7 Veiligheid offshore olie- en gasactiviteiten

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178) ( 34041 ).

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. De afgelopen dagen is er weer veel gebeurd. Ik wil graag even op de actualiteit ingaan, voordat ik op de wetswijzigingen kom. De Raad van State heeft deze week namelijk een belangrijke stap genomen door te zeggen dat de gaskraan bij Loppersum helemaal dicht moet. Gelukkig heeft minister Kamp meteen gezegd dat hij dat zal doen. Het zou helemaal mooi zijn als de minister vandaag ook de garantie kan geven dat de kraan dan niet elders opengaat. Volgende week zullen we nog een uitgebreider debat met elkaar hebben over dit onderzoek, maar die zekerheid kan wat mijn fractie betreft niet snel genoeg geboden worden. Wellicht kan de minister ons vandaag op dat punt blij maken. 

Een tweede actueel punt, dat zijdelings betrekking heeft op dezelfde wet, gaat over de omkering van de bewijslast bij de afhandeling van de schade in Groningen. Bij deze wet is daarvoor een belangrijk amendement ingediend door de collega's van de Partij voor de Dieren en de Partij van de Arbeid: het omkeren van de bewijslast voor mijnbouwschade. We moeten constateren dat het huidige systeem, dat destijds met de beste bedoelingen is ingesteld, onvoldoende werkt. Er gaat veel mis. Groningers worden te vaak van het kastje naar de muur gestuurd en kunnen slecht tegen de sterke NAM opboksen. In een vorig debat — toen ging het over gas — heeft de Partij voor de Dieren al eens gevraagd of wij serieus wilden kijken naar die omkering van de bewijslast. Dat hebben we gedaan en ik ondersteun het amendement dat nu voorligt van harte. Ik heb er nog wel een vraag over, omdat het eigenlijk toch een principiële omkering van een rechtsregel is. Is er advies aan de Raad van State gevraagd over de precieze formulering? Komt die overeen met datgene wat we willen bereiken, namelijk de versterking van de positie van de Groninger? Of zijn er nog onbedoelde neveneffecten die we zouden willen wegnemen? Mijn vraag aan de indieners is dus of zij dat hebben gedaan en of zij het anders van belang zouden vinden. Het moet dan geloof ik via de regering. Volgens mij is een Kamermeerderheid echter voor deze principiële stap en samen zijn we gebaat bij een snelle, maar ook zorgvuldige implementatie. Ik hoor het antwoord straks graag. 

Dan kom ik bij de wetswijziging zelf. Het voorstel voor deze wetswijziging is het gevolg van de afgrijslijke olieramp met het boorplatform van BP, dat een enorme ecologische ramp in de Golf van Mexico veroorzaakte. We willen een zelfde soort drama in de Noordzee natuurlijk voorkomen. Daarom stelt deze wet strengere eisen aan de opsporing en winning van olie en gas. Mijn fractie is hier positief over. Het is de implementatie van een Europese richtlijn. We hebben echter nog wel een aantal vragen. 

De grootste wijzigingen in deze wet zijn verplichte rapporten. Mijnbouwbedrijven moeten veel extra papierwerk gaan aanleveren: een rapport inzake grote gevaren, een intern rampenplan, het bedrijfsbeleid voor het voorkomen van grote ongevallen, een beschrijving van het veiligheids- en milieubeheerssysteem, een extern rampenplan en een aantal kennisgevingen. Het is natuurlijk van erg groot belang dat die bedrijven echt weten wat ze moeten doen bij een ramp en dat zij een goed beleid hebben om het milieu en de veiligheid, als zich zoiets voordoet, zo goed mogelijk te waarborgen. Maar al die rapporten die ik net opnoemde moeten natuurlijk niet voor de bureaula geschreven worden. We moeten er dus voor zorgen dat dat geen papieren tijger wordt. Het moet echt impact hebben op de praktijk en niet alleen maar een administratieve last zijn zonder impact op de praktijk. Ik wil dus graag van de minister weten of er, naast al die extra stukken die er gemaakt moeten worden, ook extra verwachte en onverwachte bezoeken door het SodM zullen plaatsvinden. Dan kan er ook in de praktijk voor gezorgd worden dat er echt toezicht is op het verbeteren van de veiligheid. 

Ook wat D66 betreft krijgt het Staatstoezicht op de Mijnen er met deze wet een flink aantal taken bij, omdat het al die documenten moet controleren. Tegelijkertijd zijn zij druk met heel veel andere taken, zoals de gaswinning in Groningen. Er werken maar 60 mensen bij het SodM. Ze krijgen er extra taken bij, maar ze krijgen er maar twee mensen bij. Is dat niet heel weinig? Vormt de beperkte bezetting van het SodM een hindernis om proactief bij mijnbouwbedrijven controles uit te voeren? Het is natuurlijk niet de bedoeling dat het alleen maar het afvinken van checklistjes wordt: "Is er een veiligheidsrapport? Check in the box!" De vraag is of er echt een veiligheidsrapport is, dat echt ingaat op de bestaande situatie en of dat voldoende wordt nageleefd. Het moet geen papieren exercitie zijn, want dan schieten we er allemaal niets mee op. 

De Europese richtlijn geldt alleen op zee. De BP-ramp was immers het gevolg van offshore mijnbouwactiviteiten. De regering kiest ervoor om ook regels voor land in te stellen. Dat lijkt me verstandig, want waarom zouden we de regels voor installaties op zee, die bepaalde risico's hebben, niet ook voor installaties op land stellen, waar de gevolgen mogelijk nog veel groter zijn dan op zee, omdat er veel mensen in de buurt kunnen wonen? Toch zijn er een paar zaken die nog steeds verschillen. Op zee moet het Staatstoezicht op de Mijnen straks eerst instemming geven over het rapport inzake grote gevaren voordat de activiteit mag worden gestart. Dus op zee moet je echt eerst zeker weten dat alles qua grote gevaren goed is geregeld voordat je mag starten. Maar op land is dat niet nodig, terwijl daar misschien mensen in de directe nabijheid wonen. Ook mag een bedrijf zonder akkoord aan de slag. Volgens de regering is het beter om aan te sluiten bij de huidige praktijk. Maar is het wel beter om die twee aparte systemen naast elkaar te behouden? Is dat niet verwarrend, ook voor het bedrijfsleven zelf? Heeft het SodM hiermee meer middelen om op zee gevaarlijke situaties tegen te houden dan op land? Is dat eigenlijk wel logisch? Wat mijn fractie betreft niet. 

Voor het opsporen van gas en olie op zee gaat straks de algemene openbare voorbereidingsprocedure, zoals die zo mooi heet, gelden. In de praktijk betekent dit dat belanghebbenden al heel vroeg inspraak hebben in de beslissingen ten aanzien van voorgenomen olie- en gasactiviteiten. Op land geldt die vroege inspraak echter niet. Is dat niet gek? Ook voor de aanvraag van opsporingsvergunningen op land — denk aan schaliegas, om er maar eens een te noemen, extra boorputten voor gas, of misschien zelfs wel de injectie van afvalwater — is het van heel groot belang dat mensen tijdig inspraak hebben en dat ze plannen kunnen stoppen als zij daar goede redenen voor hebben, in plaats van dat ze altijd aan de achterkant moeten proberen om iets tegen te houden wat al in een vergevorderd stadium is en waarvoor wellicht onnodige kosten zijn gemaakt, ook door de partijen die wel graag iets willen. Waarom maakt de minister onderscheid tussen land en zee bij het van toepassing verklaren van de algemene openbare voorbereidingsprocedure die vroege inspraak regelt voor mensen die er belang bij hebben? 

Ik kom op de onafhankelijke verificatie, oftewel het onafhankelijke controlemechanisme waarbij iemand kan zeggen: kloppen alle rapporten die dat bedrijf heeft geschreven ook wel echt? Een onafhankelijke deskundige moet controleren of een mijnbouwinstallatie aan de milieu- en veiligheidseisen voldoet en of er genoeg maatregelen zijn genomen om risico's te verminderen. Dat staat in de richtlijn en dat lijkt mij ook een uitstekend idee. Die deskundige mag echter wel in dienst zijn bij hetzelfde bedrijf als waarvan hij de installaties moet controleren. Dat lijkt me dan weer niet zo'n briljant idee. Dat is dan toch een beetje de slager die zijn eigen vlees keurt. Ik vraag me echt af of je, met alles wat we gezien hebben aan incidenten in de laatste jaren, dan nog kunt zeggen dat het altijd een onafhankelijke deskundige is. Ik wil niet zeggen dat zo iemand niet onafhankelijk kan zijn, maar de vraag is of je dit moet willen, gezien de situaties die we de afgelopen jaren hebben gezien. Is dit niet een recept voor het onder de pet houden van problemen bij mijnbouwinstallaties? Waarom neemt de minister niet in de voorwaarden op dat de onafhankelijke deskundige ook écht onafhankelijk moet zijn en dus niet in dienst mag zijn van het bedrijf dat hij controleert? 

De activiteiten van mijnbouwbedrijven kunnen grote risico's met zich meebrengen voor mens en milieu. Het is dan ook goed dat er in deze wet strenge eisen worden gesteld. Wij vinden het echter ook belangrijk dat de controle daarop goed wordt uitgevoerd. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Smaling van de fractie van de SP. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter, wat kijkt u bedenkelijk, zeg. Ik hoop niet dat het de hele dag zo gaat. 

De voorzitter:

Ik kijk even naar uw T-shirt en naar wat voor grafiek daar precies op staat. Het zijn hoogspanningskabels, zegt de heer Bosman. 

De heer Smaling (SP):

Dit symboliseert de relatie tussen seismiciteit en bevingen. 

De voorzitter:

Kijk, dan hebben we dat. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Dit op het oog onschuldige debat over de vertaling van een Europese richtlijn in nationale wetgeving is verworden tot dynamiet. Dat kun je toch wel stellen. De situatie in Groningen is daar debet aan, maar ook de rotsfeer, laat ik het zo maar zeggen, die dit hele dossier zowel in de provincie als in de Kamer heeft opgeleverd. Die zorgt er zelfs voor dat deze wijziging van de Mijnbouwwet is ingetrokken. 

Aanleiding tot de richtlijn was een groot ongeluk met een boorplatform in Mexico. De richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen door olie- en gasactiviteiten te verkleinen en de gevolgen te beperken. Een groot deel van de maatregelen wordt nu ook op land voorgeschreven. Dat steunen wij. 

Ik vraag aandacht voor een paar punten die direct betrekking hebben op het wetsvoorstel. De SodM krijgt er acht taken bij. De kosten worden slechts gedeeltelijk doorberekend aan de vergunninghouder, exploitant of eigenaar van mijnbouwwerken. Het kostenverhaal is nu op 30% gesteld. De SP-fractie zou graag zien dat dit 100% wordt, zoals dit bijvoorbeeld in Ierland het geval is. Wij beroepen ons daarbij op het beginsel dat de veroorzaker betaalt. 

De wet kent slechts een openbare voorbereidingsprocedure die voorafgaat aan een opsporingsvergunning. Mijn fractie stelt voor om de procedure te verruimen tot de aanvraag van zowel de opsporings- als de winningsvergunning voor delfstoffen en aardwarmte om redenen die net ook door mevrouw Van Veldhoven zijn aangegeven. Hiermee wordt onzes inziens tegemoetgekomen aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Je kunt daarmee het hele proces stroomlijnen met bijvoorbeeld de organisatie van de Tracéwet, waarbij een voorkeursbeslissing pas volgt op een brede afweging van alles wat de mensen bezighoudt. 

Het derde punt is dat naar onze opvatting verleende vergunningen binnen bepaalde tijd geconsumeerd moeten zijn. Mijn fractie stelt dan ook voor dat twee jaar na het verlenen van een vergunning getoetst moet worden of de situatie ongewijzigd is. Een opsporingsvergunning zou dan ook een andere looptijd kunnen hebben dan een winningsvergunning. Dit lijkt mij een zinvolle aanvulling op het wetsvoorstel. 

Dan kom ik bij de omkering van de bewijslast, de hoofdschotel van dit debat. De minister stelt in zijn brief van enkele dagen geleden dat de wetgeving in buurlanden eigenlijk geen aanleiding zou geven om de omkering van de bewijslast op te nemen in het wetsvoorstel. In Duitsland is het bewijsvermoeden wettelijk vastgelegd, zoals de minister ook schrijft. Dat lijkt mij een belangrijk verschil. Bovendien is er in Duitsland geschillenbeslechting buiten de rechter om. Dat kennen wij wel in de vorm van mediation op gemeentelijk niveau, maar toch niet in zaken die zo verstrekkend zijn als die, die zich nu in Groningen afspelen. Hoe draagt het "Duitslandverhaal" in de brief van de minister bij aan zijn conclusie dat wij niets hoeven te veranderen? 

De minister schrijft verder in zijn brief stellig dat omkering van bewijslast niet zal werken. Sterker nog, het zou de positie van de gedupeerden zwakker maken dan nu. De minister geeft een voorbeeld van de heer Jansen uit Loppersum — ik benijd hem niet — die slechter af is in geval van omgekeerde bewijslast. Klopt dit nu wel? De minister gaat in de eerste plaats uit van de rekkelijkheid van de rechter. Dat kan. Je kunt terugkijken om te zien hoe rechters in het verleden in dit soort zaken hebben geoordeeld. Dat is misschien niet voldoende grond om niet tot verandering over te gaan. In de tweede plaats ligt het bewijs van bevingsschade dan volgens de minister nog altijd bij de gedupeerde. Is dat waar? 

In de schriftelijke beantwoording voorafgaand aan een eerder debat lees ik dat de NAM, TNO en het KNMI allemaal verschillende modellen en methodieken gebruiken die seismiciteit koppelen aan bevingsschade. De grafieken van de relatie tussen seismiciteit en bevingsschade laten dat verband duidelijk zien, maar daarmee heb je nog geen causaliteit. Je kijkt naar de grafiek en denkt "hé, dat hangt samen", maar blijkbaar zijn wij wetenschappelijk nog niet zo ver dat wij een meer mechanistisch model hebben dat een trilling vertaalt in een scheur. Wat verlang je dan van een rechter? De conclusie is dat je die causaliteit blijkbaar niet kunt vaststellen en dat je ook het bewijsvermoeden wettelijk zou moeten vastleggen. Er is nog een soort kennishiaat dat volgens mij ondermijnt wat de minister in zijn brief schrijft. Ik krijg hier graag een reactie op. 

Het zal de minister niet verbazen dat mijn fractie het amendement-Jan Vos/Ouwehand in principe omarmt. Dat is mede het gevolg van de onvoorstelbare ellende in Groningen en de behoorlijk inadequate reacties sinds de beving bij Huizinge. Die observatie staat nog los van de bevindingen van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, waarover we nog zullen spreken. Voor mensen met een meer complexe schade ligt nog steeds een lange, kronkelende weg in het verschiet. Voor veel mensen is het al enorm ontregelend wanneer de bevindingen van de schade-expert die door de NAM wordt gestuurd en van degene die de contraexpertise verricht, ver uit elkaar liggen. Wie denkt dan nog: kom, ik haal de Tcbb, de commissie schrijnende gevallen of de Commissie Bodemdaling erbij, of ik stap eens naar de Dialoogtafel? Dan zit je toch allang vrij wezenloos voor je uit te kijken en denkt: hoe kan ik als eenling tegen deze immense organisatie mijn recht halen? Tegelijkertijd willen wij wel dat het amendement werkt. Als dat na afloop van dit debat nog niet helemaal helder is, moeten we misschien niet meteen stemmen maar zorgen dat het een volstrekt waterdicht amendement is. Dat wil ik eventjes benadrukken. We moeten niet in ons enthousiasme — misschien niet van iedereen maar van mij wel — een te snelle beslissing nemen. 

Ik ga in op Limburg. We hebben daar in de schriftelijke inbreng vragen over gesteld, met name over de na-ijleffecten van mijnbouwactiviteiten en de verjaringstermijn. De mijnen sloten in 1974, maar in 1994 is gestopt met het wegpompen van mijnwater. De mijngangen liggen daar dicht onder het oppervlak. Na 1994 is de bodem gaan stijgen, met het water. Het lijkt zeer aannemelijk dat dit tot de huidige schades in de Parkstadregio heeft geleid. Zie al die huizen in bijvoorbeeld Eygelshoven en Landgraaf: die zijn zeer behoorlijk gescheurd. De minister is er volgens mij ook geweest, dus hij heeft het zelf kunnen zien. Daar komt nog bij dat woningen in dit gebied onder een helling liggen, ook nog eens op een lösspakket dat van nature al niet erg stabiel is. In het Burgerlijk Wetboek wordt gesteld dat de rechtsvordering tot vergoeding van de schade pas verjaart na 30 jaar. Ziet de minister het stoppen met het wegpompen van het water in 1994 als een nieuw feit? En is dat voor hem het startpunt van het tellen van die 30 jaar? 

Wat Groningen betreft hebben wij nog 50 schriftelijke vragen liggen bij de minister. Die zal ik hier zeker niet herhalen. Ik zie uit naar de antwoorden daarop. We hebben de voorlopige uitspraak van de Raad van State gehad en we zullen snel over de aanbevelingen van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid spreken. We hebben ook kunnen lezen dat bewoners die buiten de contouren wonen aanspraak kunnen maken op een schaderegeling. Kortom, er beweegt wel een en ander. We zijn er nog lang niet, maar de conclusie is toch: het volk in Groningen zal dit winnen; mensen zullen zich niet langer laten besodemieteren. 

Mevrouw Klever (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie kan zich vinden in de doelstelling van de richtlijn die het verder verkleinen van de kans op zware ongevallen bij olie- en gasactiviteiten op zee beoogt, naar aanleiding van de olieramp in de Golf van Mexico. Wij vragen ons wel af in hoeverre dit wetsvoorstel concreet bijdraagt aan het bereiken van die doelstelling. Vandaar dat we een aantal vragen aan de minister hebben om op dit punt meer duidelijkheid te krijgen. In het wetsvoorstel wordt gesproken van "rapporten en verificaties". Kan de minister concreet aangeven wat die verificaties inhouden? Zijn dat ook visuele inspecties ter plaatse? Of blijft het bij een marginale toetsing van een papieren werkelijkheid? Kan de minister een voorbeeld geven van een veiligheidsrisico dat in de nieuwe wet beter wordt gedicht dan in de huidige wet? En kan de minister aangeven of er in Nederland risicovolle situaties zijn geweest bij olie- en gasactiviteiten die middels deze extra rapporten en verificaties vermeden hadden kunnen worden? Als de minister aannemelijk kan maken dat de structurele extra kosten van zo'n 6,6 miljoen euro per jaar die deze richtlijn met zich meebrengt ook daadwerkelijk leiden tot meer veiligheid, dan kunnen wij instemmen met dit wetsvoorstel. 

Sprekend over de Mijnbouwwet kom ik op het amendement over de omkering van de bewijslast. Normaal gesproken geldt in Nederland: wie eist, bewijst. Dat uitgangspunt staat in artikel 150 Burgerlijke Rechtsvordering, maar datzelfde artikel heeft ook een uitzondering hierop. Ik citeer: "(…) tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit". Omkering van de bewijslast komt dus wel degelijk voor en is zeker niet uniek. Denk bijvoorbeeld aan consumentenkoopzaken. 

De PVV denkt dat een omkering van de bewijslast in de Mijnbouwwet een goed idee is. Bij geschillen tussen een mijnbouwonderneming en burgers gaat het normaal gesproken om economisch ongelijkwaardige partijen. Het is voor een burger bijna onmogelijk om aan te tonen dat schade is ontstaan door een aardbeving. Omgekeerd beschikt de NAM over veel geld, mensen en expertise om aan te tonen dat schade niet is veroorzaakt door een aardbeving. Die economische ongelijkheid is voor ons een goed argument om de bewijslast om te keren. Een tweede argument is dat een dergelijke bepaling ook geldt in onze buurlanden en daar niet tot problemen leidt. Kennelijk werkt het in de praktijk best goed en doemverhalen lijken ons dan op z'n minst voorbarig. Een derde argument voor omkering van de bewijslast is dat de minister ondanks herhaaldelijke en indringende verzoeken van onder andere de PVV, niet is overgegaan op een praktijk van ruimhartige schadevergoedingen en een ruime uitkoopregeling. Burgers moeten nog steeds jaren wachten op schadeherstel en reparatie. Die situatie is zeer onwenselijk. 

Op basis van deze drie argumenten is de PVV in principe voor het amendement om de bewijslast om te keren. Vorig jaar bij het gaswinningsdebat hebben we in tegenstelling tot de PvdA ook al voor een motie met deze strekking gestemd. Ik ben blij met deze ommezwaai van de PvdA, al moet ik het nog wel zien, want het stemgedrag van de PvdA aangaande de gaskraan was immers ook ietsje anders dan het PvdA-geluid in de media. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. GroenLinks is sinds haar oprichting natuurlijk enorm geïnteresseerd in de klimaatkwestie en is vandaar ook altijd betrokken geweest bij zaken rond mijnbouw. Recentelijk heeft ook de geopolitiek een grote vlucht genomen in connectie met het energiebeleid en dan vooral de olie- en gaswinning. Vroeger, zo'n jaar of tien, twaalf geleden kwamen wij op voor omwonenden van mijnbouwactiviteiten in Kazachstan en Colombia en voor bijvoorbeeld de aboriginals in Australië vanwege de uraniumwinning, maar tegenwoordig kunnen we de Groningers ook in dat rijtje mensen zetten. Groningen is dus een onderwerp dat heel veel aan de orde is. 

Vijf jaar geleden hebben we een grote ramp gehad met oliewinning in de Golf van Mexico waarbij zestien mensen om het leven zijn gekomen. BP heeft daar grote hoeveelheden schade moeten betalen maar de echte schade aan de oceaan, aan de natuur en aan de werkgelegenheid in dat kustgebied is nog niet in de buurt van herstel. En als het ooit helemaal goed komt, zal dat volgens de onderzoekers daar 30, 40 tot 50 jaar duren. Je hoopt natuurlijk dat zo'n grote ramp zich nooit vaker voordoet en dat er echt van geleerd wordt, maar Nederland ligt niet op een andere planeet dan de Verenigde Staten en Europa ligt ook op dezelfde planeet. Dus is het een heel goede zaak om de regels Europabreed aan te scherpen. Ik steun dan ook de wijze waarop de minister die wil implementeren, zowel op zee als op land. Een van de bijkomstigheden van die grote ramp in Amerika was de verwevenheid van de besluitvorming tussen de beleidsmakers op de ministeries, de toezichthoudende organen, de uitvoering en de connectie tussen eigenaar BP en onderaannemers. Je zag daar een soort draaideurcarrières. Iemand zat er een jaar en dan in een volgende functie, gevolgd door de daaropvolgende functie. Ik weet dat wij op een later moment het debat voeren over de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, dus ik zal daar verder niet op ingaan, maar als het gaat om betere en onafhankelijke controle zagen wij diezelfde systematiek van verwevenheid in de besluitvorming rond de ramp van BP. Daar kwamen ook aanbevelingen uit om eens goed te bekijken hoe alle landen dat moeten losmaken. Ook in de Verenigde Staten is men ermee begonnen door dat toezicht verder op afstand te zetten. Dank dus aan de commissie voor het opstellen van de richtlijn, die vijf jaar na de ramp toch zal worden geïmplementeerd. Wij steunen de minister daarin, zoals ik al zei. 

Wij hebben nog wel een paar vragen. Welke regels wil de minister niet van toepassing laten zijn op het land en wat is de motivatie daarvan? Is het alleen de gasopslag dat onder het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) valt en niet onder de Mijnbouwwet? Geldt dat ook voor afvalwaterinjecties en waar zitten die? Zij hinken toch ook tegen het Brzo aan? Hoe zit met de bovengrondse opslag van condensaat? Zit dat onder het Brzo of onder deze regeling? 

Fysiek toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is een essentieel onderdeel van de voorgestelde verbetering van de veiligheid die wij steunen. De maatregel moet niet leiden tot papieren veiligheid, collega's zeiden het ook al, maar moet in de praktijk echt leiden tot meer veiligheid. Is het SodM in staat om alle boorgaten en putten op land en op zee met de gewenste regelmaat te inspecteren? Hoeveel gekwalificeerde inspecteurs heeft het SodM op dit moment? Kan de minister ons enig inzicht geven of de menskracht en de opdracht met elkaar in evenwicht zijn? Hoe vaak krijgt een boorplatform op zee gemiddeld bezoek van een SodM-inspecteur? 

Vervolgens heb ik een vraag over toegankelijkheid van de informatie en publieke inspraak. Ook deze minister heeft bevestigd dat het verdrag van Aarhus een belangrijk verdrag is. Het is ook genoemd in de verklaring van Maastricht, waaronder staatssecretaris Mansveld haar naam heeft gezet om te zorgen dat vooral milieu-informatie goed toegankelijk is voor bewoners, groepen en de media. GroenLinks heeft al eerder gevraagd of er meer mogelijkheden zijn om open data te leveren. Toen werd ook door collega's gezegd dat dat voor het SodM lastig is omdat het op een kleine organisatie een enorme druk zet. Hoe staat het daar inmiddels mee en is er al een stappenplan om langzamerhand meer van de officiële rapporten van het SodM en tijdige aanvragen die in behandeling zijn meer en meer publiek toegankelijk te maken? 

Als de onafhankelijke deskundige op de loonlijst staat van het bedrijf dat hij controleert, ben ik bang dat dat kan leiden tot schijnveiligheid. Ik hoor graag van de minister hoe hij dat ziet en wat voor waarborgen daarvoor ingebouwd zijn. Zo duurde het in de discussie over de gaswinning rond Groningen heel lang in de consensusbenadering met mensen van eigen bedrijven. Op een gegeven moment stonden er e-mails op WikiLeaks waarin je zag hoe jarenlang geprobeerd is door verschillende organen, binnen onderzoeksinstituten en de inspectie, om op één lijn te komen. Hoe gaan wij dat nu voorkomen? Stel dat wij een boorplatform op zee hebben dat problemen geeft. Wat is er inmiddels veranderd? Hoe verwacht de minister dat deze onafhankelijke deskundigen dit dan anders gaan doen, nadat zij geleerd hebben van de ervaring, zowel met BP als in Nederland met Groningen? Ik kan mij de tijd nog wel herinneren dat ik als beginnende GroenLinkser hier in de Kamer kritiek daarop had en dat er toch een enorm sentiment was van grote trots op Shell als ons nationale bedrijf, met daarachter de gedachte dat Shell in een ander land weleens was veroordeeld maar het bij ons toch niet zou doen. Dus hoe wordt nu gekeken naar zo'n bedrijf als Shell? De zekerheid dat olie- en gasbedrijven de schade die zware ongevallen veroorzaken kunnen betalen, is ook een belangrijk element in de wet. Ook dat steunen wij, want er zal maar een kleine bv zijn — ik denk aan een aantal van de onderbedrijven van Cuadrilla — dat naar schaliegas wil boren en dat met nauwelijks eigen vermogen een probleem veroorzaakt en vervolgens de kosten niet kan betalen. Want British Petroleum heeft 28 miljard dollar aan schadevergoeding betaald en kan nog een boete krijgen tot 18 miljard. Daar moet je dus heel diepe zakken voor hebben. Ik ben benieuwd aan welke bedragen, welke range, welke bandbreedte de minister denkt? Wat zijn voldoende middelen bij een mijnbouwbedrijf? Kan het SodM dit vaststellen? En op basis van welke richtlijn moet het SodM dan de financiën doorlichten van zo'n mijnbouwbedrijf? En hoe zit dat Europees? 

Er worden nieuwe eisen gesteld om de veiligheid van de olie- en gaswinning te verbeteren. Wat ons betreft moet de richtlijn dus volledig geïmplementeerd worden, maar is hij niet het enige wat geïmplementeerd wordt. Collega's refereerden er ook al aan dat wij nu voor het eerst bezig zijn om de Mijnbouwwet te bespreken. Dit is de eerste gelegenheid voor de Kamer om daar ook voorstellen voor te doen en ervoor te zorgen dat die Mijnbouwwet meer in lijn komt met de eisen van deze tijd. Er is eerder, zeker twee jaar geleden, een motie aangenomen waar meerdere namen onder stonden, maar die van mij in elk geval ook. Ik geloof dat ze van mevrouw Van Veldhoven was. Ze lacht vriendelijk naar me, maar weet het niet. In de motie ging het erom dat er een betere plek kwam voor gemeenten, provincies en mogelijk waterschappen. We hebben in de voorbereiding een aantal amendementen gemaakt en overlegd met de collega's van de PvdA. Als het goed is — ik heb het nog niet gezien — hebben wij een gezamenlijk amendement dat ervoor moet zorgen dat de adviesrol van gemeenten, provincies en waterschappen beter verankerd wordt. We hebben verder bekeken wat afwijzingsgronden zijn. Wanneer kan de minister zeggen dat we een bepaalde aanvraag echt niet moeten honoreren, of het nu op zee is of op land? Waar toetst de minister op? Daar zal mijn collega van de PvdA straks het een en ander over zeggen. Daar hebben we een gezamenlijk amendement over. 

Mijn laatste grote groep vragen gaat over de onafhankelijkheid van de toezichthouder. Ik heb al gevraagd of de toezichthouder voldoende capaciteit heeft. Hoe veranker je die onafhankelijkheid? Ik weet wat het voorkeursmodel is van de minister, maar ik wil van hem weten of er gekeken is naar die andere mogelijkheden? Heeft de minister een afweging van voor- en nadelen gemaakt? Kan de minister ons wat inzicht geven in hoe het zou zitten als het bijvoorbeeld een zelfstandig bestuursorgaan of een agentschap zou worden of als je het toch onderbrengt bij een ministerie? Heeft de minister die verschillende mogelijkheden langsgelopen? Ik heb hier een citaat van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Ik zou daar graag een reactie van de minister op willen. "Een voorbeeld van een onpartijdige opstelling in een reflectieve rol is het optreden van het Staatstoezicht op de Mijnen rond de aardbeving in de provincie Groningen." Ik zou daar graag een reflectie van de minister op willen. Hoe ziet hij dat op dit moment? Deze minister heeft natuurlijk altijd voortschrijdend inzicht, maar kan hij daarvan iets met de Kamer delen? 

De omkering van de bewijslast vind ik een ongelooflijk belangrijk punt. Ik wil complimenten geven aan mijn collega van de Partij voor de Dieren die daar heel lang aan getrokken heeft. Wij hebben die motie destijds met vol enthousiasme gesteund, vooral na het werkbezoek in Limburg, waar het mij veel duidelijker werd dat de landen om ons heen dit al lang hebben. Dat is mede omdat je in het recht uitgaat van "equality of arms": beide partijen moeten gelijkelijk hun recht kunnen halen. Omdat dat in het geval van een burger met scheuren in het fundament en een groot oliebedrijf ongelooflijk ingewikkeld is, hebben een heleboel landen gezegd: we draaien die aanname om. Die landen zeggen: het echt causaal bewijzen lukt in beide gevallen niet, maar voor het recht moet het aannemelijk gemaakt worden en dan is het, als je in de buurt zit van een mijnbouwactiviteit, aan de mijnbouworganisatie om te laten zien dat het echt niet aannemelijk is dat deze schade veroorzaakt wordt door de mijnbouw. Dus dat steunt GroenLinks ook. 

Ik kijk even snel of ik nog iets gemist heb. Ik heb nog een laatste vraag. De hele olie- en gaswinning is een eindige bedrijfstak. Als wij onszelf serieus nemen met onze doelstelling dat wij in 2050 een CO2-neutrale energievoorziening willen hebben, dan is dit een bedrijfstak die langzamerhand moet verdwijnen. Ik zou van de minister graag willen weten hoe hij anticipeert op het afbouwen. Wij zijn nu de veiligheid goed aan het optuigen. Dat is belangrijk, maar op een gegeven moment moeten wij helemaal af van deze bedrijfstak. Dan is de veiligheid sowieso gegarandeerd, maar de vraag is wat er dan gebeurt met de putten die overblijven. Sommige daarvan zullen tot in de eeuwigheid bewaakt moeten worden. Hoe kijken wij aan tegen schade die mogelijkerwijs optreedt 30 jaar nadat de laatste mijnbouwactiviteit in Nederland voltooid is? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Voorzitter. Vandaag bespreken we een aantal wijzigingen van de Mijnbouwwet. De voorstellen van het kabinet behelzen het verkleinen van het risico op zware ongevallen bij olie- en gasactiviteiten. Het vreselijke ongeluk in de Golf van Mexico in 2010 met doden en gewonden en ernstige milieuschade is de aanleiding voor de wijzigingen. De Partij van de Arbeid steunt de voorstellen van het kabinet. 

Er is een aantal andere punten die wij vandaag willen bespreken. Wij willen dit debat aangrijpen om de wet op een aantal andere punten te wijzigen. Ik kom op een heel oude wens van de Partij van de Arbeid: ik heb een amendement opgediept van 13 december 2001 van mijn collega Witteveen-Hevinga, waarin deze wens voor het eerst verwoord wordt. Wij willen de Mijnbouwwet zodanig wijzigen dat er een omkering van de bewijslast komt. In de debatten van de afgelopen jaren hebben wij daarover meerdere malen met elkaar van gedachten gewisseld. Veel mensen in Groningen kunnen namelijk geen snelle en eerlijke afhandeling van de schade krijgen. 

Samen met de fractie van GroenLinks hebben wij een Groninger gasombudsman ingezet om dit te verbeteren. Wij hebben een Centrum Veilig Wonen opgericht. Wij hebben een dialoogtafel in werking gezet. Wij hebben een speciaal groepje mensen voor de schrijnende gevallen. Er zijn stappen vooruitgezet, maar die stappen zijn niet genoeg geweest. De Vereniging Eigen Huis stelt zelfs dat 80% van alle mensen die zij daarover heeft geraadpleegd, vindt dat op dit moment de schade niet adequaat wordt afgehandeld. In de rapportages van de Groninger gasombudsman Leendert Klaassen is dat percentage kleiner, maar nog steeds significant. Daarom stellen wij voor om de bewijslast bij schade door mijnbouwactiviteiten om te draaien. 

De heer Bosman (VVD):

De heer Vos noemt een aantal organisaties die bezig zijn en die verantwoordelijk zijn voor de verbetering en versterking van dit proces. De heer Vos is actief geweest bij de implementatie. Soms is het natuurlijk nodig om zulke organisaties de tijd te geven om hun activiteiten tot volle wasdom te laten komen. Dat laat onverlet dat er heel veel klachten zijn, die serieus moeten worden genomen. Kan de heer Vos mij vertellen hoeveel bezwaren of verzoeken tot ondersteuning er zijn geweest bij de Technische commissie bodembeweging (Tcbb)? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Net als de heer Bosman ben ik regelmatig in Groningen geweest. Als je dan aanbelt en zegt dat ze hun beklag kunnen doen bij de Tcbb, dan weten zij vaak niet waarover het gaat. Heel veel mensen in Groningen hebben het gevoel dat zij, als zij aankloppen bij een instantie, van het kastje naar de muur worden gestuurd. Als ik het rijtje opnoem van instanties waar mensen terechtkunnen, dan raak ik soms zelf ook het spoor bijster. Bottomline is dat in de communicatie met NAM en met het Centrum Veilig Wonen mensen ontmoedigd worden. Ik herinner mij dat ik samen met de heer Bosman of zijn voorganger in een woning in Groningen zat. De frustratie, de woede, de angst, de onzekerheid druipt van die mensen af. Wij zaten samen aan die keukentafel. Mensen kunnen gewoon niet door die bureaucratie heen. Er worden te veel drempels opgeworpen door de NAM en door de overheidsinstanties. Het is inherent aan overheidsinstanties dat er bureaucratie is. Daardoor komen mensen gewoon niet daar uit waar zij willen uitkomen, namelijk dat hun schade vergoed wordt. 

De heer Bosman (VVD):

Dat zou betekenen dat dit de silver bullet is. In het verleden zijn mensen niet actief zelf begonnen om met hun proces aan de gang te gaan. De Technische commissie bodembeweging is volgens mij heel laagdrempelig. Er zitten geen hoge kosten aan. Er wordt alles aan gedaan om het zo goed mogelijk te doen. Er zijn vier aanmeldingen geweest. Vier vanaf 2012! Ik vind het jammer dat we met zijn allen in de Kamer besluiten nemen om het te verbeteren, maar vervolgens die verbeteringen niet de tijd geven om zich te bewijzen. We wijzen mensen niet op alle mogelijkheden die er zijn. We komen nu met ingrijpende wetgeving, waarvan we nog maar moeten zien of die sluitend wordt. We doen dat, terwijl we de middelen ter beschikking hebben. Mensen kunnen nu al — nu al! — aan de slag met hun probleem. Vanaf 2012 zijn er vier uit Noord-Groningen, uit Noord-Nederland binnengekomen. Ik vraag me dan echt af wat u denkt op te lossen en wie hier volgens u beter van wordt. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik heb persoonlijk tientallen e-mails gekregen van mensen met klachten en ik hoor u nu buiten de microfoon zeggen dat u die ook gekregen hebt. Het feit dat de Tccb er maar vier heeft gekregen, kan een aantal dingen betekenen. Het kan betekenen dat mensen geen vertrouwen hebben in de Tccb of dat mensen de naam "Technische commissie bodembeweging" niet kunnen onthouden of niet begrijpen. Het kan betekenen dat ze de weg naar die commissie niet weten te vinden of dat ze al dusdanig ontmoedigd zijn door het hele proces dat ze er überhaupt niet aan toekomen om daar aan te kloppen. De toonzetting van de mails die ik krijg — u weet ook dat je als Kamerlid nog wel eens pertinent geformuleerde e-mails in je box krijgt — is vrij wanhopig. Het is gewoon heel naar wat mensen daar overkomt. Als ik bij die mensen thuis kom, zie ik ook hoe gefrustreerd ze zijn. 

De keer dat we samen bij een gezin waren, kon het probleem meteen worden opgelost, omdat wij langskwamen. Maar er zijn tienduizenden mensen in Groningen met schade en voor hen is het niet goed geregeld. Dat is waar we hier vandaag met elkaar wat aan kunnen doen. Ik had graag gezien dat uw fractie zich aansloot bij deze omkering van de bewijslast, iets wat in Duitsland, Frankrijk, Engeland en allerlei andere ons omringende landen heel normaal is. 

De heer Bosman (VVD):

We gaan wachten op wetgeving waarover de Raad van State nog moet adviseren, terwijl we nu al de mogelijkheden hebben om die mensen te ondersteunen. Ik vind het jammer dat we weer iets gaan zoeken om te kunnen zeggen "het wordt beter". Ik vind het van belang dat we de middelen die we nu al aanbieden, waarvoor we verantwoordelijkheid nemen en die we als Kamer belangrijk vinden, de ruimte geven. We moeten onze verantwoordelijkheid nemen en het eerst zo proberen op te lossen. Als de Kamer iedere keer weer na drie maanden aangeeft dat het niet opgelost is en dat we dus weer wat anders gaan verzinnen, vind ik dat heel zorgelijk. We ondermijnen daarmee het proces en zorgen daarmee eigenlijk ook voor alle onrust. We geven de mensen die verantwoordelijk zijn voor die middelen, niet voldoende tijd en ruimte. Gevolg daarvan is dat iedereen gaat afwachten. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik weet niet wat de heer Bosman voorstelt, maar ik heb geen behoefte aan nog een keer uitstel, nog een onderzoek of nog een keer een maatregel om de mensen in Groningen aan het lijntje te houden. 

De voorzitter:

Mijnheer Bosman, ik zie dat u zich aangesproken voelt, maar eerst mag de heer Vos zijn zin afmaken. 

De heer Jan Vos (PvdA):

De Kamer heeft bijna tot vervelens toe gezegd dat we willen dat de schadeafhandeling wordt geregeld. We hebben hier ook bijna tot vervelens toe gezegd dat het vertrouwen van de burgers moet worden hersteld. Als we de kans hebben om dat door middel van wetgeving te realiseren, moeten we dat ook doen. Dat is het standpunt van mijn fractie en daarom heb ik het amendement ingediend. Sinds 2001 zijn wij al op zoek naar een meerderheid voor een amendement van die strekking en ik verzoek u nogmaals om zich daarbij aan te sluiten, want dan geven we mensen het gereedschap waarmee ze eindelijk hun recht kunnen halen. 

De heer Bosman (VVD):

Het is volstrekt ongepast dat de heer Vos tegen de VVD zegt dat wij mensen aan het lijntje houden. Ik heb duidelijk aangegeven dat de rechtsmiddelen er zijn. Die zijn er nu al, maar u ontkent dat klaarblijkelijk. U zegt dat er iets anders nodig is, omdat die mensen het niet kunnen. Ik vind dat echt onterecht, want die middelen zijn er. Alle middelen zijn er, maar er zijn nog nul rechtszaken gehouden. Al die middelen zijn er. U kunt dan wel zeggen "ik ga nieuwe wetgeving maken en mijnheer Bosman wacht op onderzoek", maar dat is niet terecht, want mijnheer Bosman wacht niet op onderzoek. U moet zo meteen met uw wetstekst naar de Raad van State om ervoor te zorgen dat die waterdicht is. Het is nog maar de vraag of die tekst waterdicht kan worden geformuleerd, want de Raad van State zal ook vragen hoe de ruimte begrensd wordt, wie zich er allemaal mag aanmelden en of er sprake kan zijn van precedentwerking. Gaat het bijvoorbeeld ook gelden voor windmolens? Al dat soort zaken gaat nog bevraagd en onderzocht worden. Deze wetgeving, dit amendement gaat zorgen voor vertraging. Mensen gaan er misschien wel op wachten. Dat zou ik heel jammer vinden, want alle middelen zijn nu beschikbaar: rechtsmiddelen, onderzoeksmiddelen en ondersteuningsmiddelen. Ik vind dat de mensen in Groningen daar van harte gebruik van moeten maken. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik begrijp het alweer niet zo goed. Het is eigenlijk heel eenvoudig. Wij hebben op dit moment heel veel middelen voor de mensen in Groningen. Die middelen blijven gewoon bestaan. Als het nu uiteindelijk op een rechtszaak aankomt, moet een burger in principe bewijzen dat de schade aan zijn of haar woning is ontstaan als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Het amendement gaat helemaal niet naar de Raad van State. Wij kunnen hier onze hand opsteken. Hebben we 76 stemmen voor, dan wordt het amendement aangenomen en zo niet, dan zal het niet worden aangenomen. De manier van werken die we in het verleden hebben vastgelegd, namelijk dat de bewoner moet aantonen wat er aan de hand is, wordt omgedraaid. Dat betekent dat het mijnbouwbedrijf voortaan zal moeten aantonen dat de burger ongelijk heeft. Dat gebeurt op heel veel punten in de ons omringende landen. Ook in Nederland is het niet ongewoon en komt het vaker voor. De mensen in Groningen hebben hier recht op en daarom stel ik het vandaag voor, samen met de Partij voor de Dieren. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik heb in mijn termijn inderdaad een vraag gesteld aan de indieners van het amendement. Volgens mij hoor ik in de reactie aan de heer Bosman een antwoord op die vraag. Denken de indieners niet dat het nuttig zou kunnen zijn om de Raad van State te vragen om een snelle toets uit te voeren — het moet natuurlijk niet tot vertraging leiden — zodat de door de heer Smaling en ook door mijzelf gewenste zorgvuldige implementatie van dit principe, waar wij achter staan, verzekerd kan worden? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik ken mevrouw Van Veldhoven van de fractie van D66 als iemand die altijd veel verantwoordelijkheid wil nemen, soms zelfs zoveel verantwoordelijkheid dat zij bijna op de wetgevende stoel van het kabinet zou willen zitten. Nu is er een kans om als Kamer medewetgever te zijn; dat recht hebben we hier in Nederland. Dan kun je die kans gewoon grijpen. Dan hoef je helemaal niet naar de Raad van State te gaan. Dat is geen usance. Wij doen dat wel bij wetsvoorstellen, maar bij een amendement is dat nergens voor nodig en zeker niet bij zo'n relatief eenvoudige ingreep. Het verder difficulteren in het proces lijkt mij niet in het belang van de burgers in Groningen. Ik denk dat burgers in Groningen recht hebben op deze omkering van de bewijslast en dat zij daarmee geholpen zijn. Ik wil dat graag zo snel mogelijk realiseren, want de mensen hebben daar lang genoeg in de ellende gezeten. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik vraag de heer Vos om de kwalificaties achterwege te laten en zich op de inhoud van de zaak te richten. Een aantal vragen, over de afbakening en over precedentwerking, is relevant. Nogmaals, mijn fractie steunt het principe. De rechtspositie van de mensen in Groningen ten opzichte van de NAM moet versterkt worden. Ik denk wel dat het de zorgvuldigheid ten goede zou komen, als wij de Raad van State een snelle toets hierop laten doen: hebben we iets over het hoofd gezien, zou de Raad nog adviseren om een nadere precisering aan te geven? Ik denk dat wij daar allemaal belang bij hebben. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik denk dat de burgers in Groningen belang hebben bij omkering van de bewijslast. Dat is niet heel erg ingewikkeld. U hebt nu de kans om, anders dan in 2001, dit amendement wel te steunen en de mensen in Groningen te helpen. Ik hoop dat u behoort bij de mensen die straks hun hand zullen opsteken en dit amendement zullen steunen. 

De heer Smaling (SP):

Complimenten aan de heer Vos dat hij nu in het goede kamp zit. Welcome to the club. Het klinkt mij als muziek in de oren hoe hij praat over Groningen. 

Ik wil hem er toch nog op wijzen — dat is meer ondersteunend dan kritisch bedoeld — dat het amendement echt waterdicht moet zijn. Straks in de Eerste Kamer, waar op zich meer juridische expertise is, kun je zo'n amendement niet meer aanpassen. Toen ik daar zelf zat, merkte ik ook weleens dat wetten binnenkwamen met wat slordige amendementen. Daar kun je dan niets meer aan doen. Ik denk dat het nu in het belang van ons en met name van de Groningers is dat het amendement helemaal waterdicht is. Als wij daar bij dit debat nog niet helemaal over uit zijn, dan zou ik de heer Vos toch voorstellen om er nog een keer goed naar te laten kijken. Is hij het daarmee eens? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik vind de suggestie van de heer Smaling van de SP buitengewoon waardevol. Ik zal die zeer ter harte nemen. Ik nodig hem uit om eventuele wijzigingen die uit dit debat voortvloeien nader te bespreken, zodat wij het amendement kunnen wijzigen. Wellicht kan ik hem op die manier faciliteren in de wensen die bij hem leven. 

De heer Smaling (SP):

Ik zou willen voorstellen om even te kijken hoe het debat loopt. Aan het eind kijken wij dan hoe waterdicht wij het amendement duiden en dan kunnen wij daar een besluit over nemen, maar in principe is de steun van de SP wel daar. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Klopt het dat dit amendement hetzelfde is als in 2001, toen er heel grondig gekeken is naar de exacte formulering, consequenties, reikwijdte en toepassing? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik durf geen exact percentage te noemen, maar ik zou zeggen: 80% van het amendement is gelijkluidend. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Klopt het ook dat er ook deze keer door professor Van Dunné goed gekeken is naar de toepassing van dit amendement? Ook mijn fractie zit hiermee te worstelen. Wij willen het eigenlijk heel graag snel. Ik zou het jammer vinden als de Raad van State een vertragende factor is. Daarom dacht ik: als het in 2001 echt grondig bekeken is, onder meer door een hoogleraar op dit gebied, dan zou dat afdoende kunnen zijn om de Kamer ertoe te bewegen om het nu zo snel mogelijk te besluiten. Hoe kijkt de heer Vos daartegen aan? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Voor mij is de kwestie vrij simpel. De Tweede Kamer der Staten-Generaal is medewetgever. Wij hebben meer dan genoeg expertise in huis. Mevrouw Van Tongeren kent alle ambtelijke ondersteuning waarmee wij dit soort wetsvoorstellen kunnen voorbereiden, maar ik zal daar niet over uitweiden. De grondigheid daarvan is wat mij betreft dan ook niet in het geding. Vandaar dat ik dit relatief eenvoudige amendement graag zou willen indienen, met dien verstande dat ik de opmerkingen van de heer Smaling zeer ter harte heb genomen. 

Voorzitter, kan ik mijn betoog vervolgen? 

De voorzitter:

Als u daar zin in hebt. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ja, daar heb ik buitengewoon veel zin in. 

Wij hebben naast dat amendement, waar ik in de beantwoording van de vragen voldoende over heb gezegd, nog twee andere amendementen samen met de GroenLinksfractie voorbereid. Wij zouden graag zien dat burgers en lokale overheden in gebieden waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden meer inspraak krijgen. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) heeft in het rapport over de aardbevingsproblematiek in Groningen aandacht gevraagd voor het burgerperspectief. De OVV heeft geadviseerd om dat herkenbaar en structureel mee te nemen in de besluitvorming door provincie en gemeente een rol te geven. Dat zijn immers bestuurders met een democratisch mandaat. Dat zijn ook de mensen die weten hoe burgers in hun gebied denken over mijnbouwactiviteiten. In de ogen van de PvdA is het van belang om dit expliciet en op korte termijn in de Mijnbouwwet vast te leggen. Deze noodzaak komt voort uit het beschadigde vertrouwen van burgers in het door aardbevingen getroffen gebied in de rijksoverheid en de gasexploitant. Wij hebben hier vaak gesproken over het herstel van vertrouwen. Dit is een kans om de daad bij het woord te voegen. Dat doen wij dan ook graag. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik wil de heer Vos graag de gelegenheid bieden om ook op een ander punt de daad bij het woord te voegen waar het gaat om het vertrouwen van burgers in de gasexploitatie. Ik heb ook aan minister Kamp de vraag gesteld of hij vandaag helderheid kan geven in die zin dat niet elders in Groningen de gaskraan verder opengaat nu die in Loppersum dichtgaat. Steunt de Partij van de Arbeid dat? 

