25 Rekentoets vo en mbo

Aan de orde is het VAO Rekentoets vo en mbo (AO d.d. 28/01). 

De voorzitter:

Eerste spreker van dit VAO is de heer Van Meenen. Gaat uw gang, u hebt twee minuten spreektijd. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik heb vijf moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat goed rekenonderwijs in het belang is van elke leerling; 

overwegende dat de voorgenomen vormgeving van de rekentoets en de opname in de zak-/slaagregeling goed rekenonderwijs niet bevorderen; 

overwegende dat juist de meest kwetsbare leerlingen in vo en mbo hiervan het slachtoffer zullen worden; 

verzoekt de regering, af te zien van de invoering van de rekentoets in deze vorm en als onderdeel van de zak-/slaagregeling, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 38 (31332). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, conform de motie Jadnanansing/Straus (31332, nr. 33) de Kamer voor 1 juni 2015 te informeren over de implementatie van de adviezen van de commissie-Bosker, en voordien geen onomkeerbare besluiten te nemen met betrekking tot de invoering van de rekentoets, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 39 (31332). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren het door hen voorgestelde alternatief te onderzoeken en de resultaten daarvan voor 1 juni 2015 aan de Kamer te rapporteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 40 (31332). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, het rekenonderwijs in het mbo blijvend te versterken en in overleg met de MBO Raad, de JOB en docenten de mogelijkheid van gedifferentieerde en beroepsrelevante toetsing per opleiding te onderzoeken en de Kamer daarover voor 1 juni 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 41 (31332). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de onderwijs2032-discussie een goede aanleiding vormt om het niveau van rekenonderwijs op een integrale manier te bezien; 

verzoekt de regering, in gesprek met alle belanghebbenden rondom rekenonderwijs een plan van aanpak voor structurele verbetering van het rekenonderwijs vast te stellen in het kader van de herijking van het curriculum en de Kamer hierover in het najaar van 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 42 (31332). 

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het kabinet voornemens is de rekentoets in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs volgend jaar te koppelen aan de zak-/slaagregeling; 

constaterende dat de sectorraden zinspelen op extra eisen omtrent het rekenniveau voor toelating tot vervolgopleidingen; 

van mening dat het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs toegankelijk moeten zijn en dat er selectief en terughoudend moet worden omgegaan met het stellen van aanvullende diploma-eisen voor de vervolgopleidingen; 

verzoekt de regering, niet akkoord te gaan met het stellen van extra toelatingseisen om zo het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs toegankelijk te houden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 43 (31332). 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil nog kort iets toevoegen. Dit betreft natuurlijk niet de eisen die we aan de pabo stellen. Daar hebben we het eerder met elkaar over gehad. Dit gaat over de aanvullende eisen waar de sectorraden op zinspelen. De minister heeft aangegeven dat ze dat niet voor de hand vond liggen, maar ik wil dat we nu ook als Kamer duidelijk aangeven waar we staan en dat we het geen goed idee vinden dat er aanvullende eisen gesteld gaan worden. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ongeloof en verbijstering dringen om voorrang als ik terugdenk aan het debat van afgelopen week over de rekentoets. De aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem en ook onlangs weer van de Onderwijsraad worden totaal genegeerd door de Partij van de Arbeid, de VVD en dit kabinet. Ongeloof en verbijstering ook over het feit dat goede suggesties van ter zake doende deskundigen en organisaties, zoals de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, totaal genegeerd worden. 

Ook voel ik ongeloof en verbijstering omdat de Partij van de Arbeid definitief het onderwijsveld de rug heeft toegekeerd. Ik heb één motie, die uitgaat van de optie die zeer reëel is, namelijk dat de rekentoets er toch gaat komen. Ik ben van een medeondertekenaars van dé ultieme motie van de heer Bisschop, die ervoor zal pleiten om de hele rekentoets niet door te laten gaan. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de regering met de invoering van de rekentoets accepteert dat maximaal 5% meer leerlingen zullen zakken voor hun examen; 

overwegende dat de staatssecretaris stelt dat het rekenonderwijs thans niet op orde is en dat leerlingen daar niet de dupe van mogen worden; 

voorts overwegende dat er sprake is van massieve weerstand bij onderwijsorganisaties tegen het meewegen van de rekentoets in de zak-/slaagregeling; 

verzoekt de regering om in de examenjaren 2015-2016 en 2016-2017 het maximale percentage gezakten als gevolg van de rekentoets vast te stellen op 0, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Bisschop, Van Meenen en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 44 (31332). 

