s. op stuk nr. 43 betreft een staffel voor vorderingen van €500 in de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Daarover hebben we met elkaar van gedachten gewisseld. Deze motie is niet voorzien van een adequate dekking. Ik ben het inhoudelijk ook niet eens met het verzoek, dus ik moet deze motie ontraden.

In de motie-Tellegen c.s. op stuk nr. 45 wordt de regering verzocht om de punten die in de motie genoemd worden, mee te nemen in de beleidsreactie op het ibo. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Als de motie wordt aangenomen — en afgaande op de ondertekening ziet het daarnaar uit — dan zullen we dat verzoek meenemen bij de kabinetsreactie.

De motie-Tellegen op stuk nr. 46 gaat over het verschoningsrecht. Mevrouw Tellegen en ik zullen het heel snel eens zijn dat dit een ingewikkeld onderwerp is. Het is niet makkelijk om daarin de juiste lijn te trekken. Om die reden vind ik het van groot belang dat we de regeling voor het verschoningsrecht betrekken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Dat is ook precies wat mevrouw Tellegen vraagt en om die reden laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De motie-Van Toorenburg c.s. op stuk nr. 49 verzoekt de regering om via een specifieke methodiek aangiftes van dreiging, stalking of geweld beter op te nemen. Laten we vooropstellen dat de voorvallen die we hebben gezien, ertoe hebben geleid dat we adviezen hebben gekregen van de commissie-Eenhoorn en dat die adviezen zijn overgenomen. Ik heb in het schriftelijke antwoord op de vraag die mevrouw Van Toorenburg in eerste termijn stelde, laten weten dat we de ervaringen met de Lethality Screen daarin graag willen meenemen. Ik kan de motie echter niet onderschrijven als mevrouw Van Toorenburg vindt dat het precies en enkel dát instrument moet zijn. Dan bepleit zij namelijk een nieuw instrument dat niet voorzien is in de adviezen van de commissie-Eenhoorn en dat ook niet in lijn is met het beleid dat nu gevoerd wordt. Ik vind het wel logisch dat zij mij vraagt om daarnaar te kijken en de ervaringen mee te nemen. Als zij dat bedoelt, kunnen wij elkaar vinden en dan kan ik haar motie ook positief beoordelen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wil niet dat ze dingen die ook goed zijn niet mogen doen, maar ik wil wel dat ze er toegang toe hebben, omdat het zijn dienst heeft bewezen. Als dat kan, dan staan wij op één lijn.

Minister Van der Steur:

Nu moeten we even scherp zijn. Ik denk dat we de ervaringen met de Lethality Screen moeten meenemen, maar niet noodzakelijkerwijs dat we die nu moeten voorschrijven. Als het om iets zo belangrijks gaat als het adequaat reageren op signalen van stalking of dreiging, of risico's op geweld, dan moet je er wel voor zorgen dat het eenduidig is. Mijn gedachte is dus dat we voortgaan op de ingeslagen weg, zoals de commissie-Eenhoorn heeft geadviseerd in de adviezen die met ruime steun van uw Kamer zijn overgenomen. Daarbij vragen wij om in de uitvoering kennis te nemen van en voordeel te doen met de ervaringen met de Lethality Screen, waar mevrouw Van Toorenburg naar verwijst. Als het zo is, laat ik het oordeel aan de Kamer. Als mevrouw Van Toorenburg — ik zou het best snappen als zij dat zou zeggen — echter zegt dat zij graag wil dat alleen dit instrument het wordt, moet ik de motie ontraden. Ik vind het namelijk echt niet van belang om twee dingen naast elkaar te laten bestaan.

De voorzitter:

Korte reactie, mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik ga het anders doen. Ik houd de motie even aan. Ik weet dat er een grote dag over het slachtofferschap komt. Daar wordt hier stevig wordt gepleit. Misschien is de minister dan wel overtuigd.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Toorenburg stel ik voor, haar motie (34550-VI, nr. 49) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van der Steur:

In de motie op stuk nr. 50 wordt de regering verzocht om in overleg te treden met gemeenten over eventuele knelpunten in de uitvoering van gemeentelijke plannen. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat ik niet echt een rol daarin weggelegd zie voor het kabinet, maar ik ben wel bereid om de motie zo te interpreteren dat ik, als zij zou worden aangenomen, in overleg zal treden met het LOVP en het onderwerp daar op de agenda zal plaatsen. Ik zie mevrouw Van Toorenburg knikken. Dan laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De motie van mevrouw Van Toorenburg op stuk nr. 51 gaat over het smeergeld. Daar hebben we met elkaar over gesproken. Als er sprake zou zijn geweest van smeergeld, moet dat blijken uit een Belgisch strafrechtelijk onderzoek. Er zal dan zonder enige twijfel vervolgens ook onderzoek in Turkije moeten worden gedaan. Ik ga niet over Turkije en ik ga niet over België. Ik ben de minister van Veiligheid en Justitie van Nederland. Ik heb aangegeven waar het risico zit. Als mensen uit Turkije worden uitgezet of worden overgeleverd of als zij er niet binnen mogen komen, is het van groot belang in verband met onze veiligheid dat wij ervan op de hoogte zijn dat zij komen. Dat betekent dat ik deze motie moet ontraden.

Dan kom ik bij de motie van de heer Recourt. Hij heeft bij zijn motie één ding over het hoofd gezien.

De voorzitter:

Welk nummer heeft die motie?

Minister Van der Steur:

Dat is de motie op stuk nr. 54, voorzitter. Het is goed dat u het zegt, want ik spring nu van de motie op stuk nr. 51 naar de motie op stuk nr. 54. De staatssecretaris zal zo de moties met de tussenliggende nummers ter hand nemen.

De heer Recourt is in zijn motie op stuk nr. 54 iets vergeten. Dat doet hij natuurlijk niet expres. Hij bedoelt aan te geven dat hij ook de Raad van State nog een rol zou willen geven bij het wetsvoorstel. Ik begrijp de motie zo dat ik, als deze motie wordt aangenomen, waar het naar uitziet, mijn uiterste best zal doen om het wetsvoorstel over mediation direct na ommekomst van het advies van de Raad van State voorzien van eventuele aanpassingen naar de Kamer te sturen. Ik zal mijn best doen om dat voor de komende Tweede Kamerverkiezingen te doen. De heer Recourt zal het echter met mij eens zijn dat ik op dit punt de Raad van State natuurlijk niet in de hand heb en die mag er drie maanden over doen. Ik vind het overigens ook van belang dat de Raad van State zorgvuldig naar zo'n wetsvoorstel kijkt.

De heer Recourt (PvdA):

Ik wil dat het voor de verkiezingen naar de Kamer wordt gestuurd, omdat het daarmee, wie er ook aan tafel gaat zitten voor nieuw kabinet, aan de orde is en we het gaan regelen. Dat zal het belang van de minister ook zijn. Ik vraag hem om bij de Raad van State aan te dringen op fantastische, kwaliteitsvolle advisering, maar ook snel.

Minister Van der Steur:

Daar hoef ik niet op aan te dringen bij de Raad van State. Ik beschouw de motie als een stevige ondersteuning van de spoed die ik betracht. Ik merk wel op dat de consultatietermijn net is afgesloten en dat de reacties — er is een behoorlijk groot aantal reacties — niet allemaal in één lijn zijn. Dat maakt het niet eenvoudig. De meningen over het wetsvoorstel zijn behoorlijk verdeeld. Deels vinden mensen het niet ver genoeg gaan, terwijl anderen het veel te ver vinden gaan. Ik zal daar dus echt wel een klusje te klaren hebben. Ik dank de heer Recourt voor zijn ondersteuning en ik laat het oordeel over de motie op stuk nr. 54 om die reden aan de Kamer.

In zijn motie op stuk nr. 55 geeft de heer Marcouch op een heleboel terreinen aan hoe naar zijn oordeel — dat is ook het oordeel van het kabinet — discriminatie moet worden aangepakt. Dat is in grote lijnen in overeenstemming met het beleid. Er is een integrale aanpak. We hebben het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie, dat rijksbreed is. De Kamer krijgt jaarlijks een update met de eventuele nieuwe maatregelen en de voortgang. De eerstvolgende komt dit voorjaar. Ook voor het College van de Rechten van de Mens is discriminatie bij toegang tot en toeleiding naar de arbeidsmarkt een speerpunt. Ik beschouw deze motie dan ook als een stevige ondersteuning van het beleid dat we voeren en laat het oordeel erover aan de Kamer.

Ik kom op de motie op stuk nr. 56 van de heer Marcouch. Die gaat over het publiceren van beelden. Daarover hebben we met elkaar van gedachten gewisseld. Ik heb ook schriftelijk laten zien wat er allemaal al kan. Mag ik de motie als volgt interpreteren? De heer Marcouch vraagt mij daarin om te onderzoeken wat de juridische mogelijkheden zijn en wat de mogelijkheden zijn voor het handhaven van wat hij in deze motie voorstelt. Als ik de motie zo mag interpreteren, dan laat ik het oordeel erover graag aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 57 roept de heer Marcouch de regering eigenlijk op om bij radicalisering professionals achter de voordeur te laten kijken, meer nog dan ze al doen. Er zijn in het kader van radicalisering en deradicalisering in de gemeenten enorme programma's ontwikkeld in het kader van het casusoverleg. Daarbij wordt niet alleen naar de betrokkene gekeken, maar wordt de zaak breder bekeken. We hebben naar aanleiding van een eerdere motie van de heer Marcouch ervaringen opgedaan met het Preventief Interventie Team. Daar is uit gebleken dat gemeenten, maar ook de professionals het niet nodig vinden om nog meer bevoegdheden te krijgen. Ik heb mijn oor daar te luisteren gelegd. Ik moet om die reden de motie ontraden. Maar de heer Marcouch en ik vinden elkaar in de mening dat we jihadisme, extremisme en radicalisering stevig moeten aanpakken.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik vind het jammer dat de minister de motie ontraadt. Het gaat er niet zozeer om dat die professionals bevoegdheden ontberen, maar dat zij in handelingsverlegenheid verkeren omdat zij eigenlijk onbekwaam zijn. Het kan toch niet zo zijn dat we dan zeggen: dan doen we het niet meer? We zien immers dat heel veel jongeren al heel vroeg radicaliseren. We moeten de kleine broertjes en zusjes ook kunnen aanspreken. Het kan toch niet zo zijn dat we daar niets mee doen?

Minister Van der Steur:

Ik neem Amsterdam als voorbeeld. In het kader van de Top 600-aanpak wordt gekeken naar de broertjes en zusjes. In het kader van het tegengaan van radicalisering wordt gekeken naar de familie. We weten immers dat er op dat vlak sprake is van risico's. Dat gebeurt dus allemaal al. Ik heb niet de signalen ontvangen die de heer Marcouch heeft ontvangen waaruit zou blijken dat er sprake zou zijn van handelingsverlegenheid. De professionals en de gemeenten zeggen ons, zo is mij gezegd, dat er geen behoefte is aan meer bevoegdheden. Maar misschien is het een idee dat de heer Marcouch de motie aanhoudt, zodat ik hierover nog even nader met hem van gedachten kan wisselen.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb van de minister zelf de informatie gekregen dat die pilot klapte omdat professionals handelingsverlegen waren om achter de voordeur te komen. Daarom heb ik deze nieuwe motie ingediend. Ik wil haar wel aanhouden om de minister de tijd te geven om er goed naar te kijken. Ik vind het echter wel belangrijk dat we die broertjes en zusjes van jihadisten niet zomaar laten gaan. Als er een jihadist is in een gezin, moeten we in dat gezin komen.

Minister Van der Steur:

Volgens mij delen de heer Marcouch en ik het uitgangspunt dat we bij het voorkomen van radicalisering ook oog moet hebben voor de rol van de familie en eventuele broers en/of zussen. Ik heb van de heer Marcouch begrepen dat hij de motie wil aanhouden. Klopt dat, voorzitter? Als dat zo is, zetten de heer Marcouch en ik het gesprek hierover later even voort.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Marcouch stel ik voor, zijn motie (34550-VI, nr. 57) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van der Steur:

Ik kom bij de motie van mevrouw Helder op stuk nr. 58. Ik dacht eigenlijk dat mevrouw Helder en ik elkaar wel gevonden hadden in de eerste termijn op dit punt. Ik zeg haar nog even dat ik voor kerst 2016 het wetsvoorstel naar de Kamer zal sturen. Deze motie is eigenlijk een ondersteuning van de uitvoeringspraktijk daarvan. Ik ben het dan ook eens met de strekking van de motie. Ik denk dat het ingewikkeld wordt om er een vaste termijn aan te verbinden. Maar ik wil het debat hierover wel graag voeren met mevrouw Helder. Is het misschien een idee dat zij de motie aanhoudt totdat het wetsvoorstel bij de Kamer ligt? Dan kunnen we in het debat dat we daarover gaan voeren ook over deze punten van gedachten wisselen. Wat mij betreft kan en moet het debat daarover heel snel, op zeer korte termijn worden gevoerd.

Mevrouw Helder (PVV):

Ja hoor, ik houd de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Helder stel ik voor, haar motie (34550-VI, nr. 58) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van der Steur:

Ik dank mevrouw Helder voor die toezegging.

In de motie op stuk nr. 59 van mevrouw Helder wordt gevraagd om een nieuw en aanvullend meetinstrument. Meten is weten; dat zijn mevrouw Helder en ik altijd met elkaar eens. Zij weet misschien dat Kamerlingh Onnes, die in 1913 de Nobelprijs won, een laboratorium in Leiden tot "de koudste plek op aarde" maakte. Dat gebeurde in wat tegenwoordig het Kamerlingh Onnes Gebouw heet. Dat gebouw is van de rechtenfaculteit. Zijn motto was: door meten tot weten. Mevrouw Helder en ik delen dat motto, maar de Nobelprijs hebben wij samen nog niet in de wacht gesleept. We hebben dus diverse meetinstrumenten om de omvang en de ernst van criminaliteit vast te leggen: de Veiligheidsmonitor, de Monitor Jeugdcriminaliteit en het overzicht Criminaliteit en rechtshandhaving van het WODC en het CBS. Ik zie geen noodzaak om extra meetinstrumenten te introduceren. Ik zie wel noodzaak om steeds de bereidheid te hebben om de meetinstrumenten aan te passen. Met andere woorden: een nieuw instrument, zoals in de motie staat, zie ik niet zitten, maar ik vind wel dat je de instrumenten waarvan je gebruikmaakt steeds moet ontwikkelen. De vraag is of ik de motie zo mag uitleggen, maar dan ik ben ik haar wel taalkundig aan het ... Nee, ik zie aan mevrouw Helder dat dat niet mag. Dan ontraad ik de motie. Maar ik neem wel de strekking van de motie over, namelijk dat "door meten tot weten" een zeer goed uitgangspunt is.

De voorzitter:

Mevrouw Helder. Misschien komen jullie tot elkaar?

Mevrouw Helder (PVV):

Ik hoorde de minister zeggen dat hij de motie taalkundig ging uitleggen. Ik knikte een beetje meewarig, maar dat interpreteerde de minister meteen als een nee. Ik wil die taalkundige uitleg toch even horen.