De heer Jan Vos (PvdA):

De Partij van de Arbeid stond en staat op het standpunt dat die 33 miljard kuub die volgens de Partij van de Arbeid moet worden gewonnen, ook geldt voor de rest van het jaar. Dat standpunt handhaaf ik, dus het is ondenkbaar dat de gaswinning weer omhooggaat. Wij blijven dus op het huidige niveau zitten van 16,5 miljard voor dit halfjaar en 16,5 miljard voor volgend jaar. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De heer Vos geeft geen antwoord op mijn vraag. Overigens heeft de Partij van de Arbeid evenmin moties willen steunen die het plafond echt omlaag brengen, maar wij hopen altijd nog dat dat gebeurt. Mijn concrete vraag was deze. Nu gaat de kraan in Loppersum dicht, maar als je het plafond van 33 miljard zou willen halen, zou het kunnen zijn dat die elders verder open moet. Sluit de heer Vos uit dat de gaskraan buiten Loppersum verder opengaat om het verlies van de winning in Loppersum goed te maken? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Over dat punt bestaat blijkbaar nog steeds veel onduidelijkheid. In 2014 is er in Loppersum 17 miljard kuub gewonnen. In 2015 is dat gemaximeerd op 3 miljard kuub bij besluit van de minister en het kabinet. Uiteindelijk is er 2,5 miljard kuub gewonnen, waarvan 0,5 miljard kuubin december en 2 miljard kuub in de rest van het jaar. Ik weid daarover uit om even de verhoudingen weer te geven. De winning bij Loppersum is met 80% gereduceerd door dit kabinet. De winning van het gas in het algemeen in Groningen is in de afgelopen jaren gereduceerd van een schandalige 54 miljard kuub in 2013 naar 42,5 miljard kuub, naar 39,4 miljard kuub, naar de 16,5 miljard kuub, die we voor dit halfjaar met elkaar hebben afgesproken. 

De Partij van de Arbeid heeft gezegd dat het, vooruitkijkend naar het tweede halfjaar, ondenkbaar is dat er meer wordt gewonnen dan die 16,5 miljard kuub. Mevrouw Van Veldhoven heeft gezegd dat nu alvast te willen horen en dat vast te willen leggen in een motie. Die motie heb ik niet ondertekend. Voor dit halfjaar is het 16,5 miljard kuub en ik heb eerder al gezegd dat het ondenkbaar is dat we voor het tweede halfjaar omhooggaan. We hebben dus een volstrekt consistente lijn aangenomen. Mevrouw Van Veldhoven zegt nu dat het elders omhooggaat omdat in Loppersum die 3 miljard kuub minder mag worden gewonnen. Dat is het maximum dat de minister heeft afgesproken, waarvan 2,5 miljard kuub is gewonnen en waarvan de Raad van State nu terecht zegt dat het naar het laagst denkbare niveau moet voor de veiligheid en voor de leveringszekerheid. Het zal dus ergens tussen nul en 2,5 miljard kuub uitkomen, want daarover praten we feitelijk. Materieel is er een feitelijk verschil, maar de argumentatie daarachter is heel belangrijk: het moet naar het niveau dat nodig is voor de leveringszekerheid. Als je dat goed leest, trek je dat dus automatisch door naar de rest van Groningen en dan zeg je dat het niveau van de leveringszekerheid leidend moet zijn. Volgens de ingenieurs die daarnaar hebben gekeken, is dat op dit moment die 33 miljard kuub plus 2 miljard kuub voor noodgevallen. Dat standpunt had en houdt de Partij van de Arbeid. Ik voel me zeer gesterkt door de uitspraak van de Raad van State dat dit niveau voor de veiligheid en leveringszekerheid moet worden aangehouden. Het verhaal van mevrouw Van Veldhoven dat dan elders meer wordt gewonnen, is weliswaar een interessant denkwijze, maar die vlieger gaat helaas niet op. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik begrijp dat de heer Vos erg veel woorden nodig heeft, omdat hij hier geen helder ja of nee op kan antwoorden. Ik constateer ook dat, waar de heer Vos heel erg trots is op de reductie die dit kabinet heeft bereikt, hij even vergeet te melden dat dit kabinet de productie eerst heeft opgeschroefd alvorens deze naar beneden werd bijgesteld. De vraag blijft wat het minimale niveau van leveringszekerheid is. In de rapporten gaat het van 12 miljard kuub tot 35 miljard kuub. Waarom blijft de heer Vos op het standpunt staan dat dit per se 35 miljard kuub moet zijn? Zelfs als het maximaal 35 miljard kuub moet zijn en als je 3 miljard kuub minder in Loppersum kunt winnen, blijft de vraag of je elders meer gaat winnen. Ik krijg daar geen antwoord op, maar een heel betoog. Ik hoor graag een simpel ja of nee op de vraag of de 3 miljard kuub die in Loppersum van de rechter minder mag worden gewonnen, niet ergens anders meer wordt gewonnen. Volgens mij is die vraag simpel te beantwoorden. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Het is een behoorlijk verhaal en het is ook niet zo eenvoudig als mevrouw Van Veldhoven nu voorstelt. Het is niet zo dat de rechter heeft gezegd dat die 3 miljard kuub niet mag worden gewonnen. De rechter heeft gezegd: de minister heeft een cap gelegd bij 3 miljard kuub en wij vinden dat het laagst mogelijke niveau moet worden aangehouden dat voor de leveringszekerheid en veiligheid noodzakelijk is. Waarschijnlijk ligt dat niveau lager; in realiteit is dat 2,5 miljard kuub. Als mevrouw Van Veldhoven nu zegt dat er elders meer gewonnen gaat worden, is dat heel kort door de bocht. Zij weet helemaal niet hoeveel er dadelijk gewonnen moet gaan worden in Loppersum vanuit het oogpunt van leveringszekerheid en veiligheid. Wellicht dat we de minister daarover volgende week iets meer kunnen horen zeggen en misschien kan hij er vandaag al iets over zeggen. Maar we weten dat dus helemaal niet. Als mevrouw Van Veldhoven dan ook zegt dat er meer moet worden gewonnen, zeg ik: dat is niet zo. Uitgaande van die 39,4 miljard kuub, zoals het kabinet die oorspronkelijk heeft becijferd, zou je dat nog kunnen beargumenteren. Maar het standpunt van de Partij van de Arbeid was en is dat we een maximum hebben van 33 miljard kuub. Het verschil tussen 39,4 miljard kuub en 33 miljard kuub is veel meer dan het verschil tussen 2,5 miljard kuub, 3 miljard kuub en nul. Dat kan mevrouw Veldhoven ook berekenen. Zo niet, dan wil ik haar dat zo meteen nog wel een keer voorrekenen. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik heb niet direct behoefte aan een lesje rekenen door de heer Vos, aangezien dat nog altijd creatief rekenen in zijn eigen richting is. Waar het om gaat, is dat ik de heer Vos om een principieel standpunt vraag, namelijk of hij uitsluit dat wat er in Loppersum afgaat, er elders bijkomt. Ik krijg dan een heel verhaal, maar op dit punt blijft het onhelder. Ik zal daarover straks een motie indienen. Dan zullen we zien of de Partij van de Arbeid dit principiële punt steunt. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Toch nog een poging. Ik heb één vraag, die het liefst met ja of nee moet worden beantwoord. Sluit de PvdA de verhoging van 3 miljard elders in het veld gewoon uit? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik zal proberen het eenvoudiger te formuleren. Er is een maximum ingesteld van 16,5 miljard kuub voor dit halfjaar. Dat maximum gold, geldt en zal blijven gelden en daarmee klaar. Binnen die 16,5 miljard mag er dus gas worden gewonnen en daarboven niet. De uitspraak van de Raad van State zal vanzelfsprekend door dit kabinet gehonoreerd moeten worden. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik constateer dat de PvdA de vraag ontwijkt en gewoon niet beantwoordt. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik constateer dat er in deze Kamer blijkbaar veel statements en kwalificeringen en weinig argumenten zijn. 

Colleges van burgemeester en wethouders en colleges van dijkgraven, heemraden en Gedeputeerde Staten moeten de mogelijkheid krijgen om een zwaarwegend advies uit te brengen, waarbij naar onze verwachting de betrokkenheid van de bevolking bij de besluitvorming zal worden verbeterd. Rijksoverheid en exploitant zullen hierdoor sterker de noodzaak voelen, de belangen van de burgers die de effecten van de olie- en gaswinning ervaren, mee te wegen. 

We hebben ook nog een derde amendement. De Partij van de Arbeid wil namelijk graag dat het belang van milieu- en natuurbescherming, veiligheid, volksgezondheid en waterwinning en de mogelijkheid van schade door bodembeweging bij de beoordeling van de vergunningaanvraag als weigeringsgrond kan dienen. Waarom willen we dat zo graag? De minister verklaart soms in Kamerdebatten dat het hem eigenlijk juridisch gezien niet vrij staat om een vergunning te weigeren, vanwege belemmeringen in de mijnbouwwetgeving en regelgeving. Ook staatssecretaris Dijksma heeft in het verleden aangegeven dat ze een vergunning voor het winnen van zout niet kon honoreren, omdat de Mijnbouwwet haar dat niet toestond. In die wet bestaat op dit moment maar een beperkt aantal weigerings- en intrekkingsgronden. In de praktijk is alleen de bescherming van natuur geregeld, voor zover het is vastgelegd in bescherming van Natura 2000-gebieden. Andere belangrijke maatschappelijke waarden, zoals milieuwaarden, die ook te maken hebben met landschappelijke waarden zoals openheid en de noodzaak tot behoud van goed grondwater en goede drinkwaterkwaliteit, zijn geen weigeringsgronden bij de toetsing van mijnbouwexploitatie- en winningsvergunningen. De Partij van de Arbeid wil met dit amendement, dat we samen met GroenLinks indienen, regelen dat het belang van milieu- en natuurbescherming, veiligheid en volksgezondheid bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag als weigeringsgrond kan dienen. Het centrale uitgangspunt is dan dat de leefomgevingskwaliteit niet mag verslechteren. 

De NAM heeft gisteren aangegeven dat ook bewoners buiten het contourenaardbevingsgebied, dus buiten het gebied dat wij hebben omschreven als zijnde een aardbevingsgebied, bij schade na aardbevingen kunnen aankloppen bij de NAM. Ik geef de NAM daarvoor een compliment. Dat mag ook weleens, na de kritiek die we vandaag hebben geuit. Ik blijf het echter vreemd vinden dat wij een contourengebied afspreken en dat daarbuiten mensen wonen die aardbevingsschade hebben, terwijl ze niet in het contourengebied voor aardbevingsschade wonen. Is de minister bereid, het contourengebied aan te passen, mede naar aanleiding van het uitstekende voorstel van de NAM om burgers meer mogelijkheden te geven? 

De heer Bosman (VVD):

Waarom heeft collega Vos, indiener van het amendement, die contouren niet vastgelegd in zijn amendement? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Daarover hebben wij geen amendement in voorbereiding. Ik heb de minister gevraagd, het kabinetsstandpunt daarover weer te geven. Het kan heel goed zijn dat we alsnog een amendement indienen. Mocht u interesse hebben, dan kan ik dat samen met u opstellen. 

De heer Bosman (VVD):

Bij het omkeren van de bewijslast leg je nogal een verplichting neer. Dan is het wel handig om te weten, wie er allemaal betrokken zijn bij de mijnbouwactiviteiten. Het is vrij goedkoop om nu te zeggen: de minister moet de contouren maar aan gaan wijzen. De heer Vos geeft zelf aan dat er een omkering van bewijslast is, hij heeft er serieus over nagedacht en daarbij verstandige mensen gesproken. Wat zijn de contouren voor die omkering van de bewijslast? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik dank de fractie van de VVD voor de complimenten voor de vormgeving van ons amendement over de omkering van de bewijslast. Ten aanzien van de contouren zoals die nu zijn vastgesteld, heb ik geconstateerd dat de NAM heeft gezegd: de mensen die buiten dat gebied wonen, kunnen ook bij ons aankloppen. Daarvoor mijn complimenten aan de NAM. Ik heb de minister gevraagd om nog eens aan te geven of het wellicht niet verstandig zou zijn om die contouren wat aan te passen. Ik wacht de beantwoording graag af en houd mij vanzelfsprekend het recht voor om daarover nog amendementen in te dienen. 

De heer Bosman (VVD):

Maar ik begrijp dat u bij het bedenken van het amendement niet heeft nagedacht over de contouren? 

De heer Jan Vos (PvdA):

Net als bij de heer Bosman schieten er iedere dag duizenden gedachten over wetsvoorstellen, amendementen en moties door mijn hoofd. Heel vaak gebeurt dat ook in samenspraak met andere fracties. Dat is een creatief proces. Ook dit idee is eerder zelfs al besproken in mijn fractie. Normaal gesproken doen wij daar geen uitlatingen over. 

De voorzitter:

Maar die primeur hebben wij. 

Dan is het woord aan mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat voorligt, heeft zijn oorsprong in de ramp in de Golf van Mexico. Daar heeft een enorme milieuramp plaatsgevonden vanwege de olieboringen. De Partij voor de Dieren dacht altijd al dat olieboringen, of het nou onder land of onder zee is, risico's met zich brengen. Dit tragische ongeval, met een enorme impact op het milieu en het mariene ecosysteem, heeft de wereld wakker geschud, ook de Europese Unie, en daarom behandelen we vandaag de wet waarin de gewijzigde, iets aangescherpte Europese richtlijn wordt geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. 

De Partij voor de Dieren steunt dat. Het is goed dat het wetsvoorstel er ligt. Er zitten voorstellen in waardoor de risico's voor mens en milieu ietsje beter meegewogen worden in de aanvragen. We zijn dus blij met dit stapje, maar het is nog maar een stapje. Want wat ons betreft erkent dit kabinet toch nog niet goed genoeg wat de precieze risico's zijn voor mens en milieu van mijnbouwactiviteiten, zoals boringen naar olie en gas onder zee. 

De Partij voor de Dieren heeft dus zojuist een amendement ingediend om met elkaar af te spreken en in deze wet te regelen dat beschermde natuurgebieden ook echt beschermde natuurgebieden zijn. Dat is geen nieuw pleidooi van de Partij voor de Dieren. Wij vinden dat je in een beschermd natuurgebied bijvoorbeeld geen bodem beroerende visserij zou moeten hebben. Want wat is dan nog de beschermingswaarde van dat natuurgebied? Laten we daarover helder zijn. We denken ook dat het nodig is. Er geldt namelijk wel een Natuurbeschermingswet, waaronder je niet zomaar verstorende activiteiten mag toestaan in die Natura 2000-gebieden. Toch zien we dat in dat kwetsbare gebied van de Waddenzee zoutwinning plaatsvindt. Terwijl de internationaal afgesproken richtlijnen ons verplichten om het gebied te verbeteren voor de soorten die we daar dienen te beschermen, neemt het kabinet na lang beraad liever toch risico's met de wadplaten daar die gewoon niet mogen dalen. Anders gaat de omgeving van een aantal beschermde diersoorten echt achteruit. Hoe graag ik het dus ook zou willen en hoe hard de VVD ook altijd roept dat de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn veel te ver is doorgeschoten, desondanks beschermt hij de natuur niet eens effectief. Het kabinet komt er dan toch altijd weer mee weg om te zeggen: voorlopig verwachten we geen effecten. Als die effecten er zijn en die platen zijn gezakt, is het wel te laat, tenzij de minister hier aannemelijk kan maken dat hijzelf een weggezakte Waddenplaat weer omhoog kan duwen, maar volgens mij heeft hij die capaciteiten niet, hoewel ik hem tot zeer veel in staat acht. 

De Partij voor de Dieren stelt dus voor om geen nieuwe vergunningen af te geven voor mijnbouwactiviteiten in beschermde natuurgebieden, Natura 2000-gebieden maar ook in het Waddengebied in de brede zin, met de werelderfgoedstatus. 

Een van de belangrijkste thema's in het debat vandaag is de omkering van de bewijslast. Inderdaad, de Partij voor de Dieren heeft samen met Partij van de Arbeid-collega Jan Vos een amendement ingediend waarin wordt voorgesteld om de bewijslast voor schade door mijnbouwactiviteiten om te draaien. Dat idee is niet nieuw. Ere wie ere toekomt: het was de Partij van de Arbeid die dit amendement al eind 2001 voorstelde bij de behandeling van de wijziging van de Mijnbouwwet. Wat toen gebeurde, gebeurt nu ook: de Nederlandse regering heeft er gewoon geen zin in. Zij heeft hier geen trek in en zij wil niet. Zij komt met allerlei argumenten om de Kamer koest te houden. Dat is toen gelukt. De toenmalige minister Jorritsma heeft gezegd: we gaan dat niet doen, maar in plaats daarvan gaan we de technische commissie Bodembeweging optuigen; mensen die door de mijnbouwactiviteiten van, in dit geval, de NAM schade hebben aan hun huizen, kunnen bij die commissie terecht en dan wordt die schade gewoon vergoed. De meerderheid van de Kamer heeft toen gezegd: oké, dat gaan we proberen. 

Dat is inmiddels dertien jaar geleden. Wij moeten vaststellen dat heel veel gedupeerden, mensen die er niet om hebben gevraagd dat hun huis vol scheuren komt te zitten of nog veel erger wordt beschadigd als gevolg van de gaswinning door Shell, hun schade niet vergoed krijgen of in elk geval grote moeite ondervinden om dit netjes en zorgvuldig voor elkaar te krijgen. Mensen worden ongelooflijk belast. Nogmaals: dit zijn mensen die er toch al niet om hadden gevraagd dat hun huis — hun veilige plekje waar zij trots op zijn en waar zij tijd, energie en geld in hebben gestoken om het fijn te maken — wordt beschadigd. En dan moeten zij nog leuren ook. De Partij voor de Dieren vindt dit schandalig en vindt ook dat de NAM het over zichzelf heeft afgeroepen dat we vandaag met een amendement op een wet die daar eigenlijk niet over gaat, zo snel mogelijk regelen dat die bewijslast wordt omgedraaid. 

De bezwaren van het kabinet overtuigen de Partij voor de Dieren niet. In principe geldt "wie eist, bewijst", maar mevrouw Klever wees er al op dat er een wettelijke voorziening bestaat die een uitzondering daarop mogelijk maakt. Het kabinet heeft daar in de berichten over het aanvankelijk ingediende amendement niet op gereageerd. Het kabinet kwam wel met allerlei andere bezwaren, maar het amendement dat was ingediend, was gebaseerd op de in Duitsland bestaande situatie. Daar doen zich geen problemen voor. Tenzij het kabinet vandaag allerlei gerede bezwaren naar voren kan brengen waardoor dit niet zou kunnen werken, ziet de Partij voor de Dieren dus geen reden om nog een toets door de Raad van State te laten doen; dit zeg ik in antwoord op een vraag van mevrouw Van Veldhoven. Ik kan mij helaas niet onttrekken aan de indruk dat het hele idee dat dit amendement zou zorgen voor onwerkbare situaties, een beetje het frame is van het kabinet, dat dit gewoon niet wil. 

De minister ziet zich nu geconfronteerd met een meerderheid in de Kamer. Ik hoop dus dat hij in reactie op het nieuw ingediende amendement — laat ik het maar even zeggen zoals het is — feitelijk kan aangeven of er bezwaren zijn. Ik denk van niet. Als die bezwaren er zijn, zal hij met een goed verhaal moeten komen en dan zien we wel. Op dit moment zien wij echt geen aanleiding om te denken dat er problemen zouden zijn met de afbakening en dat er een probleem zou zijn met wat wij bedoelen met "mijnbouw". Volgens mij vroeg de VVD of dit ook gaat gelden voor windmolens. Volgens mij zijn windmolens geen mijnbouw, maar als iemand daarover twijfelt, zou ik zeggen: kijk nog even in het woordenboek en naar de jurisprudentie; er is geen probleem. 

De heer Bosman (VVD):

Allereerst natuurlijk mijn complimenten voor het amendement dat zoveel stof doet opwaaien, maar het gaat om de mensen in Groningen. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja. 

De heer Bosman (VVD):

Die mensen moeten hun schade behandeld krijgen. U zei zojuist dat er een commissie is ingesteld en dat daar geen gebruik van wordt gemaakt. Dat vind ik jammer, want we hebben daar allemaal serieus over nagedacht en we vonden het gebruik van die commissie allemaal serieus. Er zijn ook nog steeds middelen die gebruikt kunnen worden en er zijn ook mogelijkheden om mensen erop te wijzen dat zij die middelen kunnen gebruiken en dat zij, als zij er dan niet uitkomen, altijd nog naar de rechter kunnen. Een amendement is een stuk wetgeving. Dat is niet zomaar iets waarvan je zegt: we zien wel wanneer het terugkomt en welke bezwaren er zijn. Mijn vraag was niet of dit ook voor windmolens geldt. Het gaat om het precedent. Er kan altijd een precedentwerking komen. Er kan altijd een rechter zijn die zegt: er zijn mensen die last hebben van de slagschaduw en het zoemen van de windmolens en van de beperking van hun uitzicht door die windmolens; waarom hebben zij geen recht op een omgekeerde bewijslast? Dat zijn zaken waarover serieus moet worden nagedacht, want dit kan consequenties hebben. Hetzelfde geldt voor de afbakening; die vind ik cruciaal. Hoe kom je tot een goede afbakening? Wie hoort hierbij? Ik ben heel blij dat de NAM nu toch ook buiten die contouren gaat kijken. Ik ben bang dat dat niet meer gebeurt als u dit hard afbakent. Wat vindt u daarvan? 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben niet zo bang voor dat precedent. Ik denk dat rechters in Nederland zich zeer goed zullen vergewissen van wat hier voorgesteld wordt en van de geschiedenis die we hier kennen. Ook de VVD kan er niet omheen dat er een relatie is vastgesteld tussen het winnen van gas en het ontstaan van aardbevingen: hoe meer je wint, hoe groter de kans op het ontstaan van aardbevingen en hoe zwaarder ze zullen zijn. Daar hebben we harde gegevens van. Verwijzend naar wat er in de wet is geregeld, zeggen wij daarom: in beginsel moet je bewijzen als je eist, maar er zijn situaties denkbaar waarin er zo veel aanleiding is om te veronderstellen dat de economische activiteit voor schade zal zorgen voor mensen die daar niet om hebben gevraagd, dat het nu in de rede ligt om wettelijk vast te leggen dat in dit geval de bewijslast wordt omgedraaid. Om die situaties gaat dit amendement. De NAM heeft immers jarenlang de kans gehad om ervoor te zorgen dat er geen problemen waren met de afhandeling van de schade. Dat heeft de NAM niet gedaan. Ik ben niet bang voor een precedent, omdat ook rechters in Nederland zullen kijken naar het beginsel dat jij, als je schade hebt en iets eist, doorgaans degene bent die moet bewijzen dat het anders zit. Bij andere gevallen dan mijnbouwactiviteiten ligt er helemaal niet zo'n dossier waardoor de rechter kan zeggen: nou, dat ga ik hier ook even doen. Dan zou de rechter dus actief afstand moeten nemen van het beginsel dat vastligt in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 

De voorzitter:

De heer Bosman, kort. 

De heer Bosman (VVD):

Maar mevrouw Ouwehand heeft net aangegeven dat die mogelijkheid er altijd is. Wat ik jammer vind, is het volgende. We hebben heel veel rechtsmiddelen in Nederland. Waarom is niemand naar de rechter gegaan? Waarom heeft niemand gevraagd om een uitspraak van de rechter? 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik was al een beetje verbaasd toen de heer Bosman de Partij van de Arbeid interrumpeerde. Ik weet niet of de VVD de rapporten leest van de Onafhankelijke Raadsman, bij wie mensen zich kunnen melden als het niet goed gaat met hun schadeafhandeling. Die verslagen zijn niet mals. Ik schrik daar echt van. Het aantal klachten loopt in de honderden. De klachten over de NAM luiden letterlijk dat er onvoldoende empathische bejegening is, dat er niet wordt gereageerd op e-mails of telefoontjes, dat eerdere toezeggingen worden ingetrokken en dat grote schade wordt afgedaan als achterstallig onderhoud. Ik neem de rapporten van de Onafhankelijke Raadsman serieus. Ik denk dat het echt nodig is om tegen de NAM te zeggen: je lost het maar op en zo niet, dan mag je zelf bewijzen dat het niet door jouw activiteit komt. 

De voorzitter:

Heel goed. U continueert … Maar mevrouw Mulder ook. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank voor dit initiatief van de Partij voor de Dieren, waarbij inmiddels de PvdA is aangehaakt. Geldt de omgekeerde bewijslast straks ook met terugwerkende kracht voor de mensen die al grote schades bij de NAM hebben lopen? 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat zou ik heel graag willen, maar wettelijk gezien wordt dat ongelofelijk lastig. Ik ben dus blij met de vraag, want mijn oproep aan de minister, is om de bestaande gevallen uit de brand te helpen, zeker als dit amendement van kracht wordt. Die oproep hebben we als Kamer veel vaker gedaan. Ik wil zelf zover gaan dat de minister de afhandeling van de schade gewoon op zich neemt en vergoedt, en de overheid de schade verhaalt op de NAM. Dat zou eventueel in een motie in tweede termijn kunnen terugkomen. Het wettelijk gezien met terugwerkende kracht regelen voor de genoemde gevallen wordt echter heel ingewikkeld. Ik gun het de mensen wel, dus ik zeg met pijn in mijn hart dat dit amendement dat niet regelt. Ik hoop dat we zo snel mogelijk voor de toekomstige gevallen ervoor kunnen zorgen dat zij niet achter de NAM aan hoeven te rennen om hun schade vergoed te krijgen. Treurig genoeg is dat hard nodig, want er zijn nog veel bevingen voorspeld. Voor de gevallen die nu al zeer schrijnend zijn, doe ik opnieuw de oproep aan de minister om die echt op te lossen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank voor dit heldere antwoord. Ik neem aan dat mevrouw Ouwehand al wel heeft bekeken of zij dit in een amendement had kunnen opnemen. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, daar heb ik naar gekeken, maar dat wordt heel ingewikkeld, omdat je dan ook de vraag krijgt hoever je terug moet. Ik had het graag gewild, maar het is niet gelukt. Als het CDA hierover nog een helder licht zou kunnen laten schijnen waardoor we het toch zouden kunnen regelen, ben ik altijd bereid om mee te denken. Mijn analyse tot nu toe was echter dat het met terugwerkende kracht niet te doen is. Als het amendement wordt aangenomen, is het signaal van de wetgever wel duidelijk. Ik hoop dat dit extra druk zal geven tot het oplossen van de bestaande situaties. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb al veel gezegd van wat ik nog zou willen toelichten op het amendement. Het is geen seconde te vroeg. De vraag van mevrouw Mulder is zeer terecht. Er zitten heel veel mensen in diepe ellende. De voorspellingen voor Groningen zijn gewoon slecht. Niemand kan hier beweren dat we de ellende voor Groningen vandaag, morgen of volgende week kunnen beperken. Wat daar is gebeurd, betekent dat er hoe dan ook nog bevingen zullen zijn. We hebben echter wel invloed op het risico op het ontstaan van het aantal en de zwaarte van de bevingen. Onze oproep om het maximale te doen om dat te verminderen, blijft dus staan. Dat neemt echter niet weg dat de verwachting is dat Groningen nog jarenlang zal worden geconfronteerd met bevingen. Dat maakt het alleen maar urgenter om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat de bewijslast bij de NAM komt te liggen. Dan zadelen we mensen niet op met kapotte huizen en ook nog eens die enorme belasting om achter een vergoeding voor de schade aan te gaan. 

De voorzitter:

Ik wil nog even zeggen dat we hoog bezoek hebben, namelijk van Daniël en Vincent. Zij zijn de kinderen van Sariëtte Snellaert, de Kamerbewaarder die ons drie jaar geleden is ontvallen en aan wie wij nog vaak met heel veel plezier terugdenken. Ik heet jullie hartelijk welkom vandaag en hoop dat jullie hier een leuke dag hebben op het oude stekkie van jullie moeder. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. De aanleiding voor deze EU-richtlijn is de ramp in de Golf van Mexico. Velen herinneren zich die ramp: een ongecontroleerde ontsnapping van olie die ontstond na een explosie op een platform. Er vielen elf doden en over een periode van drie maanden stroomden er miljoenen vaten olie de zee in. De schade was enorm. Dit willen we in Europa voorkomen en daarom is een Europese aanpak voor offshore olie- en gaswinning ook gewenst. 

De voorliggende wetswijziging heeft tot doel het toezicht te versterken. Naast het toezicht op zee kiest het kabinet voor hetzelfde toezichtskader op land. Terecht geeft de minister aan dat er administratieve lasten voortkomen uit de verplichting tot onafhankelijke verificaties van installaties en werkprogramma's voor boorgatactiviteiten. Hij volgt het advies op van het Staatstoezicht op de Mijnen om dat ook op land te doen. Het CDA steunt deze aanvullende nationale wetgeving. 

In de schriftelijke vragenronde heeft onze fractie stilgestaan bij de rol van het Staatstoezicht op de Mijnen. Bij het voorliggende wetsvoorstel heeft mijn fractie nog vragen met betrekking tot dit SodM. Voor het CDA is onafhankelijk toezicht een voorwaarde voor mijnbouw in de Nederlandse bodem. Onafhankelijk toezicht van de overheid is onmisbaar, mede omdat de overheid zelf een groot belang heeft in de winning van olie en gas. De minister en de CDA-fractie hebben al eerder gesproken over de onafhankelijkheid van het SodM. Daar gaan wij het bij de behandeling van de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid nog verder over hebben. 

Tijdens deze wetsbehandeling wil ik op een specifiek punt ingaan, namelijk de mogelijkheid van het SodM om onderzoek te doen. Het ministerie van EZ is verantwoordelijk voor het beoordelen van vergunningen en de winningsplannen. Voor onderzoek naar de winning van fossiele brandstoffen voortkomend uit deze vergunningen moet het SodM echter goedkeuring vragen aan het ministerie van EZ. Het ministerie van EZ mag echter ook de baten van de winning op zijn balans bijschrijven. Of hierdoor het ministerie van EZ invloed heeft, doet er eigenlijk niet toe. De schijn van belangenverstrengeling heeft het ministerie tegen en afhankelijkheid moet absoluut worden voorkomen. In de kabinetsreactie op het OVV-rapport wordt hier helaas niets over gezegd. Misschien kan de minister daar vandaag op ingaan. Anders zal dat volgende week zijn bij het debat over het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. 

In de antwoorden van de minister viel mij op dat in Nederland maar 30% van de inspectiekosten bij mijnbouwactiviteiten in rekening wordt gebracht bij mijnbouwbedrijven. In andere Europese landen is dit percentage minimaal 60. Kan de minister toelichten waarom dit zo is? Welke taken die het SodM verricht, kunnen worden toegerekend aan het bedrijfsleven en welke niet? In de wetswijziging is opgenomen dat het SodM alle vertrouwelijke meldingen van omwonenden en medewerkers moet gaan behandelen en onderzoeken. Mijn fractie vraagt zich af, met velen in deze Kamer, hoe het dan met de capaciteit van het SodM zit. Hebben zij voldoende capaciteit? Kan de minister inzichtelijk maken dat het allemaal voldoende onderzocht en behandeld wordt en hoeveel meldingen er zijn? 

In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik dat het SodM een administratieve beoordeling van documenten combineert met fysieke inspecties van de installaties. Inspecteert het SodM de installaties periodiek of doet het dat alleen als daar aanleiding toe is? 

Dan kom ik op het debat over de na-ijleffecten van de steenkoolwinning in Limburg. Het CDA heeft de minister gevraagd om werk te maken van de verjaringstermijnen, ook in relatie tot de omgekeerde bewijslast, waarop ik straks zal ingaan. De minister heeft de CDA-fractie toen toegezegd dat hij in het onderzoek naar de na-ijlende mijnbouwschade in Limburg zou kijken naar de verjaringen in onze buurlanden. Als ik het goed begrijp, is het onderzoek in twee jaar tijd afgerond. Het is van start gegaan in november 2013. Dan zou dat onderzoek er dus in november dit jaar moeten zijn. Klopt dat? Hoe loopt het onderzoek naar de verjaring van de werkwijze in naburige landen? Kan de minister al iets zeggen over de resultaten van het onderzoek? 

Dan kom ik op een ander onderwerp met betrekking tot de veiligheid van de Mijnbouwwet, namelijk de aangekondigde wijziging van het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling waarmee het fracken vier werken voorafgaand aan een werkprogramma ingediend moet worden. Aangezien er soms nu al gefrackt wordt bij gaswinning vindt het CDA het een goede zaak dat deze wijziging er zo spoedig mogelijk komt. Wanneer is de minister voornemens deze wijziging door te voeren? 

Mijn complimenten aan de indieners van het amendement over de omkering van de bewijslast. Over de afbakening heb ik net al een vraag gesteld aan mevrouw Ouwehand. Ik zou daarop ook graag een toelichting krijgen van de minister. Hoe gaat hij dat aanpakken? Waarom willen de mensen in Groningen nou zo graag die omkering van de bewijslast? Alle mensen die al met problemen zitten, met name die met heel grote en complexe schades, hebben het idee dat het niet serieus wordt opgepakt. Dat is natuurlijk het daadwerkelijke probleem. Kan de minister toezeggen dat hij dat probleem zo snel mogelijk wil oplossen? Natuurlijk, wij zien ook dat de aardbevingen nog niet voorbij zijn. We staan dus sympathiek tegenover dit amendement. We willen echter wel graag van de minister horen waarom hij nog niet heeft gekeken naar Groot-Brittannië en Noorwegen. Er is weinig gebruikgemaakt van de geschillencommissie, zoals al eerder naar voren kwam in dit debat. Misschien wel omdat mensen daar weinig gehoor krijgen. Wij krijgen daar veel mails en signalen over binnen. Er is niet voor niets op 1 januari een nieuwe instantie opgericht. Dat is geen luxe geweest, het liep gewoon niet goed. 

De minister stelt in zijn brief dat de benadeelden door het amendement-Ouwehand in een slechtere bewijspositie komen te verkeren ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie moeten benadeelden echter bewijzen dat de schade is geleden door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Het amendement zou bewerkstelligen dat de benadeelde slechts moet bewijzen dat de schade is geleden door bodembeweging. Dat is toch geen verslechtering van de bewijspositie? Graag krijg ik een reactie van de minister op dit punt. 

Waarom geeft de minister de voorkeur aan de vrijheid van een rechter om een bewijsvermoeden te hanteren, terwijl bewijsvermoeden wettelijk geregeld kan worden, hetgeen meer rechtszekerheid met zich meebrengt? We hebben nog niet definitief onze mind opgemaakt. We staan echt open voor de antwoorden van de minister. Over de afbakening zouden wij graag helderheid krijgen. In het korte interruptiedebat tussen de collega's van VVD en PvdA werd duidelijk dat die contouren nog niet zijn vastgelegd met dit amendement. De heer Smaling van de SP gaf aan dat de Eerste Kamer het alleen maar kan goedkeuren of afkeuren. Wij willen heel graag helderheid over dit amendement. Wij willen ook graag horen hoe de minister aankijkt tegen het eventueel volgen van de route langs de Raad van State. 

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. We spreken vandaag over de Mijnbouwwet, speciaal over de offshore olie- en gasindustrie. Voor de VVD-fractie staat de veiligheid van de winning van fossiele energie voorop. Die veiligheid is van groot belang voor mens en milieu, en daarmee ook voor het draagvlak van dit soort activiteiten. Het is daarom belangrijk dat in de Mijnbouwwet heldere verplichtingen worden opgelegd aan exploitanten van mijnbouwinstallaties. In Nederland gelden strenge eisen voor de opsporing en winning en is er adequaat toezicht op de wijze van opsporing en winning. Met de implementatie van deze richtlijn in de Mijnbouwwet handhaven wij de zorgvuldige werkwijze die wij reeds in Nederland kenden en worden enkele punten aangescherpt. Doordat deze richtlijn voor heel Europa geldt en de verschillen tussen lidstaten daardoor kleiner worden, wordt het gelijke speelveld in Europa bevorderd. 

De richtlijn die met deze wetswijziging wordt geïmplementeerd, heeft betrekking op de veiligheid van offshore-activiteiten op zee en schrijft geen maatregelen op land voor. Het kabinet heeft ervoor gekozen om in het wetsvoorstel een groot deel van de maatregelen die worden voorgeschreven voor offshore-mijnbouwinstallaties, ook op land van toepassing te verklaren. Het kabinet stelt namelijk dat de risico's vergelijkbaar zijn en er op land ook rekening moet worden gehouden met omwonenden. Daarom acht het dit gerechtvaardigd, ondanks de toename van de administratieve lasten. Mijnbouwactiviteiten op land kunnen namelijk ook tot zware ongevallen leiden. Hoewel daarmee in feite aanvullend nationaal beleid wordt gemaakt naast de Europese richtlijn, met een beperkte lastenstijging voor de sector tot gevolg, denk ik dat de redenering van het kabinet inhoudelijk te volgen is. 

Het wetsvoorstel bepaalt dat de kosten voor de uitvoering van bepaalde taken van het Staatstoezicht op de Mijnen worden doorberekend aan de exploitanten van de mijnbouwwerken. Globaal is ervoor gekozen om de kosten die samenhangen met een aanvraag van een vergunning, het beoordelen van een rapport of kennisgeving en het toezicht daarop, door te berekenen en om de kosten voor meer generieke werkzaamheden van het Staatstoezicht op de Mijnen niet door te berekenen. Het doorberekenen van kosten past bij het kabinetsbeleid om de kosten van overheidstoezicht zo veel mogelijk te verhalen op degenen die ervan profiteren. Als een specifieke toezichtstaak bijdraagt aan het publieke belang is financiering door de overheid te rechtvaardigen. Ik ben van mening dat hiermee voor een evenwichtige verdeling is gekozen. Ik vraag de minister wel om nauwlettend toe te zien op het zo beperkt mogelijk houden van de toezichtskosten en daaruit voortkomende lastenstijging voor de sector. 

Tot mijn verrassing heeft de heer Vos samen met mevrouw Ouwehand een amendement ingediend om te komen tot een omkering van de bewijslast bij de schadeafhandeling in Groningen. Ik weet dat collega Vos die al langer wilde, maar ik kan mij ook herinneren dat hij ruimte wilde bieden voor alle stappen die het kabinet zet, juist om de positie van de Groningers te verbeteren. In dat idee steunde ik hem van harte, want ook de VVD is van mening dat de schade van de Groningers voortvarend en zorgvuldig moet worden aangepakt. De heer Vos gaf aan dat de problemen voor het einde van het jaar zouden moeten zijn opgelost en dat hij anders met de omkering van bewijslast zou komen. Het Centrum voor Veilig Wonen is net begonnen. Er komt een Nationaal Coördinator Groningen, er is een ombudsman, een Technische commissie bodembeweging en uiteindelijk ook de rechter. De heer Vos heeft aan veel zaken meegewerkt en kent dit rijtje beter dan ik. Wij geven processen die de Kamer ondersteunt en toejuicht niet eens de kans om te gaan werken. 

Het Centrum voor Veilig Wonen heeft volgens mij al duizenden zaken afgehandeld. Dit stemt positief. Hoeveel bezwaren zijn er de afgelopen tijd bij de Technische commissie binnengekomen? Vier voor Noord-Nederland. Natuurlijk begrijp ik de opmerking van mevrouw Ouwenhand, maar er is geen sprake van rechtszaken. Er zijn natuurlijk heel veel klachten en die snap ik absoluut. Wij nemen die klachten ook serieus, maar uiteindelijk moet je dan het proces volgen en zeggen: stap naar de rechter, vraag om een uitspraak en zorg daarmee dat het proces wordt verbeterd. 

Kortom, wij gaan nu ingrijpen in de wetgevingsvoorstellen om een probleem op te lossen waarvoor al oplossingen en mogelijkheden bestaan, maar die helaas door niemand worden gebruikt. Ik wens iedereen een snelle afhandeling van zijn of haar schade toe, maar eventuele problemen in de afhandeling kunnen nu worden aangepakt met de middelen die er nu al zijn. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ondanks alle middelen die er al zijn en alle mogelijkheden die mensen in de optiek van de VVD-fractie in de Tweede Kamer hebben om hun schade vergoed te krijgen, vindt de VVD-fractie in Groningen dat de bewijslast moet worden omgekeerd. Ik zou denken dat zij die mening niet voor niets is toegedaan. Ik vraag mij af waar dan het verschil zit met de bijna laconieke opvatting van de VVD in de Tweede Kamer. Het klinkt een beetje alsof de VVD in de Tweede Kamer tegen de Groningers zegt: ga gewoon lekker in je eigen kracht staan en stap naar de rechter. Dat valt niet mee als je huis vol scheuren zit waar je toch niet om hebt gevraagd. Wat is er dan zo anders bij de VVD in Groningen? Ik zou denken: zij zit er dichter bovenop en heeft misschien iets beter zicht op de ervaringen en de huidige situatie. Zij vraagt om een omkering van de bewijslast. Waarom gaat de Tweede Kamerfractie daarin niet mee? 

De heer Bosman (VVD):

Allereerst: de VVD zit hier absoluut niet laconiek in. Laten we dat vooropstellen. Wij nemen dit zeer serieus en hebben er zeker zorgen over. Maar ik moet constateren dat wij in deze Kamer heel druk bezig zijn met allerlei regelgeving, terwijl we die niet tot volle wasdom laten komen. We maken afspraken met z'n allen en komen dan toch heel snel weer met nieuwe regelgeving. Daarbij zouden we ons moeten afvragen wat er dan gebeurt. Ook dit amendement roept weer vragen op; over de omkering van de bewijslast zijn vragen te stellen. De vraag is of het allemaal zo duidelijk is en of het allemaal wel gaat lukken. Het moet ook nog door de Eerste Kamer. Ik vind echt dat die mensen zo snel mogelijk geholpen moeten worden, maar daar zijn systemen voor. Het hoeft niet gelijk naar de rechter. Ik snap niet dat er maar vier aanvragen zijn bij de Technische commissie bodembeweging, vanaf 2012, 2013 en begin 2014. Maar er zijn zo veel mogelijkheden, zo veel kansen. Die zijn er, maar niemand benut ze. We kunnen dan iedere keer zeggen: dan gaan we bekijken of ze iets anders willen gebruiken. Maar laten we er nou met zijn allen op inzetten dat de mogelijkheden wel gebruikt kunnen worden, dat ze toegankelijk zijn en men daarbij ondersteund wordt. Dat vind ik veel belangrijker dan dat we nu weer gelijk met nieuwe wetgeving komen. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De VVD in Groningen zegt: de bal moet bij de NAM komen te liggen; de vervuiler, de veroorzaker, betaalt. Maar de Tweede Kamerfractie van de VVD zegt nog steeds: de bal ligt bij de slachtoffers. Zij hebben er niet om gevraagd. Als je als voetganger wordt aangereden door een automobilist ligt het schuldvermoeden ook bij de automobilist; dat hoef je als voetganger niet te bewijzen. Waarom zou dat niet in deze situatie kunnen gelden? Want we weten toch allemaal dat die bevingen door de gaswinning komen? En we weten toch dat het voor mensen niet meevalt om dat te moeten accepteren en om zelf nog al die stappen te moeten zetten om de schade vergoed te krijgen? We weten het ook van de Onafhankelijke Raadsman: mensen worden daar echt letterlijk ziek van. 

De heer Bosman (VVD):

Dat is compleet helder. Ook ik zie dat en ook ik weet dat. Maar ik zie iedere keer weer de kramp in de Kamer dat er wordt gezegd: dan gaan we nieuwe regelgeving maken. Dat vind ik onverstandig en jammer. Laten we nou bekijken hoe we de mensen wel kunnen helpen met de middelen die er al zijn. En natuurlijk moet de NAM de schade die er is gewoon betalen. Dat zegt de VVD ook. Het wil helemaal niet zeggen dat het niet gebeurt. Ik ben daar absoluut niet bang voor. Het moet gewoon gebeuren. Dat is een verantwoordelijkheid van de NAM. Die voel ik persoonlijk. Het moet gewoon gebeuren. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De heer Bosman zei dat er al een heleboel schademeldingen zijn afgehandeld. Volgens de meest recente cijfers van de website zijn er in totaal 38.616 schademeldingen geweest. Dat zijn individuele mensen die dit zelf hebben moeten melden en vervolgens het hele proces hebben doorlopen. 18.000 daarvan zijn afgehandeld. Dat is ongeveer de helft. Van elke twee mensen met schade is die voor één dus niet opgelost. Dat zijn niet allemaal schades die in de laatste week ontstaan zijn. Dat weet de heer Bosman ook. De Technische commissie bodembeweging zou vervolgens de oplossing moeten bieden. Weet de heer Bosman in hoeveel zaken er inderdaad een schadevergoeding toegekend wordt? 

De heer Bosman (VVD):

Dat is volgens mij de helft geweest. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Het is aanzienlijk minder dan de helft geweest als je het over de tijd bekijkt dat die commissie er is. Er wordt ongelofelijk veel afgewezen, alleen al omdat er wordt gezegd: u bent bij het verkeerde adres; u moet bij het waterschap of een ander bedrijf zijn omdat het niet door ons is. Dat is overigens niet terecht, want als je naar de rechter gaat, gebeurt dit niet. Er is dus een reden waarom mensen er niet heen gaan. Ik wil van de heer Bosman horen wat hij, of zijn fractie — ik weet dat hij nog niet zolang woordvoerder is — ondernomen heeft en vanaf nu wil ondernemen om te zorgen dat de 18.000 mensen die nog wachten op hun schadeafhandeling binnen de kortste keren geholpen worden door de Technische commissie bodembeweging. 

De heer Bosman (VVD):

Het belangrijkste is dat mensen zich daarbij aanmelden, want als mensen zich niet aanmelden, kunnen ze ook niet geholpen worden. Als je formeel niet ziet dat die problematiek er is, moet je je afvragen wat je gaat oplossen. Hetzelfde geldt voor de gang naar de rechter. Mevrouw Van Tongeren zegt: er zijn heel veel klachten. Maar waarom gaat niemand naar de rechter? Dan ontstaan rechtsgang en jurisprudentie en zijn er allemaal ontwikkelingen. U maakt mij niet wijs dat er geen advocaat is die zegt: joh, ik neem u mee en we gaan ermee aan de slag. Dat zijn nog steeds de mogelijkheden die vandaag de dag beschikbaar zijn. Daar hebben we de omkering van de bewijslast echt niet voor nodig, en dat vind ik het jammere ervan. Nu wordt de indruk gewekt dat mensen dit vandaag de dag niet zouden kunnen. Dat is pertinent niet waar. Alle middelen staan hun ter beschikking, vandaag en nu. 

De vergadering wordt van 16.30 uur tot 16.40 uur geschorst. 

De voorzitter:

Ik heb zojuist even gesproken met de minister. Naar zijn mening zijn er veel amendementen ingediend en vragen gesteld die buiten de orde van het wetsvoorstel vallen. Zijn voorstel — dat ondersteun ik graag als dat nodig is — is om het debat voor vandaag te beëindigen en een ander moment te kiezen om verder te praten. De minister heeft wat tijd nodig om naar de vragen en amendementen te kijken en een en ander uit te zoeken; die antwoorden schudt hij niet even uit zijn mouw. Een halfuur of drie kwartier is daarvoor niet voldoende. Het verzoek van de minister is dus om op een ander moment verder te gaan met het debat. Dat voorstel wil ik graag bespreken met de geachte leden. Ik hoor graag van hen of zij het daarmee eens zijn. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De minister wil graag een zorgvuldige behandeling, maar het kan hem ook niet helemaal verrassen dat de Kamer dit eerste moment dat de Mijnbouwwet op de agenda staat, aangrijpt om voorstellen te doen. Ik kan mij een zekere mate van uitstel voorstellen, maar dat moet niet langer dan een paar dagen zijn. Wij hebben belangrijke voorstellen gedaan waar overal al een tijd op gewacht wordt. We zijn ook al te laat met het aannemen van de veiligheidsmaatregelen. Dat had officieel op 1 januari van dit jaar rond moeten zijn. Ik wil dus wel de duidelijkheid krijgen dat dit geen langdurig uitstel van de behandeling van de Mijnbouwwet wordt. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Wij hebben allemaal belang bij een zorgvuldig debat. Als de minister een paar dagen uitstel nodig heeft, vind ik dat uitstekend, maar het moet inderdaad geen lang uitstel worden. Juist omdat het zo'n breed spectrum aan amendementen betreft, zou ik het zeer op prijs stellen als de minister alvast zijn appreciatie van een aantal amendementen aan de Kamer zou kunnen sturen — misschien kan dat schriftelijk — zodat wij ons op onze beurt goed kunnen voorbereiden op de gedachtewisseling met de minister daarna. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Van Veldhoven. 

De heer Jan Vos (PvdA):

De woordvoerster van D66 heeft het uitstekend verwoord. Enkele dagen uitstel is prima en graag krijgen wij alvast een appreciatie van de amendementen. 

Mevrouw Klever (PVV):

Dat geldt ook voor ons. Wij vinden uitstel prima, maar liever niet langer dan één week. 

De heer Smaling (SP):

Voor ons geldt hetzelfde verhaal: uitstel van een paar dagen is prima en wij krijgen graag alvast een schriftelijke reactie van de minister op de amendementen. 

De heer Bosman (VVD):

Geen probleem. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Uitstel is prima, maar niet langer dan een week. 

De voorzitter:

Het restant van dit debat zou dus volgende week gehouden moeten worden. Heeft de minister dan voldoende tijd om zijn beantwoording voor te bereiden? Ik zie hem knikken. Wij zullen de agenda van volgende week bekijken om te zien wanneer dit debat vervolgd kan worden. Ik hoop dat de minister voorafgaand aan de voortzetting van het debat een appreciatie kan geven van de amendementen. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De vergadering wordt van 16.44 uur tot 19.00 uur geschorst. 

Voorzitter: Bisschop

Naar boven