3 Financiële situatie onderwijs

Aan de orde is het VAO Financiële situatie in het onderwijs (AO d.d. 02/03). 

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom. 

Voor dit VAO heeft zich een vijftal leden aangemeld. Als eerste is het woord aan de heer Van Meenen van D66. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Het is een genoegen onder u te mogen dienen, zoals altijd. 

Mijn fractie wenst een tweetal moties in te dienen. De eerste, die aansluit bij het debat dat wij hebben gehad, luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er de afgelopen jaren meer geld beschikbaar is gekomen voor het onderwijs, maar dat ook de lasten zijn gestegen; 

overwegende dat het belangrijk is, goed inzicht te verkrijgen of de extra middelen in balans zijn met de verhoging van uitgavenposten van scholen; 

verzoekt de regering, in lijn met eerder onderzoek van de Algemene Rekenkamer inzicht te geven in de stijging van lasten van scholen en onderwijsinstellingen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 130 (34300-VIII). 

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ben een beetje verbaasd door de motie. Het algemeen overleg waarover nu dit VAO plaatsvindt, ging over een rapport van de inspectie, waarin juist wordt gekeken naar de ontwikkeling van de middelen en lasten en de financiële positie van scholen. Toch komt D66, ondanks dat wij allemaal constateren dat de buffers zijn toegenomen en dat het gaat over geld dat in de klas moet komen, met een motie om weer te kijken naar de ontwikkeling van de opbrengsten en de lasten, terwijl het rapport en het algemeen overleg daarover gingen. Was de heer Van Meenen wel aanwezig bij dat algemeen overleg? 

De heer Van Meenen (D66):

Zeker was ik aanwezig. Daar heb ik dit ook uitvoerig gewisseld, ook met de staatssecretaris. Het rapport van de Algemene Rekenkamer loopt precies tot het moment dat er extra investeringen kwamen. Het lijkt mij van groot belang, als wij met zijn allen willen dat het geld in de klas komt, dat wij ons ook een goed beeld vormen van de ontwikkeling van de lasten. Die ontbreekt op dit moment. De heer Duisenberg mag het daarmee niet eens zijn, maar voor mij ontbreekt dat beeld, zodanig dat ik niet kan beoordelen in welke mate er echt investeringen in het onderwijs plaatsvinden. Ik vind het belangrijk om dat te weten, maar soms wil je dingen niet weten. Dat kan ook. 

Ik kom bij mijn tweede motie. Wij zijn zeer verheugd — dat is ook in het debat aan de orde gekomen — dat de PvdA ook wenst te investeren in onderwijs. Bij de vorige Algemene Politieke Beschouwingen hebben wij samen met de PvdA een motie ingediend om het budget voor passend onderwijs in het basisonderwijs met 100 miljoen te verhogen. Helaas is dat uiteindelijk niet gelukt. In de aanloop naar die 10 miljard de komende jaren lijkt het mij nu het moment om te kijken of we dat in 2017 kunnen doen, omdat de noodzaak in het basisonderwijs bijzonder groot is. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het doel van passend onderwijs is om ervoor te zorgen dat alle kinderen met een zorgbehoefte een passende onderwijsplek krijgen; 

overwegende dat het vinden van een goede, passende plek voor kinderen in veel gevallen niet lukt vanwege een gebrek aan middelen bij met name basisscholen om de juiste mensen en expertise in huis te halen; 

verzoekt de regering, in de begroting voor 2017 het budget voor passend onderwijs in het basisonderwijs met 100 miljoen euro te verhogen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 131 (34300-VIII). 

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Sinds het begin van de kabinetsperiode is er 2 miljard extra in onderwijs geïnvesteerd. Alleen al aan professionalisering zijn sinds 2010 1,2 miljard aan structurele middelen toegevoegd voor leraren. Ik wil de regering er nogmaals mee complimenteren dat gedurende de enorme ombuigingen van de afgelopen jaren op alle departementen — die iedereen in Nederland troffen — er in onderwijs, onze garantie voor de toekomst, extra is geïnvesteerd. Mijn complimenten daarvoor. 

Toch merken docenten en scholieren hier te weinig van. De financiële buffers zijn in specifieke gevallen te hoog en of de extra investeringen voelbaar zijn, hangt af van de schoolleiding. Het zou in deze Kamer dan ook niet moeten gaan om een wedstrijdje wie om het meeste geld kan roepen, maar om wat met het geld wordt gedaan. 

De extra investeringen moeten in de klas terechtkomen en moeten leiden tot de kwaliteitsverbeteringen die beoogd waren toen we het geld ervoor uittrokken. Daarom ben ik blij met de toezeggingen die op deze punten tijdens het AO zijn gedaan. Maar belangrijker is de uitvoering van mijn motie over de toekomst van de lumpsum. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat ik reikhalzend uitkijk naar de brief in antwoord op die motie. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. We hebben een goed debat gevoerd over de financiën in het onderwijs. Duidelijk is geworden dat veel van de extra middelen uiteindelijk helaas terecht zijn gekomen op de bankrekening van besturen. In sommige gevallen was er sprake van een situatie die niet op een goede manier verantwoord kan worden. De staatssecretaris heeft toegezegd met een brief te zullen komen, waarin staat op welke wijze die bovenmatige reserves in het onderwijs aangewend kunnen worden voor onderwijs. Daar is het CDA blij mee. 

We zijn ook tevreden dat de staatssecretaris meeneemt dat kleine scholen en krimpscholen het op dit moment in de financieringssystematiek niet slechter doen dan andere scholen. Wij hopen dat de staatssecretaris dat ook meeneemt in zijn voorstellen rond de vernieuwing van de bekostigingssystematiek in het onderwijs. 

Ik heb één motie en die gaat over de bovenwettelijke WW-uitkering. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het overheidsbeleid rond werkloosheid steeds meer gericht is op arbeidsparticipatie en duurzame inzetbaarheid en de werkloosheidsuitkering in de afgelopen jaren in bijna alle sectoren is versoberd; 

overwegende dat in het onderwijs alleen al met het bovenwettelijke deel van de werkloosheidsuitkering jaarlijks in het po, vo en mbo een bedrag gemoeid is van ruim 100 miljoen euro; 

overwegende dat de bovenwettelijke WW-uitkering thans al een zwaar beslag legt op de begroting van scholen, terwijl voor het geld dat nu aan bovenwettelijke WW-uitkeringen wordt betaald in het po, vo en mbo ook ruim 1.600 voltijds lerarenbanen gerealiseerd kunnen worden; 

verzoekt de regering, er bij de sociale partners in de Stichting van het Onderwijs op aan te dringen op korte termijn tot een reductie van de bovenwettelijke WW-uitkering te komen en de vrijkomende middelen in te zetten voor echte banen voor onderwijspersoneel, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 132 (34300-VIII). 

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. De nabijheid van onderwijs staat onder druk in gebieden waar dalende leerlingenaantallen gepaard gaan met een geografische verspreiding van scholen. Na het primair onderwijs is ook het voortgezet onderwijs de komende jaren aan de beurt. Scholen zijn genoodzaakt samen te werken. Dat is goed, maar enkel met goed financieel bestuur is dit vraagstuk niet opgelost. Goed onderwijs voor onze scholieren dient ook in de nabijheid georganiseerd te worden. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat leerlingenaantallen in het primair en het voortgezet onderwijs in Nederland dalen; 

constaterende dat in krimpregio's onderwijsinstellingen nu vaak al dun gezaaid zijn en kinderen ver moeten reizen om naar school te gaan; 

constaterende dat door dalende leerlingenaantallen ook de financiering van goed onderwijs onder druk kan komen te staan; 

overwegende dat ook in krimpregio's sprake moet zijn van goede voorzieningen; 

verzoekt de regering, in kaart te brengen waar dalende leerlingenaantallen in krimpregio's ten koste dreigen te gaan van goed en bereikbaar onderwijs, en de Kamer voor de zomer hierover te informeren en aan te geven welke financiële opgave dit met zich meebrengt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue en Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 133 (34300-VIII). 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Mijn collega Jasper van Dijk heeft het debat gevoerd over die 891 miljoen die schoolbesturen in 2013 en 2014 hebben gekregen en waarvan de helft, 485 miljoen, blijkt te zijn opgepot en gewoon op de bankrekening staat van schoolbesturen. Dat is nu juist niet de bedoeling, want het geld moet in de klas terechtkomen, bij leerlingen en docenten, zodat de klassen kunnen worden verkleind en de werkdruk kan worden verlaagd. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat schoolbesturen in 2013 en 2014 in totaal 891 miljoen euro hebben ontvangen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en het herfstakkoord; 

constaterende dat een aanzienlijk deel van dit bedrag (485 miljoen euro) is opgepot en dus niet in de klas terecht is gekomen; 

van mening dat leraren te maken hebben met grote klassen en een hoge werkdruk; 

verzoekt de regering, ernaar te streven dat ten minste de helft van de 485 miljoen euro nog dit jaar daadwerkelijk in de klas wordt besteed, en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Siderius en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 134 (34300-VIII). 

De voorzitter:

Ik dank mevrouw Siderius en kijk even naar de staatssecretaris om te zien of hij in staat is om direct te antwoorden. Hij heeft inmiddels alle vijf moties ontvangen. Ik geef de staatssecretaris het woord. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Wij hebben vorige week een goed debat gehad over dit thema. Het aardige is dat achter de cijfers altijd weer een verhaal zit. Gisteren liep iemand uit het onderwijs een dagje met mij mee: Floris Dekker, een onderwijsbestuurder uit het midden van het land, verantwoordelijk voor zo'n tien basisscholen. Met hem had ik het ook over dit thema. Ik vroeg hem hoe dat dan precies gaat met het ontvangen geld: wordt dat uitgegeven? Hij zit in zo'n krimpregio waar een aantal sprekers naar vroeg. Hij zei: ik heb een deel van het geld inderdaad nog niet uitgegeven, omdat ik voorzie dat ik de komende jaren te maken krijg met een sterke leerlingendaling; dan wil ik graag een aantal leraren bovenformatief in dienst houden, tot 2019, wanneer een aantal van mijn mensen uitstromen, zodat ik het mooi glad kan strijken. Ik vond dat wel een mooi voorbeeld van het verhaal achter de cijfers. Het zegt ook wat over goed werkgeverschap en degelijk en deugdelijk financieel beheer. Tegelijkertijd vinden we natuurlijk allemaal dat de extra investeringen die we in het onderwijs hebben gedaan macro altijd ten goede moeten komen aan de leerlingen. De Kamer heeft daar een aantal moties over ingediend. Ik zal ze stuk voor stuk langslopen. 

De eerste motie van de heer Van Meenen — dat is de motie op stuk nr. 130 — ontraad ik. Er ligt een recent onderzoek dat hierin voorziet en we moeten niet onderzoek op onderzoek stapelen. 

De tweede motie van de heer Van Meenen — dat is de motie op stuk nr. 131 — ontraad ik omdat die een ondeugdelijke dekking heeft. 

Het oordeel over de motie-Rog op stuk nr. 132 kan ik aan de Kamer laten. De regering hecht veel aan activerend arbeidsmarktbeleid. Het zou heel goed kunnen dat de bovenwettelijke WW wordt afgebouwd in de cao's. Dat levert niet op korte termijn enorm veel extra geld op, maar wel op de langere termijn. Dat geld kan gestoken worden in goede leraren. Als deze motie wordt aangenomen, dan zal ik haar inderdaad ook onder de aandacht brengen van de Stichting van het Onderwijs. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik probeer niet in herhalingen te vervallen, want dat mag natuurlijk niet in een debat. Het recente onderzoek dat de minister noemt, is het onderzoek van de Rekenkamer, maar dat stopt exact op het moment dat de extra middelen naar het onderwijs komen. Daarom lijkt het me zo belangrijk om ook een goed beeld te hebben van de ontwikkeling van de lasten in de jaren daarna, in 2014 en 2015. We hebben dat al eerder tegen elkaar gezegd. Dat past eigenlijk naadloos bij de woorden waar de staatssecretaris mee begon, namelijk dat we oog moeten hebben voor de redenen waarom die euro's soms misschien niet in de klas terechtkomen. Dat heeft hier direct mee te maken. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik doe een beroep op de staatssecretaris om toch te heroverwegen of het niet de moeite waard is om die motie uit te voeren. 

Staatssecretaris Dekker:

We hebben hier al zeer uitvoerig over gedebatteerd. Volgens mij zit het probleem helemaal niet in een kostenstijging. De kosten zijn de laatste twee jaar, na het rapport van de Rekenkamer, inderdaad wat gestegen. Als je kijkt naar de indexen die daarvoor gehanteerd worden, bijvoorbeeld de loonindex en de prijsindex door het CPB, dan kun je je daar wat bij voorstellen. Ik zie echt geen aanleiding om het uitvoerige rapport van de Algemene Rekenkamer over te doen. 

Ik was beland bij de motie-Vermue/Van Dekken op stuk nr. 133. Die motie gaat over de krimpregio's. Ik hik een beetje tegen die motie aan. In de huidige vorm ontraad ik haar omdat zij een veronderstelling bevat die volgens mij geen recht doet aan de realiteit. Het lijkt nu alsof de spreiding van kwalitatief goed onderwijs alleen een kwestie van geld is. Dat is het vaak niet. Er is vaak een tekort aan leerlingen om goed onderwijs te kunnen geven. Ik breng graag in kaart hoe het zit met de spreiding. Ik kan dat misschien niet vlak voor de zomer doen maar wel vlak na de zomer als er weer een voortgangsrapportage over krimp op de rol staat. Ik zou het dan veel breder willen bekijken dan het financiële vraagstuk alleen. Ik zou dan ook willen kijken naar vragen als "welke opgave ligt er nu precies?" en "hoe kan er worden gezorgd voor goed onderwijs in de nabijheid?" 

Mevrouw Vermue (PvdA):

Als de staatssecretaris de motie zo wil lezen dat hij haar breder benadert dan alleen de financiële opgave, dan lijkt mij dat een mooi voorstel. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan moet wel het stenogram van dit gedeelte van het debat worden meegenomen, want de motie zelf is wat smaller geformuleerd. Als ik "voor de zomer" mag interpreteren "als na de zomer", dan komen we er wel uit. 

De voorzitter:

Mevrouw Siderius heeft hier ook nog een vraag over. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb geen vraag maar een opmerking. Ik word hier toch wel een beetje moe van. Elke keer als de Partij van de Arbeid moties indient, gaat de staatssecretaris in het debat aangeven hoe hij die interpreteert en gaan we vervolgens vrolijk verder. Het lijkt mij dat de Partij van de Arbeid de motie met het dictum zoals dat nu op papier staat, gewoon even moet aanpassen, want er staat nu een dictum in terwijl daar iets totaal anders mee wordt bedoeld. Bij elk VAO zien we ongeveer hetzelfde. Ik krijg dus ook graag duidelijkheid over de wijze waarop het op papier komt te staan. 

Mevrouw Vermue (PvdA):

Mevrouw Siderius mag een gewijzigde motie tegemoetzien die aansluit bij hetgeen we hier besproken hebben. 

De voorzitter:

Er komt een gewijzigde motie. Tot slot gaat de staatssecretaris in op de motie op stuk nr. 134. 

Staatssecretaris Dekker:

De motie op stuk nr. 134 ontraad ik, deels omdat ze overbodig is. Wij zetten niet de helft van het geld, maar al het geld in voor goede bestedingen. Wat ons betreft doen we dat ook op een tijdige manier. Daarnaast vind ik de motie ongewenst. Ze gaat namelijk uit van sturing op alleen het uitgeven van geld, terwijl ik het heel erg belangrijk vind dat geld wordt uitgegeven aan de goede dingen. Dat vraagt deze motie niet. 

Mevrouw Siderius (SP):

Dit is toch ook wel weer een bijzonder antwoord. Dit geld is gewoon geparkeerd op de bankrekening van schoolbesturen, terwijl de bedoeling van het Nationaal Onderwijsakkoord dat de staatssecretaris heeft afgesloten toch was dat het in de klas en bij docenten terecht zou komen, dat de werkdruk zou worden verlaagd en de klassen kleiner zouden worden. Als de staatssecretaris dan vandaag in de Kamer verkondigt dat dit een ongewenste besteding is van die bijna 900 miljoen, dan moet het toch niet gekker worden. We gaan er zo ook over in debat, maar ik vind dit wel echt heel bijzonder. Ik zou graag van de staatssecretaris willen horen of hij de bankrekening van schoolbesturen een juiste besteding van deze bijna 900 miljoen vindt. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat je soms geld op een bankrekening hebt staan, zegt niet zo vreselijk veel. Als je het daar laat staan tot in de eeuwigheid, vind ik dat een slechte besteding van onderwijsgeld. Dat moet uiteindelijk namelijk in de klas belanden. Zojuist gaf ik al het voorbeeld van die schoolbestuurder die gisteren een dag met mij meeliep. Hij zei: ik heb daar goed over nagedacht en ik zie dat ik een daling krijg. Als ik nu niet wat spaar, moet ik straks mensen ontslaan van wie ik weet dat ik ze in 2019 weer heel hard nodig heb. Ik vind dat dan juist weer een heel goede besteding van onderwijsgeld, omdat het uitgaat van goed werkgeverschap en prudent financieel beleid. 

Zo moeten we ernaar kijken. Het gaat niet om de snelheid waarmee geld wordt uitgegeven, maar om het verstand waarmee geld wordt uitgegeven en of het uiteindelijk bij leerlingen belandt. Dat laatste staat in mijn ogen onvoldoende in uw motie. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de moties die zijn ingediend wordt aanstaande dinsdag gestemd. Ik dank de staatssecretaris voor zijn komst naar de Kamer. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven