Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 42, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 42, item 4 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 ( 33799 ).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Dit is het eerste debat dat we onder uw leiding als nieuwe voorzitter mogen doen. Ik wil u vanaf deze plek graag feliciteren met uw benoeming. Het was een mooie strijd met mevrouw Van Toorenburg; ik heb echt genoten van het debat gisteren. Dat wilde ik even gezegd hebben.
Vandaag gaan we iets anders behandelen. Deze wet regelt dat er bij een geweldsmisdrijf een middelentest kan worden afgenomen om te bekijken of de geweldspleger alcohol of drugs heeft gebruikt ten tijde van het geweldsdelict. Een verdachte moet straks meewerken aan dit onderzoek, waardoor er kan worden aangetoond of de verdachte het geweldsdelict wel of niet onder invloed van drank of drugs heeft gepleegd. Als dat het geval is, dan kan dit een strafverzwarende omstandigheid zijn.
Ik kan verklappen dat de SP zeer kritisch is over dit wetsvoorstel. Deze wet is ook een uitwerking van de motie-Marcouch. Wij volgen de heer Marcouch altijd zeer kritisch — dat weet hij ook — en dat doen wij in het bijzonder ook bij deze motie. Hoewel deze motie door de Kamer nooit officieel is aangenomen, wordt deze wel in dit wetsvoorstel uitgewerkt. Ik wil de minister dan ook voorstellen om vaker een niet-aangenomen motie uit te werken, liefst een motie van onze fractie. Ik vond het een heel bijzondere uitwerking, maar wat zegt deze motie nou eigenlijk?
De heer Marcouch (PvdA):
Ik wil toch even genotuleerd hebben dat het geen kwestie is van een niet-aangenomen motie, maar van een aangehouden motie. Dat doen wij hier altijd als de minister toezeggingen doet die recht doen aan de inhoud van een motie. Het is een aangehouden motie en niet een niet-aangenomen motie.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik vind het zeer terecht dat de heer Marcouch dit even opmerkt. Er was inderdaad een toezegging, maar ik wilde hiermee de minister gekscherend aansporen om vaker moties van de SP uit te werken in een wet.
Deze motie verzoekt de regering om het gebruik van alcohol en drugs bij geweldsdelicten als zelfstandig strafverhogend element op te nemen. Ik kan mij inderdaad herinneren dat wij goed hebben na moeten denken over ons oordeel over deze motie. Wanneer deze motie wel in stemming was gebracht, hadden wij waarschijnlijk negatief geoordeeld over deze motie. De SP heeft veel vraagtekens bij het nut, de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van deze motie, dus ook bij deze wet. Ik zal in mijn inbreng deze vraagtekens behandelen en het is mogelijk een uitdaging voor de minister om deze vraagtekens weg te nemen.
Wanneer je een geweldsdelict pleegt onder invloed van alcohol of drugs, zo zegt deze regering, dan is dat zo erg dat je een hogere straf opgelegd kunt krijgen. Ik loop geregeld mee met de politie en snap enigszins waar deze gedachte vandaan komt. Veel geweldsdelicten worden inderdaad gepleegd onder invloed van middelen, maar het is de vraag of een hogere straf noodzakelijk of gewenst is omdat je drugs of alcohol ophebt. Daar hebben wij grondig over na moeten denken. Volgens het kabinet is het dus erger als je een delict pleegt met alcohol of drugs op dan wanneer je een delict pleegt als je bij je volle verstand en broodnuchter bent. Is een delict dat je bij je volle verstand en nuchter pleegt dan minder erg? Ook speelt verslaving geregeld een grotere rol. Verslaafd zijn aan alcohol en drugs is een psychiatrische stoornis. Die mensen zijn vaak ziek en hebben naast een straf op een delict ook behandeling en begeleiding nodig. Ik heb het wetsvoorstel grondig nagelopen, maar ik mis dat element. Wij vinden dat je ook moet kijken naar de achterliggende gedachte en de behandeling van deze zieke mensen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
Het middelenonderzoek kan pas worden ingezet als de opsporingsambtenaar het vermoeden heeft dat de aangehouden verdachte het strafbare feit onder invloed van alcohol of drugs heeft gepleegd. Dat is behoorlijk suggestief, vind ik. Hoe wil de minister dit precies gaan doen? Of iemand alcohol of drugs heeft gebruikt, is namelijk niet altijd makkelijk te herkennen. Ik zal een paar voorbeelden geven. Een suikerpatiënt met een hypo kan eruit zien als iemand die dronken is. Iemand die altijd heel erg hyperactief is, heeft niet per se speed of cocaïne op. Als je mensen vraagt of zij iemand kennen met een cocaïneverslaving, dan weten zij dat vaak niet, want cocaïneverslaving is niet altijd makkelijke te herkennen. Het punt dat ik wil maken is dat middelengebruik op iedereen een andere invloed en uitwerking heeft. Worden opsporingsambtenaren voldoende geschoold in het herkennen van middelengebruik? In de Impactanalyse Alcoholregistratie bij geweldsdelicten, die aan deze wet vastgeplakt zat, wordt terecht gewezen op het feit dat niet iedere agent momenteel gecertificeerd is om een ademanalyse af te nemen. We moeten agenten dus trainen op het herkennen, maar daarnaast is het afnemen van een ademanalyse een punt van zorg. Wat gaat de minister daaraan doen?
Ook de expertgroep heeft een aantal interessante zaken onderzocht, bijvoorbeeld dat chronische gebruikers van middelen juist agressief worden als zij het middel niet gebruiken. Dat staat dan weer haaks op dit wetsvoorstel. Ook geneesmiddelen kunnen invloed hebben op gedrag; waarover later meer. Het is een gemis dat de expertgroep dit niet nader heeft onderzocht. De expertgroep wijst er terecht op dat amfetamine en methamfetamine ook voorgeschreven kunnen zijn door een arts, bijvoorbeeld bij de behandeling van narcolepsie, obesitas of ADHD. Als een verdachte deze medicatie op voorschrift van een arts slikt, geldt het dan niet als een strafverzwarende omstandigheid?
De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Raad voor de rechtspraak wijzen op een zeer belangrijk punt. De rechter kan bij straftoemetingen ook nu al rekening houden met eventueel middelengebruik. Waarom laten we het dan niet aan de rechter over om te beoordelen wanneer er sprake is van een strafverzwarende omstandigheid? Als je dit nu per wet vastlegt, wordt er niet per definitie rekening gehouden met het feit dat de een heftiger reageert op drank of drugs dan de ander. Het Openbaar Ministerie adviseert dan ook om, in tegenstelling tot wat deze wet regelt, de strafverzwaring niet op te nemen in de richtlijn, zodat het Openbaar Ministerie de vrijheid behoudt om per geval te bekijken of de strafverzwaring proportioneel is of niet. Waarom neemt de minister het oordeel van het Openbaar Ministerie eigenlijk niet over?
Ik vond de constatering van de regering dat hier een preventieve werking van uitgaat nogal bijzonder. Daar heb ik even op moeten kauwen. Stel, een jongen gaat naar een dancefestival. Hij wil een xtc-pilletje nemen, maar doet dat toch niet omdat hij denkt: straks pleeg ik een geweldsdelict met een xtc-pil op en zit ik met een strafverzwarende omstandigheid. Ik denk niet dat het zo werkt. De minister denkt dat blijkbaar wel. Ik hoor graag van hem hoe hij aan deze voorspelling komt.
De SP is niet enkel negatief. Ik zei dat ik moeite heb met deze wet, maar ik zie ook mogelijkheden voor deze wet. Het zou ook gek zijn als we alleen maar negatief zouden zijn, want de SP heeft in 2011 ook gepleit voor een bloedtest bij een ernstig misdrijf. Toen ging het echter niet alleen om onderzoek naar alcohol of drugs, maar om onderzoek naar medicijngebruik.
Het Nederlands Comité voor de Rechten van de Mens gaf in 2003 al aan dat er in veel gevallen van agressie standaard een medicijntest moet worden afgenomen. Dit heeft met name te maken met de bijwerking van medicijnen. De wetenschappelijke literatuur besteedt al meer dan twintig jaar aandacht aan de mogelijke relatie tussen het gebruik van met name antidepressiva en agressie. Ook het Bijwerkingencentrum Lareb concludeerde dit in 2014 op basis van ontvangen meldingen en gaf in een signalering aan dat agressie een bijwerking is die kan optreden bij het gebruik van antidepressiva. Inmiddels staat dit ook in de meeste bijsluiters.
Toen ik meer ging opzoeken over dit thema, stuitte ik ook op een heel interessant artikel in het Nederlands Juristenblad. Ik weet toevallig dat de minister dit blad geregeld leest, omdat hij dit vaak heeft aangedragen als Kamerlid. Misschien kent hij dit artikel dus wel. Daarin wordt beschreven dat rechters in een aantal rechtszaken juist stuitten op de vraag of er sprake is geweest van middelengebruik, antidepressiva bijvoorbeeld, en of de bijwerkingen daarvan inderdaad geleid hebben tot agressief gedrag of meer agressiviteit. Als er sprake zou zijn van het gebruik van medicatie, adviseerde de jurist in het stuk om het mogelijk te maken om kort na het delict bloedmonsters af te nemen, zodat er meer duidelijkheid zou ontstaan over het medicijngebruik. Gezien deze overwegingen vind ik het dan ook wenselijk om niet alleen te kijken naar alcohol en drugs, maar ook naar de medicatie. Graag krijg ik een reactie hierop.
Nu ga ik in op de werkbelasting en de kosten die dit met zich brengt bij het NFI en de politie. Allereerst ga ik in op het NFI. De regering geeft in de memorie van toelichting letterlijk aan dat de werklast van het NFI niet omhooggaat, omdat het service level agreement niet wordt aangepast. In onze schriftelijke inbreng hebben wij doorgevraagd over het verhullende taalgebruik van de minister. Wat bedoelt de minister daar nu eigenlijk mee? De minister geeft aan dat hij het eens is met de SP dat de opsporingsambtenaar enkel kan vermoeden dat er sprake is van alcohol- en drugsgebruik als een blaastest of bloedonderzoek dit uitwijst. Het NFI doet het bloedonderzoek. De minister schrijft in de antwoorden dat het NFI dat inderdaad moet gaan doen, maar dat de werkbelasting wel meevalt. Ik citeer de minister nogmaals: "Het heeft wel tot consequentie dat indien de met het NFI in de kaderbrief van het NFI afgesproken jaarlijks maximaal uit te voeren aantallen bloedonderzoeken ten behoeve van de vaststelling van alcoholgebruik zijn bereikt, de politie bij vermoeden van een gecombineerd middelengebruik, voor de vaststelling van alcoholgebruik moet teruggrijpen naar het nader ademonderzoek." Als ik dit samenvat, betekent dit dat ze pech hebben als het quotum bij de politie is bereikt. Dan vindt de bloedanalyse niet meer plaats en kunnen ze alleen maar teruggrijpen op ademanalyse. Deze wet is dan waardeloos en kan in de prullenbak geknikkerd worden. Waar haalt de minister eigenlijk de dekking vandaan voor deze wet? De minister zegt tegen de SP altijd: dit is weer een ongedekte cheque. Maar hier is niet eens een cheque aanwezig. Het NFI krijgt helemaal geen geld.
Ik ben eigenlijk nog niet klaar, want ook de politie heeft in dit verband echt wel een probleem. In Impactanalyse Alcoholregistratie bij geweldsdelicten staat dat enkel en alleen de ademtest afgenomen door de politie al bijna 2,1 miljoen kan gaan kosten. Daarbij gaat het enkel om het alcoholgebruik. Daar komt nog bij dat de Basisvoorziening Handhaving (BVH) een heel ingewikkeld computersysteem is. Vraag politieagenten naar de BVH en ze zijn "not amused", om het maar zo te zeggen. Na het debat van gisteren mag ik natuurlijk niet "not amused" zeggen, maar goed, de politieagenten zijn niet tevreden over dit registratiesysteem. Het is echt rampzalig. Er zijn ook problemen bij de ICT bij de politie en daar moet eigenlijk ook extra geld bij komen. Als de BVH, het registratiesysteem, ook aangepast moet worden en het eigenlijk al een bende is, waar haalt de minister het geld daarvoor vandaan en hoe?
Toen ik de memorie van toelichting nog eens aan het doorlezen was, zag ik dat daar ook staat dat de invoering van de middelentest gepaard zal gaan met een uitgebreide voorlichtingscampagne. Toen werd ik heel nieuwsgierig, want wat houdt dat dan precies in? Kan de minister antwoorden op vragen als: hoe, wanneer en hoeveel dat gaat kosten?
Tot slot, en nu echt tot slot; de SP is kritisch en heeft veel vraagtekens bij de wet en het maatschappelijk nut ervan. De vraag of Nederland hier nu veiliger van wordt, kan ik niet per definitie positief beantwoorden. Ik zie zeker mogelijkheden om iets goeds te doen, bijvoorbeeld de afname van het middelengebruik als het gaat om medicijnen en de uitwerking daarvan. Maar ik ben er nog zeker niet van overtuigd dat we voor deze wet moeten stemmen. Ik zal daarom goed luisteren naar de inbreng van mijn collega's en zeker ook naar de antwoorden van de minister.
De heer Van Oosten (VVD):
We spreken over een wetsvoorstel dat tot doel heeft op te komen voor slachtoffers van ernstige geweldsdelicten. We willen zien terugkomen dat de straf door de daders ook wordt gevoeld. Welke waarde hecht mevrouw Kooiman aan het oordeel van de expertgroep onder leiding van het NFI dat overmatig gebruik van alcohol of drugs — boven een promille als het gaat om alcohol — agressiebevorderend werkt?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb de impactanalyse goed gelezen. Daarin geeft de expertgroep ook aan dat het bij sommige mensen die zo verslaafd zijn, ook tot agressie leidt als ze geen alcohol of drugs gebruiken. Dat geldt bijvoorbeeld ook bij het gebruik van medicijnen. Kijkend naar de slachtoffers, is het belangrijk te voorkomen dat mensen weer de fout ingaan en er nog meer slachtoffers vallen in Nederland. Daar moeten we naar kijken. Ik ben er niet van overtuigd dat een strafverhoging automatisch leidt een veiligere samenleving. We moeten juist goed kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen niet opnieuw de fout ingaan. Daartoe moeten we bijvoorbeeld kijken naar een verplichte behandeling. Deze wet doet naar mijn mening niet altijd recht aan de slachtoffers en het veiliger maken van Nederland. Nogmaals, ik zal goed luisteren naar de inbreng van de heer Van Oosten, maar ik ben nog niet geheel overtuigd.
De heer Van Oosten (VVD):
In strafverhoging vinden wij elkaar dan mogelijk niet, maar als mevrouw Kooiman met mij toch de ambitie heeft om iets te doen ter voorkoming van nieuwe slachtoffers, vind ik dat een andere meerwaarde in deze wet. Ik ben benieuwd wat zij ervan vindt dat je, door middel van onderzoek of er alcohol- of drugsgebruik in het spel is geweest, vervolgens maatwerk kunt bieden. De rechter kan bijvoorbeeld als bijzondere voorwaarde opleggen dat iemand moet afkicken. Dat lijkt mij waardevol, want daarmee voorkom je recidive en slachtoffers.
Mevrouw Kooiman (SP):
De heer Van Oosten legt daarmee mijn twijfel goed bloot, want ik hink op twee gedachten. Ik vind niet dat het per definitie altijd tot een strafverhoging moet leiden. Wat het Openbaar Ministerie daarover aangeeft, vind ik echt nuttig: je moet kijken wat proportioneel is. Een bijzondere voorwaarde opleggen, bijvoorbeeld het verplicht afkicken, heeft juist wel meerwaarde, want daardoor kun je voorkomen dat mensen weer de fout ingaan. Daarmee worstel ik dus heel erg. Ik zie dat de heer Van Oosten mogelijk wat in petto heeft, althans dat gebaart hij. Ik ben heel benieuwd waarmee hij gaat komen.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik probeer collega Kooiman te volgen in haar kritiek. Zij constateert ook dat de politie elk weekend gewelddadigheden in het uitgaansleven voor haar kiezen krijgt van mensen die onder invloed zijn van alcohol en drugs. De wet regelt dat de mensen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het gebruik van dat soort middelen. Vervolgens geeft de wet de politie de bevoegdheid om objectief met een test vast te stellen dat er sprake is van drugs- en alcoholgebruik waardoor de geweldexplosie is zoals die is. Collega Kooiman kan er toch niet tegen zijn dat we dat aanpakken?
Mevrouw Kooiman (SP):
De heer Marcouch spreekt over drie zaken. Ik ben het ermee eens dat de politie daar tegenaan loopt en dat het een hinderlijk iets is. Maar een jongere denkt niet: ik ga maar geen bier drinken, want stel dat ik agressief word — dat weet je immers niet van alcohol — dan gaat daar een strafverhogende werking van uit. Ik denk niet dat dat gebeurt. Sterker nog, ik heb heel erg geworsteld met het volgende. Stel nu dat je hetzelfde delict broodnuchter, met je volle verstand, pleegt. Is dat dan minder erg? Je kunt haast het omgekeerde zeggen: het is juist erger als je dit bij je volle verstand doet. Daarmee worstel ik. Ik verwacht ook niet dat een strafverhoging altijd leidt tot recidivevermindering en dat is toch het doel dat wij allemaal willen bereiken.
De heer Marcouch (PvdA):
Als wij de redenering van mevrouw Kooiman zouden volgen, moeten wij misschien het Wetboek van Strafrecht afschaffen, want er zijn inderdaad mensen die keer op keer in dezelfde fout vervallen. Dat ontslaat ons toch niet van de plicht om een norm te stellen en daarmee aan te geven wat wij acceptabel vinden en wat niet? Hoe denkt mevrouw Kooiman over het feit dat er bijvoorbeeld in het verkeer alcoholcontroles worden uitgevoerd, zelfs proactief? Dan worden ook mensen aangetroffen die ondanks de campagnes en de zware straffen, met drank op achter het stuur zitten. Dat betekent toch niet dat wij dat dan maar niet doen?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik snap die redenering. Ik heb natuurlijk ook nagedacht over mensen die bewust dronken in de auto stappen, want een auto kan een moordwapen zijn als je die met drank op bestuurt. Dat hoef ik de heer Marcouch niet uit te leggen. Maar drinken in het gezin wil niet altijd zeggen dat je een moordwapen onder je kont hebt, om het maar even zo uit te drukken. Ik ben inderdaad van mening dat geweldsdelicten altijd moeten worden bestraft. Daar zeg ik ook niets over. Ik ben er alleen nog niet over uit of er ook sprake moet zijn van een strafverhoging.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Misschien kan ik mevrouw Kooiman helpen. Zij brengt niet alleen bezoeken aan de politie, maar ook aan het gevangeniswezen. Dat wordt zeer gewaardeerd. Daar hoort zij ook van het personeel dat het soms heel gefrustreerd kan raken doordat een verdachte of veroordeelde maar zo kort in huis is, dat toch niet kan worden verwacht dat hij of zij in die korte tijd kan worden bijgestuurd. Zij vragen: geef ons soms toch wat meer tijd om iemand te bereiken en hem of haar gevoelig te maken voor een behandeling. Zou dat element mevrouw Kooiman ervan kunnen overtuigen dat het soms nuttig kan zijn om mensen iets langer vast te houden, omdat wij hen alleen dan wellicht kunnen bereiken?