Minister Van der Steur:

Ik wilde vragen of ik de motie zo mag begrijpen dat mevrouw Helder en ik het erover eens zijn dat meten van belang is en dat we bereid moeten zijn om instrumenten steeds te veranderen. Wat betreft het meten van aangiftebereidheid geef ik echt credits aan mevrouw Helder. Zij heeft hierover in het verleden heel veel vragen gesteld. We hebben heel lang over het onderzoek daarnaar gedaan. Vervolgens bleek er gelukkig geen daling van de aangiftebereidheid te zijn, maar helaas ook geen stijging. Dat weten we nu. Volgens mij zijn mevrouw Helder en ik het erover eens zijn dat we bereid moeten zijn om de meetinstrumenten altijd te ontwikkelen. Als ik de motie mag uitleggen als een stimulans om dat ook te blijven doen, dan laat ik het oordeel aan de Kamer. Als mevrouw Helder ook nieuwe instrumenten wil, moet ik de motie ontraden. Daar heb ik namelijk gewoon geen ruimte voor.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb in eerste termijn verwezen naar een deskundige die voorstelde om de vangst-hervangstmethode eens te bekijken. Dat zou een aanvullende manier van onderzoek kunnen zijn. De bedoeling van de motie was eigenlijk om daar onderzoek naar te laten doen. Dat onderzoek kan er ook toe leiden dat er helemaal geen aanvullend instrument nodig is. De taalkundige uitleg van de minister is te eng.

Minister Van der Steur:

Wij delen nog steeds onze gedachtegang dat meten en weten belangrijk zijn. Ik ontraad de motie. Maar ik ga wel gewoon door met meten, zodat ook mevrouw Helder kan weten.

De motie op stuk nr. 61 van mevrouw Swinkels gaat over inbeslagname. Daar hebben we het heel kort over gehad. Het Openbaar Ministerie werkt aan een nieuwe landelijke richtlijn over vervreemding en vernietiging van goederen. Nu vindt de uitvoering van de verbetermaatregelen plaats, zoals genoemd in de brief die ik op 4 oktober jongstleden aan de Kamer heb gestuurd. Ik ga de Kamer informeren als die landelijke richtlijn gereed is. Een dwingende regel om niet voor de uitspraak van de rechter tot vernietiging over te gaan, leidt tot ongewenste praktische gevolgen, bijvoorbeeld bij goederen die snel hun waarde verliezen of bederfelijk zijn. Om die reden moet ik de motie ontraden.

In de motie op stuk nr. 65 van de heer Segers wordt gevraagd om een onderzoek naar de vrederechter. Laat ik vooropstellen dat ik altijd graag bereid ben om goede ideeën die overwaaien uit een ander land tot de onze te maken. Ik vind dat dat ook moet. Onze indruk is dat de ervaring met vrederechters in het buitenland, met name in Frankrijk, geen groot succes is. Dat komt ook omdat het in Frankrijk een lekenrechter is en geen professional. Daar gaat ook meteen het probleem komen, zeg ik alvast. Als je namelijk een professional wilt sturen, moet er ook een griffier mee, moet er ondersteuning zijn, moet er een zittingsplaats komen en moet dat ook nog in de wet geregeld worden. Het is dus niet zomaar even geregeld. Ik vraag de heer Segers of ik de motie als volgt mag uitleggen. Ik vraag het WODC om in nauw overleg met de Raad voor de rechtspraak te bekijken wat de ontwikkelingen in België en Frankrijk zijn en wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel. Mogelijkerwijs kunnen we dat ook betrekken bij bijvoorbeeld het project met de burenrechter van de Raad voor de rechtspraak of bij de verdere ontwikkeling van de KEI-wetgeving. Laten we reëel zijn: de KEI-wetgeving leidt ertoe dat elke Nederlander vanuit zijn eigen huis heel snel toegang heeft tot de rechtspraak. Misschien lost dat het probleem ook wel op. Als ik de motie zo mag uitleggen, dan laat ik het oordeel graag aan de Kamer.

De heer Segers (ChristenUnie):

Graag, om de kennis van buitenlandse projecten daarbij te betrekken en samen te voegen. Op welke termijn zou dat onderzoek klaar zijn? Wat mij betreft hoeft het geen promotieonderzoek te zijn, geen eindeloos lang onderzoek.

Minister Van der Steur:

Dat ben ik met u eens, het hoeft geen promotieonderzoek te zijn, maar het moet wel een WODC-onderzoek zijn. Dat stel ik voor en dat betekent dat het moet voldoen aan de wetenschappelijke standaard. Ik kijk even naar mijn ambtenaren. Is dat voor volgend jaar zomer te realiseren? Het past niet in de agenda van het WODC voor 2017. Die staat al vast. Ik zal de Kamer voor de stemmingen over het tijdpad informeren.

De heer Segers (ChristenUnie):

En met de uitleg van de minister dat we het WODC vragen om zo spoedig mogelijk hierover te rapporteren en te kijken naar het buitenland en de pilots en na te gaan wat bruikbaar is.

Minister Van der Steur:

Ja, maar ik denk eigenlijk dat het heel ambitieus is om het WODC te vragen om aan het programma dat al vastligt, nog iets toe te voegen. Maar ik ga het na. Misschien valt het de heer Segers dan tegen, maar we zullen de motie alsnog uitvoeren, mocht die worden aangenomen. Dat zou tot de mogelijkheden behoren, als ik zo even tel.

De voorzitter:

Mevrouw Swinkels, u hebt een vraag over deze motie?

Mevrouw Swinkels (D66):

Nee, over de vorige. U weet, ik mis weleens wat. Nu ging het me ook even te snel.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 61.

Mevrouw Swinkels (D66):

Stel dat ik het tweede deel van het dictum enigszins aanpas, staat de minister er dan wellicht welwillender tegenover? Dan gaat het over het uitstellen van de beslissing tot vernietiging. Dan denk ik aan mitigeren.

Minister Van der Steur:

Dan moet mevrouw Swinkels zeggen hoe, want nu tast ik in het duister.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik zou het dan als volgt formuleren: verzoekt de regering, voorts ervoor te zorgen dat de beslissing over vernietiging of verkoop van het goed in beginsel wordt uitgesteld.

Minister Van der Steur:

Nee. Neem bederfelijke waar, iets wat niets waard is, maar waarvan de opslagkosten heel hoog zijn. Ik kan niet zo snel verzinnen wat, maar ik heb zelf ooit een kudde schapen in beslag genomen en daar was ik niet gelukkig mee, kan ik u vertellen.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik had juist willen voorstellen om de spullen te bevriezen, maar dan figuurlijk.

Minister Van der Steur:

Ik denk niet dat we er daarmee komen. Mevrouw Swinkels wil uitstel, maar ik wil de regeling die we hebben, uitvoeren en de verbeteringen doorvoeren. Ik handhaaf dus het advies: ontraden.

Ik kom op de motie op stuk nr. 66, van de heer Segers en mevrouw Van Toorenburg over de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers. Ik beschouw, ook gegeven het debat, deze motie als volgt. Het is een ondersteuning van wat ik heb gezegd, namelijk dat ik graag met de politievrijwilligers in gesprek ga. Natuurlijk is het dan aan de partijen om tot afspraken te komen. Ik neem aan dat de genoemde elementen daar ook in zullen staan. Ik neem ook aan dat de heer Segers en mevrouw Van Toorenburg het ermee eens zijn dat dit aan de tafel moet ontstaan en dat deze motie dit proces ondersteunt. In december gaan we ermee verder. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Ik kom op de motie van mevrouw Van Tongeren over de scenario's. Ik heb aangegeven dat er gewerkt wordt aan scenario's ten behoeve van een nieuw regeerakkoord. Daarmee kan ik deze motie ontraden.