De heer Rog (CDA):

Ik verzoek de minister tot slot om te reageren op wat de JOB heeft gezegd. De minister heeft de JOB aangehaald als een van de weinige organisaties die nog wel steun zou verlenen aan de rekentoets in het mbo, maar de JOB heeft daar duidelijk en krachtig afstand van genomen en zegt zelfs dat de minister daarover liegt. Ik zou het prettig vinden als zij daar nog een korte reactie op kan geven. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dien een tweetal moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de regering voornemens is om met ingang van het schooljaar 2015/2016 het resultaat van de centrale rekentoets onderdeel te laten uitmaken van de zak-/slaagregeling in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs; 

overwegende dat: 

• het draagvlak voor de centrale rekentoets in de voorgenomen vorm onder onderwijsprofessionals stevig onder druk staat en dat in lijn met de conclusies van de commissie-Dijsselbloem een breder draagvlak gewenst is; 

• het rekenonderwijs longitudinaal verankerd dient te zijn in het curriculum van het po en het vo; 

• scholen uitstekend in staat geacht moeten worden om zowel het rekenonderwijs als het daarbij behorende toetspakket te organiseren; 

• de onderwijsinspectie over toereikende instrumenten beschikt om scholen die daarin tekortschieten adequaat aan te spreken en te stimuleren; 

verzoekt de regering, af te zien van het voorgenomen invoeringstraject voor de centrale rekentoets en in overleg met het veld te zoeken naar een breed gedragen oplossing, waarbij goede implementatie van de referentieniveaus centraal staat, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop, Jasper van Dijk, Rog, Voordewind, Van Meenen en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 45 (31332). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de commissie-Bosker heeft geadviseerd het gebruik van een rekenmachine in de rekentoets alleen toe te staan wanneer dat in het dagelijks leven noodzakelijk is; 

constaterende dat de regering de aanbevelingen van de commissie-Bosker wil overnemen en dat het gebruik van een rekenmachine bij de centrale rekentoets oorspronkelijk niet de bedoeling is; 

verzoekt de regering, bij officiële rekentoetsen het gebruik van een rekenmachine alleen toe te staan voor opgaven die het gebruik van een rekenmachine toetsen en bij rekentoetsen het gebruik van een rekenmachine in het overgrote deel van de opgaven uit te sluiten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 46 (31332). 

De heer Bisschop (SGP):

Ter toelichting vermeld ik dat de laatste motie betrekking heeft op de situatie waarin de centrale rekentoets niet door zal gaan. Ook dan willen wij dat bij formele toetsen het gebruik van een rekenmachine tot een minimum wordt beperkt. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik dien één motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat sinds 2007 terecht wordt geklaagd dat de basisvaardigheden taal en rekenen onder de maat zijn; 

constaterende dat de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in 2010 met brede steun zijn aangenomen (SP, PvdA, GroenLinks, D66, PvdD, VVD, ChristenUnie, CDA en PVV); 

constaterende dat aan de meeste kritiekpunten van de onderwijssector intussen is tegemoetgekomen, behalve aan de kritiek dat de rekentoets nog steeds te talig zou zijn; 

verzoekt de regering, de rekentoets op te splitsen in vier gelijke onderdelen, te weten: cijferen/hoofdrekenen, breuken, percentages en contextsommen, en het gemiddelde cijfer hiervan als uitslag toe te passen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 47 (31332). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. In het onderwijs is het draagvlak voor de rekentoets minimaal. Ook in de Tweede Kamer heeft zich, onder leiding van de heer Bisschop, een breed front gevormd tegen de rekentoets. Hij heeft een motie ingediend, die wordt ondersteund door de SGP, de SP, het CDA, de ChristenUnie, GroenLinks en D66. Wij hebben ons niets voor niets verenigd in onze weerzin tegen deze rekentoets. 

Verder ben ik het zeer eens met de vraag van de heer Rog: geef eens antwoord op het feit dat de JOB — dat zijn de jongeren van het mbo — heeft gezegd dat haar brief, haar commentaar wordt misbruikt en dat ze helemaal niet zo enthousiast over de rekentoets is als is gesuggereerd. Dat is ernstig. Ik krijg hierop graag een reactie. 

Ik dien één motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de rekentoets nog ontwikkeld wordt voor verschillende niveaus en sectoren; 

van mening dat er voldoende draagvlak moet zijn voor de rekentoets, met name bij vakdocenten; 

van mening dat het voor de kwaliteit van de toets noodzakelijk is om ook gebruik te maken van kennis en ervaring van leraren die dagelijks voor de klas staan; 

verzoekt de regering, in overleg te gaan met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren met als inzet overeenstemming te bereiken over de voortgang van de rekentoets, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 48 (31332). 

