21 Bewegingsonderwijs

Aan de orde is het VAO Bewegingsonderwijs (AO d.d. 24/09). 

De voorzitter:

Ik heet u van harte welkom, staatssecretaris. We hervatten deze vergadering tien minuten te laat, omdat u er niet was. Nu laten wij regelmatig bewindslieden wachten, dus zo'n ramp is het ook weer niet. Misschien kunt u echter even aan de Kamerleden uitleggen waarom we wat later beginnen. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter, ik zal dat onmiddellijk doen. Mijn welgemeende excuses dat ik te laat was. Ik had een bestuurlijk overleg met de VNG en collega Asscher op het ministerie van SZW en dat is een klein stukje, maar we hebben er een halfuur over gedaan. Vandaar mijn late aanwezigheid. 

De voorzitter:

Dank u zeer, staatssecretaris. Dan gaan we nu beginnen, met als eerste spreker de heer Van Veen namens de fractie van de VVD. 

De heer Van Veen (VVD):

Voorzitter. De VVD kijkt terug op een goed algemeen overleg over het bewegingsonderwijs, maar schrok van het artikel in Trouw van maandag 29 september waarin staat dat naar mening van de PO-raad de politiek zich niet moet bemoeien met het aantal gymuren in het basisonderwijs en de situatie vergeleek met die in Vietnam. Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat dit een verkeerd signaal is aan de 20% van de scholen die zelfs de norm van twee uur niet weet te halen? Zou het de PO-raad niet gesierd hebben als hij zich in zijn oproep in de krant had gericht op de 20% van de scholen die dat niet halen? Wat zegt dit over de door de PO-raad zelf gemaakte afspraken met de staatssecretaris? 

Ik ga snel door met twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in het regeerakkoord staat dat de regering streeft naar drie uur kwalitatief goed bewegingsonderwijs in het primair onderwijs; 

overwegende dat de eerste stap daartoe het handhaven van twee uur per week is, zoals is overeengekomen met de PO-Raad in het bestuursakkoord; 

constaterende dat 20% van de basisscholen slechts één uur bewegingsonderwijs aanbiedt, waardoor 400.000 kinderen minder bewegingsonderwijs krijgen dan al in 2004 (motie-Rijpstra (29800-XVI, nr. 88)) is afgesproken; 

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de Inspectie van het Onderwijs als onderdeel van het risicogericht toezicht erop toeziet dat er minimaal twee uur bewegingsonderwijs wordt gegeven op de basisscholen en dat deze informatie door de scholen voor ouders inzichtelijk wordt gemaakt; 

verzoekt de regering, de Kamer hier vóór 1 januari 2015 over te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veen en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 102 (30234). 

Ik hoop dat uw tweede motie korter is, mijnheer Van Veen. 

De heer Van Veen (VVD):

Die is heel kort, voorzitter. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er nu onvoldoende vakleraren bewegingsonderwijs voor de klas staan, terwijl vakleraren bewegingsonderwijs ruimschoots beschikbaar zijn; 

verzoekt de regering, de vraag en het aanbod van vakleraren bewegingsonderwijs beter te matchen en zo het aantal onbevoegde leraren bewegingsonderwijs voor de klas te verminderen en hiervoor middelen uit de post Lerarenbeurs aan te wenden en de Kamer over de voortgang voor 1 januari 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 103 (30234). 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Allereerst wil ik aansluiten bij de terechte vragen die door de heer Van Veen zijn gesteld in zijn inleiding. Ik heb twee moties namens de SP. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er breed overeenstemming bestaat over de wenselijkheid het bewegingsonderwijs in het primair onderwijs te verbeteren; 

spreekt uit dat het wenselijk is dat op basisscholen minimaal twee uur per week bewegingsonderwijs wordt aangeboden maar dat het streven drie uur is, door een daarin gespecialiseerde vakdocent; 

verzoekt de regering, voor het einde van 2015 te rapporteren over de in gang gezette verbeteringen en de bereikte resultaten en bij het in gebreke blijven daarvan een wetswijziging in gang te zetten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 104 (30234). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er geld beschikbaar is gekomen voor het basisonderwijs en dat er een bestuursakkoord is gesloten waarin onder andere is afgesproken dat het bewegingsonderwijs zal verbeteren, zowel kwantitatief als kwalitatief; 

overwegende dat in het algemeen overleg Bewegingsonderwijs het vertrouwen is uitgesproken dat de sector het bewegingsonderwijs nu zal gaan verbeteren omdat het extra geld terugbetaald zal moeten worden indien de beloofde verbeteringen uitblijven; 

constaterende dat vooralsnog onvoldoende duidelijk is: 