Vervolgens kom ik op de motie op stuk nr. 69, over de advocatuur en de rechterlijke macht met een experiment in Nederland. Dit is een motie van mevrouw Voortman en mevrouw Van Tongeren.

De voorzitter:

De vorige motie was de motie op stuk nr. 68. Klopt dat?

Minister Van der Steur:

Ja, dat was de motie op stuk nr. 68, van mevrouw Tongeren. Die wil ik ontraden. De motie op stuk nr. 69 is de motie-Voortman/Van Tongeren of Van Tongeren/Voortman … Ik weet het niet precies.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Met vier mensen in de fractie moet het lukken om er twee uit elkaar te houden, zou ik denken.

Minister Van der Steur:

Nou, voor de goede orde: u hebt er een krabbeltje op gezet met allerlei pijlen en namen zijn doorgekrast. Hierboven staat het een en hieronder staat het ander, dus ben ik in de war.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Het is Van Tongeren/Voortman. Ik heb de motie ook voorgelezen, maar ik kan me voorstellen dat de minister dat niet meer weet, want het is een lange dag geweest. Ik begrijp niet zo goed waarom de minister het oordeel over de motie over scenario's met betrekking tot de regulering of legalisering van cannabis niet aan de Kamer laat. De minister zegt: het is ondersteuning van beleid en daarom ontraad ik haar.

De voorzitter:

Het gaat over de motie-Van Tongeren op stuk nr. 68, toch?

Minister Van der Steur:

Ja. In de motie op stuk nr. 68 staat: hoe regulering of legalisering zou kunnen worden vormgegeven. Ik heb de Kamer echter toegezegd om het hele scala, waaronder een verbod, te bekijken. Er zijn partijen in de Kamer die een verbod in hun verkiezingsprogramma hebben opgenomen, er zijn partijen die slimmer reguleren in hun verkiezingsprogramma hebben opgenomen, en er zijn partijen die legalisering in hun verkiezingsprogramma hebben opgenomen. Wat ik doe, is breder dan de motie. Daarom heb ik de motie ontraden.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan begrijp ik het nog steeds niet. Wij schrijven wel vaker moties die niet het hele scala van de beleidsactiviteiten van een ministerie behelzen, maar waarover het oordeel wel degelijk aan de Kamer wordt gelaten. Ik heb er een paar gezien, waar toevallig de namen van Kamerleden van de Partij van de Arbeid onder staan, die ook niet het hele spectrum van het beleid van het ministerie omvatten. Dit is volgens mij een deel van het beleid van de minister. Ik zou dus denken dat hij het oordeel daarover aan de Kamer kan laten.

Minister Van der Steur:

Het is niet een deel van het beleid van de minister. Ik zorg ervoor dat een breed scala aan mogelijkheden bekend is ten behoeve van het eventuele regeerakkoord; dat is wat ik doe. Om die reden ontraad ik de motie.

In de motie-Van Tongeren/Voortman op stuk nr. 69 wordt de regering verzocht om in overleg met de advocatuur en de rechterlijke macht te onderzoeken of er in Nederland een experiment met digitale vormen van rechtspraak kan worden uitgevoerd. We staan aan de vooravond van de implementatie van de digitalisering van de rechtspraak. We hebben een ongelofelijk lang traject doorlopen. We hebben gekozen voor KEI. We hebben daar veel met de Kamer over gesproken. Ik volg de ervaringen in Groot-Brittannië natuurlijk met belangstelling, maar ik ben niet bereid om een onderzoek te doen naar weer een nieuwe mogelijkheid. We hebben echt gekozen voor ons eigen stelsel. Het stelsel van Engeland is ook niet vergelijkbaar met dat van Nederland. Ik ontraad deze motie daarom.

Ik kom op de motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 72. Ik ben het eens met de strekking van die motie. Ik vind dat politieagenten zo snel als dat kan duidelijkheid moeten krijgen over hun positie, maar ik vind ook dat dat zorgvuldig moet, ook in het belang van de politieagenten zelf. Ik zou de heer Van der Staaij willen vragen of hij misschien bereid is om de motie aan te houden tot de indiening van het wetsvoorstel. Dat zal voor kerst dit jaar zijn. We kunnen daarbij dan het debat voeren. Mevrouw Helder heeft haar motie om dezelfde reden aangehouden. Misschien is de heer Van der Staaij daar ook toe bereid.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik wil de motie toch graag in stemming brengen, omdat daarin een concrete termijn staat die in eenvoudige zaken het uitgangspunt zou kunnen zijn. Op die manier kan wat druk worden gezet op de gesprekken die de minister daarover gaat voeren en wordt voorkomen dat de zaak vanwege capaciteitsproblemen of om andere redenen te veel wordt uitgesteld.

Minister Van der Steur:

De motie heeft natuurlijk een meerderheid. Mijn oordeel daarover zal dus niet zo veel effect hebben, of ik haar nu ontraad of dat ik het oordeel daarover aan de Kamer laat. Ik wil hier wel in alle duidelijkheid gezegd hebben dat ik zorgvuldigheid vooropstel. Ik zal in het wetsvoorstel zeker aandacht besteden aan de mogelijkheid om daar een vorm van termijnen aan te verbinden, maar dat zal niet noodzakelijkerwijs deze termijn zijn. Als ik de motie zo mag uitleggen, laat ik het oordeel daarover aan de Kamer. Voor de helderheid: ik laat het oordeel over de motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 72 dus aan de Kamer.

In de motie-Kuzu op stuk nr. 74 wordt de regering verzocht om de intensivering van 450 miljoen ook te gebruiken om discriminatie aan te pakken. Het is niet geheel duidelijk wat precies wordt bedoeld in de motie. Er is een beleid met betrekking tot de aanpak van discriminatie op alle mogelijke terreinen. Ik heb daar uitgebreid over van gedachten gewisseld met de heer Kuzu. Er zijn meerdere mogelijkheden. Ik ontraad deze motie daarom.

In de motie op stuk nr. 75 vraagt de heer Kuzu meer aandacht voor complexe aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden bij onderhoudstrainingen en politieopleidingen. Ik ben het eens met de heer Kuzu dat het van belang is dat de technieken voor geweldstoepassing en aanhouding jaarlijks worden gecertificeerd en gehercertificeerd. In de cao is om die reden het aantal trainingsuren uitgebreid. Ik zal de inhoud van de motie overbrengen aan de korpschef. Ik beschouw de motie als ondersteuning van het beleid en ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.

In de motie-Bontes op stuk nr. 77 wordt de regering verzocht om toe te werken naar een situatie waarbij ook andere zware misdrijven kunnen leiden tot het intrekken van het Nederlanderschap. Onder het vorige kabinet is onderzocht of dat haalbaar, wenselijk en mogelijk zou zijn.

Er is toen echter vastgesteld dat dit in strijd zou zijn met het Europese Nationaliteitsverdrag en dat er in Europa geen behoefte bestond aan aanpassing daarvan.

In zijn motie op stuk nr. 78 verzoekt de heer Bontes in te zetten op de grondige hervorming van het EHRM en het EVRM. Ook die motie moet ik ontraden, zoals de heer Bontes volgens mij ook begrijpt.