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik dank mevrouw Van Toorenburg voor haar vraag. Ik worstel hiermee, zeg ik in alle eerlijkheid. Naast het langer vasthouden, zou je ook kunnen kijken naar de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een verplichte behandeling op te leggen. Ik worstel met de vraag of het altijd moet leiden tot strafverhoging en dus een langere straf, of dat moet worden gesteld dat iemand met een psychische stoornis en een verslaving zo ziek is dat hij of zij verplicht moet afkicken en moet worden behandeld.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Mag ik mevrouw Kooiman dan toch vragen om haar hotline met de ondernemingsraad van het gevangeniswezen te openen over dit punt? Ik denk dat het gevangeniswezen blij zou zijn als het de mensen iets langer achter de deur zou kunnen houden. Soms willen mensen niet meewerken, maar als zij even de gelegenheid krijgen om tot zichzelf te komen, even echt een paar weken uit die drankcirkel zijn, komen zij misschien tot het inzicht dat zij niet alleen hun eigen leven verpesten, maar ook dat van de mensen in hun omgeving.
De voorzitter:
Dit was meer een uitnodiging.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb morgen weer een gesprek met meerdere mensen van het gevangeniswezen. Ik zal die mogelijkheid zeker nog eens opperen ter voorbereiding van de stemmingen. Ik verwacht dat de minister prima snapt welke problemen ik zie. Ik dank mijn collega's voor hun vragen waardoor ik die nader heb kunnen toelichten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Daar staan wij weer. Gelukkig weer een beetje naast elkaar, fris en fruitig en met plezier. Mag ik zeggen dat het mooi was om gisteravond te zien hoe u straalde en ontroerd was? Dat raakt ons allen. Hartelijk gefeliciteerd. En dan nu, zoals wij altijd zo mooi zeggen, over tot de orde van de dag. Het CDA vindt het een goede wet. Wij kunnen ons dus vinden in het wetsvoorstel. Het kan ertoe leiden dat geweldsmisdrijven waarvan iemand verdacht wordt, door een test op alcohol- of drugsgebruik extra gewogen kunnen worden op hun impact en hun oorzaak. Een rechter kan daar dan rekening mee houden. Hij kan bekijken of hij het nodig vindt om iemand zwaarder te straffen of misschien wel een bijzondere voorwaarde op te leggen.
Momenteel is er sprake van enig ongemak, want een en ander is alleen maar mogelijk in de Wegenverkeerswet. Dat is een gebrek. Het moet ook mogelijk zijn om buiten het verkeersrecht in beeld te krijgen of iemand een delict heeft gepleegd onder invloed van drank of drugs. Denk aan ernstige mishandelingen, bijvoorbeeld het geweld in het uitgaansleven waar de politie iedere keer weer mee te maken heeft, maar ook het geweld in huiselijke kring.
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat alcohol agressiebevorderend kan werken. Laten we wel zijn, iedereen die af en toe een lekkere borrel drinkt, weet dat dit je stemming kan beïnvloeden. Als ik vrolijk ben, word ik er vrolijker van. Maar als ik boos of teleurgesteld ben, weet ik dat ik beter geen borrel kan drinken. Mensen die dit vaker doen, moeten dit van zichzelf weten. Misschien weten ze dit nu niet, maar dan zal misschien wel gaan inslijten dat het consequenties kan hebben als je toch drinkt.
In zijn beantwoording gaat de minister met name in op de bijzondere voorwaarde. Dat begrijpen we wel, maar in de toelichting van de minister vinden we het een beetje uit balans. Hij spreekt bijvoorbeeld over verplichte behandelingen bij verdachten die niet willen meewerken. Dat kan weleens heel lastig zijn. We denken bijvoorbeeld aan een heel recente zaak vorige week in Breda. De zaak is onherroepelijk. Er is afstand gedaan van hoger beroep, dus kunnen we er makkelijk over spreken. Iemand werd veroordeeld voor bedreiging van zijn partner. Dat was vrij ernstig. Het ging ook om bedreiging van agenten. Het Openbaar Ministerie zei dat het ook wilde doorpakken op de verslaving, op het middelengebruik. De verdachte zei echter: ik doe niet mee; zak er allemaal maar in, ik doe gewoon niet mee. Als we dan toch aan de gang gaan met een bijzondere voorwaarde, vraag ik me af of we niet bijna tegen beter weten in iemand die voorwaarde induwen, terwijl hij er gewoon geen zin in heeft. Dan mag hij wat ons betreft echt achter slot en grendel om eens tot bezinning te komen. Daar ging de discussie die ik net met de woordvoerder van de SP had een beetje over. Misschien kunnen we mensen zo namelijk wel bereiken. Dan gaat iemand zien dat zijn partner, die hij in elkaar gerost heeft, niet op bezoek komt, omdat er veel is aangericht. Dan gaat iemand misschien eens nadenken over wat hij veroorzaakt in zijn omgeving. Dat element mag er weleens uitgelicht worden. Daartoe roepen we de minister op.
Kan de minister wellicht in de richtlijnen aangeven dat het consequent weigeren om mee te werken aan bijzondere voorwaarden een aanleiding kan zijn om er niet meer naar te kijken en mensen gewoon in de gevangenis te zetten, om ervoor te zorgen dat iemand wordt bereikt? Wat ons betreft is maatwerk leuk, maar het moet geen pamperen worden. We willen niet dat iedere keer weer met iemand gesoebat wordt. De reclassering voelt zich daarin ook weleens niet serieus genomen. Soms weet iedereen dat een persoon zich toch niet zal houden aan bepaalde voorwaarden. Ik heb de reclassering weleens horen zeggen dat sommigen bijna met de middelvinger langskomen. Dat moeten we onze reclassering eigenlijk niet aandoen. Ik vraag de minister of hij dit herkent en of hij wil bekijken of mensen die niet willen meewerken, gewoon achter de plank kunnen komen. Daar is niks mis mee.
Dan kom ik op de uitkomsten van het middelengebruik. Met name voor de zaken die zo spoedig mogelijk moeten worden behandeld, is er nog wel een uitdaging. Kan in de zaken die in die zo spoedig mogelijke behandeling komen, meegewogen worden of iemand eerder een positieve test heeft gehad? Kun je oude testen laten meewegen? Ik hoor geluiden dat de uitslag bij de beoordeling van een strafzaak nog niet bekend is. Hoe gaan we er dan voor zorgen dat die toch kan worden meegewogen?
Ik zei al dat we positief zijn over het wetsvoorstel, maar alles kan net een beetje beter. Er is nog wel wat te doen. De minister heeft het wetsvoorstel gelukkig al iets uitgebreid door ook een middelentest mogelijk te maken bij de strafbare feiten vernielen en beschadiging. Wij vragen ons nog wel af: betekent dit dan ook dat dit geldt voor de door de steden razende hooligans? Kunnen verdachten van voetbalrellen bij hun aanhouding ook op het gebruik van middelen worden getest? Waarom pakt de minister niet even lekker door bij artikel 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht inzake zwaar lichamelijk letsel door schuld? Dan kan worden nagegaan of bij dergelijke schulddelicten door nalatigheid ook kan worden getest op middelgebruik. Natuurlijk kun je twijfelen. Er zijn mensen die zeggen dat je het niet te breed moet maken, maar juist vanwege de tegenargumenten die de Raad van State geeft wil ik weten waarom de minister op dit punt niet doorpakt. Ik moet dat even uitleggen. De Raad van State zegt: maak een beter afwegingskader, juist om ervoor te zorgen dat er een totaalbeoordeling kan komen. Laat dat net bij deze delicten van belang zijn! Waarin schuilt de nalatigheid? Kan juist niet bij dit soort delicten een oordeel over het middelengebruik meewegen? Wij hebben een amendement opgesteld. Naar de reactie van de minister daarop zijn wij zeer benieuwd. We hebben nog geen amendement opgesteld over de mogelijke strafverhogingen. Mevrouw Helder heeft dat wel gedaan. Ik hoef mijn spreektijd daaraan dus niet te besteden. Doe recht aan mevrouw Helder die dat inbrengt en waarop de minister zal reageren. Dan kunnen wij daarin die afweging maken.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik heb een beetje een technische vraag aan mevrouw Van Toorenburg. Mevrouw Van Toorenburg wil eigenlijk drie aparte delictomschrijvingen toevoegen aan de mogelijkheid tot het ondergaan van een middelenonderzoek. Is het mogelijk dat een opsporingsambtenaar, een agent, die een aanwijzing van alcohol of drugs heeft, het niet beperkt tot het delict dood door schuld en een vorm van nalatigheid, maar een zwaarder delict in gedachten heeft, waardoor dat middelenonderzoek wel degelijk een plek krijgt?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Zou kunnen, zou kunnen. Iedereen die zich over de wet heeft gebogen en zich erover heeft uitgesproken, zegt: wees er terughoudend in. Het moet kunnen wanneer het er echt toe doet, maar wees er terughoudend in. Ik ben altijd een beetje bang dat een opsporingsambtenaar bij twijfel inderdaad terughoudend zal zijn, waardoor er geen uitslag beschikbaar is bij een delict zoals omschreven in artikel 307 of 308. Dat zal dan komen doordat wij dit hebben uitgezonden en dit in de gehele wetgevingsgeschiedenis een eigen plek heeft gekregen. Ik denk dat we het soms net over die drempel heen moeten tillen, omdat de geest is, hoe begrijpelijk ook, dat we er wel terughoudend mee moeten omgaan.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik neem kennis van wat u zegt. Ik ben eigenlijk ook nieuwsgierig naar de reactie van de minister op dat punt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het is heel relevant dat u die vraag stelt. De voorzitter zal die vraag doorgeleiden naar de minister, die dit allemaal heeft aangehoord.
Tot slot, zoals wij altijd aan het einde doen: de pegels. Wat kost deze exercitie nu eigenlijk indien wij haar nog groter maken? Als je standaard bij iedere verdachte een middelentest uitvoert, kan het neerkomen op 2,6 miljoen op jaarbasis, zo lezen wij. Dat is eigenlijk niet zo veel. Eigenlijk is dat niet zo veel als je bedenkt dat je daardoor een betere afweging kunt maken over de omstandigheden waarin iemand een delict heeft gepleegd. Laten we wel zijn, ik erken dat het een inbreuk op de privacy is, maar die maakt een rechter toch altijd? Hij of zij kijkt altijd heel goed naar de achtergronden op basis waarvan een delict is gepleegd. Dit kan een hulpmiddel zijn. Is de minister bereid om toch na te gaan of testen op middelengebruik breder kan, juist om ervoor te zorgen dat rechters zich een beeld kunnen vormen over de verdachte en daarbij daadwerkelijk alles kunnen meenemen?
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Ik heb eerder debatten gevoerd waarbij u voorzitter was. Toen was u ondervoorzitter, nu bent u officieel de Voorzitter van de Kamer. Zoals collega Bosma, uw tegenkandidaat, gisteren al zei: oordeel Kamer. Dat is gebeurd. U bent als winnaar uit de bus gekomen. Daarmee feliciteer ik vanaf deze plek nogmaals.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Dan het wetsvoorstel: over tot de orde van de dag, zoals collega Van Toorenburg ook al zei. Het wetsvoorstel ligt er al lang, dus het is goed dat we daar nu eindelijk aan toe zijn gekomen. Het heeft tot doel om de aanpak van geweld onder invloed van alcohol of drugs — de zogenoemde middelen — te verbeteren. Althans, zo staat het in de eerste zin van de memorie van toelichting. De oorspronkelijke titel van het wetsvoorstel luidde: het terugdringen van geweld onder invloed van middelen. Dat is toch wel even iets anders. Nu is de titel van het wetsvoorstel dan ook aangepast. Die luidt nu heel anders, namelijk de inzet van een middelentest. Het zal de minister niet verbazen dat mijn fractie daar een puntje van kritiek over heeft. Daar kom ik zo op terug.
Ik zal eerst een verdere toelichting geven, ook voor de kijkers thuis. Het wetsvoorstel regelt dat er een wettelijke basis komt voor de inzet van middelentesten tegen geweldplegers. Opsporingsambtenaren krijgen met het nieuwe wetsvoorstel de bevoegdheid om een verdachte van een geweldsmisdrijf te bevelen om mee te werken aan een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs. Dat is zeker een verbetering van de aanpak. Op deze manier wil de minister de veiligheid in het openbare leven en in de huiselijke kring vergroten. Het gebruik van middelentesten bij geweldsdelicten moet ertoe leiden dat het middelengebruik als afzonderlijke factor bij de sanctieoplegging bij geweldsmisdrijven wordt betrokken. Dat zou dus strafverzwarend moeten werken.
De minister geeft ook aan dat door het wetsvoorstel verzwarende sancties kunnen worden opgelegd, om daarmee de recidive en verslaving aan te pakken. Dat gaat bijvoorbeeld om het opleggen van een alcoholverbod of een locatieverbod, of de inzet van erkende gedragsinterventies voor jongeren en volwassenen met als doel een gedragsverandering. Rechters behouden de vrijheid bij het opleggen van een straf. Door het wetsvoorstel wordt het alleen makkelijker om vast te stellen of er alcohol en/of drugs in het spel zijn geweest. Ik zei al dat ik erop terug zou komen: daar zit de kritiek van mijn fractie. Volgens mijn fractie pakt de minister niet door, ondanks de belofte van het terugdringen van geweld dat wordt gepleegd onder invloed. De minister doet dat ook niet ondanks het feit dat hij zelf in de memorie van toelichting bevestigt dat het gebruik van alcohol of drugs, dus middelengebruik, een risicofactor voor geweld vormt en dat als er middelen in het spel zijn de gevolgen van het toegepaste geweld vaak erger zijn, vanwege zwaarder letsel en zwaarder geweld. De recidive bij dit soort misdrijven is hoog. Recidive is gewoon een duur woord voor dat mensen in herhaling vallen. Je verwacht een krachtige aanpak van de minister van law and order. Dat loopt echter een beetje uit de bocht, want daar blijft hij toch wat mee achter.
Het enige wat met dit wetsvoorstel wordt veranderd — dat is wel een goed punt, daar gaat het niet om — is dat opsporingsambtenaren verdachten kunnen bevelen om mee te werken aan het onderzoek naar het gebruik van middelen. Die test moet dan ook uitwijzen of het geweldsdelict al dan niet onder invloed van die middelen is gepleegd. Als dat het geval is, ofwel als er sprake is van middelengebruik boven een bepaalde grens, dan kán — daar zit 'm de kritiek in — de uitkomst van die test van invloed zijn op de door het Openbaar Ministerie te vorderen of door de rechter op te leggen straf. Ik zei het al: het is prima dat met name de genoemde opsporingsambtenaren een wettelijke bevoegdheid krijgen om die middelentest toe te passen op een aangehouden verdachte. Maar daar moet dan volgens mijn fractie ook wat mee gebeuren.
Het zal niet verbazen — mijn fractie zegt het vaker — dat geweldsmisdrijven hard bestraft moet worden, zeker indien die onder invloed van alcohol en/of drugs zijn gepleegd. Zoals ik al zei en ook in de memorie van toelichting staat, is middelengebruik immers een risicofactor voor de toepassing van geweld. Ook is het geweld zwaarder en zijn de gevolgen voor de slachtoffers ernstiger. Daarnaast is er sprake van hogere recidive. Dat staat in het rapport Geweld onder invloed. Dat er daadwerkelijk harder wordt gestraft, bereik je volgens mijn fractie met — daar zijn ze weer — minimumstraffen. Daar gaan we mee verder, alleen niet vandaag. Ook bereik je het met het wettelijk regelen van een strafverzwaringsgrond in het geval van misdrijven die onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen. Daarover hebben we het vandaag wel. Daar heb ik dus ook een amendement voor gemaakt. Ik krijg graag een reactie op het amendement, die zeker zal komen. Wij wachten die af.
Ik heb nog een vraag aan de minister. Waarom wordt er niet geregeld dat er een richtlijn voor het Openbaar Ministerie komt, een zogenoemde aanwijzing, die inhoudt dat middelengebruik tot uitdrukking komt in de strafeis als daar sprake van is? We hebben ook een richtlijn voor geweld tegen personen met een publieke taak, de Aanwijzing handelwijze bij geweldsaanwending (politie)ambtenaren. Daarmee wordt bepaald dat er bij geweld tegen hulpverleners een twee keer hogere straf wordt geëist. Het kan dus wel. Ik zie collega Van Oosten bij de interruptiemicrofoon staan, maar ik maak mijn zinnen even af. Het wetsvoorstel ligt er al een tijd. Dat heeft misschien de volgende oorzaak. In de memorie van toelichting wordt verwezen naar de BOS/Polaris-richtlijn, waarbij BOS staat voor Beslissing Ondersteunend Systeem. Op de website van het Openbaar Ministerie staat dat die richtlijn alleen nog geldt voor feiten met een pleegdatum van voor 1 maart 2015. Die is dus niet meer van toepassing. Ik verneem hierop dan ook graag de reactie van de minister.
De heer Van Oosten (VVD):
Het amendement van mevrouw Helder is zo-even gewijzigd rondgedeeld maar ik baseer mij nu even op de oorspronkelijke versie. Daarin maakt mevrouw Helder geen koppeling met de grenswaarden waarover ik zo-even een interruptiedebatje met mevrouw Kooiman had. Ik zat zelf eigenlijk op het spoor om wel zo'n koppeling te introduceren op de een of andere manier. Waarom heeft mevrouw Helder ervoor gekozen om dat niet te doen?
Mevrouw Helder (PVV):
Allereerst wil ik nog even ingaan op de wijziging van het amendement. Ik had het amendement al een tijd klaarliggen. De eerste wijziging zat in de titel en de tweede wijziging betrof de vraag of het in het algemene deel van het Wetboek van Strafrecht opgenomen moest worden — dat is de uiteindelijke wijziging ook geworden — of dat het bij ieder delict waar dit wetsvoorstel naar verwijst apart in een lid van het wetsartikel moest worden opgenomen. Dus inhoudelijk is er aan de toelichting en aan het doel niets veranderd. Wij willen dat er een wettelijke strafverzwaringsgrond komt en dat die straf kan worden opgelegd.
Dan kom ik op de vraag van collega Van Oosten. Wij hebben niet gekozen voor het opnemen van een ondergrens, omdat dit het erg moeilijk zou maken. Dat laten we over aan het regelen in een Algemene Maatregel van Bestuur. Zoals de minister ook zegt, worden veel dingen geregeld in een AMvB of een ministeriële regeling. De ondergrens die daarin staat, komt tot uitdrukking als, althans als het amendement wordt aangenomen, die wettelijke strafverhogingsgrond wordt toegepast.
De heer Van Oosten (VVD):
Die ondergrens vind ik zelf juist zo interessant omdat die weer gebaseerd is op het oordeel van de expertgroep die met deskundigheid stelt dat je boven een bepaald promillage in het geval van alcohol of boven een bepaalde grens ten aanzien van drugs, zou moeten kunnen vaststellen dat het agressieverhogend werkt en onder die grens eigenlijk niet. Dan vind ik het wel weer ingewikkeld dat het dan toch bij automatisme tot strafverzwaring zou kunnen leiden. Misschien dat u daarop nog kunt reflecteren.
Mevrouw Helder (PVV):
Dat automatisme zie ik niet. Het amendement zorgt ervoor dat aan het eind van het hele proces bij een aangehouden verdachte, als wordt voldaan aan de voorwaarden die in het wetsvoorstel zijn opgenomen, een middelentest wordt afgenomen en er is geconcludeerd dat er sprake is van gebruik van alcohol en/of drugs. Dan ga je in een nader onderzoek kijken hoeveel er is gebruikt. Als het Openbaar Ministerie op basis daarvan besluit tot vervolging over te gaan en met een strafeis komt en de rechter ter zitting aangeeft ernaar te zullen gaan kijken, dan zijn de ondergrenswaarden die op dat moment gelden — die veranderen namelijk ook nog wel eens — van toepassing. Ik wil dus niet zo moeilijk doen om in de wet een ondergrens vast te leggen die straks te hoog of te laag ligt, want dan moet je de wet weer veranderen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb eigenlijk nog een principiëler punt dan dat van de ondergrens of bovengrens. Uw amendement strekt ertoe om te doen wat eigenlijk in dit wetsvoorstel dat we vandaag behandelen niet gebeurt. U hebt het er ook over dat de minister eigenlijk zou moeten doorpakken en dat u dat al wel doet. Mijn vraag is dan ook aan u wat u verwacht van het verankeren van de strafverhoging in de wet als het gaat om het terugdringen van geweld.
Mevrouw Helder (PVV):
Preventieve werking, net als de minister. Ik kom daar in mijn spreektekst overigens nog op. Wij menen dat er van de dreiging van een hogere straf preventieve werking uitgaat en ik ben heel blij dat de minister dat in dit wetsvoorstel ook erkent.
Mevrouw Swinkels (D66):
Hoe ziet u dan op dit moment de praktijk zoals die door rechters wordt toegepast bij straftoemeting? Denkt u dat het op dit moment helemaal niet aan de orde komt?
Mevrouw Helder (PVV):
Dat heb ik niet gezegd. Ik heb wel gezegd dat het beter kan en daar zijn we vandaag over aan het spreken.
Voorzitter. Op pagina 3 van de memorie van toelichting staat dat de ondergrens voor alcoholgebruik bij geweldsmisdrijven hoger is dan de ondergrens die geldt bij de strafbaarstelling voor het rijden onder invloed. Reden hiervoor is dat drankgebruik in beginsel sneller de rijvaardigheid zal beïnvloeden dan dat het een agressieverhogende werking heeft. Nu de minister in de nota naar aanleiding van het verslag heeft aangegeven dat de expertgroep niet heeft bezien of drankgebruik sneller de rijvaardigheid beïnvloedt dan dat het de agressie bevordert, is mijn fractie wel benieuwd op basis waarvan de minister die conclusie trekt. Er is namelijk geen onderzoek naar gedaan.
Een ander punt van kritiek is toch wel dat de minister aangeeft dat 42% van de jongeren die worden aangehouden voor het plegen van geweld onder invloed van alcohol of drugs, jonger was dan 24 jaar. De minister wil de jongeren hard aanpakken, maar hoe ziet hij dat voor zich met het inmiddels al ingevoerde adolescentenstrafrecht? Ofwel: jongeren tot en met 22 jaar worden volgens het jeugdstrafrecht berecht en in de regel niet strenger gestraft. Ik zie de minister nee schudden, maar het is wel degelijk zo. Het is althans in ieder geval het doel van het adolescentenstrafrecht en dat weet hij als geen ander.
Tot slot merkt mijn fractie op dat het opvallend is dat de minister bij dit wetsvoorstel opeens van mening is dat van hogere straffen die zullen worden opgelegd voor geweldsmisdrijven die onder invloed van drank of drugs zijn gepleegd, een afschrikwekkend effect uitgaat. Ik verwees er al even naar in het interruptiedebatje met collega Swinkels. Mijn fractie heeft dat in het verleden tot in den treure aangegeven, misschien voor sommigen wel tot vervelens toe, maar ja, dat is wel waarvoor je hier staat. Mijn fractie zegt altijd dat een straf een straf moet zijn en dat van hogere straffen een afschrikwekkend effect uitgaat. Dat werd altijd afgewimpeld. Wij zijn hier dus blij mee: beter laat dan nooit.
Helaas geldt dus nog steeds dat de minister de hogere straffen niet afdwingt door de zojuist genoemde punten in de wet op te nemen. Mijn vraag aan de minister is of hij eigenlijk niet bang is voor het tegenovergestelde effect. Welk effect gaat nu uit van het wel afnemen van een middelentest — ik heb het nu niet over een test die uitwijst dat er geen alcohol of drugs zijn gebruikt — maar die vervolgens niet gebruiken bij de strafeis of de strafoplegging? Dat leidt er toch toe dat de verdachte denkt: nou, ik kom er toch wel mee weg. Ik krijg toch graag een reactie van de minister op dit punt.
Samenvattend en afrondend is het wetsvoorstel een stap in de goede richting. Dat erken ik ook, maar de weg moet wat mijn fractie betreft wel helemaal worden afgelopen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Swinkels namens D66.
Mevrouw Swinkels (D66):
Mevrouw Arib, nogmaals mijn felicitaties en mijn complimenten voor het feit dat u zo kort na uw benoeming alweer meteen hier bent.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. U merkte het zojuist al aan mijn korte interruptiedebat met mevrouw Helder: het gaat hier om een wet die uitsluitend erop is gericht om een nieuw dwangmiddel te introduceren. Dat allemaal om geweld in voornamelijk huiselijke kring en openlijk geweld terug te dringen. Dat is natuurlijk een doelstelling die D66 van harte onderschrijft. Ik erken ook dat bij veel geweldsdelicten alcohol en drugs een rol spelen. Dat heb ik zelf in mijn vorige werk vaak gezien. Dat is heel zorgelijk. Bij nieuwe wetgeving gelden echter toch altijd de volgende vragen. Welk probleem lost dit op? Is dit een effectieve oplossing? Gaat het niet verder dan nodig is voor het doel, als je de nadelen tegen de voordelen afweegt? Ik heb daarom vier kritische kanttekeningen.
Drie maanden geleden deed ik nog dit soort zaken. Een voorbeeld vond plaats op Koninginnedag op de Grote Markt in Haarlem. Er was een forse vechtpartij geweest en er was ook fors letsel. Toen was het vrij moeilijk om te beslissen wie nu wat gedaan had. Eén ding stond voor iedereen vast: dat er gedronken was. De verdachte zei het zelf, de getuige bevestigde het en het stond ook in het proces-verbaal. Het is dan ook meegenomen bij het bepalen van de straf. Dat is maatwerk en — dat wil ik nog eens heel erg benadrukken — dat is het rechtelijk domein. De rechter gaat over de weging van factoren die moeten meetellen bij oplegging van de straf. Als mij toen was gevraagd of ik bij die weging een middelentest nodig had zoals die nu wordt voorgesteld, dan had ik heel verbaasd gekeken en gedacht: waarom?
Het grappige — of eigenlijk het verbazende — is dat de beroepsbeoefenaren zich in de adviezen op hetzelfde standpunt hebben gesteld. Het wetsvoorstel veronderstelt dat er discussie in de rechtszaal is over de vraag of er middelen zijn gebruikt. Het wetsvoorstel kan daarbij niet bogen op een onderzoek op dit punt. Dat ligt er niet. De professionals, het Openbaar Ministerie, de NVvR, de Raad voor de rechtspraak en de Raad van State, zeggen dat deze discussie in de praktijk niet of nauwelijks bestaat. Ik heb heel vaak in processen-verbaal gelezen: verdachte had bloeddoorlopen ogen, was onvast ter been, sprak met dubbele tong, adem riekte naar … Dan weet iedereen wel wat volgt. Op zitting is de verdachte daar meestal heel eerlijk over, want hij denkt daarmee een minder zware straf te krijgen. Het resultaat van de middelentest voegt hieraan niets toe. De rechter neemt factoren als alcohol- en drugsgebruik mee bij de bepaling van een straf. Zoals ik al zei, is dit maatwerk. Daarbij telt mee om wie het gaat, wat voor persoon het is, hoe vaak het al is gebeurd, hoe ernstig het feit is. Alle omstandigheden tellen mee en moeten ook meetellen. Waar dat in moet uitmonden, zeker als het gaat om middelengebruik, is vaak een voorwaardelijke straf, die gericht is op het voorkomen van recidive, op het voorkomen van herhaald zodanig middelengebruik dat het ontaardt in geweld. Met andere woorden: dezelfde verdachte heeft op Koningsdag 2016 wellicht geleerd om zijn alcoholgebruik in de juiste banen te leiden door de voorwaarden die hij heeft moeten naleven in het kader van de voorwaardelijke straf die de rechter hem heeft opgelegd.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik sprong daarnet op toen mevrouw Swinkels aangaf dat een verdachte in een rechtszaak meestal zelf ook wel zegt dat hij het delict heeft gepleegd onder invloed van alcohol, omdat hij denkt dat daarmee de straf naar beneden gaat. In deze puzzel zien wij het stukje met het beeld van wat er aan de hand is, maar daarnaast het stukje met de verhoging van de straf. Zal de verdachte dat straks in de rechtszaal nog steeds zeggen? Of hebben wij dan niks en hoort dit er dus bij, wanneer je er een verhoging van de straf aan koppelt?
Mevrouw Swinkels (D66):
Wat een verdachte zal doen, hangt heel erg van de persoon af. Dit wetsvoorstel voorziet erin dat er een soort objectief handvat komt om vast te stellen dat er sprake is van middelengebruik. Dat doet niet meer dan wat in de memorie van toelichting staat: "Het verschaft het Openbaar Ministerie en de rechter de mogelijkheid om het middelengebruik bij geweldsdelicten te funderen op de resultaten van de middelentest en de daaromtrent verkregen zekerheid zwaarder dan tot dusver te laten meewegen …" Het gaat dus niet om een strafverhoging, nee, het gaat alleen om de vraag of iemand al of niet een test krijgt. Als de verdachte al ergens rekening mee zou houden, dan zou het met het risico van het afnemen van een test zijn.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, maar mevrouw Swinkels heeft de amendementen gezien. Zij weet dat de gedachte leeft om te bekijken of daarmee de straffen verhoogd kunnen worden. Wij moeten in gedachten houden dat er de consequentie aan verbonden kan worden dat de straf omhooggaat. Denkt mevrouw Swinkels dan nog dat een rechter voldoende heeft aan de passage over rooddoorlopen ogen, onvaste tred en rieken naar alcohol? Of heeft de rechter dan wellicht wel dat objectieve nodig om uiteindelijk daadwerkelijk te komen tot een verhoging van de straf, conform de richtlijnen van het Openbaar Ministerie?
Mevrouw Swinkels (D66):
Zoals mevrouw Van Toorenburg net als de rechters weet, is er geen directe relatie vast te stellen met alcohol- en middelengebruik. Het verhoogt het risico — dat is waar — maar dat is ontzettend afhankelijk van de verdachte in kwestie. Mevrouw Van Toorenburg zei eerder dat zij, als zij boos is, nog bozer wordt. Ik kan zeggen dat ik, als ik twee glazen witte wijn op heb, altijd vrolijk word. Daarin verschillen wij tweeën dus al. Het is dus heel subjectief. Waar het wetsvoorstel het doet voorkomen dat het een objectief handvat is, is de test zelf wellicht objectief, maar de weging heel subjectief. En die weging moet ook heel subjectief zijn.
De heer Van Oosten (VVD):
Dit gehoord hebbend, stel ik mevrouw Swinkels de vraag die ik ook aan mevrouw Kooiman heb gesteld. Welke waarde hecht zij als vertegenwoordiger van de D66-fractie aan de expertgroep onder leiding van het NFI? Daarin zitten allerlei deskundigen die zeggen dat boven bepaalde waardes het gebruik van alcohol en drugs agressiebevorderend kan werken. Dat wil niet zeggen dat je agressief wordt als je heel veel drank tot je neemt, maar het betekent wel dat je er de verantwoordelijkheid voor mag dragen als je dat hebt gedaan en vervolgens agressief bent. Wat vindt mevrouw Swinkels daarvan?
Mevrouw Swinkels (D66):
Wat de heer Van Oosten voorstelt, zou erop neerkomen dat je een soort risicoaansprakelijkheid krijgt als je alcohol drinkt. Alles wat je verkeerd doet, zou dan strafbaar zijn. In de visie van de heer Van Oosten zou het nuttigen van alcohol of het nemen van drugs dan al strafbaar zijn.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik vraag mevrouw Swinkels welke waarde zij hecht aan deze uitlating van de expertgroep, die ook weer een basis vormt voor dit wetgevingsproces. De expertgroep zegt dat het gebruik boven een bepaalde waarde agressiebevorderend kan werken en dat het dus voor het strafproces, voor de officier van justitie en voor de rechter relevant is om te weten of die waarde is overschreden. De VVD wil daarom zo'n middelenonderzoek op het moment dat de verdachte vermoedelijk of waarschijnlijk die waarde heeft overschreden.
Mevrouw Swinkels (D66):
Zoals de heer Van Oosten terecht opmerkt, zegt de expertgroep inderdaad dat dit het risico verhoogt. Daarmee is echter niet gezegd dat ieder gebruik van middelen leidt tot agressie. Bovendien heeft het College van pg's bezwaar gemaakt tegen het voorstel dat in het wetsvoorstel wordt gedaan om dit als strafverhogende factor op te nemen in de BOS/Polaris-richtlijnen, de richtlijnen voor strafvordering voor het Openbaar Ministerie, juist omdat middelengebruik niet op iedereen dezelfde uitwerking heeft, ook niet als een bepaalde ondergrens is overschreden.
Een andere kritische bedenking die ik heb, heeft te maken met de mogelijk contraproductieve werking. Mevrouw Van Toorenburg had het daar ook al over. Wat is het gevolg als er geen test is gedaan, bijvoorbeeld omdat de verdachte bij aanhouding zei dat hij middelen had gebruikt maar daar later op terugkwam, of als de testresultaten niet goed in het dossier terechtkomen? We weten allemaal hoe moeilijk het voor de politie is om dit goed in het proces-verbaal op te schrijven en het dossier volledig te maken. Kan de rechter het middelengebruik in zo'n geval niet meer meenemen bij de straftoemeting? Dan haal je juist een discussie de rechtszaal binnen die daar nu niet of nauwelijks speelt.
De heer Marcouch (PvdA):
Collega Swinkels doet in haar inbreng alsof dit wetsvoorstel gaat over het al dan niet gebruiken van alcohol en drugs, als een op zichzelf staande handeling, maar de aanleiding voor dit wetsvoorstel is dat politiemensen zien en ervaren dat in uitgaansgebieden vaak geweld wordt gebruikt door mensen die onder invloed van alcohol en drugs zijn. Daardoor zijn die mensen ook niet meer vatbaar voor enige vorm van verbale correctie. Je kunt ze niet meer aanspreken. Als het op een aanhouding aankomt, is het alleen maar nog meer matten. Die combinatie en die hartenkreet van politiemensen maakt het toch legitiem om deze wetgeving, die deze politiemensen op zijn minst helpt een handvat te hebben …
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Marcouch?
De heer Marcouch (PvdA):
Ziet mevrouw Swinkels ook dat deze wet politiemensen een handvat biedt om aan te tonen dat er sprake is van middelengebruik en alcoholgebruik in combinatie met gepleegd geweld?
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik wijs de heer Marcouch graag op de memorie van toelichting. Daarin gaat het helemaal niet over een handvat voor de politie, maar om een handvat voor de rechter om de uitslag van zo'n test, die met dit wetsvoorstel wordt geïntroduceerd, mee te wegen. De test dient dus om de rechter een hulpmiddel te verschaffen. Ik vraag mij af of dit rechters gaat helpen en of het nodig is dat rechters op dit punt worden geholpen, want rechters houden er al rekening mee. Het wordt al meegewogen. Zoals ik zojuist al zei, ligt bovendien een contraproductieve werking op de loer. In dat verband vraag ik de minister waarom hij de adviezen van de professionals uit het veld — de Nederlandse orde van advocaten, de Raad voor de rechtspraak en de Raad van State — naast zich neerlegt. Hoe kijkt hij aan tegen het gevaar van een contraproductieve werking? Ook vraag ik hem hoe hij aankijkt tegen die complexe correlatie tussen middelengebruik en geweld, want zelfs wetenschappers hebben daar geen eenduidige mening over.
Ik kom bij mijn tweede punt van kritiek. Het wetsvoorstel wordt verondersteld een afschrikkende werking te hebben, maar dit wordt niet onderbouwd. Het gaat alleen maar om de introductie van de middelentest. Ik kan mij toch heel moeilijk voorstellen dat een feestvierder op Koningsdag zou afzien van dat vierde biertje omdat hij misschien moet blazen als hij later op de dag misschien bij een vechtpartij betrokken raakt. Hij zou dan denken: liever een cola light, want misschien wordt het matten, misschien moet ik dan blazen en misschien krijg ik dan een hogere straf. Wij kennen allemaal de calculerende burger, maar dit vooronderstelt wel heel veel verstandig denkwerk in een situatie die dat op zijn minst niet bevordert. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.
Mijn derde punt betreft de proportionaliteit van dit wetsvoorstel. Wij moeten niet vergeten dat het wetsvoorstel inbreuk maakt op een grondrecht, te weten de onaantastbaarheid van het lichaam. Mevrouw Van Toorenburg had het er al over. Het staat heel mooi in artikel 11 van de Grondwet en in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Op zo'n grondrecht mag je alleen maar inbreuk maken als er een dringende maatschappelijke noodzaak is. Je mag daarop nooit inbreuk maken als een minder verstrekkend middel ook voorhanden is. Ik noemde al getuigen, de verklaring van de verdachte zelf en ook de politie, die bepaald gedrag constateert. De rechter kan daarmee tot nu toe prima uit de voeten. D66 is altijd kritisch wat die grondrechten betreft.
Dan kom ik bij mijn vierde punt. Als ik dit wetsvoorstel lees en de gewijzigde titel ziet, kan ik mij toch niet aan de indruk onttrekken dat het wordt gepresenteerd als iets wat leidt tot strafverhoging. Mevrouw Helder signaleerde het al. Dat is echter misleidend, want dit wetsvoorstel maakt op zichzelf strenger straffen niet mogelijk. Streng straffen en rekening houden met middelengebruik is allang mogelijk en wordt al gedaan. Dit wetsvoorstel strekt er alleen maar toe om een soort objectief handvat te geven waarmee de rechter dat middelengebruik gemakkelijker en zwaarder zou kunnen laten meewegen. Naar mijn idee hoeft dat niet. Het past met dit karakter in een reeks van repressieve wetgeving die wat mij betreft ook het karakter van symboolwetgeving heeft. Het past in de serie van minimumstraffen, het boerkaverbod en de eigen bijdrage voor gedetineerden.
Om die reden zou je het wetsvoorstel gratuit kunnen noemen, maar het is allerminst gratis. Er is veel meer werk voor de politie en justitie. De kosten van de test alleen al zijn fors en de invoeringskosten bedragen €500.000. Veel meer agenten moeten zich gaan bemoeien met de aanhouding en het afnemen van de test. Er zijn artsen en verpleegkundigen bij betrokken. Het Nederlands Forensisch Instituut moet eventueel de speeksel- en bloedmonsters moet analyseren. Die monsters moeten bewaard worden. Dat moet allemaal zorgvuldig gebeuren. Uiteindelijk worden ze vernietigd, waarop ook weer toezicht moet zijn. Al met al komt dat jaarlijks uit op zo'n zes ton voor de middelentest zelf en last but not least 15.000 extra fte voor de politie, die zoals wij in dit huis allemaal weten toch al overbelast is.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik hoor toch tegenstrijdigheden in het verhaal van collega Swinkels. Ik hoor haar vrijwel op het laatst zeggen dat dit wetsvoorstel een repressieve werking heeft, maar in bijna dezelfde zin zegt zij het te zien als symboolwetgeving. Het is het een of het ander. Ik hoor haar ook zeggen dat zij in de praktijk heeft ervaren dat een verdachte ter zitting erkent dat sprake is van alcoholgebruik, want dan wordt de straf lager. Volgens dezelfde redenering geldt dan dat, als dit wetsvoorstel wet wordt, diezelfde verdachte denkt: er ligt nu een uitslag van de middelentest, waardoor de straf waarschijnlijk hoger wordt. Mensen die die middelen gebruiken, volgen die redenering echt wel. Ik vind het jammer dat mevrouw Swinkels dat wel meeneemt als een verdachte denkt daardoor minder straf te krijgen, maar het niet meeneemt als een verdachte er meer straf door denkt te krijgen. Collega Swinkels spreekt verder over maatwerk. Maar dan is dit wetsvoorstel toch juist heel goed? Het is immers een objectief middel dat ervoor zorgt dát er maatwerk kan worden toegepast.
Mevrouw Swinkels (D66):
Om met de laatste vraag te beginnen: die gaat ervan uit dat het nodig is om vast te stellen of verdachte middelen heeft gebruikt, wat af zou hangen van de eigen verklaring. Dat is niet zo, en dat weet mevrouw Helder ook heel goed uit haar vorige leven. Het is alleen aan de rechter om een straf op te leggen. Hij dient rekening te houden met alle factoren. Dat gebeurt nu al, dus daaraan verandert dit wetsvoorstel niets. Het repressieve en het symbolische karakter verdragen zich heel wel met elkaar, want het gaat erom dat dit wetsvoorstel past in een reeks van symbolische wetgeving met een repressief karakter die ik net al noemde. Zoals bekend is D66 altijd veel meer voor preventie. Preventie wordt veel beter gediend met een gerichte straf die juist ziet op het beheersen van een eventuele middelenproblematiek. Daar zal de rechter effectief op kunnen sturen.
Mevrouw Helder (PVV):
Mijn fractie meent dat preventie ook is gediend met het feit dat, als een verdachte daadwerkelijk middelen heeft verbruikt, hij of zij daarvoor terecht wordt gestraft. Dat is — daar heb je hem weer — maatwerk. Daarom ziet mijn fractie wel degelijk wat in deze middelentest, omdat dan objectief bepaald is dat sprake is van middelengebruik en zelfs als het goed is ook in welke mate. Mevrouw Swinkels weet uit haar praktijk, net als ik uit mijn vorige leven, dat het gaat om een momentopname. Als een opsporingsambtenaar iemand aanhoudt, is dat een momentopname. Dat gebeurt op basis van uiterlijke kenmerken of na een alcoholtest. Maar vele maanden later komt de zaak ter zitting. Dan is het toch uitermate handig dat er een objectief resultaat ligt van zo'n middelentest, zodat maatwerk kan worden toegepast?
Mevrouw Swinkels (D66):
Die vraag beantwoord ik met een tegenvraag. Wat maakt het uit dat de hoeveelheid vaststaat? Het gaat erom dat wordt vastgesteld of sprake is van een probleem en, zo ja, wat je daaraan moet doen. Is het middelengebruik een probleem en, zo ja, zou het dan helpen om bijvoorbeeld de gedragsmaatregel alcohol en preventie op te leggen? Het gaat steeds om die toets. Over wat mevrouw Helder zegt over het repressieve karakter: dat zit juist niet direct in dit wetsvoorstel, maar wordt ingebracht door het amendement dat zij voorstelt.
De voorzitter:
U mag uitleggen wat u precies bedoelt met uw vraag.
Mevrouw Helder (PVV):
Collega Swinkels gaat over haar eigen woorden, maar een vraag met een wedervraag beantwoorden, vind ik niet zo chique. Maar goed, ik zei: dan kan met die objectieve test worden vastgesteld dat er middelen zijn gebruikt en misschien zelfs hoeveel. Dat gebruikt collega Swinkels om te zeggen: het gaat er niet om hoeveel er is gebruikt. Ik heb gezegd: dát er middelen zijn gebruikt, moet je meenemen als je maatwerk wilt toepassen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik stelde eigenlijk een retorische vraag, in die zin dat duidelijk is dat het voorstel voor een middelentoets niets toevoegt.
Ik sprak over de kosten. Ik wijs er alleen maar op dat het bij de begrotingsbehandeling in november van vorig jaar voor het NFI en het College voor de Rechten van de Mens nog heel moeilijk was; zij moesten vechten voor iedere miljoen. Nu kijken we uit naar de Voorjaarsnota en zijn we benieuwd hoe het wordt opgelost. Hierbij geeft de minister echter heel grif geld uit voor de introductie van een dwangmiddel waar eigenlijk niemand uit de beroepsgroep die er dagelijks mee te maken heeft, om heeft gevraagd.
Kortom: D66 staat zeer kritisch tegenover dit wetsvoorstel, omdat het een oplossing biedt voor een niet bestaand probleem. Het effect, de vermeende preventieve werking, berust op de welhaast naïeve veronderstelling dat de test tot minder geweld zal leiden. Het leidt tot een inbreuk op grondrechten die niet gerechtvaardigd wordt door een dringende maatschappelijke noodzaak. Van symboolwetgeving die niets oplevert maar wel flinke structurele kosten met zich brengt, moeten we ons onthouden.
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. Om van de zijde van mijn fractie maar meteen duidelijkheid te verschaffen: de VVD is voorstander van de introductie van het middelenonderzoek zoals dat wordt voorgesteld door de minister in dit wetsvoorstel. In de schriftelijke ronde die vooraf ging aan dit debat hebben wij ook al duidelijk gemarkeerd waarom we dat vinden en welke toegevoegde waarde het kan hebben. Laat ik er ook maar duidelijk over zijn: als iemand er vrijelijk voor kiest om drugs te snuiven, of chiquer geformuleerd "te gebruiken", om een fles alcohol in zijn keel te gieten of om overmatig alcohol te gebruiken, dan vinden wij het volstrekt normaal dat je die persoon ook verantwoordelijk moet kunnen houden voor het gedrag dat mede daardoor kan ontstaan.
Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van drugs of alcohol een risicofactor kan vormen voor geweld, en vaak zelfs zwaar geweld, met ernstig letsel. Dan past het prima dat opsporingsambtenaren, het Openbaar Ministerie en rechters een handvat wordt geboden aan de hand waarvan het middelengebruik objectief kan worden vastgesteld, zodat voorkomen wordt dat — zo staat in de beantwoording van vragen van naar ik meen de ChristenUnie — toeval een te grote rol gaat spelen in het rechtsproces. Nu is toevallig wel of toevallig niet in het proces-verbaal opgenomen dat "er een vermoeden bestaat van". Dat heb je dan niet zeker vastgesteld. Misschien dat de ene opsporingsambtenaar het wel vermeldt en de andere opsporingsambtenaar niet. Een meerwaarde vind ik zeker ook dat medewerking aan een middelenonderzoek niet langer afhankelijk is van vrijwillige medewerking van de verdachte, tenzij je het hebt over verkeerssituaties waarbij het al in de delictsomschrijving staat. Medewerking kan nu gewoon worden verplicht. Dat vind ik normaal en een goede zaak, want er is nogal wat gebeurd. Er is geweld gepleegd en er zijn vaak ook slachtoffers gevallen. Dan vind ik het heel normaal dat je een middelenonderzoek kunt ondergaan om te bekijken of er sprake is van alcohol en drugs. Ik vind het ook heel normaal dat wanneer overmatig gebruik wordt vastgesteld, dit meegewogen kan worden in de strafeis en uiteindelijk ook bij de strafoplegging van de zijde van de rechter.
Fraai vind ik ten slotte ook dat het onderdeel kan vormen van specifieke gedragsinterventies; mevrouw Helder had het daarover zojuist met mevrouw Swinkels in een interruptiedebatje. Als voorbeeld noem ik afkicken, juist ook om recidive te voorkomen. Wanneer iemand namelijk alcoholist of drugsverslaafd is en zich mede ten gevolge daarvan te buiten gaat aan geweld, agressie et cetera waarbij er slachtoffers vallen, denk ik dat de samenleving — tegen mevrouw Swinkels zeg ik, in verband met de grondrechten zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM: onze democratische samenleving — erbij gebaat is om daartegen beschermd te worden.
Wel heb ik een paar kritische vragen aan de minister over de strafverzwaring. Die ligt natuurlijk onder de introductie van dat middelenonderzoek. Realiseren we die nu echter per se ten gevolge van die introductie? Verdient het geen aanbeveling om de mogelijkheid tot strafverzwaring te verankeren in de wet? Temeer omdat ik in diezelfde stukken waaraan ik net refereerde, lees dat het Openbaar Ministerie niet bepaald staat te juichen bij het aanpassen van de richtlijnen op dit terrein. Collega Helder heeft deze week een amendement ingediend waarin een strafbepaling wordt geïntroduceerd in de wet. Vandaag is dat amendement nog gewijzigd; we hadden het daar al even over. In dat amendement wordt een strafverzwaring geïntroduceerd in de wet, althans een kan-strafbepaling. De minister zal daar een reactie op geven. Ik zat op hetzelfde spoor, maar dan in een net iets andere variant. Ik heb ervoor gekozen om nu nog geen amendement in te dienen, omdat ik de reactie op het amendement van mevrouw Helder wil afwachten, maar in feite komt de reactie waarmee ikzelf speel, neer op het volgende. Op het moment dat de ondergrenzen waarover in de memorie, door de expertgroep et cetera het een en ander is geschreven, worden overschreden, kan dat meegenomen worden in de strafeis. Voor een deel is dat eigenlijk wel gelijk aan het amendement van mevrouw Helder. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Het staat het Openbaar Ministerie nu natuurlijk ook vrij om dat te doen. Dat realiseer ik mij, maar je zorgt er dan wel voor dat de norm die ik bij een heleboel collega's proef — namelijk dat overmatig gebruik kan leiden tot geweld en dat je daarvoor verantwoordelijkheid hebt te dragen — wordt neergelegd in de wet. Wij gaan over die wet, want wij hebben de taak om die op de beste manier vorm te geven. Ik hoor graag de reactie van de minister. Op basis daarvan zal ik besluiten of ik al dan niet tot zo'n amendement kom of dat ik bekijk of ik samen met mevrouw Helder een oplossing kan bewerkstelligen.
Mevrouw Helder (PVV):
Onder de noemer "u vraagt, wij draaien" kan ik collega Van Oosten misschien tegemoetkomen. Er staat nu dat de straf met een derde kan worden verhoogd indien uit de onderzoeken zoals bedoeld in artikel 55d en 56a van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat het strafbare feit is gepleegd onder invloed van alcohol of een of meer middelen zoals bedoeld in artikel 55d, vierde lid. Ik kan daar na "onder invloed van alcohol" de volgende tussenzin in zetten: "waarmee wordt bedoeld dat de in de AMvB bepaalde ondergrens is overschreden". Ik denk dat dat de lading eigenlijk al dekt.
De heer Van Oosten (VVD):
In die lijn denk ik ook, maar vooraleer ik daar definitief ja of nee op wil zeggen, wil ik weten wat de minister daarvan vindt. Zo flauw ben ik dan ook wel weer, zeg ik u in alle eerlijkheid. Ik lees in de stukken immers ook dat er langs de weg van die aanwijzingen et cetera ook nu een mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie is om dit mee te laten wegen. Ik vind het belangrijk om dit in deze zaal goed te bespreken, want alles wat wij nu hier zeggen, maakt onderdeel uit van die wetsgeschiedenis. Daarmee wordt evident gemarkeerd dat dit moet leiden tot strafverhoging. Daarmee maak ik een bruggetje naar het volgende punt; ik ga nu dus verder met mijn bijdrage.
Ik wil namelijk absoluut voorkomen — dat gaat mij echt aan het hart — dat exact het tegendeel van het onderliggende doel van deze wet wordt bereikt. Dat tegendeel is dat ineens opgevoerd gaat worden — voor zover dat nu al niet gebeurt maar dan met extra kracht, omdat er dan zo'n middelenonderzoek is; ik hoorde dat een beetje terug in de woorden van mevrouw Kooiman — "omdat ik niet met mijn volle verstand heb gehandeld door toedoen van die kwalijke alcohol of die verschrikkelijke drugs, kan mij toch niet volledig verweten worden wat ik heb gedaan?" Met andere woorden: het wordt dan als het ware gebruikt als een soort verzachtende omstandigheid. De advocaat zal daar wel mee komen, maar ik wil echt niet dat de officier van justitie dit laat meewegen in zijn of haar eisen. Ik ga er niet over, want ik zit in de politiek en ik ben geen rechter, maar ik zou al helemaal niet willen dat de rechter dit in zijn of haar afweging meeneemt en misschien zelfs als motivatie opvoert om tot een lagere straf te komen. Met andere woorden: ik weet dat garanties tot aan de voordeur in dit leven niet bestaan, maar ik zou toch graag van de minister horen hoe hij gaat voorkomen dat dat de consequentie is. Ik overweeg om op dit punt een motie in te voeren om toch maar even te markeren dat ik dat echt niet wil. Ik hoop op dat punt op steun van deze Kamer, zodat we met elkaar duidelijk markeren dat wij dat niet willen; wij zijn de wetgever.
Ik kom op mijn laatste punt en dat is financieel administratief. Mijn collega's hebben er al een en ander over gezegd. Ik begrijp dat het om 2,5 miljoen gaat. In het document worden allerlei bedragen genoemd, maar in het antwoord op de vragen van mevrouw Swinkels of van de fractie van D66 lees ik dat het uiteindelijk 2,5 of 2,6 miljoen kost en dat uit een doorberekening blijkt dat hiermee 18 fte aan politiekracht is gemoeid. Zoals de minister zelf ook aangeeft, kan dit gedekt worden uit de ramingen van het ministerie en in het werkproces van het politieapparaat als zodanig. Dat bestaat gelukkig natuurlijk uit veel meer mensen dan 18 fte. Mevrouw Swinkels en anderen hebben er terecht al op gewezen en omdat in de recente begrotingsbehandeling in deze Kamer werkelijk elke euro is omgedraaid en het ministerie van V en J heel forse en stevige uitdagingen kent, wil ik nog maar een keer vragen of de financiële en logistieke consequenties goed kunnen en zullen worden ondervangen en dat wij op de hoogte worden gesteld als dit wat ingewikkelder blijkt, zodat de minister in ieder geval acteert op dat vlak.
Ik vergeet het, maar ik had het nog gemarkeerd om u, voorzitter, formeel langs deze weg te feliciteren met uw voorzitterschap.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Marcouch (PvdA):
Voorzitter. Ik sluit me aan bij alle mooie woorden en de felicitaties in verband met uw verkiezing als Voorzitter van onze Kamer gisteravond laat.
Het is geen verrassing dat wij een voorstander van dit wetsvoorstel zijn. Het toekennen van de bevoegdheid aan de politie om te testen op alcohol en drugs bij geweldsmisdrijven maakt het mogelijk om het gebruik van alcohol en drugs bij geweldsdelicten als een strafverhogend element op te nemen. Dat heb ik met mijn aangehouden motie ook geprobeerd te bewerkstelligen. Ik dank de minister dus bij voorbaat voor de uitwerking daarvan.
Dit voorstel is behalve voor hulpverleners en dienstverleners die bijna elk weekend en soms dagelijks geweld voor hun kiezen krijgen ook voor slachtoffers goed nieuws, omdat de straf verzwaard wordt als de dader onder invloed was van alcohol en/of drugs. Het is ook goed dat wij minder last krijgen van geweldplegers onder invloed van alcohol. Het is belangrijk dat zij spoedig ontdekken dat zij niet alleen gestraft worden voor het geweldsdelict, maar ook verantwoordelijk worden gesteld en dus aangepakt worden voor hun gevaarlijk drank- of drugsmisbruik.
De trigger voor mijn motie destijds was het enorme uitgaansgeweld. De jaarwisseling ligt ons nog vers in het geheugen. Dat was in ons land niet zo massaal wanstaltig en barbaars als in Keulen, maar evengoed werden in Nederland zo'n kleine 200 mensen — ik zeg "klein", maar het is schrikbarend veel op een avond — aangehouden wegens hun agressieve aanvallen op politie, ambulancepersoneel en brandweer. Dat gebeurde onder meer in Utrecht en Tilburg. Het OM verklaarde dat de gemiddelde uitgaansnacht in een normaal weekend het geweldsniveau van de jaarwisseling evenaart. Elk weekend is het raak bij cafés en rond voetbalstadions. Daar zou het juist feest moeten zijn. De alcohol maakt de mannen onhandelbaar. Ze zijn voor agenten — ik spreek ook uit ervaring — niet aanspreekbaar en zij zijn verbaal niet te corrigeren. Het is een groot en ontluisterend probleem. Er zijn verontrustend veel agenten en hulpverleners die thuiszitten, mede door dat geweld. Zij hebben straatangst, een burn-out of een trauma. Het is om die slachtoffers van geweld te bevrijden uit de verlammende angst, dat wij de politie deze nieuwe bevoegdheid bieden. De agenten kunnen straks tests afnemen zonder afhankelijk te zijn van de toestemming van de dronken geweldspleger. Die is verplicht de test te ondergaan. Dat is winst. De agenten benutten straks deze nieuwe bevoegdheid zoals zij dat nu al doen bij bijvoorbeeld verkeersovertredingen. Bij geweldsmisdrijven kan de test ook nog worden afgenomen zonder heterdaadjes, dus nadat het geweld heeft plaatsgevonden. Dat is heel belangrijk voor de gezinnen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, waarbij heterdaadjes immers een zeldzaamheid zijn.
Ik ben blij dat we destijds de motie hebben ingediend en blij, zoals ik net al zei, dat de minister het op deze manier heeft uitgewerkt. Ik wilde er twee dingen mee bereiken. Het eerste, niet onbelangrijk, is dat we als samenleving gewoon ook een norm stellen. De test en de straf zijn voor de dader een duidelijke boodschap: hij moet ervan worden doordrongen dat zijn misbruik van alcohol en drugs zijn agressie verhoogt en dat dat wordt betrokken bij de vaststelling van de sanctie. Voor de omstanders, de getuigen of de commentatoren is de boodschap ook duidelijk: geweld is niet normaal, het hoort er niet bij, ook al is de dader een heel lieve man als hij nuchter is. Het tweede is dat we achter en naast het slachtoffer van geweld gaan staan, bijvoorbeeld door, zoals we nu al veel doen, de dader een tijdje uit huis te plaatsen, uit de straat, de kroeg of de buurt te halen, al dan niet met contactverboden in de cel te stoppen of op te nemen in een behandelkliniek.
Dat gezegd hebbende, heb ik nog een aantal vragen. In de schriftelijke ronde hebben we gevraagd naar een middelentest voor gevallen waarin geen sprake is van heterdaad. Op zich zie ik nut en noodzaak van een test op een later tijdstip wel in, bijvoorbeeld na een melding van huiselijk geweld, zoals ik net al zei, maar de tijd tussen het delict en het moment dat zo'n test wordt afgenomen, kan relevant zijn voor de bewijsvoering. De minister zegt in een Algemene Maatregel van Bestuur nog op de uitwerking te zullen terugkomen. Ik hoor graag van de minister hoe dit geregeld gaat worden en op welke termijn hij denkt de AMvB naar de Kamer toe te sturen of in ieder geval klaar te hebben.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb nog een vraag voor u. Ik ben nu toch in de war. Ik hoor van u twee dingen. Enerzijds noemt u wat dit wetsvoorstel introduceert: uitsluitend de middelentest. Anderzijds hoor ik u allemaal dingen zeggen over strafverhoging. Dan begrijp ik het niet meer. Dat laatste staat toch alleen maar in het amendement van mevrouw Helder? Moet ik nu concluderen dat u ook voor dat amendement bent?
De heer Marcouch (PvdA):
In de toelichting van de minister, bijvoorbeeld in de memorie van toelichting, lees ik — ik ben daar ook voor — dat we nu de bevoegdheid regelen om objectief te constateren dat iemand onder invloed van alcohol of drugs is. Dat wordt met dit wetsvoorstel geregeld. Dat ben ik met u eens. Tegelijkertijd geeft de minister aan dat in de richtlijnen zal worden opgenomen dat dat zal leiden tot een hogere strafeis. Ik ben geneigd om die lijn te volgen. Bij een delict waarop voorlopige hechtenis kan staan, is de strafmaat hoog genoeg om daar in richtlijnen van het OM in die zin aanwijzingen over te geven en om de rechter, die gaat over zijn eigen beslissingen, de ruimte te geven voor maatwerk, waar ook u het over had. Ik vind wel dat in de richtlijnen moet staan dat een geconstateerde combinatie van geweld en middelengebruik leidt tot een hogere strafeis. Dat kan wat mij betreft al met de huidige wetgeving. Het hoeft wat mij betreft ook niet per se in dit wetsartikel te worden opgenomen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Terecht zegt u dat het met de huidige wetgeving al kan. Ik stel nogmaals mijn vraag: zou u dan toch voor het amendement van mevrouw Helder stemmen?
De heer Marcouch (PvdA):
Nee. De minister gaat er in de memorie van toelichting uitgebreid op in dat het nu al kan met de huidige wetgeving. Ik zit meer op die lijn. Ik ben niet geneigd om het amendement te ondersteunen teneinde dat nog eens specifiek te benoemen. Zoals de minister schrijft, moet je niet alleen kijken naar de hogere straf, maar ook naar bijvoorbeeld gedragsbeïnvloedende maatregelen. Als fractie willen we namelijk uiteindelijk mensen verantwoordelijk maken en stellen voor hun alcohol- en drugsgebruik in relatie tot dat geweld en tegelijkertijd mensen met dergelijk gedrag laten stoppen. Straf is een manier. Ik vind dat je een norm moet stellen, maar alle andere gedragsbeïnvloedende maatregelen zijn net zo belangrijk.
Ik wil ook graag een reactie van de minister op het feit dat de politie niet altijd een test hoeft te gebruiken. De politie kan waarnemen zonder de test toe te passen. Ik zou graag van de minister willen horen of het achterblijven van deze bevoegdheid en de middelentest er niet toe leidt dat we geen objectieve meting hebben, terwijl deze mogelijkheid er wel degelijk is. Ik ben eerder geneigd om te vinden dat je die test moet toepassen op het moment dat je bloeddoorlopen ogen waarneemt, of naar alcohol riekende adem, of iemand die onvast ter been is. Je moet daar in het proces verbaal niet mee volstaan, maar je moet dan ook de test afnemen. Daarmee kom ik aan het einde van mijn inbreng.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik had beloofd om heel goed te luisteren naar mijn collega's en dat heb ik ook gedaan bij de heer Marcouch. Zelf loop ik aan tegen de werkdruk bij de politie. Ik zou graag het oordeel van de heer Marcouch daarover horen. Toen we het element "botsen is blazen" gingen invoeren, leidde dat tot een enorme werkbelasting bij de politie. Ik vraag mij af of we nu een ongedekte cheque moeten vragen aan de politie voor het uitvoeren van deze wet.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik dank mevrouw Kooiman voor deze vraag. Ik wil deze vraag graag onderschrijven en vraag aan de minister wat dit betekent voor de capaciteit van de politie, de training en de opleiding. Je kunt van de politie niet van de ene dag op de andere verwachten dat zij dat meteen kan doen. Ik zou graag een reactie van de minister krijgen op de vraag hoe de politie gefaciliteerd kan worden om dit goed te doen.
Mevrouw Helder (PVV):
Misschien wil de heer Marcouch het oordeel van de minister over mijn amendement afwachten. Hij geeft in antwoord op de interruptie van collega Swinkels aan dat hij geneigd is om het niet te steunen, omdat het via de huidige wetgeving al kan. Ik heb zijn hele betoog gehoord en in zekere zin ben ik het eens met een groot deel van zijn betoog. We gaan de daders van huiselijk geweld onder invloed van middelen hard aanpakken, maar dan kan het toch niet zo zijn dat je een strafverhoging in de weg gaat staan?
De heer Marcouch (PvdA):
Ik sta strafverhoging niet in de weg. Ik constateer alleen dat de minister ons schrijft dat dat middels richtlijnen gaat gebeuren. Dat doen we overigens bij heel veel andere delicten ook. In delicten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, is er ruimte om een hoge straf te eisen, dus ik ga ervan uit dat dat gebeurt. Deze wet is een heel goede stap en afhankelijk van de reactie van de minister wil ik op die manier ook de amendementen bekijken. Ik hoop dat we het kunnen regelen op de manier die de minister ons in de memorie van toelichting schetst. We kunnen altijd besluiten het in de wet te verankeren als de evaluatie aangeeft dat wat de minister belooft op deze manier niet gebeurt. We maken nu wel een stap voorwaarts doordat we het middelengebruik betrekken bij de strafeis en de minister de belofte doet dat het meegenomen wordt in de richtlijnen, waardoor er wel degelijk sprake is van strafverhoging. Dat komt naast al het andere, want dat vind ik net zo belangrijk. We moeten mensen door middel van gedragsbeïnvloedende maatregelen dwingen om met dat gedrag te stoppen, want dat is wat we uiteindelijk willen.
De vergadering wordt van 11.47 uur tot 12.00 uur geschorst.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Ik zou allereerst uw toestemming willen vragen om heel specifiek een van uw leden, namelijk mevrouw Arib, namens de regering te feliciteren met haar verkiezing tot Voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel.
Minister Van der Steur:
Ik zou tegen mevrouw Van Toorenburg willen zeggen dat ik gisteren een groot deel van het debat heb kunnen volgen. Met veel plezier heb ik mevrouw Van Toorenburg gevolgd in het debat ten behoeve van de verkiezing van een nieuwe voorzitter. Ik denk dat het een mooie show van de democratie was.
Ik heb ook ontdekt dat een aantal leden van de Kamer van de gelegenheid van dit wetsvoorstel gebruikgemaakt heeft om mededelingen te doen over het eigen alcoholgebruik. Ik zal dat namens de regering niet doen, maar ik vond het wel buitengewoon interessant.
De aanpak van alcohol- en drugsgebruik van geweldplegers is een onderwerp dat de gemoederen al enige tijd bezighoudt. Slachtoffers en nabestaanden geven al jaren aan dat zij niet goed begrijpen waarom er geen duidelijk verschil wordt gemaakt als er sprake is van geweldsmisdrijven onder invloed van alcohol of drugs. Ik breng in dat verband de motie-Marcouch van 20 januari 2011 in herinnering. Ik durf het jaartal bijna niet te noemen, want dat is inmiddels al vijf jaar geleden. De toenmalige regering werd uitgenodigd ervoor te zorgen dat het gebruik van alcohol en drugs bij geweldsdelicten leidt tot een strafverhogend element in de strafeis van de officier van justitie.
We weten uit onderzoek dat alcohol- en drugsgebruik een grote rol speelt bij het plegen van geweldsdelicten. Minstens 31% van het totale geweld wordt volgens politie-informatie onder invloed gepleegd. In het uitgaansleven loopt dit percentage zelfs op tot 74. De afgelopen jaren zijn er daarom allerlei maatregelen genomen om het gebruik van alcohol en drugs terug te dringen met als doel de veiligheid in het openbare leven en de huiselijke kring te vergroten en recidive van geweld te voorkomen, of in ieder geval te verminderen. Bij de hotspots voor middelengebruik, zoals in het uitgaansleven en rond voetbalwedstrijden, liggen de percentages van geweld onder invloed nog aanzienlijk hoger dan ik net heb genoemd. Met name alcoholgebruik is lange tijd ook als excuus aangevoerd voor het plegen van geweld. Mevrouw Helder en de heer Van Oosten wezen hier ook op. De regering is met de Kamer van mening dat alcohol- of drugsgebruik nooit een excuus mag zijn voor geweld. Het uitgangspunt is dat iedere burger primair verantwoordelijk is voor zijn gedrag, ook als zijn gedrag wordt beïnvloed door de keuze voor het gebruik van middelen. Dat heb ik meerdere leden ook horen bevestigen. Wie zo veel alcohol of drugs gebruikt dat hij daardoor agressief wordt, is in feite dubbel verantwoordelijk voor zijn gedrag: in de eerste plaats voor het plegen van geweld en in de tweede plaats voor het feit dat hij overmatig middelen gebruikt heeft. Dit wetsvoorstel sluit aan bij dat uitgangspunt.
Het wetsvoorstel dat wij vandaag met elkaar bespreken, vormt een aanvulling op de maatregelen die de regering al op een heleboel terreinen op dit punt heeft genomen. Het introduceert een afgewogen pakket aan instrumenten waarmee het alcohol- en drugsgebruik van geweldplegers objectief kan worden vastgesteld. Die informatie is voor de officier van justitie van belang voor het bepalen van de strafeis, en voor de rechter relevant voor de hoogte van de eventueel op te leggen sanctie voor het geweldsdelict.
Laat ik twee technische opmerkingen vooraf maken. Enkele leden spraken over de BOS/Polaris-richtlijn. Het BOS/Polaris-stelsel wordt sinds 2015 niet meer gebruikt. Het is vervangen door het kader voor strafvordering en OM-afdoeningen van het Openbaar Ministerie. Dat kader bepaalt op dit moment al dat de strafeis wordt verhoogd met 75% als er bij het geweldsdelict een causaal verband is tot alcohol- en drugsgebruik. Dat is een belangrijk punt in dit debat, ook met het oog op het amendement van mevrouw Helder en de gedachten van de heer Van Oosten daarover. Die aanwijzing heeft het Openbaar Ministerie opgelegd aan de officieren van justitie. Maar dan komen we bij het volgende punt, iets wat ook mevrouw Swinkels heeft aangesneden. Hoe weet de officier van justitie nou dat er sprake is van middelengebruik? Hoe kan de rechter toetsen dat objectief vaststelbaar is dat er daadwerkelijk middelen zijn gebruikt? Mevrouw Swinkels zei dat rechters dat weten omdat het in de processen-verbaal staat. In dat kader wil ik wijzen op het onderzoeksrapport Geweld binnen en buiten, waarover in de stukken is geschreven. Daaruit blijkt dat maar in 10% van de processen-verbaal informatie over alcohol of drugs wordt opgenomen. Als wij kijken naar dat onderzoek, moeten wij vaststellen dat rechters en officieren van justitie dus niet weten wanneer er sprake is van overmatig gebruik van middelen, omdat dit niet in de processen-verbaal hoeft terecht te komen. Het kan wel in de processen-verbaal terechtkomen. Het zal ook wel in 10% van de processen-verbaal terechtkomen, maar het hoeft er dus niet in terecht te komen. En als het in het proces-verbaal terechtkomt, weet je nog niet in welke mate er sprake is geweest van middelengebruik. Om die reden wordt dit wetsvoorstel voorgesteld. Het maakt het mogelijk dat objectief en op zorgvuldige wijze wordt vastgesteld of er sprake is geweest van het gebruik van middelen. Iemand die aan dat onderzoek wordt onderworpen, kan dat niet meer weigeren. Ik denk dat ook dat een belangrijk onderdeel is van dit wetsvoorstel.
Ik ben blij dat uit de schriftelijke stukken blijkt dat een ruime meerderheid van de Kamer zich in ieder geval lijkt te kunnen scharen achter de inhoud en de doelstelling van het wetsvoorstel. Het verheugt mij dat de Kamer net als ik voorstander is van een efficiëntere en effectievere aanpak van het alcohol- en drugsgebruik van geweldplegers. Ik vertrouw er dan ook op dat ik zowel de fractie van D66 als de fractie van de SP toch kan overtuigen om voor dit wetsvoorstel te zijn.
Voordat ik inga op de individuele vragen, wil ik nog een ander aspect benadrukken. Dat is de impact van dit wetsvoorstel op de lichamelijke integriteit van mensen. De regering zoekt aan de ene kant steeds naar het waarborgen van de veiligheid van de samenleving, maar maakt aan de andere kant telkens weer een afweging die voortvloeit uit de vereisten van onze rechtsstaat. Een van de onderdelen van onze rechtsstaat is dat wij vinden dat een inbreuk op de lichamelijke integriteit alleen maar kan als die proportioneel en subsidiair is. Ook bij dit wetsvoorstel is daar heel grondig naar gekeken. Wij hebben er bijvoorbeeld niet voor gekozen om altijd een middelenonderzoek te doen, zoals mevrouw Van Toorenburg van de CDA-fractie voorstelde. In heel veel gevallen is dat voor niet-ernstige delicten niet nodig. Bovendien staat dan de inbreuk op de lichamelijke integriteit niet in verhouding tot het doel dat je ermee wilt bereiken. Om die reden is ervoor gekozen om deze mogelijkheid alleen bij delicten waar voorlopige hechtenis op van toepassing is te creëren om op die manier het middelengebruik objectief vast te stellen. Ik kom daar nog op terug in reactie op het amendement van mevrouw Van Toorenburg, maar ik vind het van belang dat ik dit punt namens de regering maak. Het gaat hier namelijk echt om de balans tussen aan de ene kant de inbreuk op de lichamelijke integriteit en aan de andere kant de ernst van het delict, waardoor de samenleving, de slachtoffers of de nabestaanden worden geschaad. Natuurlijk liggen de grenzen daarvoor ook, en terecht, bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat het mensenrecht van de lichamelijke integriteit beschermt.
De leden hebben ook gedebatteerd over de afschrikkende werking van het wetsvoorstel. Ik denk dat wij daar realistisch in moeten blijven. Zeker bij het gebruik van de middelen is het natuurlijk altijd de vraag of mensen er voldoende bij stilstaan dat ze het risico lopen dat zij daardoor een hogere straf krijgen. De vraag is dus of dat zo is. Wij denken dat dit zo zal zijn, maar wij weten ook dat andere factoren, zoals de pakkans, een veel grotere afschrikwekkende werking hebben op al die mensen die nog nadenken over wat ze gaan doen. Dat zijn de mensen die hun keuzes objectief maken, maar wij weten ook dat niet iedereen objectief een keuze maakt, tot onze grote spijt. De regering is daar realistisch in. Er zal zonder enige twijfel dus wel enige preventieve werking van dit wetsvoorstel uitgaan, maar het is natuurlijk maar de vraag hoever dat zal gaan.
Tegen mevrouw Helder en de heer Van Oosten zeg ik in algemene zin dat alcohol- en drugsgebruik nimmer een verzachtende omstandigheid kan zijn voor gepleegd geweld. Het is goed om dit nog maar eens vast te leggen in de Handelingen. Wij moeten die zorg in de Handelingen, dus in de wetgeschiedenis van dit wetsvoorstel, wegnemen. Ik ben de heer Van Oosten en mevrouw Helder dan ook erkentelijk dat zij deze vraag expliciet hebben gesteld. Wie geweld pleegt onder invloed, kan naar het oordeel van de regering dubbel verantwoordelijk gesteld worden voor zijn gedrag. Ten eerste voor het plegen van het geweld en ten tweede voor het overmatige middelengebruik, in de wetenschap dat het gebruik van die middelen de drempel tot agressie en geweld verlaagt en dat het vaak ook de proportionaliteit van die agressie en dat geweld nog eens loslaat, omdat mensen zich niet meer bewust zijn van de grenzen die in acht genomen zouden moeten worden. Het kan en mag wat het kabinet betreft niet zo zijn dat in dit wetsvoorstel het onder invloed zijn van middelen leidt tot een verzachting van de strafeis. Natuurlijk is het aan de rechter om die keuze in zijn of haar wijsheid te maken. Mevrouw Swinkels zegt dan ook terecht dat de rechter daarin maatwerk moet kunnen leveren. Dat is ook een vereiste van onze rechtsstaat; onze regering houdt dat met enthousiasme overeind. Natuurlijk staat het advocaten vrij om daar andere conclusies uit te trekken. Dat is dan ook precies het spel dat in onze rechtsstaat wordt gespeeld.
Dan kom ik op de vraag van mevrouw Kooiman. Ik vond het wel een mooie vraag. Zij vroeg of het nu niet gek is dat alcohol- en drugsgebruik een strafverzwarende omstandigheid is. Het lijkt dan net alsof het delict bij vol verstand minder erg zou zijn. Die vraag is gerechtvaardigd, maar ik wijs wel op de dubbele verantwoordelijkheid. Op het moment dat je een delict pleegt, is dat ernstig. Op het moment dat je een delict pleegt terwijl je daarbij ook nog eens de keuze hebt gemaakt om het risico daarop te vergroten door agressieverhogende middelen te gebruiken, is er naar het oordeel van het kabinet sprake van een dubbele verantwoordelijkheid. Die wordt vervolgens weer neergelegd in de strafeis zoals die al in de aanwijzing is opgenomen.
Voorts heeft mevrouw Kooiman gevraagd naar de opleiding van de politieagenten die hiermee gaan werken. De politie in Nederland is natuurlijk al jarenlang gewend om te werken met ademanalyses en ademtesters bij verkeerscontroles. Dat zal voor geen enkele politieagent een verrassing opleveren. Het herkennen van drugsgebruik en het uitvoeren van een onderzoek met behulp van een speekseltester en het testen van de psychomotorische functies zijn wel nieuw voor de politie. In de stukken wordt dat ook zo beschreven. Daarom wordt er, samen met het Trimbos-instituut en de Politieacademie, een opleidingstraject gereedgemaakt voor de invoering van de speekseltester en zal er sprake zijn van e-learning, voorafgaand aan de invoering van deze wet. Daar komt nog bij dat de wet juist om deze reden gefaseerd wordt ingevoerd. Dat betekent niet dat we dit vanaf 1 juli, zijnde de datum waarvoor de wet hopelijk door de Eerste Kamer zal zijn aangenomen, in heel Nederland in een keer gaan invoeren. In de nota Herijking realisatie van de Nationale Politie heb ik aangeven dat juist dit aspect een zorgvuldige invoering vereist. We zullen dus beginnen in een grote stad en het langzamerhand uitrollen, zodat eventuele kinderziektes en eventuele onwennigheid op een zorgvuldige manier kunnen worden aangepakt. Dat betekent ook dat het financiële beslag in de komende tijd minder zal zijn. De Kamer heeft daarover een aantal vragen gesteld. Ik zal mevrouw Swinkels vragen om de in haar amendement genoemde termijn van drie jaar voor de evaluatie, op te rekken naar vier jaar, ervan uitgaande dat zij volhardt in haar standpunt in dat amendement, aangezien ik al een toezegging heb gedaan voor een evaluatie na vier jaar. De reden hiervoor is dat we, door de wet gefaseerd in te voeren, na drie jaar waarschijnlijk nog niet genoeg weten om een serieuze evaluatie te kunnen uitvoeren.
Mevrouw Kooiman vroeg vervolgens of medicijngebruik ook als middelengebruik geldt. Een aantal middelen wordt door sommigen als medicijnen gezien en ook als medicijnen gebruikt. Maar mevrouw Kooiman stelde de vraag terecht, want van een aantal medicijnen is bekend dat ze kunnen leiden tot agressief gedrag. Maar anders dan bij geweld onder invloed van alcohol en drugs, is het medicijngebruik vaak geen vrijwillige keuze. Dat is voor het kabinet de reden om medicijnen in het wetsvoorstel niet van toepassing te verklaren. Dat wil echter niet zeggen dat ik het als minister van Veiligheid en Justitie niet van groot belang vind dat de patiënt en de voorschrijvend arts zich bewust zijn van de mogelijke bijwerkingen van deze medicijnen en dat zij hiertegen, zo nodig, maatregelen nemen.
Mevrouw Kooiman vroeg ook nog aandacht voor de motie-Marcouch. Ik ben daar al op ingaan. Op dit moment voorziet de aanwijzing van het Openbaar Ministerie al in een verhoging van de strafeis met 75%. Tegen mevrouw Swinkels zeg ik dat het dan wel een vereiste is dat het Openbaar Ministerie weet dat er sprake is van middelengebruik. Dat is het uitgangspunt van dit wetsvoorstel.
Mevrouw Kooiman heeft gevraagd naar de preventieve werking. Ik heb al gezegd dat wij realistisch moeten zijn, maar ik verwacht uiteraard wel dat er enige preventieve werking van dit wetsvoorstel zal uitgaan.
Zij heeft goed gezien dat in het wetsvoorstel een voorlichtingscampagne voor de Nederlandse bevolking is voorzien. Het is de bedoeling dat in de zes weken voorafgaande aan de beoogde inwerkintreding van deze wet op 1 juli 2016, een voorlichtingscampagne zal worden georganiseerd. Die campagne is enerzijds gericht op professionals zoals natuurlijk rechters, officieren van justitie en advocaten, en anderzijds op de potentiële geweldpleger. De campagne voor potentiële geweldplegers zal vooral worden gericht op specifieke doelgroepen zoals het uitgaanspubliek, voetbalfans en reizigers in het openbaar vervoer op specifieke tijden en specifieke lijnen, maar natuurlijk ook op recidiverende geweldplegers. De regering deelt de zorgen die mevrouw Helder daarover heeft uitgesproken.
Bij het vormgeven en uitvoeren van de campagne wordt nauw samengewerkt met communicatiemedewerkers van de politie, het Openbaar Ministerie en de verslavingsreclassering. De kosten worden begroot op €250.000 en daarin is voorzien.
Een aantal leden heeft vragen gesteld over de dekking van het wetsvoorstel. Wij onderkennen twee soorten kosten: de personele kosten en de zogenaamde variabele kosten. De personele kosten betreffen voornamelijk de inzet van de politie. Zij bestaan uit het werk dat de politie moet doen om de ademtesten te kunnen uitvoeren. Ik heb al gezegd dat dit gefaseerd wordt ingevoerd. Het beslag van die kosten zal in 2016 en 2017 dus beperkt zijn. Ik heb in het wetsvoorstel gesteld dat hiermee een bedrag van om en nabij 2 miljoen euro is gemoeid. Dit bedrag moet binnen de begroting van de Nationale Politie van om en nabij 5 miljard worden gevonden.
Met de variabele kosten die de alcohol- en drugstesten en de eventuele bloedanalyse betreffen, en dus ook het NFI, is een bedrag van ongeveer €600.000 gemoeid. Dit geld is door het ministerie aanvullend beschikbaar gesteld; daarvoor is budget gereserveerd.
De ICT van de politie zal ook worden aangepast. De digitale formulieren worden aangepast voordat het wetsvoorstel in werking treedt. De technische aanpassing van de Basisvoorziening Handhaving van de politie zal niet ingrijpend zijn. Het gaat om het toevoegen van nieuwe formulieren waarop de politieambtenaar kan registreren dat de verdachte van een geweldmisdrijf onder invloed van alcohol of drugs verkeerde. Binnen de politie worden scenario's uitgewerkt voor de BVH-registratie. Die registratie is ook mogelijk in een zogenaamde lichte variant. Op langere termijn wordt bekeken of grotere aanpassingen nodig of wenselijk zijn.
Ik merk op dat anders dan mevrouw Kooiman leek te zeggen, de Nationale Politie groot voorstander is van dit wetsvoorstel, met name omdat dit ook helpt om inzichtelijk te maken welke rol het gebruik van alcohol en drugs speelt bij het geweld tegen politieagenten en hulpverleners. Ik denk dat al diegenen in de Kamer die regelmatig contact hebben met de politie, weten dat dit een van de grote issues is bij de politie.
Mevrouw Van Toorenburg begon haar inbreng met de mededeling dat dit een goede wet is. Ik dank haar daar hartelijk voor.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik sla aan op de opmerking van de minister dat de politie hier blij mee is, omdat met deze test duidelijk kan worden gemaakt wat de rol is van alcohol. Ik neem toch aan dat hij heeft gelezen dat er geen directe verband is tussen alcohol en agressie, omdat alcohol op iedereen een andere uitwerking heeft? Mag ik zijn reactie daarop?
Minister Van der Steur:
Natuurlijk. Bij de rechter gaat het uiteindelijk om de afweging of er een causaal verband is tussen het aangetoonde middelengebruik en het vertoonde gedrag. In dat oordeel treed ik niet. Dat is aan de rechter, op voorspraak van de officier van justitie. We weten echter allen dat er een oorzakelijk verband kan zijn. Het is niet zo dat er geen causaal verband is, zoals mevrouw Swinkels zegt. We weten dat dit er is, maar het is aan de rechter, in combinatie met de eis van de officier van justitie, om er een conclusie aan te verbinden. Daar kan en zal ik als minister niet in treden.
Mevrouw Swinkels (D66):
Wellicht zit het probleem helemaal niet zo in het causale verband, maar in de vraag of er sprake is van middelengebruik, gewoon als feit. Is dat niet veel belangrijker? Kan dat niet blijken uit het dossier? U had het net over het proces-verbaal, maar u weet net zo goed als ik dat het niet alleen daarover gaat. In het proces-verbaal staat niet altijd iets over het middelengebruik. Het zou maar om 10% van de gevallen gaan. In het dossier zit veel meer. In heel veel gevallen zit er ook een reclasseringsrapport in. Dat weet ik nog en dat weet u ook. In dat rapport is een vast item of er sprake is van problematisch middelengebruik en of daar een maatregel voor nodig is. Met het oog daarop hoef je zo'n middelentest helemaal niet te hebben.
Minister Van der Steur:
Mevrouw Swinkels zegt dat uit het dossier vaak al blijkt dat er sprake is van alcohol. Dan wordt door derden beschreven wat het effect daarvan is en waaruit dat blijkt. Dat is juist. Het is echter een feit dat het maar in 10% van de processen-verbaal bij geweldsdelicten voorkomt. Dat kan naar het oordeel van de regering niet kloppen. We kennen de cijfers wat geweldsdelicten betreft. Er is sprake van 31%. Ik heb net ook 74% genoemd. Dan zou er in processen-verbaal meer aandacht moeten zijn voor alcohol- en drugsgebruik. We willen dat dit objectief kan worden vastgesteld en dat vervolgens de officier en de rechter daarmee doen wat hun goeddunkt. Dat wordt na afloop van deze wetsbehandeling hopelijk ook de wens van de D66-fractie.
Mevrouw Van Toorenberg vroeg of in ZSM-zaken ook gekeken kan worden naar eerder afgenomen testen. Eerder afgenomen testen zijn opgenomen in het automatiseringssysteem BVH van de politie. Die kunnen ook een rol spelen bij de eventuele ZSM-afdoening.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg of het wetsvoorstel ook geldt voor voetbalhooligans. Ja, ook voetbalhooligans zijn gelijk voor de wet. Het middelengebruik kan worden opgenomen. Als zij worden aangehouden en daders zijn van een geweldsdelict, kunnen zij meegenomen worden naar het bureau. Bij gerichte acties zal er rekening mee worden gehouden dat die mogelijkheid er expliciet is.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg ook nog of de niet-meewerkende verdachte vaker in de gevangenis terechtkomt. Het antwoord daarop is ja. Het niet meewerken aan de bijzondere voorwaarden leidt ertoe dat de eventueel voorwaardelijk opgelegde straf wordt uitgevoerd. Ook bij de richtlijnen van het OM speelt recidive een rol. Rechters zijn zich bewust van de noodzaak dat wordt meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden. Wanneer blijkt dat in een vorige veroordeling de bijzondere voorwaarden niet werden nagekomen, zal niet opnieuw een voorwaardelijke straf worden opgelegd. Zo stel ik het mij voor, maar dat is uiteraard aan de rechter.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het probleem is dat iemand bij een zitting vaak al aangeeft dat hij niet zal meewerken of dat hij dit al eerder expliciet heeft aangegeven. De reclassering wordt daar moedeloos van. Er komen mensen langs van wie de hele keten al weet dat ze niet zullen meewerken. Kunnen we de reclassering deze moeite niet besparen? Kunnen we er niet voor zorgen dat iemand die zegt dat hij het niet gaat doen, lekker achter de klep gaat zitten?
Minister Van der Steur:
Ik moet even kijken hoe dit precies werkt. Ik begrijp het uitgangspunt van mevrouw Van Toorenburg. Ik zal bekijken hoe dit zich verhoudt met de huidige wet en de proportionaliteit en er in de tweede termijn op terugkomen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat is een heerlijke cliffhanger.
Minister Van der Steur:
Ik weet dat ik mevrouw Van Toorenburg daar een plezier mee doe. Dat doe ik dus speciaal voor haar.
Zij heeft gepleit voor een brede inzet. Kunnen we een en ander niet overal en altijd standaard doen? De regering is van mening dat er zowel moet worden gekeken naar de inbreuk op de lichamelijke integriteit als naar de ernst van het delict. Ik kom daar nog op terug bij de bespreking van het amendement van mevrouw Van Toorenburg. Ik heb al gezegd dat de resultaten van eerdergenoemde onderzoeken zo spoedig mogelijk worden meegenomen, zoals overigens ook in een normale strafrechtprocedure gebeurt.
Ik kom op de vragen die mevrouw Helder heeft gesteld. Zij vroeg waarom er geen aanwijzing voor het Openbaar Ministerie komt. Tot mijn grote vreugde kan ik mevrouw Helder berichten dat die er gelukkig is. De reactie op de amendementen neem ik zo even in een kort hoofdstukje aan het eind mee.
Mevrouw Helder vroeg ook hoe ik tot de conclusie kwam dat middelengebruik eerder de rijvaardigheid beïnvloedt dan het plegen van geweld. Dat verschil blijkt uit onderzoek. Naar alcohol in het verkeer wordt natuurlijk al jarenlang onderzoek gedaan, ook empirisch, op basis van limieten. De limieten die iedereen kent, zijn vastgesteld. Overigens geldt ook hier dat er individuele verschillen zijn. De een rijdt beter, althans, denkt beter te rijden met alcohol op dan de ander. Ook uit onderzoek blijkt dat er verschil bestaat tussen individuen. Naar de vraag bij welk alcoholpromillage er sprake is van geweld is in beperkte mate vooral Amerikaans onderzoek gedaan. Uit de literatuur komt een hoger alcoholpromillage naar voren dan het promillage dat de rijvaardigheid al beïnvloedt. Om die reden zijn de grenswaarden vastgesteld zoals ze zijn vastgesteld en worden opgenomen in de AMvB. In de AMvB staat ook dat die relatief eenvoudig worden aangepast als er op grond van nieuw onderzoek anders wordt geconcludeerd.
Mevrouw Helder vroeg verder naar de verhouding met het adolescentenstrafrecht. Het adolescentenstrafrecht verruimt natuurlijk de mogelijkheden om bij de straftoemeting rekening te houden met de ontwikkelingsfase van jongvolwassenen. Adolescenten tot 23 jaar kunnen een jeugdsanctie opgelegd krijgen. Ik zeg nog even "kunnen", want mevrouw Helder deed voorkomen dat zij die altijd opgelegd krijgen. Mevrouw Helder weet net zo goed als ik dat de leden van de Kamer het destijds van groot belang vonden dat het een kan-bepaling werd, omdat er nu eenmaal delicten zijn die, al is de pleger jong of om allerlei andere omstandigheden, een volwassen sanctie rechtvaardigen. Jeugdsancties worden niet korter of langer door middelengebruik. Middelengebruik zal dan ook niet leiden tot meer of minder toepassing van jeugdstrafrecht, maar eerder tot toepassing van voorwaardelijke sancties met bijzondere voorwaarden. Dit is niet strijdig met het uitgangspunt dat het adolescentenstrafrecht speciaal gehanteerd wordt om juist meer maatwerk te leveren voor jongvolwassenen.
Nu kom ik op de door mevrouw Swinkels gestelde vragen, waaronder die of de rechtelijke macht behoefte had aan deze wet. Uit onderzoek blijkt dat de processen-verbaal onvoldoende informatie bevatten, zoals gezegd. Natuurlijk heeft ook een rechter belang bij het beschikken over feiten, waaronder het feit dat er sprake was van middelengebruik en in welke mate dat het geval was. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat rechters willen weten hoe hoog dat middelengebruik is om in de strafmaat maatwerk te kunnen leveren. Uit het dossier kan de indruk van gebruik die bij anderen gewekt is natuurlijk blijken, maar dan blijkt niet dat er daadwerkelijk sprake is van middelengebruik. Er kan ook nog een verschil in zitten. Een agent en omstanders kunnen zeggen dat betrokkene totaal van de kaart was, maar later kan uit de feiten blijken dat dit in mindere mate het geval was. Andersom kan iemand rustig over zijn gekomen, terwijl uit het middelenonderzoek blijkt dat hij of zij wel degelijk zwaar onder invloed was van alcohol of drugs of allebei. Laten we niet vergeten dat die gevaarlijke giftige cocktail van multigebruik natuurlijk ook uit dit middelenonderzoek naar voren komt.
Mevrouw Swinkels (D66):
Nu hoor ik de minister zeggen dat de uitwerking, de uiterlijke verschijningsvorm anders kan zijn. Iemand lijkt gewelddadig, lijkt opgewonden of boos, terwijl het na afname van het testje anders blijkt te zijn. De waarde kan veel lager zijn. Dat onderstreept wat mij betreft dat de uitwerking van middelengebruik, of dat nu alcohol of drugs is, per persoon verschilt. Is de minister het hiermee eens?
Minister Van der Steur:
Dat heb ik ook net gezegd. De uitwerking van alcohol- of drugsgebruik is per persoon verschillend. De impact is verschillend. Sommige mensen reageren op alcohol heftiger dan op bepaalde drugs. De combinatie daarvan is ook voor iedereen verschillend. Natuurlijk is dat zo, maar dat wil niet zeggen dat je het niet moet willen weten. Dit wetsvoorstel gaat over de vraag of wij officieren van justitie en rechters in staat willen stellen om op basis van feiten te beoordelen wat de invloed is geweest van het middelengebruik bij geweld. Vervolgens gaat het om de vaststelling — ik dacht dat ook D66 die onderschrijft — dat het passend is dat er zwaarder wordt gestraft als er sprake is van ernstige geweldsdelicten die onder invloed van alcohol of drugs gepleegd zijn. Om dat doel, dat de Kamer in meerderheid belangrijk vindt, te kunnen bereiken, moeten we naar het oordeel van de regering op basis van feiten weten wat er aan de hand is.
Mevrouw Swinkels (D66):
Feiten zijn altijd het beste fundament voor enig oordeel; dat ben ik met de minister eens. Maar ik hoor hem toch ook heel duidelijk erkennen dat het heel goed zo kan zijn dat een gemeten waarde voor iedereen anders uitpakt in het gedrag. Ik stel daarmee meteen de vraag waarom het nodig is om door middel van een test precies te weten om hoeveel middelengebruik, het THC-gehalte of wat dan ook, het gaat. Want wat helpt dat?
Minister Van der Steur:
Dat is denk ik toch eigenlijk heel simpel. Of iemand een geweldsdelict pleegt met een alcoholpromillage van 0,5 of met een promillage van 3,5 — dat zit voor sommige mensen bijna tegen de dodelijke grens aan en voor andere weer niet; dat ben ik helemaal met mevrouw Swinkels eens — maakt dat voor de beoordeling van de officier en de rechter nogal wat uit. Wij staan er hopelijk samen met de D66-fractie voor dat geweldsdelicten na gebruik van alcohol en drugs — we weten dat daartussen een causaal verband kan zijn; ik zeg het allemaal heel zorgvuldig — zwaarder moeten worden gestraft. Daarvoor is het nodig dat de officier van justitie en de rechter de afwegingen die zij in onze rechtsstaat op grond van de wet moeten maken, kunnen maken op basis van de feiten. Dat hoor ik mevrouw Swinkels eigenlijk ook bevestigen. Ik hoop dan ook dat zij dit wetsvoorstel om die reden alsnog zal ondersteunen.
Ik kom nu bij de vraag of het wetsvoorstel effectief zal zijn. Los van wat we hebben gezegd over opleiding en voorlichting, kan het feit dat je weet wat er aan de hand is niet anders dan een positief effect hebben op deze wet en op datgene wat de regering samen met de Kamer wil bereiken.
Ik kom nu bij het betoog van de heer Van Oosten. Ook hij had nog niet helemaal scherp op het netvlies dat het kader van het Openbaar Ministerie er inmiddels is. Ik denk dat het belangrijk is dat de Kamer weet dat op het moment dat zij voor dit wetsvoorstel stemt, het vervolgens noodzakelijke onderdeel "wat doet het Openbaar Ministerie?" al klaarligt. Dat is er dus al en kan vanaf dag één worden uitgevoerd. In de richting van de heer Van Oosten heb ik al opgemerkt dat het wat de regering betreft niet de bedoeling is — ik herhaal het voor de Handelingen nog maar een keer — dat het alcohol- of drugsgebruik als het eenmaal is vastgesteld, leidt tot verzachtende omstandigheden. Ik zeg daarbij dat ook daarvoor geldt dat dit natuurlijk aan de officier van justitie in onderlinge relatie tot de rechter is.
De heer Van Oosten maakte zich ook zorgen over de financiële en logistieke gevolgen van het wetsvoorstel ...
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, is het woord aan de heer Van Oosten.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik begrijp volledig dat de minister zegt dat het uiteindelijk aan de officier van justitie en de rechter is, want zo werkt onze rechtsstaat. Ik zou de laatste willen zijn die dat betwijfelt of anders georganiseerd zou willen hebben. Maar ik zou wel graag hebben dat de norm voor wat de meerderheid in het land wil — ik weet natuurlijk niet of ik die in dit opzicht vertegenwoordig — gevat wordt in de wet, en dat het daarmee de norm weergeeft voor hoe het land denkt over bepaalde zaken, in de hoop dat ook het Openbaar Ministerie en de rechters daar wetenschap van hebben en daarnaar handelen. Dat brengt mij op de volgende vraag. De minister komt dadelijk nog over het amendement te spreken, maar zou het niet nuttig zijn om dat wat hij nu zo stevig markeert — alcohol en drugs kunnen nimmer leiden tot een verzachtende omstandigheid — ook een plek te geven in de wet?
Minister Van der Steur:
Ik heb er ook bij gezegd: het kan nimmer, maar in individuele gevallen zeker wel, mogelijkerwijs. Dat kun je nu natuurlijk niet inschatten. Het kan zijn dat de rechter en de officier samen van oordeel zijn dat er weliswaar sprake is van middelengebruik, maar dat dit geen causaal verband houdt met het geweldsgebruik. Dat kan. Het kan zijn dat er om andere redenen verzachtende omstandigheden zijn. Ik kan mij voorstellen — maar ik kom daarop nog uitgebreid terug — dat om die reden, en ook in onderlinge samenhang bezien … De interessante vraag wordt dan onmiddellijk: waarom wordt niet ook wettelijk vastgelegd dat er een 200% hogere strafeis komt bij geweld tegen hulpverleners? Waarom is er dan niet ook sprake van een hogere strafeis bij …? Waarom zit dat dan niet in de wet? Wat dat betreft heb ik ook om constitutionele redenen en wetstechnische redenen, enige aarzelingen bij het amendement. Daarop kom ik zo nog terug.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik begrijp dat op zichzelf ook wel, maar dan blijf ik toch zitten met de vraag welke waarde we dan werkelijk hechten aan de duiding die de expertgroep geeft. Die zegt dat alcohol en drugs vanaf een bepaald overmatig gebruik agressiebevorderlijk werken. Ik denk dan: ja, daar mag je dan ook de verantwoordelijkheid voor dragen. Dan mag ik toch ook wel hopen dat het Openbaar Ministerie en uiteindelijk ook de rechter dat laten meewegen in de strafeis en uiteindelijk de strafoplegging?
Minister Van der Steur:
Ja, dat begrijp ik. Ik stel echter voor dat ik daarop later uitgebreid terugkom, want ik denk dat ik het debat daarover nog wel zou kunnen voeren naar aanleiding van het amendement.
Ik kom bij de bijdrage van de heer Marcouch. Hij vroeg wanneer de Kamer kennis kan nemen van de Algemene Maatregel van Bestuur. Ik kan de heer Marcouch berichten dat deze Algemene Maatregel van Bestuur volgende week in de ministerraad zal worden behandeld met het oog op verzending aan de Raad van State. Beoogd is om het geheel, uiteraard met deze wet, per 1 juli van dit jaar in werking te laten treden.
De volgende vraag van de heer Marcouch was hoe de politie dat gaat doen. In zekere zin heb ik die vraag al beantwoord in reactie op mevrouw Kooiman. Er zal sprake zijn van een zorgvuldige, fasegewijze implementatie. We beginnen in een grote stad, een middelgrote stad en een plattelandsstreek. Het is de bedoeling om dan te bezien hoe het gaat onder die specifieke omstandigheden, of er nog eventuele kinderziektes zijn, of een aanvullende opleiding noodzakelijk is en of procedures, anders dan voorzien, misschien nog nader moeten worden aangepast. Er is een landelijke projectleider aangesteld bij de politie, die nu de randvoorwaarden voor de implementatie voorbereidt. Het gaat dan om opleiding, communicatie, aanpassing van de ICT en de analyse van de benodigde inzet. Uiteraard gaat het ook om de aanschaf van speekseltesters voor vaststelling van drugsgebruik. Dat is natuurlijk een belangrijk punt. Er wordt in de voorbereiding nauw samengewerkt met de collega's die verantwoordelijk zijn voor de invoering van het wetsvoorstel tot verbetering van de aanpak van drugs in het verkeer. Zo wordt samen opgetrokken bij de aanschaf van speekseltesters en het ontwikkelen van de opleiding.
De heer Marcouch vroeg waarom de nieuwe bevoegdheid niet gewoon verplicht is. Dat zou in strijd zijn met de proportionaliteit. Dan zou iedereen hieraan worden onderworpen, ook daar waar naar het oordeel van de regering onvoldoende reden is om dat te doen.
De heer Marcouch vroeg ook hoe de minister kijkt naar het tijdsverloop tussen het plegen van het delict en het afnemen van de test buiten heterdaad. Dat is uiteraard een relevant gegeven; daarin heeft de heer Marcouch volledig gelijk. Het zal van essentieel belang zijn dat je zo snel mogelijk na het plegen van het delict kunt overgaan tot het afnemen van de test. Na verloop van tijd kunnen bepaalde drugs, maar zeker ook alcohol, niet of niet meer voldoende worden gedetecteerd in het bloed, laat staan in de adem of het speeksel. Die termijnen verschillen overigens per middel, zoals ook de heer Marcouch zonder twijfel weet. We zullen daarvoor regels stellen bij Algemene Maatregel van Bestuur.
Ik kom bij de amendementen. Ik moet even kijken wat de officiële nummers daarvan ook alweer zijn.
De voorzitter:
We hebben drie amendementen, te weten op de stukken nrs. 9, 10 en 11
Minister Van der Steur:
Ja, de stukken nrs. 9, 10 en 11. In reactie op het amendement van mevrouw Van Toorenburg zal ik heel zorgvuldig zijn. Laat ik het zo zeggen …
De voorzitter:
U moet altijd heel zorgvuldig zijn.
Minister Van der Steur:
Dat weet ik, voorzitter, maar in dit geval ook omdat dit echt een afweging is. Geredeneerd vanuit het oogpunt van het slachtoffer is er heel veel te zeggen voor het amendement van mevrouw Van Toorenburg, omdat zij concreet drie delicten waarop geen voorlopige hechtenis is toegelaten, toevoegt aan het mandje van delicten waarvoor het mogelijk wordt de middelentest verplicht af te nemen. Nogmaals, vanuit maatschappelijk oogpunt, vanuit het oogpunt van het slachtoffer is daar heel veel voor te zeggen. Dat betekent wel dat het een inbreuk is op de balans die de regering heeft gekozen tussen het uitoefenen van een dwangmiddel en de zwaarte van het delict. Daar zit voor de regering de aarzeling over het amendement van mevrouw Van Toorenburg. Het is een sympathiek amendement. Je zult een toer hebben om aan een slachtoffer uit te leggen waarom het in dat specifieke geval waar het om ging op grond van de wet niet mogelijk was. Tegelijkertijd betekent het wel dat we een stap zetten die wij nog niet eerder gezet hebben. Een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van mensen wordt wettelijk toegestaan bij een delict waarop geen voorlopige hechtenis is toegelaten. De vraag rijst of dat de goede volgorde is. Je zou kunnen overwegen om het om te draaien en te zeggen: dan zouden wij eerst een debat moeten voeren over de vraag of bij bepaalde delicten niet ook voorlopige hechtenis mogelijk zou moeten zijn. Daar moeten wij dan misschien eens wat empirisch onderzoek naar laten doen. Vervolgens zou het logisch zijn om het hieronder te laten vallen, want dan is eigenlijk de strafmaat niet goed. Eigenlijk zegt mevrouw Van Toorenburg dat de strafmaat niet deugt omdat het "net zo erg als" is. Ik leg die afweging hier gewoon voor.
Het is uiteindelijk aan de Kamer om er een oordeel over te vellen en ik wil dat oordeel over het amendement dan ook aan de Kamer laten, maar wel met deze afweging. Als de Kamer voor het amendement zou stemmen, maakt zij met de afweging tussen lichamelijke integriteit, toepassing van een dwangmiddel en een ernstig geweldsdelict waarop voorlopige hechtenis toegelaten is, eigenlijk inbreuk op haar eigen afwegingskader rond de vraag op welk delict wel en geen voorlopige hechtenis mogelijk is. Mevrouw Van Toorenburg zegt daarbij terecht dat het voor een slachtoffer niet veel uitmaakt. Nogmaals, ik laat het oordeel aan de Kamer, maar ik kan mij ook heel goed voorstellen dat de Kamer, alles afwegende, eerst eens goed wil kijken naar het effect van het opnemen van die drie delicten die mevrouw Van Toorenburg heeft aangedragen.
Ik kom op het amendement van mevrouw Helder op stuk nr. 10, dat strekt tot de invoering van een wettelijke strafverhogingsgrond. In de nota heb ik aangegeven dat een dergelijke wettelijke strafverhogingsgrond niet opportuun is, omdat wij het kader al hebben volgens hetwelk 75% strafverhoging mogelijk is als er een causaal verband is aangetoond tussen middelengebruik en het geweldsdelict. Tegelijkertijd maken wij het met de wet mogelijk dat het ook op basis van feiten kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de regering zijn de bestaande wettelijke strafmaxima voldoende om de rechter de juiste armslag te geven om ook zonder wettelijke mogelijkheid het middelengebruik in de straftoemeting te betrekken. Daar zal de wetsgeschiedenis van dit debat bij helpen. Dat zeg ik nog maar even gauw in de richting van de heer Van Oosten. In zoverre voegt het amendement dan ook niets toe aan de verwezenlijking van de doelen van het wetsvoorstel.
Tegelijkertijd geldt ook hier dat het amendement een inbreuk maakt op het systeem dat wij in de wet hebben. De vraag rijst waarom niet ook een strafverhoging in de wet is opgenomen voor geweld tegen hulpverleners, waarvan wij met elkaar hebben afgesproken dat dat 200% is. Ook bij de afgelopen jaarwisseling bleek dat dit structureel wordt toegepast. Hoe zit het met geweld dat op en rond het sportveld plaatsvindt? Zou dat niet ook in de wet moeten worden opgenomen?
Dat alles pleit ervoor om het te laten zoals het nu is. Na ommekomst van de evaluatie moeten wij misschien eens kijken of een verdere stap mogelijk is. Desondanks laat ik het oordeel aan de Kamer, mits mevrouw Helder wel die verwijzing naar de grenswaarden opneemt. Dat is wel wezenlijk, want het kan niet zo zijn dat die strafmaxima worden opgehoogd voor het gebruik van middelen of drugs onder de grenswaarden waarvan is vastgesteld dat die een causaal verband hebben met het geweldsdelict. Dat was ook een beetje de suggestie die de heer Van Oosten wekte. Ik wil de Kamer er wel op gewezen hebben dat we hiermee op een deelterrein een strafmaximum in de wet zouden opnemen, terwijl we dat op een heleboel andere terreinen niet doen. Vervolgens is ook de vraag gewettigd of de relatie tussen de strafmaxima in onderlinge samenhang bezien nog wel deugt.
Dan kom ik bij het amendement van mevrouw Swinkels. In de stukken heb ik aangegeven dat ik een evaluatie van belang acht. De D66-fractie vroeg daarom en ik heb het ook expliciet toegezegd. Ik vind het altijd prima om het in een wettelijke regeling vast te leggen, maar ik heb wel eerder expliciet en met goede redenen gezegd "vier jaar" in plaats van de drie jaar uit het amendement van mevrouw Swinkels. Ik kan het mevrouw Swinkels heel eenvoudig maken: als zij bereid is om haar amendement zo aan te passen dat er van drie jaar naar vier jaar wordt gegaan vanwege de gefaseerde invoering, kan ik het oordeel over het amendement aan de Kamer laten. Als mevrouw Swinkels een eerdere beoordeling essentieel blijft vinden voor haar amendement, vind ik dat die evaluatie te snel komt vanwege de gefaseerde invoering en zal ik het ongewijzigde amendement moeten ontraden.
Ik heb nog één vraag van mevrouw Van Toorenburg opengelaten. Die beantwoord ik in de tweede termijn.
De voorzitter:
Mijnheer Van Oosten, een korte interruptie.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik wachtte even, want ik wist niet of collega Swinkels zelf nog een vraag zou stellen.
Ik ben normaal niet zo kritisch op evaluatiebepalingen en dergelijke, maar in dit geval ben ik niet zo gecharmeerd van de overwegingen voor deze evaluatiebepaling. Die doen namelijk voorkomen dat er getwijfeld moet worden aan nut en noodzaak van het wetsvoorstel.
Minister Van der Steur:
De heer Van Oosten heeft volledig gelijk. Het moge dan ook helder zijn dat de regering helemaal niet twijfelt aan nut en noodzaak van het wetsvoorstel. Dat laat onverlet dat wij hebben toegezegd dat er na vier jaar een evaluatie komt. De regering kan zich erin vinden dat in de evaluatiebepaling vier jaar komt te staan, maar ik ben het eens met de heer Van Oosten dat de overwegingen niet die van de regering zijn. Misschien denkt mevrouw Swinkels er inmiddels zelf ook anders over naar aanleiding van mijn betoog en is zij bereid om die overwegingen aan te passen. Wellicht neemt zij dan ook de bezwaren van de heer Van Oosten weg.
Mevrouw Swinkels (D66):
Om de vraag te beantwoorden: de bedoeling van het amendement is om binnen drie jaar te evalueren. Dat betekent dat je na twee jaar gaat kijken naar wat er gebeurt om ervoor te zorgen dat de uitkomsten van de evaluatie er na drie jaar ook zijn. Dat is toch wel een groot verschil.
Klopt het dat ik de minister zojuist op verschillende momenten heb horen zeggen "nieuw onderzoek kan in de toekomst nog wel iets anders uitwijzen over die grenswaarde en dan kunnen we de wet zo weer aanpassen"? Daar leid ik uit af, en de minister mag zeggen of dat klopt, dat hij het op alle punten niet helemaal eens is met de verwachting dat het goed zal uitpakken. En ook dat zou pleiten voor een evaluatie op een eerder moment.
Minister Van der Steur:
Ik pel het even af. Ik hoor mevrouw Swinkels heel duidelijk zeggen dat zij het amendement heeft ingediend omdat D66 na drie jaar een evaluatie wil. Daarom en vanwege de inhoudelijke bezwaren van de heer Van Oosten tegen de toelichting moet ik het amendement ontraden. Gegeven de gefaseerde invoer is het niet mogelijk om na drie jaar een serieuze evaluatie te doen, zeker niet als we daar zoals mevrouw Swinkels zegt te willen al na twee jaar mee moeten beginnen. Ik ontraad het amendement, want ik begrijp dat mevrouw Swinkels niet bereid is om haar amendement aan te passen.
Mevrouw Swinkels heeft gezegd dat er in de toekomst vermoedelijk onderzoek zal worden gedaan waaruit misschien nog meer of ander bewijsmateriaal blijkt. Dat zal zeker zo zijn, maar zij trekt daar dan opeens wel de conclusie uit dat ik niet zou geloven in nut en noodzaak van het wetsvoorstel. Die conclusie kan niet getrokken worden. Dit is nou een mooi geval van het ontbreken van causaal verband tussen mijn opmerking en de conclusie die mevrouw Swinkels daaraan verbindt. Ik verwacht dat er meer onderzoek beschikbaar zal komen. Dat is de reden waarom ik heb gekozen voor een AMvB, want ik verwacht dat wij in goed overleg met de Kamer die AMvB wellicht zullen willen aanpassen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om de grenswaarde. Die kunnen we later nog naar boven of beneden aanpassen, maar dan wel op basis van empirisch bewijs.
De voorzitter:
Helder. Dank u wel.
Mevrouw Swinkels (D66):
De conclusie dat u niet zou geloven in uw eigen wetsvoorstel, komt voor uw rekening, want dat was niet de strekking. Het gaat erom dat dit eens te meer bewijst dat het nodig is om binnen drie jaar te zorgen voor een evaluatie, gelet op alle onzekerheden en gelet op de kritische opstelling van D66 tegenover het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u. Wij zijn hiermee aan het einde van de beantwoording in eerste termijn gekomen en gaan over tot het houden van een tweede termijn.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Ik vind dit altijd een lastig debat. Een SP'er is over het algemeen zeer uitgesproken en weet precies waar hij of zij voor staat, maar dit is een soort ethisch-juridische kwestie waarvan ik de invulling heel lastig vind. Ik heb tijdens het hele debat naar mijn collega's en de minister geluisterd en een lijstje met voors en tegens gemaakt. Ik zal ze kort laten passeren. Dat voorkomt ook weer dat wij later een stemverklaring moeten afleggen.
Het lastigste aan dit wetsvoorstel is, zoals verschillende partijen hebben aangegeven, dat alcohol geen verzachtende omstandigheid mag zijn. Dat kan ik op zich beamen. Ik vind het inderdaad redelijk om te stellen dat dit niet automatisch tot strafvermindering mag leiden. Deze wet kijkt echter naar een strafverhoging. Dat vind ik heel lastig. Als je dit wetsvoorstel positief bekijkt, zou je kunnen zeggen dat dit het mogelijk maakt om vaker en misschien ook sneller bijzondere voorwaarden op te leggen. In dat licht bezien heeft het wetsvoorstel voor de SP een meerwaarde, juist omdat je geesteszieken, bijvoorbeeld psychiatrisch gestoorden die een verslaving hebben, kunt behandelen. Dat leidt dan hopelijk weer tot recidivevermindering. Ik zou heel graag willen dat de minister nog eens benadrukt dat ik het zo mag interpreteren. Als het wetsvoorstel namelijk een-op-een leidt tot strafverzwaring, zodat mensen alleen maar eerder achter slot en grendel belanden, leidt dat natuurlijk niet tot recidivevermindering. Ik zeg weleens gekscherend dat de gevangenis eerder een opleiding van boefje tot zware crimineel is. De recidivecijfers spreken niet voor gevangenisstraf. Ik wil graag dat de minister daar nog op ingaat.
In het kader van de kosten heeft de minister gezegd dat hij iets aan budget vrijmaakt voor het NFI. De SP ziet natuurlijk graag een wat ruimer budget, zodat wij niet hoeven te werken met een quotum.
Ik wil de minister graag één anekdote meegeven van een werkbezoek aan de politie, een ervaring die ik heb gehad toen ik gevraagd had om een keer mee te mogen draaien met de Politieacademie. Dat leek mij hartstikke leuk, want dan zou ik leren hoe ik boeven kon vangen! Zoals menig aspirant bij de politie leer je dan bijvoorbeeld ook wat de wegen- en verkeerswetten inhouden en hoe je daarin als agent moet handelen. Ik dacht: o nee, ik heb net een hele week met mijn neus in al die wetten gezeten en krijg die hier nog een keer! De aspiranten legden mij uit dat ze bij een botsing allerlei formulieren moesten invullen, maar dat ze een extra formulier bij zich hadden omdat mensen ook moeten blazen als ze een botsing gehad hebben. De hele klas vroeg mij in koor of wij alsjeblieft op kunnen houden met het produceren van allerlei extra formulieren. Ik heb nu wel een beetje een probleem, want dit wetsvoorstel voert eigenlijk weer een zelfstandig formuliertje in. Ik heb daar echt moeite mee. Ik verzoek de minister dus om ook daarop in te gaan. Ik ben trouwens blij met zijn toezegging dat hierop geschoold wordt. Dat is een belangrijke toezegging. Toch zit ik echt met de werkbelasting in mijn maag.
Tot slot kom ik weer bij het testen op medicijnen. Ik heb dat al toegelicht en zal dus gewoon mijn motie oplezen. Ik denk dat dat veel zal verhelderen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat er een verband kan bestaan tussen het gebruik van antidepressiva en het ontstaan of de toename van agressief gedrag;
overwegende dat in meerdere rechtszaken discussie is of is geweest over de mogelijke relatie tussen het medicijngebruik van de verdachte en de mogelijke bijwerkingen;
verzoekt de regering, het mogelijk te maken om kort na een delict een bloedmonster af te nemen bij alcoholgebruik zodat over medicijngebruik meer duidelijkheid kan ontstaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Kooiman (SP):
Wanneer deze wet toch in werking treedt, is het voor onze fractie belangrijk om uiteindelijk in haar geheel de afweging te kunnen maken. Ik heb daartoe expres een motie gemaakt, zodat ik de invulling aan de minister overlaat.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen. Het is altijd goed om in een wetgevend overleg vrij nauwkeurig de pijnpunten langs te lopen, juist omdat wetgeving een geschiedenis heeft die altijd kan worden meegewogen in de uitvoering. Dat is de kracht van dit soort overleggen. Daarom is het goed dat de minister aangeeft dat hij wat aarzelt bij ons amendement en dat hij aangeeft waarom dat zo is. Dat noopt mij er namelijk toe om opnieuw naar het amendement te kijken om te zien, hoe we de motivering net wat strakker neer kunnen zetten. Want het gaat er inderdaad juist om dat we ons beperken tot gevallen van voorlopige hechtenis. Maar er zijn een paar bepalingen waarvan de gevolgen dermate ernstig zijn dat je je kunt afvragen of daarvoor geen uitzondering moet worden gemaakt. De wet heeft op heel veel punten uitzonderingen, maar terecht geeft de minister aan dat we dat net wat beter moeten motiveren om begrijpelijk te maken waarom we van een fundamenteel uitgangspunt afwijken. Dat zullen wij doen. In de wetenschap dat de minister er in tweede termijn nog op terugkomt, wil ik hem in ieder geval iets meegeven, mocht het zo zijn — dat kan ik me bijna niet voorstellen — dat hij onze suggestie niet overneemt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de officier van justitie kan eisen en de rechter kan opleggen dat onder meer naar aanleiding van geconstateerd middelengebruik ten tijde van het plegen van een delict, de verdachte zich moet houden aan een bijzondere voorwaarde zoals verplichte behandeling;
overwegende dat het regelmatig voorkomt dat verdachten reeds ter zitting aangeven zich hier niet aan te zullen houden;
overwegende dat dit onacceptabel is;
verzoekt de regering, met het OM en de rechtspraak de wenselijkheid van aanpassing van hun strafvorderingsrichtlijnen- en oriëntatiepunten op dit punt te bespreken, zodat in een dergelijke situatie niet geschroomd wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te eisen dan wel op te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de minister voor de beantwoording. Ik zal mijn tweede termijn beperken tot motivering van het door mijn fractie ingediende amendement. De minister heeft in zijn beantwoording twee technische redenen genoemd: de huidige mogelijkheden zijn voldoende en in de Aanwijzing kader voor strafvordering en OM-afdoeningen — een hele mond vol — die de BOS/Polaris-richtlijnen heeft vervangen, staat al dat een 75% hogere straf zal worden geëist als sprake is van overmatig middelengebruik. Maar een aanwijzing is geen wet. Het amendement van mijn fractie regelt een wettelijke strafverhogingsgrond. Want in een wet geef je aan wat je als medewetgever belangrijk vindt, waarmee je eigenlijk ook aangeeft wat de maatschappij wenselijk vindt. Een wet moet worden ingetrokken. Een richtlijn of een aanwijzing is desgewenst zo aangepast, maar een wet niet. Het wetsvoorstel wordt nú besproken, zodat je als medewetgever je taak serieus moet nemen te zeggen: dan vinden we het wenselijk om nú gebruik te maken van de mogelijkheid om een en ander in een wet vast te leggen. Als dat mogelijk was geweest met een wetsvoorstel over geweld tegen personen met een publieke taak, zou mijn fractie ook een wettelijke strafverhogingsmogelijkheid in het algemene deel van het Wetboek van Strafrecht hebben gevorderd, want daarmee geef je aan dat bepaalde dingen gewoon onwenselijk zijn en dat er consequenties zijn als mensen over de schreef gaan. Daar hebben we het Wetboek van Strafrecht voor. Daar laat ik mijn motivering bij. Ik zeg alleen nog wel toe dat ik het in die zin zal aanpassen dat er een zinsnede in zal worden opgenomen die ongeveer als volgt luidt: bij overschrijding van de ondergrens zoals bepaald in de Algemene Maatregel van Bestuur. Daarover ga ik nog even met Bureau Wetgeving in overleg, maar dan weet de minister dat het in die zin wordt aangepast dat in ieder geval de ondergrens wordt genoemd.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Ik zal nog heel kort mijn belangrijkste bezwaren samenvatten. Veel collega's hebben vandaag gewezen op het strafverzwarende effect van deze wetswijziging. Ik herhaal: deze wetswijziging is niet hierop gericht. Het geeft slechts een objectief handvat voor rechters, maar alcohol en drugs op zichzelf en het gebruik daarvan zeggen niks over het geweld. Het gebruik van alcohol of drugs heeft namelijk op elk individu een ander effect. Ik vind niet dat wij hier kunnen bepalen dat het gebruik van alcohol of drugs leidt tot agressief gedrag. Dat staat juist niet vast. Ik ben er ook helemaal niet van overtuigd.
Daarnaast heeft de rechter de vrijheid nodig om zelf te bepalen hoe hij dat meeneemt in de straftoemeting. Vanuit mijn ervaring als rechter weet ik dat alcohol en drugs ook meegewogen worden in de straf. Die discussie in de rechtszaal, waar de minister op doelt, bestaat niet. Ook de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten zeggen dit. Strafbepaling is maatwerk; de minister zegt het zelf ook. De rechter neemt alle omstandigheden mee en dus ook het gebruik van middelen. Dat objectieve handvat kan ook averechts werken, want wat als het er niet is, wat als er geen test is of de resultaten in het dossier ontbreken? Ik ben daarom van mening dat we met dit voorstel juist de discussie in de rechtszaal binnenhalen.
De afschrikwekkende werking van de middelentest trek ik ernstig in twijfel. Ik kan me niet voorstellen dat iemand denkt: ik neem nu maar een colaatje, omdat ik straks nog ga vechten. Ik ben daar niet van overtuigd. Met het oog op de inbreuk op de grondrechten van de mens heeft de minister zelf al gezegd dat je ontzettend moet letten op de proportionaliteit. Ik ben niet overtuigd dat het nut van deze wet zo groot is dat die de inbreuk op de grondrechten in dit geval rechtvaardigt of kan compenseren.
Voor de D66-fractie is het wetsvoorstel een onderdeel van symboolwetgeving, want het maakt op zichzelf strenger straffen niet mogelijk, ook al wordt het zo gepresenteerd. Het introduceert slechts een dwangmiddel waar de praktijk niet om vraagt. De 2 miljoen euro die het allemaal kost, is met het oog op de gaten in de begroting toch wel een heel grote uitgave. Dat vind ik vreemd. Omdat ik zo kritisch ben, wil ik in ieder geval dat, indien dit voorstel er toch doorkomt, de uitwerking snel, binnen drie jaar, geëvalueerd wordt, zoals ik heb voorgesteld in het amendement dat ik hiermee indien.
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik al aangegeven wat de afwegingen van mijn fractie zijn, als ook wat mijn grootste angst is bij de uitwerking van dit wetsvoorstel. Dat ziet op het meenemen van de resultaten van het middelenonderzoek als argumentatie waarom je niet geheel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geweld dat je hebt aangericht en de slachtoffers die je hebt gemaakt. De minister heeft daarover duidelijke uitspraken gedaan. Hij heeft ook duidelijke afwegingen gemaakt rondom het strafverhogende element. Ik denk er nog wat verder over na, want ik blijf er wel mee zitten. Ik heb hier ook expliciet gemarkeerd dat ik bij het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht het signaal afgeef dat in ieder geval 40 leden van deze Kamer heel graag zien dat ook het overmatig gebruik van alcohol en het overmatig gebruik van drugs kunnen worden meegenomen in de afweging bij het bepalen van de strafeis en de op te leggen straf.
Ik kom, samen met de heer Marcouch, nog tot de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de wet Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 beoogt de aanpak van geweld onder invloed van alcohol of drugs te verbeteren;
constaterende dat hiertoe een wettelijke basis wordt gelegd voor de inzet van middelentesten tegen geweldplegers;
constaterende dat de resultaten van deze middelentesten kunnen worden betrokken bij de te vorderen respectievelijk op te leggen straf;
constaterende dat de wet ten doel heeft de straf te verhogen bij gebruik van alcohol en drugs en de inzet van bijzondere voorwaarden te stimuleren bij geweldplegers onder invloed van die middelen;
van mening dat vastgesteld moet kunnen worden dat dergelijk middelenonderzoek — en de resultaten daarvan — dit effect ook bereiken, zodanig dat de resultaten van het onderzoek als verzwarende omstandigheid worden opgebracht in de strafeis en worden erkend in de op te leggen straf;
roept de regering op, te monitoren of de wet wel degelijk de beoogde uitwerking heeft, en hierover de Kamer te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Marcouch (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Zoals ik al eerder zei, kan het wetsvoorstel op onze instemming rekenen. Ik zie de wet niet als een doel op zich, maar als een middel om een maatschappelijk probleem aan te pakken. Dat probleem is het geweld tijdens uitgaansavonden maar ook daarbuiten; denk maar aan voetbalstadions in combinatie met alcohol en drugs. Politiemensen die ik heb gesproken, zeggen dat zij aanlopen tegen alcohol en drugs, die die groepen problematisch en onaanspreekbaar maken. We moeten die mensen kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het gebruik van die middelen. We moeten hen verantwoordelijk kunnen stellen. Dat kan alleen als de politie de bevoegdheid heeft om goed op te schrijven en goed te meten of er daadwerkelijk sprake is van middelengebruik, zodat de officieren en rechters met die informatie in het proces-verbaal en met die waarnemingen een goed oordeel kunnen vellen dat recht doet aan de slachtoffers van het geweld. Dat is immers waar wij voor opkomen: wij willen dat de openbare ruimte voor iedereen veilig is, voor onze kinderen, voor onze gezinnen en voor vrouwen, maar zeker ook voor onze dienstverleners die zich elke dag inzetten met risico voor eigen lijf en leden. Wij willen ervoor zorgen dat het daarbuiten leefbaar en veilig is.
Deze bevoegdheid en deze wet zijn schakels in een reeks van maatregelen die wij nemen om ervoor te zorgen dat mensen zich gedragen. Daar hoort ook bij dat mensen met een verslavingsprobleem of een alcoholprobleem of mensen die veelvuldig in contact komen met justitie doordat zij onder invloed zijn en geweld plegen, soms gedwongen worden om hulp te aanvaarden. Naast verhoogde straffen is het, zoals ik al eerder zei, dus net zo belangrijk om mensen te helpen en om de hulpverlening daarvoor de nodige tools en faciliteiten te bieden. Alleen op die manier kunnen we ervoor zorgen dat we effectief zijn in het terugdringen van dit problematische geweld.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Allereerst wil ik de leden van de Kamer graag danken, ook voor het feit dat — bijvoorbeeld door mevrouw Kooiman — inzichtelijk is gemaakt waar de afweging nog ligt. Ik begin de indruk te krijgen dat het mij niet is gelukt om de D66-fractie te overtuigen van het nut en de noodzaak van dit wetsvoorstel, maar het laatste wat ik hierover tegen mevrouw Swinkels zeg, is dat volgens mij ook D66 het van groot belang moet vinden dat we op basis van feiten in de rechtszaal tot conclusies komen en niet op basis van gedachten, suggesties en gevoelens van mensen die betrokken zijn bij het strafdossier. Ik zou de fractie van D66 willen vragen om bij de eindafweging nog eens te bekijken of het niet beter is om op basis van feiten te oordelen over mensen dan op basis van gevoelens, ideeën of gedachten die zich in het procesdossier voordoen.
Ik ben blij dat mevrouw Kooiman heeft aangegeven waar haar afwegingen en die van haar fractie zitten. Natuurlijk kan ik bevestigen dat ook dit wetsvoorstel het Openbaar Ministerie en de rechter weer de volledige ruimte biedt om te kiezen voor een hogere straf dan wel voor een hogere straf in combinatie met voorwaarden, een voorwaardelijke sanctie of bijzondere voorwaarden, zoals inderdaad een behandeling. Het gaat de regering echt om maatwerk, maar wel met de aantekening dat het expliciet de bedoeling is dat dit maatwerk geleverd wordt op basis van een hogere strafeis. Mevrouw Van Toorenburg heeft terecht gezegd dat dit vervolgens leidt tot meer ruimte om bijzondere voorwaarden toe te passen. Dat betekent natuurlijk ook dat zowel het Openbaar Ministerie als de rechterlijke macht ook bekijkt of het een first offender is en, zo ja, wat dan voor deze specifieke first offender het meest van belang is: is dat misschien een harde straf om te laten zien dat dit niet acceptabel is of is het juist geen zware straf en is het voor een first offender vooral van belang te weten wat er met hem aan de hand is en daarop een behandeling op los te laten? Naar mijn mening is het van essentieel belang dat we dit altijd, ook bij dit wetsvoorstel, voor ogen houden. Daar hebben we ons wettelijk stelsel ook op ingericht.
De voorzitter:
Nu de moties, want wij moeten een beetje tempo maken. Mevrouw Kooiman, kort graag!
Mevrouw Kooiman (SP):
Als ik het goed begrijp, zegt de minister dat het met deze wet ook mogelijk wordt gemaakt dat juist een verslaafde of een psychiatrisch gestoorde die onder alcohol of drugs zit bijzondere voorwaarden opgelegd kunnen worden, terwijl dat eerder niet mogelijk was.
Minister Van der Steur:
Dat wijzigt het wetsvoorstel op zichzelf niet. De wet maakt het al mogelijk dat een langere straf opgelegd wordt, waarbij er ook een mogelijkheid is om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen. Zo bedoel ik mijn opmerkingen.
Mevrouw Kooiman vraagt in haar motie op stuk nr. 14 om in het bloedmonster ook naar medicijngebruik te kijken. Dat vereist een nieuwe formulering, meer onderzoek en meer kosten. Dat is precies wat mevrouw Kooiman heeft gezegd niet te willen, hoe sympathiek en begrijpelijk ik het ook vind. Ik heb gezegd wat ik gezegd heb over medicijnen. Tot mijn spijt moet ik de motie van mevrouw Kooiman ontraden, want dat zou inderdaad niet alleen bij de politie maar ook bij het NFI leiden tot een extra werklast en tot nieuwe formulieren, zonder dat we ook maar iets met die resultaten gaan doen. Om die reden ontraad ik de motie.
Mevrouw Van Toorenburg vraagt in haar motie om de wenselijkheid van toepassing van strafvorderingsrichtlijnen te bespreken, zodat er een mogelijkheid is om een onvoorwaardelijke straf te eisen als iemand niet wil meewerken aan zijn bijzondere voorwaarden. Dat is uiteraard aan de individuele afweging van het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Ik ben graag bereid om daarover met hen in contact te treden, maar ik zeg er wel snel bij dat in sommige gevallen iemand wel zegt dat hij het niet gaat doen, maar het uiteindelijk wel doet. Ik vind het wel van belang dat ook het OM en de rechter dat altijd blijven meewegen. Ik ben echter graag bereid om het door mevrouw Van Toorenburg gevraagde gesprek aan te gaan. Wat dat betreft, kan de motie ook worden aangehouden dan wel worden ingetrokken. Als zij de motie toch graag ter tafel wil leggen, laat ik het oordeel erover aan de Kamer.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dan houd ik de motie graag aan, maar ik verwacht wel dat de minister op enig moment terugrapporteert. Dat kan gewoon in een algemeen overleg of in een verzamelbrief. Het hoeft niet in een aparte brief, maar ik wil wel graag horen wat de uitkomst van het gesprek is geweest.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Van Toorenburg stel ik voor, haar motie (33799, nr. 14) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Van der Steur:
Ik kom bij de motie op stuk nr. 15 van de leden Van Oosten en Marcouch. Zij vragen niet om een nieuwe evaluatie of om een permanente evaluatie, maar om een vinger aan de pols te houden en — net als mevrouw Van Toorenburg — bij een eerstvolgend AO te bekijken of er al iets van een resultaat van de nieuwe wet beschikbaar is en in een brief aan de Kamer weer te geven wat de eerste indrukken van de toepassing van de nieuwe wettelijke regeling zijn. Dat kan dus niet eerder zijn dan aan het einde van dit jaar en misschien het voorjaar van 2017. Dat doe ik graag. Om die reden kan ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laten.
Ten slotte merk ik nog op … Nee, ik merk niks meer op. Dit waren de moties.
Ik dank de leden van de Kamer voor hun zorgvuldigheid en gedegenheid, maar ook voor het prikkelende, juridisch spitsvondige debat we met elkaar hebben gevoerd. Ik dank de leden van de Kamer ook voor hun bijdragen. En, voorzitter, u hebt het uitstekend voorgezeten.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Dank u wel.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over het wetsvoorstel, de ingediende amendementen en de moties zullen we volgende week dinsdag stemmen.
De vergadering wordt van 13.15 uur tot 13.49 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-42-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.