4 Lerarenbeleid

Aan de orde is het VAO Lerarenbeleid (AO d.d. 13/11). 

De voorzitter:

Ik vraag aan de collega's die bij dit VAO Lerarenbeleid het woord gaan voeren, of het noodzakelijk is dat de minister daarbij aanwezig is. Zij heeft namelijk een volle agenda. Ik leid uit de signalen die ik krijg af dat we dit VAO zonder de minister kunnen houden. Dan staan we de minister toe om te vertrekken. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik heb aansluitend op het debat een motie. Die motie is erop gericht, maximale ruimte en tijd te creëren voor docenten om aan hun ontwikkeling en die van het onderwijs te werken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat bij een professionele en volwassen invulling van het beroep van docent ontwikkeling, onderwijsvernieuwing en -verbetering en peerreview essentiële elementen zijn; 

overwegende dat tijd voor ontwikkeling, onderwijsvernieuwing en -verbetering bezien moet worden in het complex van onderwijstijd, taakbeleid, administratieve lasten en (levensfasebewust) personeelsbeleid; 

verzoekt de regering om maximale ruimte te creëren en het onderwijs zelf (per sector) te stimuleren om docenten voldoende tijd en ruimte te bieden om in hun werk systematisch aan de vernieuwing en verbetering van het onderwijs, eigen ontwikkeling en peerreviews toe te komen; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover in het voorjaar van 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 191 (27923). 

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Ik heb maar weinig tijd nodig. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de overheid diverse pilots opzet om mensen naar het beroep leraar te trekken; 

overwegende dat echter de maatregelen onvoldoende blijken te zijn die de kwalitatieve duurzaamheid van het beroep leraar voor de komende jaren veiligstelt en ruimte geeft aan daadwerkelijk 3.000 nieuwe lerarenbanen; 

overwegende dat de leraar het centrale element bij de kwaliteit van het onderwijs is en dat de leraar uiteindelijk de kwaliteit moet borgen, ervoor moet zorgen dat de kennis wordt overgedragen en ook dat er begeleiding plaatsvindt, zodat de leerling aan het einddoel kan voldoen; 

verzoekt de regering, inhoud te geven aan maatregelen in het voortgezet onderwijs volgens een meester-gezelformule die ervoor zorgen dat de ervaren leraren tijd krijgen de nieuwe leraren op te leiden teneinde hun ervaring en kwaliteit te benutten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 192 (27923). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb twee moties. De eerste gaat over de zoektocht naar de verdwenen miljoenen, dus het extra onderwijsgeld dat hartstikke mooi is, maar waarvan we niet precies weten waar het precies is gebleven. De andere motie gaat over prestatiebeloning. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de conclusies en aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem breed werden omarmd; 

constaterende dat de commissie-Dijsselbloem de aanbeveling deed om "publiekelijk inzicht te verschaffen welk deel van het schoolbudget direct ten goede komt aan het primaire onderwijsproces, welk deel aan de reserves wordt toegevoegd en welk deel wordt aangewend voor de indirecte ondersteuning van de onderwijstaken, zoals management"; 

verzoekt de regering, deze aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem uit te voeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 193 (27923). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

De twee motie is een uitspraak die ik aan de Kamer voorleg en dus geen verzoek aan de regering. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

spreekt uit dat prestatiebeloning voor leraren onwenselijk is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 194 (27923). 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ik heb één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat onderwijspioniers en politiek gezamenlijk vaststellen in "Samen Leren" dat een verbetercultuur onder leraren van essentieel belang is voor de professionalisering van het onderwijs en dat daar voldoende tijd voor beschikbaar moet zijn; 

overwegende dat het beleid dat consequenties voor de tijdsbesteding voor docenten heeft, niet alleen wettelijk maar ook anderszins wordt bepaald en er daardoor onduidelijkheid is over de ruimte die docenten hebben of zouden moeten hebben; 

overwegende dat in het regeerakkoord is afgesproken dat er een stofkamoperatie zal plaatsvinden om de administratieve lasten in het onderwijs te verminderen; 

verzoekt de regering, een inventarisatie te maken van de regelgeving, zowel wettelijk als anderszins, die de ruimte beknelt die docenten ervaren om systematisch aan de vernieuwing en verbetering van het onderwijs; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover in het voorjaar van 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 195 (27923). 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Afgelopen maandag was ik op De Baanbreker, een praktijkschool in IJsselstein, waar men met een sessie van LeerKracht bezig was. Verschillende leerkrachten stonden rond een bord en bespraken hun successen, maar ook wat nog ze lastig vinden. Ook maakten ze afspraken. Ze bereiden samen lessen voor en evalueren die samen. Daarnaast kijken ze bij elkaar mee in de klas. De energie die hier uitkwam vond ik fantastisch. Dat gun ik alle leerkrachten in Nederland. 

Er was alleen één punt: ze gaven aan dat ze hier tijd voor nodig hebben. Mevrouw Straus en de heer Van Meenen hebben hier net over gesproken. Dat is voor de Partij van de Arbeid de reden om de motie van de heer Van Meenen mede te ondertekenen. In die motie vragen we de regering om maximale ruimte te bieden, om het onderwijs te stimuleren om samen te werken aan kwaliteitsverbetering van het onderwijs — die moet natuurlijk van onderaf komen — en om de Kamer daarover te informeren. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik loop de moties af en begin met de motie-Van Meenen/Ypma op stuk nr. 191. Dit is een enigszins algemene motie met formuleringen als "ruimte creëren voor het onderwijs" en "stimuleren dat docenten voldoende tijd hebben". Dat zijn allemaal dingen die ik van harte onderschrijf. Sterker nog, over deze dingen hebben we afspraken gemaakt met de sector dat die moeten gebeuren. Tegelijk is de motie weer zo ruim dat ik mij afvraag wat we hier precies mee moeten. Daarom ontraad ik haar. De regering wordt gevraagd om over iets te rapporteren terwijl ik niet precies weet waarover. Ik vind het ook belangrijk dat we de verantwoordelijkheid voor het geven van ruimte bij scholen zelf leggen. 

De heer Van Meenen (D66):

Waar moet ik beginnen, voorzitter? 

De voorzitter:

Dat is aan u. 

De heer Van Meenen (D66):

Het gaat erom dat de regering verzocht wordt om goed te kijken op welke wijze die ruimte geboden kan worden. Als de staatssecretaris daar onvoldoende scherpte op heeft op dit moment, kunnen we als Kamer hem daar best even bij helpen. Hij moet uiteraard in samenspraak met het onderwijs, zoals ook in de motie staat, bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen — wat moeten wij doen, wat moeten anderen doen — dat we de ruimte creëren die nodig is om systematisch en duurzaam aan die ontwikkeling te werken. Daar gaat het om. Ik begrijp dat dit een brede vraag is, en daarom willen we het kabinet ook tot het voorjaar de tijd geven. De staatssecretaris zegt vaak "mag ik de motie zo interpreteren?". Ik hoop dat zijn oordeel iets milder zal zijn als hij de motie zo mag interpreteren. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik hoor hier niet onmiddellijk waar de heer Van Meenen zelf aan denkt. Laat ik een aantal dingen opnoemen. Wij hebben de scholen extra geld gegeven om leraren de tijd, de ruimte en de mogelijkheid te bieden aan hun eigen ontwikkeling te werken. Dat is een van de dingen die hieraan bijdraagt. Wij zijn bezig met een stofkamoperatie om overbodige wet- en regelgeving weg te halen. Dat draagt bij aan meer ruimte. Wij zijn bezig scholen te laten zien op welke wijze zij dat kunnen organiseren. Er zijn immers scholen waar wel degelijk gewerkt wordt aan ontwikkeling, aan lesvoorbereiding en al die dingen die wij met z'n allen belangrijk vinden. De vraag is dus waarom de ene school dat wel kan en de andere school niet. Met andere woorden, alles wat wij doen, zoals de sectorenakkoorden, de Lerarenagenda, de Regeldrukagenda, is bedoeld om dit te bereiken. Ik ben ook een beetje bevreesd voor een volgende rapportage of een volgende brief, waarbij dan weer algemeen wordt gezegd: werk aan iets zodat er ruimte komt voor de leraar. Het is dus zaak om óf specifiek te zijn en aan te geven waar, naar de mening van de heer Van Meenen, het kabinet op dit moment tekortschiet zodat wij daarover een inhoudelijk debat kunnen voeren, óf ons de tijd en de ruimte te geven om te doen waarmee wij bezig zijn. Deze motie vind ik dermate algemeen dat een en ander weer tot veel papierwerk en verschuivingen leidt. Voor een deel haalt de motie ook de verantwoordelijkheid weg bij de werkgever, want die moet ervoor zorgen dat binnen zijn eigen organisatie goede afspraken worden gemaakt en dat in cao's de goede dingen worden afgesproken met vakbonden over de wijze waarop er ook werkelijk ruimte ontstaat in taakbeleid et cetera. Nu wordt het allemaal weer op het bordje van de overheid gelegd. Ik vind dat wat makkelijk. Daarom ontraad ik deze motie. 

De heer Van Meenen (D66):

In het kader van het ook door de staatssecretaris omarmde initiatief Samen Leren is heel duidelijk geworden dat tijd en ruimte nodig zijn om die dingen te kunnen doen. Dat wordt niet voor niets gezegd, maar dat is omdat er op dit moment onvoldoende tijd en ruimte zijn. Natuurlijk spelen scholen daar een rol in — deze motie maakt dat ook duidelijk — maar de overheid speelt daar ook een rol in. Het gaat ons erom dat de overheid het maximale gaat doen en gaat kijken wat er gedaan kan worden om dat maximaal te faciliteren. In de ogen van de indieners is dat echt meer dan wat er op dit moment gebeurt. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat wij in rondjes blijven draaien. Ik gaf net al een hele trits van dingen aan die wij al in gang zetten. Als de heer Van Meenen denkt dat er meer kan gebeuren, daag ik hem uit te zeggen wat dat dan is. In het debat heeft hij gezegd dat je gewoon het aantal uren dat leraren lesgeven, moet terugdringen van 25 naar 20. Dat zou heel erg schelen; dan ontstaat er inderdaad veel meer ruimte voor leraren om aan hun eigen kunnen te werken. Dat betekent echter ook dat de klassen 20% groter worden of dat het aantal lesuren 20% afneemt. Het moet uit de lengte of uit de breedte komen. Dit is echter zo'n algemene motie dat ik niet weet hoe ik daarmee uit de voeten zou moeten. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ga toch nog een poging wagen. Afgelopen maandag hoorde ik expliciet deze oproep in de praktijk. De staatssecretaris en wij willen volgens mij dezelfde richting op, dus wat dat betreft kan hij dit zien als ondersteuning van beleid. Wij denken inderdaad bijvoorbeeld aan de regelgeving die soms in de weg zit. Het kan gaan over urennormen. In het regeerakkoord staat dat wij daar ook iets mee willen. Het kan gaan over ICT-toepassingen, het kan gaan over ruimere klassen dan de reguliere klassen, maar units van 70 tot 90 leerlingen waar je met een gedifferentieerd team voor staat. Het kan gaan om het inzetten van bovenbouwleerlingen. Dat zijn dingen die de scholen in de praktijk graag willen, maar waarbij ze tegen regelgeving aanlopen. En daar gaat de staatssecretaris over. Vandaar onze oproep aan hem om maximale ruimte te creëren, wat hij volgens mij ook wil, te stimuleren dat dit gebeurt en de Kamer daarover te informeren. 

De voorzitter:

Nog een keer de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Mevrouw Ypma noemt enkele dingen die inderdaad al lopen. Laten wij kijken of dat voldoende is. Hopelijk behandelen wij binnenkort de Wet onderwijstijd. Die biedt een enorme verruiming en dat leidt tot flexibilisering. Als een school dat op een goede manier organiseert, ontstaat er ook meer ruimte voor leraren om te werken aan lesvoorbereiding en het bijhouden van hun eigen vakkennis. Dat is enorm belangrijk. De vraag is wel wat mevrouw Ypma nog meer vraagt buiten hetgeen wij al doen. Zij geeft een aantal voorbeelden die naar mijn mening tot het domein van de school behoren. Wij gaan toch niet in Den Haag voorschrijven dat een school hoorcolleges moet geven met 90 leerlingen in de klas om docenten vrij te spelen? Afgezien van het feit dat het al kan — het is onzin dat regels dit in de weg staan want scholen kunnen die ruimte nemen — zou ik het ook zeer onwenselijk vinden als wij in Den Haag voorschrijven dat alle scholen dat moeten doen. Ik ben van mening dat de verantwoordelijkheid bij werkgevers ligt om ervoor te zorgen dat zij die ruimte pakken binnen de wettelijke ruimte die wij hun daarvoor bieden. Ik zie dat sommigen dit fantastisch doen en anderen niet. Dan is het iets te gemakkelijk om te zeggen dat het de taak van de overheid is om dit allemaal te regelen. Nee, dit is goed werkgeverschap. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat mevrouw Ypma nog kort reageert en dat de staatssecretaris daar kort op antwoordt. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Volgens mij verschillen wij niet zo veel van mening, maar in de praktijk zeggen docenten dat zij tijd nodig hebben en schoolleiders dat zij tegen regelgeving aanlopen. In de motie wordt ook gesteld dat het onderwijs aan bod is, maar dat de regering maximale ruimte zou moeten creëren en zou moeten stimuleren. Het zou heel goed zijn als de staatssecretaris dit omarmt, als hij zegt dat hij dit na deze toelichtingen ziet als ondersteuning van beleid en dat hij het oordeel aan de Kamer laat. 

De voorzitter:

Heeft de staatssecretaris hier nog iets aan toe te voegen? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat wij het eens zijn over het element maximale ruimte. Daarom vind ik het ook lastig om deze motie te ontraden. Er staat een aantal sympathieke dingen in waar het kabinet breed aan werkt. Tegelijkertijd heeft de motie ook de ondertoon dat de regering moet zorgen voor maximale ruimte. Kennelijk gaat er iets nu niet ver genoeg, maar in dit debat wordt niet specifiek gemaakt wat dat is. 

Verder wordt mij gevraagd, daarover in het voorjaar te rapporteren. Dan is er dus kennelijk ook een verwachting dat er nog iets nieuws komt. Volgens mij is alles waarmee wij nu bezig zijn, erop gericht om die maximale ruimte te bieden. Ik wil ervoor waken dat wij straks een heel leger ambtenaren inzetten om weer iets nieuws te verzinnen. Laten wij ervoor zorgen dat de dingen die wij in gang hebben gezet, goed worden gedaan. De sectorakkoorden zijn allemaal hierop gericht. Ik vind het belangrijk dat die worden geïmplementeerd in plaats van weer aan de Kamer te rapporteren. Daar komen wij natuurlijk op terug. Ik rapporteer jaarlijks over de lerarenagenda waarbij is gevraagd om meer ruimte. De sectorakkoorden die kort geleden zijn afgesloten, zijn geënt en gericht op meer ruimte. Daarover zal ik jaarlijks rapporteren. Om daar nu nog iets bovenop te doen? Ik weet op een gegeven moment ook niet meer wat dat zou moeten zijn. 

De voorzitter:

De staatssecretaris gaat verder met de andere moties. 

Staatssecretaris Dekker:

De motie op stuk nr. 192 van de heer Klein ontraad ik ook. In de sectorakkoorden zijn afspraken gemaakt over de begeleiding van jonge leraren. Hoe een school dat doet en of zij daarvoor de meester-gezelformule kiest, is echt aan de school. Dat moet niet worden opgelegd met een dictaat uit Den Haag. 

De heer Klein (Klein):

Dat moet ook niet worden opgelegd met een dictaat, maar er moeten wel maatregelen worden genomen. Daarover zijn afspraken gemaakt in het Nationaal Onderwijsakkoord. Er is een speciale regeling voor het primair onderwijs, de subsidieregeling Jong en Oud. Vervolgens moet dit veel structureler worden neergezet in het voortgezet onderwijs, waar het veel moeilijker is om dit van bovenaf te regelen. De scholen moeten die ruimte bieden en dat zit hem ook weer in de tijd. Ik verwijs naar de vorige motie. 

De voorzitter:

En uw vraag is? 

De heer Klein (Klein):

In het algemeen is er geen sprake van een dictaat van bovenaf, maar het is een keuze om dit als overheid actief te stimuleren. Dat lijkt mij in lijn met wat wij eerder hebben afgesproken. Is de staatssecretaris het daarmee eens? 

Staatssecretaris Dekker:

Als de heer Klein van mening is dat dit in lijn is met wat in het voorgaande is afgesproken, dan is de motie volstrekt overbodig en zou ik haar om die reden willen ontraden. In de motie wordt echter heel specifiek gevraagd om in te grijpen bij scholen opdat zij de begeleiding van jonge leraren via de meester-gezelformule vormgeven. Dat gaat mij op dit moment echt te ver en daarom ontraad ik deze motie. 

In de motie op stuk nr. 193 van de heer Van Dijk wordt gevraagd om inzichtelijk te maken waaraan het geld op scholen wordt besteed. Ik vind dat zelf ook belangrijk. Overigens hebben scholen daarvoor een jaarcyclus met jaarrekeningen en jaarverslagen. Daarover moeten ze transparant zijn. Ook dat hebben wij uitvoerig besproken. Ook nog eens een-op-een doorploegen naar Den Haag dat wij voor het hele land dat soort dingen gaan maken, werkt wat mij betreft te veel bureaucratie in de hand. Ik ontraad daarom deze motie. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

We hebben hierover tijdens het AO een fiks debat gevoerd. De staatssecretaris heeft ook toegezegd dat hij wel navraag zal doen naar de besteding van de middelen. Dat is mooi. In deze motie wordt gevraagd om uitvoering van een aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem die destijds breed werd omarmd. Ik wil de staatssecretaris wel waarschuwen. Als hij deze motie ontraadt, ontraadt hij ook deze belangrijke aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem. 

Staatssecretaris Dekker:

Volgens mij heeft de Kamer tien jaar geleden uitvoerig gediscussieerd over het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem. Ik vind het ook belangrijk dat scholen inzicht geven in waar het geld naartoe gaat. Dat moeten ze vooral en eerst doen op het niveau van de school en van het schoolbestuur. Uit de jaarverslagen en de jaarrekeningen moet je dus kunnen opmaken waaraan het geld wordt besteed. Wat gaat er naar leraren, wat gaat naar ondersteuning en wat gaat bijvoorbeeld naar gebouwen? Dat gebeurt allemaal. Volgens mij vraagt de heer Van Dijk met deze motie om dat allemaal te laten terugploegen naar Den Haag, met formulieren en noem het allemaal maar op, zodat wij dat ook op centraal niveau kunnen aggregeren. Dat werkt zoveel papierwerk in de hand, met alle tijd, aandacht en dus ook geld die dat kost, dat ik dat zonde vind en een verspilling van onderwijsgeld. 

