3 Examens in het onderwijs

Aan de orde is het VAO Examens in het onderwijs (AO d.d. 09/10). 

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik dien twee moties in die aansluiten op het debat dat wij in het algemeen overleg hebben gehad. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat digitale geletterdheid, inclusief programmeren, van groot belang is voor de toekomst van leerlingen en voor de toekomst van Nederland als kennis- en innovatie-economie; 

constaterende dat het huidige keuzevak informatica verouderd is en slechts op een beperkt aantal scholen gegeven wordt; 

constaterende dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 2013 reeds heeft gepleit voor een grondige vernieuwing van het keuzevak informatica in het voortgezet onderwijs; 

verzoekt de regering om samen met relevante belanghebbenden te komen tot een plan van aanpak om het keuzevak informatica te vernieuwen en uit te breiden tot het vak "computer science", met aandacht voor digitale geletterdheid en programmeren, en daarvan een eindexamenvak te maken; 

verzoekt de regering tevens, te komen tot een plan van aanpak om het nieuwe vak "science" voor de onderbouw inhoudelijk te laten aansluiten op het vak "computer science", 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 204 (31289). 

De heer Van Meenen (D66):

De tweede motie richt zich op het basisonderwijs. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat landen als Estland en het Verenigd Koninkrijk goede ervaringen hebben met lessen programmeren op de basisschool; 

overwegende dat digitale geletterdheid, inclusief programmeren, van groot belang is voor de toekomst van leerlingen en voor de toekomst van Nederland als kennis- en innovatie-economie; 

verzoekt de regering, in het kader van het Onderwijs 2032-initiatief te bevorderen dat samen met relevante belanghebbenden onderzocht wordt op welke wijze op de basisschool aandacht kan worden besteed aan digitale geletterdheid en programmeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 205 (31289). 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik dien drie moties in. De eerste richt zich op het plan om het aantal vakken in de curricula te beperken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de ingrijpende onderwijsvernieuwingen van de laatste jaren, zoals het studiehuis en het competentieonderwijs, in het onderwijs slechts onrust en zelfs chaos hebben teweeggebracht in plaats van kwaliteitsverbetering; 

overwegende dat het onderwijs nu toe is aan rust om zichzelf te herpakken; 

van oordeel dat aanpassingen in de curricula leiden tot ingrijpende wijzigingen in het onderwijsleertraject en de examinering; 

verzoekt de regering om af te zien van het plan om het aantal vakken in het vo te beperken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 206 (31289). 

De heer Beertema (PVV):

De tweede motie richt zich op het vak burgerschapsonderwijs, dat in de marge van het debat ter sprake is geweest. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de visie op het burgerschapsonderwijs in het mbo en het vo ontbreekt; 

overwegende dat het onderwijs over bijna de gehele breedte zijn kerntaak van cultuuroverdracht, integratie en emancipatie van leerlingen en studenten ernstig heeft verwaarloosd; 

verzoekt de regering om het vak burgerschap in het mbo en het voortgezet onderwijs te baseren op de gedeelde Nederlandse waarden en normen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 207 (31289). 

De heer Beertema (PVV):

Ten slotte de derde motie, die zich richt op de examinering en de correctie daarvan. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat onderzoek van het Cito aantoont dat twee derde van de eindexamens havo en vwo niet volledig of helemaal niet voor de tweede keer wordt nagekeken; 

constaterende dat daarmee niet aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan; 

overwegende dat schooldirecties en docenten weinig belang hebben bij een strengere tweede correctie die zal leiden tot meer werk en in veel gevallen tot lagere cijfers; 

verzoekt de regering om de correctievolgorde om te draaien, waarbij de "vreemde ogen" de eerste correctie doen en de eigen docenten de tweede, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 208 (31289). 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ik heb één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de koppeling tussen het schoolexamen en het centraal examen mogelijk tot versmalling van de lesinhoud in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs leidt; 

constaterende dat deze koppeling ooit ingevoerd is om te gemakkelijke schoolexamens te voorkomen; 

overwegende dat flexibilisering in het onderwijs een breed gedeelde wens is; 

overwegende dat scholen die goed presteren de kans moeten krijgen meer vrijheid te krijgen; 

verzoekt de regering, in overleg te gaan met scholen die goed presteren, maar gehinderd worden door deze regeling, en de VO-raad en op basis van dit overleg de randvoorwaarden voor een experimenteerregeling voor deze scholen uit te werken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 209 (31289). 

De heer Van Meenen (D66):

Dit is een heel interessant voorstel, dat ik ook van harte zal steunen, maar ik heb er nog wel een vraag over. De VVD richt dit voorstel op scholen die goed presteren. Wat is dan het criterium? Zijn dat scholen met een basisarrangement? 

Mevrouw Straus (VVD):

Hier gaat het bijvoorbeeld over scholen die op het centraal eindexamen bovengemiddeld presteren en die met het schoolexamen door de normering als het ware in de knel komen. Het zijn scholen die het eigenlijk heel goed doen op basis van het eindexamen en die met deze regeling in de knel zitten. Het gaat erom, met hen te kijken hoe we de randvoorwaarden nu dusdanig kunnen uitwerken dat we er een experimenteerregeling komt waardoor die norm bijvoorbeeld kan worden verruimd. 

De voorzitter:

Dan ga ik naar de heer Bisschop. Er is één ronde interrupties met een vraag om uitleg. 

De heer Bisschop (SGP):

Aansluitend bij de vraag van de heer Van Meenen, scholen die op het centraal examen bovengemiddeld presteren kunnen juist ook een signaal vormen van een niet goed ingericht proces. Bent u zich daarvan bewust? Teaching to the test, om het zo te zeggen. Met andere woorden, moet u dan niet nadere eisen stellen aan scholen die aan dit experiment mee zouden kunnen doen? 

Mevrouw Straus (VVD):

Precies dat is reden dat ik graag wil dat de staatssecretaris in overleg gaat met die scholen en met de VO-raad om tot randvoorwaarden te komen en te bekijken wat je zou kunnen doen om deze regel verder te versoepelen. Ik zie namelijk ook wel dat er allerlei keerzijden aan de medaille zitten als je het alleen maar weer versoepelt. Dat is ook een van de redenen dat ik in een van de overwegingen heb aangegeven dat de regeling ooit is ingevoerd om bijvoorbeeld te gemakkelijke schoolexamens te voorkomen. Dat soort uitwassen willen wij natuurlijk niet, dus je moet heel goed opletten dat je aan de ene kant mogelijkheden biedt voor scholen die het goed doen om wat meer vrijheid te pakken en wat meer op die manier hun onderwijs vorm te geven, maar dat je aan de andere kant wel heel goed moet opletten op scholen die er de kantjes vanaf lopen, op welke manier dan ook. Daar moet je wel bovenop blijven zitten. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Ik heb geen motie om in te dienen, wel twee vragen. De eerste is meer een opmerking. Ik onderstreep het pleidooi dat werd gehouden om veel meer dan we nu doen nog aandacht te besteden aan computervaardigheden, aan informatie- en communicatietechnologie, ook gelet op de uitzending die we onlangs hebben gezien van Tegenlicht, waarin werd onderstreept dat Nederland anders de boot dreigt te missen als wij niet echt heel snel gaan investeren in plannen rondom informatie- en communicatietechnologie. Ik krijg daar graag een reactie van de staatssecretaris op. 

Ik wijs de staatssecretaris ook nog op een persbericht van Levende Talen. De staatssecretaris heeft ons een brief gestuurd waarin hij stelt dat het best goed gaat met de cijfers voor de centrale examens Nederlands en Engels. Levende Talen zegt echter dat het daar helemaal niet zo goed mee gaat. Als wij kijken naar de validiteit van de examens, als er wordt getoetst wat er moet worden getoetst, dan valt het tegen wat betreft de talen. Schrijfvaardigheid en leesvaardigheid zijn absoluut in disbalans. Ik krijg daar graag een reactie op van de staatssecretaris. Als dat niet meteen mondeling kan, dan graag schriftelijk. 

De voorzitter:

Dank. Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de termijn van de Kamer. Ik zie dat de bewindslieden een paar minuutjes nodig hebben om de beantwoording voor te bereiden. 

De vergadering wordt van 10.26 uur tot 10.30 uur geschorst. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik zal beginnen met de vraag van mevrouw Jadnanansing of ik wil reflecteren op de brief van de vereniging Levende Talen. Misschien mag ik dat schriftelijk doen, want ik heb die brief nog niet gezien. Ik kan dat dan in zijn volledigheid doen. 

Ik wil graag reageren op de moties die zijn ingediend, te beginnen bij de motie op stuk nr. 204 van de heer Van Meenen over de vernieuwing van het vak informatica. Ik vrees dat ik die motie in deze vorm moet ontraden, terwijl ik veel ga doen van wat de heer Van Meenen aan mij vraagt. De KNAW heeft een rapport geschreven over de vernieuwing van het vak en op dit moment is een vernieuwingscommissie ermee bezig. Daarbij wordt ook digitale geletterdheid en programmeren een onderdeel van dat vak. In zijn motie vraagt hij ook om er een eindexamenvak van te maken. Dat is het nu voor het schoolexamen, maar er is nog geen centraal eindexamen en volgens mij is dat wat hij wil. Dat gaat mij op dit moment een stap te ver. Er is een discussie gaande over de vraag of we niet naar minder centrale eindexamenvakken zouden moeten gaan. Ik denk dat ik een heel eind tegemoetkom aan datgene wat de heer Van Meenen vraagt, maar wat hij er in zijn motie nog eens bovenop doet, vind ik op dit moment te voorbarig. Ik wil de motie daarom ontraden. 

De motie op stuk nr. 205 gaat over programmeren en de aandacht daarvoor in het basisonderwijs; dat moet worden meegenomen in het traject onderwijs2032. Ik wil deze motie aan het oordeel van de Kamer laten. Het gaat om meer dan alleen programmeren, maar de vraag is wat wij willen dat onze kinderen kunnen en kennen als zij straks klaar zijn met school. Daar is dit zeker een onderdeel van, wat mij betreft. 

In de motie op stuk nr. 206 vraagt de heer Beertema om het curriculum even met rust te laten en af te zien van de beperking van het aantal vakken in het voortgezet onderwijs. Ik wil deze motie ontraden, want er ligt op dit moment nog helemaal geen plan om dat concreet verder te beperken. Ik vind wel dat je daarnaar zou moeten kijken, het is een vraag die steeds weer opkomt. Deze motie neemt eigenlijk een voorschot op de eindconclusies van de verkenningen van onderwijs2032 en dat zou ik zonde vinden. Daarom moet ik deze motie ontraden. 

De minister zal straks op de motie op stuk nr. 207 reageren, want die gaat ook over mbo. Laat ik twee dingen zeggen over de motie op stuk nr. 208 over het omdraaien van de correctievolgorde. Ik ben het helemaal met de heer Beertema eens dat het voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van eindexamens belangrijk is dat er twee keer naar gekeken wordt; een keer door de eigen docent en ook een keer door iemand van buiten. Dat gebeurt op dit moment niet overal en we hebben met de inspectie afgesproken dat wij erop gaan toezien. Ik heb een dringende vraag bij de vo-sector neergelegd om te komen tot een goed plan om dit te garanderen. Daarbij zal het omdraaien van de correctie een heel goede mogelijkheid kunnen zijn, maar ik wil de vo-sector de kans geven om dat af te maken. Over twee of drie maanden komt de sector met een plan hoe dit gedaan moet worden, en ik zou het zonde vinden om nu daaraan voorafgaand dwingend voor te schrijven hoe dat moet. Ik zou de heer Beertema willen vragen — hij is druk aan het schrijven, maar misschien kan ik even zijn aandacht krijgen — om de motie aan te houden, af te wachten waar de vo-sector zelf mee komt en dat inhoudelijk te beoordelen. Als hij dat onvoldoende vindt, kunnen we deze discussie alsnog voeren, maar ik vermoed dat de vo-sector zelf met goede plannen komt om dit te regelen. 

De heer Beertema (PVV):

Dat probleem doet zich natuurlijk al jaren voor. Het sleept zich een beetje voort. Nu wordt het weer naar een poldersectorraad geschoven die dan weer een onderzoekje mag doen. Ik zou tegen de staatssecretaris zeggen: pak gewoon eens door en zet die gepolitiseerde sectorraden opzij! Hij heeft daar pas nogal ferme uitspraken over gedaan, dus laat ze eens een poepje ruiken en ga gewoon mee met deze motie! Laat het oordeel aan de Kamer, want uiteindelijk zal het daar toch op neerkomen. Dat scheelt weer een duur onderzoek van allerlei wijze mannen en vrouwen, die over van alles en nog wat zitten na te denken en doen. Dat kost alleen maar tijd en extra geld. Pak eens door! 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kan de heer Beertema geruststellen door te zeggen dat hier geen duur onderzoek uit volgt. Ik heb alleen de vraag neergelegd, met een stevige boodschap aan de sector voortgezet onderwijs, dat ik vind dat dit goed geregeld moet zijn en dat ik van hen een sluitend plan wil hebben, waarin ik kan zien hoe zij dat gaan doen. Als ik dat verzoek bij ze neerleg, moet ik ook de kans geven om met iets te komen. Laten we afwachten of dat begin 2015 voldoet. Ik heb daar vertrouwen in. Als dat niet het geval is, kan de heer Beertema deze motie altijd nog in stemming brengen. Als hij haar nu in stemming brengt, wil ik haar ontraden, maar wellicht is dat niet nodig. Als de heer Beertema de motie aanhoudt, kunnen we eerst kijken waar de sector zelf mee komt. 

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, kort, want u hebt al gereageerd. 

De heer Beertema (PVV):

Wij hebben geen verzoek gedaan aan die raad. Wij hebben onze eigen politieke afweging, dus die motie blijft gewoon staan. 

De voorzitter:

Dat is uw recht. Ik zie nu toch de heer Van Meenen bij de microfoon staan. 

De heer Van Meenen (D66):

De staatssecretaris reageert op de motie op stuk nr. 208 van de heer Beertema. Hij raadt die motie af, omdat nog lang niet zeker is dat we het aantal vakken in het vo gaan beperken. Dat we in discussie zitten om het aantal vakken te gaan beperken, was echter voor de staatssecretaris juist het argument om de motie-Beertema op stuk nr. 206 te ontraden. Ik verzoek de staatssecretaris toch om nog een keer goed te kijken naar de motie op stuk nr. 206. Het gaat immers om een vak waarvan we toch eigenlijk met zekerheid kunnen zeggen dat het in de toekomst onderdeel zal zijn van het curriculum en dat de waarde die we daaraan hechten, juist tot uitdrukking komt in het feit dat het ook een examenvak wordt. Dit in reactie op de reactie van zonet van de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Er ligt nog geen concreet plan om het aantal vakken terug te dringen, maar het is wel een van de vragen die meegenomen worden in de herziening en herijking van het curriculum. Als je dat breed en integraal wilt bekijken, is het heel voorbarig om op één specifiek onderdeel vooraf al te zeggen: dit komt er vast in, dus laten we daarvan vast een extra vak maken voor het eindexamen. Dat vind ik ook geen recht doen aan de integraliteit en de samenhang van zo'n discussie, want een van de dingen die ik steeds weer hoor, is dat het curriculum enorm overladen is. Als je al wat verandert, dan moet je in z'n totaliteit bekijken wat erbij komt en wat ervan afgaat. Ten tweede is het contrair aan een beweging en aan een oproep die je regelmatig hoort in het voortgezet onderwijs. Er wordt telkens gezegd dat het vo enorm overladen is met heel veel vakken. Moeten we niet eens kijken of dat aantal vakken kan worden teruggebracht? Contrair daaraan is dit juist weer een beweging naar meer vakken. Er ligt geen concreet plan om het aantal vakken te verminderen, maar de wens om dat te doen is een belangrijk signaal en een onderzoeksvraag die we meenemen in de curriculumherijking. 

De voorzitter:

De staatssecretaris gaat verder. 

Staatssecretaris Dekker:

Tot slot de motie-Straus op stuk nr. 209. Ik wil het oordeel daarover aan de Kamer overlaten. Ik neem dit in ieder geval mee in de regeling en de pilot regelluwe scholen. Volgens mij kun je kijken of je scholen die goed presteren, meer ruimte kunt bieden op dit onderdeel. 

De voorzitter:

Dank u wel. Wij hebben nog geen oordeel gehoord over de motie-Beertema op stuk nr. 207. Die komt van minister Bussemaker. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Er resteert nog één motie, namelijk die van de heer Beertema op stuk nr. 207 over het vak burgerschap in het mbo en het vo. Ik hecht zeer aan burgerschap. Het is een belangrijk vak, met name ook als het gaat om integratie en emancipatie. Burgerschap speelt ook een belangrijke rol bij de persoonlijke vorming van leerlingen en bij het samenleven. Tot zover ben ik het dus eens met de heer Beertema. 

Ik ben het echter niet met hem eens als hij zegt dat het vak in de gehele breedte ernstig is verwaarloosd. Ik ben het ook niet eens met zijn verzoek om het vak burgerschap te baseren op de gedeelde Nederlandse waarden en normen. Vanzelfsprekend moet burgerschap gaan over de Nederlandse geschiedenis en over de Nederlandse identiteit, maar het moet ook kunnen gaan over conflicterende waarden, binnen en buiten Nederland, en over de vraag hoe je daarmee omgaat, waar je ruimte kunt bieden en waar grenzen worden getrokken. Mevrouw Jadnanansing heeft bij de behandeling van de begroting van OCW daarover een motie ingediend. Ik heb al toegezegd dat ik die ga uitvoeren en dat we daarbij de wettelijke kaders betrekken. Daarbij wordt ook opgemerkt dat burgerschap ook moeilijke vraagstukken, bijvoorbeeld over radicalisering, bijvoorbeeld over homorechten, bespreekbaar moet maken, en dat we leraren daarbij moeten ondersteunen. Dat gaan we dus allemaal doen. Ook daarom ontraad ik deze motie. 

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp helemaal niets van het betoog van de minister. Ook het bespreekbaar maken van radicalisering, en van het omgaan met homojongens en -meisjes, kan natuurlijk allemaal vanuit die Nederlandse waarden die wij in de loop van de geschiedenis met elkaar hebben ontwikkeld. De minister zegt zelf dat het vak burgerschap erg belangrijk is bij de ontwikkeling van de identiteit. Wat is er nou te veel gevraagd als we dat vak willen baseren op Nederlandse waarden en normen? Welke waarden en normen staan de minister dan wél voor de geest? De Moldavische waarden en normen misschien? Of de Turkse? Wat is er mis met die Nederlandse waarden? 

Minister Bussemaker:

Daar is niets mis mee. In de motie van mevrouw Jadnanansing, die bij de behandeling van de begroting is aangenomen, wordt gevraagd om dat vak burgerschap verder te ontwikkelen, om daarbij ook ruimte te bieden voor het bespreekbaar maken van moeilijke problemen in het onderwijs en om dat te borgen. Die motie heeft zij bij de behandeling van de begroting dus al ingediend. Die motie voer ik uit. Burgerschap kan verder ook gaan over internationale waarden. Het kan daarbij ook gaan over de Verenigde Naties. Het kan gaan over Europa. Het kan ook gaan over conflicterende waarden in Nederland, en hoe je in een samenleving waarvan je weet dat mensen daarin verschillende levensvisies hebben, met verschillen omgaat. Inderdaad worden daarbij ook grenzen getrokken. Wij zijn het denk ik met elkaar eens dat bijvoorbeeld de posities van man en vrouw, van homo en hetero bij die fundamentele grenzen horen. Wij willen immers dat iedereen hier in Nederland zijn leven kan leiden. Dat is onderdeel van het vak burgerschap. 

De voorzitter:

Die discussie hebt u ook al tijdens het AO kunnen voeren. 

De heer Beertema (PVV):

Ik kan toch wel een tweede, afrondende opmerking maken, voorzitter? Of is dat te veel gevraagd? 

De voorzitter:

U mag nog één opmerking maken, maar we gaan er geen gewoonte van maken. U hebt dit debat namelijk al kunnen voeren. 

De heer Beertema (PVV):

Ja, dat debat hebben we gevoerd, maar dat ging over iets anders dan dit. Dat woord "Nederlands" … 

De voorzitter:

Stelt u een korte vraag, mijnheer Beertema. 

De heer Beertema (PVV):

Wat de minister te berde brengt, kan toch allemaal vanuit die Nederlandse waarden? 

Minister Bussemaker:

Ik verwijs nog een keer naar de motie die onlangs, pas twee of drie weken geleden is aangenomen. Ik heb al toegezegd dat ik die ga uitvoeren. Dat gaan we uitwerken in lijn met de kerndoelen en de kwalificatiedossiers. Daarin zal inderdaad gelijkwaardigheid een belangrijke thema zijn. Burgerschap houdt echter gewoon niet op bij de Nederlandse grens. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Komende dinsdag zullen wij stemmen over de moties die bij dit VAO zijn ingediend. 

Naar boven