  • -hoe deze afgesproken verbetering in het bewegingsonderwijs zal worden gemeten; 

  • -hoe daarop zal worden toegezien; 

  • -hoe het extra geld precies verdeeld wordt; 

  • -hoe en onder welke omstandigheden een eventuele bekostigingssanctie zal worden opgelegd waardoor het geld zal worden teruggehaald en of dit juridisch afdwingbaar is; 

verzoekt de regering, op deze punten met betrekking tot beter bewegingsonderwijs duidelijkheid te bieden en de Kamer hierover binnen een maand te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 105 (30234). 

De heer Van Nispen (SP):

Ik benadruk dat de staatssecretaris vertrouwen heeft in de sector. Hij denkt dat men zal komen tot beter bewegingsonderwijs. Ik deel dat vertrouwen. Mijn moties moeten echt gezien worden als middel om druk op de ketel te houden. Wij willen allemaal dat er beter en meer gymonderwijs in Nederland wordt gegeven. Mijn moties dienen ertoe, dat streven te steunen. 

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Meenen van de fractie van D66, maar ik hoor van hem dat hij van zijn spreektijd afziet. Het woord is daarom aan de heer Rog. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een goed overleg gevoerd met de staatssecretaris over het bewegingsonderwijs. Hij heeft tijdens dat overleg duidelijk gezegd dat er een harde norm geldt van twee uur bewegingsonderwijs in het primair onderwijs. Dat is van belang, omdat op dit moment op 20% van de scholen die norm niet wordt gehaald. De heer Van Veen heeft daarop zojuist ook al gewezen. Ik heb daarom een motie voorbereid. Bijna had ik haar niet ingediend, maar er staat toch iets extra's in. Ik ga haar daarom toch wel indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat momenteel 25% van de lessen bewegingsonderwijs in het primair onderwijs gegeven wordt door onbevoegde leraren; 

constaterende dat 20% van de scholen in het primair onderwijs slechts één lesuur bewegingsonderwijs per week aanbiedt; 

overwegende dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat ten minste twee uren bewegingsonderwijs de norm is en in het bestuursakkoord is afgesproken dat scholen zich committeren aan het doel om vanaf 2017 minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs door (vak)leerkrachten aan te bieden; 

constaterende dat in 2016 een peiling wordt gehouden op de voortgang van uitvoering van de afspraken uit het bestuursakkoord; 

verzoekt de regering, bij de voorgenomen peiling de inspectie specifiek te laten rapporteren welk percentage van de lessen bewegingsonderwijs door bevoegde (vak)leerkrachten wordt gegeven en hoeveel scholen onder de norm van twee lesuren blijven, en de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 106 (30234). 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Fitte en gezonde kinderen zijn gelukkiger. Goed en voldoende bewegingsonderwijs is hiervoor onmisbaar. Daarom heeft mijn fractie hierover samen met de heer Van Veen een motie ingediend. Daarmee willen wij ervoor zorgen dat de vrijblijvendheid ervan afgaat, dat er minimaal twee uur bewegingsonderwijs wordt gegeven en dat dat ook door de inspectie wordt gecontroleerd. 

