8 1F-beleid

Aan de orde is het VAO 1F-beleid (AO d.d. 19/6). 

Voorzitter: Van Raak

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik vervang mijn collega Gesthuizen die het algemeen overleg over het 1F-beleid met de staatssecretaris heeft gevoerd. Tijdens dit overleg is het 1F-beleid uitgebreid bediscussieerd. Volgens de staatssecretaris wordt het Nederlandse 1F-beleid geprezen en als voorbeeld gezien door andere organisaties en landen. Een overzicht van de organisaties en landen die zo positief zouden zijn over Nederland is toegezegd, maar moeten wij nog krijgen. Graag hoor ik wanneer wij dat kunnen verwachten. 

Ook heeft de SP aandacht gevraagd voor het kinderpardon, dat ook met 1F te maken heeft. Eigenlijk doorkruist het kinderpardon dit beleid. Daarover heb ik een zeer schappelijke en genuanceerde motie, die mede is ondertekend door de woordvoerders van ChristenUnie, GroenLinks en D66. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat kinderen van een ouder die 1F kreeg tegengeworpen niet in aanmerking komen voor het zogenaamde kinderpardon dat is gebaseerd op de regeling langdurig verblijvende kinderen; 

constaterende dat hiermee een situatie van rechtsongelijkheid ontstaat voor kinderen die zich in dezelfde situatie en omstandigheden bevinden welke op niets anders is gebaseerd dan hun afkomst; 

van mening dat deze kinderen juist omdat zij zich al lange tijd in Nederland bevinden en hier in een aantal gevallen zelfs geboren zijn recht hebben op een behandeling die niet discrimineert op basis van afkomst; 

overwegende dat het nu ook al kan voorkomen dat familieleden van mensen die 1F tegengeworpen kregen zelf wel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning en dat niet valt in te zien waarom dit een blokkerend criterium zou moeten zijn bij het bepalen of een kind in aanmerking komt voor de regeling langdurig verblijvende kinderen; 

van mening dat het de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris is om te voorkomen dat de regeling langdurig verblijvende kinderen ertoe leidt dat ouders aan wie 1F wordt tegengeworpen automatisch een verblijfsvergunning wordt verstrekt, maar dat dit niet rechtvaardigt dat kinderen van ouders aan wie 1F wordt tegengeworpen bij voorbaat categorisch worden uitgesloten van deze regeling; 

verzoekt de regering, kinderen van ouders die 1F tegengeworpen kregen dezelfde rechten toe te kennen als kinderen van ouders die geen 1F tegengeworpen kregen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Gesthuizen, Voordewind, Van Ojik en Schouw. 

Zij krijgt nr. 1884 (19637). 

De heer Van Nispen (SP):

Kinderen van 1F'ers horen onder het kinderpardon te vallen. Dat betekent niet dat daarmee ook de ouder die 1F kreeg tegengeworpen verblijfsrecht moet krijgen. De motie voorziet erin om dat te voorkomen, maar een kind hoort niet de dupe te worden van de vermoede misdaden van een ouder. 

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Het algemeen overleg vond maanden geleden plaats. Het ligt niet meer al te vers in het geheugen. Voor de goede orde: het ging over oorlogsmisdadigers en terroristen. Daar mag Nederland geen vrijhaven voor zijn. Daarom dien ik een motie in die als volgt luidt: 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat Nederland op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden vaak geen oorlogsmisdadigers en terroristen uit mag zetten; 

constaterende dat slechts één op de zes 1F'ers Nederland aantoonbaar verlaat; 

overwegende dat dit mede gelet op de nationale veiligheid onacceptabel is; 

verzoekt de regering, de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan in kennis te stellen dat Nederland het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden opzegt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 1885 (19637). 

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. De heer Fritsma zei al dat het algemeen overleg alweer enige tijd geleden is, maar het was wel een belangrijk debat over het 1F-beleid. Voor mijn fractie is het noodzakelijk om dit af te ronden met een motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het 1F-beleid ten aanzien van de categorie onderofficieren en officieren van de KhAD/WAD is gestoeld op het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 februari 2000 inzake de Veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan; 

overwegende dat het voornoemde ambtsbericht veelvuldig bekritiseerd is door experts waaronder door Amnesty International en de UNHCR, die op basis van eigen onderzoek concluderen dat niet kan worden gezegd dat alle medewerkers van de veiligheidsdiensten misdrijven op hun geweten hebben; 

verzoekt de regering, een einde te maken aan deze discussie door een nieuw, onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar het voornoemde ambtsbericht, bijvoorbeeld door het NIOD, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 1886 (19637). 

Wij wachten heel even tot de staatssecretaris alle moties heeft. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden die het woord hebben gevoerd. De heer Van Nispen heeft naar een toezegging van mij gevraagd. Ik heb tijdens dit algemeen overleg op drie punten toezeggingen gedaan. Ik zou berichten waar de voortrekkersrol van Nederland en de waardering op het terrein van 1F uit blijkt. Ik zou concreet laten weten of de heer S. uit de Filipijnen momenteel een uitkering van de Nederlandse Staat ontvangt en ik zou nog een nadere toelichting geven op het niet-verjaren van de tegenwerping van het 1F-vluchtelingenverdrag. Ik meen dat ik dit destijds heb gemeld, maar het is een omissie mijnerzijds als ik daar niet voldoende duidelijk in ben geweest. Ik zal al die toezeggingen gestand doen in de komende rapportagebrief over opsporing en vervolging internationale misdrijven. Die brief zal nog in september van deze maand aan de Kamer worden gezonden zodat de leden de inhoud ruimschoots mee kunnen nemen in de beschouwingen in relatie tot de begroting. 

Dan de motie van de heer Van Nispen en anderen. De regering wordt verzocht om kinderen van ouders die 1F tegengeworpen hebben gekregen dezelfde rechten toe te kennen als kinderen van ouders die geen 1F tegengeworpen hebben gekregen. Allereerst moeten wij vaststellen dat het kinderpardon een begunstigende regeling is voor langdurig hier verblijvende kinderen mede ingegeven door het internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Wij moeten het belang van het kind afwegen tegen andere maatschappelijke belangen, met name het belang van bescherming van de openbare orde. In het regeerakkoord is expliciet naar 1F'ers en hun gezinsleden verwezen. Ik verwijs daarnaar. Er wordt geen vergunning verleend ingeval van aspecten van openbare orde of langdurig illegaal verblijf buiten het zicht van de rijksoverheid. Dat is overigens ook niet strijdig met het internationaal verdrag. 

Als criminele antecedenten van de ouder niet zouden worden tegengeworpen, dan zou een ouder met criminele antecedenten na verstrekking van een vergunning aan de hoofdpersoon in voorkomende gevallen met een beroep op artikel 8 toch verblijf in Nederland kunnen vragen en dat achten wij onwenselijk. Naar mijn oordeel is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen geen sprake omdat het hier niet om gelijke gevallen gaat. Dat een van de ouders van het gezin een 1F'er is, is een relevant verschil. Andersom krijgen ook kinderen van vluchtelingen die een asielstatus krijgen net als hun ouders ook een asielstatus. Ook daar vinden wij het normaal dat de positie van de ouders ook betekenis heeft voor de positie van het kind. Mutatis mutandis geldt dit ook voor kinderen van 1F'ers. Het gelijkheidsbeginsel is daarom niet in het geding. In het algemeen overleg hebben wij er niet expliciet over gesproken, maar ik heb al vaker aangegeven dat ik op dat punt vasthoud aan de tekst van het regeerakkoord. Om die reden moet ik de motie ontraden. 

De heer Van Nispen (SP):

Het gaat mij om de argumentatie van de staatssecretaris om het recht van het kind niet voorop te stellen. Dat is wat er uiteindelijk toch gebeurt. De staatssecretaris zegt dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Geredeneerd vanuit het kind is dat wel zo. Het kind wordt de dupe van de misdaden die vermoedelijk door een ouder zijn gepleegd. Het ene kind heeft een ouder die mogelijk oorlogsmisdaden heeft gepleegd, maar dat is nog niet strafrechtelijke bewezen en het andere kind niet. Waarom zouden dat geen gelijke gevallen zijn als wij redeneren vanuit het belang van het kind? 

Staatssecretaris Teeven:

In het kader van het kinderpardon waar de motie aan refereert, zijn het geen gelijke gevallen. Je zou je de situatie kunnen voorstellen dat een kind — dat is ook in een aantal gevallen gebeurd — van een 1F'er een verblijfsvergunning krijgt en uiteindelijk de moeder van het kind ook, maar de vader van het kind niet. Dat is iets anders dan waar de motie aan refereert, namelijk dat er sprake zou zijn van gelijke gevallen. Het is best mogelijk dat een kind uiteindelijk een verblijfsvergunning krijgt, maar je kunt het niet zien als een gelijk geval in het kader van het kinderpardon. Om die reden ontraad ik de motie. Ik zeg niet dat de positie van het kind nooit in het geding kan zijn. Dat kan een andere reden zijn om een vergunning te geven. Dat is in het verleden ook gebeurd. Onder kinderen van 1F'ers komen soms schrijnende gevallen voor en zij kunnen dan in een ander kader een vergunning krijgen. Dat is niet vergelijkbaar met de situatie van andere kinderen waarvan een ouder niet 1F krijgt tegengeworpen. Dat is het verschil. In het ene geval krijgt de ouder 1F tegengeworpen en in het andere geval niet. Dat is het concrete verschil. Daarom zijn het ook geen gelijke gevallen. 

De heer Van Nispen (SP):

Het kind krijgt iets tegengeworpen waar het kind zelf niets aan kan doen. Daarover verschillen wij van mening. Het andere argument van de staatssecretaris was dat met een beroep op artikel 8 van het EVRM inzake mensenrechten en familieleven de ouder ook verblijfsrecht zou krijgen. Dat heb ik ondervangen door dit op te nemen in de motie. Het komt wel vaker voor dat een familielid van een 1F'er wel verblijfsrecht heeft, maar de 1F'er zelf niet. 

Staatssecretaris Teeven:

Zeker. 

De heer Van Nispen (SP):

Onze stelling is dat het aan de staatssecretaris is om de regeling zodanig vorm te geven dat kan worden voorkomen dat een afgeleid verblijfsrecht ontstaat. 

Staatssecretaris Teeven:

Het is voorgekomen dat een kind een vergunning aanvraagt omdat men meent dat hij of zij hoofdpersoon is in het kader van het kinderpardon. Dat kan aanleiding zijn om op een andere grond in een ander beleidskader het kind uiteindelijk een verblijfsvergunning te geven, bijvoorbeeld een vergunning op grond van artikel 8. Dat ben ik met de heer Van Nispen eens. Maar dat is iets anders dan de argumentatie van de heer Van Nispen dat het vergelijkbare gevallen zijn. Om die reden ontraad ik de motie. Wellicht geven andere beleidskaders aanleiding om in een concreet geval een kind wel een vergunning te geven en de ouder niet. In het kader van het kinderpardon krijgt de ouder als bijpersoon altijd wel een vergunning. Bij het kinderpardon kun je niet zeggen dat het gelijke gevallen zijn. Het gaat om één complex in één gezin. In het ene gezin wordt de ouder 1F tegengeworpen en in het andere niet. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Staatssecretaris Teeven:

De heer Fritsma verzoekt in zijn motie de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan in kennis te stellen dat Nederland het EVRM opzegt. Het AO was inderdaad maanden geleden, maar ik kan mij nog wel herinneren dat wij hierover gesproken hebben. Wij hebben dit uitgebreid gewisseld in het algemeen overleg. Ik heb gezegd dat de regering die bereidheid niet heeft. De heer Fritsma heeft mij expliciet gevraagd of ik dat wil doen. Ik heb daarop gezegd dat ik dat niet wil. Om die reden moet ik deze motie ontraden. 

De heer Fritsma (PVV):

Die reactie betekent nogal wat. Als bijvoorbeeld de ISIS-beulen en -onthoofders die we dagelijks aan het werk zien in de woestijn naar Nederland komen en door dit verdrag hier rustig rond kunnen blijven lopen, wat vaak gebeurt, vindt de staatssecretaris dat prima. Dat kan toch niet, zeker niet in het licht van wat hier de hele dag besproken is? Je kunt toch geen vrijhaven bieden aan dit soort beulen? Dat is namelijk in feite waar de staatssecretaris op aanstuurt door hoe dan ook vast te houden aan dat verdrag. 

Staatssecretaris Teeven:

Het dictum van deze motie, waarover wij in dit VAO spreken, verzoekt de regering het verdrag op te zeggen. We hebben met elkaar besproken dat de regering dat niet wil. Dat standpunt is niet veranderd door de gebeurtenissen van deze zomer noch door het debat dat eerder vandaag in de plenaire zaal is gevoerd en waarvan ik kennis heb genomen via de media. Dat is een andere discussie. Daarin spelen allerlei facetten een rol. De regering is niet bereid om te doen wat in deze motie wordt gevraagd. Om die reden ontraad ik haar. 

De heer Fritsma (PVV):

Ik kan het heel precies aangeven. De staatssecretaris heeft zelf gezegd dat geen oorlogsmisdadigers en terroristen teruggestuurd kunnen worden naar Syrië. Met andere woorden, als Syrische beulen en onthoofders zich hier in Nederland melden, kunnen ze niet teruggestuurd worden. De staatssecretaris kan toch niet het belang van deze terroristen boven het belang van de veiligheid van onze samenleving blijven plaatsen? Hoe lang wil de staatssecretaris dat volhouden? Dat is onhoudbaar, denk ik. 

Staatssecretaris Teeven:

We hebben in ook in het algemeen overleg al met elkaar besproken dat artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een aantal tegenwerpingen biedt als iemand die je wilt terugsturen naar het herkomstgebied daar daadwerkelijk persoonlijk gevaar loopt. Ons recht, onze rechtsstaat— dat kun je plezierig vinden of niet, daar is de discussie eerder vandaag ook over gegaan — geldt in zekere zin ook voor de mensen die bijvoorbeeld 1F tegengeworpen krijgen. Dat is ook de discussie die wij tijdens het algemeen overleg hebben gevoerd, dat we gedurende langere tijd 1F'ers niet hebben kunnen terugsturen naar een aantal herkomstlanden, ook niet als hun oorlogsmisdrijven werden tegengeworpen in het kader van artikel 1F. Dat is de situatie die wij moeten aanvaarden. Dat is op zich geen reden voor het kabinet, en ook niet voor mij, om het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens op te zeggen. 

De voorzitter:

Nee, mijnheer Fritsma. Dat gaan we niet doen. Gaat u verder, staatssecretaris. 

Staatssecretaris Teeven:

De heer Schouw heeft een motie ingediend op stuk nr. 1886. Hij heeft in het algemeen overleg gevraagd om een nieuw onafhankelijk onderzoek en daar hebben we toen ook over gesproken. Ik zie geen reden — dat hebben we tijdens het algemeen overleg besproken — voor een nieuw onderzoek. Ik wil benadrukken dat de Raad van State als hoogste rechter in vreemdelingenzaken en onafhankelijke instantie bij herhaling heeft geoordeeld over de informatie in het ambtsbericht aangedragen en de daaraan ten grondslag liggende stukken. Zijn oordeel was dat er geen aanknopingspunten zijn, ook niet in latere zaken en later aangedragen informatie, dat de informatie in het ambtsbericht onjuist zou zijn. Daarover is bij herhaling geoordeeld door de Raad van State. Die oordelen hebben, zo moet ik helaas constateren, niet geleid tot het einde van de discussie. 

Ik maak me geen illusies over een nieuw kostbaar onderzoek. In dat verband wil ik zeggen dat er geen bereidheid bestaat om dat nieuwe onderzoek te doen. De Kamer weet ook, net als de heer Schouw, als geen ander dat het staande praktijk is dat nadere informatie, als die binnenkomt en daartoe aanknopingspunten biedt, wordt betrokken bij de beoordeling van het beleid en de besluitvorming. Die toezegging heb ik ook gedaan. Ik geloof dat ik daarover met de heer Recourt van gedachten heb gewisseld in het algemeen overleg, omdat hij daarnaar vroeg. Dat beleid is niet gewijzigd. De toezegging die ik daarover heb gedaan, staat nog steeds. Op dit moment is er dus voor mij geen concrete aanleiding, niet in feitelijke zin en niet in juridische zin, om een nieuw onderzoek te laten doen met betrekking tot dit ambtsbericht. Ik ontraad derhalve de motie. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag zal worden gestemd over de ingediende moties. 

We gaan direct door met het volgende onderwerp, want we hebben nog een lange avond te gaan. 

Naar boven