Ik kijk even naar de bewindspersoon. Er is behoefte aan een schorsing van enkele ogenblikken. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Afgelopen woensdag spraken we met elkaar over de invoering van de rekentoets in het voortgezet onderwijs en in het mbo. Er is in het afgelopen jaar al veel gebeurd. Ik denk dat het belangrijk is om ook hier nog eens aan te geven dat de toets geen doel op zich is, maar wel wordt gezien als het sluitstuk van een belangrijke aanpak om het rekenonderwijs in Nederland te verbeteren. Wat dat betreft gebeurt er al heel veel en gaan we ook nog heel veel doen in de komende tijd. Ondanks het feit dat er nu een flink politiek debat is geweest en verschillende scholen en sectoren zich in de discussie hebben gemengd, is het goed om hier te herhalen wat we in de komende tijd gaan doen. We breiden de ondersteuning uit. De activiteiten van de steunpunten taal en rekenen worden uitgebreid. We gaan ouders en leerlingen betrekken, ook bij klachten, als zij bijvoorbeeld geen gehoor krijgen op hun school. Ik heb daarover inmiddels contact gehad met het LAKS en met de Landelijke Ouderraad. We zitten daarover zeer binnenkort aan tafel. We hebben een toezegging gedaan over het inschakelen van extra leraren om mee te denken over de opgaven. Dat kan het draagvlak vergroten en er tegelijkertijd voor zorgen dat de opgavenbank sneller wordt gevuld. We blijven uiteraard ook de komende tijd in gesprek met verschillende scholen en met de sectorraden. Dit doen wij om tegemoet te komen aan alle vragen die zijn gesteld over het verder vergroten van het draagvlak in de komende tijd. 

Er zijn veel moties ingediend. Ik wilde ze gewoon maar aflopen, met uw permissie. 

De motie-Van Meenen op stuk nr. 38 ontraad ik. In de motie staat in feite dat de rekentoets niet moet meetellen voor het zakken of slagen en dat is eigenlijk contrair aan het idee dat iedere leerling op een bepaald niveau moet komen, ook de kwetsbare leerlingen waarover in deze motie wordt gerept. In de brief hebben we juist een aantal voorstellen gedaan om voor de leerlingen in de onderste treden van het vmbo en het mbo een aangepaste toets te introduceren, de 2A-toets. Voor de kinderen met dyscalculie is er inmiddels de ER-toets. 

De motie-Van Meenen/Van Dijk op stuk nr. 39 is in mijn ogen volstrekt overbodig, want daarin wordt de regering verzocht om een motie uit te voeren die al door de Kamer is aangenomen. Die is destijds ingediend door mevrouw Jadnanansing en mevrouw Straus. Voor een ander deel is de motie tegenstrijdig met wat wij de Kamer juist hebben beloofd, namelijk om de aanbevelingen van de commissie-Bosker in te voeren. Daarmee moeten we volgens mij niet wachten. Met andere woorden: ik ontraad deze motie. 

De heer Van Meenen (D66):

Mag ik dat opvatten als de toezegging dat wat er in de motie staat, gaat gebeuren? Zal de Kamer dus eerst kennis kunnen nemen van de resultaten van de implementatie van alle aanbevelingen van de commissie-Bosker, waarvan het College voor Toetsen en Examens overigens heeft aangegeven dat het een buitengewoon ingewikkelde klus gaat worden, alvorens er definitief besloten wordt tot de vorm en de inhoud van de toets waarvan wij nu blijkbaar gaan beslissen dat hij er komt? 

Staatssecretaris Dekker:

In de brief die wij aan de Kamer hebben gestuurd, hebben wij exact aangegeven wat er allemaal gebeurt om uitvoering en vervolg te geven aan de aanbevelingen van de commissie-Bosker. Een aantal van die aanbevelingen hebben we onmiddellijk kunnen opvolgen, zoals in de brief te lezen is. Een aantal aanbevelingen vraagt wat meer tijd, bijvoorbeeld het doen van onderzoek. Wij hebben echter aangegeven dat wij die aanbevelingen willen invoeren en doorvoeren. Dan lijkt het mij onverstandig om alles op te houden tot in juni, om het dan eerst met de Kamer te bespreken. Wat moet gebeuren, moet gebeuren. Wat snel kan gebeuren, gebeurt ook snel. En wat meer tijd nodig heeft, heeft meer tijd nodig. 

De voorzitter:

De heer Van Meenen, tot slot. 

De heer Van Meenen (D66):

Het is zeker niet uitgesloten dat de aanbevelingen van de commissie-Bosker voor een deel helemaal niet uitvoerbaar blijken te zijn. Wat dan? 

Staatssecretaris Dekker:

Dat moeten we eerst nog maar bezien. En als iets niet uitgevoerd kan worden, kom ik daarmee uiteraard terug naar de Kamer. Dat lijkt mij helder. 

Ik ontraad ook de motie op stuk nr. 40 van de heer Van Meenen. Ik denk dat we nu helderheid moeten geven over het traject van de invoering van de rekentoets en over de kant die we ermee op willen. Ook op dit moment kan rekenen al onderdeel gemaakt worden van het wiskundeonderwijs. Dat is een keuze waar scholen voor staan. Daar hebben ze dat overleg niet voor nodig. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren gaat echter een stuk verder. Die zegt ook dat de toets niet voor alle leerlingen moet meetellen en dat lijkt erg op de motie op stuk nr. 38, die ik zojuist al heb ontraden. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik maak bezwaar tegen de korte samenvatting die de staatssecretaris geeft van wat de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren bepleit. Zij pleit er namelijk vooral voor om in te zetten op het onderwijs in de onderbouw en op de afsluiting in de onderbouw. Dat is precies het punt waarvan het mij goed lijkt dat de staatssecretaris daarover nog eens met de vereniging spreekt, ook gezien het volstrekt ontbreken van draagvlak in het onderwijs voor de manier waarop het nu gaat. 

Staatssecretaris Dekker:

Wij spreken de komende tijd natuurlijk met heel veel partijen. Ik zal ook met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren om de tafel gaan zitten. Ik denk dat we helderheid moeten geven over de vraag hoe het er de komende jaren uit gaat zien. Scholen kunnen er ook nu al voor kiezen om het onderdeel te laten zijn van het wiskundeonderwijs. Daartoe staat hen niets in de weg. De Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren zegt twee dingen. Allereerst zegt zij dat het niet voor iedereen zou moeten meetellen. Dat druist echter in tegen het hele idee dat het gaat om een basisvaardigheid die we goed vinden. We willen immers dat iedereen een bepaald rekenniveau heeft voor zijn vervolgopleiding of voor welke baan dan ook. Daar ga ik dus niet nog eens over praten met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Ten tweede spreekt zij over de afsluiting aan het einde van de onderbouw. Dat zie ik ook als problematisch. Wat gebeurt er dan in de jaren erna? Laat ik een voorbeeld geven. In het mbo bestaat een onderhoudsplicht. Ik zie de bui al hangen. Als het ergens halverwege de opleiding wordt afgerond en er in de jaren daarna niets met rekenen en wiskunde gebeurt, dan zegt het vervolgonderwijs dat het helemaal is weggezakt. Het is niet voor niets onderdeel gemaakt van het eindexamen en het telt niet voor niets daar mee. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Meenen nog wil reageren, maar daar geef ik hem niet de gelegenheid voor. Dit is niet het moment om weer het debat te voeren, want dit is een VAO. De staatssecretaris heeft uitgebreid geantwoord. Ik zou de heer Van Meenen dus willen verzoeken om het hierbij te laten. 

Staatssecretaris Dekker:

De motie op stuk nr. 42 wil ik ontraden. We moeten nu niet vooruitlopen op de discussie rond #Onderwijs2032. Wat betreft structurele verbeteringen staat er bovendien al ongelooflijk veel in de steigers. Het lijkt mij zaak om niet opnieuw een plan te schrijven en weer een hoop papier te verschuiven. We moeten gewoon werk maken van beter onderwijs op de scholen waar dat nu nog niet het geval is. 

De motie op stuk nr. 44 van de heer Rog ontraad ik. Hij wil toe naar 0% gezakten. De facto betekent dat het niet laten meetellen van de rekentoets. Als niemand erop mag zakken, telt hij in feite niet mee. Dat staat lijnrecht tegenover het idee dat iedere leerling een bepaald rekenniveau haalt. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik denk dat de staatssecretaris ten onrechte veronderstelt dat de rekentoets dan niet meetelt. Hoe werkt dat bij zo'n rekentoets? Eerst worden de scores vastgesteld en daarna worden de normen vastgesteld. De heer Rog vraagt met zijn motie het volgende. Laat die toets maar gewoon gebeuren. Vervolgens worden de scores vastgesteld en dan worden de normen vastgesteld. De normen kunnen op verschillende manieren vastgesteld worden, bijvoorbeeld zo dat maar 5% kan zakken of dat maar 25% een onvoldoende mag hebben. Je kunt die norm echter ook op nul stellen. Dat is wat de heer Rog met zijn motie vraagt. Dan telt het dus wel mee, maar wordt de norm aangepast. Op die manier wordt de rekentoets op voorhand tot een succes gemaakt, lijkt mij. 

Staatssecretaris Dekker:

Dan ga je schuiven met normen en pas je de norm aan het aantal gezakten aan. Dat doen we bij geen enkel eindexamen op dit moment. Daarom zakken er in het ene jaar ook meer voor het eindexamen dan in het andere jaar. Ik ben daar dus niet voor. Ik vind het belangrijk dat we van tevoren helderheid bieden over de cesuur. Die wordt in de eerste jaren wat lager gelegd en daarna richting 2020 stapsgewijs omhoog getild. Er is één terugvaloptie, één noodventiel. Als het leidt tot 5% meer gezakten, bezien we het opnieuw. Dat is het voorstel van de commissie-Steur dat we graag zouden willen overnemen. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik adviseer de staatssecretaris om nog even zorgvuldig na te gaan hoe het in 2012 is gegaan met de verhoogde eisen ten aanzien van wiskunde, Nederlands en Engels. Wat is er toen gebeurd met de scores, de cesuur en de normen? Dan zal de staatssecretaris zien dat mijn verhaal gewoon klopt. Zo maak je dingen tot een succes. Dat is de procedure. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Bisschop. Ik hoor geen vraag en daarom geef ik het woord aan de heer Rog. 

De heer Rog (CDA):

De staatssecretaris suggereert nu dat hij een heldere cesuur wil vastleggen en dat iedereen dan ten minste weet waar hij aan toe is. Maar dat is niet de situatie. De situatie is dat een 4,5 straks een voldoende is en een 4 misschien ook wel, als meer dan 5% van de leerlingen dan alsnog zou zakken. 

De voorzitter:

En uw vraag is? 

De heer Rog (CDA):

Is de staatssecretaris het met mij eens dat zijn eigen normen ook geen duidelijkheid aan de voorkant bieden voor examenkandidaten? 

Staatssecretaris Dekker:

Die normen bieden wel duidelijkheid. Het betekent dat leerlingen volgend schooljaar voor de rekentoets minimaal een score op hun eindexamenlijst moeten halen die gelijk staat aan een 4,5 om ervoor te zorgen dat ze niet zakken. Daarmee is een 4,5 geen voldoende, maar een onvoldoende. Ik zeg dit speciaal tegen de heer Rog. Het is ook nu al zo dat leerlingen soms een onvoldoende hebben voor een bepaald vak en desalniettemin hun einddiploma halen. In de komende jaren gaan wij de eis van die 4,5 stapsgewijs omhoog brengen naar een voldoende. 

De heer Rog (CDA):

Als straks blijkt, zoals nu uit de pilots, dat 20%, 30%, 40% of 50% van de scholieren nog steeds een onvoldoende heeft, gaat dat cijfer gewoon naar beneden. Dat zit in de voorstellen van de staatssecretaris zelf. Dan zou het zo maar kunnen dat je met een 4 alsnog een voldoende op je lijst hebt. De kern van de kritiek op het voorstel dat ik in deze motie doe, klopt in ieder geval niet. 

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag. Staatssecretaris, gaat u door met de beoordeling van de moties. 

Staatssecretaris Dekker:

Wat de heer Rog zegt, is gewoon feitelijk onjuist. Je krijgt met een 4 immers geen voldoende op je lijst. Wij hebben wel een afspraak gemaakt over de cesuur. Die zal geleidelijk worden opgekrikt. In mijn ogen biedt dit voldoende helderheid voor scholen en leerlingen. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil hier nog even op ingaan. Wij moeten wel bij de feiten blijven. Daar houdt de staatssecretaris ongetwijfeld ook van. In zijn brief staat heel duidelijk dat je voorlopig een 4,5 mag halen en dat dit cijfer langzaam wordt opgebouwd, maar dat er gecorrigeerd wordt als een substantiële groep nog lager dan die 4,5 scoort. De heer Rog en de heer Bisschop hebben dus wel degelijk gelijk. De staatssecretaris kan nu nog niet zeggen dat zo veel leerlingen een 4,5 moeten halen, want dat weet de staatssecretaris nu nog niet. Er kunnen veel meer onvoldoendes komen en die gaat de staatssecretaris later dan corrigeren. 

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris. Ik vraag hem om kort te antwoorden. Anders krijgen wij hier toch een herhaling van het debat. 

Staatssecretaris Dekker:

Dit is het noodventiel waar ik zojuist aan refereerde. Ik verwacht helemaal niet dat dit nodig is. Als je kijkt naar de cijfers, zitten wij er nu al heel dichtbij. Wij hebben dit jaar nog en daarna hebben wij nog een heel jaar. Als scholen gewoon hun best doen — ook de scholen die nu nog achterblijven — heb ik er het volste vertrouwen in dat dit noodventiel helemaal niet nodig is. Dan is het klip-en-klaar waar leerlingen aan moeten voldoen. Dat betekent dat ze in het schooljaar 2015-2016 voor de rekentoets minimaal een score gehaald moeten hebben die gelijkstaat aan een 4,5. 

Nu ga ik in op de motie op stuk nr. 45 van de heer Bisschop en enkele andere collega's. Ik ontraad die motie. Ik herhaal dat de rekentoets geen doel op zich is, maar dat de toets wel nodig is als sluitstuk om ervoor te zorgen dat er straks op alle scholen goed onderwijs is. Bovendien moeten wij ook kunnen garanderen dat leerlingen een bepaald basisniveau hebben als zij doorstromen naar het vervolgonderwijs. 