We missen daarmee echter nog steeds een groep kinderen die opgroeit in armoede. Het gaat daarbij om zo'n 340.000 kinderen in Nederland, dus om één op de tien kinderen. Voor deze kinderen is sporten niet vanzelfsprekend. Thuis is er onvoldoende geld om te kunnen sporten omdat het gezin op bijstandsniveau leeft. Er is vaak sprake van een sociaal isolement en van veel zorgen. De combinatiefunctionarissen, zeg ik ook tegen de staatssecretaris, zijn degenen die voor deze kinderen geld kunnen aanvragen uit het Jeugdsportfonds. Dat wil ik graag stimuleren. Daartoe dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het voor kinderen uit minder draagkrachtige gezinnen niet vanzelfsprekend is om buiten schooltijd te sporten en hun zwemdiploma te halen; 

overwegende dat ook kinderen uit minder draagkrachtige gezinnen ten behoeve van hun ontwikkeling en voor het leren van vaardigheden (zoals zwemmen) buiten schooltijd moeten kunnen sporten; 

overwegende dat combinatiefunctionarissen ingezet kunnen worden bij het opsporen en bevorderen van sportdeelname van kinderen uit minder draagkrachtige gezinnen en toeleiding naar bijvoorbeeld het Jeugdsportfonds; 

verzoekt de regering om in het landelijk kader van combinatiefunctionarissen het opsporen en bevorderen van sportdeelname van kinderen uit minder draagkrachtige gezinnen expliciet op te nemen als opdracht, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 107 (30234). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Dekker:

Mijnheer de voorzitter. Het is goed om hier het debat over het bewegingsonderwijs af te kunnen ronden. Het is fijn om te zien dat er zulke brede steun is om in de toekomst hard in te zetten op twee uur gym en te streven naar meer. We willen allemaal graag drie uur. De heer Van Veen vroeg mij wat ik van de uitspraak vind. Ik ken het krantenartikel niet en ik kan het ook niet goed plaatsen. Ik denk dat dit een slip of the tongue is geweest. Ik weet niet wie dat gezegd heeft in dat krantenartikel. We hebben in dat bestuursakkoord nota bene net heel harde afspraken gemaakt. Daar hebben wij ons dus wel degelijk tegenaan bemoeid. Sterker nog, daar zijn we het over eens. Ik ga er ook van uit dat het basisonderwijs er nu voor gaat zorgen dat we die doelstellingen gaan bereiken. We doen het uiteindelijk niet voor de afspraken, maar voor het resultaat in de praktijk. 

De heer Van Veen (VVD):

Ik denk dat het belangrijk is dat de staatssecretaris zich toch even gaat verdiepen in het artikel dat in de krant heeft gestaan. Als ik dat in het licht plaats van het debat dat we hebben gevoerd tijdens het AO, maakt het de positie van de PO-Raad wel heel bijzonder. Een voorzitter van de PO-Raad heeft namelijk gezegd dat de politiek zich niet moet bemoeien met de inhoud van het onderwijs en dan ook nog eens heel specifiek met dat bewegingsonderwijs, waar we net over hebben gediscussieerd. Ik wil de staatssecretaris vragen om dat artikel toch heel goed te lezen. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben natuurlijk uitermate nieuwsgierig naar dit betoog. Ik lees vijf kranten op een dag. Dat dit mij nou juist is ontgaan! Ik ga mij er natuurlijk niet alleen in verdiepen, maar ook eens even verhaal halen in de zin van: goh, in welke context is die uitspraak gedaan? Ik ga er nu niet verder op in, want ik vind het lastig als ik het artikel niet zelf heb gelezen. Ik ga ook altijd graag even na of degene die is geciteerd in het stuk, dat ook zo heeft bedoeld. Maar wij hebben afspraken. Die afspraken zijn hard. Ik zal de PO-Raad ook aan die afspraken houden. 

Voorzitter, staat u mij toe dat ik genoegzaam de zes moties langsloop. In de motie-Van Veen/Ypma op stuk nr. 102 wordt gevraagd of de inspectie in kaart kan brengen bij het risicogericht toezicht dat er minimaal twee uur bewegingsonderwijs wordt gegeven en die informatie inzichtelijk te maken voor de ouders. Erop toezien betekent vaak dat er gekeken wordt of scholen zich houden aan de wet. De wet kent noch een verplichting om twee uur gymonderwijs te geven, noch een verplichting om de ouders daarover te informeren. In die zin is toezicht, als dat ermee wordt bedoeld, lastig, maar wij kunnen het wel inventariseren. Wij kunnen scholen ook aanmoedigen om daar verslag over te doen. Ik heb al gezegd dat de inspectie bij de periodieke peiling gaat aangeven hoe het daarmee staat. Als dat de strekking is van deze motie — zo lees ik haar dan maar even — dan heb ik daar geen bezwaar tegen en zou ik het oordeel erover aan de Kamer kunnen laten. 