Ik kom op de motie op stuk nr. 194. Daarin staat een uitspraak die de Kamer moet doen. Ik vind het heel belangrijk dat wij goede leraren waarderen en dat dit niet alleen met de mond gebeurt, maar dat je dit ook tot uiting mag laten komen in de beloning van leraren, zodat een goede leraar anders wordt beloond dan een leraar die de kantjes ervan afloopt. Hoe je dat noemt, maakt mij niet vreselijk veel uit, maar dit is een basisprincipe waarvan ik het niet heel gek vind dat wij dat ook in het onderwijs nastreven. Ik lees dat bijvoorbeeld ook terug in het plan Samen Leren van onderwijzers zelf. Zij vragen om te laten zien dat er verschil bestaat. Dan wordt het namelijk extra interessant voor heel goede leraren om hard te lopen. 

De voorzitter:

In de motie wordt gevraagd om een oordeel van de Kamer zelf, dus dit is niet bedoeld voor het debat. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

De staatssecretaris vraagt erom. Hij verwijst naar Samen Leren en betrekt dat bij de prestatiebeloning. Er staat in Samen Leren niet dat er sprake is van prestatiebeloning, dus deze onduidelijkheid help ik meteen weer uit de wereld. 

De voorzitter:

Goed, maar de motie was van de heer Van Dijk en gericht aan de Kamer. Wij gaan daarom verder met de motie op stuk nr. 195. 

Staatssecretaris Dekker:

De motie op stuk nr. 195 is een nadere uitwerking van het traject waarmee wij bezig zijn. Ik laat hierover het oordeel aan de Kamer. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Als de staatssecretaris zo stellig is over de motie van de heer Van Meenen en mij, namelijk dat dit allemaal al in sectorakkoorden, in de lerarenagenda et cetera staat, dan moet hij één lijn trekken en ook deze motie als overbodig zien en haar ontraden. 

Staatssecretaris Dekker:

Dit is een specifieke motie waarin wordt gevraagd om met specifieke wettelijke of andere regelgeving, bijvoorbeeld lagere regelgeving, aan te geven waar ruimte zit en waar niet, wat je kunt afschaffen en wat je wilt behouden. Dat lijkt mij een heel nuttige operatie. Dat is een specifieke suggestie over wat we zouden kunnen en moeten doen. Hiermee kan ik veel beter uit de voeten dan met een heel algemene motie waarin wordt gevraagd om maximale ruimte zonder daarbij specifiek te worden. 

De voorzitter:

Mevrouw Ypma heeft nu vier keer over haar motie gesproken. De heer Van Dijk kan nog iets zeggen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik erger met toch aan het feit, en dat wil ik hier toch uitspreken, dat de staatssecretaris met twee maten meet. Tegen de heer Klein zegt hij "overbodig", en ook tegen de heer Van Meenen en mijzelf. Daarbij zegt hij dat het al in de sectorakkoorden en in de Lerarenagenda staat. Maar nu zijn eigen partij iets indient, laat hij ineens het oordeel erover aan de Kamer. Dat siert de staatssecretaris niet, mevrouw de voorzitter. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat de leden Van Meenen en Van Dijk op dit punt ook iets hebben? 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit valt mij inderdaad ook op. Minister Bussemaker doet hetzelfde, dus ik zou de regering erop willen wijzen dat er een heel inconsistent beleid wordt gevoerd rond het ontraden, overnemen en het oordeel aan de Kamer laten bij moties. Dat is hier ook weer het geval. Volgens mij verandert er helemaal niets als deze motie zou worden verworpen dan wel aangenomen. De regering gaat de regeldruk al onderzoeken met de stofkamoperatie, maar nu is het opeens "oordeel aan de Kamer" en "ondersteuning van het beleid". Een andere motie, die iets dergelijks aanwijst, wordt ontraden omdat ze van een andere partij komt. Dat is niet consistent. 

De voorzitter:

Ik stel voor om de opmerkingen even te verzamelen, zodat de staatssecretaris er in één keer op kan reageren. 

De heer Van Meenen (D66):

Mag ik nog even een poging doen om de zaken te verenigen? De motie-Straus kan worden geïnterpreteerd als voorbereiding op wat erna moet gebeuren, en dat staat weer in de motie van mevrouw Ypma en mijzelf. Met zo'n interpretatie kan die motie worden gezien als een concretisering van wat er moet gebeuren om de eerste motie uit te kunnen voeren. Verandert dit nog iets aan het oordeel van de staatssecretaris over de eerste motie, de vijfde motie, of allebei? 

De voorzitter:

De heer Klein wil ook reageren op dit punt? 

De heer Klein (Klein):

Dit is natuurlijk volstrekt in lijn met de eerdere beantwoording: dit is overbodig, dat weer niet. De motie-Klein geeft juist de concretisering aan die we graag willen hebben en ze geeft ook de ruimte. Maar nu wordt weer iets gedaan, terwijl we eigenlijk met elkaar hebben afgesproken dat we tegen overbodige regelgeving zijn. 

De heer Beertema (PVV):

Ik wil hier ook wat aan bijdragen. Ik zie echt geen verschil tussen de eerste overweging van de motie-Van Meenen/Ypma, die volgens mij terecht is afgewezen omdat de regering daardoor veel te veel op de stoel van de schoolleiders gaat zitten, en de motie-Straus. Er wordt weer gesproken over systematisch, samen, peerreview en al dat soort zaken daarbij. Kortom, allemaal bemoeienis uit Den Haag; en met het wat, maar met het hoe. Volgens mij zou die motie daarom net zo hard moeten worden afgeraden. 

Mevrouw Straus (VVD):

Het gaat over mijn motie, dus ik dacht: laat ik me er ook eens mee bemoeien. De heer Beertema zegt dat de moties veel op elkaar lijken, maar dat vind ik eigenlijk niet. Ik vraag om een inventarisatie van de verschillende soorten regels. In onderwijsland, in het veld, worden die op één hoop gegooid. Ik wil heel graag dat duidelijk wordt waar onze verantwoordelijkheid ligt ten aanzien van de regels en tijd, en waar die van andere partijen ligt. Als de staatssecretaris nu gewoon toezegt om in het kader van de stofkamoperatie zo'n inventarisatie te maken en deze naar de Kamer te sturen, kan ik mijn motie intrekken. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kan dat absoluut toezeggen. Bij mijn vergelijking van de twee moties is mijn grote overweging dat het gaat om een specifieke vraag. Ik denk dat mevrouw Straus vóór het voorjaar van 2015 kan worden gecontenteerd. Dit zijn namelijk allemaal relevante dingen, die we zullen meenemen en waarop we zullen terugkomen. Ze sluiten zeer goed aan bij een aantal lopende trajecten. De eerste motie is heel algemeen; ze vraagt eigenlijk om iets nieuws zonder specifiek te zijn. Mijn grote bezwaar bij de eerste motie is dat ze pretendeert dat er iets gaat komen, terwijl we eigenlijk geen van allen weten wat ermee wordt bedoeld. Volgens mij moeten we concreter worden. Daarom blijf ik bij mij advies over de vijfde motie. 

De voorzitter:

Ik kijk nu even naar mevrouw Straus: wat doet u met uw motie? 

Mevrouw Straus (VVD):

Voor mij is deze toezegging voldoende concreet, dus ik kan mijn motie intrekken. 

De voorzitter:

Aangezien de motie-Straus (27923, nr. 195) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Dat is genoteerd. Ik dank de staatssecretaris. De stemmingen zijn aanstaande dinsdag. 

Naar boven