2 Vragenuur: Vragen Taverne

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Taverne aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht "Merkel maakt weg vrij voor vervolging komiek om beledigen Erdogan".

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de eerste spreker, de heer Taverne.

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Humor, spot, satire en belediging zijn onlosmakelijk verbonden met de ruime vrijheid van meningsuiting die Nederlanders genieten en ook koesteren. Deze vrijheid geldt in het bijzonder voor cabaretiers, tekenaars van spotprenten en andere deelnemers aan het maatschappelijk debat. Naast de vrije pers, hier ruim aanwezig, vervullen zij een belangrijke rol als waakhond van en spiegel voor machthebbers in Nederland en daarbuiten.

Macht moet beschimpt en bespot mogen worden. Dat hoeven we niet leuk of smaakvol te vinden, maar moeten we wel zonder terughoudendheid verdedigen. Om te voorkomen dat buitenlandse leiders met lange tenen een beroep doen op een archaïsch wetsartikel, dat aan hen een ruimere bescherming toekent dan aan de rest van ons, heb ik de volgende vraag aan de minister. Deelt hij genoemde opvattingen van de VVD en is hij bereid om daar ook naar te handelen door de betreffende artikelen te schrappen uit het Wetboek van Strafrecht?

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Dank aan de heer Taverne voor het stellen van deze vraag. Ik ben het geheel met hem eens dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is in de democratische samenleving die wij met elkaar koesteren. Een democratische samenleving veronderstelt een vrij maatschappelijk debat waarin eenieder zijn of haar gedachten vrijelijk kan verwoorden. Die vrijheid van meningsuiting is de hoeksteen van een pluriforme samenleving en een levendige democratie. Het recht biedt niet alleen bescherming aan denkbeelden die positief of onverschillig worden ontvangen, maar ook aan meningsuitingen die mogelijk worden ervaren als kwetsend, schokkend, verontrustend. Dat geldt zeker als deze meningsuitingen een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat. Daar zijn ze vaak ook voor bedoeld. Dat geldt ook voor het publiceren van culturele of artistieke uitingen en in vergelijkbare zin uiteraard ook voor de journalistieke vrijheid.

Laat ik het heel helder zeggen: dit kabinet staat pal voor een vrije meningsuiting en ook voor de mogelijkheid om via cabaret, satire of door middel van politieke tekeningen — na de afgelopen maanden kan ik in ruime mate meepraten over het belang daarvan — een en ander aan de kaak te stellen. Ik hecht er ook aan op te merken dat vermeende misstanden op die wijze aan de kaak mogen worden gesteld. Ik denk wel dat we moeten vaststellen dat er misschien nooit eerder een periode in Nederland is geweest waarin in het openbaar zo veel kon worden gezegd als nu het geval is. Het recht op een vrije meningsuiting dient het debat en daarmee de waarheidsvinding in de samenleving.

De heer Taverne zei dat we een artikel in de wet hebben dat specifiek ziet op bevriende staatshoofden. Voor het laatst hebben we daar in de Kamer over gesproken in 1976. Toen was de conclusie dat het een nuttig artikel was, ook in internationaal verband en ook gelet op een aantal destijds belangrijk gevonden internationale vraagstukken. Aan de ene kant moeten we vaststellen dat het Wetboek van Strafrecht nooit is bedoeld als een museum voor in onbruik geraakte wetsartikelen. Aan de andere kant denk ik dat we ook in Nederland moeten vaststellen dat het Openbaar Ministerie de onafhankelijke rol heeft om, als er zo'n klacht binnenkomt, daarvan zelfstandig te beoordelen of vervolging nuttig, wenselijk en noodzakelijk is. Ik ben bereid om te bezien of en, zo ja, wanneer dit specifieke artikel uit ons Wetboek van Strafrecht kan worden verwijderd. Net had ik het over een museum. We hebben meer artikelen in het Wetboek van Strafrecht waarvan je je kunt afvragen of we daar wel dagelijks gebruik van maken. Misschien kunnen we het museum dan in één keer renoveren, dus alle zalen tegelijkertijd bekijken en nagaan wat daaruit weg kan. We kunnen het echter ook vitrine voor vitrine doen. Misschien is het een goed idee om de gedachtevorming te beginnen met de vitrine van de artikelen waar de heer Taverne op wijst.

De heer Taverne (VVD):

Dank aan de minister voor zijn beantwoording, die ik volg maar die tegelijkertijd nieuwe vragen oproept. Ik ben het vanzelfsprekend met de minister eens dat juist in een land waar de machten gescheiden zijn, het OM en later de rechter een eerste rol toekomt als het gaat om het beoordelen van de vervolgbaarheid van de delicten waar in dit geval het Wetboek van Strafrecht op ziet. Ik ben ook blij om te horen dat de minister bereid is om de artikelen die zien op de belediging van bevriende staatshoofden aan te pakken. Het baart mij een beetje zorgen dat de minister de formulering "om te kijken óf er artikelen zouden moeten worden geschrapt" gebruikt. Wat de VVD-fractie betreft is dat geen vraag. Naar onze mening en vermoedelijk ook naar die van het gros van deze Kamer, gelet op de reacties van de afgelopen dagen, is het antwoord al duidelijk. Ik wil de minister daarom vragen of hij bereid is om de Kamer zo snel mogelijk te laten weten wanneer hij de hier gewraakte artikelen uit het Wetboek van Strafrecht zal schrappen.

Minister Van der Steur:

Die bereidheid heb ik. Ik zal daarbij ook nog eens kijken naar de discussie die in 1976 heeft plaatsgevonden. Wat waren de argumenten op basis waarvan men toen zei dat men er wel behoefte aan had? Ik zal daar ook de vraag aan koppelen wanneer we er de afgelopen jaren gebruik van gemaakt hebben. Welke rol hebben die artikelen wel of niet gespeeld? Ik zal proberen om de Kamer hier eind volgende week over te informeren.

De heer Taverne (VVD):

Dit is mijn laatste gelegenheid om de minister nog een vraag te stellen. Ik dank de minister voor zijn beantwoording, maar ik vind er nog net iets te veel ruimte in zitten. Het kan nu nog resulteren in een brief waarin ongetwijfeld zeer lezenswaardige beschouwingen zullen staan over het verleden en de mogelijkheden voor de toekomst, maar de Kamer heeft eerder de wens te kennen gegeven om artikelen te schrappen en de ervaring leert dat dit altijd weer wat langer duurt dan nodig. Ik zou daarom graag het volgende van de minister willen horen. Is hij bereid om de Kamer deze week een brief te sturen waarin hij aangeeft welke artikelen hij zal schrappen en waarin hij een indicatie geeft van het moment waarop hij dat zal doen? Op die manier kan de wetgeving daarvoor de Kamer passeren.

Minister Van der Steur:

De urgentie die ten grondslag ligt aan de vraag van de heer Taverne begrijp ik heel goed, maar hij vindt het vast ook goed dat ik als minister de gelegenheid te baat neem om de gedachtevorming die bij de heer Taverne al heeft plaatsgevonden, ook bij mij te laten plaatsvinden. Misschien gaat dat bij de heer Taverne wat sneller dan bij mij. Ik wil echt even heel goed kijken naar de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de discussie in 1976 en het artikel en het gebruik dat we daarvan gemaakt hebben. Ik ga mijn uiterste best doen om die brief eind deze week naar de Kamer te sturen. Mocht dat niet lukken, dan laat ik de Kamer weten waarom het niet gelukt is en wanneer ik die brief wel naar de Kamer zal sturen.

De heer Verhoeven (D66):

De heer Taverne kondigt een motie aan en heeft een mondelinge vraag gesteld over dit onderwerp. De minister zegt dat hij een briefje naar de Kamer gaat sturen. We kunnen het natuurlijk ook wat directer en wat harder regelen, namelijk door de Kamer zelf een initiatiefwet te laten indienen. Laat die nu net klaar voor indiening bij D66 op de plank liggen! Er zit alleen nog iets meer in. Ons voorstel ziet niet alleen op de belediging van het bevriende staatshoofd, waar de heer Taverne het over had, maar ook op de belediging van het eigen staatshoofd. Ik ben benieuwd of het de minister helpt om wat snelheid in het proces te krijgen als D66 bij wijze van spreken morgen dat wetsvoorstel indient. Hoe denkt de minister over het schrappen van het artikel dat gaat over de belediging van het eigen staatshoofd, dus onze eigen Majesteit? Dan kunnen we gelijk twee vliegen in één klap slaan. Dat zou toch mooi zijn.

Minister Van der Steur:

Het is aan de Kamer om te bepalen wanneer zij een initiatiefwetsvoorstel wil indienen. Het is goed gebruik dat elk initiatiefwetvoorstel in de ministerraad wordt besproken en dat er dan een gezamenlijk standpunt wordt geformuleerd. Dat zal ook in dit geval gebeuren. De heer Verhoeven zal begrijpen dat ik daar dus niet op vooruitloop.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Het zou goed zijn als de betreffende artikelen inderdaad geschrapt worden. Nu even wat anders. Ik heb vorige week een motie ingediend waarin ik de Kamer oproep om de minister-president als voorzitter van de EU krachtig afstand te laten nemen van Erdogan als het gaat om zijn beleid, om de inmenging in de vrijheid van meningsuiting. Als ik de VVD zo hoor, zal die motie zeker worden aangenomen en zal zij die steunen. De minister is met de regering voorzitter van de EU. Hij is zelf ook voorzitter van zijn eigen commissie. Is hij bereid om de inperking van de vrijheid van meningsuiting die nu plaatsvindt door Erdogan in Duitsland, te bespreken met zijn collega's tijdens de eerstkomende vergadering?

Minister Van der Steur:

Ik heb van de Kamer een aantal opdrachten en verzoeken gekregen om tijdens de aankomende JBZ-Raad te bespreken. Daar praat ik volgens mij morgen over met de Kamer. Die zien ook op een aantal aangenomen moties in de Kamer. Ik stel voor dat ik in ieder geval mijn energie steek in dat deel, met name ook omdat de collega's van Justitie natuurlijk niet direct de verantwoordelijkheid hebben waar de heer Bontes op doelt. Ik ga in ieder geval zelf het werk doen dat ik al van de Kamer heb meegekregen.

De voorzitter:

Uw tweede vraag, mijnheer Bontes.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Het is toch een heel mooi moment, nu Nederland voorzitter is van de EU. De minister speelt daar een belangrijke rol in. Hij kan dat op de agenda zetten. Ik verzoek hem nogmaals dringend, gelet op die beperking van de vrijheid van meningsuiting en op de discussie die zojuist met de heer Taverne is gevoerd: zet het alstublieft op de agenda, want het komt vrij slap over om het nu zo te laten lopen.

Minister Van der Steur:

Ik denk dat het goed is om dit soort onderwerpen te houden bij de ministers die erover gaan. Dat zijn in dit geval natuurlijk met name de ministers van Buitenlandse Zaken. Die hebben ook een eigen Raad. De heer Bontes weet ook dat minister Koenders zich al vele malen heeft uitgelaten over soortgelijke zaken en zeker ook over de persvrijheid in andere landen, buiten de Europese Unie. Ik denk dus dat het bij hem in zeer vertrouwde handen is.

Naar boven