De voorzitter:

Dan moeten wij wel weten of dat ook de strekking van de motie is. 

De heer Van Veen (VVD):

Ik moet even heel goed nadenken over wat de staatssecretaris nou precies gezegd heeft. Het lastige is dat het hier weer gaat om een interpretatie. Dat hebben we ook tijdens het debat met elkaar gewisseld. Aan de andere is de motie smart geformuleerd, staat er dat we hier voor 1 januari 2015 informatie over krijgen en neem ik de interpretatie van de staatssecretaris over. 

Staatssecretaris Dekker:

Dank. Dan kom ik op de motie op stuk nr. 103. Die is ondersteuning van beleid. Volgens mij is de vraag om vraag en aanbod beter met elkaar te matchen. Wij hebben transfercentra die dat breder doen voor het onderwijs. We kunnen dit als extra opdracht aan hen meegeven. Het aanwenden van de middelen uit de Lerarenbeurs is juist ook bedoeld om leraren die nu geen bevoegdheid hebben, daar wat extra's in te geven. Met die opmerking zou ik het oordeel aan de Kamer kunnen laten. 

De heer Van Veen (VVD):

Die interpretatie is wat mij betreft niet juist. Het gaat erom — dat heb ik ook tijdens het AO Bewegingsonderwijs aangegeven — dat we dit geld uit de Lerarenbeurs zouden moeten aanwenden om ervoor te zorgen dat wij mensen die nu werkloos thuiszitten, aan het werk krijgen. Dat betekent niet dat mensen die al werk hebben bijgeschoold moeten worden om werk te doen waarvoor werklozen thuiszitten. Dat is een andere interpretatie. Ik kan die van de staatssecretaris niet volgen. 

Staatssecretaris Dekker:

Maar dan ga ik haar stevig ontraden, want dat is niet de bedoeling van de Lerarenbeurs. De Lerarenbeurs is ervoor om mensen op te leiden en niet om mensen aan te nemen. Dan heb ik de motie verkeerd begrepen en dan ontraad ik haar. Ik zou het ook wel heel raar vinden als nu opleidingsbudget bij leraren wordt weggehaald, terwijl we met z'n allen juist inzetten op professionalisering. 

Dan ga ik naar de motie op stuk nr. 104 van de heer Van Nispen. Ook die zou ik willen ontraden. Ik vind het heel belangrijk dat we de vinger aan de pols houden. Dat gaan we eind 2015 doen. Daarover ga ik de Kamer informeren in 2016. Maar het gaat mij te ver om nu al vooruit te lopen op allerlei extra maatregelen. Bovendien hebben we in bestuurlijke afspraken met zijn allen afgesproken dat we dat gaan doen in 2017. Om dan nu al te zeggen dat we dit gaan doen in 2015 en dan ook direct door middel van wetgeving, gaat mij te ver. Je zou in ieder geval ook eerst aan andere instrumenten kunnen denken, bijvoorbeeld aan de financiële prikkel die is ingebouwd. Deze motie zou ik de Kamer willen ontraden. 

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 105. Ik ben het niet eens met de strekking van die motie. In de motie staat dat er nog heel veel onduidelijk is: wat er nu is afgesproken, hoe daarop zal worden toegezien, hoe het extra geld precies wordt verdeeld. Volgens mij heb ik in het debat juist allemaal duidelijk gemaakt hoe dat precies zit. In die zin vind ik de motie overbodig, tenzij de heer Van Nispen vindt dat er nog meer moet. Maar dan zie ik niet een-twee-drie in wat dat "meer" is en ga ik haar daarom ontraden. Wat ik de heer Van Nispen wel kan toezeggen — misschien kunnen we het daar eens over worden — is dat ik een soort implementatieplan heb beloofd, waarin staat hoe we deze afspraken, als we die met z'n allen ondersteunen, gaan uitrollen met gemeenten en richting scholen. Daarover zou ik de heer Nispen in de eerste helft van 2015 kunnen informeren. Wellicht is dat een tegemoetkoming. 