De motie op stuk nr. 79 van de heer Bontes gaat over de subsidie aan het meldpunt internet discriminatie. Daarover wil ik gezegd hebben dat de berichtgeving van vandaag over het meldpunt internet discriminatie mij ook de wenkbrauwen stevig deed optrekken. Het oorspronkelijke standpunt van het meldpunt is wat mij betreft onacceptabel. Discriminatie is discriminatie en is wat dat betreft niet wat wij in Nederland wenselijk achten. Ik ben het dus eens met die leden die daarover een opmerking in dit debat hebben gemaakt. Ik stel vast dat het meldpunt zelf op zijn website heeft aangegeven dat het een fout heeft gemaakt. Ik denk dat dit een adequate omschrijving is van wat er is gebeurd. Het heeft ook aangegeven dit te betreuren. De fout is hersteld en aan Facebook is het verzoek uitgegaan om de gewraakte uiting te verwijderen. Daarmee moet naar mijn mening dit voorval niet noodzakelijkerwijze leiden tot het stopzetten van de subsidie aan het meldpunt internet discriminatie. Ik heb zelf wel voorgesteld om die subsidie af te bouwen, maar ik zie ook dat er een amendement ligt waarop ik dadelijk zal reageren.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ze hebben nu inderdaad gezegd dat het niet zo was bedoeld, maar pas nadat wij er bovenop zaten, vragen hebben gesteld en het in de media kwam. Anders had er gewoon nog lekker op gestaan. Er stond gewoon dat homo's verbrand moeten worden en moeten worden vernietigd. Dat kan toch niet!

Minister Van der Steur:

Nee! Daar zijn de heer Bontes en ik volledig met elkaar over eens.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Dan is subsidie toch op geen enkele manier gerechtvaardigd? Je kunt toch geen subsidie geven aan zo'n organisatie? Nogmaals, ze hadden nog gewoon hetzelfde standpunt gehad als wij die vragen niet hadden gesteld.

Minister Van der Steur:

Dat weet ik niet. Dat kan ik niet beoordelen. Ik zal die vragen netjes beantwoorden, ook in overleg met het meldpunt. Misschien kan ik de heer Bontes dan op dit punt geruststellen.

Mevrouw Van Toorenburg heeft een amendement op stuk nr. 8 ingediend, waarin zij vraagt om een extra investering in de bestrijding van cybercrime en in cybersecurity. Ik ben het ermee eens, zoals wij in het debat met elkaar hebben gewisseld, dat internetoplichting stevig moet worden aangepakt. Daar wordt ook aan gewerkt. Het aantal aangiften van internetoplichting daalt, evenals het aantal meldingen van internetoplichting. Het is aannemelijk dat het snel blokkeren van bankrekeningen ervoor gezorgd heeft dat het aantal aangiften de laatste jaren is afgenomen. Ik heb daar ook met de banken over gesproken. Zij geven ook aan dat de schade die zij lijden als gevolg van internetoplichting de afgelopen jaren enorm is gedaald. Het amendement gaat vervolgens ten koste van de investeringen in cybersecurity en opsporing van cybercrime, twee punten waarop wij naar mijn mening echt moeten doen wat wij voorstellen. Ik moet het amendement dan ook ontraden.

Het amendement-Van Nispen op stuk nr. 15 ziet op het alsnog beschikbaar stellen van een deel van de subsidie voor de NVvR. Ik heb ook schriftelijk aangegeven dat ik daar geen ruimte voor zie en om die reden moet ik het amendement ontraden.

Mevrouw Kooiman verzoekt in haar amendement op stuk nr. 19 geld ter beschikking te stellen aan Sektesignaal. Wij hebben aangegeven wat de meerwaarde van Sektesignaal is. Het voorstel in de begroting was om de subsidie af te bouwen en dan zou in 2017 geen subsidie meer worden verstrekt. Ik ben het eens met mevrouw Kooijman dat Sektesignaal een nuttige functie heeft. Het meldpunt helpt de politie en het Openbaar Ministerie bij het naar boven krijgen van misstanden. Ik heb de beraadslagingen van de Kamer en een aantal opmerkingen van de leden daarover gehoord en ik laat het oordeel over het dit amendement aan de Kamer.

Het amendement-Van Nispen c.s. op stuk nr. 21 over de Stichting Geschillencommissies Consumentenzaken wordt breed ondersteund door een groot aantal leden van deze Kamer. Ik heb uiteraard de keuze zorgvuldig gemaakt om de Stichting Geschillencommissies Consumentenzaken voor een deel niet langer te financieren. Ik vind zelf dat het een verantwoorde keuze is om te vragen van de geschillencommissies om zichzelf te financieren. Er vindt nu financiering plaats vanuit de overheid voor 20%, dus dat is maar een heel klein deel van het totale bedrag. Het voordeel dat de branches hebben van zo'n geschillencommissie, is veel groter dan als zij voor de rechter zouden moeten kiezen. Ik ben het wel eens met de heer Van Nispen en anderen dat die geschillencommissies bijdragen aan een laagdrempelige geschillenoplossing, vaak in het belang van de consument. Om die reden laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Dan kom ik bij het amendement-Gesthuizen op stuk nr. 22 over de Financial Intelligence Unit. Het gaat hierbij om 1 miljoen euro extra. Ik heb aangegeven dat ik de Kamer heel graag zal informeren over mijn voornemen om de capaciteit van de Financial Intelligence Unit uit te breiden. Misschien is het in dat kader mogelijk dat mevrouw Gesthuizen haar amendement aanhoudt …

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat kan niet, want wij gaan volgende week stemmen.

Minister Van der Steur:

Dat kan niet, want de Kamer gaat volgende week stemmen. Dan moet ik het amendement ontraden. Ik spreek wel warme woorden uit richting mevrouw Gesthuizen, dat ik het ermee eens ben dat de Financial Intelligence Unit goed werk doet. Ik denk dat ik haar met mijn brief in ieder geval enigszins tegemoet zal kunnen komen.

Dan kom ik bij het amendement-Sjoerdsma op stuk nr. 26, dat voorziet in toevoeging van 2 miljoen euro voor het Team Internationale Misdrijven. Ik merk op dat de huidige formatie van 31 fte natuurlijk goed is, maar dat er ook altijd keuzen gemaakt zullen moeten worden welke misdrijven wel of niet kunnen worden opgepakt. Ik heb geen ruimte om aan dit amendement te kunnen voldoen en ik moet het dan ook ontraden.

Dan kom ik bij het amendement-Tellegen en anderen op stuk nr. 28, dat ziet op het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.

De voorzitter:

De heer Sjoerdsma heeft een korte vraag.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ja, een korte vraag, omdat de minister niet zegt dat hij het inhoudelijk niet wil. Hij zegt dat er een keuze gemaakt moet worden en dat daar geen ruimte voor is. Als de minister zegt dat hij geen ruimte heeft, bedoelt hij dan dat hij de dekking ontraadt of niet ziet zitten? Deze dekking wordt in meerdere amendementen gebruikt. Ik zou dat wel graag willen weten.

Minister Van der Steur:

Er zijn twee redenen. Er zijn heel veel onderdelen van het werk van de nationale politie en het Openbaar Ministerie waar ik zeer positief tegenover sta, maar ik moet wel keuzes maken. In dit specifieke geval heb ik aangegeven dat ik geen ruimte zie om dit bedrag voor het Team Internationale Misdrijven toe te voegen. Als die ruimte er zou zijn, zou je ook andere keuzes kunnen maken. In die zin zeg ik tegen de heer Sjoerdsma dat ik het amendement ook inhoudelijk moet ontraden, hoewel ik er positief tegenover sta en begrip heb voor zijn standpunt.

De voorzitter:

Ik verzoek u om een beetje tempo te maken, want ik zie dat er al mensen zijn voor het volgende debat, terwijl we nog een dinerpauze hebben.

Minister Van der Steur:

Ja, voorzitter, ik doe mijn uiterste best. Het amendement op stuk nr. 28 ziet op het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Ik kan er heel lang over spreken waarom ik vind dat op een aantal terreinen de branches die nu door het centrum ondersteund worden om datgene te doen wat zij ook zelf zouden kunnen doen, dat ook zelf zouden moeten doen. Om die reden vond ik ook dat er gekort kon worden. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Dan kom ik op het amendement van de heer Verhoeven op stuk nr. 30, dat de verhoging van het budget voor het Team High Tech Crime regelt. Ik merk op dat dit team uiteraard belangrijk werk doet. Er wordt in geïnvesteerd vanuit deze begroting, zodat de regionale eenheden cybercrimezaken zelf kunnen aanpakken. Het Team High Tech Crime kan zich helemaal richten op de aanpak van complexe hightechcrime en cybercrime. Ik zie de meerwaarde van dit amendement niet. Het Keurmerk Veilig Ondernemen is overigens opgenomen in het amendement op stuk nr. 28. Het oordeel over dat amendement heb ik aan de Kamer overgelaten. Ik moet het amendement-Verhoeven op stuk nr. 30 dan ook ontraden.

De heer Marcouch en vele andere Kamerleden hebben het amendement op stuk nr. 32 ingediend. Met dit amendement wordt geregeld dat extra geld wordt vrijgemaakt voor het Meldpunt internetdiscriminatie (MiND). Mocht de Kamer besluiten om voor dit amendement te stemmen, dan zal ik in ieder geval een stevig gesprek voeren met dit meldpunt over de gebeurtenissen van vandaag. Ik denk dat de heer Marcouch het ermee eens is dat ik dat doe. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer over.

Dan ga ik in op het amendement op stuk nr. 33 van mevrouw Kooiman.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg heeft een korte vraag.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, ik heb geen korte vraag. Voordat dit speelde, hebben een aantal leden hun handtekening gezet onder het amendement op stuk nr. 32, onder wie ik. Ik heb de griffie nu de opdracht gegeven om mijn handtekening onder het amendement weg te halen.

De voorzitter:

Het amendement zal worden gewijzigd.

Minister Van der Steur:

Dan zal mevrouw Van Toorenburg het ook begrijpen dat ik wel een stevig gesprek met het meldpunt wil hebben over de gebeurtenissen van vandaag.

Dan ga ik in op het amendement-Kooiman op stuk nr. 33 dat tot doel heeft het budget voor het Meldpunt Kinderporno te verruimen ten behoeve van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). Er is geen enkele discussie over het feit dat kinderporno stevig moet worden bestreden. Daarover ben ik het met mevrouw Kooiman volledig eens. Mijn overweging was dat het EOKM een privaat meldpunt is dat is opgericht door internetserviceproviders. Daarom vond ik dat het meldpunt in staat moest zijn om nieuwe financiers aan te trekken. Dat hebben wij gefaciliteerd. Ik begrijp de wens van de Kamer om meer budget ter beschikking te stellen. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 35 is van de leden Segers en Van der Staaij. Daarmee wordt voorzien in een extra stap voor de uitstapprogramma's. Recentelijk heb ik mij daarin nog eens flink verdiept. Er zijn zeker goede voorbeelden, maar ook is gebleken dat deze uitstapprogramma's erg ingewikkeld zijn. Ik ben wel geporteerd van het feit dat er sprake moet zijn van cofinanciering — en dat zie ik dan ook als een voorwaarde — om dit geld ter beschikking te kunnen stellen. Onder de voorwaarde dat dit alleen kan als er sprake is van cofinanciering laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer.

Met het amendement op stuk nr. 37 van de leden Recourt c.s. wordt mediation in het strafrecht geregeld. Hierover hebben wij uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld. Ik sta daar zeer positief tegenover. Ik had het geld graag zelf willen vinden. Ik zie dit amendement als een serieus signaal om dat ook te gaan doen. Om die reden laat ik het oordeel aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 39 van de leden Kooiman en Recourt strekt ertoe extra geld ter beschikking te stellen aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen waarmee de korting die was voorzien, voor een belangrijk deel wordt ingetrokken. Het oordeel over dit amendement laat ik aan de Kamer.

Ik maak nog twee laatste opmerkingen.

Ik wil heel graag de leden Gesthuizen, Azmani, Recourt, Segers, Voordewind en Van der Staaij hartelijk danken voor hun zeer positieve bijdrage en voor hun complimenten aan het ministerie van Veiligheid en Justitie, onder andere voor de kwaliteit van de beantwoording van de schriftelijke vragen. Hetzelfde geldt trouwens voor de heer Marcouch; ook hij werd daarbij genoemd. Ik dank hen voor deze complimenten. De complimenten voor onze ambtelijke ondersteuning zijn naar mijn mening zeker verdiend als ik zie hoe het de afgelopen dagen weer gegaan is en hoe zij nu aan het werk zijn in deze zaal. Deze woorden zijn met waardering ontvangen. Ik ben zeer erkentelijk voor het uitspreken van die waardering van onze ambtenaren.

De heer Marcouch (PvdA):

Collega Recourt fluisterde mij in dat er nog een vraag openstaat over de uitbreiding het schadefonds voor de BES-eilanden.

Minister Van der Steur:

Ik sta positief tegenover het desbetreffende verzoek. Ik ben bereid om tijdens mijn werkbezoek aan Bonaire te bespreken of, en zo ja hoe, de SGM-regeling daar alsnog van toepassing kan worden. Dat herinnert mij eraan dat ik nooit aan de Kamer heb moeten vertellen hoe mijn agenda in de toekomst eruitziet. Als het inderdaad zo is als de heer Recourt zegt en dit op een relatief eenvoudige en goedkope manier kan worden gerealiseerd, dan ben ik daar uiteraard een voorstander van. Ik zal dat dus oppakken en deze Kamer na afloop van mijn werkbezoek daarover informeren. Excuus dat ik dat vergeten was.

Dan kom ik bij de laatste opmerking. Ik dank de Kamer voor het debat dat wij gevoerd hebben. Ik stel vast dat er een begroting voorligt die solide is en een basis biedt voor de uitvoering van de twee kerntaken van ons departement: Nederland veiliger maken en de rechtsstaat versterken.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ik zal eerst de vragen beantwoorden die in tweede termijn zijn gesteld en vervolgens ingaan op de moties en een enkel amendement. De heer Azmani vroeg naar een beschouwing over de discretionaire bevoegdheid. Gezien de tijd, maar ook gezien de problematiek zal ik op dit punt terughoudend zijn. Als die bevoegdheid bij een bewindspersoon ligt, is de neiging om daar politiek mee om te gaan iets groter dan als ze bij een ambtenaar zou liggen, waar ze in het verleden wel eens gelegen heeft. Het is niet dubbelop ten opzichte van andere bevoegdheden die er al zijn. De heer Azmani vroeg of ik mij daar content bij voel. Het zou in mijn ogen niet erg zijn als die bevoegdheid niet bij een bewindspersoon, maar meer op het niveau van de IND zou liggen.

De heer Azmani heeft voorts een vraag gesteld over weeshuizen. Nederland financiert in voorkomende gevallen ook specifiek voorzieningen voor kinderen en/of wezen in herkomstlanden. Dat geldt ook voor opvang in de regio. Nederland heeft oog voor kwetsbare groepen als kinderen of wezen in de regio. Ik ben het met de heer Azmani eens dat het kan bijdragen aan het voorkomen van schijnwezen. Dit zijn kinderen die in feite geen wees zijn, maar door hun ouders op pad gestuurd worden om Europa te bereiken, in de misvatting dat een wees in Europa beter af is of meer kans maakt.

Mevrouw Gesthuizen vroeg wat er gebeurt met de echte vluchtelingen, nu wij de instroom naar Europa en Nederland willen beperken en de mensen willen opvangen in de regio. Er bestaat geen recht voor vluchtelingen om asiel in Europa te verkrijgen, maar wij kunnen niet proberen om de niet-vluchtelingen tegen te houden, omdat dit ten koste zal gaan van de echte vluchtelingen. De bescherming dient bij voorkeur in de regio plaats te vinden en daar draagt Nederland flink aan bij. Het is de Kamer bekend langs welke fondsen en programma's wij ettelijke miljoenen beschikbaar stellen om daaraan bij te dragen.

De heer Verhoeven heeft gevraagd naar de meldplicht voor openbare registers. Over dat vraagstuk zend ik deze week een adviesaanvraag aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Als ik dat advies ontvangen heb, zullen wij in een reactie op dat advies ingaan op deze materie en eveneens ingaan op de specifieke vraagstukken van de meldplicht en het gegevensslot. Dit zijn inderdaad belangrijke onderwerpen.

De heer Voordewind vroeg naar de bereidheid om 10 miljoen te investeren in mobiele IND-teams, om te voorkomen dat kinderen vaak moeten verhuizen. Ik ben daar niet toe bereid. Wel ben ik bereid om te bewerkstelligen dat er minder verhuisbewegingen voor kinderen zijn — dit zijn maatregelen die wij al genomen hebben — maar ik denk dat het niet de meest verstandige aanwending van de schaarse middelen is om hiervoor specifieke mobiele IND-teams in te zetten of op te richten.

De heer Van der Staaij heeft mij gevraagd wanneer het aangekondigde onderzoek naar voorwaardelijke invrijheidstelling kan zijn afgerond. In januari of februari wordt de interne audit afgerond en vervolgens moet een extern onderzoek beginnen naar de mogelijkheden van koppeling, promoveren of degraderen, aan die VI-voorwaarden. Dat kan in augustus gereed zijn. Ik zal de Kamer daar zo snel mogelijk over informeren.

De heer Van der Staaij vroeg voorts naar het verschil tussen voorwaardelijke invrijheidsstelling bij een veroordeling tot twee jaar onvoorwaardelijk en twee veroordelingen elk voor één jaar onvoorwaardelijk. De voorwaardelijke invrijheidsstelling kan alleen worden toegepast als er sprake is van een onvoorwaardelijke straf langer dan een jaar. Dat is zo geregeld in de wet. Als je dus twee onvoorwaardelijke straffen van iets minder dan een jaar achter elkaar hebt, is er inderdaad geen sprake van voorwaardelijke invrijheidsstelling, terwijl dat bij één enkele veroordeling tot twee jaar onvoorwaardelijk wel zo is.

De heer Van der Staaij stelde ook de vraag waarom is gekozen voor een periode van een jaar. Dat is in zekere mate arbitrair, dus dat zullen wij bij de evaluatie betrekken.

De motie op stuk nr. 44, ingediend door mevrouw Gesthuizen, ontraad ik. In opdracht van de Autoriteit Persoonsgegevens doet AEF nu onderzoek naar de nieuwe taken. Naar dat onderzoek wil ik samen met de Autoriteit Persoonsgegevens aan tafel gaan om te bezien wat er verder nodig is. Overigens is al eerder voor extra taken extra budget toegekend.

De motie-Azmani op stuk nr. 47 kan ik overnemen. Ik ben het eens met hetgeen daarin staat en zal de Kamer over de uitwerking informeren.

De voorzitter:

Ik zie dat niemand bezwaar heeft tegen het overnemen van deze motie.

De voorzitter:

De motie-Azmani (34550-VI, nr. 47) is overgenomen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

De motie-Van Toorenburg c.s. op stuk nr. 48 gaat over de driemaandentermijn. Ik snap de strekking en wil mevrouw Van Toorenburg ook een eind tegemoetkomen, maar ik moet de motie om technische redenen ontraden, omdat ik niet over alles ga. Voor de voorwaardelijke strafoplegging is de gemeente verantwoordelijk. Ik heb niet alle data. Die verzamel ik niet, dus ik kan er ook moeilijk over rapporteren. Ik kan dit onderwerp wel betrekken bij de tussenevaluatie van de Jeugdwet, die in 2017 wordt uitgevoerd. Zo kan ik het in kaart brengen.

Ik ben ook bereid om de motie-Keijzer op stuk nr. 52 over te nemen.

De voorzitter:

Heeft iemand bezwaar tegen het overnemen van deze motie?

Mevrouw Keijzer (CDA):

Neemt de staatssecretaris de motie letterlijk over zoals zij is ingediend, zodat ik een praktisch verhaal krijg over de uitvoering?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik ga mijn best doen om praktische voorstellen te doen. Toen Duitsland dit in de media omarmde, zat er helaas geen concreet plan bij. Wij zoeken met de Commissie en met andere landen constant naar een methode om het zo praktisch mogelijk te maken.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Als de staatssecretaris dit eventueel samen met Duitsland wil uitwerken, ben ik blij. Ik zie het uitgewerkte plan graag tegemoet.

De voorzitter:

De motie-Keijzer (34550-VI, nr. 52) is overgenomen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kom bij de motie-Recourt op stuk nr. 53. Mede op basis van het rapport van mevrouw Verhagen, dat ook is aangehaald, zullen we die activiteiten vormgeven. De private sector is daar cruciaal bij. In het eerste kwartaal van 2017 zullen we verschillende rondetafelgesprekken organiseren. De uitkomsten daarvan wil ik betrekken bij de doorontwikkeling van de aanpak van cybersecurity. Indien nodig zal ik de strategie ook aanpassen. Als ik de motie zo mag uitleggen, kan ik haar overlaten aan het oordeel van de Kamer. De deadline van maart 2017 die in de motie staat, is echter te ambitieus. Als die erin blijft staan, moet ik de motie ontraden.

De motie-Verhoeven c.s. op stuk nr. 60 kan ik overlaten aan het oordeel van de Kamer. In de brief van 29 november heb ik gemeld dat ik de capaciteitsbehoefte in kaart wil brengen om die te kunnen betrekken bij de voorbereidingen van de begroting voor 2018. Ik laat de motie dus aan het oordeel van de Kamer.

De motie-Sjoerdsma c.s. op stuk nr. 62 ontraad ik. We hebben hierover uitgebreid gedebatteerd, dus de redenen zijn bekend. Hetzelfde geldt voor de motie-Sjoerdsma c.s. op stuk nr. 63: die ontraad ik ook om redenen die we reeds gewisseld hebben.

De motie-Sjoerdsma op stuk nr. 64 is op zich een steun in de rug. We zijn met hetzelfde bezig. De motie beperkt zich echter wel heel erg tot alleenstaande kinderen in Italië, terwijl mijn toezegging in eerste instantie breder was: die ging over alle minderjarigen in zowel Italië als Griekenland. Daarom ontraad ik de motie.

De heer Sjoerdsma (D66):

Hoewel ik het zeer waardeer dat de staatssecretaris de moeite neemt om toch een reden te vinden om deze motie te ontraden, staat in het dictum dat het gaat om zowel de Italiaanse als de Griekse kampen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja, maar de motie richt zich wel heel erg op de alleenstaande vluchtelingenkinderen. Ik was geen reden aan het zoeken, hoor; ik wilde alleen geen verwachtingen wekken bovenop de afspraken die we al gemaakt hebben.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb een vraag over de motie-Sjoerdsma c.s. op stuk nr. 63. Ik stel die vraag nu, want straks komen we op het amendement van de heer Voordewind. Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd hoe dit nu zit. Volgens mij ligt er geen nota van wijziging om de 20 miljoen uit de begroting te halen, dus staat die 20 miljoen nog in de begroting. Daarbij staat dat bedoeld is om, zolang er overleg is, die te besteden aan de lokale vreemdelingenvoorzieningen. Ik ga er dus van uit dat de staatssecretaris daarmee zegt dat het geld daarvoor gewoon beschikbaar blijft. Ik hecht er echt aan om dit heel scherp te krijgen, want anders maken we het allemaal nog schimmiger dan het nu eigenlijk al is.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het is beschikbaar voor als het mocht lukken om tot een akkoord te komen en we alsnog lvv's gaan instellen. In de motie wordt gevraagd om, zolang daarvan nog geen sprake is, te blijven betalen aan lokale bed-bad-broodvoorzieningen. Daarvoor is het niet beschikbaar.

Ik kom tot de motie op stuk nr. 67, waarin de regering wordt verzocht om wederom aan tafel te gaan met de VNG over de incidentele opvang middels bed-bad-brood. Ik ontraad deze motie ook, omdat deze overbodig is. Ik heb toegezegd dat ik na de jaarwisseling contact zal opnemen met de VNG om te polsen of het überhaupt zin heeft om hier weer over te spreken. Ik vind dat daarom afdoende.

De motie op stuk nr. 70 van mevrouw Voortman ontraad ik eigenlijk om dezelfde reden en vanwege de argumenten die we eerder over de commissie hebben gewisseld.

De motie op stuk nr. 71 van mevrouw Voortman ontraad ik eveneens, omdat we een regeling hebben die niet toevallig zo is. De regeling is ook niet bedoeld om ruimer te zijn dan nu het geval is. De regeling verwacht van de vreemdeling dat hij echt zijn best heeft gedaan om zelfstandig te kunnen vertrekken of daaraan in elk geval meewerkt, waar dat buiten zijn schuld niet gelukt is en ook niet verwacht kan worden.

Ik kom tot de motie op stuk nr. 73 van de heer Van der Staaij. Die motie gaat over een wetsvoorstel voor dadelijke tenuitvoerlegging. Dat wetsvoorstel hadden we voorbereid, maar daar kregen we niet al te enthousiaste reacties op. We kijken nu hoe we aan de bezwaren tegemoet kunnen komen. We hebben adviezen gevraagd die nu worden verwerkt. Naar aanleiding van die adviezen zullen we de Kamer nader berichten. Het is dus wat voorbarig om nu al te concluderen dat we daarmee moeten komen. In deze vorm zou ik de motie dan ook willen ontraden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik ben even de plaatsvervanger van de heer Van der Staaij. Ik zal hem in overweging geven om de motie aan te houden. Ik denk dat dit in zijn lijn is. Ik werk al een aantal jaren met hem samen en ik kan dat wel een beetje inschatten.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Dijkgraaf.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Op welke termijn komt de staatssecretaris met een bericht?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik hoop dat in januari of februari te kunnen zenden.

De voorzitter:

Het aanhouden van de motie kan tot dinsdag, want dan gaan we pas stemmen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

In de motie op stuk nr. 76 van de heer Kuzu wordt de regering verzocht om zich in te zetten voor afspraken met aangaande landen om de betreffende straf na uitzetting te voorkomen. Ik kan niet in andere landen de wetten aanpassen. Landen die zo'n wet hebben, zijn ook meestal niet de landen waarover je hier überhaupt spreekt. Het meest in het oog springend daarbij is Eritrea. Ik vind het niet van belang om daaraan prioriteit te geven. Daarom ontraad ik deze motie ook.

De motie op stuk nr. 80 van de heer Klein ontraad ik eveneens. We hebben hierover ook bij het wetgevingsoverleg Jeugd van gedachten gewisseld. De toegang tot de rechter blijft mogelijk, maar het is geen automatisme meer. Als mensen bezwaren hebben, kunnen ze dus naar de rechter.

De motie op stuk nr. 81 van de heer Klein ontraad ik ook. De eed is juist afgeschaft omdat deze niet bleek bij te dragen en geen krachtige poging bleek te zijn. Wat wel krachtig is, is een klachtprocedure in het tuchtrecht; die hebben we.

Ik ontraad de motie op stuk nr. 82 van de heer Klein ook, omdat Jeugdzorg Nederland inschat, en ook ervaart, dat het niet vaak voorkomt dat gezinsvoogden er niet zijn.

Ik kom tot de motie op stuk nr. 83 van de heer Klein. Ik ontraad deze motie ook. Het is echt niet de bedoeling dat iedereen die asiel aanvraagt, een talencursus krijgt; het is geen taleninstituut. Wat we nu doen op basis van de motie-Sjoerdsma lijkt me wel zinnig, maar dit gaat me te ver.

Ik ben toe aan de amendementen. Het amendement op stuk nr. 20 van de heer Voordewind gaat eigenlijk over hetzelfde als de motie die we eerder aan de orde hadden, maar dan als een amendement. Ik ontraad het amendement om dezelfde reden als de motie.

Wat betreft het amendement op stuk nr. 34 over het vrijwillig vakmanschap ben ik het met de heer Van der Staaij eens dat de vrijwilligers een nuttige functie vervullen. Daarom is er voor vrijwilligerswerk een budget beschikbaar van 3,2 miljoen. Ik vind het nu niet verstandig om dat op te hogen ten koste van de investering in DJI-personeel die ook hard nodig is. Daarom ontraad ik dit amendement.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Ik ga even terug naar de motie op stuk nr. 76. Ik vind dat de staatssecretaris er heel gemakkelijk aan voorbijgaat. Eritrea is een van de landen, maar er zijn meerdere landen waarvoor hetzelfde geldt. Zouden wij van de staatssecretaris niet op zijn minst mogen verwachten dat hij daar een poging toe doet? Als de staatssecretaris dit niet wenst te doen, is dat geen stimulans voor mensen om vrijwillig terug te keren.

Staatssecretaris Dijkhoff:

De heer Kuzu mag dat natuurlijk verwachten, maar ik stel hem toch teleur. Ik zeg niet dat het insignificant is, maar in de hele lijst van zaken die we te doen hebben, vind ik dit punt niet hoog genoeg op de prioriteitenlijst staan om de indruk te wekken dat we daar hard aan gaan werken. Ik wil die capaciteit en energie echt voor andere zaken inzetten.

De voorzitter:

Ik hoor muziek! Ik vraag de mensen op de tribune om hun telefoon op stil of uit te zetten.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De lijntjes zijn kort bij de SGP-fractie. De heer Van der Staaij wil de motie op stuk nr. 73 graag aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van der Staaij stel ik voor, zijn motie (34550-VI, nr. 73) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Sjoerdsma (D66):

Mijn fractie wil graag alsnog bezwaar maken tegen het overnemen van de motie op stuk nr. 52 van mevrouw Keijzer.

De voorzitter:

Deze opmerking wordt ook meegenomen.

Staatssecretaris, u bent klaar met de beantwoording?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Moet ik dan nog een oordeel geven over die motie? Dan zou ik de motie aan het oordeel van de Kamer willen laten.

De voorzitter:

Precies. Dan komt de motie in stemming. Bent u klaar met de beantwoording?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Marcouch en mevrouw Van Tongeren nog willen interrumperen. Heel kort graag.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik wilde de staatssecretaris niet onderbreken en wil even terug naar de motie op stuk nr. 53, over cybercrime. De staatssecretaris was bereid om het oordeel over deze motie aan de Kamer te laten als de deadline van maart 2017 zou worden geschrapt.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja.

De heer Marcouch (PvdA):

Daartoe zijn we bereid.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de motie voor de stemmingen zal worden aangepast.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ook ik heb goed telepathisch contact met mijn fractiegenoten. Ik wil graag de motie op stuk nr. 71 aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Voortman stel ik voor, haar motie (34550-VI, nr. 71) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng. We zullen volgende week dinsdag over de ingediende moties stemmen.

Tegen de mensen op de publieke tribune zeg ik dat zij veel te vroeg zijn. Het debat is een beetje uitgelopen. We beginnen straks om 19.30 uur met het volgende onderwerp.

De vergadering wordt van 18.49 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven