4 Adolescentenstrafrecht

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht ( 33498 ).

(Zie vergadering van 28 mei 2013.)

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris hartelijk welkom. Wij hebben reeds mogen luisteren naar de eerste termijn van de Kamer. De staatssecretaris is in staat om te antwoorden. Ik geef hem dan ook het woord.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Het verheugt mij zeer dat ik vandaag het debat mag aangaan met de Kamer over het wetsvoorstel. Ik dank de woordvoerders hartelijk voor hun inbreng in eerste termijn afgelopen dinsdagavond. Voordat ik begin met de beantwoording, sta ik even stil bij enkele beleidsbepalende elementen in het adolescentenstrafrecht, maar niet nadat ik kort heb aangegeven waarover wij vandaag spreken. Als je alles bij elkaar optelt, zijn het zo'n vijftien punten waarbij in het kader van dit wetsvoorstel een wijziging plaatsvindt of geen wijziging wordt doorgevoerd.

Artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht blijft ongewijzigd ten aanzien van de toepassing van het gewone strafrecht voor 16- en 17-jarigen. Daarover hebben alle leden gesproken, zo ook over de aanpassing van artikel 77c over de toepassing van het jeugdstrafrecht. Die wordt mogelijk tot 23 jaar. De verschijningsplicht voor adolescenten en de mogelijkheid van de gezamenlijke berechting van 18-minners en 18-plussers is geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Dat zij niet enkel een kale taakstraf bij gewelds- en zedendelicten krijgen, is geregeld in artikel 77ma.

In de eerste termijn van de Kamer is ook het volgen van onderwijs als bijzondere voorwaarde aan de orde geweest. Daarmee is de bepaling die in het regeerakkoord van de Partij van de Arbeid en de VVD staat, natuurlijk niet volledig uitgevoerd, want wat geregeld is in artikel 77x ziet op de bijzondere voorwaarden met betrekking tot de terbeschikkingstelling aan het onderwijs. Er komt nog een apart wetsvoorstel waarin een aparte maatregel wordt opgenomen.

Ook is de regeling van de GBM, de gedragsbeïnvloedende maatregel, aangepast. Daardoor ligt sterker de nadruk op beveiliging, elektronisch toezicht en nachtdetentie. Ook zit daarin de "time-out"-regeling. Als jeugdigen onder voorwaarden op vrije voeten zijn en zij zich buiten niet gedragen, dan kunnen zij voor een periode terug in detentie. Dat is in artikel 77w en volgende bepalingen vastgelegd. De pij-maatregel is aangepast. De doelgroep is aangepast, de omzetting van voorwaardelijk en onvoorwaardelijk en ook de introductie van de time-out bij de voorwaardelijke pij-maatregel is ingevoerd.

Afgelopen dinsdag hebben de leden uiteraard ook veel gesproken over de bepaling die is opgenomen in artikel 77tc van het Wetboek van Strafrecht over het omzetten van de pij-maatregel in tbs. Er komt vaker een isd-maatregel bij jongvolwassenen. Wij gaan de toepassing van de systeemgerichte interventies bevorderen. Er moet een betere aansluiting komen tussen jeugdreclassering en volwassenenreclassering. Ook de jongvolwassenenaanpak van de volwassenenreclassering wordt uitgebreid. De uitvoering van het reclasseringstoezicht bij jeugdigen wordt aangescherpt. Daarvoor is een nieuw beleidskader elektronisch toezicht ontwikkeld. We gaan ook de taakstraffen consequenter handhaven. Tot slot zijn de mogelijkheden om dit via een strafbeschikking bij het OM te doen, aangepast middels een wijziging van artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering.

De Kamer heeft al die wijzigingen uiteraard gezien. Sommige hebben in de parlementaire behandeling veel aandacht gekregen, andere minder. De Kamer zal de beeldbepalende elementen die ik zal bespreken, herkennen. Dit onderwerp wordt nu immers niet voor de eerste keer met de Kamerleden besproken. In juni 2011 heb ik aan de Kamer een brief over dit onderwerp gestuurd. Daarna hebben we een vrij uitgebreid algemeen overleg gehad, waarin ook veel inzichten van de Kamer naar voren kwamen. Dat heeft geleid tot een wetsvoorstel dat weliswaar niet alle steun heeft gekregen, maar wel op brede steun in de Kamer lijkt te mogen rekenen. Mevrouw Van Toorenburg en anderen spraken daar ook over.

Het algemeen overleg en de brief aan de Kamer zijn voorbeelden van politieke oriëntatie, maar ook bij de beroepsuitoefenaars heeft een brede verkenning plaatsgevonden. Ik heb het dan over de officiële consultatie, de expertmeetings en de pilots die in Almelo en Rotterdam hebben plaatsgevonden. Mevrouw Toorenburg heeft het over deze pilots gehad. Ze heeft veel waardering uitgesproken over wat er in Almelo is gedaan. Ik ben het daar helemaal mee eens.

Niet alleen ik heb me uitvoerig laten informeren, ook de Kamer heeft dat gedaan. Er is ook nog een hoorzitting geweest voorafgaand aan het algemeen overleg. Dat is tot nu toe ook zichtbaar, merkbaar en hoorbaar in de bijdragen van de Kamerfracties. Dat is winst voor dit wetsvoorstel. De Kamer had een afgewogen inbreng.

Ik zal enkele maatregelen expliciet benoemen. Dat zal ik ook meenemen bij de beantwoording van de vragen van de Kamer. De maatregelen verrijken het jeugdstrafrecht niet alleen, ze verstevigen het ook. Als een verrijking zou je de onderwijsvoorwaarden en in het verlengde daarvan de aangekondigde tbo-maatregel kunnen zien. Het is niet alleen maar "soft, softer, softst", zoals in een enkele bijdrage, die van de heer Bontes, is gezegd. In andere maatregelen komt de beveiliging van de samenleving wel meer op de voorgrond te staan. Dat geldt bijvoorbeeld voor het voorstel om de pij-maatregel om te zetten in tbs. Daarbij gaat het om de zeer onwenselijke situatie dat de veroordeelde aan het einde van de pij-maatregel nog recidivegevaarlijk blijkt. We moeten voorkomen dat we pij'ers moeten vrijlaten, terwijl de behandelaars zeggen dat er zeker nog nieuwe strafbare feiten zullen volgen. Mevrouw Van Toorenburg zei dat ook. Dat is een buitengewoon ongewenste situatie. Tegelijkertijd ben ik het met de heer Recourt en anderen die daarover hebben gesproken, eens dat je daaraan wel strikte voorwaarden moet verbinden. Het moet geen automatisme zijn. Het moet een uitzondering zijn.

Alle wijzigingen en voorstellen kun je niet los zien van het hoofdonderwerp van het wetsvoorstel. Ik heb het dan over het onderwerp waaraan het wetsvoorstel zijn naam ontleent. Het is een reactie op wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van jongvolwassenen. Ik heb in de schriftelijke uitwisseling met de Kamer al uitgebreid stilgestaan bij die wetenschappelijke inzichten. Deze leiden in het wetsvoorstel tot een ruimere openstelling van het jeugdstrafrecht. Dat is zeker het geval. Dat wordt bereikt door een aanpassing van de leeftijdsgrens in artikel 77c. Die grens schuift op van 21 jaar naar 23 jaar.

De Kamer begrijpt dat de wijzigingen niet op zichzelf staan, want voor de toepassing van artikel 77c worden ook genuanceerde criteria opgesteld. Die zijn in de pilots getoetst. Ik onderstreep dat daarbij bewust aansluiting is gezocht bij artikel 77c. Een aantal Kamerleden heeft dat ook onder de aandacht gebracht. Ik heb dus niet gekozen voor een nieuw en apart strafrecht voor jongvolwassenen. Ook heb ik niet gekozen voor een algemene openstelling van het jeugdstrafrecht voor alle jongvolwassenen. Dat heeft een reden. Juist in het jeugdstrafrecht moet namelijk met die beperkte ontwikkeling rekening worden gehouden. Het jeugdstrafrecht kan in die bijzondere behoefte dus goed voorzien. Het is wel goed om te constateren dat het jeugdstrafrecht niet in alle gevallen een passend antwoord kan geven. De leden hebben dat in eerste termijn ook geconstateerd. De mogelijkheid om in ernstige gevallen het gewone strafrecht toe te passen blijft bestaan.

De vraag is dan wat de belangrijke criteria zijn. Het is belangrijk om die vandaag in het wetgevingsproces vast te leggen. Het zou kunnen gaan om zaken waarin sprake is van ernstige misdrijven, maar waarin ook slachtoffers te betreuren zijn. Sterker nog: waarin er ook nabestaanden kunnen zijn. Door slachtoffers of nabestaanden zal een al te grote nadruk op de persoon van de dader snel als misplaatst worden ervaren. In die gevallen zal de ernst van het misdrijf in combinatie met de aanwezigheid van slachtoffers en/of nabestaanden in dat dossier naar het oordeel van de regering een contra-indicatie kunnen vormen voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Ik zeg dit nadrukkelijk via u, voorzitter, tegen de heer Bontes om dat hij nogal stilstond bij de slachtoffers. Hij zei eigenlijk dat de regering, deze staatssecretaris, de slachtoffers in de kou laat staan. Ik zie dat echt anders. Wij komen voor slachtoffers op en slachtoffers hebben er echt belang bij dat veroordeelden niet recidiveren. Om die reden is het ook van belang dat wij de wet mogelijk maken. Tegelijkertijd mag de balans ook niet zo doorslaan dat helemaal geen rekening wordt gehouden met slachtoffers en nabestaanden. Het zal altijd een afweging moeten zijn in hoeverre de ernst van het feit rondom de persoon van de dader van invloed moet zijn op de toepassing van het jeugdstrafrecht voor jongvolwassenen van 19 tot en met 22 jaar.

De heer Recourt (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris en snap zijn afweging om niet standaard het adolescentenstrafrecht tot en met 23 jaar toe te passen, maar om dit een keuze te laten zijn. Wij moeten echter ook oppassen dat het geen dode letter wordt en dat er niet voor gekozen wordt. Als ik de staatssecretaris goed beluister, zegt hij dat er eerder contra-indicaties zijn om het niet toe te passen. Het is dus "we passen het toe, tenzij" in plaats van "we passen het niet toe, tenzij". Hoor ik dat goed?

Staatssecretaris Teeven:

Nee, zo kun je dat niet zeggen. De opdracht voor officieren van justitie en rechters is om dit echt op maat te snijden. Zij krijgen de verdachte voor zich en moeten aangeven wat de meest effectieve toepassing is. De regering realiseert zich wel dat dit vaak ook van toepassing kan zijn bij ernstige misdrijven. Wij hebben dat in de stukken gewisseld. Je kunt niet zeggen dat ernstige misdrijven altijd een contra-indicatie zijn, want dan zou de wet inderdaad, zoals de heer Recourt zegt, een dode letter worden. Ik zeg hier wel nadrukkelijk, aan het begin van mijn eerste termijn, dat slachtoffers en nabestaanden altijd een criterium moeten zijn dat wordt meegewogen naast de persoon van de dader in relatie tot de ernst van het feit.

De heer Recourt (PvdA):

Daar ben ik het helemaal mee eens, maar desalniettemin wil ik graag gerustgesteld worden in mijn angst dat in alle drukte bij het Openbaar Ministerie dit de laatste prioriteit wordt. Hoe weten wij nu dat iedere officier bij iedere zaak tot en met 23 jaar goed kritisch kijkt of het adolescentenstrafrecht van toepassing is?

Staatssecretaris Teeven:

Dat is een van de redenen om het juist niet een specialisme te laten zijn, zoals dinsdag in de eerste termijn ook door de heer Recourt is gezegd, maar juist een generalisme te laten zijn. Om die reden zeggen wij dat het zowel bij de staande als zittende magistratuur breder moet worden toegepast. Ik weet zeker, en het blijkt ook uit de pilots, dat er bij het Openbaar Ministerie veel steun is om die maatregel op maat toe te passen. Het enkele koude opsluiten leidt lang niet altijd tot de gewenste uitkomst van minder recidive. Dat blijkt ook uit de recidivecijfers. Daarom is dit wetsvoorstel ook winst. In de instructies van het College van procureurs-generaal aan de parketten hoe zij ermee moeten omgaan, moet dit een nadrukkelijk punt van aandacht zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij komen er ongetwijfeld nog uitgebreid op terug, maar hier ligt wel een heel belangrijk haakje om even te spreken over de strafverhoging. Is het niet juist verstandig om in die afweging een mogelijkheid te bieden aan de rechter om aan die 18-plusser eventueel een hogere straf op te leggen, om de maatregelen uit het jeugdstrafrecht te gebruiken en toch ook serieus te kijken naar de ernst van het feit en de positie van het slachtoffer?

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom er inderdaad nog zeer uitgebreid op terug. Wij doen dit onderwerp geen recht door het bij interruptie even snel af te doen. Je zou het ook omgekeerd kunnen zien. Doordat de maximumstrafbaarstelling voor 18-plus naar vier jaar gaat, wordt het voor de rechter gemakkelijker om ook bij ernstige misdrijven het jeugdstrafrecht toe te passen, terwijl er ook sprake kan zijn van ernstige misdrijven door jongvolwassenen waarbij het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Door de verhoging van de strafbaarstelling zou je weleens het omgekeerde kunnen bereiken.

De voorzitter:

Als dit later nog ter sprake komt, stel ik voor dat de minister continueert.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal als staatssecretaris doorgaan, voorzitter.

De voorzitter:

Ik heb wel vertrouwen in u. Dat blijkt.

Staatssecretaris Teeven:

Zoals de heer Recourt al zei, zullen officieren van justitie een beslissende rol krijgen bij de uitvoering van de wet. Over die uitvoering zijn niet alleen door de heer Recourt, maar door u allen veel vragen gesteld. Ik wil er in mijn inleiding al even bij stilstaan. Natuurlijk beslist de rechter over het uiteindelijke sanctiestelsel, maar de officier van justitie verzorgt de toeleiding naar het sanctiestelsel en de ketenpartners adviseren. Ik heb het dan ook over de reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en in sommige gevallen gedragskundig rapporteurs. Zij adviseren de officier van justitie en de rechter. Zij spreken over de persoonlijkheid van de verdachte, die een aanleiding kan vormen voor het opleggen van een jeugdsanctie. De ernst van het feit zou op zichzelf aanleiding kunnen zijn om daarvan af te zien en ik noemde net slachtoffers en nabestaanden. Dat hoeft echter niet; het kan ook samengaan. Dat geldt ook voor de berechting van 16- en 17-jarigen. Aan beide kanten van de leeftijdsgrens van 18 jaar is er ruimte om van die leeftijdsgrens af te wijken. Het aantal 16- en 17-jarigen dat wordt berecht als volwassenen is zeer miniem; het is een zeer klein percentage. Het geeft wel aan dat er sprake is van een flexibel stelsel.

De regering ziet die flexibiliteit graag terug bij de toepassing van dit adolescentenstrafrecht. Ik wil nadrukkelijk voorkomen dat het adolescentenstrafrecht een exclusief domein wordt voor jeugdrechtspecialisten. Naar het oordeel van de regering is het een generalisme. Ik zeg dat niet om tegenstellingen te vergroten met die leden die op het belang van de kennis van het jeugdstrafrecht hebben gewezen, want dat belang zie ik ook wel. Ik vind dat de aanpak van jongvolwassenen een generalisme is binnen het Openbaar Ministerie. De officieren in de weekopvang die hierbij betrokken zijn en die de zaken aangemeld krijgen in de vroege ochtend, moeten meteen de keuze kunnen maken: dat doen wij op die manier of op een andere manier. Dat geldt ook voor de officier van justitie die aan de ZSM-tafel zit bij het parket, die aan de basis die zaken binnenkrijgt. Die moet meteen een keuze maken voor het jeugdstrafrecht of het volwassenenstrafrecht. Dat kun je niet alleen maar aan specialisten overlaten. Ten eerste draagt de organisatie dat niet – dat is feitelijk onmogelijk – en ten tweede is het ongewenst. Dit moet echt een generalisme zijn in de rechterlijke macht. Iedereen moet hiermee kunnen omgaan. Daarom hebben wij niet alleen kinderrechters op die zaken gezet. Ook de rechters die normaal volwassenenstrafrecht doen, moeten deze zaken behandelen.

Een ander belangrijk gevolg van de toepassing van het adolescentenstrafrecht houdt verband met de justitiële jeugdinrichtingen. Wanneer aan een jongvolwassene een vrijheidsbenemende jeugdsanctie wordt opgelegd, vindt de tenuitvoerlegging daar plaats. Gezien de uitrusting ervan, zijn de jji's goed geschikt om die beperkte ontwikkeling van jongvolwassenen te volgen. Zij kunnen ook de juiste accenten leggen. Bij de plaatsing in de jji's zal rekening worden gehouden met leeftijd en ontwikkelingsfase van de jongvolwassene.

Ik hoorde mevrouw Kooiman ook buiten deze zaal spreken over het belang van aandacht voor de soms grote leeftijdsverschillen tussen jeugdigen en jongvolwassenen die in jji's worden geplaatst. Ook andere leden hebben daar hun zorgen over geuit. Een heel belangrijk uitgangspunt waar wij niet veel concessies aan willen en kunnen doen, ook niet gezien de samenstelling van de groepen, is dat de categorie van 12 tot 14 jaar in groepen wordt geplaatst zonder meerderjarigen. Ook zal rekening worden gehouden met bijzondere individuele kenmerken. De leden kunnen denken aan de lvb-problematiek of aan psychiatrische problemen. Die mensen moet je niet allemaal door elkaar plaatsen. Nee, die moet je ook in jji's vaak nadrukkelijk afgescheiden houden.

Gezien het niet al te grote aantal jji's, roept dat de vraag op of je alle ingrediënten die noodzakelijk zijn voor het goed toepassen van het adolescentenstrafrecht, onbeperkt kunt handhaven. Ik doel bijvoorbeeld op het plaatsen van een jeugdige of jongvolwassene niet te ver van de woonplaats. Wij hebben nog steeds een landelijke dekking van jji's. Als je vasthoudt aan het apart houden van minderjarigen van jongvolwassenen – ik zie de noodzaak daarvan – roept dat op een gegeven moment de vraag op of je niet beter af zou zijn met een systeem waarin je bepaalde jji's voor bepaalde leeftijdsgroepen hebt. Die kant wil ik op dit moment nog niet op, want het leidt tot meer kosten en tot plaatsing verder van de woonplaats. Ook relatief jonge kinderen kunnen dan ver van hun woonplaats en van hun ouders komen te zitten. Dat zou de goede kant van het adolescentenstrafrecht weer tenietdoen. Maar dit is dus wel iets waar wij even bij stil moeten staan. Met de huidige dekking gaat het nog net, maar als je minder jji's krijgt, gaat het niet meer.

Voordat ik inga op de vragen en opmerkingen van de leden, sta ik nog stil bij een ander punt. Het wetsvoorstel is in twee opeenvolgende regeerakkoorden aangekondigd. De huidige coalitiepartners zijn het eens geworden over de uitgangspunten en de vormgeving van het wetsvoorstel. Voorheen is dat ook gelukt met de CDA-fractie. Met de gedoogsteun van de PVV-fractie is dat in het vorige regeerakkoord gelukt. Toen nog – zou ik bijna willen zeggen – zag de PVV-fractie het zinvolle van dit wetsvoorstel en de doelstellingen ervan in. Nu bespeur ik meer kritiek bij de PVV-fractie. Ik heb daar goed naar geluisterd, maar ik stel wel vast dat er in het vorige regeerakkoord meer steun voor dit wetsvoorstel was.

De heer Bontes (PVV):

De staatssecretaris zegt dat er indertijd steun van de PVV was voor het voorstel. Ik merk op dat wij dat hebben uitgeruild tegen de minimumstraffen. De staatssecretaris wist niet hoe snel hij de minimumstraffen controversieel moest verklaren toen het kabinet gevallen was. Onze steun was er in ruil voor minimumstraffen en een maximumjeugddetentie van vier jaar. Nu staat er twee jaar met allerlei andere softe maatregelen. De verbazing van de staatssecretaris kan ik totaal niet begrijpen en vind ik ook totaal ongepast. Graag een reactie.

Staatssecretaris Teeven:

Of het ongepast is, daar mogen wij van mening over verschillen. Ik zal het proberen uit te leggen. Deze staatssecretaris heeft er niet voor gekozen dat het kabinet ten einde kwam. Ik was zeer enthousiast bezig met het uitvoeren van het regeerakkoord, zowel wat dit voorstel voor het adolescentenstrafrecht betreft, als op het punt van de minimumstraffen. Er zijn andere keuzes gemaakt waarmee ik geconfronteerd werd. Ik kijk de heer Bontes aan en ik vraag het hem gewoon rechtuit. Volgens mij vond de PVV dit in de vorige periode niet een heel slecht wetsvoorstel. Er zijn wel wat dingen in veranderd, maar er zijn ook heel veel dingen gehandhaafd. Ik doe bijna een beroep op de heer Bontes: kijk ook eens naar de positieve dingen die gehandhaafd zijn en die de steun hadden van de fractie van de PVV. Dat zou toch reden moeten geven voor enige reflectie op dit moment.

De heer Bontes (PVV):

De staatssecretaris zegt niet verantwoordelijk te zijn voor de val van dat kabinet, maar hij is wel verantwoordelijk voor het controversieel verklaren van de minimumstraffen. Hij wist niet hoe snel hij dit van tafel moest halen. Dat is wel een feit. Ik ben overigens wat betreft het wetsvoorstel van mening dat de staatssecretaris het bagatelliseert, want het is ingrijpend veranderd. Het is van vier jaar naar twee jaar gegaan, onder druk van de PvdA. Het is dus echt veranderd; er zijn veel meer onderwijsachtige elementen in gekomen. Het is inderdaad soft, softer, softst geworden. Laat de staatssecretaris het alsjeblieft niet gek vinden dat wij hiermee niet akkoord gaan.

Staatssecretaris Teeven:

Ik vind het als staatssecretaris niet gek dat de heer Bontes oppositie voert. Dat begrijp ik wel. Ik vind het echter wel vreemd dat de koppeling wordt gelegd met het controversieel verklaren. Het is namelijk de Kamer die onderwerpen controversieel verklaart en niet de staatssecretaris. Ik moet constateren dat er voor dat wetsvoorstel geen steun was toen het kabinet-Rutte I ten val kwam en die steun er blijkbaar voor dit wetsvoorstel wel was. Ik kom daar direct nog uitgebreid op terug, ook naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Van Toorenburg over de verandering van vier naar twee jaar. De heer Bontes legt het zo uit dat het terugbrengen van vier jaar naar twee jaar allemaal meteen soft, softer, softst is. Ik heb zojuist al een tipje van de sluier opgelicht, maar dat zou je ook nog wel eens anders kunnen uitleggen. Ik wijs in dat verband op enkele wetenschappelijke artikelen, waarin wordt gesteld dat de staatssecretaris de afstand tussen het volwassenenstrafrecht en het jeugdrecht kleiner maakt met de verhoging naar vier jaar. In het verleden is wel eens gezegd dat ik mij in de eigen voet zou kunnen schieten door het verkleinen van die afstand, namelijk doordat het jeugdstrafrecht dan ook vaker door rechters zou worden toegepast. Ik merk maar op dat er verschillend over wordt gedacht. Over het terugbrengen van vier jaar naar twee jaar wordt zelfs in de wetenschap verschillend gedacht.

De heer Bontes (PVV):

Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris op mijn stelling dat strafrecht vergelding is, of het nu jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht is. Als je de mogelijkheden beperkt om iemand vier jaar vast te zetten door het terug te brengen naar twee jaar, doe je geen recht aan de slachtoffers en is het geen vergelding, althans niet voldoende vergelding.

Staatssecretaris Teeven:

Straf is niet alleen vergelding; straf is ook generale preventie en individuele preventie om anderen ervan te weerhouden een feit opnieuw te plegen en om de dader ervan te weerhouden het nog een keer te doen. Bovendien gaat het hier natuurlijk niet alleen om jeugddetentie. Juist om die reden ben ik begonnen al die maatregelen op te sommen en heb ik uitgelegd dat je met de beste wil van de wereld niet kan zeggen dat de omzetting van de pij-maatregel naar tbs een softe maatregel is. Dat is een heel consequente maatregel. Als je constateert dat heel veel jeugdigen ook een pij-maatregel krijgen opgelegd, betekent dit dat er juist aan die kant van het spectrum een aanzienlijke verzwaring in dit wetsvoorstel zit. Dat heeft de heer Bontes ook geconstateerd.

In de beantwoording op de vragen ga ik allereerst in op de systematiek van het wetsvoorstel, waarover mevrouw Kooiman, de heer Bontes en mevrouw Berndsen vragen hebben gesteld bij hun inbreng over artikel 77b en artikel 7c. Mevrouw Berndsen ziet het naar mijn mening goed dat artikel 77b een hoofdregel vooropstelt, namelijk dat 16- en 17-jarigen als jeugdigen worden berecht. Dat is helemaal juist en daar doe ik ook helemaal niets aan af. Dat is een vaststelling. In de praktijk wordt echter weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om die jeugdigen volgens het gewone strafrecht te berechten. Ik wil die mogelijkheid wel handhaven, maar ik zal het gebruik niet stimuleren, zo zeg ik aan het adres van de heer Bontes. Ik heb dat ook in de schriftelijke beantwoording naar voren gebracht. Het gaat om uitzonderingsgevallen, maar ik ben er wel van overtuigd dat de mogelijkheid bijdraagt aan het draagvlak voor jeugdstrafrecht. Het jeugdstrafrecht legt weer andere accenten dan het gewone strafrecht. In het jeugdstrafrecht ligt meer nadruk op behandeling en heropvoeding dan op bestraffing. Er zijn ook zaken waarbij de kinderrechter de voorkeur geeft aan een straf of maatregel uit het gewone strafrecht. Ik heb het nu over de kinderrechter en dat doe ik niet voor niets. De kinderrechter kan bij uitstek voor de 16- en 17-jarigen de vergelijking maken. Die kinderrechter zegt dat het heel soms beter is om een gewone straf of maatregel op te leggen. Hij kan dan kennelijk niet met het jeugdstrafrecht uit de voeten.

Met die bijzonder ernstige zaken kun je op twee manieren omgaan. Je kunt er een systeem op inrichten, zoals sommige leden hebben gesuggereerd. Of, en dat lijkt mij veel beter, je kunt een uitzondering voor die gevallen maken zoals we het tot nu toe inrichten. Dat gebeurt met artikel 77b en daarin voorziet ook het voorbehoud in artikel 37 van het IVRK, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De hoofdregel voor de minderjarige adolescent in artikel 77b is dus de berechting via het jeugdstrafrecht.

De heer Bontes heeft voorbeelden genoemd van situaties waarin de kinderrechter die hoofdregel heeft gevolgd. Hij noemde daarbij een aantal concrete zaken. Ik heb goed naar hem geluisterd, maar de heer Bontes heeft niet vermeld dat er naast jeugddetentie ook een pij-maatregel werd opgelegd. Die kon ook nog eens door de rechter tot zeven jaar worden verlengd. Het is dus niet zo zwart-wit als het werd voorgeschoteld, namelijk dat je met de toepassing van het jeugdstrafrecht goed weg komt omdat er maar twee jaar jeugddetentie kan worden opgelegd. In die zaken werd naast jeugddetentie ook een pij-maatregel opgelegd en dat is geen middel dat je als soft kunt omschrijven.

Ik constateer dat er bij de heer Bontes een vrees leeft, maar de rechter zal echt niet bij alle jongvolwassenen het jeugdstrafrecht toepassen. Dat leek de heer Bontes te vrezen, althans dat was mijn indruk in de eerste termijn. De kwalificatie dat een jongvolwassen crimineel de winnaar zal zijn bij aanname van dit wetsvoorstel wil ik verre van mij werpen. Dat is absoluut niet waar.

Ik wil ook nog een paar opmerkingen maken in de richting van mevrouw Berndsen en mevrouw Kooiman. Mevrouw Kooiman zegt blij te zijn met de verhoging in artikel 77c naar 23 jaar. Zij wil van mij weten wat er voor de rest nog gaat veranderen. Het adolescentenstrafrecht is natuurlijk meer dan een verhoging van 21 naar 23 jaar. Ik heb daar in mijn inleiding al even bij stilgestaan, maar ik wijs er toch ook op dat de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen plaatsvinden in jji's. De adolescent moet daarnaast die bijzondere afdoening worden toegeleid. Dat drieluik is naast andere maatregelen die ik heb genoemd meer dan genoeg om van invoering van adolescentenstrafrecht te spreken. Ik zeg dat expliciet tegen mevrouw Kooiman die daar ook expliciet naar vroeg.

Voordat ik inga op de toeleiding en op de plaatsing in jji's, wil ik nog even stilstaan bij de keuze voor de vormgeving. Mevrouw Van Toorenburg kon zich erin vinden dat wij niet hebben gekozen voor de inrichting van een afzonderlijk stelsel. In het stelsel dat voor iedereen geldt, is de biologische leeftijd minder bepalend. De ontwikkelingsfase van de adolescent wint aan gewicht wanneer die bij de berechting als jongvolwassene in aanmerking komt. Zo raken we af van het hokjesdenken waarover mevrouw Van Toorenburg het had. De 18-jarige leeftijd is niet meer doorslaggevend, het volledige sanctiearsenaal wordt ter beschikking gesteld en er is afgezien van de inrichting van een afzonderlijk rechtsstelsel.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb een vraag over artikel 77b, maar vooral over artikel 77c, de toepassing van het adolescentenstrafrecht voor 18- tot 23-jarigen. Wij zijn het erover eens dat de sleutel daarvoor bij de officier van justitie ligt. De rechter toetst aan het eind, maar de officier van justitie moet toeleiden. Het is van belang om direct na de arrestatie en de voorlopige hechtenis de goede programma's in te zetten. Op welke wijze kan een rechter-commissaris het wel of niet toepassen van artikel 77c toetsen? Kan hij zeggen: u hebt dat niet toegepast; wilt u dat alstublieft alsnog doen? Of kan hij alleen zeggen: u hebt dat wel toegepast, maar dat lijkt mij geen goed idee?

Staatssecretaris Teeven:

Artikel 77c kent, uit mijn hoofd gezegd, niet een ambtshalve mogelijkheid voor de rechter-commissaris … Misschien is het handig dat ik de wettekst er even bijpak en ernaar kijk en de vraag dan in een later stadium beantwoord. Ik wil het even scherp hebben voordat ik het verkeerde antwoord geef. Ik kom hier dus nog op terug.

Mevrouw Kooiman heeft het als volgt verwoord: wie bepaalt nu dat het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast en op welke wijze kan de officier van justitie bepalen dat toepassing van het jeugdstrafrecht bij een jongvolwassene aan de orde is? Zoals de heer Recourt ook zei, heeft de officier van justitie een belangrijke rol en deze rol is terecht cruciaal. Hoe verloopt dat proces nu bij toepassing van artikel 77c? Met de komst van het adolescentenstrafrecht wordt bevorderd dat er eerder en structureel wordt gekeken naar de noodzaak om een jongvolwassene volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Het is echter niet nodig om voor alle jongvolwassenen een rapportage op te stellen. We gaan dat ook niet doen, want dat is een enorme werkbelasting en in lang niet alle zaken is dat noodzakelijk. Of er nu wel of niet een advies over een jongvolwassene komt, hangt onder meer af van de ernst van het gepleegde misdrijf en de mogelijke recidive. In de regel wordt bij ernstige misdrijven en in het geval van veelplegers een rapportage aangevraagd. Daarna zal worden bezien, zoals ook blijkt uit de pilot in Almelo, wat er over de persoon van de verdachte reeds bekend is, of er indicaties zijn van psychische problematiek en of er indicaties zijn van LVB-problematiek. Ik benadruk dat als voor iedere jongvolwassene verdachte een uitgebreide rapportage zou moeten worden gemaakt, de gang naar en door de stafrechtketen stagneert, waardoor de zaak volledig zal vastlopen. We krijgen dan te maken met doorlooptijden die op geen enkele manier verantwoord zijn. Als er bijvoorbeeld sprake is van een relatief licht delict dat wordt afgehandeld met een taakstraf, is het soms helemaal niet wenselijk en noodzakelijk om uitgebreid te rapporteren. Het is ook mogelijk dat, als er sprake is van recidive, er kort daarvoor al een voorlichtingsrapportage is gemaakt en de situatie van de recidivist in een aantal weken of maanden niet wezenlijk is veranderd. Ook daarom is het van belang om in een vroeg stadium een selectie te maken van de jongvolwassenen voor wie die rapportage zal worden opgesteld.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij begrepen van de pilot in Almelo dat de kracht daar juist ligt in het feit dat bij heel veel jongvolwassenen wel een korte screening plaatsvindt. Kan de staatssecretaris dat nog even meenemen?

Staatssecretaris Teeven:

Die screening vindt uiteraard plaats en kan zelfs al aan de ZSM-tafel worden gedaan, als de zaak op die wijze binnenkomt. Deze screening wordt echter door het OM gedaan en dat is toch wel iets anders dan het maken van een uitgebreide rapportage. Dat blijkt ook uit de pilots. Als je kijkt naar de pilots in Almelo en Groningen, gaat het toeleidingsproces daarbij uit van de werkwijze waarbij de Raad voor de Kinderbescherming een advies opstelt voor de minderjarige verdachte en de reclassering voor de jongvolwassene verdachte. De screening aan de ZSM-tafel bepaalt echter of je in alle gevallen de Reclassering in de startblokken zet om een rapportage te maken.

In de pilots in Almelo en Groningen is gewerkt met criteria aan de hand waarvan bepaald kan worden welk type strafrecht en/of reclasseringsbegeleiding het beste kan worden ingezet bij een adolescent. Overigens sprak ik eerder in het debat over Rotterdam, maar dat moest dus Groningen zijn. Ik zal nu wat over de criteria zeggen, met name over de afweging jeugd- versus volwassenenstrafrecht. We hebben dat eerder al even aan de orde gehad.

De volgende criteria spelen een belangrijke rol: de ernst van het feit, de recidive bij de verdachte, de vraag of er sprake is van een slachtofferdelict, de vereiste bescherming van de kwetsbare adolescent en een duidelijk niet-gemotiveerde of afwijzende houding, bijvoorbeeld als er geen bereidheid bestaat gevolg te geven aan de wens van het slachtoffer dat herstelbemiddeling wil; een slachtoffer-dadergesprek. Dat laatste kan een rol spelen bij het wel of niet toepassen van jeugdstrafrecht. Een ander criterium is de mate waarin de directe omgeving van de adolescent moet veranderen. In hoeverre is het gezin van invloed, in hoeverre zijn de ouders, broertjes en zusjes van invloed? In hoeverre is terugkeer naar het gezin van invloed op het al dan niet in de toekomst plegen van recidive? Maar natuurlijk speelt ook het beschikbare aanbod aan interventies een rol. Dat zijn een paar criteria die van belang zijn voor de toepassing en de toeleiding. Op basis van die criteria adviseert de Raad voor de Kinderbescherming bij minderjarigen, dan wel de reclassering bij jongvolwassenen welk type strafrecht en welk type begeleiding voor de betrokkene het meest wenselijk is. Daarna vindt onderlinge afstemming tussen partijen plaats. Het streven is dat de volwassenenreclassering al bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris in het advies aandacht besteedt aan de vraag of toepassing van het jeugdstrafrecht in de rede ligt. Uit de pilots blijkt dat het in de meeste gevallen mogelijk is om dan al te adviseren. Dat kan ertoe leiden dat de officier van justitie aangeeft dat hij voornemens is om toepassing van het jeugdstrafrecht te vorderen. De voorlopige hechtenis kan dan bijvoorbeeld ten uitvoer worden gelegd in een justitiële jeugdinrichting.

Ik wil nog even iets opmerken naar aanleiding van de specifieke vraag van de heer Recourt over de rol van de rechter-commissaris. Die moet controleren of de officier van justitie wel of niet terecht het adolescentenstrafrecht toepast en vordert. De heer Recourt vroeg hoe je dat nou kunt organiseren. Artikel 63 uit het Wetboek van Strafvordering over de inbewaringstelling wordt met het adolescentenstrafrecht aangevuld. Dat houdt in dat in lid 5 een bepaling wordt opgenomen waarin staat dat de officier van justitie kenbaar maakt dat hij later ter terechtzitting een jeugdsanctie zal vorderen. De rechter-commissaris moet dan kijken of hij kan schorsen onder de voorwaarden. Artikel 493 uit het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard. Ook staat in dat lid dat de officier van justitie om een reclasseringsadvies vraagt.

In het stelsel vindt de beslissing tot inbewaringstelling altijd plaats op vordering van de officier van justitie. Daarover ging de specifieke vraag van de heer Recourt. De beslissing tot het opleggen van een straf of een maatregel volgens het jeugdstrafrecht komt toe aan de zittingsrechter. De beslissing tot plaatsing komt toe aan de selectiefunctionaris. Het concrete antwoord is dat met het voorgaande dus geen wijzigingen worden doorgevoerd in de rol van de rechter-commissaris. Hij toetst de vordering tot inbewaringstelling zoals hij dat altijd al deed. De officier van justitie informeert de rc in zijn vordering over de vraag of het hier om een jongvolwassene gaat en over het voornemen van het OM om een mogelijke berechting te laten plaatsvinden via artikel 77c. Ook laat de officier van justitie de rechter-commissaris weten of hij via de selectiefunctionaris een plaatsing beoogt in een jji. Daarnaast maakt het OM kenbaar wat het vindt van een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis, en de voorwaarden waaronder die zou moeten plaatsvinden.

De inbewaringstelling is dus duidelijk de eerste fase. Ik denk ook dat we wel enige flexibiliteit in het systeem moeten hebben. Het is natuurlijk het Openbaar Ministerie dat in eerste instantie de aanbrenging ter zitting doet. Het maakt kenbaar op welke wijze de zaak wordt geappointeerd. Vervolgens is het aan de rechter-commissaris om daarin de volgende handeling te verrichten.

De heer Recourt (PvdA):

Ik snap het systeem. Het is een passief systeem. De officier van justitie doet wat en de rechter-commissaris toetst, of doet wat hem verzocht wordt. Het kan ook zo zijn dat de officier vraagt om een schorsing van een meerderjarige. De rechter-commissaris kan dan zeggen dat hij daartoe bereid is als de officier het adolescentenstrafrecht toepast. Kortom, de rechter-commissaris stuurt dan actief op de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Hij kan dat nu alleen maar passief.

Staatssecretaris Teeven:

Het is nu al zo dat een rechter-commissaris bij de inbewaringstelling of de afdoening een beetje stuurt in wat het meest effectief zou kunnen zijn en in wat hij voornemens is te doen, ook waar dat niet expliciet in de wet is opgenomen. Dat is mijnheer Recourt en mij vanuit een verleden ambtshalve bekend. Dat zal met het aannemen van dit wetsvoorstel niet veranderen.

De heer Recourt (PvdA):

Fijn. Dat stelt me gerust.

Staatssecretaris Teeven:

Er is gesproken over de resultaten van de pilots. Veel leden hebben vragen gesteld over die pilots. De heer Van der Steur heeft gevraagd naar de resultaten als het gaat om de toepassing van artikel 77c bij jongvolwassenen. Uit een pilot had hij volgens mij het signaal ontvangen dat die toepassing erg zou tegenvallen en dat dit op een andere wijze zou gebeuren. Ik kan daar globaal iets over zeggen, want de pilots zijn net afgerond. De resultaten daarvan vallen helemaal niet tegen. Partijen die betrokken waren bij de advisering, hebben intensief met elkaar samengewerkt. Ik heb mij ook op de hoogte laten stellen van de voortgang toen men in Almelo een aantal maanden bezig was. De Raad voor de Kinderbescherming en de reclassering hebben in gezamenlijk overleg het Openbaar Ministerie en de ZM geadviseerd over de toepassing van jeugdstrafrecht en volwassenenstrafrecht. Dat heeft uiteindelijk, bijvoorbeeld in Almelo, geleid tot een forse toename van de toepassing van artikel 77c. Ik heb nog geen harde cijfers, want de pilot is net beëindigd. Ik ben echter natuurlijk wel in staat, zeker wanneer dit wetsvoorstel zijn afronding nadert in de senaat, om deze Kamer en de Kamer aan de overkant die harde cijfers te verstrekken.

De heer Recourt vroeg naar de erkenning van een laag IQ. Hij vroeg in dat verband hoe je jongvolwassenen met een laag IQ kunt herkennen. Dat is niet alleen een kwestie van een scherpe neus. Dit blijkt in de praktijk buitengewoon lastig. De Raad voor de Kinderbescherming en de reclassering bekijken, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid, ook in het kader van ZSM of een verdachte die in aanmerking komt voor een zo spoedig mogelijke afdoening, in hun systemen al bekend is. Op basis van de beschikbare informatie over de persoon kan in een aantal gevallen al worden vastgesteld of er sprake is van een laag IQ of een verstandelijke beperking. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het gegeven dat een minderjarige eerder is begeleid door de William Schrikker Groep of uit het schooltype dat een minderjarige heeft gevolgd. Dat zijn indicaties waar je rekening mee moet houden. Tijdens het uitvoeren van het raadsonderzoek of het onderzoek door de reclassering wordt ook aandacht besteed aan het IQ. Zoals mevrouw Kooiman al heeft aangegeven, kunnen ook jongeren met een verstandelijke beperking vaak erg streetwise overkomen; laat daar geen misverstand over bestaan. Momenteel wordt onderzocht of en op welke wijze screeningsinstrumenten kunnen worden toegepast die het snel herkennen van een verstandelijke beperking ondersteunen. Over de implementatie van dit traject zal ik de Kamer, tegelijkertijd met de antwoorden op de vragen van de heer Van der Steur over de harde cijfers met betrekking tot de pilots, periodiek blijven informeren.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Met betrekking tot de pilots heb ik gevraagd naar de hoge werkdruk in de keten, met name voor de reclassering. Ik weet niet of de staatssecretaris daarop terugkomt, maar zou dit bij de evaluatie van de pilots meegenomen kunnen worden?

Staatssecretaris Teeven:

Ik kom nog uitgebreid terug op de reclassering, maar ik schrijf deze vraag in elk geval op, zodat deze belangrijke vraag van mevrouw Berndsen niet in het ongerede geraakt.

De voorzitter:

Met een kruisje erbij, hè?

Staatssecretaris Teeven:

Een uitroepteken, voorzitter.

De heer Recourt stelde de verhouding aan de orde tussen de ZSM-afdoening en de uitvoering van het wetsvoorstel. Ook de heer Van der Steur en mevrouw Berndsen stelden daar vragen over. Mevrouw Berndsen en de heer Recourt stelden vragen over de borging van de zorgvuldigheid. De heer Van der Steur wilde weten hoe bij ZSM wordt geborgd dat er voldoende wordt gekeken naar de mogelijkheden van het inzetten van zorgtrajecten. De ZSM-werkwijze is niet alleen gericht op het snel afdoen van zaken. Het gaat daarbij ook om het bepalen van een vervolgproces. Die werkwijze moet dus niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid van beslissingen. De uitwisseling van kennis over de jongeren of jongvolwassenen in het kader van de ZSM-werkwijze draagt eraan bij dat de jongvolwassene al in een vroeg stadium zo goed mogelijk in beeld is. Dat leidt tot een advies aan het OM over de eventuele indicaties voor de toepassing van jeugd- of volwassenenstrafrecht.

Als er wordt overwogen om het jeugdstrafrecht toe te passen bij meerderjarigen of om het volwassenenstrafrecht toe te passen bij minderjarigen, volgt een reguliere opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming of de reclassering om dit uitgebreider te onderzoeken. Dat draagt op dat moment bij aan een afgewogen beslissing. Alle ketenpartners komen samen. De mogelijkheid om eenvoudig kort overleg te voeren tussen bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming en de reclassering over deze vraag moet dus aanwezig zijn. Daar zullen we bij de ketenpartners nadrukkelijk aandacht voor vragen. Ik kom nu te spreken over wat opmerkingen van de leden over bezuinigingen. Daarbij komen altijd bepaalde plannen ter sprake. De vindingrijkheid van de leden om met een bepaalde terminologie bepaalde plannen in elk debat aan de orde te stellen, valt mij altijd op; voor het kabinet is het soms grappig om zoiets waar te nemen. Ik heb begrepen dat we daar snel over zullen spreken en dat is een goede zaak. Eerst de vragen van de heer Recourt en mevrouw Berndsen. Bij de toeleiding ligt de nadruk echt op de rol van de officier van justitie. De heer Recourt en mevrouw Berndsen stelden de heel concrete vraag hoe dit kan worden gerealiseerd. Ik heb veel vertrouwen in de inzet van het Openbaar Ministerie op dit punt. Het Openbaar Ministerie heeft in de consultatie aangegeven dat het dit wetsvoorstel draagt. Bij de vraag hoe dit kan worden gerealiseerd, is het van belang dat het gaat om een doelgroep waarover het Openbaar Ministerie ook nu al advies vraagt aan de reclassering. Het is dus geen extra taak voor het OM, het is geen toevoeging. Het mooie van ZSM – het heeft ook nadelen, maar dit is het mooie ervan – is dat er snel kan worden geselecteerd. Een deel van de zaken kan efficiënt worden afgedaan, een ander deel wordt gerouteerd naar verdere advisering. Ik heb de Kamer daar net over geïnformeerd. Over de bezuinigingen het volgende. De Kamer heeft dinsdag daarover een brief van de minister gevraagd. Volgens mij was het zelfs mevrouw Berndsen die daarom vroeg, maar dat zeg ik uit het hoofd. Dit soort zaken moet je hier nooit uit het hoofd doen, want dan gaat het meteen mis; dat blijkt weer, dus ik houd mijn mond. Over die brief kan ik zeggen dat hij snel zal komen. Ik kan er nu niet op ingaan. Ik zeg wel dat voor het adolescentenstrafrecht specifieke middelen ter beschikking zijn gesteld aan het Openbaar Ministerie en aan de ZM. Wij hebben al berekend dat daaruit ook de nodige deskundigheidsbevordering bij het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht kan worden gefinancierd. Er zijn dus gelden om dit te doen. Het is niet zo dat hier een wetsvoorstel op tafel wordt gelegd terwijl – zoiets wordt weleens gezegd – er van handhaving vervolgens niks terecht gaat komen. Er zijn dus middelen om die deskundigheidsbevordering ter hand te nemen.

Nu wat opmerkingen over de plaatsing en de samenplaatsing. Ik ben daar eigenlijk al vrij uitgebreid op ingegaan. Mevrouw Van Toorenburg, mevrouw Kooiman, mevrouw Berndsen en de heer Recourt stonden daar uitgebreid bij stil. Ik heb al gezegd dat het uitgangspunt is dat bij plaatsing rekening wordt gehouden met de leeftijd, maar ook met de ontwikkelingsfase van een jeugdige of jongvolwassene. De 16-jarige, geharde straatrover met te veel trackrecords is niet de zwakbegaafde 20-jarige. Soms zullen 20-jarigen dus eerder moeten worden beschermd tegen 16-jarigen, dan andersom; die situatie kan zich voordoen. Een en ander betekent dat bij het indelen in groepen in jji's de leeftijd een belangrijk punt is. Zo is 12 tot en met 15 belangrijk, maar het kan soms ook noodzakelijk zijn om 21-jarigen vooral niet bij 16- en 17-jarigen te plaatsen; niet omdat dit ten koste zou kunnen gaan van een 16-jarige, maar juist ten koste van de 21-jarige. Precies daarom doen wij dit, want de 21-jarige zwakbegaafde zit nu soms in het volwassenenstrafrecht, in een p.i., naast routiniers. Dat is nu precies wat wij willen voorkomen. Zeker bij de jongste kinderen is de leeftijd dus een bepalend criterium, maar niet altijd; bijvoorbeeld niet bij de oudere jeugdigen en de jongvolwassenen. Ik heb overigens wel nagedacht over een alternatief met betrekking tot die 12-tot-15-jarigen, maar er zijn weinig 12-tot-15-jarigen in de justitiële jeugdinrichtingen. Dat komt niet veel voor: zo waren vorig jaar op jaarbasis gemiddeld twaalf plaatsen bezet door 12-tot-en-met-14-jarigen. Als je die groep echt apart wilt houden, zou je nog kunnen denken aan een landelijke bestemming, maar dat leidt ertoe dat de jeugddetentie of een opgelegde pij-maatregel heel ver van de woonplaats van de jeugdige wordt uitgevoerd, wat weer slecht is voor de betrokkenheid van ouders en van partners uit de jeugdstrafketen en de jeugdzorg. Ik heb dit ook al gezegd. Het ene positieve effect streep je ook hier in feite weg tegen het andere negatieve effect. Ik denk daarom toch dat het het beste is om die groepen gescheiden te houden. De meerderheid van de Kamer steunt dit ook. Ik ben nu ongeveer op de helft van mijn inbreng, voorzitter.

De voorzitter:

Ik kan uren naar u luisteren!

Staatssecretaris Teeven:

Ik houd u altijd scherp in de gaten, voorzitter.

Een ander nadeel van een aparte groep is dat er veel frictieleegstand ontstaat. In de ene maand zijn er soms maar 6 12- tot 14-jarigen en in de andere, een paar maanden later, 25. Dat leidt natuurlijk tot hoge kosten. Uit een andere optiek is er overigens ook op gewezen dat frictieleegstand zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Mevrouw Berndsen heeft eveneens een vraag gesteld over aparte groepen. Ik denk dat ik daarop in mijn antwoord uitgebreid ben ingegaan.

Ik heb tot nu toe stilgestaan bij de hoofdlijnen van het wetsvoorstel en het beleid dat tot toepassing van artikel 77c moet gaan leiden. Ik kom nu toe aan de interruptie die mevrouw Van Toorenburg aan het begin van dit debat plaatste. Wat zijn de gevolgen van de mogelijke verhoging van de jeugddetentie? Mevrouw Van Toorenburg moet me zo nodig maar corrigeren, maar in haar visie zou het rechters kunnen verleiden tot toepassing van artikel 77c.

We weten allemaal hoe de politieke verhoudingen liggen op het punt van de verhoging van de maximale jeugddetentie naar twee jaar. De heer Van der Steur heeft het in eerste termijn op een onnavolgbare wijze nog eens onder de aandacht van de Kamer gebracht. Ik heb daar met plezier kennis van genomen. Vanuit vak-K geoordeeld kijkt mevrouw Van Toorenburg in dit geval terecht naar de PvdA-fractie. De VVD heeft hierover namelijk met de PvdA onderhandeld bij de totstandkoming van dit kabinet. Ik zal er niet uit mijzelf op terugkomen, laat dat helder zijn.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel was er sprake van een verhoging van de maximale duur van de jeugddetentie naar vier jaar voor 16- tot 23-jarigen. Daarbij ging het dus ook om degenen die in de leeftijdsgroep van 16 en 17 zaten. Voor deze groep is het in het voorliggende wetsvoorstel weer teruggebracht naar twee jaar. Behalve de heer Recourt hebben ook mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen dinsdagavond aangegeven die verlaging naar twee jaar een verbetering te vinden ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel, een wetsvoorstel dat voorlag tijdens het kabinet-Rutte I. Ik glimlach nu een beetje, niet omdat ik wat ga zeggen over het voorstel van mevrouw Van Toorenburg, maar omdat ik terug moet denken aan de onderhandelingen in het kabinet-Rutte I. Mevrouw Van Toorenburg stelt voor om de knip te leggen bij 18 jaar. Voor de meerderjarige adolescent wordt tegelijkertijd de maximale jeugddetentie verhoogd naar vier jaar als de rechter het jeugdstrafrecht toepast. Een jongvolwassene zou in haar voorstel dus een maximale jeugddetentie van vier jaar kunnen krijgen. Voor de minderjarige, de 16- en 17-jarige, zou het dan twee jaar blijven. Mevrouw Van Toorenburg vraagt verder aandacht voor de mogelijkheid dat de rechter van mening is dat het jeugdrecht van toepassing zou moeten zijn, maar daar toch niet voor kiest, gelet op de ernst van het gepleegde feit en het lage strafmaximum van het jeugdrecht.

Ik begrijp hoe zij is gekomen tot dit compromisvoorstel. In eerste instantie was ik net als de heer Van der Steur heel enthousiast, maar toen ik er nog eens over nadacht, werd ik toch wat minder positief. Het zou namelijk kunnen leiden tot een ongewenste en ongelijke situatie. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als de door mevrouw Van Toorenburg geschetste situatie betrekking heeft op een minderjarige adolescent? Dat zou dus de situatie zijn dat het feit zo erg is dat de rechter van oordeel is dat het jeugdrecht geen passende sanctie biedt. In dat geval zal de rechter het normale strafrecht toepassen op deze 16- of 17-jarige door artikel 77b toe te passen. De ongelijkheid tussen de minderjarige en de meerderjarige adolescent, die jongvolwassene, wordt dan een stuk groter. De straf voor die meerderjarige adolescent zal dan immers veel milder uitpakken dan voor die minderjarige adolescent die volgens het volwassenenstrafrecht is berecht. Die laatste wordt immers bedreigd bij de behandeling van zijn strafzaak met een veel hoger strafmaximum.

Ik denk niet dat we dat zouden moeten willen. Volgens mij zouden we of voor het oorspronkelijke voorstel moeten kiezen – en de heer Van der Steur stelde terecht vast dat de politieke haalbaarheid van die keuze door het regeerakkoord niet bestaat – en het strafmaximum voor 16- tot 23-jarigen naar vier jaar moeten brengen of we doen het zoals we het nu hebben gedaan. Ik zet naast het voorbeeld van mevrouw Van Toorenburg het beslissingskader van de rechter uit hoofde van artikel 77b en 77c. In mijn visie is er voldoende flexibiliteit rond die leeftijd van 18 jaar voor een passende berechting van alle jongvolwassenen. Wij kunnen de toepassing van het jeugdstrafrecht achterwege laten als de ernst van het misdrijf daaraan in de weg staat. Dat geldt ook voor 16- en 17-jarigen en in gelijke mate voor 18- tot 23-jarigen. Eigenlijk is het wetsvoorstel dat er nu ligt beter dan het compromisvoorstel dat mevrouw Van Toorenburg met verve – ik heb daar ook wel begrip voor – verdedigde.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Natuurlijk is het een zoektocht naar wat wij het beste kunnen doen. Ik heb met veel rechters en officieren van justitie gesproken. Zij zeggen: voor ons is bij een minderjarige het jeugdstrafrecht het uitgangspunt en bij een meerderjarige het volwassenenstrafrecht het uitgangspunt. Nu is er straks die tussenvorm en kunnen zij gaan kiezen, maar het uitgangspunt blijft daarbij hetzelfde. Er is dan dus juist meer ruimte voor de rechter om bij de jeugdige te zeggen: ik vind dat de ernst van het fout de doorslag geeft dus ik pak het volwassenenstrafrecht. Bij de jongvolwassene kan de doorslag geven dat er iets met die jongere aan de hand is. Dan pakt de rechter het jeugdstrafrecht. Bij dat laatste is er echter sprake van een drempel. In een strafzaak met verdachten, slachtoffers en publieke opinie wordt ook gekeken naar de maximumstraf van twee jaar in het jeugdstrafrecht. Rechters maken dan geen gebruik van het jeugdstrafrecht terwijl de jeugdige dat eigenlijk wel nodig heeft. Kan de rechter dan goed alle mogelijkheden gebruiken of binden wij toch zijn handen op de rug als hij naar een jongere kijkt die ouder is dan 18 jaar waarmee eigenlijk veel aan de hand is?

Staatssecretaris Teeven:

Ik luister goed naar wat mevrouw Van Toorenburg met veel verve zegt. Dat is gelijk aan wat zij dinsdagavond zei. Ik stel daar echter iets anders tegenover. Ik stel daartegenover de situatie van iemand van 22 jaar die verdacht wordt van een straatroof en moet worden berecht. De officier van justitie en de rechter staan voor de keus voor het jongvolwassenenstrafrecht, het adolescentenstrafrecht, of het volwassenenstrafrecht. In het volwassenenstrafrecht zou zo iemand volgens de geldende maatstaven met enige documentatie vier tot vijf jaar gevangenisstraf opgelegd krijgen. In de situatie die mevrouw Van Toorenburg voorstelt, zou die jongvolwassene volgens het jeugdstrafrecht worden berecht. Dan zou er dus een beperking zijn. Daarbij komt wel een beetje het gevaar om de hoek kijken dat de heer Bontes in zijn eerste termijn schetste. Het lijkt heel aardig, maar het dichter bij elkaar brengen van volwassenenstrafrecht en jeugdstrafrecht heeft als nadeel dat in meer situaties wordt gekozen voor het jeugdstrafrecht. Dat gebeurt dan ook in situaties waarin de belangen van slachtoffers en nabestaanden zwaar moeten worden gewogen, bijvoorbeeld als het gaat om een wat gewelddadigere straatroof. Ik bedoel niet het soort straatroof waarbij het goed is om de jongvolwassen verdachte alle aandacht te geven in het jeugdstrafrecht, maar de straatroof waarbij bot geweld is gebruikt en waarbij vergelding op de voorgrond moet staan. De keuze voor het jeugdstrafrecht wordt op deze manier gemakkelijker. De wetgever verlaagt de drempel door het verhogen van de strafmaat. Die drempel wordt ook lager in situaties waarin de wetgever vindt dat vergelding zwaarder moet wegen dan individuele preventie. Dat is het nadeel van de incidentele verhoging van de strafmaat.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nu komen wij tot het echte punt van de discussie. Het beeld blijft bestaan dat de combinatie van straf en behandeling softer is dan alleen straf. De CDA-fractie vindt dat beeld onterecht. De staatssecretaris zegt terecht dat een straatrover in het volwassenenstrafrecht vier jaar cel krijgt opgelegd. Hij zit dan achter een deur en met de aankomende bezuinigingen gebeurt dan verder geen mallemoer meer met hem. Dezelfde straatrover, met wie volgens de inschatting van de rechter van alles aan de hand is, kan ook vier jaar cel opgelegd krijgen in het jeugdstrafrecht. Dan zit er een bataljon specialisten die hem zo gek maken dat hij denkt: volgens mij moet ik maar een andere toekomst kiezen. Ik heb er duizenden voorbij zien komen. Dat wil ik. Wij moeten stoppen met het beeld dat alleen straffen steviger is dan straffen naast behandelen. Daarom pleit de CDA-fractie er zo voor om de strafmaat voor de adolescenten te verhogen. Dan hebben we die vier jaar. Ik weet zeker dat als we aan slachtoffers vragen of ze liever zien dat een verdachte alleen vier jaar achter de plank gaat of dat hij vier jaar krijgt met zo veel geklier dat hij besluit om een andere keuze te maken, zij voor het laatste kiezen. Daarover hebben wij het vandaag.

Staatssecretaris Teeven:

We hebben deze discussie al eens eerder gevoerd. Ik denk dat dit niet helemaal waar is. Ik denk dat je het niet zo zwart-wit kunt zien. Ik denk dat er zaken zijn waar vergelding zwaarder moet wegen dan behandeling. Het is niet zozeer dat celstraf strenger is dan behandelen. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg eens dat er best heel veel situaties denkbaar zullen zijn waarin behandelingen veel vervelender zijn voor een veroordeelde dader dan het koud vastzitten. We hebben echter ook nog een andere component. Het gaat bij straf niet alleen om individuele preventie. De heer Bontes vroeg mij bij de aanvang van dit debat wat straf nu inhoudt. Straf houdt de individuele preventie in waarvoor mevrouw Van Toorenburg terecht aandacht vraagt, maar straf houdt ook vergelding in. Die vergeldingscomponent is in de ogen van de samenleving en de slachtoffers – ik zeg dus niet dat het feitelijk zo is – minder zwaar vertegenwoordigd wanneer iemand wordt behandeld. Dat is een gegeven. Volgens mij moeten we het verschil dus wel in stand houden bij de jongvolwassenen. Of je brengt alles naar vier jaar, wat in het oorspronkelijke wetsvoorstel het geval was, of je houdt het op twee jaar waarbij er verschil moet worden gemaakt. Ik wijs erop dat er bij een first offender – een straatrover van jonge leeftijd die het voor de eerste keer doet – vanwege het feit dat het de eerste keer is dat hij wordt verdacht en berecht, altijd meer rekening zal worden gehouden met individuele omstandigheden, met de persoon van de dader. De straatrover die voor de zoveelste keer komt, moet het naar het oordeel van het kabinet in de uitvoering echter niet te gemakkelijk worden gemaakt door voor het jeugdstrafrecht te kiezen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In de politiek hebben wij een verantwoordelijkheid voor de beelden die wij oproepen. Als een beeld de werkelijkheid niet benadert, is het ook onze verantwoordelijkheid om daaraan te klussen. Daarom zou ik de staatssecretaris zo graag naast me zien in het standpunt dat een straf binnen het jeugdrecht ook vergelding is. Hij weet als geen ander dat vier jaar in het jeugdstrafrecht, als je een persoon in een stevige jeugdinrichting zet, vele malen zwaarder is dan gewoon lekker op je rug televisie liggen te kijken in het volwassen circuit. Laten wij die beelden samen bestrijden. Als wij willen dat iemand vier jaar krijgt, moeten wij ervoor kiezen dat hij die uitzit in een inrichting waar psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers ervoor zorgen dat de criminele carrière wordt gekeerd. Wij moeten niet het beeld oproepen dat het steviger is in het volwassen circuit dan in het jeugdrecht. Ik snap de staatssecretaris echter en het is zijn goed recht – daar ga ik helemaal niet over – dat hij liever het oude systeem heeft. Ik hoop echter dat ik in ieder geval andere partijen een beetje heb kunnen laten nadenken over de vraag of dit nu echt is wat wij willen. Het CDA wil ook vergelding, maar wij willen niet alleen iemand achter de plank zetten, zeker niet gelet op de bezuinigingen. Wij willen dat er aan die gasten wordt geklust.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat we de standpunten met elkaar hebben gewisseld. Ik heb erover gezegd wat ik erover gezegd heb. Ik heb mevrouw Van Toorenburg in haar eerste termijn wel goed gehoord. Zij gebruikte niet de term "kersje op de taart", maar zij ging wel voor een plusje. Ik stel dus vast dat we het eens zijn over het wetsvoorstel maar dat we het niet helemaal eens zijn over dit specifieke onderdeel. In de tijd kunnen standpunten ook nog wel eens draaien, zo constateer ik. Om het kort en duidelijk te zeggen: de relatief korte duur van de jeugddetentie onderstreept het karakter van het jeugdstrafrecht. Als de rechter daarvoor kiest, is het de bedoeling om minder te bestraffen en meer te behandelen en te heropvoeden. Als niet voor het jeugdstrafrecht wordt gekozen, kan het volwassen strafrecht in zijn volle gestrengheid worden toegepast. Laat het dus duidelijk zijn dat ik een amendement met een tussenstraf alleen voor 18-plussers ontraad. Dat lijkt mij onwenselijk; de argumenten hebben we gewisseld.

De heer Recourt heeft gevraagd in hoeveel gevallen de jeugddetentie bij 18-plusadolescenten wordt verhoogd. Dat ligt nogal genuanceerd. Ik heb gekeken naar de cijfers van het WODC, Criminaliteit en rechtshandhaving 2011. Een heel precies beeld geven die cijfers niet. Ze geven wel een indicatie. Er zijn alleen cijfers ter beschikking over gevangenisstraffen. Ik heb het dan over gevangenisstraffen die onvoorwaardelijk zijn opgelegd of waar een onvoorwaardelijk deel in zit. De cijfers die ik heb, gaan over de lengte of de duur van het onvoorwaardelijk deel. Dan kom ik op het volgende uit. Ongeveer 90% van de opgelegde straffen is korter dan twee jaar. Bij zo'n 5% bedraagt de opgelegde straf tussen de twee en vier jaar. 5% daarbovenop is langer dan vier jaar. Dat geldt voor alle meerderjarigen, niet specifiek voor 18- tot 23-jarigen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de percentuele verdeling van de strafduur voor deze leeftijdscategorie anders zou zijn.

Dan kom ik op de omzetting van een pij-maatregel naar tbs. De heren Recourt, Van der Steur, mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Kooiman hebben stilgestaan bij de regeling van de omzetting van pij naar tbs. Ik dank de heer Van der Steur, mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Kooiman voor hun steun aan dit onderdeel van het wetsvoorstel. Uiteraard bestonden er bij fracties twijfels, maar wij hebben uitgebreid standpunten en argumenten uitgewisseld. Nu staat er dan ook een voorstel waarvan de uitzonderingsvariant zeer werkbaar is. Alle Kamerleden die ik noemde, stonden op hun eigen wijze stil bij dit onderdeel van het wetsvoorstel. Het komt niet vaak voor dat vanuit een zo wisselend perspectief steun wordt gegeven aan dit onderdeel.

Ik heb die aarzelingen ook geproefd in de schriftelijke ronde. Ik heb geprobeerd die weg te nemen. Ik heb uit de bewoordingen van de heer Recourt begrepen welk accent hij legt. Hij zei letterlijk: wel mogelijk, niet wenselijk. Het is een intrieste situatie. Dat ben ik met de heer Recourt en anderen eens, maar het belang van de maatschappelijke veiligheid, die ook de heer Bontes in zijn termijn aan de orde stelde, staat hier voorop.

Misschien heb ik het verkeerd gezien, maar in de steun van de heer Recourt ontwaarde ik iets voorwaardelijks. Hij stelde namelijk de situatie aan de orde waarin de omzetting uiteindelijk neerkomt op een plaatsing op de longstay. Zou dat kunnen worden uitgesloten?, was zijn expliciete vraag. Kunnen wij in die gevallen niet uitwijken naar de reguliere psychiatrie? Zo vat ik zijn vragen maar even samen. Ik denk dat ik niet meer hoef te vertellen over de situatie waar wij het over hebben. De systematiek van de verlenging van de tbs-maatregel is bekend. Dat geldt ook voor het moment waarop iemand in de longstay terechtkomt. Ook betekent de omzetting zoals opgenomen in het wetsvoorstel dat er een ongemaximeerde tbs-maatregel kan worden opgelegd. Het gevaar dat van een veroordeelde uitgaat, de daaruit voortvloeiende noodzaak van behandeling en het belang van de maatschappelijke veiligheid staan bij die omzetting voorop. Dat is overigens precies hetzelfde als bij het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging, maar dat betwist de heer Recourt ook niet.

Ik ben het met de heer Recourt eens dat een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat een veroordeelde ook in de longstay wordt geplaatst, maar dat is zeer uitzonderlijk. De heer Van der Steur zei het dinsdagavond zoals het is – zo denk ik er ook over – namelijk: het is een mogelijkheid. Ik zie niet waarom wij ex-pij'ers zouden moeten uitzonderen van die mogelijkheid en waarom wij iemand van 24 of 25 jaar die met een tbs-plaatsing te maken krijgt, anders zouden moeten behandelen dan een jongvolwassene van 22 jaar bij wie sprake is van een omzettingsmogelijkheid. Wij hebben de criteria voor plaatsing op de longstay ook verzwaard. Dat is pas aan de orde als je geruime tijd in de tbs bent. Wij zijn ook aan het kijken of wij mensen die nu in de longstay zitten, nog kunnen behandelen en of dat soms nog kan leiden tot het afbreken van een longstay. Dat heb ik ook met de Kamer gewisseld. Er moet steeds sprake zijn van een groot risico op recidive, waardoor de rechter de tbs telkens heeft verlengd.

Plaatsing in longstay is geen automatisme en een dergelijke plaatsing is niet voor de eeuwigheid. Ik word over de plaatsingsbeslissing geadviseerd door de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Forensische Zorg, de LAP. Die adviseert mij ook over een eventuele plaatsing van tbs-gestelden op een longstayafdeling en over de voortzetting of de opheffing van longstayplaatsing. Ik wijs er ten overvloede op dat de rechter, als we zo ver komen, de tbs al veelvuldig heeft verlengd. Dat weet de heer Recourt ook. Als het voorstel voor de Wet forensische zorg, dat op dit moment in de Eerste Kamer aanhangig is, wordt aangenomen, heeft de rechter bij de verlengingsbeslissing ook de mogelijkheid om een machtiging af te geven voor opname in de reguliere psychiatrie. Het kan niet elke keer, dus de rechter kan dat ook onderbreken. Dat regelt artikel 2.3 van het wetsvoorstel forensische zorg. Als de Eerste Kamer dat wetsvoorstel overneemt, kunnen we die onderbreking dus hebben. Dan heeft de rechter ook de mogelijkheid om daartoe te komen.

De heer Recourt (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris voor het uitgebreide antwoord. Het is inderdaad een zorg van de PvdA-fractie dat een kind uiteindelijk levenslang achter de tralies terechtkomt. Ik heb echter geen amendement ingediend, omdat ik ook de praktijk ken. In zeer uitzonderlijke situaties moet je kunnen zeggen: dit is levensgevaarlijk; niet de straat op. Dat is ook nooit de insteek van mijn betoog geweest. Ik vind wel dat je moet kijken naar alternatieven binnen de reguliere psychiatrie. Als ik de staatssecretaris hoor zeggen dat dit nadrukkelijk aan de orde komt bij verlengingen en dat het een zeer uitzonderlijke situatie zal zijn, niet alleen omdat de rechter iedere keer toetst maar ook omdat dit de insteek van het kabinet is in de uitvoering, dan ben ik gerustgesteld. Heb ik de staatssecretaris daarmee goed beluisterd? Gaat het inderdaad om zeer grote uitzonderingen?

Staatssecretaris Teeven:

Ja, de heer Recourt heeft dat goed begrepen. Het gaat om zeer grote uitzonderingen, maar wel om heel gevaarlijke situaties voor de samenleving. Ik maak daarbij nog de kanttekening dat plaatsing van een zeer gevaarlijke persoon in de reguliere ggz alleen mogelijk is als er binnen de reguliere ggz een plaats is waar de betrokkenen met een chronische zorgbehoefte kan worden behandeld, en als het vereiste niveau van beveiliging aanwezig is.

Ik kom bij de beperking van de taakstraf. Over dat onderdeel van het wetsvoorstel zijn veel vragen gesteld, door de heer Recourt, de heer Van der Steur, mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Kooiman. Het gaat in dit wetsvoorstel om ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Ik wil daarbij het signaal afgeven dat de daders dan niet wegkomen met een kale taakstraf. Dat is bij volwassenen zo en ik zie in de ernst van die feiten geen aanleiding om dit voor jeugdigen anders te willen. Er zijn verschillen, waarop leden van de Kamer hebben gewezen. Daar kom ik zo meteen op terug.

Ik begin echter met de vraag van mevrouw Kooiman naar de reden van de beperking. Zij vroeg mij om erover na te denken of die eigenlijk wel nodig is. Nu vraagt mevrouw Kooiman mij vaker of de dingen die ik doe wel nodig zijn. Vaak is dat zo, maar ik denk er altijd wel goed over na als mevrouw Kooiman mij daartoe uitnodigt. Ik zal dus proberen om uit te leggen wat ik er precies mee bedoel. De rechtspraak bij jeugdigen vindt eigenlijk al plaats conform dit wetsvoorstel. Bij de ernstige misdrijven, zoals geweldsmisdrijven en zedenmisdrijven, wordt geen kale taakstraf opgelegd. Ik heb geen nieuwe of recente onderzoeksresultaten beschikbaar waarmee ik dat kan staven. Ik heb gewoon eens gekeken naar onlangs gepubliceerde rechtspraak – dat heb ik ook echt gedaan – en durf die conclusie op dit moment wel te trekken. Het gebeurt op dit moment niet. Dat betekent dat ik met dit onderdeel van het wetsvoorstel niet probeer om bijvoorbeeld een onwenselijke praktijk terug te draaien. Ik vind het echter prettig om te zien dat de gedachten binnen de magistratuur en de gedachten van de wetgeving kennelijk meer op één lijn liggen dan voorheen het geval was, bij de regeling voor volwassenen.

Overigens zitten in de regeling beperking taakstraf voor volwassenen nog een aantal ongewenste uitkomsten, maar daar gaan we op een later moment nog over spreken. Ik merk wel op dat sinds de brief over het adolescentenstrafrecht van juni 2011 en het debat dat we daarover hebben gevoerd, ook de richtlijn strafvordering jeugd in die zin is aangepast. Het Openbaar Ministerie heeft dat gedaan. Wat dat betreft hoeft de lijn in de rechtspraak niet heel sterk te verbazen, want het is ook een gevolg van de aanwijzing uit juni 2011.

Ik merk ook op dat de adviezen over het wetsvoorstel mij ook niet op andere gedachten hebben gebracht. Het wetsvoorstel zou mogelijkheden tot het bieden van maatwerk beperken, maar voorbeelden daarvan zijn niet aangedragen in de consultatie.

Ik kom terug op de praktijk. Er wordt gecombineerd: taakstraffen en jeugddetentie of taakstraffen met een pij-maatregel. Dergelijke combinaties komen dus al voor, al dan niet in voorwaardelijke vorm; ook die combinaties worden gekozen. Het voorliggende wetsvoorstel is daarmee in lijn. Uit de pilots in Almelo en Groningen blijkt ook een beetje dat die weg wordt gekozen.

Mevrouw Kooiman wilde weten: waarom? Je kunt zeggen dat het in de praktijk allemaal al zo goed verloopt, dus waarom moeten we die wet inspijkeren? Ik vind dat het uitgangspunt door de wetgever wettelijk moet worden verankerd. De wetgever ziet beperkingen in de ruimte voor het opleggen van een kale taakstraf. Zedenmisdrijven en geweldsmisdrijven zijn niet anders dan als ze door volwassenen worden gepleegd. Daar ben ik het mee eens en dan moet je dus ook dezelfde uitgangspunten hanteren. Als je het benadert vanuit de optiek van de samenleving als geheel en de individuele slachtoffers in het bijzonder, dan moet het uitgangspunt voor jeugdigen dus ook niet anders zijn. Voor de afdoening van ernstige geweldsmisdrijven en ernstige zedenmisdrijven leggen we dus geen kale taakstraf op.

De leden van de Kamer zullen mij misschien vragen naar de verschillen. Mevrouw Van Toorenburg stelde dit aan de orde toen zij verwees naar de betrokkenheid van de CDA-fractie bij de totstandkoming van de regeling voor volwassen. Het is juist, zoals mevrouw Van Toorenburg opmerkte, dat de regeling voor jeugdigen uitgebreider is. Die regeling laat ook meer combinatiemogelijkheden toe. De achtergrond daarvan is dat wij voor jeugdigen ook rekening hebben gehouden met het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, want dat stelt voorop dat vrijheidsbeneming een ultimum remedium moet zijn. Dat houdt concreet in dat een taakstraf kan worden gecombineerd met jeugdsancties die niet tot vrijheidsbeneming leiden. Dat is de reden waarom we het zo hebben gedaan. Ik noem bijvoorbeeld de gedragsbeïnvloedende maatregel, maar ook de jeugddetentie en de pij-maatregel in voorwaardelijke vorm.

De heer Recourt stelde een vraag over de gedragsbeïnvloedende maatregel. Hij wilde weten of het juist is dat de voorwaardelijke gedragsbeïnvloedende maatregel is geschrapt. Dat heb ik in zijn inbreng beluisterd. Het is juist dat de voorwaardelijke gedragsbeïnvloedende maatregel per 1 juli 2012 is afgeschaft. Die wijziging stond niet op zichzelf, maar volgde op de afschaffing van de gedeeltelijk voorwaardelijke pij-maatregel. Voor de Handelingen en een goed begrip van de combinatiemogelijkheden voor de beperking van een taakstraf sta ik hier wat uitvoeriger bij stil. Het is ook van belang voor de verslaglegging. Misschien vertel ik de heer Recourt niks nieuws, maar die wetswijziging per 1 juli 2012 had te maken met de uitvoerbaarheid van de gedragsbeïnvloedende maatregel en de pij-maatregel. Het uitgangspunt is dat de duur van de pij-maatregel niet door de rechter wordt bepaald, maar wettelijk is vastgelegd op drie jaar. Daarna kan de pij-maatregel worden verlengd. Omdat de duur van de pij-maatregel wettelijk vastligt en de rechter die dus niet bepaalt, kan die maatregel ook niet gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd. Je kunt de pij-maatregel wel geheel voorwaardelijk opleggen, maar je kunt er niet in knippen en de maatregel gedeeltelijk voorwaardelijk opleggen.

De gedragsbeïnvloedende maatregel vraagt om voorbereiding. Het is een programma waarvan de onderdelen op tijd beschikbaar moeten zijn. Alle zorg en interventies moeten klaar staan. Dat vraagt om voorbereiding en afstemming met de ketenpartners. Een voorwaardelijke gedragsbeïnvloedende maatregel legt ook beslag op capaciteit die mogelijk niet wordt gebruikt. Alleen als de voorwaarden worden overtreden, moet de gedragsbeïnvloedende maatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd. In de regel worden er ook voorwaarden gesteld aan voorwaardelijke sancties. Die voorwaarden zouden bij een voorwaardelijke gedragsbeïnvloedende maatregel inhoudelijk hetzelfde kunnen zijn als het programma van die maatregel zelf. Dat lijkt ons een onnodige doublure.

In verband met de Handelingen licht ik het voorgaande toe; waar komt het op neer? Samenvattend kan een taakstraf wel naast een gedragsbeïnvloedende maatregel, jeugddetentie of een pij-maatregel worden opgelegd. Dat is geregeld in artikel 77ma van het wetsvoorstel. Voor jeugddetentie en de pij-maatregel geldt daarbij dat zij ook in voorwaardelijke vorm kunnen worden opgelegd naast de taakstraf, maar dan voor het geheel. Dat volgt uit artikel 77x, eerste en tweede lid.

Dan kom ik op de maatregel die voorkomt uit de motie-Marcouch, om het zo maar te zeggen. Daarin staat de wens van de fractiegenoot van de heer Recourt, namelijk de terbeschikkingstelling aan het onderwijs. De heren Bontes, Recourt en Van der Steur hebben nog stilgestaan bij die tbo-maatregel. De heer Recourt zei terecht dat het een eerste stap is. Hij doelt daarbij op het vervolg, denk ik. Dat vervolg is in de maak, maar het is daarbij niet zo dat het aan de veroordeelde is om onderwijs te kiezen, zoals de heer Bontes voorstelde. Zo werkt dat niet in die maatregel.

Toch raakt de heer Bontes wel aan iets belangrijks. Daarin zal ik tegenover hem eerlijk zijn. Hij raakt aan elementen die bij de bijzondere voorwaarden minder hard zijn dan bij de afzonderlijke maatregel. Zoals het nu is, wordt die voorwaarde alleen opgelegd, als wij een school of onderwijsinstelling bereid kunnen vinden om de jeugdige op te nemen. Een bijzondere voorwaarde bij de jeugddetentie kent dus zijn beperkingen. Dat zie je ook aan de duur van de voorwaarde. Die inzichten hebben het dus noodzakelijk gemaakt om een stap verder te gaan dan de uitvoering van het regeerakkoord en om niet met de uitwerking ervan in dit wetsvoorstel te volstaan. Er komt dus een afzonderlijke maatregel. Ook daarin is het volgen van onderwijs niet vrijblijvend, niet voor jeugdigen en ook niet voor de onderwijsinstelling. Ik kom snel met een verdere uitwerking. Mijn collega, de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en ik zijn met dit wetsvoorstel bezig. Voor de zomer wordt er met de onderwijsraden gesproken. Ik verwacht vlak na de zomer een versie van die terbeschikkingstelling aan het onderwijs als maatregel in consultatie te kunnen sturen, ook ter uitvoering van het regeerakkoord. Het streven is om die maatregel nog dit jaar bij de Raad van State aanhangig te maken. Ik wil op de finesses van die maatregel dan ook later ingaan.

Ik kom dan nog wel terug op de vragen van de heer Van der Steur. Hij wilde nog weten of er in het kader van de tbo ook daadwerkelijk toezicht wordt gehouden op de schoolprestaties. Ik begrijp dat de heer Van der Steur – zo begrijp ik zijn vraag althans – geen genoegen neemt met alleen het fysiek aanwezig zijn op school. De jeugd- of de volwassenenreclassering zal toezicht houden op de uitvoering van de tbo-maatregel. Daarbij heeft de school ook een belangrijke taak ten aanzien van het signaleren van moeilijkheden. Als die samenhangen met een gebrek aan inzet, dan volgt de tenuitvoerlegging van de vervangende detentie. Dat is althans de lijn die mij op dit moment voor ogen staat. De samenwerking tussen de school en de reclassering is op dit moment onderwerp van bespreking tussen mij en mijn ambtgenoot van OCW. Het gaat dan met name om de acceptatieplicht die daarin zit, want het is wel van belang dat, als wij scholen vinden die betrokken moeten zijn bij de uitvoering van het gedachtegoed van de heer Marcouch dat nu wordt uitgewerkt, die dan verplicht zijn om de plaatsing te effectueren.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de koploperbenadering in Utrecht. Dat waren eigenlijk twee vragen, want zij legde het verband met het wijzigingsvoorstel voor artikel 495 van het Wetboek van Strafvordering in dit wetsvoorstel. Die wijziging van artikel 495 maakt het mogelijk dat zaken die voor het achttiende levensjaar zijn begaan en zaken die na het achttiende levensjaar zijn gepleegd, voor dezelfde rechter worden gebracht, zodat je die zaken niet meer afzonderlijk hoeft te berechten. Ik moet hier misschien benadrukken dat het dan om dezelfde rechter gaat, maar dus niet echt om dezelfde soort rechter.

De berechting van feiten van vlak voor en vlak na het achttiende jaar kan dan dus samenvallen en samen plaatsvinden. Dat klinkt wat formeel, maar dit voorkomt bewijsproblemen. De heer Recourt vroeg daarvoor aandacht tijdens een eerder algemeen overleg. Ik zie hem niet knikken, maar misschien kan hij zich dat nog herinneren. Als de periode van de tenlastelegging een ruime periode is die begint voor 18 en eindigt na 18, dan kunnen er problemen optreden. Dan moet de tenlastelegging namelijk worden opgeknipt in twee periodes, eentje van voor het achttiende levensjaar en eentje van daarna. Nu kan het zijn dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat een verdachte een feit in die periode heeft gepleegd, terwijl niet meer precies is vast te stellen of dat voor of na de achttiende verjaardag was. Het was dus wel ergens in de ten laste gelegde periode, maar het is niet precies duidelijk of het voor of na de achttiende verjaardag was. Dat kan leiden tot problemen in de bewijsvoering. Het voorstel tot aanpassing van artikel 495 moet die bewijsproblemen tot het verleden laten behoren.

Ik kom nu op dat project in Utrecht, misschien later op dat in Culemborg, waarover mevrouw Van Toorenburg een opmerking heeft gemaakt. De koploperbenadering, waarover ik net sprak, is een andere situatie dan de situatie die ik heb willen regelen met artikel 495, want in die benadering wordt de meerderjarige adolescent niet berecht als jeugdige maar als jongvolwassene. De consequentie daarvan is niet dat bij de berechting niet een kinderrechter wordt betrokken. Mevrouw Van Toorenburg vroeg daarnaar. De kinderrechter is ook gewoon rechter in de zin van de Wet op de rechterlijke organisatie. Op grond van artikel 53 daarvan draagt hij de titel van kinderrechter als hij zaken tegen minderjarigen behandelt. Hij kan ook optreden als politierechter of als rechter deelnemen aan een meervoudige kamer in het volwassenenstrafrecht. Kinderrechters kunnen dus gewoon deel uitmaken van die deskundige koploperteams – dat is geen enkel probleem – die worden gebruikt om de koplopers in jeugdgroepen aan te pakken. Dat heeft geen enkele invloed op artikel 495. De wijziging van dat artikel ziet daar niet op. Ik deel met mevrouw Van Toorenburg de overtuiging dat we ook hier hokjesdenken moeten voorkomen. Ik heb in de inleiding al gezegd dat adolescentenstrafrecht een generalisme moet zijn en niet iets wat is voorbehouden aan specialisten. Specialisten moeten wel een inbreng hebben, maar het moet uiteindelijk ook bij de generalisten goed tussen de oren zitten.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb toch nog een vraag, om het goed te snappen. Stel: een groep van bijvoorbeeld zes jongeren onder de 18, die vallen onder het jeugdrecht en de kinderrechter, en één jongere boven de 18, staat terecht. Wordt het dan dus gewoon in één zitting behandeld, waarbij de rechter bij de ene jeugdige feitelijk kinderrechter is en bij de andere jeugdige een gewone rechter? Dan is er dus geen gedoe? Daar gaat het ons om.

Staatssecretaris Teeven:

Er is geen gedoe. Dat is de toezegging. Geen gedoe.

De voorzitter:

Dat is dan vastgesteld.

De heer Bontes (PVV):

De staatssecretaris gaf aan dat er geen overleg of onderhandeling met de jongvolwassene komt over het onderwijs. Op pagina 30 van de memorie van toelichting is echter wel degelijk sprake van overleg met de jongvolwassene, de reclassering en de onderwijsinstelling. De staatssecretaris maakt het in de beeldvorming dan toch weer minder soft, terwijl het in de kern supersoft is, want er vindt wél overleg plaats.

Staatssecretaris Teeven:

Je moet wel overleg hebben. Het kan zijn dat er niks wordt overlegd en dat zo'n jongere zegt: kom nu niet bij mij aan met die terbeschikkingstelling aan het onderwijs, want ik wil het niet, ik zal het niet willen, ik zal het nooit niet willen en ik ga er nooit aan meewerken. Dan is de conclusie daarvan misschien wel dat je die maatregel niet moet opleggen. Als uit alle rapportages en alle contacten met politie en Openbaar Ministerie blijkt dat een jongere vanaf het eerste moment de kont tegen de krib gooit en helemaal niets wil, dan moet je de conclusie trekken dat je met die jongere niet in zee gaat. Dat heeft niets met "soft" te maken. Dat heeft te maken met zuinig omgaan met belastinggeld.

De heer Bontes (PVV):

De conclusie is dat de betrokkene gewoon lekker mag meebabbelen over zijn straf en zelf mag zeggen of hij misschien toch wel op zo'n school gaat zitten. Dat kan gewoon. Zo simpel is het. Hij mag gewoon lekker meebabbelen. Hij pleegt een overval of een straatroof, ouderen worden omver getrokken en zijn verder hun leven lang ongelukkig, maar hij mag lekker bepalen of hij naar die school gaat en lekker meebabbelen over zijn toekomst. Fantastisch!

Staatssecretaris Teeven:

Ik deel die conclusie niet. De heer Bontes ziet een tegenstelling die er niet is. De jongere babbelt niet mee. Hem wordt echter wel gevraagd: heeft het zin dat we bij jou met die maatregel beginnen? Als die jongere zegt dat het helemaal geen zin heeft, dan gaat hij naar de cel. Die conclusie trekken we dan. We zijn het volgens mij niet zo oneens. Ik vind het prima om een tegenstelling te zoeken die er niet is, maar volgens mij moeten we onze energie daar niet in stoppen.

De leden Kooiman, Van Toorenburg, Van der Steur en Recourt hebben allen gevraagd naar de mogelijkheden van herstelbemiddeling. Men weet van mij – dat is ook het standpunt van het kabinet – dat mijn standpunt is: geen herstelbemiddeling als slachtoffers of nabestaanden het niet willen. Er zit dus geen enkele rek in. Dat is ook niet gezegd. Het slachtoffer staat centraal. De inzet van herstelbemiddeling is alleen maar een optie als het slachtoffer er behoefte aan heeft. Dan pas komt de verdachte of de dader in beeld. Voor die tijd is de verdachte of dader niet in beeld.

Als herstelbemiddeling mogelijk is, kan dat vooral bij jongeren een pedagogische functie hebben. Dat is zo. Zo komt uit onderzoek naar voren dat het aanbieden van excuses aan het slachtoffer een werkzaam mechanisme kan zijn. Ik zeg dat een beetje voorzichtig, want er zijn ook voorbeelden uit de praktijk bekend, zeker als iemand verdachte is en geen dader, dat het excuusbriefje wel heel gemakkelijk wordt geschreven naar slachtoffers en/of nabestaanden. Herstelbemiddeling is dus altijd meer succesvol en meer geloofwaardig na een veroordeling dan voor een veroordeling. Het is echter niet uitgesloten. Wij hebben herstelbemiddeling niet uitgesloten. Het gebeurt ook voor een veroordeling, omdat slachtoffers en nabestaanden soms zelf behoefte hebben aan gesprekken. Als die behoefte bestaat, de bereidwilligheid er is en het ook enige kans op succes heeft om dat met de jongere of jongvolwassene te doen, dan moet je dat niet uitsluiten. Herstelbemiddeling is echter niet het uitgangspunt.

Om de mogelijkheid van meer toepassing van herstelbemiddeling in het strafproces te verkennen, zullen wij na de zomer enige pilots met herstelbemiddeling starten. Ik moet af en toe tenslotte ook de ideologische kant benadrukken van de zijde van het kabinet. Ik heb echter met de ketenpartners een kader ontwikkeld vanuit het gezichtspunt dat ik hiervoor al naar voren bracht. De behoefte en de belangen van slachtoffers staan daarin centraal. Op grond van dat beleidskader zullen de ketenpartners komen met voorstellen voor de concrete invulling van de pilots. Die gaan wij evalueren en aan de hand van de feitelijke resultaten zullen wij verder kijken naar het nut van de inbedding van meer toepassing van herstelbemiddeling in het strafproces. Het is dus niet uitgesloten, maar wij gaan er wel kritisch naar kijken.

De heer Bontes, mevrouw Van Toorenburg en de heer Van der Steur hebben vragen gesteld over de isd-maatregel. De heer Bontes wilde weten of die maatregel niet moet worden toegepast vanaf 12 jaar. Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de toepassing van de isd-maatregel voor jongvolwassenen. Zij vroeg of het programma voor die doelgroep zou moeten worden aangepast. De heer Bontes heeft ook een aantal voorbeelden geschetst waaruit blijkt dat in ons land al op zeer jonge leeftijd ernstige criminaliteit voorkomt. Ik deel met de heer Bontes de mening dat de isd-maatregel een effectief middel is om de maatschappij te beveiligen. Door de zeer actieve veelplegers voor langere perioden van de straat te verwijderen, daalt de criminaliteit. In sommige wijken, buurten en gemeenten in ons land is effectief aangetoond dat de criminaliteit daalt doordat de veelplegers binnenzitten en niet buitenlopen. Tegelijkertijd moet er natuurlijk in de periode dat ze binnenzitten, wel worden gewerkt aan een goede terugkeer in de samenleving. Als je dat niet doet en niet werkt aan individuele preventie, zie je tegelijkertijd bij rechters al minder bereidheid om de isd-maatregel op te leggen. Het een kan dus niet zonder het ander.

Als antwoord op de vraag van de heer Bontes of de isd-maatregel beschikbaar dient te zijn voor jongeren onder 16 jaar, geef ik aan dat het sanctiepalet van het jeugdstrafrecht – zie de pij-maatregel en de GBM-maatregel – voldoende mogelijkheden biedt om jonge veelplegers te bestraffen en tegelijkertijd te werken aan gedragsverandering. Ik zie dan ook geen reden om de isd-maatregel toe te passen bij jeugdigen in de leeftijd tot 16 jaar.

Wel zie ik mogelijkheden om de isd-maatregel bij jongvolwassen veelplegers vaker toe te passen dan momenteel het geval is. Het afgelopen jaar is het moeilijk gebleken om de vinger er goed achter te krijgen waarom de isd-maatregel zo weinig wordt gebruikt voor jongvolwassenen. Er zijn verschillende signalen over. Het programma zou niet geschikt zijn, de toeleiding zou te ingewikkeld zijn, het zou aan het OM liggen of juist aan de rechters of het zou juist aan de advisering liggen. Er zijn verschillende verhalen in omloop. Daarom heb ik opdracht gegeven om een inventarisatie te maken en heel precies te monitoren hoe in de huidige uitvoeringspraktijk invulling wordt gegeven aan het proces van de isd-maatregel voor de groep jongvolwassenen. Al dit jaar verwacht ik de resultaten van die inventarisatie, uiteraard in Amsterdam – het loopt parallel aan de Top 600-aanpak – en ook in Utrecht en Rotterdam. Op basis van die resultaten zal dan worden bezien hoe het proces van toeleiding, advisering, vordering, oplegging en nazorg van de isd-maatregel kan worden aangepakt voor de doelgroep jongvolwassenen. Ik zal dat met de minister afstemmen. Dan zal ik nadrukkelijk ook goed kijken naar de uitvoering van het masterplan, dat door anderen wel anders wordt genoemd, om te bezien of er voldoende isd-capaciteit overblijft om dit daadwerkelijk te effectueren. Dat zou vervolgens een vraag aan mij kunnen zijn, dus daarom geef ik antwoord op een niet gestelde vraag.

De heer Van der Steur (VVD):

De achtergrond van mijn vraag over de isd is dat criminele veelplegers vaak jong beginnen en dat het relatief lang duurt voordat zij voor de isd-maatregel in aanmerking komen. Ik ben blij met de opmerkingen van de staatssecretaris op dat punt, maar ik zou toch graag zien dat hij zorgvuldig blijft bezien of die maatregel, die juist voor jongeren nog succesvol zou kunnen zijn om hen op een ander pad te krijgen, met regelmaat kan worden toegepast. Wellicht kan hij er in dat kader nog eens over van gedachten wisselen met het Openbaar Ministerie.

Staatssecretaris Teeven:

De heer Van der Steur heeft gevraagd of bij het opleggen van een isd-maatregel ook de misdrijven worden meegeteld die de jongvolwassene als minderjarige heeft gepleegd. Om een isd-maatregel te vorderen moet de verdachte meerderjarig zijn. De heer Bontes zei het goed dat de isd kan ook worden gevorderd ten opzichte van een 16- of 17-jarige die volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Om te komen tot een isd-maatregel – op dat punt vraagt de heer Van der Steur specifiek door – moet je kijken naar de misdrijven die zijn gepleegd in de afgelopen vijf jaar. Afhankelijk van de leeftijd van de verdachte tellen ook de feiten mee die hij als minderjarige heeft gepleegd. Bij een 20-jarige wordt bijvoorbeeld tot en met het zestiende jaar teruggekeken of je moet komen tot een isd-maatregel.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de invulling van het programma van de isd-maatregel voor de doelgroep van jongvolwassenen. In de inventarisatie wordt ook bezien of het huidige programma tijdens de isd voldoende is voor die groep en, zo nee, hoe wij dat programma-aanbod moeten aanpassen. Je kunt de isd ook gebruiken in combinatie met de terbeschikkingstelling van het onderwijs, tbo. Dan zul je specifiek aandacht moeten besteden aan de rol van scholing en arbeidstoedeling in het programma-aanbod. Dat wordt dus meegenomen.

Mevrouw Kooiman vroeg naar de inzet bij gedragsinterventies. Zij stelde vast dat de inzet van systeemgerichte vormen van therapie en gedragsinterventies nog achterbleef en zei dat haar fractie een groot voorstander was van die inzet. Zij wilde weten hoe ik ervoor ging zorgen dat er meer gebruik van werd gemaakt. Ik deel de mening niet dat er momenteel te weinig systeemgerichte interventies worden opgelegd. Ik denk dat een dergelijke interventie niet voor iedere jongere altijd geschikt en nodig is. Overigens heeft mevrouw Kooiman dat ook niet gezegd. Conform het risicoprincipe wordt op dit moment bepaald welke door de commissie geaccepteerde gedragsinterventie het best kan worden ingezet, gezien de ernst van de problematiek. Het risicotaxatie-instrument LIJ is een diagnostisch instrument dat onder meer zicht geeft op de vraag of een dergelijke systeemgerichte interventie wenselijk en passend is. Momenteel is LIJ landelijk geïmplementeerd; wij zijn ermee klaar. Ik verwacht dat de landelijke toepassing van LIJ zal bijdragen aan het waar nodig inzetten van op maat gesneden systeeminterventies en andere gedragsinterventies. Het is aannemelijk dat naarmate een jongvolwassene ouder wordt, de rol en betrokkenheid van het systeem verandert en de zelfstandigheid van de jongvolwassene steeds centraler komt te staan. Voor die groep zal de nadruk in het betrekken van het systeem meer gelegen zijn in de begeleiding en het toezicht door de reclassering. Dit wetsvoorstel zal daaraan bijdragen.

Ik kom op een onderwerp dat voor de CDA-fractie altijd aangelegen is, te weten de rol van de ouders. In dat verband kijkt de regering ook uit naar de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel-Oskam c.s. in de senaat, omdat dat wetsvoorstel, zeker als het gaat om de financiële aanpak van jongvolwassenen en jeugdigen, een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan het adagium dat je mensen ook financieel moet laten voelen wat zij af en toe misdoen. Ik zie dus uit naar een snelle behandeling.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg iets anders over de rol van de ouders. Zij stelde terecht vast dat ouders een belangrijke positieve rol kunnen spelen, in het bijzonder als het gaat om de terugkeer naar de samenleving. In het kader van het adolescentenstrafrecht is een nieuwe reclasseringsmethodiek ontwikkeld voor jongvolwassenen. Hierin speelt ook het betrekken van het sociale netwerk, waaronder de ouders, een rol in de begeleiding van en het toezicht op de jongvolwassene. Die betrokkenheid wordt in deze nieuwe methodiek als essentieel gezien voor het slagen van de jongvolwassene in de gang naar volwassenheid. Een positief ondersteunende rol van ouders is mogelijk in gevallen waarin de jongvolwassene en de ouders dat ook zelf wenselijk en haalbaar vinden.

In antwoord op de vragen van mevrouw Kooiman heb ik al gezegd dat naarmate een jongvolwassene ouder wordt, ook de rol en de invloed van de ouders veranderen. De zelfstandigheid van de jongvolwassene komt meer centraal te staan. Dat kan anders zijn als er sprake is van een lichte verstandelijke handicap of een verstandelijke beperking, waarbij de rol van de ouders wel langer doorloopt, ook als de leeftijd van 18 jaar al aanzienlijk is overschreden. Als die zelfstandigheid van de jongvolwassene meer centraal komt te staan, wordt ook gekeken naar het bredere netwerk voor het vervullen van een rol in dit verband. Behalve de ouders kun je op dat moment ook denken aan andere familieleden of kennissen.

Reclasseringsmedewerkers worden getraind in de nieuwe reclasseringsmethodiek, die vanaf januari jongstleden beschikbaar is. Doordat zowel jeugdreclasseerders als reclasseerders in de volwassenenreclassering de nieuwe begeleidingsmethodiek kunnen toepassen, kan de betrokkenheid van ouders over de hele linie worden vergroot. Ook in jeugdinrichtingen is het betrekken van ouders bij de behandeling een standaardonderdeel van de methodiek. De Academische Werkplaats Forensische Zorg voor Jeugd is momenteel bezig met doorontwikkeling van de wijze waarop ouders bij het proces in de jji's worden betrokken.

Mevrouw Kooiman, de heer Van der Steur en mevrouw Berndsen stonden stil bij de financiering en de indicatie van de jeugdzorg, geregeld in het nieuwe jeugdzorgstelsel. Sommige leden uitten, gelet op de komende bezuinigingen, hun zorg over de financiering van de indicatie in de jeugdzorg. Ik begrijp die zorgen wel, maar niet helemaal. Ik maak de leden erop attent dat het wetsvoorstel tot invoering van een jeugdwet nog voor advies aanhangig is bij de Raad van State. Zoals bekend, gaat de jeugdreclassering met de stelselherziening naar de gemeenten toe. Ook de jeugdhulp die in dat kader wordt ingezet, valt dan onder gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Wie de forensische zorg financiert, is afhankelijk van het strafrecht dat wordt toegepast. Bij veroordeling volgens het volwassenenstrafrecht betaalt Veiligheid en Justitie de zorg. Zorg die in het kader van het jeugdstrafrecht wordt opgelegd, wordt nu uit de Zorgverzekeringswet en de AWBZ betaald. Na de transitie naar de gemeenten, na de decentralisatie, zal die zorg door de gemeenten worden bekostigd. Voor de inkoop van volwassenenzorg is bij DJI de Directie Forensische Zorg verantwoordelijk. Die directie heeft vanaf haar ontstaan in 2008 veel expertise opgebouwd op het terrein van inkoop van forensische zorg. Die centrale inkoop brengt voordelen met zich mee, want zo kun je sturen op de inkoop van voldoende kwalitatief goede zorg en op de plaatsing van een veroordeelde meerderjarige. Ook bij het bedingen van een goede prijs kan die centrale inkoop grote voordelen hebben. Voor de inkoop van zorg die in het jeugdstrafrechtelijk kader wordt ingezet, zie ik ook voordelen in een landelijke inkoop. Ik weet dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op dit moment bezig is met een inventarisatie van de zorg, bijvoorbeeld jeugdreclassering, die al of niet op landelijk niveau moet worden ingekocht. Met name die specialistische zorg komt daarvoor in aanmerking. Ik kan het mij voorstellen dat de zorg die binnen het jeugdstrafrecht wordt opgelegd, ook als specialistisch wordt aangemerkt. Het is immers zorg die ziet op het terugdringen van recidive, en dat is een vak apart. Ik zeg de Kamer toe om met de VNG te bespreken of ook de zorg in het jeugdstrafrecht op landelijk niveau kan worden ingekocht. Mogelijk kan ook de inkoopdirectie van DJI een ondersteunende rol spelen bij de centrale inkoop door de gemeenten. Dat zou effectief kunnen zijn, het zou minder kostbaar kunnen zijn en het zou meer ter zake doend kunnen zijn. Ik zeg niet dat gemeenten dat niet kunnen, maar de mogelijkheid bestaat dat gemeenten niet op de effectiefste wijze zorg inkopen.

De vraag is gesteld of er een knelpunt is in de indicatiestelling in relatie tot het adolescentenstrafrecht. Dat knelpunt is in de pilots in Almelo en Groningen naar voren gekomen. Verschillende leden hebben mij daarop gewezen. Bij de jongvolwassene die volgens het jeugdstrafrecht wordt veroordeeld, is het de volwassenenreclassering die het advies opstelt en de zorg indiceert als dat nodig is. De reclassering kan op dit moment echter geen jeugdzorg indiceren. Wij moeten daarom nog eens even goed kijken hoe dat in dit nieuwe stelsel praktisch geregeld wordt, zeker na de transitie. Maar het moet nu al onderwerp van aandacht zijn. Ik zal dat ook met mijn collega van VWS opnemen. Ik zeg in dit verband een brief toe, waarin ik de Kamer na de zomer over deze besprekingen zal informeren. Dat zal in ieder geval nog ruim voor de behandeling van dit wetsvoorstel in de senaat aan de orde komen.

De heer Van der Steur is waarschijnlijk even in de coulissen verdwenen, maar hij heeft stilgestaan bij een aspect van de indicatiestelling dat ik hiervoor nog niet aan de orde heb laten komen. Hij vroeg mij of de verschillende partijen die zorg indiceren elkaars indicatie niet kunnen accepteren. Ik ga er een beetje van uit dat de heer Van der Steur hier doelt op de indicatie van de reclassering, de NIFP en het CIZ. Dat is zorg die in het kader van het strafrecht voor volwassenen wordt opgelegd en die door de reclassering en het NIFP wordt geïndiceerd. De reclassering zorgt voor de indicatie voor de ambulante zorg en beschermd wonen en het NIFP zorgt voor de indicatie voor de residentiële zorg. Om nu in een regulier zorgtraject – dus los van het strafbare feit – aanspraak te kunnen maken op AWBZ-zorg is een CIZ-indicatie nodig. Voor de Zorgverzekeringswet is geen indicatie noodzakelijk. De heer Van der Steur heeft echter een punt als hij stelt dat die indicaties alleen in hun eigen domein gelden. Bij een samenloop met of een overgang van forensische zorg naar reguliere zorg, bijvoorbeeld voor verstandelijk beperkten, zal dus opnieuw een indicatie moeten worden afgegeven. Nu zie ik geen aanleiding om hier aanpassingen voor te stellen, want het gaat in de praktijk om zeer kleine aantallen. Bovendien is in een soepele overgang voorzien. Zo kan bijvoorbeeld tijdig, zes weken voor het einde van de detentie, een indicatie worden aangevraagd. Daarnaast is voorzien in een werkwijze om het gering aantal knelpunten soepel en snel op te lossen.

De heer Van der Steur (VVD):

Als de staatssecretaris gelijk heeft met zijn opmerking dat dit soepel verloopt, is er wat de VVD-fractie ook geen probleem. Ik herhaal echter dat het signaal nu juist was dat de indicatiestellingen door CIZ en NIFP en de herhalingen daarvan op hetzelfde terrein wel leiden tot vertragingen door de soms maar beperkte behandelmogelijkheden en detentietermijn. Dat is in ieder geval het signaal dat ik bij de staatssecretaris met klem wil neerleggen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal het navragen en ik kom daar in tweede termijn nog even op terug.

Mevrouw Berndsen heeft aandacht gevraagd voor de recidive. Zij haalde mijn stellige overtuiging aan op dit punt en zij vroeg om een percentage. Ook de heer Van der Steur heeft daarbij stilgestaan.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik wil nog even terugkomen op het blokje over de reclassering. Het ging mij eigenlijk niet zozeer om de financiën die dat met zich meebrengt, hoewel dat natuurlijk wel belangrijk is. Ik ben blij dat de staatssecretaris zich gaat bemoeien met de transformatie, omdat de gemeenten toch een geheel andere taak erbij krijgen waarvoor ze niet direct deskundigheid hebben. Ik ben dus heel blij dat de staatssecretaris zich daarmee gaat bemoeien als het om de jeugdreclassering gaat.

Mijn andere vraag had te maken met de wijze waarop de aansluiting van de jeugdreclassering en de volwassenenreclassering kan verbeteren. Het een wordt nu een verantwoordelijkheid van de gemeente en het andere niet. Dat is vaak al een probleem. Hoe voorkom je nou dat adolescenten tussen de wal en het schip vallen?

Staatssecretaris Teeven:

Een van de lastige punten van de decentralisatie van de jeugdzorg en alles wat daarmee samenhangt naar de gemeenten, is het onderwerp jeugdreclassering. Je had kunnen kiezen voor het model waarin de jeugdreclassering uit de decentralisatie wordt gehaald en wordt ondergebracht bij de reclassering. Dat had gekund, maar dan was dat los komen te hangen van de andere werkzaamheden van Bureau Jeugdzorg. Daarvoor is door het kabinet en een meerderheid van de Kamer niet gekozen. De kwaliteit van de jeugdreclassering van de gemeenten is door de certificering gegarandeerd die in de Wet op de jeugdzorg is opgenomen.

Er bestaan nog wel zorgen en knelpunten in de Bureaus Jeugdzorg die nu nog in de provincies opereren, en minder in de grote steden: is er voldoende aansluiting tussen de jeugdreclassering en de volwassenenreclassering? Dat is per plek verschillend. Ik zal binnenkort met de directeur van de reclassering en de vertegenwoordigers van de jeugdreclassering om tafel gaan zitten als de consultatiefase is afgerond. Dan zullen we bezien hoe we een vlekkeloze versmelting kunnen krijgen tussen de jongvolwassenen en jeugdigen. Je zult straks zien dat de volwassenenreclassering werk moet doen voor jongvolwassenen, maar dat soms ook de jeugdreclassering dat moet doen.

Er moet veel meer uitwisseling van informatie komen. Tot voor kort was de afstand tussen de Bureaus Jeugdzorg en de jeugdreclassering enerzijds en de volwassenenreclasseringsorganisaties anderzijds vrij groot en was de informatie-uitwisseling beperkt. Dat zullen we moeten inventariseren, ondanks het feit dat zij organisatorisch in een volstrekt ander deel zijn ondergebracht. De een zit bij de lokale overheid, de ander bij de rijksoverheid. Dat is echter wel een keus van de decentralisatiegedachte.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat is waar. Het is ook lastig om dat terug te draaien, maar ik hoop dat er voldoende aandacht voor is dat de aansluiting de adolescenten op dat punt niet tussen wal en schip doet belanden.

Staatssecretaris Teeven:

Oké.

De voorzitter:

Gaan wij richting de tweede termijn, staatssecretaris?

Staatssecretaris Teeven:

Zeker. Ik heb nog vier pagina's waar ik redelijk snel doorheen kan. Ik denk dat ik binnen een minuut of tien de zaak kan afronden.

Mevrouw Berndsen heeft aandacht gevraagd voor de recidive. De kern van de recidive is dat een strafrechtelijke aanpak die beter rekening houdt met de kenmerken en omstandigheden van de dader, dus ook met zijn ontwikkelingsleeftijd, effectiever is dan wanneer je geen rekening houdt met die omstandigheden. Het idee is dat de kans op recidive bij een op maat gesneden aanpak afneemt. Ik kan er op dit moment nog geen concreet getal of percentage aan verbinden. Het gaat om veel verschillende maatregelen die wij invoeren en er zijn ook andere wetsvoorstellen en beleidsmaatregelen die hier invloed op hebben. Het is te complex om de invloed van dit wetsvoorstel even snel in een getal te vangen. We zullen in het kader van het monitoren wel bekijken of de recidive van jongvolwassenen die via het jeugdstrafrecht worden berecht lager is dan die van hen die volgens het gewone strafrecht worden berecht. Dan kunnen we daadwerkelijk een verschil zien, want daar doen we het allemaal voor. De heer Van der Steur zei terecht dat het ook wat moet opleveren. Je moet kunnen meten of de recidive daadwerkelijk afneemt door deze exercitie. Dat gaan we dus ook doen. We zullen de komende tijd gaan monitoren en zullen de Kamer daarover informeren.

Mevrouw Berndsen heeft geconstateerd dat er bij de reclasseringsorganisaties wordt bezuinigd en zij wilde weten hoe de kwaliteit van de adviezen desondanks wordt geborgd. In de afgelopen tijd zijn er pilots uitgevoerd waarin de toeleiding en het adviesproces uitvoerig zijn getest. Op basis van de resultaten van die pilot wordt op dit moment bezien in welke mate er sprake is van een substantiële extra tijdsbesteding voor het opstellen van adviesrapportage door de reclassering. De reclassering heeft er de afgelopen jaren veel geld bij gekregen en wordt nu voor het eerst geconfronteerd met een keiharde taakstelling, waar ook andere overheidsorganisaties tegen aanlopen. Voor het adolescentenstrafrecht is structureel 5,7 miljoen beschikbaar. Een gedeelte daarvan zal natuurlijk worden ingezet voor het werk van de reclassering. Ik zal de Kamer jaarlijks bij de begroting over dit budget informeren; de eerste keer is dat in september.

Ik kom nu echt aan de laatste twee pagina's toe. De heer Van der Steur heeft gesproken over de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en de reclassering. Hij stond dinsdagavond al stil bij de rol van de raad in verhouding tot de volwassenenreclassering. Hij vroeg ook specifiek aandacht voor de situatie waarin jongeren moeten worden begeleid die volgens het jeugdstrafrecht zijn veroordeeld. Het is nu al zo dat de Raad voor de Kinderbescherming een aanwijzingsbevoegdheid heeft ten opzichte van de werkzaamheden van de jeugdreclassering bij de toepassing van het strafrecht tegen minderjarigen. Met het wetsvoorstel worden nu ook de taken van de volwassenenreclassering uitgebreid. Ik vind het ook wenselijk dat de Raad voor de Kinderbescherming zijn rol als toezichthouder ten behoeve van de bescherming van minderjarigen in de volle breedte kan uitoefenen, ook als dit betekent dat de raad dan toezicht houdt op volwassenenreclassering als dat daarvan de consequentie zou zijn. Dat doet overigens niets af aan de eigen verantwoordelijkheid van de reclassering, en aan de verantwoordelijkheid van de heer Van Gennip en de zijnen, om er in de uitvoering iets moois van te maken, om het zo maar te zeggen. Die verantwoordelijkheid blijft natuurlijk ten volle bestaan. Let wel: bij minderjarigen die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht, heeft de raad geen aanwijzingsbevoegdheid ten opzichte van de volwassenenreclassering, dus bij meerderjarigen die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht, heeft de raad geen aanwijzingsbevoegdheid. In de aangeboden nota van wijziging komt dat ook terug en op die wijze ben ik dat ook overeengekomen met de volwassenenreclassering.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Kooiman over de evaluatie. De heer Van der Steur heeft aangegeven een evaluatie te steunen als de termijn van drie jaar wordt verhoogd naar vijf jaar. Zo heb ik hem althans begrepen. Ik vind die evaluatie een goed voornemen. Ik kan de Kamer ook melden dat de maatregelen worden gemonitord. Ik heb daarover eerder ook al gesproken. Het doel van het monitoren is dat de dingen kunnen worden bijgestuurd als ze niet naar wens verlopen. Een periode van drie jaar is echt te kort om een goed beeld van de effecten in de praktijk te krijgen. Die periode is zeker te kort als je ook nog naar de recidive wilt kijken. Over de uitstroom vanuit een inrichting in 2014 kun je eigenlijk op zijn vroegst in 2017 pas iets zinnigs zeggen. Als je kijkt naar de tweejaarsrecidive met een uitstroom in 2014, heb je de eerste gegevens daarover pas in 2017. Ik denk dat over sommige maatregelen zelfs na vijf of zeven jaar nog niets gezegd kan worden. Ik zal daarvan een voorbeeld geven. Een pij-maatregel heeft zeven jaar geduurd voordat er sprake zou kunnen zijn van omzetting in een tbs. Dat deel evalueren binnen een termijn van drie jaar is volstrekt onmogelijk en dat zal zelfs na vijf jaar onmogelijk zijn. In de vorm van een ruimere termijn is dit amendement natuurlijk wel bespreekbaar.

Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn termijn.

Mevrouw Kooiman (SP):

Begrijp ik de staatssecretaris goed dat, als ik mijn amendement aanpas en daarin een evaluatieperiode van ongeveer vijf jaar opneem, hij het amendement kan omarmen?

Staatssecretaris Teeven:

Ja, dan omarm ik het amendement.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik zal mijn amendement daarop aanpassen.

De voorzitter:

Wij zien daarnaar uit.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij wachten nog op een reactie op ons pleidooi inzake de verklaring omtrent het gedrag.

Staatssecretaris Teeven:

Over de verklaring omtrent het gedrag hebben we met elkaar van gedachten gewisseld. Op verzoek van de SP-fractie heb ik een tijd geleden de terugkijktermijn voor jongeren teruggebracht naar twee jaar. Die termijn was eerst vier jaar, maar die is teruggebracht naar twee jaar. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg eens dat de verklaring omtrent het gedrag op sommige momenten een obstakel kan zijn voor het vinden van werk en het opnieuw aan de slag kunnen in de samenleving als jongere. Het terugbrengen van die terugkijktermijn heeft echter onlangs plaatsgevonden en ik wil het daar voorlopig even bij laten.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij willen het daar niet bij laten. Wij hebben eerder een uitvoerig debat gevoerd over de verklaring omtrent het gedrag. Wij hebben toen met elkaar afgesproken dat er contact met het ministerie kan zijn en er mogelijk een nieuwe afweging gemaakt kan worden op het moment dat een jeugd- en jongerenwerker iemand in zijn kaartenbak tegenkomt die weer op rechte pad terecht kan komen omdat het goed gaat en helder is geworden dat hij daadwerkelijk is veranderd. Een tijdje geleden hebben wij afgesproken dat daar wat meer ruimte in zou komen. In de praktijk werkt dat echter niet. Ons dringende verzoek is dan ook om naar de praktijk te kijken. De jeugd- en jongerenwerkers benaderen ons en geven aan dat iemand het al geruime tijd goed doet, dat ze de persoon in kwestie wel in de gaten houden, en dat ze denken hem iets meer te kunnen geven omdat hij het geweldig doet. Het is dan toch verschrikkelijk jammer dat iemand geen kant op kan? Daar gaat het ons om. Kan de staatssecretaris in de uitvoering daaraan extra aandacht besteden?

Staatssecretaris Teeven:

Ik wel er best nog een keer naar kijken, maar het uitgangspunt dat het niet werkt, deel ik niet. Juist op dit punt heb ik die termijn teruggebracht, mede na aandringen van de fracties van het CDA en de SP. Ook heb ik gezegd dat we opnieuw moeten kunnen kijken naar uitzonderingssituaties. Ik heb een aantal malen uitdrukkelijk bij de Bureaus Jeugdzorg gevraagd of er nou grote knelpunten zijn. Mij wordt bericht, vanuit de koepel en vanuit individuele Bureaus Jeugdzorg, dat er geen knelpunten zijn. Onlangs heb ik mij nog op de hoogte gesteld bij de directeur van Bureau Jeugdzorg Amsterdam en omstreken. Ik vroeg of hij nou tegen allerlei knelpunten aanloopt. Natuurlijk kun je de terugkijktermijn naar nul terugbrengen, maar dan heeft vervolg geen enkele waarde meer. Dat hebben we niet gedaan. Ik wil hier dus best naar kijken, maar ik heb geen indicaties. Als mevrouw Van Toorenburg concrete indicaties of concrete namen en rugnummers van Bureaus Jeugdzorg heeft, ontvang ik die graag van haar. Ik ga ze dan ook concreet bespreken. Daar heb ik in de uitvoering wel wat aan.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het zit niet bij Bureau Jeugdzorg. Ik merk inderdaad dat daar weinig geluiden vandaan komen, al heeft dat misschien andere redenen. Ik zie daar op dit punt niet zo veel gebeuren. Wel zie ik dat in het jeugdwerk in de wijken waar wij mee spreken. Daar zitten de problemen. Men probeert het via Bureau Jeugdzorg en het ministerie voor elkaar te krijgen, maar dan loopt alles vast. Daar zit dus het probleem, maar daar kan wel een oplossing voor gevonden worden. We zullen ons daarvoor inzetten.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zie van mevrouw Van Toorenburg graag de namen en de rugnummers tegemoet. Ik zal me daar volledig voor inzetten.

De voorzitter:

Ik kijk of er behoefte bestaat aan een tweede termijn. Dat is het geval. De eerste spreker is de heer Bontes van de PVV. Het woord is aan hem.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn antwoorden. De PVV concludeert dat dit adolescentenstrafrecht totaal niet past in de huidige tijdgeest of bij de doelstellingen van het kabinet om de jeugdcriminaliteit hard aan te pakken. Dit wetsvoorstel heeft vooral als doel rechters de mogelijkheid te bieden om volwassen criminelen tot 23 jaar volgens het jeugdstrafrecht te berechten, aangezien de hersenen van de adolescent vaak nog niet volgroeid zijn. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen allerlei maatregelen worden gerealiseerd die beter passen als sanctie op een middelbare school dan in het strafrecht. Centraal bij dit adolescentenstrafrecht staan namelijk gedragsverandering, gedragsbeïnvloeding, de pedagogische aanpak, de ontwikkelingsfase van de crimineel, de reclassering en het onderwijs. Dat past natuurlijk helemaal bij de lijn van deze staatssecretaris, die steeds meer op een staatssecretaris van de PvdA begint te lijken.

De PVV is van mening dat een minderjarige die een ernstig gewelds- of zedendelict pleegt altijd via het volwassenenstrafrecht berecht moet worden. Vanochtend bleek uit diverse nieuwsberichten dat zeer jonge criminelen in Nieuw-Vennep een overval hadden gepleegd en vervolgens een gezin met jongere kinderen hadden gegijzeld. De daders zijn 17 jaar en naar verluidt van Marokkaanse afkomst. Dit soort tuig mag naar de mening van de PVV nooit onder het jeugdstrafrecht vallen. Daarom dien ik een motie in.

De voorzitter:

Er is eerst nog een vraag van de heer Van der Steur. Laten we die eerst behandelen.

De heer Van der Steur (VVD):

Nadat ik opstond, zei de heer Bontes een aantal dingen waar ik heel veel begrip voor kan opbrengen. Ik heb vanmorgen ook gezien wat er in Nieuw-Vennep is gebeurd. Toch heb ik een principiële vraag. Als nou uit de evaluatie blijkt dat het recidivecijfer van jongeren die volgens het wetsvoorstel worden behandeld, lager is dan dat van degenen die we naar een normale gevangenis sturen, is de PVV-fractie dan nog steeds tegen dit wetsvoorstel?

De heer Bontes (PVV):

Om met de eerste opmerking te beginnen: de heer Van der Steur en zijn VVD maken het mogelijk dat deze twee daders, of verdachten, straks volgens het jeugdstrafrecht vervolgd worden. De heer Van der Steur staat nee te schudden, maar het is wel zo. Daarbij geldt ook nog een straf van maximaal twee jaar. Dat maakt hij mogelijk. Ik zeg niet dat het altijd zo zal gebeuren, maar hij maakt dit mogelijk. Ik snap niet eens hoe hij die vraag durft te stellen, want ik heb veel gevoel bij dit incident. Ik zou bijna zeggen: trek dan uw steun voor dit wetsvoorstel in! Wat de afname van de recidive betreft: mijn fractie gelooft daar niet in. Laten we maar even afwachten of het aantal recidivisten afneemt. Ik hoor deze verhalen al jaren. Ik heb er, zoals mevrouw Van Toorenburg ook zei, duizenden voorbij zien komen die toch weer vervielen in crimineel gedrag. Ik geloof daar dus niet en ik geloof niet in dit wetsvoorstel. Dat is dus niet aan de orde.

De heer Van der Steur (VVD):

Laten we vaststellen dat de mensen om wie het vandaag gaat, volgens het jeugdstrafrecht allang kunnen worden veroordeeld als de rechter en het Openbaar Ministerie daartoe besluiten. Dat verandert dus niet als we vandaag niets doen en als we allemaal tegen het wetsvoorstel stemmen, want dat is de huidige wet. De VVD maakt op dat punt dus niets mogelijk. Ik denk dat de heer Bontes het wetboek nog even moet openslaan. Mijn tweede punt: het is het goed recht van de heer Bontes om daar niet in te geloven, maar als de recidivecijfers aanzienlijk lager blijken te zijn – dat zou mijn voorwaarde zijn voor het vervolgen van dit traject – is hij dus bereid om zich op dat punt te laten overtuigen, want hij gaf geen antwoord op de concrete vraag. Daar ben ik blij mee, want dat is de juiste manier om het debat open in te gaan. Natuurlijk kun je twijfels hebben en je mag ook tegen zo'n wetsvoorstel stemmen – daar heb ik alle begrip voor – maar tegelijkertijd is het goed dat de PVV, als blijkt dat dit werkt – bereid is om in te zien dat het toch een goed wetsvoorstel was. Daar ben ik blij mee.

De heer Bontes (PVV):

Als reactie op dit badinerende toontje van de heer Van der Steur merk ik op dat ik een motie zal indienen op basis waarvan het een rechter nooit toegestaan zal zijn om dit soort daders onder het jeugdstrafrecht te laten vallen. Ik zal die motie nu voorlezen. Dan zal de heer Van der Steur zien dat ik met die motie uitsluit dat deze lieden onder het jeugdstrafrecht vallen. Dan zal hij begrijpen dat ik geen wetboek hoef te lezen.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Steur, afrondend.

De heer Van der Steur (VVD):

Op zich is het altijd goed als Kamerleden een wetboek lezen, want dat is ongeveer de kern van het werk dat wij hier doen. Die opmerking laat ik echter voor rekening van de heer Bontes. Hij heeft de motie nog niet voorgelezen, maar ik denk dat het nu al passend is om daarover een vraag te stellen. Hoe ziet de heer Bontes dit voor zich? Moet de Kamer een uitspraak doen waaraan rechters zich moeten houden zonder een wetswijziging? Dat lijkt mij een vrij moderne interpretatie van het staatsrecht, maar het lijkt mij ook in strijd met de trias politica.

De heer Bontes (PVV):

Ik zou zeggen: laat mij even de motie voorlezen. Even geduld en dan kan de heer Van der Steur reageren op mijn motie.

De voorzitter:

Mevrouw Berndsen, hebt u een andere opmerking, buiten de motie om? Zo niet, dan kunnen we beter wachten op het voorlezen van de motie.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Nee, ik heb geen opmerkingen over de motie.

De voorzitter:

Oké, dan is het woord aan u.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

De PVV vindt dit eigenlijk maar een zeer soft wetsvoorstel en zal er daarom ook niet voor stemmen. Ik hoor de heer Bontes voortdurend zeggen dat het allemaal niet goed is, maar ik hoor nooit van hem hoe je recidive dan wél zou kunnen voorkomen. Deze wet maakt het mogelijk om recidive te voorkomen. Laten we nou even afwachten of het zo werkt. Daarom is het amendement van mevrouw Kooiman, waarin wordt gepleit voor een evaluatie over drie jaar, buitengewoon goed. De PVV heeft nooit een ander repertoire dan "streng, strenger, strengst" en "mensen achter een dikke deur, want dan zijn we hen kwijt". De PVV vergeet altijd dat die mensen terugkomen in de maatschappij. Hoe voorkom je dan dat ze dezelfde fout maken?

De heer Bontes (PVV):

Als je mensen opsluit, zijn ze van de straat en kunnen ze die delicten niet plegen. Dat is op zich dus al fantastisch. Ten tweede: straf is vergelding. Daar blijft mijn fractie bij. Ten derde: het feit dat heel links – D66, de SP, de PvdA en natuurlijk ook mevrouw Van Toorenburg – staat te juichen over dit wetsvoorstel, zegt mij al genoeg.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat is een echt inhoudelijk argument.

De heer Bontes (PVV):

Dank u wel.

Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat minderjarigen op zeer jonge leeftijd een steeds ernstigere vorm van crimineel gedrag vertonen;

constaterende dat minderjarigen die zeer ernstige strafbare feiten hebben gepleegd niet op grond van het jeugdstrafrecht bestraft zouden moeten worden;

verzoekt de regering, artikel 77b, lid 1, Wetboek van Strafrecht, dusdanig te wijzigen dat de rechter altijd het volwassenenstrafrecht moet toepassen indien een minderjarige wordt veroordeeld voor een ernstig gewelds- of zedendelict,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bontes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33498).

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Ik hoorde een uitlokking, maar een dergelijke uitdaging neem ik graag aan. Deze motie kan, want zij roept de regering op tot een wetswijziging. Het is wel een merkwaardige motie, juist omdat het, nu we het met elkaar hebben over dat wetsartikel en in het kader van het strafrecht, passend zou zijn als de PVV-fractie een amendement zou indienen. Maar dat amendement zou waarschijnlijk in strijd zijn met de strekking van het wetsvoorstel, dus niet kunnen. We zitten dus toch met een wat lastige motie, maar ik zal die met vreugde in mijn fractie bespreken. Ik acht de kans op aanname echter niet zeer groot.

De heer Bontes (PVV):

De heer van der Steur zegt dat tegelijkertijd kan, juridisch klopt het allemaal. Nou, fantastisch. Ik reken dus op zijn steun. Ik hoop daar niet op, maar ik reken erop dat hij deze motie gaat steunen. Dank u wel, meneer Van der Steur.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik ben duidelijk een stuk positiever over dit wetsvoorstel. Zeker met de recidivebestrijding hebben we een belangrijke taak. We moeten ervoor zorgen dat mensen, jongeren, die worden opgesloten en uiteindelijk terugkomen in de maatschappij, geen nieuwe slachtoffers creëren; mevrouw Berndsen wees daar terecht op. Daarvoor zorgen we met deze aanpassing van de wet. Ik denk dat we door middel van het adolescentenstrafrecht een hoop recidivebestrijding regelen, dus slachtoffers voorkomen. Ik ben heel blij met de verhoging van de leeftijd tot 23 jaar.

De staatssecretaris heeft ontzettend veel vragen van mij beantwoord. Ik heb aangegeven dat ik mij zorgen maakte over, bijvoorbeeld, de screening. De staatssecretaris zei dat hij goed gaat kijken naar de deskundigheidsbevordering van officieren en van rechters, dus dat de expertise met betrekking tot jeugd voldoende gewaarborgd blijft. Ik ben daar blij mee. We gaan ook kijken naar de korte screenings. Mevrouw Van Toorenburg zei dat hierover pilots zijn geweest. Op die manier kunnen we een soort lijst van en voor jongeren ontwikkelen. De staatssecretaris gaf dat aan in zijn beantwoording, en daar ben ik blij om. Ik hoop dat hij de Kamer op de hoogte wil houden over deze ontwikkelingen.

Nu de transitie jeugdzorg. Er komen ontzettend veel bezuinigingen op ons af. Ik maak mij daar echt grote zorgen over. Het gaat niet alleen om een half miljard in de jeugdzorg, maar er is ook een korting op de reclassering van ongeveer 20%. Verder is er het afbraakplan gevangeniswezen, dat natuurlijk ook betrekking heeft op de jeugdgevangenissen, die al een hele grote klap hebben gehad. Ik heb de staatssecretaris hierover een vraag gesteld. In het adolescentenstrafrecht verhogen we de leeftijd naar 23 jaar. Waarom doen we dat ook niet bij de jeugdzorg? We kunnen dan immers de jeugdzorg als bijzondere voorwaarde opleggen; niet alleen met betrekking tot de forensische zorg, maar ook begeleid wonen of ambulante jeugdzorg. Wanneer een jongere 18 jaar is, houdt de jeugdzorg echter op. Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat hij in overleg gaat met de staatssecretaris van VWS. Mogelijk zal hij daarin dit punt meenemen; daar zou ik erg gelukkig mee zijn.

De staatssecretaris heeft ook gezegd dat hij goed gaat kijken naar het samenplaatsen van jongeren, bijvoorbeeld met betrekking tot de 12-jarigen. Inderdaad, theoretisch is het mogelijk dat je jongeren van 12 tot 30 jaar in een jeugdinrichting hebt. Het is inderdaad onze wens om die groepen apart te houden. Ik heb een motie hierover. Ik hoop dat ik de staatssecretaris goed heb gehoord, want dan is die mogelijk overbodig. Voor de zekerheid wil ik haar toch indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat als gevolg van dit wetsvoorstel het aantal (jong)volwassenen in jeugdinrichtingen zal toenemen en dat de mogelijke leeftijdsverschillen groter worden;

van mening dat samenplaatsing van jeugdigen met volwassenen zo veel mogelijk moet worden voorkomen;

verzoekt de regering, er in het plaatsingsbeleid rekening mee te houden dat de leeftijdsverschillen binnen de groepen in jeugdinrichtingen niet te groot worden en ervoor te zorgen dat de jongste minderjarigen niet samen op een groep geplaatst zullen worden met meerderjarigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (33498).

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik begrijp de motie niet zo goed. Het ministerie bepaalt in welke inrichting een jeugdige wordt geplaatst. Mevrouw Kooiman vertrouwt de inrichtingen volledig en juist de inrichtingen gaan heel goed na wat voor vlees ze in de kuip hebben en in welke groep een jongere het beste kan functioneren.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik roep de regering in mijn motie op om goed te kijken naar de allerjongsten en de alleroudsten. In theorie kan het namelijk zomaar zo zijn dat in een inrichting zowel 12- als 30-jarigen zitten. Dat is de reden waarom ik vraag om nog eens goed naar het plaatsingsbeleid te kijken.

Mevrouw Van Toorenburg heeft er verder terecht ook zelf op gewezen dat er een behoorlijk afbraakplan op ons afkomt. Bovendien is er al heel veel bezuinigd op de jeugdinrichtingen. Ik wil daarom een duidelijke toezegging. Ik geloof overigens dat de staatssecretaris het al in meer of mindere mate heeft gezegd, maar ik wil gewoon een duidelijke uitspraak.

Voorzitter, ik heb gepleit voor herstelbemiddeling, de slachtoffer-dadergesprekken. Daarover heb ik eveneens een motie voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij jongvolwassen daders het aspect van heropvoeding en mogelijke gedragsverandering voorop moet staan en dat het voor de morele ontwikkeling van belang is dat herstelbemiddeling geprobeerd wordt en/of een gesprek met het slachtoffer plaatsvindt;

verzoekt de regering, er bij het Openbaar Ministerie en de reclasseringsorganisaties op aan te dringen dat bij ieder zaak met een jongvolwassen verdachte of veroordeelde bezien wordt wat er aan herstelbemiddeling kan worden gedaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (33498).

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter, mevrouw Van Toorenburg heeft in eerste termijn vooral de fracties van de PvdA en de SP huiswerk meegegeven. Ik kan haar zeggen dat het een lastige opdracht was, vooral de opdracht om te bekijken of het niet beter is om de maximumstraf voor 18-plussers te verhogen naar vier in plaats van naar twee jaar. Dat was zo'n lastige opdracht, omdat ook ik rechters heb gesproken die deze uitbreiding een uitkomst noemen, aangezien het hen de mogelijkheid biedt om jongeren die dat nodig hebben, een behandeling in een jeugdinrichting op te leggen. Ik heb echter ook rechters gesproken die mij vroegen voor welk probleem het eigenlijk een oplossing zou moeten zijn. Is het wel noodzakelijk? Net als deze rechters, vraag ik mij af of wij niet uit de voeten kunnen met de mogelijkheden van dit wetsvoorstel.

Ik vraag mevrouw Van Toorenburg om in ieder geval de evaluatie af te wachten. Dat laat overigens onverlet dat ik sympathie heb voor haar voorstel. Ik durf op dit moment echter niet te zeggen dat haar voorstel daadwerkelijk de oplossing biedt die zij voor ogen heeft. Ik weet niet of mevrouw Van Toorenburg een motie of een amendement zal indienen. Als zij dat doet, dan kijk ik de staatssecretaris aan en vraag ik hem om in ieder geval de Raad voor de rechtspraak en organisaties als Defense for Children om advies te vragen. Op dit moment heb ik dus nog geen oordeel, maar als mevrouw Van Toorenberg mij persoonlijk aanspreekt, is het natuurlijk wel zo netjes om ook persoonlijk te reageren. Ik weet dus niet waar mevrouw Van Toorenburg nog mee komt, maar dit is mijn reactie op haar vraag in eerste termijn.

De voorzitter:

Het klinkt als een soort opwarmertje voor haar termijn, een cliffhanger.

Het woord is aan mevrouw Van Toorenburg. Houd ons niet langer in spanning!

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Laat ik beginnen met de opmerking dat ik het een heerlijke week vond. Deze week hebben we namelijk een wetsvoorstel besproken waaraan heel veel mensen een bijdrage hebben geleverd. Ik zie nog goed voor me hoe we hierover onderhandelden bij het vorige regeerakkoord. We gingen toen na wat een mooie uitdaging zou zijn en daarbij kwamen we uit op het adolescentenstrafrecht. Het heeft een aantal buitelingen gemaakt, maar uiteindelijk ligt het dan toch hier, midden in de Kamer. Ik ben daar blij mee, omdat wij hiermee het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten veranderen. Wij bieden meer ruimte aan de praktijk om maatwerk te leveren, om minder in hokjes te denken, om minder aandacht te besteden aan die biologische leeftijd en om meer te kijken naar de persoon van de dader. Dat is geen doel op zich. Er is een reden dat wij dit doen. Wij willen allemaal dat de recidive terugloopt, dat die gasten niet terugkeren in de criminaliteit. Daarvoor moet de meest effectieve aanpak kunnen worden ingezet. De CDA-fractie gelooft dat een combinatie van straffen en behandelen het meest effectief is. Op die manier is iemand bij te sturen. Als de professionals iemand in beeld hebben die naar hun mening het beste onder het jeugdstrafrecht kan worden berecht, dan moet dat kunnen. Als het om iemand gaat waarmee alles al een keer geprobeerd is, dan moet die persoon gewoon onder het volwassenenstrafrecht berecht worden, klaar uit. De praktijk kan met deze wet aan de slag; de officieren van justitie, de rechters, de reclassering, de jji's. Iedereen is al op de eigen manier bezig met het steeds effectiever maken van de aanpak van die doelgroep. Hiermee krijgen zij nog meer ruimte om aan de slag te gaan.

Het is bijzonder hoe gaandeweg voortschrijdend inzicht kan ontstaan. In het begin waren de staatssecretaris en de VVD-fractie echt ervan overtuigd dat die straffen omhoog moesten. Gaandeweg raakten zij daarvan wat minder overtuigd en moesten die straffen, na overleg met de PvdA, toch weer wat naar beneden. Mijn fractie vroeg zich aanvankelijk af waarom die straffen zo omhoog moesten, waarom er zo'n nadruk werd gelegd op dat punitieve deel. Inmiddels zijn wij op het punt gekomen waarop wij denken: misschien is het met dit wetsvoorstel gewoon zoals het is. Ik proef bij de fracties van de SP, de PvdA en D66 niet veel warmte voor een andere oplossing. Het lijkt mij dan ook goed om aan de staatssecretaris te vragen om dit specifieke onderdeel mee te nemen in de evaluatie. Wij hoeven geen rupsje-nooit-genoeg te zijn. Wij zijn blij om dit vandaag aan de orde te hebben en dat de rechtspraktijk de ruimte krijgt om het beste te doen. Als wij denken dat iets nog beter kan, dan moet dat maar worden aangetoond. We hoeven niet eigenwijs door te stieren. Het is belangrijk om nu een nieuwe stap te zetten. Van deze plaats kan ik niet anders doen dan de praktijk heel veel succes wensen met deze mooie, nieuwe wetgeving.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Laat ik allereerst opmerken dat ook vandaag weer in het nieuws was dat een ernstig misdrijf is gepleegd door, naar het zich laat inzien, minderjarige mensen. De heer Bontes maakte daar net ook een opmerking over. De VVD-fractie is voor dit wetsvoorstel omdat het uitgangspunt, zoals ik al heb geschetst in eerste termijn, overeind blijft: als de rechterlijke macht en het openbaar ministerie vinden dat volwassen misdaad volwassen moet worden bestraft, dan kan dat ook. Die mogelijkheid was er al – de heer Bontes wees daar ook al op – en die is er nog steeds. Dat is ook het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel. Tegelijkertijd geldt dat, als naar het oordeel van deskundigen en het openbaar ministerie en de rechterlijke macht maatwerk kan worden geleverd gericht op recidivevermindering – waarbij het element vergelding niet uit het oog mag worden verloren – dit wetsvoorstel een aanvulling is op wat wij al hebben in ons strafrecht. In die zin is het een goed wetsvoorstel waar de VVD-fractie achter kan staan. Het had nog iets beter gekund op het punt van de maximale bestraffingtermijn, maar wat er nu ligt, kan op instemming van de VVD-fractie rekenen. Allereerst wordt het mogelijk dat de pij-maatregel wordt omgezet naar een tbs-maatregel, als iemand na behandeling op zijn 23e levensjaar nog steeds een groot gevaar vormt voor de samenleving. Op die manier wordt de samenleving veiliger en kan de behandeling worden voortgezet. Wij realiseren ons bij de VVD, anders dan sommige andere partijen – althans: één partij in dit parlement – wel dat tbs en de behandeling in dat kader gericht zijn op terugkeer in de samenleving. Straf is prima, maar wij kiezen er met elkaar ook uitdrukkelijk voor om ervoor te zorgen dat mensen de mogelijkheid hebben om terug te keren in de samenleving. Als behandeling daarvoor noodzakelijk is, moet die behandeling plaatsvinden. Als blijkt dat die behandeling geen succes heeft en niet aanslaat, zodat de betrokkene nog steeds een gevaar is voor de samenleving, staat de VVD-fractie er ook achter dat zo iemand niet terugkeert in de samenleving. Dat geldt ook als de consequentie daarvan is – waar we niet op hopen of vertrouwen en wat we ook niet graag zouden willen – dat iemand na een pij-maatregel wellicht nooit meer terugkeert in de samenleving, hoe vreselijk dat ook zou zijn. Als dat zo is, is dat echter met het oogmerk om de samenleving tegen de betrokkene te beschermen.

Een ander belangrijk punt in dit wetsvoorstel is datgene wat wij eerder al hebben geregeld voor het volwassen strafrecht, namelijk dat de taakstraf niet kaal kan worden opgelegd bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Dat heeft twee elementen. Ten eerste is er het element van de vergelding. Een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf laat slachtoffers na die vaak zeer lange tijd, soms zelfs levenslang, de gevolgen van zo'n misdrijf moeten dragen. Dan kun je zoiets niet afdoen met een simpele taakstraf. Ten tweede wordt ook het fenomeen taakstraf, waarvoor de VVD-fractie wel degelijk een rol weggelegd ziet, ondermijnd als het in de samenleving wordt gezien als een slappe straf voor een zeer ernstig misdrijf. Om die reden is ook deze wijziging, deze nieuwe mogelijkheid in het wetsvoorstel van groot belang. Wij geloven erin, zo heb ik al gezegd, dat behandeling van jongeren die misdrijven hebben gepleegd, op zichzelf ertoe kan bijdragen dat zij minder snel wederom in de fout zullen gaan. Dat moet dan ook de conclusie van dit wetsvoorstel zijn, na de evaluatie na vijf jaar: dat de recidivecijfers ten opzichte van de periode vóór invoering van het wetsvoorstel nadrukkelijk zijn afgenomen. Daar gaat het uiteindelijk om. Het behandelen doen we niet omdat het leuk is om mensen te behandelen. We behandelen mensen omdat we willen dat zij hun leven beteren, terugkeren in de samenleving en op het rechte pad blijven.

Op dat punt moet ik een reactie geven op de oproep van mevrouw Van Toorenburg, die als een ware juridische Lorelei, op haar rots gezeten, heeft geprobeerd om mij en anderen in deze Kamer te verleiden om mee te denken met een verandering van het wetsvoorstel op het laatste moment. Zij zong, wapperde met haar lange haren – zij wappert nu weer, voorzitter! – en poogde op die wijze mij ertoe te verleiden om met haar suggestie mee te gaan. Op zichzelf is de suggestie best de moeite van het overwegen waard, zoals mevrouw Kooiman al zei, omdat deze aansluit bij de eerste intentie, dus de afspraken die in het kabinet-Rutte I tussen CDA en VVD waren gemaakt. Er zitten echter twee problemen aan. Ten eerste is het probleem natuurlijk dat niemand over zo'n wijziging heeft kunnen adviseren. Er is heel veel geadviseerd in de aanloop naar dit wetsvoorstel door partijen die veel meer verstand hebben van wat je met jongeren zou moeten doen dan ik in ieder geval heb. Die mogelijkheid tot advisering zou er op dit late tijdstip niet meer kunnen zijn. Ten tweede heeft de staatssecretaris duidelijk aangegeven dat er op een aantal punten wetgevingstechnische onduidelijkheden en problemen zouden komen, met name inzake de grens tussen 23 en 24 jaar. Dit zijn redenen waarom de VVD-fractie niet meegaat met de zang van onze juridische Lorelei van het CDA, maar het schip gewoon recht de Rijn op stuurt naar de toekomst van dit amendement in het strafrecht en niet het risico riskeert dat wij op een rots terechtkomen, wat over het algemeen natuurlijk wel de bedoeling van Lorelei is.

Ik merk op dat mijn fractie van de staatssecretaris vraagt om in tweede termijn expliciet te bevestigen dat de recidivecijfers en het onderzoek daarnaar onderdeel zullen zijn van de evaluatie. Daarin mag wat mij betreft, zoals mevrouw Van Toorenburg zei, ook de vraag worden meegenomen of het anders of beter zou zijn als wij toch van een strafmaat van twee jaar naar een strafmaat van vier jaar zouden gaan. Laten we er dan wel in brede zin naar kijken. Als de staatssecretaris nog even expliciet wil melden dat dit in de evaluatie wordt meegenomen, kan hij op de steun van de VVD-fractie voor dit wetsvoorstel rekenen.

De heer Bontes (PVV):

De heer Van der Steur had het, zoals eerder mevrouw Berndsen, over recidivevermindering. Dat is niet onderzocht. Ik begrijp dat de heer Van der Steur het onderzocht wil hebben. Maar tot op heden is er geen enkel causaal verband aangetoond tussen de behandeling en het verminderen van recidive. Hoe kan de heer Van der Steur – dat geldt ook voor mevrouw Berndsen, die een beetje mee zwetst daarover – dat dan zo hard zeggen?

De heer Van der Steur (VVD):

Omdat ik de feiten ken. En als je de feiten kent, kun je ook standpunten innemen. Dit is een heel simpel feit. Wij hebben het tbs-stelsel, waarin wordt behandeld. Wij kennen het recidivecijfer na tbs-behandeling. Dat is om en nabij de 41%, zelfs na tien jaar. Wij kennen ook de recidivecijfers van de justitiële jeugdinrichtingen en het Nederlands gevangeniswezen. Die cijfers ken ik toevallig ook uit mijn hoofd. Na tien jaar is het recidivecijfer bij justitiële jeugdinrichtingen, dus de mate waarin mensen die daar gezeten hebben weer de fout ingaan, bijna 85%. Bij het normale gevangeniswezen is het recidivecijfer na tien jaar 75%. Het verschil tussen die twee is dus bijna 40%. Dat is voor de VVD-fractie voldoende feit om te kunnen zeggen dat behandeling op zichzelf succesvol is.

De heer Bontes (PVV):

Nee, dat is empirisch totaal niet bewezen. Het causale verband, oorzaak en gevolg, kan de heer Van der Steur niet hardmaken. Hij veronderstelt het maar hij kan het niet hardmaken.

De heer Van der Steur (VVD):

Met name onze collega van de PVV-fractie, die helaas niet aanwezig kan zijn bij dit debat en die ik dinsdagavond heb gegroet, heeft een enorme ervaring opgebouwd met empirie en statistiek. Later bleek ook dat zij volledig gelijk had. Ik ga ervan uit dat ook ik volledig gelijk heb en dat dit empirisch vaststaat. Wij gaan namelijk al jarenlang uit van diezelfde recidivecijfers. Ook is in meerdere wetenschappelijke publicaties vastgesteld dat de behandeling die plaatsvindt in tbs, ertoe leidt dat er een behoorlijk verschil is tussen recidivecijfers na tbs en verblijf in het gewone gevangeniswezen. Dat vind ik jammer overigens, want die recidivecijfers zijn veel en veel te hoog, onacceptabel hoog.

De heer Bontes (PVV):

Dan ondermijnt de heer Van der Steur toch hetgeen hij zonet heeft gezegd?

De heer Van der Steur (VVD):

Nee, ik ondermijn helemaal niet wat ik heb gezegd. Ik stel vast dat wij wetenschappelijk bewijs hebben voor het feit dat behandelingen in het kader van tbs bijdragen aan een lager recidivecijfer en dat de recidivecijfers in het gevangeniswezen en de justitiële jeugdinrichtingen schrikbarend hoog zijn. Daar doe ik niks aan af.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor zijn beantwoording, die uitvoerig en zeer zorgvuldig was. Hij heeft inderdaad op al mijn vragen antwoord gegeven. Dank daarvoor.

Ik ben ook blij dat de staatssecretaris op zijn schreden is teruggekeerd met de aanpassing van dit wetsvoorstel. Mijn fractie had grote bezwaren tegen de hoofdregel dat 16- en 17-jarigen volgens het volwassenenstrafrecht berecht en behandeld zouden worden. Ook de verdubbeling van twee naar vier jaar was een zeer heikel punt. Ik kan de staatssecretaris dan ook meedelen dat mijn fractie tevreden is met dit wetsvoorstel en dat zij dit zal steunen.

In tegenstelling tot wat de heer Bontes hier zojuist heeft gezegd, denkt mijn fractie dat het aantal recidivisten wel degelijk kan verminderen. Uit onderzoek is ook gebleken dat de recidive wel degelijk vermindert als je de verstandelijke vermogens en het gedrag van daders in ogenschouw neemt en je een goede behandeling en aanpak op hen toepast.

Ik wil nog een paar puntjes aan de orde stellen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij vindt dat er geen sprake moet zijn van specialisme – dus geen jeugdofficieren en jeugdrechters – maar dat iedereen bij het OM deze zaken zou moeten kunnen behandelen. Daarom wil hij in deskundigheidsbevordering investeren. Wil hij dit punt ook in de evaluatie meenemen, zodat gekeken kan worden of dat generalisme werkt of dat je toch weer terug moet naar specialisme?

De heer Bontes (PVV):

Ik wil de euforie over recidivevermindering toch maar weer temperen, want die is volledig ongepast. Ik citeer uit de brief van de staatssecretaris: "Onderzoek naar recidivevermindering als gevolg van de GBM is niet verricht, zo beantwoord ik de vraag hiernaar van de leden van de PVV-fractie". De GBM is een onderdeel van het adolescentiepakket. Er is dus geen onderzoek verricht naar recidivevermindering. Nog een citaat: "Ik verwacht hierdoor dat de GBM aan de recidivevermindering bijdraagt". Het is dus een verwachting van de staatssecretaris, die hier ook wordt uitgesproken door de heer Van der Steur en mevrouw Berndsen. Ze kunnen het empirisch niet bewijzen. Graag een reactie daarop.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Het is maar net wat je wilt geloven of wilt zien. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij het gaat monitoren. Ik ben ervan overtuigd dat je, als je niets doet en dus geen gedragsbeïnvloedende maatregelen neemt ten aanzien van de categorie 18 tot 23 jaar, het aantal recidivegevallen helemaal nooit zult doen verminderen. Ik ben dus blij met deze wet. Die biedt veel meer mogelijkheden en een maatwerkaanpak. Ik weet dat de heer Bontes dat allemaal soft vindt, en dat hij vindt dat ik zwets, maar dat interesseert me helemaal niets. Ik heb er geloof in. Ik wil deze kans benutten omdat ik vind dat jongeren een startkwalificatie moeten hebben. Daarom vind ik de terbeschikkingstelling van onderwijs ook een buitengewoon goede maatregel in deze wel. Zo kunnen jongeren uit het criminele circuit komen en een perspectief op de toekomst hebben. Ik wil jongeren niet afschrijven. Als de heer Bontes dat wel wil doen, is dat zijn verantwoordelijkheid.

De heer Bontes (PVV):

Geloven doe je in de kerk, zeiden ze bij ons vroeger in Rotterdam. Met andere woorden, mevrouw Berndsen kan totaal niet onderbouwen dat dit pakket gaat bijdragen aan recidivevermindering. Ze verwacht het en ze hoopt het, maar uit haar betoog blijkt dat haar stelling van zojuist dat de recidive naar beneden gaat en dat ik dat niet wil, klinkklare onzin is. Ze gelooft er alleen maar in.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

En de heer Bontes gelooft in het omgekeerde, en zo zijn we weer terug bij af. Ik geef het alle kansen; de heer Bontes doet dat niet.

Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris over de ZSM. De staatssecretaris spreekt over snelheid en efficiency. De Raad voor de Kinderbescherming wordt daar wel degelijk bij ingeschakeld, maar ik vraag me af hoe snelheid en efficiency zich kunnen verhouden met zorgvuldigheid. Ik vraag de staatssecretaris om de Kamer hierover te informeren, want dit blijft voor mij een zorgpunt.

Verder vraag ik de staatssecretaris om ons op de hoogte te houden van de ontwikkelingen ten aanzien van de transformatie jeugdzorg, en specifiek van de jeugdreclassering. Hoe verloopt zijn overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten? Ik denk namelijk dat dit punt nauw luistert.

Ten slotte noem ik de aansluiting op de volwassenenreclassering, waarvan ook de staatssecretaris zegt dat het een lastig punt is. Misschien kan hij ons op de hoogte houden van de ontwikkelingen ten aanzien hiervan, zodat we eventueel nog kunnen bijsturen.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. "Strafrecht met mate" is de titel van een leerboek voor rechtenstudenten, dat al generaties lang wordt gebruikt. Het is een mooie, dubbelzinnige titel. Strafrecht met mate is terecht, omdat er veel te hooggespannen verwachtingen zijn van het strafrecht in het algemeen. Als je het toch toepast, moet je dat doen met maatwerk. En dat is volgens mij de samenvatting van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, dat vandaag wordt besproken: maatwerk. Wij zijn erg blij met deze wet, die het mogelijk maakt om tot en met 23 jaar maatwerk te leveren dat past bij deze jongvolwassenen. We weten immers allemaal dat hun hersenen en de mate waarin ze de gevolgen van hun daden kunnen overzien, nog in ontwikkeling zijn.

Er zit balans in dit wetsvoorstel. De staatssecretaris is daar uitgebreid op ingegaan. Het gaat niet alleen maar om de verlenging tot 23 jaar, er zitten ook een groot aantal maatregelen in het wetsvoorstel die aan alle kanten meer maatwerk mogelijk maken. Het wetsvoorstel maakt niet alleen meer begeleiding en meer ondersteuning mogelijk, er zitten ook een aantal maatregelen in die verharding mogelijk maken. Dat is op zijn tijd wel goed, want voor sommige jongeren is het wel een keer klaar. Er zit dus balans in het wetsvoorstel en dat waardeer ik bijzonder. Ik ben dan ook erg blij met dit wetsvoorstel.

Ik wil nog wel een paar specifieke puntjes aan de orde stellen. Het gewijzigde amendement van mevrouw Kooiman is uitstekend en dat zullen wij graag steunen. Wat mijn fractie betreft moet daarbij een aantal punten terugkomen. Ik kom allereerst op de rol van de rechter-commissaris. Het is goed om met de staatssecretaris te hebben gewisseld dat de rechter-commissaris actief met de officier van justitie kan spreken over de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daar heeft hij geen specifieke bevoegdheid voor nodig, maar het kan wel. Ik wil graag na vijf jaar weten of het ook gebeurt, dat het naar tevredenheid gebeurt of dat er misschien sprake is van te veel of te weinig bemoeienis. Laten we dat in ieder geval bekijken.

Ik verwacht ook dat de omzetting van de pij-maatregel in tbs wordt meegenomen. Vijf jaar is een korte termijn, maar daar moet ook iets over te zeggen zijn.

Mijn volgende punt is de toepassing van het adolescentenstrafrecht in het algemeen. In hoeveel gevallen wordt voor jongeren van 18 tot en met 23 jaar het adolescentenstrafrecht toegepast? Ik hoop dat het adolescentenstrafrecht voor een heel groot percentage wordt toegepast. De staatssecretaris zei dat 90% van alle celstraffen die worden opgelegd, minder dan twee jaar duurt. Er moet dus een grote club mensen voor in aanmerking komen. Laten we bekijken of dit voldoening geeft.

Ik kom op de aanwijzing voor het OM. Daar heeft de staatssecretaris aan het begin van zijn beantwoording iets over gezegd. Er komt een aanwijzing, maar misschien kan hij in tweede termijn verduidelijken hoe die aanwijzing eruit gaat zien voor de toepassing ervan door de officier van justitie bij het inzetten van het adolescentenstrafrecht.

Het lampje op het spreekgestoelte knippert en ik ben dus bijna door mijn spreektijd heen. Ik zeg tegen mevrouw Van Toorenburg dat ik mij uitgebreid had voorbereid, maar wij laten het zitten. Ik ben het met haar eens dat wij na vijf jaar moeten bekijken of het aan de orde is. De staatssecretaris heeft het mij vandaag nog een beetje moeilijk gemaakt. Het is goed dat het instrument er komt. Nu gaat het om de uitvoering. Ik heb alle vertrouwen in de professionals die ermee aan de slag gaan.

De voorzitter:

Tot zover de tweede termijn van de Kamer. Wij gaan nu luisteren naar de staatssecretaris voor zijn commentaar op drie moties en een amendement en zijn beantwoording van een enkele vraag.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Je moet naar alle Kamerleden goed luisteren, maar een van de laatste zinnen van de heer Recourt was buitengewoon cryptisch of misschien een beetje cynisch. Hij zei: de staatssecretaris heeft het ons nog buitengewoon moeilijk gemaakt, maar wij moeten het er toch maar bij laten. Eigenlijk zegt hij: wij voelden niks voor het voorstel van mevrouw Van Toorenburg, maar doordat de staatssecretaris het woord voerde is mijn fractie er bijna nog anders over gaan denken. Misschien was dat ook wel de bedoeling van mijn inbreng, ook cryptisch gezegd.

Volgens mij hebben wij een heel mooi debat gehad. Het was ook een inhoudelijk debat. Ik moet wel tegen de Kamer zeggen dat ik daar na de afgelopen zes maanden wel weer eens aan toe was. Dat heb ik zelf als buitengewoon plezierig ervaren.

Ik loop de punten langs die de leden bij mij onder de aandacht hebben gebracht. De heer Bontes heeft het woord gevoerd en in een interruptiedebat zei hij dat de heer Van der Steur een ander toontje zou moeten aanslaan en wat minder badinerend zou moeten doen. Dat ving ik op en heb ik genoteerd. Ik wil de heer Bontes toch het volgende in overweging geven. Ik begrijp best dat er oppositie moet worden gevoerd, maar dit wetsvoorstel heeft inderdaad – zo zei de heer Recourt het – echt een aantal verstrengingen. Die conclusie kun je echt trekken. Zijn fractie heeft zich in het verleden altijd voor die verstrengingen uitgesproken. Zijn fractie stemt toch tegen dit wetsvoorstel, als ik althans zijn opmerkingen in eerste termijn goed heb begrepen, terwijl in dit wetsvoorstel toch een aantal dingen zitten die een realisatie zijn van het regeerakkoord dat er met gedoogsteun van de Partij voor de Vrijheid lag. Blijkbaar is de afkeer tegen de onderdelen van het wetsvoorstel waar zijn fractie tegen is, groter dan de genegenheid voor de onderdelen van het wetsvoorstel waar echt wat verandert. Ik wijs op het beperken van de taakstraf. Dat is altijd een punt van de fractie van de heer Bontes. Ik wijs op het omzetten van de pij-maatregel in tbs. Ook dat is een punt dat altijd op instemming van zijn fractie heeft kunnen rekenen in het verleden. Dat zijn echt onderwerpen die geregeld worden. Ook de "time out"-regeling, waardoor men terug moet naar de inrichting, is door mevrouw Helder in het verleden altijd gesteund. Ik begrijp wel dat er dingen zijn waar de fractie van de Partij voor de Vrijheid tegen is, maar ik daag de heer Bontes uit om aan te geven waar hij het niet mee eens is en waarom dat de doorslag geeft op al die punten waar hij nog maar zeven maanden geleden voorstander van was. Ik ben blij dat hij die uitdaging oppakt.

De voorzitter:

Als de staatssecretaris alle deelnemers aan het debat vragen gaat stellen, zitten wij hier nog wel even.

Staatssecretaris Teeven:

Het is mijn taak om de Kamerleden te overtuigen, zodat wetsvoorstellen een zo breed mogelijke steun vinden in het parlement. Daarmee ben ik bezig met de heer Bontes.

De voorzitter:

Zeker.

De heer Bontes (PVV):

De conclusie is juist. Wij zijn tegen dit wetsvoorstel. Destijds hebben wij er met veel pijn mee ingestemd. Wij hebben er nog wat dingetjes aan kunnen veranderen, maar wij hebben ermee ingestemd omdat wij er minimumstraffen voor terug zouden krijgen. De VVD-fractie – ik heb dat al eerder gezegd – heeft het direct controversieel verklaard, toen het kabinet gevallen was. Dat deed zij met andere fracties. Wij steunden dat uiteraard niet. Dat was de ruil, maar nu is het nog verder verslechterd. Toen hebben wij het al met veel pijn en moeite gesteund, maar, oké, wij hebben ermee ingestemd. Dat was part of the deal. Zo zitten onderhandelingen in elkaar. Het wetsvoorstel is echter nog verder verslechterd op de punten die ik heb benoemd, op het gebied van onderwijs. Iemand die een oud vrouwtje heeft beroofd, mag meebabbelen of hij wel of niet naar school wil en of hij zijn best zal gaan doen. Dat is een verslechtering. Het is teruggebracht van vier naar twee jaar. Dat is zo'n zwaarwegende motivatie dat wij hiermee niet akkoord kunnen gaan. Het beeld dat de staatssecretaris schetst, namelijk dat wij het voorheen ook prachtig vonden, klopt niet. Wij hebben het nooit prachtig gevonden, en nu al helemaal niet, omdat je de kleur van de Partij van de Arbeid er van de eerste komma tot de laatste punt doorheen ziet. Wij zullen hier dus nooit mee instemmen. Ik begrijp ook niet dat de staatssecretaris hier zelf nog in gelooft. Dat begrijp ik gewoon niet. Ik begrijp gewoon niet dat de staatssecretaris het staat te verdedigen alsof dit het is om crimineel Nederland achter slot en grendel te krijgen! Ik begrijp niet dat dit zo verdedigd kan worden. Graag krijg ik daarop een toelichting.

Staatssecretaris Teeven:

Dat wil ik graag doen, want de heer Bontes daagt mij uit. Dat doen wij om en om. Het is heel goed dat ik dit wetsvoorstel wel verdedig. Ik ben het met de heer Van der Steur en alle anderen eens. Daarom ben ik ook heel blij met de evaluatiebepaling die mevrouw Kooiman wil hebben na vijf jaar en met de verzoeken van de heer Recourt om een uitbreiding van wat er geëvalueerd moet worden. Eigenlijk zou de heer Bontes daar ook blij mee moeten zijn, want stel dat dit wetsvoorstel echt wel beter werkt en dat wat wij met elkaar gaan doen, echt een vermindering oplevert van de recidive in Nederland. Dan is de heer Bontes het toch met mevrouw Van Toorenburg, de heer Recourt, de heer Van der Steur en met mij eens dat dat is waar wij eigenlijk voor staan? Dan moeten wij hier toch niet het dogmatische verhaal houden dat het van twee naar vier jaar moet? Juist van dat gedeelte van het verhaal heb ik vandaag geprobeerd de nodige relevantie aan te tonen en andere muziek te laten horen rondom de grens van vier jaar. Dat is precies de opmerking van de heer Recourt. Je zou nog weleens anders kunnen denken over de mogelijkheid om het op twee jaar te laten blijven en over de vraag of het een verscherping is of een verzachting. Het gaat er toch uiteindelijk om of het werkt in Nederland en of wij de criminaliteit terugdringen? Het gaat toch niet om een dogmatisch verhaaltje over de vraag of wij blijven zitten op twee of vier jaar? Dat was voor mij de uitdaging van dit wetsvoorstel. En ja, de heer Bontes heeft gelijk dat dit in het regeerakkoord van Rutte I een, laat ik het zo zeggen, feestje van het CDA was. Dan zou ik bijna willen zeggen: gun mevrouw Van Toorenburg en het CDA dit feestje. Als we dit met zijn allen een goed wetsvoorstel vinden, dan moeten we het gaan proberen. Dat was zo. Tegelijkertijd was het ook zo dat er door de fractie van de heer Bontes verscherpingen in zijn gekomen. Die verscherpingen, die nu door een meerderheid van de Kamer worden gesteund omdat ze inhoudelijk goed worden bevonden, serveert de heer Bontes vandaag af in zijn eerste en tweede termijn, zo begrijp ik. Dan denk ik: dat is jammer. Dat moet de heer Bontes dan ook uitleggen. Zoals ik hem nu uitleg waarom ik het verdedig, moet hij maar eens aan mij uitleggen waarom hij het zo makkelijk afserveert. Ik snap het echt niet. En ik luister goed naar hem. Ik loop er niet eventjes makkelijk omheen. Ik heb vandaag inhoudelijk echt goed naar hem geluisterd. Dat doe ik trouwens altijd.

De heer Bontes (PVV):

Ik zal op de staatssecretaris reageren. Een van de verslechteringen is – ik zeg het nogmaals – dat terugbrengen van vier jaar naar twee jaar. Dat is een ernstige verslechtering. Ook de onderwijsinsteek, de pedagogische insteek, vinden we duidelijk een verslechtering. Maar het is toch sowieso een verslechtering dat je criminelen van 21 of 22 jaar die overvallen plegen en mensen beroven, onder het adolescentenstrafrecht laat vallen? Dat is toch belachelijk? En de rechters gaan dat doen! Dat weet de staatssecretaris ook. De rechters hebben er maling aan. Zij zeggen: o, je hebt een snackbar overvallen, maar je bent niet zo slim want je hebt wat problemen op school gehad, dus – huppekee – adolescentenstrafrecht. Dat gaat gebeuren met die rechters. Dat weet de staatssecretaris ook. Hij zegt: ik begrijp niet dat je dit niet mooi vindt. Ik zou gek zijn en mijn fractie zou gek zijn als we dit mooi vinden. Ik meen het uit de grond van mijn hart als ik zeg dat ik absoluut niet begrijp dat de staatssecretaris dit hier op deze manier staat te verdedigen.

Staatssecretaris Teeven:

Dat komt omdat ik er niet naar kijk in termen van "zachter" en "strenger", zoals de heer Bontes wel doet. Ik wil bekijken of het werkt. Ik denk anders dan de heer Bontes. Dat wil ik wel zeggen. Het is helemaal niet de bedoeling van de wetgever en evenmin die van de andere fracties die hier vandaag zitten, dat geharde overvallers over wie er documentatie is en die een slachtofferdelict hebben gepleegd, er automatisch onder vallen. Daarom juist ben ik in mijn eerste termijn uitvoerig ingegaan op de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Met het oog op het toekomstige wetgevingsproces in de senaat en om aan te geven hoe de wet moet worden uitgelegd, zeg ik dit: ik denk dat we hier met zijn allen duidelijk tot uitdrukking hebben gebracht dat de belangen van slachtoffers en nabestaanden zwaar moeten wegen. Ik geloof dus helemaal niet dat rechters meteen voor het adolescentenstrafrecht gaan. De heer Bontes gelooft dat wel. Dat verdeelt ons dan. Maar nogmaals: al die verstrengingen die erin zitten en moeten gaan werken, verstrengingen die door de PVV-fractie in dit wetsvoorstel zijn gekomen, serveert de heer Bontes af. Ik snap daar niks van. Als je dat alleen doet om oppositie tegen het kabinet te voeren, dan begrijp ik dat. Als dat de reden is, dan begrijp ik dat. De heer Bontes zegt echter: er worden nu dingen gedaan die tegengaan dat er recidive wordt gepleegd. Het tegengaan van recidive is echter ook het belang van zijn fractie en van de hele samenleving, niet alleen van het kabinet.

De voorzitter:

Ieder nog even één keer, afrondend en kort.

De heer Bontes (PVV):

Ik rond af. Dit heeft nog niet eens wat met oppositie voeren te maken. Uit de grond van mijn hart en als ex-politieman zeg ik: ik geloof totaal niet, maar dan ook totaal niet, in dit slappe, belachelijke wetsvoorstel. Laat ik het dan zo zeggen. Dit heeft niets met politiek te maken. Ik zie vanuit mijn expertise in het veld dat dit niet gaat werken. Gasten van 21 of 22 jaar die overvallen plegen, lopen voortdurend het risico dat ze onder het adolescentenstrafrecht gaan vallen. Dat had nooit mogen gebeuren. Nooit.

Staatssecretaris Teeven:

Ik reageer hierop, want de heer Bontes lokt mij opnieuw uit. Hij doet het met passie, dus ook ik doe het met passie. Net als de heer Bontes heb ook ik een paar jaartjes rondgelopen in de criminaliteitsbestrijding, als officier en als opsporingsambtenaar. Ik zeg de heer Bontes het volgende. Ik heb er wat meer vertrouwen in dat de officier van justitie en de rechters, ook kijkend naar de belangen van de slachtoffers, niet automatisch hun toevlucht tot het adolescentenstrafrecht zullen nemen als ze zien dat er documentatie is en er zware delicten zijn gepleegd. Het wordt maatwerk. Je gaat echt kijken waar je het wel toepast en waar niet. Je moet ook vertrouwen hebben in de mensen die dit werk moeten doen: de politiemensen, de officieren en de rechters. Het kabinet heeft dat vertrouwen. Dat wil ik hier ook uitstralen.

De heer Recourt (PvdA):

Recentelijk is weer gebleken dat jeugdigen die hun criminele carrière stoppen, weer zijn teruggekeerd in het onderwijstraject en een diploma hebben gekregen dat naar werk leidt. Dat is het verschil. Ik ben ontzettend blij met die elementen uit de motie-Marcouch over de terbeschikkingstelling aan het onderwijs. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij zich niet kan herinneren dat ook de PVV voor die motie-Marcouch heeft gestemd.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zou graag ja zeggen, maar ik kan het mij echt niet herinneren. Als de heer Recourt het zegt …

De heer Recourt (PvdA):

Dan geef ik het antwoord: dat is zo. Het is juist.

Staatssecretaris Teeven:

Als dat zo is, zit er een inconsequentie in het betoog van de heer Bontes vandaag. Vandaag is hij ertegen en in het verleden was hij er dan voor. Ik kan het mij niet herinneren; dus ik weet het niet.

De voorzitter:

Het was een vraag van de heer Recourt aan zichzelf, zo blijkt.

Staatssecretaris Teeven:

Ja, voorzitter, ik weet niet of hij aan zichzelf een vraag stelde.

Ik kom dan op de motie-Bontes. Ik ontraad die motie, want in het wetsvoorstel is al rekening gehouden met die ernstige feiten. Het is dus helemaal niet nodig om het uit te sluiten. Sterker nog, wij moeten het aan de rechter laten. Wij moeten maatwerk leveren. Ik zeg het ten overvloede voor de Handelingen nog een keer: de rechter die dit artikel 77a gaat toepassen, moet ook vanuit de ernst van het feit de belangen van slachtoffers en nabestaanden nadrukkelijk wegen. Dat is in de Kamer niet tegengesproken, noch dinsdag noch vandaag. Ik zeg nadrukkelijk nog eens dat dit meetelt, dat dit zwaar meetelt. Het is dus het een én het ander. Het is dus maatwerk.

Ik kom bij de opmerkingen van mevrouw Kooiman over de opleidingen en de transitie in de jeugdzorg. Ik zal dit nadrukkelijk gaan volgen. Onder anderen ook mevrouw Berndsen heeft hierover opmerkingen gemaakt en gezegd dat ik dit moet meenemen. Ik zal met staatssecretaris Van Rijn nadrukkelijk binnen de transitie van de jeugdzorg aandacht besteden aan de vraag hoe de jeugdreclassering zo effectief mogelijk een plek kan krijgen. Er zit wel spanning, die ik niet kan wegnemen, tussen de uitvoering bij de volwassenenreclassering op rijksniveau en de jeugdreclassering op lokaal niveau. Die keuze is gemaakt, ook vanwege budgettaire overwegingen, omdat de bereikte besparing dan maximaal zal zijn. Wij moeten opletten dat wij met de besparing die wij daar bereiken, niet onszelf in de voet schieten. Wij zullen dit nadrukkelijk meenemen in de uitvoering en volgen. Het is een belangrijk onderdeel bij de monitoring. Als dit niet effectief werkt, leidt het tot verkeerde uitkomsten. Dat ben ik met beide sprekers eens.

Ik heb gezien dat het amendement is gewijzigd. Ik zal het amendement omarmen, zoals dat zo mooi heet. Op de uitvoering van de evaluatie zal ik, behalve op een aantal onderdelen, specifiek de aandacht vestigen. De heer Van der Steur heeft gevraagd om bij de evaluatie te bekijken of het werkt tegen de recidive, omdat wij dit niet moeten doen voor de bühne maar omdat het werkt. Dus de effecten op recidive moeten nadrukkelijk worden meegenomen, niet alleen op de korte, maar ook op de langjarige recidive. Wij zullen, zoals de heer Recourt vraagt, de rol van de rechter-commissaris meenemen. Het gaat dan om de interactie tussen het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris in de voorfase, voordat de zaak naar de zitting gaat, en de omzetting van pij naar tbs. Het is een klein aantal zaken, maar wij zullen het monitoren. Of je meteen gevolgen uit een klein aantal kunt trekken, is niet meteen te zeggen.

De toepassing van artikel 77c heb ik al genoemd. De aanwijzing hoe toe te passen gaan we uiteraard opstellen en uitwerken met het Openbaar Ministerie volgens de criteria die wij vandaag hebben behandeld. Uiteraard gaan wij er ook nog mee naar de Senaat. Wij moeten afwachten of daar ook nog wensen zijn. Die zullen wij laten terugkomen in de aanwijzing.

Er moet mij wel van het hart dat er een inconsequentie zit in de opmerkingen van mevrouw Kooiman. Ik waardeer haar vriendelijke woorden. Dank voor haar complimenten. Ik zie echter wel, ook denkend aan het debat van volgende week, een inconsequentie. Als zij de staatssecretaris vraagt om te kijken naar de bezetting van jji's en ervoor te zorgen dat die op orde is en dat daar geen ongelukken gebeuren, zal ik dat uiteraard doen. Dat moet goed verzorgd zijn. Tegelijkertijd zou dit wetsvoorstel tot gevolg kunnen hebben dat er minder cellen noodzakelijk zijn in het gevangeniswezen. Dat moet dan ook worden meegenomen. Daarvoor moet je wel openstaan. Ik zie graag volgende week in de discussie terug of die open mind op dat punt bij de SP-fractie aanwezig is. Misschien is er dan toch nog wel ruimte voor het idee van een afspraakplan, zoals de SP-fractie dat vaak omschrijft, met toch nog een kleurrijk randje.

Mevrouw Kooiman heeft een motie ingediend over het plaatsingsbeleid. Zij had het wel goed begrepen. Ik zie de motie als ondersteuning van het beleid; het is ook mijn uitgangspunt. Ik kan natuurlijk niet toezeggen dat nooit en te nimmer een 12-jarige of 14-jarige als enige minderjarige in een groep zal komen. Het is bij heel grote uitzondering denkbaar, in een volstrekte uitzonderingssituatie. Op speciale afdelingen voor ernstige psychiatrische problemen of op een observatieafdeling, bijvoorbeeld in Teylingereind – daar zijn er maar heel weinig van, voor heel specifieke observaties – zou zo'n samenplaatsing niet kunnen worden voorkomen. Dan zullen wij natuurlijk heel veel aandacht moeten besteden aan de individuele zorg. Ik onderschrijf het uitgangspunt in de motie. Ik heb ook geen enkele reden om de motie te ontraden, want die is ondersteuning van het beleid.

De voorzitter:

Dus de motie op stuk nr. 11 is ondersteuning beleid?

Staatssecretaris Teeven:

Ja.

De motie van mevrouw Kooiman op stuk nr. 13 moet ik ontraden. Er staat dat bij iedere zaak met een jongvolwassene wordt bezien of aan herstelbemiddeling kan worden gedaan. Om meerdere redenen gaan de motie en de tekst "bij iedere zaak" mij niet te ver, maar veel te ver. Dat is ook de reden waarom ik de motie ontraad. Niet in alle zaken is er een bekend slachtoffer en niet in alle zaken heeft het slachtoffer er behoefte aan. Ik heb al gezegd dat ik dat in pilots zal bevorderen. Ik vind dat dit op dit moment volstaat. Er moet altijd toestemming zijn van slachtoffers en nabestaanden, wat betekent dat je er in heel veel zaken niet op kunt ingaan. Zelfs als dat wel zou kunnen, is "iedere zaak" veel te absoluut. Het kan leiden tot een onmogelijkheid om de zaken op tijd, zonder overschrijding van doorlooptijden, ter zitting te brengen. Daarvoor kunnen ook allerlei belemmeringen bestaan. Het betekent dat er maatwerk moet zijn en dat je het eerst moet uittesten in pilots. Om die reden ontraad ik deze motie.

Dan kom ik bij de heerlijke week van mevrouw Van Toorenburg, zoals zij het zelf omschreef. Ere wie ere toekomt, zeg ik ruimhartig. Het is echt een idee geweest van mevrouw Van Toorenburg lang geleden, in 2010. Tegen de heer Bontes zeg ik dat ook ikzelf een aantal jaren goed heb moeten nadenken over de voors en de tegens, maar dat ik uiteindelijk veel meer meerwaarde zie dan dat heel kleine beetje minderwaarde. Ik dacht dat dit besef bij meerderen was gekomen in de coalitie die wij toen hadden, maar dat even terzijde. Maar goed, de heer Bontes zegt van niet, dus het is zoals het is.

Ik ben blij met de constructieve opstelling van mevrouw Van Toorenburg tegenover de verhoging naar vier jaar. Wij zullen bekijken of er uit de praktijk signalen komen dat het toch niet goed gaat met die jongvolwassenen en dat het gat tussen de maximaal twee jaar voor die 19- tot 23-jarigen en het volwassenenstrafrecht te groot is. Wij zullen dat volgen. Ik ben blij dat mevrouw Van Toorenburg zegt dat zij dat even in de tijd wil plaatsen en nu de zegeningen wil tellen. Het is een constructieve opstelling van de CDA-fractie: niet alleen maar oppositie voeren om het oppositie voeren, maar gewoon kijken welk wetsvoorstel meerwaarde heeft. Dat spreekt het kabinet zeer aan, zeg ik dan even namens het kabinet. Met deze wijze van oppositie voeren is het een feest om hier te mogen staan als lid van het kabinet.

De voorzitter:

De week kan niet meer stuk voor mevrouw Van Toorenburg.

Staatssecretaris Teeven:

Voor mij ook niet, maar je weet het nooit.

De heer Van der Steur dank ik voor zijn complimenten en zijn opmerkingen over de recidivecijfers. Het zit mij helder tussen de oren wat voor de VVD-fractie belangrijk is: het moet werken. Wij doen het niet voor de bühne, maar wij doen het omdat het moet werken. Dat is ook mijn uitgangspunt. Over vijf jaar zal dat een belangrijke factor zijn om te bezien of je hiermee moet doorgaan of niet. Maar niet eerder dan over vijf jaar, zo zeg ik erbij, ook in de richting van een lachende heer Bontes. Wij gaan echt kijken of dingen ook werken en niet alleen aan dogma's vasthouden. Dat is niet de stijl van dit kabinet.

Ik dank mevrouw Berndsen voor haar opmerkingen. Het specialisme/generalisme dat zij in tweede termijn nog onder mijn aandacht bracht, moeten wij werkenderwijs gaan bekijken. Het heeft grote voordelen, ook door de mogelijk grote aantallen waar het hierbij om kan gaan, om dit in een generalistische en niet in een specialistische taakstelling op te nemen. Je beperkt het OM dan onnodig, zeker in een tijd van bezuinigingen. Het is iets wat een integraal onderdeel moet zijn van de werkzaamheden van een officier van justitie, zowel aan de ZSM-tafel op de parketten, als verderop in de vervolgingsbeslissing.

De drie onderwerpen die mevrouw Berndsen noemde – snelheid, efficiency en zorgvuldigheid – gelden bij ZSM. De meerwaarde daarvan blijkt. Er zijn knelpunten als het gaat om de behandeling van slachtoffers, met name op het punt van de voegingsformulieren van schade. Daar zitten nog wel wat knelpunten. Op sommige plekken zijn er problemen met de reclassering, maar al met al zit er veel meerwaarde in. De afhandeling van zaken gaat echt sneller.

De transformatie van de jeugdzorg en de rol van de VNG betreft een vast onderdeel van Van Rijn, maar dit moet echt naar voren worden gehaald.

Mevrouw Berndsen maakte met anderen terecht een punt van de aansluiting tussen volwassenenreclassering en jeugdreclassering. Dit komt ook aan de orde in het regelmatige overleg over reclassering met de commissie. Ik zou bijna zeggen: wij moeten die samenwerking als vast agendapunt opnemen. Dan kan de Kamer de vinger aan de pols houden.

Ik heb al veel van de opmerkingen van de heer Recourt behandeld. Hij vroeg aandacht voor "Strafrecht met mate". Ik lees niet zo veel, zoals weleens wordt gezegd, maar dit heb ik wél gelezen. Er moet nadrukkelijk een balans zijn. De evaluatiepunten die de heer Recourt aandroeg, zijn ook heel belangrijk.

Mevrouw Van Toorenburg wil het andere voorstel bekijken. De uitleg van het onderwerp blijft dus nog even bij de heer Recourt en mij rusten. Over een aantal jaren zullen wij het bekijken.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik heb nog een vraag over ZSM. De staatssecretaris zegt dat zorgvuldigheid heel goed met snelheid en efficiency kan samengaan. Deze wet zal ervoor zorgen dat door de officier van justitie nadrukkelijker moet worden bekeken voor welke optie gekozen moet worden. Dit is misschien toch een punt dat in de evaluatie moet worden meegenomen. Soms moet de (jeugd)reclassering een rapport maken en daarmee kan de snelheid afnemen. Ik vraag de staatssecretaris om dit te monitoren en bij de evaluatie mee te nemen.

Staatssecretaris Teeven:

Wij kunnen het ook bij de ZSM-evaluatie meenemen. Ik zal met de minister overleggen in hoeverre wij op een eerder moment zichtbaar kunnen maken of je moet overleggen in de frontoffice van de ZSM-tafel of in de backoffice over de maatregelen.

Ik denk dat ik daarmee alle vragen en moties heb behandeld.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn deelname aan het debat. Wij stemmen aanstaande dinsdag over de wet, het amendement en de drie moties.

De vergadering wordt van 13.20 uur tot 14.15 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Naar boven