Nu kom ik op de motie op stuk nr. 46. Ook die motie wil ik ontraden. In 2010 hebben wij samen de referentieniveaus afgesproken. Daarin is opgenomen dat een deel van de opgaven gedaan kan worden met behulp van een rekenmachine. De commissie-Bosker heeft gezegd dat in de rekentoets ook enkele eenvoudige contextopgaven zouden kunnen worden opgenomen om de basisvaardigheden te toetsen waarbij geen rekenmachine nodig is. Wij hebben gezegd dat we dat opvolgen. De verdere invulling en de precieze verhouding tussen de vragen, zou ik echter graag willen overlaten aan de personen bij wie dit thuishoort, namelijk de experts. Leraren, schoolleiders en makers van toetsen moeten goed bekijken welke sommen precies nodig zijn in die toets om uiteindelijk op valide wijze te kunnen vaststellen of leerlingen de referentieniveaus hebben gehaald. 

Dat geldt eigenlijk ook voor de motie van de heer Beertema op stuk nr. 47. Daarin wordt gerefereerd aan de discussie die wij ook al hebben gevoerd tijdens het algemeen overleg. Ook toen werd gevraagd: kunnen wij nog eens kunnen kijken naar de verhouding tussen kale sommen en contextsommen? Ik heb zelf gezegd dat ik daar niet geharnast in zit, maar dat dit echt aan de experts moet worden overgelaten. Ik ontraad deze motie daarom. 

Tot slot kom ik op de motie op stuk nr. 48 van de heer Jasper van Dijk en de heer Rog. Ook die motie ontraad ik. Natuurlijk blijf ik in overleg met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Dat heb ik zojuist ook gezegd. Het schept echter alleen maar een hoop onduidelijkheid als we nu van voor af aan beginnen en bekijken hoe we voortgaan met de rekentoets. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris maakt het allemaal veel zwaarder dan het is. Als hij de motie goed leest, ziet hij dat daar heel vriendelijk in staat: ga nu in overleg met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren — dat is een sleutelgroep in dit verband — om overeenstemming te vinden over de rekentoets. Hij weet immers dat zij er nu niet gelukkig mee is. Het is toch uiterst ongelukkig als hij dan toch als een stoomtrein doorgaat? Het is toch een heel vriendelijke motie? De regering wordt gevraagd om op zoek te gaan naar overeenstemming met de mensen die de rekentoets moeten gaan uitvoeren. 

Staatssecretaris Dekker:

Zoals ik zojuist al zei, vind ik het heel belangrijk om met verschillende partijen te spreken, onder wie leraren. Ik zou het echter breder willen trekken dan alleen de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Er zijn immers ook scholen die dit veel breder oppakken. Zij maken het niet alleen een onderdeel van wiskunde; zij maken het een onderdeel van verschillende vakken. Praten met verschillende leraren is dus ook precies wat wij doen. 

Ik wil die experts ook graag betrekken bij het maken en het ontwerpen van de toetsen om ervoor te zorgen dat daar steeds weer degelijke en goede sommen en opgaven in staan. Dat gebeurt nu al met zo'n 100 leraren, maar het lijkt me alleen maar heel erg goed als we dat met meer personen kunnen doen en als ook de NVvW daarbij betrokken is. Tegelijkertijd wil ik helder zijn over het volgende. In de motie van de heer Van Dijk wordt geschreven over overeenstemming over de voortgang van de rekentoets en op dat punt vind ik haar diffuus. Dat is mij veel te vaag. Dit betekent dat we eigenlijk alles weer even on hold zetten en dat we zeggen: we laten dat afhangen van de gesprekken en van de vraag of er overeenstemming wordt bereikt. Daar ben ik niet voor. We moeten vandaag een helder besluit nemen over de vraag: gaan we door met deze implementatie? Mijn antwoord daarop zou "ja" zijn. Vervolgens moeten we gaan bekijken hoe we dat goed uitvoeren. We moeten niet doen alsof de voortgang van de rekentoets als zodanig nog op tafel ligt. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik concludeer dat de staatssecretaris alle moties heeft ontraden. Ik geloof dat het om bijna tien moties gaat. Hij gaat daarbij voorbij aan het enorme gebrek aan draagvlak in het onderwijs voor deze rekentoets en de kritiek van de Kamer daarop. Ik stel dan wel vast dat alle verhalen over maatwerk, over differentiatie, over luisteren naar het onderwijs en over de commissie-Dijsselbloem bij deze staatssecretaris holle frasen zijn en dat hij al dat gepraat over draagvlak en die conclusies gewoon in de prullenbak werpt. Dat wil ik hier wel gemarkeerd hebben, want dat is nu hol gepraat. 

