4 Begroting Veiligheid en Justitie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017 ( 34550-VI ).

(Zie vergadering van 30 november 2016.)

De voorzitter:

We zijn toe aan de eerste termijn van de beantwoording van de zijde van het kabinet. Ik heet de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom. Volledigheidshalve wijs ik erop dat een flink pakket vragen schriftelijk is beantwoord, maar dat hebben de leden ongetwijfeld vast kunnen stellen.

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van der Steur:

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de woordvoerders van de Kamer voor de interessante en op sommige punten zeer prikkelende bijdragen in de eerste termijn.

In veiligheid kunnen leven is de basis van ons bestaan. Dat gevoel van veiligheid is, hoe hard we daar dag in, dag uit ook aan werken, de afgelopen periode onder druk komen te staan.

De voorzitter:

De heer Verhoeven is er wel heel snel bij. Dat moet een punt van orde zijn; dat kan niet anders.

De heer Verhoeven (D66):

Dat klopt. Ik zal straks uiteraard aandachtig luisteren naar de inleiding van de minister, en excuus voor het feit dat ik hier iets te laat binnenkwam. Ik heb inderdaad een punt van orde. Ik heb gisteren bij de regeling gevraagd om een brief over de berichten in Belgische media dat smeergeld zou zijn betaald door El Bakraoui om niet naar België maar naar Nederland te worden uitgezet. Ik heb gevraagd om die brief te krijgen voor het begin van de eerste termijn van het kabinet. Ik heb nog geen brief gezien. Ik hoop dus dat de minister kan uitleggen wat hij gaat doen.

Minister Van der Steur:

Ik heb de brief kort voor mijn aankomst hier geaccordeerd. Ik denk dat die brief nu elk moment door de Kamer zal worden ontvangen. Aangezien wij hier nog wel enige tijd zijn, kan de heer Verhoeven die brief in de rest van de dag zonder enige twijfel nog bij het debat betrekken.

De voorzitter:

De brief zal vrijwel zeker voor 11.30 uur arriveren. Het lijkt mij dat de heer Verhoeven daar wel genoegen mee kan nemen.

De heer Verhoeven (D66):

Ja, ik neem daar genoegen mee en ik kom er dan op terug.

De voorzitter:

Goed zo. De minister vervolgt zijn nog maar zo kort geleden aangevangen betoog.

Minister Van der Steur:

In veiligheid kunnen leven is de basis van ons bestaan. Dat gevoel van veiligheid is, hoe hard we daar dag in, dag uit ook aan werken, de afgelopen periode onder druk komen te staan. Dat begrijp ik. Ik kan hier uitgebreid betogen dat de directe wereld om ons heen veiliger is geworden. Dat zal ik straks ook doen, maar ik ga niet voorbij aan het gevoel van onveiligheid, waar veel mensen mee rondlopen door aanslagen in landen om ons heen, door ontwikkelingen in ons eigen land en door de onzekerheid die zij met zich meebrengen. Die zorgen herken ik en ik deel ze ook. Kunnen wij zonder angst voor een aanslag ons leven leiden, naar concerten of in een restaurant uit eten gaan? Kunnen onze kinderen veilig naar school, naar de voetbalclub of de kinderopvang? Kunnen onze ouderen nog wel zelfstandig leven? Worden zij niet het slachtoffer van een babbeltruc of geavanceerde phishingmails? Heeft er iemand onuitgenodigd door mijn huis gelopen, in mijn lades gekeken en kostbaarheden en dierbare herinneringen meegenomen? Moet ik mij als ondernemer zorgen maken over winkeldiefstal, roofoverval of afpersing? Word ik als gevolg van identiteitsfraude niet ten onrechte verdacht van overtredingen of zelfs van een misdrijf? Word ik, als ik onverhoopt slachtoffer word, goed geïnformeerd, ondersteund en gehoord en mag ik in de rechtszaal zeggen wat ik wil? En tot slot: worden daders van misdrijven in Nederland wel gepakt?

Zoals ik al zei, deel ik deze zorgen. Zij stimuleren onze politieagenten, onze officieren van justitie, onze rechters, onze gevangenis- en reclasseringsmedewerkers, onze mensen van slachtofferhulp en bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming om dag in, dag uit van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat hun werk te doen, met maar één doel voor ogen, namelijk om Nederland veiliger te maken. Nederland is de afgelopen jaren ook daadwerkelijk veiliger geworden. De criminaliteit daalt. De succesverhalen over de aanpak van misdaden die de meeste impact hebben op slachtoffers, zijn bekend, maar intussen moeten we ook vaststellen dat honderd procent veiligheid helaas niet bestaat. We doen er echter alles aan wat we kunnen om ons land zo veilig mogelijk te houden. Het is een groot goed dat wij ons leven in dit land in vrijheid kunnen leven.

De voorzitter:

Was u klaar met uw algemene inleiding?

Minister Van der Steur:

Nee, die is nog wel iets langer.

De voorzitter:

Zullen we daar dan heel even op wachten? De minister vervolgt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, voorzitter. Ik wil de minister een vraag stellen.

De heer Verhoeven (D66):

Nee, voorzitter. We gaan niet op zo'n manier debatteren.

De voorzitter:

U kunt hier wel heel verontwaardigd over doen, maar we hebben onlangs in het Presidium afgesproken dat wij gasten in dit huis eerst hun algemene verhaal gewoon even laten afmaken voordat er interrupties plaatsvinden. U krijgt alle kans om te interrumperen, nadat de minister zijn algemene introductie heeft afgerond. De minister heeft het woord.

Minister Van der Steur:

Het is logisch dat mensen zich er zorgen over maken of de vrijheid, waarvan ik net heb aangegeven dat die van groot belang is, onder druk staat. We hebben helaas ook voorbeelden gezien van terroristen die onze rechtsstaat en onze manier van leven niet respecteren en, sterker nog, die onze rechtsstaat het liefst omver willen werpen, die aanslagen plegen in de landen om ons heen, aanslagen op onze vrijheid. Het zijn mensen die onze fundamentele normen en waarden, zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en de onschendbaarheid van het menselijk lichaam niet erkennen en met voeten treden. Daar zitten de grootste zorgen op dit moment.

Het is aan de politiek om maatregelen te treffen. Dat hebben we gedaan. In de afgelopen jaren zijn tal van maatregelen getroffen om het terrorisme en de dreiging daarvan het hoofd te bieden door uitreizen te voorkomen, door terugkeerders op te pakken en te berechten, door de aanwezigheid op terroristisch grondgebied strafbaar te maken, door te voorkomen dat mensen radicaliseren en door geradicaliseerden te deradicaliseren. Wij investeren in onze diensten en in de samenwerking met buitenlandse diensten, zodat zij steeds beter in beeld krijgen wie terroristische activiteiten ontplooit en hoe we deze kunnen stoppen. Dit kabinet heeft tientallen maatregelen genomen om deze grote bron van onveiligheid, de dreiging van het terrorisme, effectief aan te pakken.

Ik ga nu over naar het onderdeel "algemene inleiding criminaliteit".

De voorzitter:

Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Van Toorenburg voor haar eerste interruptie.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De minister blijft stellig beweren dat dé criminaliteit daalt. Daarom stond ik op dat moment op. Ik begin die retoriek namelijk een beetje zat te worden, vooral ook omdat én de korpschef én de top van het Openbaar Ministerie blijven zeggen: de geregistreerde criminaliteit daalt, het schuift naar het internet, het wordt onzichtbaarder en daarmee gevaarlijker. Kan de minister die nuance aanbrengen in zijn betoog? Anders denkt de wereld straks echt dat het beter is geworden. Maar het is vooral beter geworden door de burgers die zelf beter hebben opgelet. De stelligheid van de minister stoort mij bijzonder.

Minister Van der Steur:

De feiten zijn zoals ze zijn. De geregistreerde criminaliteit in Nederland is afgenomen. Dat geldt overigens ook voor de geregistreerde cybercriminaliteit. Dat laat onverlet dat de regering zich er zeer van bewust is — we vermoeden dat, we nemen dat aan en zien dat ook — dat in de toekomst er een verschuiving zal plaatsvinden van de klassieke criminaliteit naar cybercriminaliteit. Maar het simpele feit is en blijft dat uit alle aanwijzingen, ook uit de slachtofferenquêtes die wetenschappelijk en representatief worden afgenomen, blijkt dat het slachtofferschap in Nederland daalt en dat daarmee dus ook de criminaliteit in Nederland daalt. Nederland is veiliger geworden.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is jammer dat de minister niet de werkelijkheid wil zien. De korpschef heeft heel duidelijk aangegeven dat het anders ligt. Slachtoffers denken op een bepaald moment ook maar: "Weet je, het heeft geen zin. Laat maar. Als de ramen van mijn auto zijn ingeslagen, ga ik wel naar de verzekering. Ik kan er niks mee." De minister wil echter blijven volhouden dat het zo is. Ik vind dat jammer. Ik vind ook dat hij afstand creëert tussen Veiligheid en Justitie en de gemiddelde Nederlander. Maar dat is een VVD-keuze.

Minister Van der Steur:

Ik moet mij echt baseren op de feiten. Het aantal inbraken in Nederland is afgenomen van iets meer dan 90.000 naar iets meer dan 60.000. Dat is een enorme daling. Die wordt overigens niet alleen veroorzaakt — daar heeft mevrouw Van Toorenburg gelijk in — door effectiever optreden van de politie, maar ook door de maatregelen die onze inwoners zelf tegen het risico van inbraak hebben genomen. Ik geef mevrouw Van Toorenburg dat laatste graag toe, maar feit blijft dat het aantal inbraken in Nederland daalt, terwijl bijvoorbeeld in Duitsland het aantal inbraken in de afgelopen jaren is toegenomen. Dat zijn wel de feiten.

De heer Verhoeven (D66):

De aangiftebereidheid is omlaaggegaan. Dat is een heel belangrijke factor in het dalen van de geregistreerde criminaliteit. Cybercriminaliteit wordt sowieso niet geregistreerd. Het oplossingspercentage stokt al jaren op 26. De pakkans gaat dus omlaag. Zowel het Openbaar Ministerie als de politie waarschuwt voortdurend dat het water hun tot de lippen staat. En dan beweert deze minister doodleuk: Nederland is veiliger geworden, want de geregistreerde misdaad is afgenomen. Dat komt doordat de aangiftebereidheid is gedaald. Kan de minister daarop ingaan?

Minister Van der Steur:

Daar ga ik graag op in. We hebben dat laten onderzoeken, ook omdat dit argument al een paar keer eerder in de Kamer met mij is gewisseld en omdat ik het zelf ook wilde weten. De veiligheidsmonitor van het CBS zou hebben laten zien dat de aangiftebereidheid in Nederland daalt. Wij hebben het WODC gevraagd om daar onderzoek naar te doen. De resultaten daarvan heb ik in oktober dit jaar naar de Kamer gestuurd. De conclusie van de wetenschappers van het WODC is dat er geen sprake is van een daadwerkelijke verandering in de aangiftebereidheid bij burgers over de afgelopen tien jaar. Tegelijkertijd heb ik toen aangegeven dat ik het wel van groot belang vind dat de aangiftebereidheid toeneemt. Daar zal ik ook maatregelen op nemen, maar er is geen sprake van een geconstateerde daling van de aangiftebereidheid, zoals de heer Verhoeven zegt.

De heer Verhoeven (D66):

Nou, als het CBS dat zegt, is daar wel degelijk sprake van. Ik vind het goed dat de minister het heeft laten onderzoeken.

Maar dan het oplossingspercentage. Dat stokt al jaren op een procent of 26. Dat is een belangrijk punt. Dat gaat niet omhoog onder leiding van deze minister. Wat is daarvoor dan zijn verklaring? Het probleem is dat ik te veel mooiweerverhalen hoor. Ik hoor te veel positieve geluiden over het eigen presteren. Ik zie te veel schouderklopjes op de eigen schouder, terwijl alle mensen die om de minister heen staan en alle statistieken die er daadwerkelijk toe doen, een andere kant op wijzen. Ik heb dus een beetje het gevoel dat de minister op een soort roze eiland staat en tegen iedereen roept "Goh, ik ben goed bezig; ik heb de veiligheid doen vergroten!", terwijl iedereen om hem heen zegt: minister, dat is niet zo, ga aan de slag! Kan de minister daar eens op ingaan?

Minister Van der Steur:

Het gemiddelde ophelderingspercentage in Nederland zit al jaren rond de 26; dat klopt. Het stijgt af en toe iets en daalt soms ook iets. Maar dat is gelukkig niet het ophelderingspercentage bij alle misdrijven die gepleegd worden. Ik wijs de heer Verhoeven erop dat het cijfer bijvoorbeeld bij moord en doodslag rond de 80% ligt. Een overgrote meerderheid van de levensdelicten wordt dus in Nederland gewoon opgehelderd. Bij geweldsmisdrijven ligt het rond de 60%. Bij de high-impact crimes, behalve bij woninginbraken, ligt het rond de 50%; bij straatroven iets lager dan bij overvallen. Bij zware en ernstige criminaliteit liggen de ophelderingspercentages gelukkig dus vele malen hoger dan het gemiddelde. Dat gemiddelde wordt natuurlijk vooral ook veroorzaakt door veelvoorkomende criminaliteit zoals fietsendiefstal. Ik ben het volledig met de heer Verhoeven eens dat op dat punt het ophelderingspercentage buitengewoon laag is.

De voorzitter:

De heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Nee.

De voorzitter:

O, ik dacht dat u wilde interrumperen.

Minister Van der Steur:

Natuurlijk zit het gevoel van veiligheid in onze samenleving ook in het leven van alledag, in onze directe leefomgeving. Als we vaststellen dat de criminaliteitscijfers dalen, moeten we tegelijkertijd vaststellen dat het veiligheidsgevoel van de Nederlanders nog niet in dezelfde mate toeneemt. Weliswaar is er in de laatste jaren gelukkig sprake van een verbetering van het veiligheidsgevoel, maar dat is maar 3%. Het is natuurlijk de ambitie van elke regering, maar zeker van deze regering, om ervoor te zorgen dat ook het gevoel van veiligheid in onze samenleving toeneemt. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat de hoognodige reorganisaties en verbeteringen die we hebben doorgevoerd in de afgelopen jaren, nog niet zijn afgerond. Dat heb ik ook in eerste termijn gehoord. De politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak zijn nog volop in ontwikkeling om hun belangrijke werk in de toekomst sneller, beter en efficiënter te kunnen doen.

Daarnaast hebben Nederlanders natuurlijk andere zorgen. Bijvoorbeeld: kan ik mij bij de rechter verweren als iemand zomaar geld van mij vordert? Of: hoe regel ik mijn echtscheiding en de zorg voor mijn kinderen goed? Of: wat moet ik doen als ik een ongeval heb gehad en de verzekering de schade niet wil betalen? Dat zijn voorbeelden van zorgen die op hun beurt weer een stimulering zijn voor advocaten, rechters, mediators, bemiddelaars en hulpverleners om zich tot het uiterste in te spannen om ook voor deze Nederlanders tot een goede, bevredigende oplossing te komen. De zorgen die ik zonet uitsprak, deelt ook het kabinet. Dat is de reden waarom wij ons aan de ene kant sterk hebben gemaakt voor een veilig Nederland en aan de andere kant voor een moderne rechtsstaat, een rechtsstaat waarin mensen hun recht kunnen uitoefenen, waarin een proces snel, toegankelijk en steeds vaker digitaal verloopt en waarin de kwaliteit van juridische beroepen ook in de toekomst buiten kijf blijkt te staan.

Dat zijn grote verantwoordelijkheden en dus ook grote uitdagingen, waar een deugdelijke financiering bij hoort van al die belangrijke organisaties die mensen beschermen tegen het kwaad van criminelen maar bijvoorbeeld ook tegen eventuele vergissingen van de overheid. Ik kan zeggen dat de begroting voor 2017 gelukkig op orde is, dankzij de extra middelen van 450 miljoen euro die het kabinet structureel beschikbaar heeft gesteld vanaf 2017, die boven op de extra middelen van 250 miljoen euro kwamen waartoe het kabinet in het najaar van 2015 al had besloten. Die extra middelen stellen ons in staat om nu een solide begroting te presenteren, waarin we verdere investeringen doen om Nederland veiliger te maken en de rechtsstaat te versterken. Ik spreek hier dan ook mijn dank en waardering uit aan al die mensen die dag in, dag uit, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, ieder vanuit zijn eigen werkomgeving en verantwoordelijkheid, bijdragen aan die twee pijlers van ons werk: Nederland veiliger maken en de rechtsstaat versterken.

Dan kom ik op een aantal van de individuele door de leden gestelde vragen.

De voorzitter:

De heer Van Nispen heeft eerst nog een vraag over het voorgaande.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wil ingaan op het extra geld. De minister heeft 450 miljoen extra. Er was al 250 miljoen extra. Ik wil wel graag dat de minister erkent dat het niet gaat om extra geld maar om een verzachting van de bezuinigingen. De begroting loopt namelijk nog steeds terug. De nationale politie, het Openbaar Ministerie, het NFI en de rechtspraak krijgen volgend jaar minder geld. Kan de minister dat in ieder geval wel even erkennen hier?

Minister Van der Steur:

Ik zal dat heel zorgvuldig doen. In algemene zin wil ik aangeven dat de totale begroting van Veiligheid en Justitie in 2017 bijna 1,5 miljard euro hoger is dan vorig jaar. Wat dat betreft wordt er per saldo dus fors geïnvesteerd in onze veiligheid. Het is wel zo — daar heeft de heer Van Nispen gelijk in — dat ondertussen bij de afgelopen kabinetten de noodzaak bestond om in het kader van de bijdrage die geleverd moest worden aan de enorme financiële problemen die we hadden, taakstellende efficiencymaatregelen te treffen in de organisaties waarover we het hebben. De nationale politie is daar een mooi voorbeeld van. Als je 26 korpsen tot 1 korps maakt, betekent dat automatisch dat je dan ook kunt bezuinigen. Het zou heel raar zijn als je per saldo meer of even veel geld zou uitgeven aan een bij elkaar gevoegde organisatie dan aan een organisatie die vroeger bestond uit 26 afdelingen personeelsmanagement, 26 inkoopafdelingen en 26 administratieafdelingen. Dat werkt bij bijvoorbeeld gemeentelijke herindelingen gelukkig ook niet zo. Het is dus logisch dat de nationale politie hetzelfde werk voor minder kan doen. Tegelijkertijd hebben we vastgesteld, op basis van zorgvuldig onderzoek, dat er meer geld nodig was voor de nationale politie, omdat het voorziene pad van efficiency niet werd gerealiseerd. Per saldo is er sprake van minder teruggang van de totale begroting van de nationale politie, die ik even als voorbeeld geef. Maar ondertussen wordt er met deze begroting wel geïnvesteerd in extra middelen en mogelijkheden.

De heer Van Nispen (SP):

Dat is eerlijk van de minister. Er gaat dus minder geld naar de nationale politie, net als naar het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en het NFI. Kan de minister erkennen dat de bezuinigingen van de afgelopen jaren veel te rigoureus zijn geweest? Pas nu is er volgens de minister de noodzaak om de bezuinigingen te verzachten, maar hoelang heeft de Kamer daar niet al om gesmeekt als het ware? Wij hoorden immers geluiden van de nationale politie dat het echt niet langer uit kon. Wij hoorden van de rechtspraak dat die niet meer de kwaliteit kon leveren die nodig was. Wij hoorden dat het Openbaar Ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut moeten doen wat zij moeten doen, namelijk criminelen opsporen en sporen verzamelen. Kan de minister in ieder geval erkennen dat de bezuinigingen van de laatste jaren zo enorm waren dat de noodzaak er nu écht is, maar dat die noodzaak er eigenlijk een jaar of nog eerder ook al was?

Minister Van der Steur:

Toen ik aankwam als minister heb ik voor mezelf vastgesteld dat ik de discussie, die hier heel lang gevoerd is, graag op basis van de feiten voer. Om die reden heb ik zowel bij de nationale politie als bij de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie onderzoek laten doen om vast te stellen wat er nodig is om het werk te doen waarvan we met elkaar hebben afgesproken dat het gedaan moet worden. De heer Van Nispen kent de resultaten daarvan wat betreft het Openbaar Ministerie. Daar kwam uit dat er op zich geen extra geld nodig was, tenzij je extra opdrachten aan het Openbaar Ministerie toevoegt. Dat is ook precies de reden waarom men in de begroting voor 2017 zal zien dat er bij het Openbaar Ministerie extra wordt geïnvesteerd, bijvoorbeeld op het gebied van ondermijnende criminaliteit. Op dat punt verwachten we namelijk meer van het Openbaar Ministerie. Ten aanzien van de rechterlijke macht heb ik prijsafspraken gemaakt op basis van onderzoek. Daar heeft de rechterlijke macht ook mee ingestemd. Er is twee jaar op rij — ik heb twee begrotingen mogen afleveren bij de Kamer — extra geïnvesteerd in de rechterlijke macht, omdat dit nodig was op basis van de feiten. Het debat over de nationale politie kent de heer Van Nispen heel goed. Ook daar hebben wij zorgvuldig onderzoek laten doen. De resultaten daarvan vindt hij terug in de begroting. Ik zorg ervoor dat het geld dat nodig is er ook voor de nationale politie is. Daar is geen discussie over. Zo heb ik het gedaan vanaf de dag dat ik ben gekomen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik rond af. Het Openbaar Ministerie is echt een goed voorbeeld. Vorig jaar zei de minister dat er 15 miljoen euro extra zou komen, maar een paar weken later werd er weer 13 miljoen wegbezuinigd. Dat laatste kreeg geen publiciteit. De minister weet van de investeringsagenda van het Openbaar Ministerie. Het OM vraagt 40 miljoen euro extra, maar er komt slechts 13 miljoen euro extra. Als je het OM extra taken geeft, moet je ook extra geld geven. Maar er is slechts 13 miljoen euro extra, terwijl er volgens de investeringsagenda 40 miljoen extra nodig is. Dat bedrag geeft de minister niet. Dan moet hij ook zeggen wat het Openbaar Ministerie niet moet gaan doen van de zaken die wij wel van het OM willen.

Minister Van der Steur:

De heer Van Nispen vergeet iets. Hij doet net alsof er geen ontwikkelingen in die organisaties zijn. Hij doet net alsof een organisatie als het Openbaar Ministerie niet aan het digitaliseren is of dat het OM geen efficiencymaatregelen kan nemen. Hij doet net alsof het Openbaar Ministerie niet ook telkens bekijkt of het de organisatie zo heeft ingericht dat die optimaal kan doen wat die moet doen. Datzelfde geldt voor de politie en de rechterlijke macht. De resultaten van de KEI-wetgeving zullen een enorme impact hebben op de rechterlijke macht. Die zullen gigantische gevolgen hebben en ook tot bezuinigingen leiden die gewoon mogelijk zijn, omdat er op een andere manier gewerkt zal worden. Het is niet zo dat een organisatie altijd achteruitgaat op het moment dat je andere keuzes maakt en die organisatie zelf ook vraagt om na te denken over de manier waarop zij haar werk heeft georganiseerd. De heer Van Nispen doet de organisaties hiermee tekort. Ik sta hier om er op basis van de feiten en de onderzoeken voor te zorgen dat die organisaties het geld hebben dat ze nodig hebben.

De heer Segers (ChristenUnie):

Het eerlijke verhaal is dat er altijd schaarste is. Het zou de minister sieren als hij zou zeggen: er is schaarste, dus ik moet keuzes maken en dit zijn de keuzes die ik maak. De mensen van de rechterlijke macht, van het Openbaar Ministerie en van de nationale politie zijn allemaal bij ons langs geweest. Zij zijn langs geweest bij de woordvoerders van de verschillende oppositiepartijen. Wij hebben bij de Voorjaarsnota een indringend gesprek gevoerd met de minister waarin wij zeiden: er is meer geld nodig. De mensen die langskwamen, hebben ons de rekensommen overhandigd. Dan is het toch niet eerlijk dat de minister hier suggereert: ik heb gekeken wat er nodig was, ik heb het geregeld en klaar. Nee, er is schaarste. De minister moet dan toch gewoon zeggen waar het piept en kraakt en waarom hij bepaalde keuzes heeft gemaakt? Hij moet hier niet vertellen: jongens, wat zij wilden, heb ik hun allemaal kunnen geven.

Minister Van der Steur:

Met alle respect, ik heb een prijs-kwaliteitafspraak met de rechtspraak voor de komende drie jaar. Bovendien is er een afspraak over een extra investering boven op de investering die ik vorig jaar al had toegezegd aan de rechtspraak. De heer Segers hoort de rechtspraak ook niet zeggen dat dat niet in orde is, want dat is een afspraak. De nationale politie hebben wij onderzocht. Ik voldoe aan de resultaten van het onderzoek. Het Openbaar Ministerie hebben wij ook onderzocht en wij geven extra geld aan het Openbaar Ministerie voor de extra taken die het Openbaar Ministerie gaat doen. Dus dat is een feit. En ja, de heer Segers heeft volkomen gelijk als hij zegt dat er altijd sprake is van schaarste. Zeker, kijk maar naar de beantwoording van de vragen die wij vannacht aan de Kamer hebben toegestuurd en kijk ook maar naar de beantwoording van de ruim 300 vragen die wij daarvoor hebben gestuurd. Daar staat altijd bij dat je keuzes moet maken. Mijn begroting voor 2017 bevat een aantal keuzes. Ik zie dat ook terug in de amendementen, omdat de Kamer het voor een deel niet eens is met die keuzes. Maar ik maak die keuzes, omdat er schaarste is, uiteraard. Dat is juist.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dan is toch het eerlijke verhaal dat de minister aangeeft wat het Openbaar Ministerie zou willen en wat niet kan vanwege de schaarste? Dan moet hij de keuzes toch inzichtelijk maken? Wij hebben de berekeningen overhandigd gekregen. Wij hebben een indringend debat met de minister gevoerd. Ik begrijp dat de minister zegt dat hij binnen het kabinet ook met schaarste te maken heeft en dat hij zaken aan de minister van Financiën moet vragen. Hij kan ons niet precies vertellen wat hij heeft gevraagd, wat hij heeft gekregen en wat het verschil tussen beide is. Ik begrijp dat er een verschil zit tussen wat de verschillende onderdelen van de strafrechtketen vragen en wat ze krijgen. Maar de minister moet wel staan voor de keuzes die hij maakt. Er wordt namelijk 40 miljoen gevraagd en men krijgt 13 miljoen. Tussen die bedragen zit een groot gat. Daar moet toch een ratio achter zitten?

Minister Van der Steur:

Die ratio is er. Dan moet ik even terug naar de gevolgtijdelijkheid van de zaken. Wij hebben een onderzoek laten doen door André de Jong. Dat was een validatie van het door het Openbaar Ministerie zelf uitgevoerde rapport De Galan-II. Die validatie laat zien dat het Openbaar Ministerie met de bestaande middelen op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau kan functioneren. Vervolgens hebben wij gezegd dat wij willen dat het Openbaar Ministerie een aantal extra taken op zich neemt en knelpunten oplost. Het knelpunt in 2016 was de vernieuwing in de ICT. Er is 15 miljoen structureel extra ter beschikking gesteld om die vernieuwing in de ICT te kunnen doen als ondersteuning van de werkzaamheden van het Openbaar Ministerie. Het loopt voor 2017 inderdaad op tot bijna 30 miljoen, 28,7 miljoen om heel precies te zien. Wat hebben we dan gedaan? We hebben geïntensiveerd ten aanzien van ondermijnende criminaliteit, van cybercrime, van de aanpak van terrorisme en crisis, van het onderdeel straf en zorg en van de FIOD en het Openbaar Ministerie samen. Ook is er extra geld voor de bestrijding van mensenhandel. Daarnaast is er een knelpunt opgelost rond de parketsecretarissen. Dat zijn de afspraken die ik in goede onderlinge samenwerking met het Openbaar Ministerie heb gemaakt. Het Openbaar Ministerie zegt hier ook van dat dit is wat het nodig heeft. Zo is het.

De heer Segers (ChristenUnie):

We komen al een stapje verder. Zeggen dat er altijd een gat is tussen dat wat nodig is en we met z'n allen zouden willen, en dat wat beschikbaar is, is in elk geval eerlijker. Daardoor moeten lastige keuzes gemaakt worden; het is niet anders. Dat is een eerlijker verhaal dan te zeggen: luister eens, ik heb alles kunnen regelen wat we wilden en alle wensen kunnen inwilligen. Want dat is niet het geval.

Minister Van der Steur:

Ik snap niet goed waar hierbij het woord "eerlijk" zou komen kijken. Ik geef heel helder aan hoe het is gegaan. We hebben het onderzocht. We hebben goed overleg. We komen gezamenlijk tot een conclusie. Er is dus ook geen discussie meer tussen het Openbaar Ministerie en deze minister over de vraag of het genoeg is om het werk te doen waar het Openbaar Ministerie voor staat. Dat is het. Het Openbaar Ministerie is in de afgelopen weken ook niet bij de heer Segers langs geweest om te zeggen dat het anders of meer had moeten zijn. Dat is precies waarvoor ik sta. Ik heb met de betreffende organisaties, die heel belangrijk zijn als onderdeel van een pijler van onze rechtsstaat, onderzoek gedaan, goede afspraken gemaakt en dankzij een goede samenwerking in het kabinet ook aan de noden kunnen voldoen. Als de heer Segers zich afvraagt of we in de toekomst, als we nieuwe activiteiten en nieuwe taken willen ontplooien en nieuwe bedreigingen het hoofd willen bieden, andere conclusies trekken, zeg ik: zonder twijfel. En is het walhalla geregeld? Nee, natuurlijk niet. Dat kan ook niet. Maar is er wat er nodig is? Het antwoord daarop is ja; er is wat er nodig is. Daar ben ik van overtuigd.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het wordt een welles-nietesspelletje. Ik wil eigenlijk graag de duidelijke toezegging van de minister horen dat de top van het Openbaar Ministerie nog even met de oppositie om tafel gaat om te bevestigen wat de minister hier zegt. Laat de minister maar de top van het Openbaar Ministerie opdragen om opnieuw met ons aan tafel te gaan en alles terug te nemen wat ze de afgelopen weken, recent, aan ons hebben verteld, namelijk dat het niet uit kan met het geld dat ze erbij krijgen. Sterker nog, ze hebben het er nog niet bij gekregen. Als de minister dat nou zegt — top van het Openbaar Ministerie, ga even naar de oppositie om te zeggen dat wat jullie eerder hebben gezegd niet klopt — houd ik mijn mond.

Minister Van der Steur:

Ik denk niet dat ik zal ingaan op deze uitnodiging om een aanwijzing te geven aan het Openbaar Ministerie. Het College van procureurs-generaal is zelf mans genoeg om met mevrouw Van Toorenburg te spreken als men daartoe behoefte voelt. Mevrouw Van Toorenburg kan altijd contact met het Openbaar Ministerie opnemen. Zij zal dan bevestigd krijgen wat ik zojuist heb gezegd, namelijk dat het Openbaar Ministerie met mij in goed onderling overleg op basis van onderzoek tot deze afspraken gekomen is, waarmee gedaan kan worden wat gedaan moet worden.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De afspraak is tweezijdig. De vraag is of het Openbaar Ministerie het geld heeft gekregen dat het nodig heeft, of dat de rekensommen die ons zijn voorgehouden onzin zijn. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven bijna 40 miljoen nodig te hebben. Het krijgt 13 miljoen; die heeft het nog niet eens gekregen. Dat is niet wat ik de minister hier met een hoog retorisch gehalte hoor zeggen. Hij zegt namelijk dat het allemaal zogenaamd prima is omdat er afspraken zijn gemaakt. Heeft het Openbaar Ministerie het geld gekregen dat het ons heeft aangegeven nodig te hebben?

Minister Van der Steur:

Ik weet niet wat het Openbaar Ministerie met de CDA-fractie heeft besproken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

40 miljoen.

Minister Van der Steur:

Ik ken het bedrag van 40 miljoen. Dat heeft het Openbaar Ministerie aangegeven. We hebben daar met elkaar heel goed naar gekeken en zijn tot de conclusie gekomen dat het met 28,7 miljoen over de begroting van 2017 in orde is. Overigens zegt mevrouw Van Toorenburg steeds dat ze het niet hebben gekregen. Ik zou mevrouw Van Toorenburg graag willen verwijzen naar de nota van wijziging, waarmee de betreffende bedragen aan het Openbaar Ministerie ter beschikking zijn gesteld.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog voor zover hij dat bij de interruptiebeantwoording niet al heeft gedaan.

Minister Van der Steur:

Er is een aantal specifieke vragen gesteld over de nationale politie. Mevrouw Tellegen vroeg waar het aantal van 49.802 inzetbare agenten op is gebaseerd. In antwoord op die vraag kan ik zeggen dat het aantal van 49.802 is gebaseerd op het inrichtingsplan. In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte I was een intensivering opgenomen van 300 miljoen tot 370 miljoen, waarmee de politiesterkte van 49.500 betaalbaar werd gemaakt. In het inrichtingsplan is vervolgens een intensivering opgenomen waarmee de operationele sterkte is gestegen naar 49.802. Met de intensivering op het gebied van contraterrorisme is de operationele sterkte vervolgens nog weer met 200 fte uitgebreid. Waar nodig worden incidenteel extra middelen ingezet, bijvoorbeeld bij Voorjaarsnota, voor het opvangen van de verhoogde asielinstroom.

Het kabinet heeft ondertussen, zoals bekend, voor ruim 5.000 fte aan administratieve lasten gereduceerd. Het aantal leidinggevenden is sterk teruggebracht ten gunste van het primaire politieproces. Daarnaast heeft het kabinet nog 28 miljoen aan de Koninklijke Marechaussee toegevoegd voor extra pelotons voor bewaken en beveiligen, waarmee ook de druk op de politie is afgenomen. Ook nu zitten we niet op het aantal van 49.802. We zitten een eindje daarboven: meer dan 50.000. Volgens de huidige plannen zal in de toekomst hiernaar worden toegegroeid.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Gisteren hebben we lang hierover gesproken tijdens mijn eigen termijn. Is de minister het met mij eens dat het aantal waarmee we nu werken, dus het aantal fte dat nu beschikbaar is voor de politie, niet is gebaseerd op het steeds maar groeiende takenpakket van de politie? Het ging mij er niet om nu de discussie "meer of minder blauw" te beslechten. Het ging mij erom hoe je aan dat aantal komt. Ik hoor de minister zeggen dat dit is gebaseerd op het inrichtingsplan. Ik wil echter graag toe naar een situatie waarin we vaststellen: hiertoe is de politie op aarde en daar horen zoveel mensen bij. Het gaat mij dus om de rekensom die hieraan ten grondslag ligt.

Minister Van der Steur:

We zijn het afgelopen jaar natuurlijk veelvuldig hiermee bezig geweest. Dat moet ook; het kan ook niet anders. Op een aantal terreinen voegen we extra capaciteit toe. Simpele voorbeelden zijn de mensenhandel en de hightech crime, highlights die u ook kent uit de begroting en waarbij het om structureel extra mensen gaat. Met deze begroting zullen algauw zo'n 200 agenten extra aan het werk kunnen gaan. We bezien steeds hoe we, gezien de veranderende en zich verplaatsende dreigingen, met de politieorganisatie die we nu hebben toe moeten groeien naar de politieorganisatie van de toekomst. U weet ook dat de korpschef in dat kader heeft gevraagd of hij niet meer hoeft vast te zitten aan het aantal van 49.000. Hij zegt dat dit op een aantal terreinen best lager zou kunnen, terwijl het tegelijkertijd op een aantal andere terreinen hoger zou moeten zijn. Hij wil graag de ruimte om hier flexibel in te kunnen zijn. Voor de toekomst lijkt mij dat een verstandige stap. Ik stel vast dat we nu een inrichtingsplan hebben dat we uitvoeren. De basis, zoals het aantal wijkagenten, moet eind 2017 op orde zijn, zodat deze organisatie klaar is voor de toekomst.

Laat ik dan meteen een brug slaan naar het aantal wijkagenten. Ik ben het geheel eens met de heer Van der Staaij. Wij hebben het er samen veel over gehad. Dan doel ik niet alleen op de heer Van der Staaij maar ook op veel andere woordvoerders. Er is geen discussie tussen de Kamer en de minister van Veiligheid en Justitie dat de wijkagent van essentieel belang is, niet alleen voor de aanpak van criminaliteit maar ook voor de bereikbaarheid van de politie in de wijken en natuurlijk ook voor de aanpak van radicalisering en eventueel zelfs voor deradicalisering. Zoals ik in de begroting al heb aangegeven, heb ik hiertoe indringende afspraken gemaakt met de korpschef. Volgens de nieuwe berekeningsmethode is het percentage ook nog eens lager dan volgens de oude berekeningsmethode. Het hangt nu ongeveer op 90%. Dat komt ook doordat wijkagenten in het kader van de reorganisatie de vrijheid hebben op andere, hogere functies te solliciteren. Daardoor zien we ook fluctuatieverschillen. Er zijn twee regio's in het oosten waar we ons echt zorgen maken over de cijfers en waar echt inspanningen nodig zijn. Ik heb met de korpschef afgesproken dat het aantal wijkagenten aan het einde van 2017 op 97% behoort te liggen. Dat is dus een fikse stap die gezet moet worden. Dat is echter niet het enige. Het tweede is dat de wijkagenten over een groter deel van hun tijd moeten kunnen beschikken voor de wijk zelf. Dat wil niet zeggen dat ze altijd op straat zijn, want ze kunnen ook op andere manieren hun wijkwerk doen, maar het betekent wel dat ze tegelijkertijd niet bij de ME kunnen werken of actief kunnen zijn in de noodhulp. Dat is een belangrijke wijziging die ik met de korpschef heb afgesproken. Ik zal de Kamer voor het einde van het jaar informeren hoe dit loopt. Het is van groot belang dat dit gebeurt, want de heer Van der Staaij en ik zijn het erover eens dat de wijkagenten echt in de wijk, ten behoeve van de wijk hun werkzaamheden moeten kunnen doen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Goed dat er hard aan gewerkt wordt om naar die 97% te gaan. We willen natuurlijk allemaal de 100% bereiken. Toch blijft er nog een punt liggen. De huidige formatie is eigenlijk niet voldoende om te doen wat we met de wet beoogden, namelijk dat er 1 wijkagent is voor elke 5.000 inwoners. We snappen allemaal dat er verdeling van schaarste is naar gebieden waar het harder nodig is, maar daarmee is de basispolitiezorg in elk gebied van 5.000 inwoners niet gerealiseerd. Is de huidige formatie wel voldoende om dat voor elkaar te krijgen?

Minister Van der Steur:

Volgens het inrichtingsplan is dat voldoende, want het aantal wijkagenten ligt ruim boven de 3.000 en is voldoende om in elke wijk een aanspreekpunt te hebben. De truc is nu om ervoor te zorgen dat de wijkagent ook daadwerkelijk zijn werktijd aan die wijk kan besteden. Dat zijn de afspraken die ik gemaakt heb met de korpschef. Hij heeft gezegd dat hij die ook zal uitvoeren.

De heer Van der Staaij zegt … Nee, laat ik eerst een tussenstap maken. In een aantal steden vindt men dat bepaalde wijken meer capaciteit nodig hebben. Dat is helemaal aan het lokaal gezag. Dat heeft de vrijheid om die keuze te maken en dat gebeurt ook. Wijken zoals de Schilderswijk beschikken in dezer voege over meer politiecapaciteit dan andere wijken. Dat is een logische keuze die het lokaal gezag kan maken. Daar treed ik als minister niet in. Dit is echt aan het lokaal gezag. Mijn taak is om ervoor te zorgen dat de afgesproken formatie van 1 wijkagent op 5.000 inwoners er is. Tegelijkertijd heb ik tegen de korpschef gezegd dat die wel echt beschikbaar moet zijn, mede gezien de gevoelens van uw Kamer. In het komende jaar moet de stap worden gezet om het aantal vacatures te vervullen, om de 97% te bereiken en om te realiseren dat wijkagenten de overgrote meerderheid van hun tijd beschikbaar zijn voor de wijken.

De heer Van der Staaij (SGP):

We snappen heel goed dat er in bepaalde lastige wijken misschien wel 3 wijkagenten nodig zijn op 5.000 inwoners. Dat kan iedereen begrijpen, maar die verdeling van de schaarste leidt er nu toe dat omliggende gebieden soms helemaal geen wijkagent zien. We willen met de wijziging van de Politiewet voor elkaar krijgen dat dit verandert, zodat je altijd per 5.000 inwoners 1 wijkagent kunt zien. Daarmee kom ik terug bij mij oorspronkelijke vraag. Als je zo redeneert, is die formatie van 49.802 dan wel voldoende?

Minister Van der Steur:

Dat zal in de toekomst zeker nog een discussie zijn. U kent de standpunten van de regioburgemeester. Die hebben ook weleens aangegeven dat ze graag extra agenten voor deze taak zouden hebben. Dat past niet in het systeem dat wij bij de vorming van de nationale politie hebben afgesproken. Ik begrijp de korpschef goed als hij vraagt om de flexibiliteit om die bewegingen te kunnen maken, zowel ten positieve als ten negatieve. We weten ook dat we voor de toekomst op het gebied van opleiding meer eisen zullen moeten stellen aan bepaalde politieagenten, bijvoorbeeld ten behoeve van de recherche en ten behoeve van de aanpak van cybercrime en hightechcrime. Dat is nu in gang gezet, maar we zullen soms echt andere keuzes moeten maken. Dat zou best eens kunnen leiden tot een andere vorm van vorming van de nationale politie, maar we moeten de zaken wel in perspectief zien. Laten we ervoor zorgen dat we eind 2017 de basis op orde hebben. Daarna kunnen we de rest van het gebouw optuigen. Dat moet conform de reorganisatie wel echt uitgevoerd worden.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

We hebben het nu vooral over de structuur en de aantallen. Dat is zeer belangrijk, maar de tevredenheid van de politiemensen is nog belangrijker. Politiemensen zijn ontevreden over de organisatie, over de cultuur en over de stijl van leidinggeven. Wat gaat de minister in de tijd die hem nog resteert, concreet doen om dat te verbeteren? Want dit heeft ook weer invloed op het ziekteverzuim.

Minister Van der Steur:

Ik ben het helemaal eens met de heer Bontes. Hij heeft ook tijdens zijn inleidende betoog — ik zou bijna zeggen: inleidende beschieting — aandacht gevraagd voor het ziekteverzuim onder de politie. Er bestaat geen enkele discussie over dat het ziekteverzuim zoals we dat nu zien, dat overigens wisselt per eenheid maar dat weet de heer Bontes, veel te hoog is. Elke dag zijn 3.000 agenten niet aan het werk omdat zij ziek zijn. Ik heb daarover indringend gesproken met de korpschef en hij is zich er volledig van bewust dat hij op alle terreinen met de mogelijkheden die hij heeft daarop zal moeten inzetten. Ik ben zelf in het kader van de week van de zieke collega op bezoek geweest bij een wachtcommandant die al jaren ziek thuis zit, na een afschuwelijk ongeval in diensttijd. Ik heb mij ervan overtuigd dat het goed zit met de wens om terug te keren en de stappen die gezet zijn om dat ook mogelijk te maken. Tegelijkertijd kan het altijd sneller en beter. De korpschef is daar ook van doordrongen. Het tweede punt dat de heer Bontes aanroert is dat van de tevredenheid van de medewerkers. Ik maak daarbij één kanttekening. Het werknemerstevredenheidsonderzoek dat gedaan is, dat inderdaad de punten laat zien waarover de heer Bontes zich — met mij — zorgen maakt, is een paar maanden geleden uitgevoerd toen we middenin die reorganisatie zaten toen mensen nog niet wisten op welke plek zij terecht zouden komen. Ik mag hopen dat dat inmiddels beter is nu iedereen nagenoeg weet waar zij zitten en wat hun functie is. Het is zeker een punt waar ik ook met de korpschef over heb gesproken. Ik heb gezegd: in de volgende monitor moeten zaken op het gebied van leidinggeven en de tevredenheid van mensen sterk verbeterd zijn. Ik dank de heer Bontes voor zijn ondersteuning op dit punt. Ik vind het goed dat dit in dit debat nog even expliciet aan de orde is gekomen.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ik dank de minister voor de complimenten. Ik stel toch nog de vraag: hoe concreet kan de stijl van leidinggeven worden gemaakt? Er zijn inmiddels minder leidinggevenden. Dat is op zich ook goed: meer mensen op straat en meer rechercheurs. Dat is prima. Hoe wordt hun stijl verbeterd? Hoe wordt de cultuur verbeterd? Dat zijn de grote knelpunten die de mensen ervaren. Dat ziekteverzuim is een symptoom en daar moet je natuurlijk veel aan doen, maar welke acties worden er concreet genomen om de leiderschapsstijl te verbeteren en de cultuur dragelijker te maken dan hij nu is?

Minister Van der Steur:

De heer Bontes weet meer van politiecultuur af dan ik. Hij heeft er veel en lang in rondgelopen. Uit de onderzoeken blijkt dat er absoluut een verbetering mogelijk is. Ik heb in Oost-Nederland gezien bij een werkbezoek aan Enschede dat vanuit de basisteams zelf initiatieven zijn genomen. Die worden ook gesteund door de leiding. Er zijn bijvoorbeeld initiatieven genomen om ervoor te zorgen dat men elkaar beter leert kennen. De gedachte achter de basisteams is dat het grote robuuste teams moeten zijn. Dat heeft één groot nadeel, namelijk dat je niet alle collega's zo goed kent als vroeger het geval was. Vanuit de teams zelf wordt daarop ingezet. De teams spelen daarin zelf ook een belangrijke rol. Voor het leidinggeven geldt dat het een taak van de korpschef is om met opleidingen, coaching en ondersteuning ervoor te zorgen dat die stijl van leidinggeven verbetert. Ik heb bericht dat een onderzoek bij een onderdeel van de landelijke eenheid ertoe geleid heeft dat de betreffende leidinggevende zijn functie ter beschikking heeft gesteld.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

We spreken gaandeweg ook een beetje over de opleidingen. Ik ben eigenlijk wel benieuwd wanneer we gaan stoppen met het meetellen van de aspiranten, de mensen die in opleiding zijn, in de politiesterkte. Iedere keer ontstaat het beeld alsof er allemaal mensen bijgekomen zijn. Intussen wordt een heel grote groep meegeteld die gewoon nog aan het leren is. Hoe kijkt de minister daar nu naar?

Minister Van der Steur:

Dit is een discussie die ik volgens mij bij elke begroting en elk algemeen overleg over de nationale politie weer terugkrijg. Mijn antwoord is altijd hetzelfde. Er is gekozen voor een systeem waarvan mevrouw Van Toorenburg zegt: dat kan ook anders. Ik ben dat met mevrouw Van Toorenburg eens: het kan anders. We hebben echter gekozen voor een systeem waarin zij voor 100% worden meegeteld, wetende dat ze niet voor 100% beschikbaar zijn. Je kunt ook kiezen voor een ander systeem maar ik houd vast aan dit systeem. Dat andere systeem heeft ook nadelen. Als mevrouw Van Toorenburg bij een komend regeerakkoord daarover andere afspraken kan maken, dan mag dat. We weten allemaal hoe het zit, er wordt niemand een rad voor ogen gedraaid. Een aspirant is niet 100% inzetbaar, dat fluctueert, maar er is voor gekozen om dat zo bij de inrichting van de nationale politie te doen. Als er in de toekomst andere keuzes worden gemaakt, dan is dat prima. Het gaat er natuurlijk om dat er niet net gedaan wordt alsof een aspirant 100% hetzelfde is als een agent. Zo is het niet.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

We hebben het hier steeds over, ook omdat we geluiden horen dat het de politie zorgen baart. Er zijn veel mensen in opleiding en er komen misschien wel meer mensen in opleiding. Iedere keer krijg je zo'n raar verhaal over de inzetbaarheid. Mensen voelen zich toch genoodzaakt om volledig mee te doen, omdat het werk anders niet wordt gedaan. Deze mensen moeten de vrijheid hebben om te leren. Daarom blijf ik daarop hameren. Ik vind dat deze mensen niet moeten worden meegenomen in de telling, omdat zij zich moeten kunnen ontplooien. Het is een heel zwaar en moeilijk vak. Ik vind dat wij hen tekortdoen. Daarom dring ik erop aan dat de minister hier serieus naar kijkt en dat hij straks deze mensen niet meer meetelt.

Minister Van der Steur:

Ik ben het niet helemaal met mevrouw Van Toorenburg eens dat het voor een agent op straat uitmaakt of hij in de discussie in de Kamer voor 100% of voor 60% wordt meegeteld. Ik denk dat niet, dus in die zin ben ik het niet met mevrouw Van Toorenburg eens.

Ik ben het wel met mevrouw Van Toorenburg eens dat wij de komende jaren een enorme toename zullen zien van het aantal aspiranten. Wij weten dat in de komende jaren de uitstroom van politieagenten die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken heel hoog zal zijn. Dus wij moeten de komende jaren toe naar een verhoogde instroom, zowel van onderaf via de Politieacademie als via verhoogde zijinstroom met een ander profiel qua opleiding en ervaring. Die twee elementen zijn van essentieel belang en die processen lopen ook. Het aantal aspiranten op de Politieacademie zal van bijna 2.500 nu toenemen in de richting van bijna 5.000 in de komende drie jaar. Wij hebben capaciteit voor 2.000 mensen per jaar, dus daar wordt echt op ingezet. Ik zie niet in dat de discussie over hoe je dat hier in de begroting meerekent effect heeft voor de agent op straat. Ik ben het wel met mevrouw Van Toorenburg eens dat die mensen de opleiding moeten doen. Dat is essentieel. Op dat punt beschouw ik het betoog van mevrouw Van Toorenburg zeker als ondersteuning van de gesprekken die ik heb met de korpschef dat de ruimte voor opleidingen er moet zijn en blijven. Die is er in de praktijk ook, maar het is ook waar dat veel politieagenten de verantwoordelijkheid voelen om het werk te doen dat er is. Ook de organisatie zelf zal die mensen daarin moeten afremmen, want zij moeten opgeleid zijn. Dat kan niet anders. Dat zijn wij verplicht aan de samenleving en ook aan de mensen zelf.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik merk dat wij langs elkaar heen blijven praten. Daarom zal het bij iedere begroting terugkomen en ook bij het AO Politie, omdat er druk ontstaat. De korpschef moet aan de slag om de inzet te vergroten en is iedere keer genoodzaakt om deze mensen daarbij mee te tellen. Ik vind het jammer dat de minister dat niet wil zien. Misschien moeten wij het zelf ooit regelen.

Minister Van der Steur:

Mevrouw Van Toorenburg geeft nu een verkeerde weergave van wat ik heb gezegd. Ik ben het met haar eens dat die druk kan bestaan. Ik begrijp dat ook, want er is niets mooiers dan het werk van de politie. Dat weten wij allemaal. Als je aan een agent vraagt of hij zijn baan leuk vindt, dan krijg je een glimlach van oor tot oor: dit is de meest fantastische baan die je kunt krijgen. Dus het enthousiasme om aan het werk te gaan is er. Dat kan ook weleens groter zijn dan het enthousiasme om in een bankje te zitten en een opleiding te volgen. Dat zou ik mij zomaar kunnen voorstellen. Het is essentieel dat wij ons realiseren dat politieagenten goed opgeleid moeten zijn. Ik zie niet dat de discussie hier op het politieke niveau of iemand voor 100%, 60% of een ander percentage wordt meegeteld effect heeft. Mevrouw Van Toorenburg heeft wel gelijk dat er ruimte moet zijn en blijven voor de opleiding.

Laat ik een voorbeeld geven: de profcheck. Ik vind het van essentieel belang dat alle agenten de profcheck doen. Het enthousiasme daarvoor blijkt niet hoog te zijn. De resultaten van het eerste jaar zijn niet succesvol. Ik heb tegen de korpschef gezegd: zorg ervoor dat dat verandert. Aan het einde van de periode moet de profcheck door alle agenten zijn afgelegd in het belang van de organisatie en van de mensen zelf.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb een andere vraag. Maar omdat dit punt zo uitgebreid aan de orde is geweest, wil ik de minister ook iets meegeven. Ik ben het met de minister eens dat aspiranten heel enthousiast aan de slag willen gaan. Des te groter is het belang van goede praktijkbegeleiding. Volgens de signalen die ik krijg klagen die aspiranten er niet over dat zij voor 100% worden ingezet, maar wel over het feit dat degenen die hen begeleiden vaak niet over voldoende pedagogisch-didactische vaardigheden beschikken waardoor dat onderwijs in de praktijk voortgang kan hebben. Ik vraag de minister om in zijn gesprekken met de korpschef, die straks ook verantwoordelijk is voor de Politieacademie, te bekijken hoe we die praktijkbegeleiding des onderwijs kunnen laten zijn.

Dat punt gemaakt hebbend, wil ik mijn vraag stellen. Er is 1 wijkagent op 5.000 inwoners. Dat is mooi, maar die benadering is niet van deze tijd. Die gaat over fte's in een bepaald werkgebied. Met het oog op wijkgebonden veiligheidszorg, waar ik het in mijn inbreng over had, zou ik willen dat de minister kijkt naar het werkgebied. Juist vanwege de reorganisatie en de onrust die daarmee gepaard gaat in buurten en wijken, zou ik willen dat de minister benadrukt dat wij de wijkveiligheid en wijkgebonden politiezorg waarborgen, ook met het lokaal gezag. Dat is een voorwaarde geweest voor de Partij van de Arbeid om in te stemmen met de nieuwe Politiewet. Kan de minister daar iets over zeggen? Een en ander moet dus niet worden afgeschoven op het lokaal gezag, maar vanuit de verantwoordelijkheid van de politie moet worden gekeken naar de wijken waar er problemen zijn, met de wijkagent als een belangrijk symbool voor de wijkgebonden politiezorg. Dat moet meer zijn dan die ene fte.

Minister Van der Steur:

Het eerste punt, de begeleiding, neem ik graag mee. Ik kan dat niet beoordelen. Ik ben het met de heer Marcouch eens dat mensen die aspiranten begeleiden, daar deugdelijk voor moeten zijn toegerust. Zij moeten dat kunnen doen.

Het tweede punt is het wijkgebonden politiewerk. Over het belang daarvan zijn de heer Marcouch en ik het eens. Ik heb dan ook 10 miljoen structureel beschikbaar gesteld om die gebiedsgebonden politiezorg extra te ondersteunen. De uitrol van 12.000 extra MEOS-apparaten, die al in de begroting zitten, en de paar duizend Chromebooks, waarmee de dienstverlening nog dichter bij de inwoners kan worden gebracht, zijn daar een onderdeel van.

Dan het laatste punt van de heer Marcouch. Hij bedoelt het misschien niet zo, maar hij zegt: bemoeit u zich ook wat actiever met de keuzes van het lokaal gezag bij de invulling van hun mogelijkheden. Daar ben ik niet toe geneigd. Ik spreek heel veel met het lokaal gezag, maar er is één heel duidelijke afspraak met het lokaal gezag, namelijk dat er een verschil is tussen het lokaal gezag en de minister. De burgemeester van Den Haag is volledig vrij om binnen zijn capaciteiten samen met zijn politiechef tot keuzes te komen op basis van de noodzaak die hij in bepaalde wijken ervaart. Daar ga ik niet over. Als de heer Marcouch vraagt of ik het gevoelen van de Kamer hierover nog eens aan de regioburgemeesters wil overdragen, dan wil ik dat graag doen, zoals ik ook eerder tegen de heer Van der Staaij heb gezegd, maar ik treed niet in de bevoegdheden van het lokaal gezag. Dat ligt buitengewoon gevoelig.

De heer Marcouch (PvdA):

Als voormalig lokaal bestuurder is dat het laatste wat ik van de minister vraag. Het gaat mij om het volgende. Als wij Nederland veiliger willen maken, wat de ambitie is van dit kabinet en de minister, kan dat niet als wij geen oog hebben voor de onveiligheid in de portieken, in de straten, in de buurten en wijken. De minister heeft ook de ambitie om criminele groepen terug te dringen. Het kan niet anders dan dat je dat samen met het lokaal gezag doet. Het gaat mij erom dat de minister niet alleen het aantal fte's benadrukt, maar dat er ook een visie achter zit over wat je met de politiecapaciteit doet. Die visie zou gebonden moeten zijn aan de gebiedsgerichte en gebiedsgebonden aanpak.

Minister Van der Steur:

Dat is juist. Wij hebben met het lokaal gezag afspraken gemaakt in de zogenaamde Veiligheidsagenda. Die loopt tot en met 2018. Dat is het leidend beginsel volgens het welke wij met elkaar samenwerken. Over de vraag in welke portiek welke agent moet kijken, ga ik echt niet. Dat is echt een zaak van het lokaal gezag. Als de heer Marcouch met zijn oproep bedoelt dat het lokaal gezag ervoor moet zorgen dat het zich bewust is van wat er in de portieken in zijn gemeente moet gebeuren, dan wil ik die oproep hier graag onderstrepen. Dat is van groot belang, maar dat is echt aan het lokaal gezag.

De heer Verhoeven (D66):

Wij hebben het over de politieagenten op straat en in de wijk. Hun aantallen zijn absoluut heel belangrijk, maar het gaat er ook om dat die mensen in aanzien hun werk kunnen doen en dat ze worden gezien als de integere politie, die nodig is om daar in die wijk dat werk te doen. In dat licht wil ik graag even naar de uitspraken van de minister afgelopen zaterdag in het AD, waarin het ging over het declaratieschandaal bij de centrale ondernemingsraad waarbij 1,5 miljoen verkeerd gedeclareerd is en waar nu onderzoek naar gedaan wordt. Dat bagatelliseerde hij door te zeggen dat wij dat allemaal een beetje in perspectief moesten zien. Denkt de minister dat het goed is voor het functioneren van de wijkagenten in de wijk en op straat als hij dit soort uitspraken doet over een probleem dat daar speelt?

Minister Van der Steur:

Ik noem twee dingen. Het is van ongelooflijk belang dat de kwestie van de Centrale Ondernemingsraad serieus wordt bekeken, juist omdat het effect daarvan is dat agenten op straat werden aangesproken — misschien worden ze nog wel aangesproken — door mensen die zeggen: hoe kan het dat er in die organisatie op zo'n manier met overheidsgeld is omgegaan? De conclusies van de korpschef op basis van het oriënterend onderzoek zijn ernstig. Die conclusies zijn door mij onmiddellijk serieus opgepakt. Waarom? Omdat ik zelf een eigen verantwoordelijkheid heb jegens de korpschef. Om die reden heb ik dat onderzoek gelast. Ik vind dat dat moet gebeuren. Gelukkig is de heer Ruys inmiddels beschikbaar als voorzitter. Met hem samen zijn wij een commissie aan het samenstellen. Ik hoop de Kamer daarover heel binnenkort te kunnen informeren. Ik doe op geen enkele wijze iets af aan de ernst van wat onderzocht moet worden en aan de noodzaak om dat te onderzoeken. Dat staat overigens ook in datzelfde interview. Dat interview ging over de begroting. Het duurde vrij lang voordat we van dit punt op de begroting kwamen. Ik heb op een gegeven moment gezegd: er speelt nog wel wat meer; de begroting van de nationale politie gaat over 5,3 miljard en bevat andere aspecten die ook van groot belang zijn, waarover ik het graag met u zou willen hebben. Maar dat doet niets af aan de ernst en de serieuze wijze waarop ik het onderzoek naar de Centrale Ondernemingsraad heb opgepakt, in het belang van de organisatie.

De heer Verhoeven (D66):

Ik ben blij dat dat onderzoek er gaat komen. Maar de toedracht en de manier waarop het interview van deze minister met een journalist van het AD is gegaan, interesseren mij niet bijster veel. Het gaat mij uiteindelijk om het resultaat, want daar hebben we het deze twee dagen over. Het resultaat van het interview was dat de minister na een aantal schouderklopjes op zijn eigen schouder zei: ach, een declaratieschandaal van 1,5 miljoen moet je in perspectief zien; dat valt allemaal wel mee, want de begroting bedraagt 5,5 miljard. Dat zijn toch geen uitspraken waardoor de wijkagent die zo belangrijk is en over wie wij het hier hebben, zijn werk goed kan doen? In welk perspectief moeten we dat zien? Welk perspectief bedoelde de VVD-minister toen hij zei: ach, dat declaratieschandaal van 1,5 miljoen moeten we in perspectief zien? Moeten we dat in het VVD-perspectief zien, waarin een paar miljoen aan fraude niet uitmaakt? Wat wilde de minister daar nou mee zeggen?

Minister Van der Steur:

Het gaat erom dat agenten hun werk moeten kunnen doen. Toen ik aantrad, lag er geen cao voor de politie. De reorganisatie was in volle omvang bezig. Er was veel onrust en er waren veel zorgen. Mensen wisten niet waar ze naartoe gingen. Ik kan vandaag vaststellen dat er een deugdelijke cao ligt voor de nationale politie, dat de reorganisatie nu echt wordt afgerond en dat heel veel mensen al weten waar ze zitten en daarmee gelukkig ook heel tevreden zijn. Mijn insteek bij de reorganisatie van de nationale politie is altijd geweest dat die organisatie weer op orde zou komen, zodat mensen weer gewoon hun werk kunnen doen. Maar ik ben het geheel eens met de heer Verhoeven dat het van groot belang is dat er een serieus onderzoek plaatsvindt naar de Centrale Ondernemingsraad. Wat daar gebeurd is en naar voren is gekomen in de conclusies van de korpschef op basis van het oriënterend onderzoek, kan absoluut niet. Dat moet bekeken worden.

De heer Verhoeven (D66):

Mag ik de uitspraken van de minister, waarop hij net reageerde, dan als onhandig kwalificeren? Is hij bereid om te zeggen: het was inderdaad stom om dat zo te zeggen; we moeten dat niet in perspectief zien, want fraude is fraude; we willen graag dat dit opgehelderd wordt en dat gaan we doen? Is hij bereid om dat te zeggen in plaats van het te bagatelliseren? Mag ik de minister zo uitleggen? Ik vind dat van belang. Ik ga de minister niet letterlijk citeren uit allerlei interviews. Hij mag zo veel interviews geven als hij wil. Maar zou het in het belang van het onderzoek en de positie van de wijkagent niet verstandig zijn als de minister na het doen van dit soort onhandige uitspraken zegt: zo heb ik het niet bedoeld; het doet niets af aan de ernst en ik neem het terug?

Minister Van der Steur:

De heer Verhoeven gaat over zijn eigen conclusies. Ik stel vast dat ik in het interview expliciet duidelijk heb gemaakt dat ik het van groot belang vind dat dit serieus wordt onderzocht, omdat ik het zeer ernstig vind. Daar doe ik niets aan af.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik heb in datzelfde licht een vraag gesteld over adviseurs bij het ministerie en bij de politie. De minister heeft daarop schriftelijk gereageerd. Ik stel nu diezelfde vraag weer, maar dat doe ik niet om flauw te doen of om op alle slakken zout te leggen. Ik heb echter het volgende beeld voor ogen. Ik was een keer mee met een wijkagent in de Schilderswijk en het Laakkwartier. Hij vertelde dat ze weleens kleine drugskoeriers tegenkomen en dat die dan zeggen: ik verdien meer dan jij. Voor de wijkagent is het onverteerbaar dat hij dan de bedragen hoort voor zeer royaal betaalde adviseurs of van fraude bij de centrale ondernemingsraad. Dat is heel pijnlijk voor zo'n man. Dit zeg ik niet om flauw te doen richting de minister, maar we moet wel zodra er sprake is van goudomrande regelingen, het signaal afgeven dat daar geen sprake van kan zijn, juist met het oog op die man die zo ontzettend dapper werk doet in de Schilderswijk, het Laakkwartier en op allerlei andere plekken.

Minister Van der Steur:

Daar zijn de heer Segers en ik het over eens. Ik heb de Kamer dan ook al meerdere malen bericht dat ik probeer om daar op een aantal vlakken wijziging in aan te brengen. Ik heb de Kamer er nog niet over kunnen informeren dat dit ook tot resultaten heeft geleid. We hebben natuurlijk de Wet normering topinkomens die daarop van toepassing is. Er zijn zeven mensen die in het afgelopen jaar boven de WNT-norm zaten en er is een heel bijzondere uitschieter uit een ver verleden. Ik heb in de schriftelijke beantwoording al moeten opnemen, zoals ik eerder ook al heb geschreven, dat ook als gevolg van de uitvoering van de cao-afspraken dat aantal het komend jaar waarschijnlijk zal toenemen, om de simpele reden dat iedereen recht op datgene wat in de cao is afgesproken. Mijn insteek is natuurlijk altijd om recht te doen aan alle individuele omstandigheden en de afspraken die we hebben met de Wet normering topinkomens.

De heer Segers (ChristenUnie):

Mijn vraag was niet zozeer op die zeven gericht, maar meer op de hele bovenkant. Welke pool aan adviseurs, aan tamelijk royaal betaalde adviseurs, heeft het ministerie? Ik kan me voorstellen dat we hier op een later tijdstip meer in detail over zullen spreken als de minister op basis van dit onderzoek met meer gegevens komt. Het gaat echter echt om meer dan alleen die zeven en die afspraken uit het verleden. We moeten echt vanaf het allereerste begin van bovenaf duidelijk maken dat we heel zorgvuldig met het geld omgaan — het is publiek geld — juist omdat we mensen hebben die in de frontlinie staan en die het met veel minder moeten doen, terwijl die letterlijk de klappen opvangen voor onze veiligheid.

Minister Van der Steur:

De vraag ging over de nationale politie. Daar hebben we zeven mensen die boven de WNT-norm zitten. Ik ga er echter van uit dat dat aantal zal stijgen als gevolg van de cao-afspraken. Daar kan ik niets aan doen. Als de heer Segers vraagt hoe het met alle andere mensen zit, dan moet ik hem toch verwijzen naar de minister voor Wonen en Rijksdienst, omdat het systeem zo is dat de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop met topambtenaren wordt omgegaan en de systematiek rond ABDTOPConsult, niet bij mij ligt. Ik ben overigens wel erg blij dat we voor een aantal projecten binnen mijn departement, die mensen kunnen gebruiken, zoals de heer De Jong die met buitengewone deskundigheid bijgedragen heeft aan de solide begroting die nu voorligt. Ik ben erg blij dat we van zijn expertise gebruik hebben kunnen maken. Maar over die aspecten kan ik verder gaan uitspraken doen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat is helder. Nog een laatste punt. De afspraken met bijvoorbeeld iemand als de heer Welten komen inderdaad uit het verleden. Het is lastig voor de minister om daar onderuit te komen en om daar verandering in aan te brengen. Er zijn recent echter ook nieuwe afspraken gemaakt, bijvoorbeeld met de onlangs teruggetreden laatste korpschef, de eerste korpschef van de nationale politie. Daar zijn nieuwe afspraken mee gemaakt. Mijn dringende oproep richting de minister is om buitengewoon kritisch te zijn met nieuwe afspraken. Dit was ook weer een heel royale regeling.

Minister Van der Steur:

We hebben daar in het verleden al uitgebreid over van gedachten gewisseld met de Kamer. Ik heb toen aangegeven hoe dit zich precies verhoudt tot de wettelijke regelingen. Daar past het in. Maar de oproep van de heer Segers onderschrijf ik.

De voorzitter:

Ik wil even tegen de collega's zeggen dat de minister nu een uur aan het woord is, waarvan nog geen tien minuten ongeïnterrumpeerd. Misschien is het goed om even te kijken of hij zijn betoog ook een tijdje zonder interrupties kan voortzetten. Ik ga ze niet verbieden, maar misschien u iets meer terughoudendheid betrachten.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik maak meteen een brug naar de heer Segers. Hij vroeg of ik bereid ben om met de organisatie van politievrijwilligers aan tafel te gaan. Daar ben ik uiteraard toe bereid. We zijn met de bonden en met de organisatie van politievrijwilligers in gesprek over een landelijk beleid voor deze categorie van zeer gewaardeerde medewerkers. Het is juist dat er een geschilpunt over de organisatorische inbedding van vrijwilligersmanagement is. In december zullen de bonden en de politievrijwilligersorganisatie worden uitgenodigd voor een voortzetting van het overleg. Ik zeg toe, de Kamer daarover in het voorjaar van 2017 te informeren.

De heer Marcouch heeft een voorstel gedaan ten aanzien van het beter afschermen van politieagenten, wanneer door vloggers op internet beelden van hen worden vertoond. Ik heb daar schriftelijk heel gedetailleerd op gereageerd. Het goede nieuws is dat het wetsvoorstel Computercriminaliteit III, dat onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris met de Kamer zal worden besproken, voorziet in extra bepalingen die het Openbaar Ministerie in staat stellen om de toegang tot gegevens onmogelijk te maken. Er zijn veel mogelijkheden om dergelijke praktijken aan te pakken. Ik zal de ontwikkelingen op dit punt goed in de gaten houden, maar zo een-twee-drie zie ik geen middel of mogelijkheid om effectief te handhaven op een regel die zegt dat gezichten van agenten niet herkenbaar mogen zijn. Ik ben het echter volledig met de heer Marcouch eens dat het ook voor de betrokken agenten prettig zou zijn als dat het geval was. Aan de andere kant herinner ik mij heel goed de wijkagent uit Zaandam die in een televisieprogramma zei hoe belangrijk hij het vond dat hij en zijn collega's hun werk ook gefilmd kunnen doen, omdat het werk in principe zodanig gedaan moet worden dat er op zich geen bezwaar tegen is als er een film van wordt gemaakt. Maar de ergernis die de heer Marcouch voelt, voel ik absoluut met hem mee.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik ben blij met de constructieve houding van de minister. We moeten onze dienders juist in moeilijke omstandigheden de nodige bescherming bieden, zonder iets af te doen aan de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid om te filmen en te publiceren. Het gaat mij echter om het volgende. De minister verschaft aan de ene kant qua training en instructie duidelijkheid aan agenten; we zien immers veel handelingsverlegenheid bij agenten. Aan de andere kant staat in de schriftelijke antwoorden dat de minister genoeg mogelijkheden heeft om daartegen op te treden. Natuurlijk is niet altijd alles te handhaven. Dat geldt ook bij de rest van het strafrecht. We moeten agenten in eerste instantie duidelijkheid en instructies geven, maar we moeten ook een norm stellen in de omgang met onze agenten. Daarop zou ik van de minister toch graag wat scherpere antwoorden krijgen.

Minister Van der Steur:

Ik kan het niet scherper doen dan ik in de schriftelijke beantwoording heb gedaan. Daarin heb ik aangegeven welke mogelijkheden we nu al hebben om effectief op te kunnen treden tegen het plaatsen van dit soort berichten en het herkenbaar portretteren van politieagenten. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat ook het wetsvoorstel Computercriminaliteit III er nog een schepje bovenop doet. Ik ben het echter volledig eens met de heer Marcouch dat ook het trainen van mensen in de omgang met dit soort vloggers — laten we maar gewoon zeggen zoals het is — een belangrijk onderdeel moet zijn van de manier waarop je mensen voorbereidt op het werk in de wijken.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om de heer Marcouch te informeren over de uitvoering van de motie-Berndsen/Marcouch over posttraumatische stressstoornis. Hij weet dat in de wijziging is aangegeven dat in het Besluit algemene rechtspositie politie wettelijk geborgd zal worden dat geestelijke verzorging een plaats zal krijgen in de zorgplicht met betrekking tot beroepsziekten. Daarover vinden gesprekken plaats met de politiebonden en daarbij wordt gebruikgemaakt van ervaringen rond bijvoorbeeld de MH17 en ervaringen van Defensie. Daar zijn we dus volop mee aan de slag.

Mevrouw Helder vroeg naar een belangrijk punt …

De voorzitter:

Mijnheer Marcouch, aanvullend.

De heer Marcouch (PvdA):

Ja. Ik heb nog een vraag over de geestelijke verzorgers. We hebben gesproken met mensen die hiermee bezig zijn in het veld. Uit de signalen die wij ontvangen, komt naar voren dat de politie het toch zodanig wil invullen alsof het om professionele psychologische hulp gaat. Geestelijke verzorging is toch iets anders dan psychologische hulp. In de aangenomen moties hebben we toch echt de vergelijking met bijvoorbeeld Defensie gemaakt. Is dat de manier waarop de minister en de politie ernaar kijken?

Minister Van der Steur:

Dat dacht ik wel. We zijn samen met de basis ook druk bezig om op dat punt actie te ondernemen, maar ik zal dit punt in de tweede termijn voorzien van een gedetailleerde beantwoording.

Mevrouw Helder merkte in het kader van de ambtsinstructie op dat agenten geweldsaanwending moeten melden aan hun meerderen en dat die geweldsaanwending dan door wordt gemeld aan de officier van justitie. Mevrouw Helder, de heer Van der Staaij en ook anderen hebben opgemerkt dat het heel lang kan duren voordat je als individuele agent duidelijkheid krijgt, bijvoorbeeld over de vraag of je vervolgd wordt voor een schietincident. Laat ik vooropstellen dat ik twee dingen wil doen. Ik kom zéér binnenkort naar de Kamer met het wetsvoorstel Wijziging stelsel geweldsaanwending van de politie; als ik zeg "zéér binnenkort" is dat ook zéér binnenkort. Samen met de betrokken partijen bezie ik ook of de geweldsinstructie als zodanig kan worden aangepast. Dat betekent overigens ook dat die dan zal worden vereenvoudigd, wat het voor agenten dus makkelijker moet maken om op basis van die geweldsinstructie de afweging te maken wanneer welk type geweld mag worden toegepast.

Vervolgens is er het punt van de duur van het onderzoek door de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie. Die zorg deel ik. Ik heb vorige maand in Enschede gesproken met iemand die inderdaad, zoals mevrouw Helder zei, twee jaar heeft moeten wachten op het antwoord op de vraag of hij wel of niet vervolgd zou worden. Gelukkig was de uitkomst dat hij niet wordt vervolgd, maar intussen zit zo'n agent echt twee jaar lang in de put. In de schriftelijke beantwoording heb ik laten zien dat er geïnvesteerd wordt in de capaciteit van de Rijksrecherche om ervoor te zorgen dat die dit werk sneller en efficiënter kan doen. Ik zeg toe dat ik in overleg met het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche zal treden om te bezien hoe zij ervoor kunnen zorgen dat zij juist op dit specifieke belangrijke punt — politieagenten die in onzekerheid verkeren over de vraag of zij wel of niet vervolgd worden — sneller en effectiever handelen. Dat moet gewoon zo snel mogelijk plaatsvinden, maar wel zorgvuldig. Ik zal die gesprekken voeren en ik zal daarover rapporteren bij de behandeling van het wetsvoorstel, vermoedelijk ook al in de memorie van toelichting.

Mevrouw Helder (PVV):

Dan wil ik ten eerste graag een concretisering van "zeer binnenkort".

Minister Van der Steur:

Ik dacht … Ik kijk even … Volgens mij nog voor kerst, dacht ik. Ik check dit even voor de zekerheid, want ik wil geen belofte doen die ik niet kan nakomen. Als het goed is, bevindt dit zich in de aller-, allerlaatste fase voor de indiening bij de Kamer, want de Raad van State heeft al geadviseerd. We zijn de adviezen nu aan het verwerken.

De voorzitter:

Mocht het voor kerst zijn, voldoet dat dan aan de kwalificatie "zeer binnenkort"?

Mevrouw Helder (PVV):

Wel als het kerst 2016 is; dat weet je hier maar nooit. We wachten dit dus even af. Hopelijk gaat het om kerst 2016. Een ander punt is dat de minister zei: "om te bezien of dit moet worden aangepast". Nee, mijn punt was dát dit moet worden aangepast. Het moet dus wel degelijk aangepast worden. Er zal een termijn moeten worden opgenomen, want als het in het wetsvoorstel gaat om "zo snel mogelijk", is dat voor mijn fractie absoluut onvoldoende. Mijn fractie wil dus zeker dat er een termijn in komt. Ik laat nog even in het midden welke termijn dat dan is, want daar moeten we het over hebben.

Minister Van der Steur:

Ik aarzel een beetje, want toen mevrouw Helder dit gisteren zei, heb ik daarover zitten nadenken. In eerste instantie was mijn indruk dat het eigenlijk een prima idee is dat er altijd binnen een bepaald aantal maanden uitsluitsel moet worden gegeven, maar mijn zorg is dan: wat nou als het OM het niet zeker weet? Ik geef een heel simpel voorbeeld. In de schriftelijke beantwoording geven we aan dat er na een schietincident uitgebreid forensisch onderzoek moet worden gedaan. Dat kan niet binnen een of twee weken. Dat kan soms maanden duren. Er moet dan sporenonderzoek worden gedaan op pistolen. Misschien moeten in een menselijk lichaam of bijvoorbeeld een auto resten van de kogel of kogels worden gevonden. Dat moet allemaal worden bekeken. De banen van de kogels moeten ook worden bekeken. Daar moet dus echt heel serieus onderzoek naar gedaan worden, want dat is in het belang van iedereen. Het laatste wat ik zou willen, is dat het OM zegt: dan vervolgen we maar, want we zitten tegen die termijn aan. Dat is het enige wat ik nu even kan bedenken, maar ik denk dat we dat debat heel goed met elkaar kunnen voeren bij de behandeling van de instructie zelf. Ik zeg mevrouw Helder toe dat ik zal bezien of dit kan, maar ik weet niet of dit ook echt praktisch uitwerkt. Dat zeg ik gewoon in alle eerlijkheid. Daar kom ik graag met mevrouw Helder over te spreken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb over hetzelfde een vraag gesteld. De minister heeft daar ook op gereageerd in de schriftelijke beantwoording. Mijn voorstel was om in beginsel binnen drie weken uitsluitsel te geven. De minister geeft aan: ja, maar er kunnen bijzonder ingewikkelde schietincidenten zijn en daarvoor heb je echt meer tijd nodig. Dat snap ik. Maar er zijn ook heel veel eenvoudige zaken. Zou het niet goed zijn om, nog even los van een harde wettelijke norm, intern de instructienorm te hebben dat een agent erop mag rekenen dat hij in beginsel binnen drie weken weet waar hij aan toe is?

Minister Van der Steur:

Ik ben het wat betreft dat uitgangspunt geheel met de heer Van der Staaij eens. Ik kan niet beoordelen of het drie weken moet zijn. Dat moet ik echt even met het OM en de Rijksrecherche bespreken. Dat ga ik doen. Ik zal daarover rapporteren bij de behandeling van het wetsvoorstel.

We delen dus de zorgen. Ik moet ook zeggen dat mijn gesprekken met de betreffende agenten in Enschede zeer indringend waren. Ik heb mij daar geladen met twee gevoelens. In de eerste plaats: de absolute overtuiging dat we ervoor moeten zorgen dat er een ander wetstelsel komt op dit gebied. In de tweede plaats: iedereen is gebaat bij snelheid, zodat er zo snel mogelijk duidelijkheid is voor iemand in zo'n zeer onzekere positie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Nog even, om verwarring te voorkomen. In mijn inbreng gisteren had ik het ook over een zaak in Enschede, maar dat was een andere zaak, een zaak die pas in mei in het nieuws is gekomen. Ook deze politieman heeft nog steeds geen duidelijkheid na een halfjaar. Dit is ook een zorg die is verbonden is met het thema waarover we het eerder hebben gehad: het etnisch profileren. Omdat er zo veel aandacht voor is, kunnen er misschien ook veel meer aantijgingen op dat punt zijn, met als gevolg dat steeds meer politieagenten in onzekerheid verkeren over wat het voor hen betekent.

Minister Van der Steur:

Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik ga niet in op dit individuele geval, maar dat is ook niet de bedoeling van de heer Van der Staaij. Ik deel zijn zorg. We moeten ervoor zorgen dat die zekerheid er zo snel mogelijk is. Ik zal daarover gesprekken voeren met het OM en de Rijksrecherche.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Van der Steur:

Ik kom nog even bij de heer Van Nispen. Ik vond dat ik hier nog even moet ingaan op zijn vraag, in het belang van slachtoffers en nabestaanden. Hij vroeg wat de mogelijkheden voor de nabestaanden en slachtoffers zijn om het dossier van het Openbaar Ministerie in te zien. In de schriftelijke beantwoording heb ik het al aangegeven. Er is recht op inzage. Ze kunnen hun eigen stukken eraan toevoegen. Het OM kan het in principe weigeren in het kader van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Als er twijfels zijn bij de nabestaanden, dan zijn er allerlei mogelijkheden om die bij het Openbaar Ministerie kenbaar te maken aan het einde van de dag, ook op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Dus die mogelijkheid is er voor slachtoffers en nabestaanden.

De voorzitter:

Mevrouw Helder stond eerder bij de interruptiemicrofoon, maar het ging over een vraag van de heer Van Nispen. En toch gaan we naar mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Met dank aan collega Van Nispen. We hebben op ditzelfde punt al vaker kritiek op de minister geleverd. Het gaat niet alleen om inzage in het dossier. Het gaat om een afschrift van het dossier. Dat willen de nabestaanden, zodat ze het voor een second opinion aan deskundigen kunnen voorleggen. Dat was de vraag. Dat is ook aan ons beiden, zo zeg ik omdat ik de heer Van Nispen zie knikken, toegezegd in een algemeen overleg. De minister zou er voor vandaag op zijn teruggekomen, voor de behandeling van de begroting. Zijn antwoord is dus volstrekt onvoldoende. We hebben gevraagd om een afschrift van het dossier voor de nabestaanden.

Minister Van der Steur:

Dan check ik dat nog even. Ik heb niet paraat of dat inmiddels gerealiseerd is, of onder "inzage" ook "afschrift" wordt verstaan. Ik kom daar in tweede termijn op terug.

De heer Van Nispen (SP):

Daar ben ik benieuwd naar. Maar het gaat niet alleen om strafzaken. Soms concludeert het OM dat er geen sprake is van een strafbaar feit of het kan niet vinden wie er mogelijk verantwoordelijk voor is. Maar het kan wel degelijk voor de nabestaanden van belang zijn om toch het dossier te kunnen voorleggen aan externe deskundigen. In de praktijk wordt dat hier en daar geweigerd. De minister zegt: dat recht is er. Ja, maar daar wordt in de praktijk heel verschillend mee omgegaan. Er zijn heel veel voorbeelden van zaken — advocaten wijzen ons daarop — waarbij dit in de praktijk nog niet goed loopt. Anders hadden we deze vraag hier ook niet zo nadrukkelijk hoeven te stellen.

Minister Van der Steur:

Ik spreek met grote regelmaat met de vereniging van slachtofferadvocaten, LANGZS, die ook zeer recentelijk nog met mij heeft gecommuniceerd. Ik zal dit punt nog eens met hen opnemen. Ik weet dat het destijds ook in een van de zwartboeken heeft gestaan. Volgens mij zijn daarop maatregelen genomen. Ik bekijk nog even wat ik daarover in tweede termijn kan zeggen.

Ik kan inmiddels aan mevrouw Helder bevestigen dat de Kamer voor kerst 2016 het wetsvoorstel inzake geweldsaanwending door de politie tegemoet kan zien.

Ik kom op een aantal overige punten. Laat ik één punt even oppakken, een punt dat meerdere Kamerleden — ik noem de heer Van der Staaij, de heer Recourt en onder anderen ook de heer Van Nispen — hebben gemaakt: mediation in het strafrecht en mediation als zodanig. Dat laatste was het punt van de heer Van der Staaij. Ik heb kennisgenomen van de warme ondersteuning van een groot aantal leden voor mediation in het strafrecht. De leden weten dat mediation als zodanig, maar ook mediation in het strafrecht, bij mij op een bijzondere warmte kan rekenen. Aan het eind van de dag heb ik heel uitgebreid gesproken met de afdeling slachtofferbeleid over de budgetten. De gedachte was altijd dat door mediation in het strafrecht ook besparingen konden worden gerealiseerd, waarmee mediation in het strafrecht kostenneutraal zou kunnen worden ingevoerd. Uit de eerste pilot bleek dat dat niet het geval was. Ik heb de pilot toen verlengd, omdat ik hoopte dat er een andere uitkomst uit zou komen. Tot mijn spijt was dat niet het geval. In de uiteindelijke afweging heb ik moeten kiezen voor een aantal andere zaken, bijvoorbeeld het verruimen van de mogelijkheid voor advocaten om rechtsbijstand te verlenen aan slachtoffers in het kader van de raadsman bij een politieverhoor en de versterking van de positie van slachtoffers, maar bijvoorbeeld ook het faciliteren van het spreekrecht voor slachtoffers. Uit de eindafweging kwam dat ik mediation in het strafrecht voor 2017 niet kan oppakken. Dat spijt mij zeer. Ik zal in tweede termijn zorgvuldig nadenken over mijn oordeel over het amendement, dat ik inmiddels heb gezien en dat volgens mij op een brede ondersteuning kan rekenen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Excuses aan alle collega's en aan de minister omdat ik zo gruwelijk laat was. Er was iets met de treinen vanmorgen. Of liever gezegd: iets niet met de treinen.

De voorzitter:

Ik zag meer collega's druk binnenkomen.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De vraag gaat over iets wat mij echt na aan het hart ligt. We zeggen in deze Kamer vaak dat de slachtoffers vooral op één moeten staan, aandacht moeten krijgen en van belang zijn. Je hebt meerdere groepen slachtoffers. Er zijn slachtoffers die graag hun verhaal willen doen en er zijn slachtoffers die de hoogst mogelijke straf willen. Ik heb zelf een centrum voor slachtoffers van seksueel geweld opgezet en gerund, en er zijn ook heel veel slachtoffers die juist de dader een keer in de ogen willen kijken. Die groep werd door de mediation heel goed bediend. Ik vind het zo jammer dat uitgerekend dit eruit valt. Is er nou werkelijk nergens in de hoeken en gaten van het ministerie geld te vinden om dat voort te zetten?

Minister Van der Steur:

Even voor de goede orde: mediation in het strafrecht is niet het enige middel waarmee gesprekken worden gefaciliteerd tussen slachtoffers en daders. Bij Slachtoffer in Beeld gebeurt dat ook. Die activiteiten zijn gewoon blijven voortbestaan. Dit was dus extra, boven op de mogelijkheden die we al hebben. Dat laat onverlet dat mediation in het strafrecht voor mij in principe een zeer positief punt is. Ik heb al gezegd dat ik vanuit dat oogpunt ook naar het amendement zal kijken, dat door de Kamer is ingediend.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Hoor ik de minister hier een kleine opening geven? Als we met zijn allen een dekking vinden waar een meerderheid voor is, is de minister dan misschien bereid om mediation in het strafrecht ook in 2017 mogelijk te maken?

Minister Van der Steur:

Ik wilde die cliffhanger nog even bewaren voor de tweede termijn, maar mevrouw Van Tongeren kan aan mijn bewoordingen wel aanvoelen dat dit geen onderwerp is waarvan ik uit persoonlijke overtuiging een groot tegenstander ben. Laat ik het zo maar formuleren.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik heb nog een heel klein punt. Ik ben blij dat de minister positief is over de strafrechtelijke mediation. Ik ken zijn voorkeur daarvoor ook uit het verleden. Hij zei zonet dat strafrechtelijke mediation een soort extraatje is, omdat we ook de herstelbemiddeling door SiB hebben. Dat betreft toch eigenlijk verschillende groepen? Bij herstelbemiddeling worden psychologische gesprekken gevoerd met het slachtoffer, om in het reine te komen met wat er gebeurd is. Bij het spreekrecht is de dader echter niet betrokken. Mediation is juist een dialoog tussen dader en slachtoffer. Mediation lost ook het onderliggende geschil op. Ik vind dit dus appels met peren vergelijken.

Minister Van der Steur:

Volgens mij is het anders, maar ik zit er niet zo heel detaillistisch in, zeg ik in alle eerlijkheid. Volgens mij kunnen bij Slachtoffer in Beeld slachtoffer-dadergesprekken er ook toe leiden dat bijvoorbeeld schade wordt vergoed, dat mensen tot inkeer of tot inzicht komen en vooral dat mensen geconfronteerd worden met de effecten van hun daden. Ik denk dat daar het grote belang ligt, ook voor slachtoffers. Zo weten zij zich gehoord als een dader inziet wat hij heeft aangericht. Heel veel daders hebben namelijk geen idee van wat ze hebben aangericht. Dat weet mevrouw Swinkels als oud-rechter nog beter dan ik. Ik denk dat deze ontwikkeling heel positief is bovenop het werk dat al gebeurt vanuit het slachtofferbeleid dat we hebben.

Mevrouw Swinkels (D66):

Dan zal ik dit nog iets verduidelijken. Bij mediation kan een schadevergoeding geregeld worden. Dat is niet het geval bij Slachtoffer in Beeld. In die zin biedt strafrechtelijke mediation wel degelijk meer. Misschien kan de minister dit nog meenemen bij het laten bekijken van het amendement.

Minister Van der Steur:

Dat zal ik graag doen. Het gekke is dat uit de evaluatie van mediation in het strafrecht nou juist kwam dat schadevergoeding niet zo'n succes was. Dat verbaasde mij ook, zeg ik in alle eerlijkheid, maar dat staat wel in de rapportage. Het verbaasde mij ook dat het effect en de positieve resultaten van mediation niet zo hoog waren als ik had gehoopt.

Mevrouw Swinkels (D66):

We weten helemaal niet wat de uitkomsten zijn van bemiddeling door Slachtoffer in Beeld. SiB kreeg de helft van de zaken. De andere helft ging naar strafrechtelijke mediation. Daarvan kennen we de succes rate, namelijk 79%. Bij Slachtoffer in Beeld weten we eigenlijk niet hoe het afloopt. Daar zijn geen cijfers van bekend, in ieder geval niet bij de Kamer.

Minister Van der Steur:

Volgens mij zaten die gewoon in de evaluatie. Daar kijk ik nog even naar. Als het anders is, kom ik er in tweede termijn nog even op terug.

Daarmee ben ik aan het einde gekomen van de beantwoording van de vragen in eerste termijn.

De voorzitter:

Heel goed. Ik schors om humanitaire redenen de vergadering voor enkele minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Arib

De voorzitter:

Zojuist heeft de minister gezegd dat hij alle vragen heeft beantwoord, maar ik begrijp dat dat niet bij iedereen goed is overgekomen.

De heer Verhoeven (D66):

Mag ik kort aangeven hoe het op dit moment met het lijstje is dat ik heb bijgehouden? Ik heb zelf vragen over vijf onderwerpen waar de minister absoluut nog niet op ingegaan is. De minister heeft een algemeen betoog gehouden waarin het vooral ging over de binnenlandse veiligheid, de criminaliteit, het OM en politie op straat. Heel veel zaken op het gebied van terrorisme zijn nog niet behandeld. De minister heeft van tevoren niet aangegeven — wat prima is — hoe hij zijn betoog ging opbouwen, maar zei ineens: ik ben nu klaar, tot ziens. Dat ging ons iets te snel. Dus ik hoop dat wij nog even uitgebreid kunnen ingaan op een aantal punten en dat wij niet ineens haast gaan maken. Ik zeg dit ook omdat de Kamer heel terughoudend is geweest in het interrumperen op verzoek van de voorzitter.

De voorzitter:

Ja, maar dan is het wel van belang om de onderwerpen te noemen waarvan u zegt dat die niet zijn behandeld. Ik begrijp namelijk dat de meeste vragen of bijna alle vragen schriftelijk zijn beantwoord. Maar dat is geen reden om geen debat te voeren.

De heer Verhoeven (D66):

Ik zal niet ingaan op mijn schriftelijke vragen die al beantwoord zijn. Dat waren drie vragen en met de drie antwoorden kan ik uit de voeten. Daar zal ik niet op verdergaan. Daar ligt het dus in mijn geval niet aan. Ik dank de minister voor de schriftelijke beantwoording. Dat was zeer prettig.

Ik heb nog vragen over de manier waarop het kabinet omgaat met de intensivering van boetes. Ik heb ook een vraag over de Koninklijke Marechaussee en over de brief die vanochtend om 11.30 uur naar de Kamer is gestuurd over het smeergeld dat El Bakraoui betaald zou hebben om in Nederland terecht te komen. Ik heb nog een vraag over "de basis op orde", een belangrijk onderdeel van het totale verhaal over terrorismebestrijding. Ook heb ik nog een slotvraag die ik al in mijn termijn heb gesteld. Is de minister wel of niet klaar voor de grote verantwoordelijke taak die hij nog heeft in de laatste maanden? Hij geeft ons zelf namelijk soms een beetje het gevoel van "het zit erop".

De voorzitter:

Ik hoop dat de minister aantekeningen heeft gemaakt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik zou graag met de minister willen spreken over de internetaangiftes. Hoe zorgen wij ervoor dat daar meer van kan worden opgepakt? Ik wil ook spreken over de grenzen van het jeugdrecht. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris vaak over de uitvoering daarvan spreekt, maar ik heb de minister daar vragen over gesteld. Ik wil daar dus ook nog iets over horen van de minister. Verder wil ik iets horen over het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), waar we niet over gesproken hebben. Ik wil met de minister doorpraten over bedreigde en gestalkte slachtoffers en over straatintimidatie. Ik heb daar het een en ander over gevraagd en daar ben ik nog niet helemaal klaar mee. Bovendien heeft de minister nog onvoldoende gezegd over de versterking van de opsporing evenals over de burgerparticipatie bij de aanpak van de cybercriminaliteit.

De voorzitter:

Heeft de minister wel andere vragen van u beantwoord?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb heel veel vragen gesteld. Met de meeste vragen kan ik in een volgend debat wel uit de voeten.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik sluit mij aan bij het onderwerp "straatintimidatie". Ik heb nog één onderwerp. De minister heeft gezegd dat hij met de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV) gaat praten. Wat is de inzet daarbij? Praten is oké, maar wat is de inzet van de minister? Daar heeft de minister nog geen antwoord op gegeven.

De voorzitter:

Wie is aan de beurt, de heer Recourt of de heer Van der Staaij? Ik geef het woord aan de heer Recourt.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb eigenlijk nog maar één vraag aan de minister en die betreft het punt dat ik gemaakt heb over het stellen van normen waar de digitale revolutie ons meeneemt en de overheid stil is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik dank de minister voor de vele vragen die hij wel beantwoord heeft, maar ik heb nog een puntje. Dat gaat over dadelijke uitvoerbaarheid. Alleen als de straf onherroepelijk is, gelden de voorwaarden en het toezicht van voorwaardelijke invrijheidstelling. Dan kun je de dans ontspringen op het moment dat je in beroep gaat. Het gaat mij ook om de samenloop van straffen. Ik weet niet of dit specifieke onderdeel bij de staatssecretaris of de minister zit, maar ik krijg graag een reactie op dat punt.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik dank de minister ook voor de gegeven antwoorden. Ik heb nog een openstaande vraag over schadevergoeding en de doodlopende weg die het strafproces daar vaak betekent. Ik zou graag meer van de minister willen horen over de manier waarop hij de civiele weg zou willen vergemakkelijken.

De heer Van Nispen (SP):

Inderdaad, de vragen zijn schriftelijk beantwoord. Maar ik wil graag wel met de minister spreken over de toegang tot het recht, met name het griffierecht. Het mkb heeft veel last van de vorderingen die net boven de €500 uitkomen, waarmee wanbetalers te gemakkelijk wegkomen. Die vraag is schriftelijk beantwoord, maar ik vind het toch belangrijk om hierover te kunnen debatteren.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Het voelt een beetje gek om het zo te doen. De minister is in zijn schriftelijke antwoorden wel ingegaan op mijn verzoek om zo snel mogelijk te komen tot een directe investering in de Financial Intelligence Unit, maar dat antwoord vind ik te vaag. Ik wil daarover nog het debat met de minister kunnen aangaan.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de minister hoe hij dit gaat doen. Misschien kan hij de vragen per Kamerlid beantwoorden? Zij krijgen dan gelegenheid om eventueel aanvullende vragen te stellen.

Minister Van der Steur:

Ik ben uiteraard klaar om te antwoorden op alle vragen, vooral ook omdat een groot aantal van die vragen al schriftelijk is beantwoord. Het is dus in zekere zin een herhaling van zetten. Ik heb vannacht alle antwoorden doorgelezen, aangepast en geaccordeerd. Het staat mij dus helder voor de geest. In een aantal gevallen is er sprake van vragen naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden, maar het staat de Kamer uiteraard vrij om daarover vragen te stellen.

De voorzitter:

Hoe zal de minister de vragen beantwoorden?

Minister Van der Steur:

Ik zal de vragen per lid nalopen. Dan heb ik wel de handicap dat ik niet zo snel met de heer Verhoeven kon meeschrijven.

De voorzitter:

Dat verwachtte ik al. Daarom geef ik de heer Verhoeven nu het woord om zijn vragen nog eens kort te formuleren.

De heer Verhoeven (D66):

Dat zal ik doen. Ik wil in het algemeen opmerken dat ik af wil van het gevoel dat nu de vragen schriftelijk zijn beantwoord, de Kamer zeurt als zij ook nog eens mondeling met de minister wil debatteren over een aantal zaken. Als nu het beeld over deze begroting hangt dat de Kamer haar werk niet goed heeft gedaan want alles is al schriftelijk beantwoord, dan kiezen wij voortaan voor een schriftelijk overleg over de begroting. Dat is echter niet de afspraak. Ik vind dat er wel degelijk de mogelijkheid moet zijn om nog even goed te debatteren, terughoudend en met korte interrupties, over de onderwerpen die van belang zijn in deze begroting van Justitie.

De voorzitter:

Dat is helder, maar een schriftelijke beantwoording is gebruikelijk. Heel veel vragen vragen om technische antwoorden en dan is het belangrijk dat die schriftelijk worden verstrekt. In die zin is het heel belangrijk dat bewindslieden dit zo doen.

De heer Verhoeven (D66):

Daar ben ik het geheel mee eens. Het is terecht dat u dit opmerkt. Ik zit zes jaar in deze Kamer en ik heb al vaker een begroting mogen behandelen, maar de verhouding tussen schriftelijk en mondeling is nu echt uit het lood geslagen en daar maak ik een punt van.

De voorzitter:

Dat punt heeft u gemaakt. En nu uw vragen, mijnheer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66):

Ik hoop dat wij nu kunnen voorkomen dat wij nu per Kamerlid tientallen minuten met de minister gaan debatteren. Mijn punten zijn de volgende: de boetes, de Koninklijke Marechaussee, de brief over het smeergeld dat door El Bakraoui zou zijn betaald om in Nederland terecht te komen — de minister heeft daarover een brief geschreven die wij om 11.30 uur hebben ontvangen, waarvoor dank — de basis op orde en terrorismebestrijding. Ik herhaal de slotvraag die ik in eerste termijn heb gesteld: is de minister er klaar voor om de komende maanden de gegevens die onder andere onder zijn verantwoordelijkheid naar buiten komen over dreiging en gevaar, als leidinggevende van al die diensten goed af te handelen?

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Dan begin ik met de vragen die de heer Verhoeven heeft gesteld over de verkeersveiligheid. Ik weet niet precies wat hij bedoelt, maar ik zal dit in algemene zin beantwoorden. De verkeersveiligheid in Nederland is een van de verantwoordelijkheden die ik deel met de minister van Infrastructuur en Milieu. In dat kader hebben wij een beleid om de regels voor de verkeersveiligheid te handhaven. Dit staat overigens ook allemaal …. Nee, dat durf ik niet nog een keer te zeggen. De Rijksdienst voor het Wegverkeer kiest in overleg met het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld de trajecten waar controles plaatsvinden. Ik maak mij zorgen over een aantal aspecten van de verkeersveiligheid. Die zorg wordt breed gedeeld door de woordvoerders in de Kamer. Dit geldt bijvoorbeeld voor de toename van het aantal slachtoffers in het verkeer. De minister van I en M heeft onlangs laten weten dat zij actie wil ondernemen tegen het gebruik van internet en andere middelen in het verkeer, omdat daar een gevaar van uitgaat. Ik ben recentelijk betrokken geweest bij een meerdaagse actie om ook specifiek op dit terrein de automobilisten nog eens stevig te controleren.

Voor het boetedossier als zodanig ligt er de motie-Samsom/Zijlstra (34550, nr. 7). In de schriftelijke beantwoording heb ik geschreven dat in goed overleg wordt bekeken hoe we dit kunnen verwerken in de begroting. In algemene zin kan ik zeggen dat boetes altijd een risico meebrengen voor mijn begroting. Het bedrag kan hoger of lager uitvallen dan begroot. Met die risico's zal ik moeten leren leven.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter, hoe gaan we het nu doen met de interrupties?

De voorzitter:

Heel kort, anders duurt het te lang.

De heer Verhoeven (D66):

Ik wil best opschieten, maar normaal is er een debat waarbij meerdere Kamerleden kunnen aansluiten. Nu is het een voor een. Misschien willen we allemaal snel naar huis, maar op die manier wil ik niet het debat voeren.

De voorzitter:

Mijnheer Verhoeven, ik wil de minister de gelegenheid geven om alle vragen af te lopen. Dan krijgt u de gelegenheid om vragen te stellen.

Minister Van der Steur:

De vraag over de Koninklijke Marechaussee van de heer Verhoeven was vraag 99 in de schriftelijke beantwoording. Ik zal een en ander kort parafraseren. De Koninklijke Marechaussee heeft twee taken. Een valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie en een valt onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor het stelsel bewaken en beveiligen. Daar zijn de afgelopen jaren extra pelotons aan toegevoegd en er is extra in geïnvesteerd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de grensbewaking. Daar is in deze begroting extra ruimte voor gecreëerd. Dat zal de staatssecretaris vast zelf toelichten. Hierbij speelt natuurlijk het toegenomen aantal reizigers in Nederland een belangrijke rol. Er zijn gesprekken gaande om hiervoor een adequate oplossing te verzinnen.

Ik kom op de brief inzake de berichtgeving uit België. Het gaat over een lopende strafzaak. Ik kan er niet meer over zeggen dan dat ik in de brief heb geschreven.

De heer Verhoeven heeft de opmerking over de basis op orde brengen, die hij heeft gemaakt tijdens het algemeen overleg Terrorismebestrijding, herhaald. Ik zie dat mevrouw Van Toorenburg een vraag heeft.

De voorzitter:

Nu moet u zich er niet mee gaan bemoeien wie het woord krijgt. Ik heb net met de heer Verhoeven een hele discussie gehad hierover. Ik stel voor dat u alle vragen afloopt. Dan ga ik naar de heer Verhoeven en daarna naar mevrouw Van Toorenburg.

Minister Van der Steur:

De heer Verhoeven en ik zijn het erover eens dat de basis voor de terrorismebestrijding op orde moet zijn. In het afgelopen jaar zijn er ongelofelijk veel maatregelen genomen. Daar heb ik in mijn inleiding aan gerefereerd. Het gaat niet alleen om het actieprogramma, maar er zijn ook maatregelen genomen op allerlei andere terreinen. Ook naar aanleiding van het debat over de aanslagpleger die via Schiphol gekomen is aan het begin van dit jaar, is er weer een hele reeks aan maatregelen genomen. Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd. Dat laat onverlet dat er altijd nog een menselijke fout of een systeemfout kan worden gemaakt, zoals de heer Verhoeven ook zei in het algemeen overleg. We hebben toen gewisseld dat het van groot belang is dat je daar lering en de juiste conclusies uit trekt en dat je ervoor zorgt dat dat soort fouten in de toekomst niet meer kan voorkomen.

Het is ook van groot belang dat in de Eerste Kamer een aantal wetten hiervoor worden aangenomen. Ik stel het zeer op prijs dat D66 daar zeer positief over zal oordelen, zeg ik nog maar eens in de richting van D66. Dit kan ik overigens nog niet helemaal terugzien in de schriftelijke inbreng van de Eerste Kamerfractie van D66, maar gegeven het belang dat de heer Verhoeven in de Tweede Kamer hecht aan deze wetten, hoop ik dat we in de Eerste Kamer op steun van D66 kunnen rekenen.

De laatste vraag van de heer Verhoeven was of de minister vol goede moed is om zijn belangrijke werk voort te zetten. Het antwoord daarop is ja. Ik heb een agenda voor de komende maanden die veruit de mogelijkheden van de agenda van Kamer overstijgt. Er ligt een groot aantal wetten te wachten op behandeling in de Kamer. Dat zijn belangrijke wetten, die Nederland beter en veiliger zullen maken en onze rechtsstaat zullen versterken. Ik zie graag uit naar zo veel mogelijk van dat soort zaken. Ondertussen blijf ik mijn volledige verantwoordelijkheid dragen, tot de laatste dag dat ik als minister in functie zal zijn.

De heer Verhoeven (D66):

Ik sla maar even een aantal zaken over en kom op de brief die de minister vanochtend, om 11.30 uur, gestuurd heeft. Hij schrijft dat het gangbaar is dat geverifieerde relevante informatie uit buitenlandse strafrechtelijke onderzoeken met Nederland wordt gedeeld. Hij schrijft met betrekking tot dit voorbeeld echter ook dat hij het normaal vindt dat hij niet persoonlijk op de hoogte wordt gesteld van een aantal zaken. Was de minister dan wel of niet op de hoogte van dit punt? Wanneer was hij ervan op de hoogte? Ik heb nog een andere vraag naar aanleiding van die brief. Er staat dat een flexibele liaison officer belast met terrorismebestrijding moet zorgen dat de uitwisseling tussen België en Nederland goed verloopt, maar uit het debat over de aanslagen bleek juist dat die liaison was wegbezuinigd. Hoe zit het met die liaison? Hoe flexibel is hij en is hij een volwaardige liaison? Maar mijn vraag is vooral: wat wist de minister en wanneer, en waarom doet hij wel stellige uitspraken over dat er niets aan de hand is terwijl hij de Kamer geen informatie wil geven en ook niet persoonlijk geïnformeerd wil worden? Dat is erg merkwaardig.

Minister Van der Steur:

Ik heb de Kamer op verzoek van de heren Segers en Van der Staaij nog eens geïnformeerd over de mogelijkheden om de Kamer te informeren over aspecten van een lopende strafzaak. Deze strafzaak loopt niet in Nederland onder mijn verantwoordelijkheid, maar in België. Het staat mij dus niet vrij, zoals ik ook in het debat heb aangegeven, om informatie over die zaak te verstrekken. Dat zal ik dus ook niet doen. Wij hebben niet alleen flexibele liaisons. Wij hebben ook politieliaisons, actief bij de politiediensten in zowel België als in Frankrijk. Een liaison van het Openbaar Ministerie is in Parijs actief om daar samen te werken met de Franse autoriteiten. Op dagdagelijkse basis vindt uitwisseling van informatie plaats tussen de Franse, Belgische en Nederlandse autoriteiten. Ik heb er geen twijfels over dat dit op een goede en zorgvuldige manier verloopt. Ik kan dus geen reactie geven op suggesties die door media worden gedaan, al dan niet uit dossiers van buitenlandse strafrechtelijke onderzoeken.

De heer Verhoeven (D66):

De D66-fractie, en hopelijk ook een aantal andere fracties in de Kamer, wil gewoon weten of er smeergeld wordt betaald door mensen die vanuit Turkije worden uitgezet met als voorkeursland, safe haven, Nederland, omdat het blijkbaar goed is om daar terecht te komen. Het is een ernstige situatie als dat zo is.

Minister Van der Steur:

Maar als ...

De heer Verhoeven (D66):

Nee, ik ben nog niet klaar; de minister wil nu ineens wel graag antwoord geven.

Hij zegt in de brief heel ontspannen: ik word niet persoonlijk geïnformeerd over dit soort zaken en dat is ook heel gebruikelijk. Vervolgens zegt hij: ik geef dus ook geen informatie over deze situatie; ik zeg er gewoon niets over. Aan het eind van zijn brief doet hij geruststellende uitspraken. Dat doet mij heel erg denken aan een aantal andere situaties, waarbij ook steeds werd gezegd: het is onder controle en de boel is op orde; het gaat allemaal goed. Bij mij gaat er nu een belletje rinkelen dat zegt: het is helemaal niet op orde en ik wil weten hoe het zit. Ik wil dus echt van de minister weten of er smeergeld wordt betaald door mensen die vanuit Turkije worden uitgezet naar Nederland omdat het hier blijkbaar goed toeven is voor terroristen. Dat is echt een serieuze zaak. Dan moet de minister niet staan te lachen. Hij moet gewoon antwoord geven en niet zeggen: het is allemaal op orde; gaat u maar weer rustig verder slapen.

Minister Van der Steur:

Dat zegt de minister helemaal niet, en hij lacht er ook niet om. De minister wil de heer Verhoeven erop wijzen dat op grond van de Schengenregelgeving elke Schengenburger het recht heeft om terug te keren naar Schengengebied, zoals we ook in het debat rond El Bakraoui uitgebreid met elkaar hebben uitgewisseld. Dat dit recht er nu eenmaal is, is ook het grote punt van zorg, waarover we met de Kamer hebben gesproken in het debat over El Bakraoui. Elke Nederlander heeft overigens ook altijd het recht om terug te keren naar Nederland op grond van Europese regelgeving. Omdat dat recht er is, is het dus ook mogelijk dat iemand uit een ander Schengenland vraagt om naar Nederland te worden uitgezet. In goed onderling overleg hebben wij met de Turkse overheid maatregelen genomen zodat we daar altijd op voorhand over worden geïnformeerd. Ik heb in het algemeen overleg Terrorismebestrijding ook aangegeven dat de uitvoering van die werkzaamheden naar tevredenheid verloopt. Of er smeergeld betaald is, is mogelijkerwijs onderwerp van het strafrechtelijk onderzoek. Ik weet niet of dat onderwerp zou zijn van dat strafrechtelijk onderzoek, omdat dit onderzoek niet op dossierbasis met mij wordt gedeeld. Het zal dus blijken aan het einde van het onderzoek. Zo zal het echt moeten gaan. Maar als je een Schengenburger bent, hoef je dus geen smeergeld te betalen om terug te mogen keren naar een Schengenland. Het gaat erom — dat is de zorg van de heer Verhoeven — of wij het op tijd weten. Het antwoord is: tot op heden worden wij keurig door de Turkse autoriteiten geïnformeerd als er Nederlandse burgers terugkeren naar Nederland via Turkije.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als we geïnformeerd worden en de telefoon wordt opgenomen, dan zijn we er echt helemaal.

Mijn vraag gaat over de gedachte die nu toch leeft dat er smeergeld is betaald. Ik snap de minister heel goed; deze strafzaak loopt in België. Maar ik vind het Nederlandse belang dermate groot dat ik hier als parlementariër toch iets van zou moeten weten. Kan de minister ons toezeggen dat hij ons desnoods — want dat is ongebruikelijk — vertrouwelijk informeert om ons gerust te stellen dat men als terrorist geen smeergeld betaalt om naar Nederland te komen? Als volksvertegenwoordigers moeten we dat kunnen weten. Ik snap dat het niet openbaar kan, maar dan word ik hierover graag in vertrouwen bijgepraat.

Minister Van der Steur:

Ik geef mevrouw Van Toorenburg dan even in overweging wat zij nu eigenlijk vraagt. Dit is een onderdeel van het Belgisch strafrechtelijk onderzoek. Dat zou betekenen dat ik de Belgische collega's moet vragen om inzicht te geven in hun dossiers van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. Deze informatie is mogelijkerwijs onderdeel van datzelfde strafrechtelijke onderzoek, informatie waarnaar advocaten nog niet hebben gekeken en waaruit misschien nog geen conclusies zijn getrokken. Ik vind dat buitengewoon lastig. Laat ik het omdraaien. Als mevrouw Van Toorenburg mij zou vragen om vertrouwelijk te worden geïnformeerd over een Nederlands strafrechtelijk onderzoek, denk ik dat het Openbaar Ministerie mij dat zou weigeren omdat het lopende strafrechtelijke onderzoek zich niet verdraagt met informatievoorziening. Het is hier dan ook nog geen Nederlands strafrechtelijk onderzoek, maar een Belgisch strafrechtelijk onderzoek. Ik vind het erg ingewikkeld. Ik ben bereid om te bezien of ik tot een andere conclusie kan komen, maar ik denk het niet.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik begrijp heel goed hoe het gaat. Het was weliswaar een blauwe maandag, maar ik ken de advocatuur goed van binnenuit. Ik vraag hier niet naar een volledig onderzoek. Ik vraag naar een aspect dat puur op Nederland betrekking heeft: heeft een mogelijke terrorist smeergeld betaald om naar Nederland te worden uitgezet zodat ze er in België niet achter kwamen dat hij er aankwam? Ik vind dat een Nederlands veiligheidsaspect. Ik vind dat ik dat als woordvoerder — ik ben ook woordvoerder AIVD en veiligheid — moet kunnen weten. Daarom vraag ik de minister om voor dit ene aspect de Belgen te benaderen en om de Kamer in vertrouwen te informeren of wij inderdaad rustig kunnen slapen of dat de regel nu is dat men in Turkije blijkbaar smeergeld kan betalen om lekker naar Nederland te vertrekken.

Minister Van der Steur:

Ik kom dan nog even terug op het uitgangspunt dat het betalen van welk bedrag dan ook helemaal niet in de rede hoeft te liggen, om de simpele reden dat elke Schengenburger het recht heeft om naar Schengengebied terug te keren. Het valt dus niet in te zien waarom je daarvoor zou moeten betalen. Ik begrijp de zorg, maar als mevrouw Van Toorenburg zegt dat het lastig is dat Schengenburgers het recht hebben om terug te keren naar Schengengebied … Ja, dat is zo. De veiligheid van ons land vereist dat we het weten en dat we worden geïnformeerd als het plaatsvindt. Daarover kan ik mevrouw Van Toorenburg zeggen dat de afspraken die we met de Turken hebben gemaakt, tot op heden uitzonderlijk netjes worden nagekomen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ga door op dit punt, want ik vind de materie nu wel heel erg glibberig. Ik ben het met mijn collega's eens dat het belangrijk is, ook voor ons, om hier grip op te krijgen. Ik heb een heel simpele vraag aan de minister. Nog afgezien van het feit dat je als Schengenburger altijd het recht hebt om terug te keren naar Schengengebied, ligt het toch helemaal in de lijn der verwachting dat je met een Belgisch paspoort wordt uitgezet naar België? Als dat niet het geval is, is het niet zo vreemd om te veronderstellen dat er op de een of andere manier een dealtje is gesloten, zeker niet wanneer daarover geruchten de ronde doen. Als de minister dat niet kan uitsluiten, sluit ik me volledig aan bij de collega's die zeggen dat het Nederlandse parlement dit echt moet weten.

Minister Van der Steur:

Ik kan dat niet uitsluiten, omdat ik geen verantwoordelijkheid draag voor het strafrechtelijk onderzoek. Als ik er in Nederland wel de verantwoordelijkheid voor had gedragen, had ik de Kamer er ook niet over kunnen informeren. De afspraken die we hebben gemaakt met de Turken zien erop dat we worden geïnformeerd als dit soort mensen wordt teruggestuurd. Dat gebeurt ook op een goede manier. Daarenboven geldt dat we heel zorgvuldig met Europa hierover hebben gesproken, ook naar aanleiding van het debat in maart. Precies het uitgangspunt dat mevrouw Gesthuizen nu noemt, is toen ook in het debat aan de orde geweest. Volgens mij is er ook een motie over ingediend. Die motie hebben we uitgevoerd door aan de Europese Commissie te vragen om onderhandelingen te openen met de Turkse overheid zodat mensen alleen worden uitgezet naar het land waar ze vandaan kwamen. Die zorg is dus geadresseerd. Mevrouw Gesthuizen zal overigens ook begrijpen dat de Turkse overheid sinds de coup iets minder aandacht heeft besteed aan dit soort aspecten en dat de relatie tussen Europa en Turkije op dit moment niet optimaal is.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat is duidelijk. Maar hoewel de minister zegt dat de debatten hierover gevoerd zijn, dat hierover toezeggingen zijn gedaan en dat er nu in principe is afgesproken dat het gaat zoals we zouden mogen verwachten, ligt het nu dus toch weer op zijn gat, om het maar even heel plat te zeggen.

Minister Van der Steur:

Dan heeft mevrouw Gesthuizen niet geluisterd naar wat ik zei. Voor Nederland, voor mij is van belang dat ik het weet als er een potentiële terrorismeverdachte wordt overgeleverd of uitgezet door Turkije naar Nederland, ongeacht het land waar de betrokkene vandaan komt en het paspoort dat de betrokkene heeft. Die afspraken hebben wij gemaakt. Of er nou voor betaald is of niet, is volkomen irrelevant. De betrokkene moet tijdig gemeld worden, zodat wij maatregelen kunnen nemen. Dat is de kern van de afspraken die wij met Turkije hebben gemaakt. Die afspraken worden ook nagekomen.

De voorzitter:

Nu zijn de vragen van mevrouw Van Toorenburg aan de beurt.

Minister Van der Steur:

Voor de vragen van mevrouw Van Toorenburg over internetaangifte moet ik even terugbladeren naar de schriftelijke beantwoording die wij op dat onderwerp hebben gegeven.

Laat ik mevrouw Van Toorenburg, terwijl ik aan het zoeken ben, antwoord geven op haar aanvullende vraag over burgerparticipatie. Uiteraard wordt gebruikgemaakt van alle mogelijkheden die wij hebben om zo veel mogelijk kennis en expertise op het gebied van cybercrime toe te voegen aan de politie. Daarbij wordt ook gebruikgemaakt van niet-politieambtenaren die daaraan een bijdrage willen leveren. Uiteraard gebruiken wij alle kennis en kunde die wij op dat punt kunnen krijgen.

Dan kom ik bij de vraag over internetaangifte en internetoplichting. Schriftelijk heb ik daarover het volgende gezegd: "Cybercrime maakt onderdeel uit van de Veiligheidsagenda 2015-2018. Het is de bedoeling dat het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO) in 2017 structureel onderdeel wordt van de politieorganisatie. Het kabinet zet in op versterking van de kennis over internetoplichting in de eenheden en het Nationaal Detectienetwerk." Dat laatste is ook in de begroting voorzien. "Het (aanvullende) structurele budget voor cybersecurity en cybercrime (ruim 14 miljoen euro) wordt daarom benut voor het opleiden van circa 90 politiemensen en de verstrekking van de nodige ICT-middelen (1,4 miljoen euro in 2017 en 1,5 miljoen structureel vanaf 2018)." Het detectienetwerk is ook structureel voorzien van menskracht. Op die manier worden grote stappen gezet om cyberaanvallen te kunnen detecteren en de behandeling van aangiften van internetoplichting effectief te kunnen oppakken.

Overigens is de geregistreerde criminaliteit op het gebied van cyber wonderbaarlijk genoeg gedaald. Mensen geven bovendien aan dat ze minder vaak slachtoffer zijn geworden van cybercrime. Ik weet ook dat het aantal internetoplichtingsactiviteiten waarmee banken geconfronteerd worden, aanzienlijk is gedaald in Nederland omdat er heel veel preventieve maatregelen zijn genomen om dit effectief te voorkomen.

De voorzitter:

Dank u. En de andere vragen?

Minister Van der Steur:

De grens aan het jeugdrecht is een punt waarover de staatssecretaris ook graag met mevrouw Van Toorenburg van gedachten wisselt. Een van de maatregelen voor een doelmatige strafrechtketen is bezien of de leeftijd voor het jeugdrecht op basis van adviezen van deskundigen niet kan worden verhoogd. Daarbij worden andere elementen van mogelijke afdoening meer pregnant dan de strafrechtelijke afdoening gekozen. Daarvoor is ondersteuning van deskundigen. Dit zal een wetsvoorstel vergen, dat naar de Kamer komt. Dan zullen mevrouw Van Toorenburg, ikzelf en anderen daarover zonder twijfel spreken.

Wij hebben moeten beslissen tot een bezuiniging op het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Dat gaat mij op zich na aan het hart omdat het centrum heel goed werk doet. Aan de andere kant gebiedt de eerlijkheid mij wel om te zeggen dat het altijd de bedoeling was dat de activiteiten van het centrum zouden worden overgenomen door de markt. Ik wijs op de succesvolle campagne van het afgelopen jaar waarin wij samen met Koninklijke Horeca Nederland het horecapersoneel hebben opgeleid om beter voorbereid te zijn op de mogelijkheid van een overval. Naar aanleiding daarvan kun je naar mijn oordeel rechtvaardig de vraag stellen waarom ondernemers dit niet zelf doen. Waarom pakken ze zelf de mogelijkheid niet op? Om die reden heb ik besloten een bezuiniging op het CCV door te voeren. Ik heb inmiddels echter ook kennis genomen van voorstellen om die bezuiniging ongedaan te maken.

Op de vragen over straatintimidatie hebben we echt heel uitgebreid schriftelijk antwoord gegeven. Daarin staan alle mogelijke manieren, zowel via een APV als landelijk, waarop dat kan worden aangepakt. De conclusie van de schriftelijke beantwoording is dat we geen aanleiding zien om extra maatregelen te nemen en dat we het eens zijn met mevrouw Van Toorenburg dat elke vorm van intimidatie, hoe dan ook, onacceptabel is. Ook bij de versterking van de opsporing hebben wij schriftelijk uitgebreid stilgestaan. Wij hebben al een aantal maatregelen genomen. Het openbaar ministerie is samen met de nationale politie in goed overleg om daarin verdere stappen te zetten, ook voor de toekomst. Er is ook extra geld voor beschikbaar gesteld. In de toekomst zullen zonder enige twijfel, ook zeker op het gebied van de versterking van de recherche, ook door middel van zijinstromers, nog verdere stappen moeten worden gezet.

Het laatste punt is dat van het bedreigde slachtoffer. Dat kan ik even niet plaatsen. Misschien kan mevrouw Van Toorenburg daarop een korte toelichting geven.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter, ik denk dat dit voor het debat totaal niet werkt. Ik heb nu op vijf verschillende onderwerpen een aantal vragen. Dit gaat dus een poosje duren. Allereerst ten aanzien van de jeugd. Wat de minister schrijft aan de Kamer en antwoordt, is mij totaal onduidelijk. Bereidt dit kabinet een voorstel voor om de strafrechtelijke leeftijd van kinderen niet langer op 12 maar op 14 jaar te laten zitten? Ik vraag dit aan de minister omdat ik het VVD-verkiezingsprogramma heb gezien. Dan krijg je iets heel raars. De minister wil hier eigenlijk niet op antwoorden, maar vervolgens staat in het VVD-verkiezingsprogramma dat de leeftijd omlaag moet. Ik wil dus gewoon van dit kabinet weten: gaan we voor de kat zijn viool een heel ontwerp laten maken en vervolgens aan de kant schuiven? Daarop wil ik allereerst een antwoord van deze minister.

Minister Van der Steur:

Ik lees voor uit de beantwoording die de staatssecretaris, die hiervoor verantwoordelijk is, aan de Kamer heeft gestuurd. Daarin wordt benadrukt dat het strafrecht toepasbaar blijft voor daders vanaf 12 jaar als de persoonlijkheid van de jeugdige of de ernst van het delict daartoe aanleiding geeft. Wij hebben advies gevraagd aan de RSJ over het voornemen om te kijken naar een effectievere manier om jeugdigen op het rechte pad te krijgen en te houden. Dat advies zal met beleidsreactie naar de Kamer worden gestuurd zodat we daar verder over kunnen spreken.

Wat het verkiezingsprogramma betreft, zeg ik: dat zal zo zijn. Ongetwijfeld zal daarmee rekening kunnen worden gehouden bij volgende stappen. Een ding is echter zeker: er ligt een voornemen om het effect van het straffen van zeer jeugdige daders — in de wetenschap is daarover een discussie gaande — te onderzoeken. Het ligt binnen de verantwoordelijkheid van ons departement om daarnaar onderzoek te doen, er advies over te vragen en met een voorstel te komen als dat wenselijk is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Er staat letterlijk in de begroting Veiligheid en Justitie: "Als bijdrage daaraan — aan die onderzoeken — wordt een voorstel uitgewerkt over de verhoging van de leeftijd van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van 12 jaar naar in beginsel 14 of 16 jaar". Daar staat niet dat kinderen van 12 jaar strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Er staat dat er wordt gewerkt aan een verhoging van de strafrechtelijke leeftijd. Gaat dit kabinet een voorstel maken dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt verhoogd naar 14 en 16 jaar, of niet?

Minister Van der Steur:

Ik heb zowel schriftelijk als zonet mondeling toegelicht dat er goede redenen zijn om daar verder naar te kijken. Dat voorstel wordt voorbereid. Ik heb net al inzicht gegeven in wat daarin een punt zou kunnen zijn, namelijk dat je nog steeds het strafrecht moet kunnen toepassen als het delict of de persoonlijkheid van de betrokkene daartoe aanleiding geeft, ook als die 12 jaar is. Dat is het voornemen. De staatssecretaris kan daar dieper op ingaan met mevrouw Van Toorenburg. Ik begrijp dat mevrouw Van Toorenburg daarvan niet op voorhand een groot voorstander is. Dat zal in het debat met de CDA-fractie moeten blijken, als het voorstel er eenmaal ligt. Ik denk dat het verstandig is dat we daar dan even op wachten.

Ik kom bij de vragen die gesteld zijn door de heer Segers.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg, is er nog wat blijven liggen?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is heel vervelend, maar nu kom ik op die andere vijf vragen. Die ga ik er nu nog even bijpakken. Dit is niet te doen zo in het debat.

De voorzitter:

Die vragen hebt u al gesteld. De vraag is of er een vraag is blijven liggen of niet duidelijk beantwoord is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb er geen antwoorden op gekregen. De minister zegt van alles over intimidatie. Er zijn hoogleraren die zeggen dat wat Amsterdam aan het voorbereiden is, juridisch niet kan. Amsterdam bereidt dit voor en Den Haag volgt. Men ziet dat er een probleem is, waar zorgvuldig aan gewerkt wordt; ik heb het hele dossier gezien. Maar omdat het bij formele wet niet kan, zoals de minister zelf zegt, wil ik van de minister horen of hij in gesprek gaat met Amsterdam. Kan hij in een brief aan de Kamer aangeven waar nu nog een leemte is? Dat is onduidelijk. Ik wil niet dat er straks iets geregeld moet worden en dat de heer Marcouch, de heer Segers en ikzelf daarmee aan de slag gaan, terwijl dat misschien helemaal niet kan. Kan de minister daarover een brief schrijven, in gesprek gaan en zeggen wat er geregeld moet worden?

De voorzitter:

Deze vraag is ook in de eerste termijn gesteld.

Minister Van der Steur:

En schriftelijk beantwoord. Ik heb daarbij aangegeven dat het mogelijk is om bepaalde vormen van seksuele intimidatie in een APV te verbieden in het belang van de handhaving van de openbare orde. Dat verbod wordt echter begrensd door de vrijheid van meningsuiting, waarin je alleen bij formele wet beperkingen kunt aanbrengen. De vraag is dus cruciaal of het desbetreffende verbod in de APV neerkomt op beknotting van de vrijheid van meningsuiting. Dat oordeel ligt bij de gemeente Amsterdam. Als de gemeente Amsterdam het gevoel heeft dat zij te weinig ruimte heeft, dan ga ik ervan uit dat de gemeente Amsterdam of welke andere gemeente dan ook zich bij ons zal melden. Ik heb in de schriftelijke beantwoording ook aangegeven dat er op alle terreinen mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld de Algemene wet gelijke behandeling, die ook een verbod bevat op seksuele intimidatie. Er zijn heel veel mogelijkheden voor de politie en het Openbaar Ministerie om die intimidatie op straat effectief aan te pakken, ook op grond van de APV, met de begrenzing dat er geen sprake mag zijn van een beknotting van de vrijheid van meningsuiting. Dat hebben wij aangegeven in antwoord op vraag 56.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Precies in dit antwoord van de minister zit de leemte waarvan de hoogleraren zeggen dat wat de gemeente Amsterdam probeert niet kan. De minister zegt dat het aan Amsterdam is om dat uit te zoeken. Dit is precies het probleem. Ik denk dat de minister gewoon niet wil meedenken. Gelukkig kunnen wij zelf het initiatief nemen, dus laat het maar liggen. Ik zie niets dan onwil. Prima, maar dan pakken wij het zelf wel op.

Dan is er nog de vraag hoe het mogelijk is dat 450.000 mensen aangeven slachtoffer te zijn van internetoplichting, dat er 50.000 keer melding wordt gedaan en dat er 159 keer een zaak wordt opgepakt. Mijn concrete vraag is hoe de minister ervoor zorgt dat dat aantal van 159 in ieder geval die 50.000 gaat benaderen. Dat lukt niet met die paar mensen die in de schriftelijke antwoorden worden vermeld. Wordt dit landelijk meldpunt essentieel bijgeplust? De minister hoeft niet voor te lezen wat hij heeft geschreven, want dat heb ik al drie keer gelezen.

Minister Van der Steur:

Mooi, dan weet mevrouw Van Toorenburg ook dat het landelijk meldpunt niet wordt bijgeplust, maar wordt opgenomen in de politieorganisatie, dat er structureel extra wordt geïnvesteerd in de aanpak van alle vormen van internetcriminaliteit, zowel op het gebied van cybercrime als op het gebied van cybersecurity. Die hangen nauw met elkaar samen. Zoals ik heb aangegeven, is het doel om meer aandacht te besteden aan de detectie van en de respons op cyberaanvallen, waaronder het behandelen van aangiften van internetoplichting. Gelukkig wordt daar aangifte van gedaan, maar wij hebben ook aangegeven dat wij ons daarover zorgen maken. De vraag rijst of er wel genoeg aangifte wordt gedaan, omdat uit onderzoek blijkt — ik heb de Kamer al eerder daarover geïnformeerd - dat heel veel mensen aangeven dat zij zich eigenlijk schamen voor internetoplichting, het stom vinden dat ze erin getrapt zijn en om die reden geen aangifte doen. Mijn oproep hier aan iedereen is om aangifte te doen van internetoplichting, omdat juist dan de effectiviteit van ons beleid kan worden aangescherpt.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als mensen nu een klacht hebben, worden zij juist verwezen naar dit meldpunt. Verandert dat straks? Wordt men dan verwezen naar de normale politie? Hoe krijgen wij dan zicht op het aantal zaken dat wordt aangepakt? Kan de minister er misschien niet nu, maar binnenkort per brief op reageren, wanneer hij toch reageert op de CDA-nota over internetoplichting?

De voorzitter:

Neemt u dat mee?

Minister Van der Steur:

Dat zal ik meenemen.

De heer Segers vroeg naar de inzet van het gesprek met de politievrijwilligers. Daar kan geen discussie over zijn. Er is maar één inzet mogelijk. Wij hebben aangegeven dat de uitbreiding van het stelsel van de politievrijwilligers op dit moment niet de prioriteit moet hebben van de nationale politie. Dat wil echter niet zeggen dat de vrijwilligers niet op een adequate, positieve en goede manier moeten worden ingebed in de politieorganisatie. Dat is de insteek van de nationale politie en dat is de inzet van de gesprekken die in december hopelijk weer worden voortgezet.

De heer Recourt vroeg wat mijn reactie is op de normen ten aanzien van de digitale revolutie.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Recourt een vraag.

De heer Recourt (PvdA):

Die reactie heb ik gelezen en daar heb ik een vraag over, dus mijn voorstel is dat ik gewoon mijn vraag stel.

De voorzitter:

Ja. Doe dat.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb gezegd dat er van alles op ons afkomt als gevolg van de datarevolutie, dat wij ervoor moeten uitkijken dat wij niet Google en Facebook de norm laten stellen, maar dat wij dat als overheid moeten doen. Het antwoord van de minister is "kijk naar Economische Zaken, kijk naar Europa" en er was nog een ministerie waar hij naar verwees, maar niet naar V en J zelf. Daar was ik een beetje van geschrokken, want juist V en J moet normerend optreden als het gaat om virtuele lokpubers, privacybescherming, mogelijke discriminatoire werking bij data-analyse enzovoorts, enzovoorts. Dat is V en J. Wat doet dit ministerie om zelf die norm te stellen?

Minister Van der Steur:

Heel veel, maar dat heb ik bij de heer Recourt bekend verondersteld. Wij hebben een uitgebreide reeks normen en maatregelen, die in allerlei regels zijn vervat en die er op allerlei manieren voor zorgen dat op sociale media en op internet normstellend wordt opgetreden. Maar de handhaving kan ingewikkeld zijn. De normen voor privacy worden gesteld door de Autoriteit Persoonsgegevens, de wet, de verordeningen en de richtlijnen. De uitvoering en het toezicht liggen bij de autoriteit. De handhaving op het gebied van belediging en discriminatie ligt voor een groot deel bij politie en Openbaar Ministerie. Er zijn dus heel veel normen gesteld. Ik ben ervan overtuigd dat wij daar de komende jaren nog zeker stappen in zullen moeten zetten. Dat ben ik geheel eens met de heer Recourt. Die ontwikkeling neemt immers niet af. Ik denk dat die ontwikkeling gaat toenemen en dat het belang van internet en de communicatie via internet de komende jaren zullen toenemen.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben gerustgesteld. Ik dacht dat de minister ging zeggen: wij doen het al; er is niks aan de hand. Die laatste zinnen helpen. Dan is mijn enige zorg nog op welke manier er structureel naar wordt gekeken. Gaan wij het iedere keer als wij ergens tegenaan lopen oplossen, of gaan wij van tevoren bekijken wat er aankomt, wat de ontwikkelingen zijn en hoe wij het gaan oplossen?

Minister Van der Steur:

Wat wij altijd al doen, is heel goed overleggen met heel veel bedrijven, zoals internetserviceproviders, maar ook met bedrijven als Facebook en Google. Zij nemen bij de aanpak van kinderporno een actieve rol op zich vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, ook in goed overleg met de Amerikaanse overheid. Ze zijn lid van — ik kom even niet op de afkorting — die club waar ook creditcardmaatschappijen bij zitten. Zij zorgen er met elkaar voor dat de informatie die nodig is om mensen die kinderporno verspreiden effectief aan te pakken wordt verstrekt, zowel in Europa als in Amerika. Zo zijn er heel veel terreinen waarop heel actief met elkaar van gedachten wordt gewisseld. Een heel recent voorbeeld is de kabinetsreactie op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over big data. Daarin wordt opnieuw gezegd hoe wij normstellend willen kijken naar het gebruik van big data om misbruik daarvan te voorkomen met een aantal heel goede uitgangspunten. Maar ik ben het helemaal eens met de heer Recourt dat dit zonder enige twijfel het debat wordt van de toekomst.

Op de vraag van de heer Van der Staaij over de voorwaardelijke invrijheidstelling, ook in relatie tot zijn nota, zal de staatssecretaris zo reageren.

Mevrouw Swinkels vroeg naar een doodlopende weg, maar mij is ontgaan waar die weg doodloopt.

Mevrouw Swinkels (D66):

Die loopt dood bij de strafrechter. Als een slachtoffer zich als benadeelde partij voegt en zijn schadevergoeding indient in de strafprocedure, dan komt hij vaak aan het end en ook in appel bedrogen uit, want dan zegt de strafrechter: het is te moeilijk en te weinig onderbouwd; gaat u maar naar de civiele rechter. Vorige week kwam een heel pakket onderzoeken binnen. Daar ging ook de brief van de minister over. Daaruit blijkt dat de civiele rechter heel weinig wordt gebruikt. Naar de kantonrechter, die zich daar bijvoorbeeld goed voor zou lenen, gaat bijna niemand meer, want die weg is te moeilijk en duurt te lang, zoals de minister zelf schrijft. Ik ben zo benieuwd of de minister daar wellicht met de rechtspraak over in gesprek wil gaan om te bekijken hoe je dat wel mogelijk zou kunnen maken.

Minister Van der Steur:

Uiteraard; dat staat ook in de brief. Het onderzoek dat we hebben laten doen en waarmee ik heel blij ben, noopt echt tot het reflecteren op mogelijke maatregelen. Een goed voorbeeld daarvan is overigens de rechterlijke macht zelf. De Raad voor de rechtspraak heeft twee jaar geleden een heel mooi boek laten uitbrengen met praktische tips over de vraag hoe rechters in het strafproces verbeterstappen kunnen zetten om het schadeverhaal van slachtoffers effectiever te maken. In het verleden hebben we ook al ingezet op betere begeleiding van slachtofferhulp bij het indienen, omdat blijkt dat heel veel mensen uiteindelijk een nauwelijks gefundeerde vordering indienen. Je kunt dan niet van een rechter verwachten dat hij die vordering toewijst. Volgens mij is dat probleem al effectief opgepakt, maar uit onderzoeken blijkt dat er toch nog dingen beter kunnen. Mijn inzet is om dat te doen en ik zal daar ook bij de Kamer op terugkomen. Volgens mij heb ik daarvoor in de brief ook een termijn genoemd.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik hoor de minister nu weer over de verbeteringen in het strafproces — ik ben daar uiteraard heel blij mee — maar het gaat juist om die andere weg, de gewone weg naar de civiele rechter. Kan de minister op dat punt nog op verbetering en versnelling aandringen?

Minister Van der Steur:

Daar zal natuurlijk een enorme stap gezet worden met de KEI-wetgeving, waardoor mensen heel snel digitaal toegang krijgen tot de kantonrechter en heel makkelijk zelf hun vordering kunnen indienen. Dat wordt allemaal veel simpeler en effectiever. Er is geen procesvertegenwoordiging nodig. Je kunt dat zelf doen. Maar het volgende vind ik veel indringender. In de conclusies van de rapporten staat dat het beter zou zijn als dit punt in het strafrecht wordt afgedaan, bijvoorbeeld met de mogelijkheid tot wijziging van de vordering in hoger beroep. Ik heb toegezegd dat ik al die aspecten zal meenemen in de wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Ik vind het prima als de civielrechtelijke route wordt bewandeld, maar die route is wel iets extra's en komt er dus bovenop. In het belang van het slachtoffer heb ik liever dat we zorgen voor een zo effectief mogelijk schadeverhaal in het strafrecht zelf.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van der Steur:

Ik kom op de vraag van de heer Van Nispen over de toegang tot het recht. Het debat daarover voeren de heer Van Nispen en ik veelvuldig. Hij weet dat de uitgaven voor de rechtsbijstand over 2017 hoger zijn dan die in 2016. Hij weet ook dat we aan de slag gaan met de uitvoering van de adviezen van de commissie-Wolfson. Daar zal de Kamer de komende maanden de weerslag van krijgen.

Verder stelde de heer Van Nispen een vraag over de griffierechten. Daar heb ik schriftelijk op gereageerd en ik heb gezegd dat griffierechten naar de aard van hun functie bij het toewijzen van de vordering in rekening worden gebracht bij degene aan wie de vordering wordt toegewezen en dat dus om die reden die griffierechten als zodanig geen drempel zijn om je recht te halen. Die drempel zit, zoals de heer Van Nispen en ik al vaker met elkaar hebben gedeeld, veel meer in de advocaatkosten die je niet volledig vergoed krijgt, ook al wordt er meestal wel een gedeeltelijke vergoeding toegewezen.

De heer Van Nispen (SP):

Hier gaat het nu net om. Die kosten komen er dan nog eens bovenop. Het griffierecht, dat heeft de minister in het verleden zelf ook erkend, is veel te hoog voor vorderingen van bijvoorbeeld net iets meer dan €500, want dan betaal je €471 aan griffierechten. Dat dit een probleem is voor het mkb weet de minister, want waarom heeft hij anders in het verleden hier een punt van gemaakt en dit opgenomen in een wetsvoorstel, dat om andere redenen is gesneuveld? Zegt de minister nu dat het geen probleem is of zegt hij nu: we hebben geen geld om dit probleem aan te pakken? Als dat het geval is, moeten we het daarover hebben. Hij kan niet zeggen dat het geen probleem is voor het mkb, want het is volstrekt uit verhouding dat je voor een vordering van €501 €471 aan griffierechten moet betalen.

Minister Van der Steur:

Hierover zijn de heer Van Nispen en ik het echt niet met elkaar eens. Je moet het voorschieten, maar je krijgt het wel terug. Je schiet het voor en je krijgt het terug van degene die veroordeeld wordt tot betaling van de vordering. Griffierecht is nu juist een voorbeeld van iets dat altijd terugbetaald wordt als je gelijk hebt. Ik zie het punt van de heer Van Nispen dan ook niet.

De heer Van Nispen (SP):

Dit is niet echt zinvol. De minister weet natuurlijk ook dat het griffierecht een drempel is om überhaupt naar de rechter te durven. Dat snapt de minister ook wel. Het heeft echter niet heel veel zin om daar nu over door te spreken. Daar moeten we of een motie over indienen of op een later moment op terugkomen.

De voorzitter:

Er was nog een vraag van mevrouw Gesthuizen.

Minister Van der Steur:

Inderdaad. Ik kijk even of ik de cijfers van de investeringen in de FIU heb. Ik heb toegezegd — nu weet ik het weer — dat wij binnenkort naar de Kamer komen met een nadere gedachtenvorming rond de FIU. Daar zal ook een extra investering in zitten, maar daar kan ik nu nog niets over zeggen, want die moet ik nog afwikkelen. Er komen echter ten behoeve van de capaciteit van de FIU extra mogelijkheden om hun werk nog beter en effectiever te doen. Ik ben heel blij dat mevrouw Gesthuizen de suggestie om daar te gaan kijken, heeft opgepakt. Ik was zelf zeer onder de indruk van het werk van de FIU. Ik dank haar voor de complimenten en de waardering die zij voor de FIU heeft uitgesproken.

De heer Verhoeven (D66):

Ik heb vijf vragen gesteld en mevrouw Van Toorenburg ook. We konden er maar op een paar ingaan. Ik heb daarom al mijn munitie gebruikt voor die brief. Ik heb aan het eind van mijn betoog in eerste termijn echter ook een vraag gesteld en heb teruggekeken naar wat er de afgelopen jaren is gebeurd: de Teevendeal, de bonnetje-affaire, excuses aan prof. Maat, foto's van Volkert van der G., weer excuses, nu de situatie met El Bakraoui, het smeergeld, het feit dat we niet precies wisten wat er allemaal gebeurd is, de telefoontjes en mails. Ik wil gewoon van deze minister weten of de missie van de VVD op dit ministerie gelukt of mislukt is. Is het denkbaar dat de VVD op dit ministerie doorgaat, volgens deze minister?

Minister Van der Steur:

Die vraag heeft de heer Verhoeven gisteren ook aan de woordvoerder van de VVD gesteld. Of wie, wanneer, waar en op welk moment door zal gaan op welk ministerie, is echt aan de kiezer en aan de onderhandelingen die na de verkiezingen plaatsvinden. Ik stel vast dat de missie van mijn departement heel helder is: Nederland veiliger maken en de rechtstaat versterken. Daar hebben we een solide begroting voor afgeleverd voor het jaar 2017 en sinds mijn aantreden hebben we structurele investeringen gepleegd in de onderwerpen die de heer Verhoeven en ik samen belangrijk vinden voor onze samenleving. Voor het overige dank ik hem zeer als hij bereid zou zijn om ook het belangrijke werk dat in Nederland gedaan wordt door al die mensen die zich daarvoor inzetten, van rechters tot aan politieagenten, van reclasseringsmedewerkers tot aan de mensen bij de Raad voor de Kinderbescherming, te steunen door voor de begroting te stemmen. Maar dat is uiteraard een afweging die de heer Verhoeven en zijn fractie zelf moeten maken.

De heer Verhoeven (D66):

Hier maakt de minister een heel terecht punt. Het gaat om die mensen, al die verschillende organisaties die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, de mensen op straat, de mensen in de wijken, de mensen in de frontlinie, zoals we dat altijd noemen, die diensten die ons dagelijks behoeden voor heel nare terroristische aanslagen, en de mensen die allerlei problemen proberen op te lossen en preventief bezig zijn. Om die mensen gaat het. Ik zou bijna zeggen dat het eerder ondanks dan dankzij de leiding van het ministerie is dat het zo goed gaat. De minister heeft nog een paar maanden en is al bezig met schouderklopjes uitdelen. Is hij er klaar voor om al die mensen in het veld, die we beiden zo belangrijk vinden, op een goede manier hun werk te kunnen laten doen? Zodat we tot en met 15 maart op een goede manier dit ministerie van Veiligheid en Justitie kunnen laten werken aan de veiligheid in Nederland, die we inderdaad allebei heel belangrijk vinden? Dat was mijn vraag aan de minister. Hij sprak net van goed gemutst zijn. Nee, ik wil weten of de minister er klaar voor is.

Minister Van der Steur:

Met deze begroting is het departement met de 100.000 mensen die onder mijn verantwoordelijkheid vallen, er volledig klaar voor om het werk te doen zoals we dat hebben gedaan, zoals we dat volgend jaar zullen doen en zoals we dat de jaren daarna zullen doen, met die twee pijlers in gedachten, namelijk Nederland veiliger maker en de rechtsstaat versterken.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik stel voor om te schorsen tot 13.30 uur. Dan beginnen we met een korte regeling van werkzaamheden en vervolgens gaan we verder met de eerste termijn van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

De vergadering wordt van 12.58 uur tot 13.30 uur geschorst.

Naar boven