De heer Van Nispen (SP):

Bij de motie op stuk nr. 104 zei de staatssecretaris dat we niet moeten dreigen met wetgeving. Ik heb hem echter heel goed begrepen in het algemeen overleg Bewegingsonderwijs. De staatssecretaris heeft er vertrouwen in dat de sector het nu gaat oppakken, want het is afgesproken. Juist daarom zeggen we ook niet: er moet nu wetgeving komen. Nee, we gaan bekijken wat er gaat verbeteren. Het is mij echter te gemakkelijk, juist vanwege het feit dat hier nu al meer dan tien jaar over wordt gesproken, om nu te zeggen: in 2017 komt het allemaal goed, de vinger moet wel aan de pols worden gehouden, maar rapporteren in 2015 gaat de staatssecretaris te ver. Dat vind ik toch jammer. Ik wil hem daarom vragen of hij in 2015 al kan aangeven wat er concreet is verbeterd. Als het dan niet is verbeterd, dan moeten we erover gaan nadenken of dan niet een wet nodig is om dit een duidelijkere basis te geven. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik gaf al aan dat ik niet tot 2017 ga wachten. We gaan het dus regelmatig peilen, en dat doen we eind 2015. Niet onmiddellijk maar wel begin 2016 kan ik de Kamer daar dan over informeren. Ik ga ervan uit dat er dan ontwikkelingen zijn, dat het dan de goede kant opgaat. De vraag is vervolgens of het voldoende is. Ik sta ook voor mijn bestuurlijke afspraken, namelijk: als de doelstellingen voor 2017 niet worden gehaald, dan bekijken we in 2017 welke maatregelen, welke sancties we gaan opleggen. Ik vind het wat voorbarig om nu al te zeggen dat we volgend jaar al gaan werken aan nieuwe wetgeving om dit te verplichten. Dan loop je eigenlijk op de zaken vooruit. Misschien kan ik de heer Van Nispen tegemoetkomen. Eind 2015 gaan we het meten. We gaan er heel veel op inzetten om die doelstellingen te halen. Ik kan de Kamer niet binnen een maand maar wel begin 2015 informeren over het implementatieplan. Dan kan ik ook best een aantal van die dingen wat concreter maken. Wellicht is dat voor de heer Van Nispen voldoende om zijn motie in te trekken. 

De heer Van Nispen (SP):

De staatssecretaris zei "begin 2015", maar ik zal hem daar niet op vastpinnen. Hij bedoelde natuurlijk "begin 2016". Ik ben bereid om de motie op dat punt te wijzigen. Dat is geen enkel punt. Bij de motie op stuk nr. 104 zei de staatssecretaris dat het glashelder is hoe hij het gaat doen: we gaan het geld verdelen en als de scholen zich niet aan de afspraken houden, dan halen we dat geld terug. Ik wil heel graag van de staatssecretaris weten, per brief, hoe dat precies in zijn werk gaat en of dat ook juridisch afdwingbaar is. De staatssecretaris kan het heel duidelijk vinden, maar ik heb verschillende mensen gesproken die het nog helemaal niet zo erg duidelijk vinden. Ik behoor overigens ook tot die mensen. Ik hoop dus dat de staatssecretaris in een brief uiteen kan zetten hoe het precies gaat gebeuren. Ook wat dit betreft ben ik bereid om niet per se binnen een maand informatie te willen hebben, maar ik zou het wel heel graag wat duidelijker onderbouwd zien, juist ook om te controleren, om de vinger bij de pols te houden, of we ook echt toegaan naar meer en betere gymles. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kan het volgende toezeggen. In het implementatieplan, dat begin 2015 komt, geef ik ook aan hoe hard de prikkel is en hoe het in zijn werk gaat. Daarmee ben ik nog niet onmiddellijk voor de aangepaste motie, want daarin wordt nog meer gevraagd, bijvoorbeeld hoe het geld precies wordt verdeeld, terwijl we in de prestatiebox juist hebben afgesproken dat we niet per maatregel een apart financieringsstroompje hebben. Ik probeer nader tot de heer Van Nispen te komen. Als hij de toezegging voldoende vindt dat in het implementatieplan, dat binnen een halfjaar volgt, wordt aangegeven hoe het zit met die financiële prikkel en wat de sanctie is als de resultaten die we met de PO-Raad hebben afgesproken niet worden behaald, dan hoop ik dat we elkaar zo kunnen vinden en dat daarmee deze motie kan worden ingetrokken. Anders moet ik haar ontraden. 

De voorzitter:

Geeft dat u aanleiding tot een reactie, mijnheer Van Nispen? 

De heer Van Nispen (SP):

Eigenlijk nog niet helemaal. 

De voorzitter:

Nou, dan niet! 

De heer Van Nispen (SP):

Ik ga bekijken of ik de motie kan wijzigen, maar ik denk dat ik er toch over wil laten stemmen. Dat punt over de prestatiebox is mij namelijk dan toch net iets te vaag. Ik heb niet gezegd dat ik precies wil weten hoe dit allemaal in zijn werk gaat. De staatssecretaris mag het iets globaler interpreteren. Daarnaast zal ik de formulering nog niets aanpassen. 

De voorzitter:

Dat zien we dan. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat zie ik dan graag tegemoet. 

Ik kom op de motie op stuk nr. 106, waarin wordt verzocht om bij de voorgenomen peiling niet alleen te kijken naar de uren maar ook naar het percentage van de lessen die bevoegd dan wel onbevoegd worden gegeven. Dat lijkt me een uitstekende aanvulling op de peiling van de inspectie. Daarom zie ik het als ondersteuning van beleid en laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. 

Dan kom ik op de laatste motie. Dat is de motie op stuk nr. 107, waarin gevraagd wordt om het landelijk kader van de combinatiefunctionarissen aan te passen. 

Heel veel gemeentes doen dit al. Ik ben bereid om, in overleg met mijn collega van VWS, te bekijken of we dat nog extra onder de aandacht kunnen brengen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de deelname aan het Jeugdsportfonds, die niet altijd individueel kan worden aangevraagd, maar vaak via een school of een combinatiefunctionaris moet verlopen. Ik ken veel gemeenten die dit allang weten. Er zijn ook combinatiefunctionarissen die daar echt al werk van maken. Die proberen natuurlijk al om op te sporen waar nog onvoldoende wordt gesport. Maar ik heb het er ook al met mijn collega over gehad dat een tussentijdse aanpassing van het landelijk kader nu echt een stap te ver is. Wellicht dat mijn toezegging dat we dat nog eens een keer expliciet onder de aandacht brengen, voldoende is voor de indieners? Als zij mij nu vragen om het kader nog een keer aan te passen voor de eigenlijke evaluatie — want er gaat heel binnenkort geëvalueerd worden — dan moet ik de motie ontraden. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Weet de staatssecretaris wanneer de aanpassing van het kader gaat plaatsvinden? 

Staatssecretaris Dekker:

Mevrouw Ypma bedoelt de evaluatie, neem ik aan. Ik zeg even uit mijn hoofd — en kijk daarbij ook naar mijn ambtenaren — dat dit eind 2015 is. Dat staat mij zo bij, maar de Kamer moet mij daar niet op vastpinnen, want ik had deze informatie paraat tijdens de commissievergadering en nu niet. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Met uw permissie ga ik dat nog even uitzoeken, voorzitter. Als de evaluatie echt heel snel plaatsvindt, zal ik met de mede-indiener overleggen om de motie aan te houden. Ik laat haar nu nog even staan. 

De voorzitter:

Wij zijn daarmee gekomen aan het einde van de beantwoording door de staatssecretaris. Wij danken hem hartelijk voor zijn komst naar de Kamer en wensen hem sterkte met de avondspits. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de moties wordt volgende week gestemd. 

De vergadering wordt van 17.57 uur tot 18.19 uur geschorst. 

Naar boven