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van het antwoord van de staatssecretaris. Er liggen nog twee moties waarop de minister zal reageren. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter In de motie op stuk nr. 41 van de heer Van Meenen wordt gevraagd om in het mbo de mogelijkheid van gedifferentieerde en beroepsrelevante toetsing te onderzoeken. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat het wenselijk is dat bij mbo-opleidingen er een relatie wordt gelegd tussen rekenen en het toekomstige beroep. Ik zal daarom het Steunpunt taal en rekenen mbo vragen om in zijn contacten met mbo-instellingen te stimuleren dat het rekenonderwijs verbonden wordt met de beroepsgerichte onderdelen. Ook zal ik het steunpunt vragen om goede voorbeelden hiervan te verzamelen en te verspreiden. Ik wil echter niet specifieke examens voor alle verschillende beroepen maken. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat het natuurlijk wenselijk is dat studenten leren om in een context te rekenen die hen aanspreekt, maar dat ze vervolgens ook rekenvaardigheden moeten ontwikkelen voor algemene contexten waar alle studenten of afgestudeerden mee te maken hebben. Ik denk dan aan het kopen van een mobieltje, het sluiten van een hypotheek of het aanvragen van een zorgtoeslag. Daar komt bij dat de commissie-Bosker heeft geadviseerd om de toetsen in het vo en mbo meer naar elkaar toe te laten groeien, juist omdat er sprake is van een onderhoudsplicht in het mbo. Zij zeiden: er is geen valide reden om dezelfde referentieniveaus uit elkaar te laten lopen. Daar luisteren wij naar. Het lijkt mij niet wenselijk om heel veel extra toetsen te maken. Er zouden enkele honderden toetsen bij gemaakt moeten worden. Dat betekent dat het veel langer zou duren voordat een itembank gebruikt kan worden; dat zou zeker tien jaar langer duren. Ook dat vind ik onwenselijk. Maar nogmaals: waar het kan, gaan we wel onderdelen meer beroepsgericht vormgeven. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat laatste is alleen het geval als die toetsing niet aan de scholen wordt overgelaten en als er niet op de kwaliteit daarvan wordt toegezien door de inspectie. De minister redeneert volledig vanuit het idee dat de overheid verantwoordelijk is voor die centrale toetsing. Is zij bereid om haar woorden over ruimte, vertrouwen, de docent aan het stuur en de docent in positie — de heer Van Dijk zei net al een aantal zeer behartenswaardige woorden daarover tegen de staatssecretaris — waar te maken en dit over te laten aan de mensen in het veld? Is zij bereid om dit gewoon aan de scholen over te laten in plaats van op het ministerie een toets te gaan verzinnen? 

Minister Bussemaker:

Nee. Daartoe ben ik niet bereid, om dezelfde reden die de staatssecretaris al gaf. Het is wenselijk dat dezelfde referentieniveaus worden getoetst. Omdat het mbo alleen een onderhoudsplicht heeft, is het van belang dat die niet verschillen van het vo. Dat zou sterk uit elkaar gaan lopen. Overigens hebben we bij het mbo nog heel wat te stellen met de examens. Elke keer blijkt hoe moeilijk het is om die te maken. Ook daarom lijkt het me niet wenselijk om het mbo met een extra last op te zadelen. 

De motie-Klaver op stuk nr. 43 is naar mijn idee overbodig. Ik ben het ermee eens dat we zeer terughoudend moeten omgaan met het stellen van aanvullende rekeneisen en aanvullende eisen in het algemeen. Als je hebt voldaan aan de eindtermen van de mbo-4-opleiding of de vo-opleiding, met een bepaald profiel, heb je toegang tot het hoger onderwijs. Bij het mbo hebben wij nu wel eisen gesteld aan verwantschap, omdat we daarvoor, anders dan bij de overgang van het vo naar het hoger onderwijs, eigenlijk geen enkele eis hadden. Als je volgens de zak- en slaagregeling geslaagd bent voor de rekentoets, heb je gewoon toegang tot het hoger onderwijs. Er is geen reden om daar extra eisen aan te stellen. Die reden zou er wellicht wel zijn als er geen rekentoets zou komen. Dat heb ik ook in het algemeen overleg gezegd. Degenen die tegen de invoering van de rekentoets zijn, moeten er rekening mee houden dat het vervolgonderwijs dan extra eisen wil stellen. Dat is naar mijn idee nu niet nodig. We stellen overigens wel extra eisen aan de ER-toets, bij zware dyscalculie, op de pabo's. Ik weet dat de VSNU en de Vereniging Hogescholen zich zorgen maken over deze groep, ook bij andere opleidingen. Daarover ga ik met hen in gesprek. Ik zal zeer goed kijken naar de toegankelijkheid. Voor het hoger onderwijs geldt ook nog dat er een studiekeuzecheck is. Het kan dus wel voorkomen dat je, als je een laag cijfer voor rekenen en misschien ook voor wiskunde hebt gehaald en een ingewikkelde technische opleiding wilt gaan doen, een negatief advies krijgt. Je beslist echter nog steeds zelf over de vraag of je toch die opleiding aandurft. Daarmee acht ik de motie overbodig. 

Tot slot kom ik op de vraag van de leden Rog en Van Dijk over de JOB (Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs). Ik heb verwezen naar de brief van de JOB, waarin zij aangeeft dat zij achter de referentieniveaus staat en goed rekenonderwijs voor studenten wil. Om die reden is het naar mijn idee nodig dat daarin een examen meetelt en dat scholen hun onderwijs op orde hebben. Ik constateer dat de JOB aan het einde van haar brief schrijft dat de zak- en slaagregeling niet alleen moet gelden voor scholieren en studenten, maar vooral ook voor scholen die hun zaken niet op orde hebben. In het algemeen overleg hebben wij beiden een uitgebreide toelichting gegeven op hetgeen we gaan doen. Wij zorgen ervoor dat scholen erop aangesproken worden als zij dat onderwijs niet op orde hebben. Overigens ga ik ook graag met de JOB in overleg over de vraag hoe wij het rekenonderwijs kunnen verbeteren. Ik zal luisteren naar de suggesties die zij hebben. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb de minister goed beluisterd, ook in het AO. De sectorraden hebben aangegeven wel te willen bezien of er misschien meer eisen kunnen worden gesteld bij de toelating tot de vervolgopleidingen. De minister heeft heel helder aangegeven dat zij dit niet wil. Deze motie is bedoeld om dat te ondersteunen en te laten zien dat de minister daarin niet alleen staat, maar dat ook de Kamer dit niet wil. Ik vat de woorden van de minister zo op dat zij positief naar de motie kijkt, maar zij zegt dat deze overbodig is. Inmiddels zijn bijna alle moties overbodig verklaard of afgewezen. Waarom kan de minister het oordeel over deze motie niet aan de Kamer overlaten? Volgens mij ondersteunt de motie de minister juist op dit punt. Ik wil haar daarom vragen of zij haar oordeel nog eens wil bezien. 

Minister Bussemaker:

Ik heb gezegd "overbodig" omdat alle studenten die een geldig vo- of mbo-diploma hebben, moeten worden toegelaten tot hbo- of wo-opleidingen, als zij voldoen aan de juiste vooropleidingseisen. Dat kan een vraag naar een profiel zijn. Ik heb gezegd dat er een uitzondering wordt gemaakt bij de pabo voor het ER-examen. Ik kan niet op voorhand uitsluiten dat de hogescholen uiteindelijk misschien heel goede redenen hebben om dat ook te vragen voor bijvoorbeeld een opleiding verpleegkunde. Wij hebben zelf gezegd — en volgens mij verschillende woordvoerders ook — dat, als er bij ons iemand aan het bed komt, wij zeker willen weten dat hij goed kan rekenen. Tegelijkertijd zeg ik erbij dat ik zelf zeer terughoudend ben. Maar ik vind het ook te ver gaan om nu al bij voorbaat categorisch nee te zeggen, voordat ik het gesprek ben aangegaan. Maar u mag wel van mij weten — motie of geen motie — dat ik het gesprek met de hogescholen en de universiteiten met een grote terughoudendheid zal ingaan, wegens de garantie van toegankelijkheid die ik wil geven. Dat kan ik doen, omdat de rekentoets nu ingevoerd gaat worden. Zou die niet worden ingevoerd, dan zou ik een heel ander gesprek hebben, namelijk een uitgebreid gesprek — vrees ik — over selectie aan de poort. 

De heer Klaver (GroenLinks):

Als ik de minister nu beluister, is de motie dus niet overbodig. Sterker, dan is die heel hard nodig. De sectorraden willen met de minister het gesprek aangaan over het stellen van extra eisen. In de motie staat dat wij dit nu niet moeten doen. De rekentoets mag niet door instellingen worden aangegrepen om extra eisen te stellen. Dat is heel helder. Dat geeft wat minder ruimte dan de minister wil bieden, maar ik denk dat het juist een steun in de rug kan zijn. Volgens mij willen de minister en ik hetzelfde, namelijk geen onnodige drempels opwerpen. Volgens mij zal deze motie haar alleen maar helpen in haar werk. Ik denk dat dan een ander oordeel over de motie passend is. 

Minister Bussemaker:

Het gaat om gradaties. Het is ook niet zo dat ik het helemaal met u oneens ben, maar ik vind dat de motie op voorhand wel ver gaat, omdat er in staat "verzoekt de regering, niet akkoord te gaan ..." Ik zou de argumenten van de hogescholen en de universiteiten liever van tevoren nog eens willen horen. Maar u weet hoe ik dat gesprek zal voeren. Eerlijk gezegd denk ik dat ik stevig genoeg in mijn schoenen zal staan om waar nodig zelf dat steuntje in de richting van de hogescholen en de universiteiten te geven. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de bewindspersonen. Wij zullen volgende week dinsdag over de ingediende moties stemmen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven