8 Wet arbeid vreemdelingen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen ( 33475 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. De kortste samenvatting van mijn verhaal zou zijn, dat de SP kan instemmen met de voorstellen die in dit wetsvoorstel tot herziening van de Wet arbeid vreemdelingen worden gedaan. De minister zegt nu dat het onze dag is. Nou, minister, laten we er wat van maken! Ik heb nog wel een paar problemen voor op het bordje van de minister.

In deze wet wordt de aanwezigheid van voldoende aanbod op de arbeidsmarkt op zich genomen voor de toetsing voor het al dan niet toekennen van een tewerkstellingsvergunning. Dit in afwijking van nu; nu wordt gekeken naar beschikbaarheid. Er komt een mogelijkheid om een quotum in te voeren voor sectoren die te weinig gebruik maken van binnenlands aanbod. Dat quotum kan ook op nul gesteld worden. Dat is een goede zaak. De duur van de tewerkstellingsvergunningen wordt beperkt tot een jaar, wat betekent dat we veel beter controle kunnen houden.

Ook goed is dat voortaan bij het verlenen van een tewerkstellingsvergunning wordt gekeken naar het loon dat de betreffende werkgever gaat betalen. Er zal getoetst worden of dat loon conform de geldende arbeidsvoorwaarden en de cao is.

Een vijfde voorstel dat onze goedkeuring kan wegdragen, is dat een werkgever niet meer in aanmerking kan komen voor een tewerkstellingsvergunning als hij de Arbeidstijdenwet of de Arbowet heeft overtreden.

Maar dan komt het probleem. Deze goede wet geldt alleen voor buiten de Europese Unie, en laten we nou op 1 januari aanstaande een heel groot probleem krijgen met arbeidsmigratie binnen de Europese Unie, namelijk op het moment dat de grenzen voor Bulgarije en Roemenië opengaan.

De SP heeft zich altijd verzet tegen het openstellen van de grenzen voor deze beide landen. Als er grote welvaarts- en werkgelegenheidsverschillen zijn tussen landen, komt er een arbeidsmigratiestroom op gang die slecht is voor het land waarvandaan de mensen vertrekken en die slecht is voor het lang waar de mensen aankomen. Tot mijn grote voldoening las ik in het laatste verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid dat juist het bestaan van die grote verschillen in welvaart een reden zou moeten zijn voor de Nederlandse regering om voorlopig de tewerkstellingsvergunningen, ook na 2014, te handhaven. Ik ben benieuwd hoe de minister aankijkt tegen dat verkiezingsprogramma, want de situatie is wat dat betreft toch niet veranderd?

Ik doe een dringend beroep op de minister om toch de tewerkstellingsvergunningen per 1 januari te handhaven. Het is crisis in Europa. We zien nu ook een stroom op gang komen uit Zuid-Europa naar het noorden: Grieken, Portugezen, Spanjaarden. Er zitten zo'n drie miljoen Bulgaren en Roemenen in Spanje en Italië. Als daar geen werk meer is en ze kunnen hier vrij de markt op, zullen zij ook deze kant op komen. Crisis vraagt om crisismaatregelen. Daarom vraag ik de minister of hij dwars tegen Europa in de tewerkstellingsvergunningen wil handhaven.

In 2007 gingen de grenzen voor Polen open. We werden toen in slaap gesust – althans, veel mensen werden in slaap gesust – met het argument: ach, er komen er maar 10.000, dat kan Nederland wel aan. Het werden er 300.000, en we kennen allemaal de problemen van de afgelopen periode. Er was toen zogenaamd flankerend beleid. Daar hebben we wat over afgepraat in de Kamer. Maar dat flankerend beleid bleek absoluut niet bestand tegen de grote aantallen die kwamen. We kennen de problemen van de uitbuiting, de mensenhandel, de slechte woonomstandigheden en de problemen in wijken, grote steden, op kampeerterreinen en noem maar op. Het zou mijn fractie een lief ding waard zijn als wij een herhaling van dat probleem zouden kunnen voorkomen.

Wij creëren eigenlijk nog een ander probleem. Ik voorspel dat alle Polen die nu werken in bijvoorbeeld de Nederlandse kassen, binnen een paar jaar verdrongen zullen zijn door Roemenen en Bulgaren. Waar werken de Polen dan? En wat gebeurt er met die Roemenen? Die zullen vanwege hun onkunde en gebrek aan kennis ook weer ten prooi vallen aan uitbuiting door malafide werkgevers. Of ik gelijk krijg, staat of valt bij een schatting van de omvang van de groep Roemenen en Bulgaren die hier naartoe komt. Ik wil dus een klemmend beroep doen op de minister om in Roemenië en Bulgarije onder de bevolking, maar ook onder Roemenen en Bulgaren in Italië en Spanje een representatief onderzoek te houden over de vraag hoeveel mensen van plan zijn deze kant op te komen. Dan weten wij in ieder geval een beetje wat wij kunnen verwachten en kunnen wij vervolgens bekijken welke maatregelen genomen zouden moeten worden.

Ik zie in andere Europese landen de erkenning van problemen die gaan komen. Engeland is het meest uitgesproken. Er komen klachten uit Duitse steden. Maar ook de wethouders van de politieke huize van de minister in Den Haag en Rotterdam, waar nu al veel Roemenen en Bulgaren zijn, verwachten grote problemen. Overweegt de minister om, net als de Engelse regering, op zijn minst een ontmoedigingsbeleid te gaan voeren? Ik weet niet of dat op de Engelse manier moet gebeuren. De Engelsen hangen affiches op in Roemenië met de boodschap: bij ons is het water duurder dan het bier bij jullie, dus waarom zouden jullie naar Engeland gaan? Het lijkt mij niet helemaal geschikt om met die boodschap naar die landen te moeten gaan, maar ik geef de minister in overweging om de creativiteit op zijn ministerie te gebruiken om te bezien of er aanleiding is zo'n ontmoedigingscampagne te voeren.

De invoering van het handhaven van tewerkstellingsvergunningen dwars tegen Europa in, is de beste manier om het probleem dat zal ontstaan, te gaan beheersen. Misschien kan het helpen en ondersteunende argumenten opleveren als de minister in Bulgarije en Roemenië laat onderzoeken hoeveel mensen deze kant op komen. En over die ontmoediging moet de minister maar eens nadenken.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Schut-Welkzijn. Het is haar maidenspeech. Zoals gebruikelijk is in dit huis wordt er tijdens de maidenspeech niet geïnterrumpeerd.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Hier sta ik dan voor mijn maidenspeech. Ik heb hem al drie maal eerder voorbereid, maar de vierde keer is onverwacht raak. Dat is mooi.

Vandaag is voormalig Brits premier Thatcher begraven. Deze historische gebeurtenis deed mij terugdenken aan mijn tienerjaren, de jaren tachtig, de Koude Oorlog. Poetin werkte als KGB-agent achter het IJzeren Gordijn in Oost-Duitsland, dat de IJzeren Dame met Poetins voorganger Gorbatsjov heeft helpen afbreken.

Als econoom, geschoold in Londen, ben ik aanhanger van een kleinere overheid en meer ruimte voor private investeringen als weg naar economische groei en welvaart voor eenieder. Een vriend die op een feestje mijn klassiek-liberale pleidooien observeerde, heeft mij gekoppeld aan de uitspraak: "You turn if you want to, the lady is not for turning." Na snokkelharde koppigheid houdt de vergelijking met de Iron Lady ook op. Maggie Thatcher heeft mij wel geïnspireerd met haar passie te strijden voor het landsbelang boven het persoonlijk belang, de van huis uit meegekregen kruideniersmentaliteit en haar daadkracht. Een quote die mij bijzonder aanspreekt is: "I came to office with one deliberate intent: to change Britain from a dependent to a self-reliant society. From a give-it-to-me, to a do-it-yourself nation. A get-up-and-go, instead of a sit-back-and-wait-for-it Britain." Dat is precies wat mij heeft gemotiveerd om de politiek in te gaan, om als klein radertje in een groot geheel mijn bijdrage te leveren aan een activerende maatschappij. Een samenleving waarin je wordt uitgedaagd het beste uit jezelf te halen, je talenten te ontwikkelen en trots op eigen benen te staan.

Ik heb meer kansen gekregen en benut dan mijn ouders. Mijn ouders hebben de middelbare school niet afgemaakt. Zo snel mogelijk gaan werken om geld te verdienen, was het credo. Mijn moeder heeft op haar 50ste ondanks het feit dat ze alleen lagere school had zeer succesvol een verkorte mbo-opleiding met scheikunde en natuurkunde afgerond. Wat was ik trots op haar, en zij op zichzelf. Zo heb ik door ervaring geleerd dat het niet uitmaakt waar je vandaan komt, maar dat het gaat om waar je naartoe gaat.

Nederland is een vrij land, maar de vrijheid van mensen om te werken wanneer zij willen, kent grenzen. Werkende mensen in Nederland betalen belasting en premies voor sociale zekerheid. Daar is iedereen toe bereid. Het is aan de belastingbetaler niet uit te leggen dat we arbeidsmigranten van buiten Europa halen om hier het werk te doen, terwijl er in Nederland ruim 600.000 mensen werk zoeken en er in Europa in totaal 26 miljoen mensen zonder baan zitten. De VVD vindt: voor wie kan werken en een uitkering heeft, is werken geen vrijblijvende keuze, maar een verplichting. De VVD-fractie is dan ook voorstander van deze wetsherziening. We kunnen alleen werken aan het verbeteren van de integratie als we tegelijkertijd de kansarme immigratie beperken. We moeten lessen trekken uit onze ervaringen met het binnenhalen van goedkope arbeidskrachten in de jaren zeventig. Velen raakten uiteindelijk afhankelijk van een uitkering. Dat was niet goed voor hen, niet voor hun integratie in de samenleving en het was ook niet goed voor Nederland.

Over een aantal instrumenten in de wet heb ik nog vragen. Ten eerste. De duur van de tewerkstellingsvergunningen wordt verkort van drie naar één jaar en verlenging is niet meer mogelijk. Pas na vijf jaar mogen arbeidsmigranten in Nederland werken zonder vergunning. De VVD-fractie vindt dit positieve maatregelen. Het aantal verstrekte vergunningen is door het restrictieve beleid van het vorige kabinet gedaald van 75.000 in 2006 naar minder dan 12.000 per jaar nu. Met deze maatregelen verwacht de VVD-fractie dat het aantal vergunningen verder gaat dalen. Deelt de minister deze mening? Kan hij inschatten over hoeveel werkvergunningen het dan nog gaat?

Ten tweede kom ik op de verandering in de arbeidsmarkttoets door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV. De VVD-fractie vindt het positief dat wordt geprobeerd om de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt helder te maken, zodat werkgevers en werknemers elkaar beter kunnen vinden. Ik heb hier nog wel een paar vragen over. Is het UWV voldoende toegerust om dit inzicht te bieden? Weet het UWV wie er in de kaartenbakken zitten? Worden mensen door het UWV uit de bestanden gehaald als zij een baan gevonden hebben en hun uitkering stopt? Het UWV is geen marktpartij. Als het geven van inzicht in vraag en aanbod van arbeid in Nederland al een uitdaging is, hoe gaat het UWV dan inzicht bieden in het aanbod van mensen in alle landen van Europa?

De VVD-fractie wil het liefst dat er zo weinig mogelijk vergunningen worden verstrekt. Als er één wordt verstrekt, dan is het UWV gehouden om zijn klanten een snelle en adequate service te leveren. Van werknemers heb ik gehoord dat het nu wel zeven weken kan duren voordat een besluit wordt genomen, ook als er geen arbeidsmarkttoets plaatsvindt. Uit de stukken begrijp ik dat direct besloten kan worden, als het arbeidsaanbod in een sector al binnen een week duidelijk is. Als werkgevers een vacature hebben, willen ze die snel, liefst binnen een maand, kunnen invullen. Het UWV moet daar, zeker in deze tijd, op anticiperen. Is de minister het met de VVD-fractie eens dat een besluit op een aanvraag moet aansluiten bij de termijn van werkgevers? Wil de minister erop toezien dat het UWV zijn service aan werkgevers en werknemers verbetert?

De oorsprong van het quotum in deze wetsherziening heeft ons enigszins verbaasd. De minister geeft aan deze limiet is te zien als uitwerking van de motie-Van Dam/Van Nieuwenhuizen en niet Van Nieuwenhuizen/Van Dam uit november 2011. In deze motie, die is ingediend bij de begrotingsbehandeling, werd niet verzocht om het instellen van een sectorquotum bij wetsherziening, maar om het niet verstrekken van een vergunning aan Bulgaren en Roemenen in het jaar 2012. De minister vermoedt dat dit quotum per sector alleen een stok achter de deur is en dus in de praktijk niet snel zal worden ingesteld. Als er in een sector werkzoekenden zijn, wordt de vergunning toch al geweigerd. Kan de minister een concreet voorbeeld uit de huidige praktijk geven van een sector waar hij een nullijn zou willen inzetten. Dit zodat de sector zich meer inspant voor werving, opleiding en training van werkzoekenden hier?

Voordat ik afrond, heb ik nog een tweetal vragen. De minister geeft in de stukken aan dat de vrijstellingsregeling voor de bemanning van zeeschepen zal worden uitgebreid naar vissersschepen en baggeraars, omdat de schepen vaak met dezelfde bemanning de territoriale wateren van verschillende landen bevaren. De minister wil dit regelen in een Besluit ter uitvoering van de wetsherziening. De VVD-fractie vindt dit een positieve ontwikkeling. Het zou raar zijn als de bemanning van schepen moet worden vervangen zodra het schip Nederland binnenvaart. Waarom heeft dit niet geleid tot vreugde bij de waterbouwers? Wij hebben verontrustende berichten van hen gehoord. De regels zouden voor hen juist strenger worden dan nu. Klopt dit? Wil de minister ingaan op de bezwaren die de waterbouwers in een brief aan hem hebben geventileerd?

Over de effecten op de lasten van het bedrijfsleven zijn de meningen verdeeld. Het UWV en de Raad van State denken dat de lasten van werkgevers stijgen, omdat ze vaker een vergunning zullen aanvragen. De minister geeft aan dat deze herziening 1,7 miljoen lastenverlichting met zich brengt, omdat werkgevers nog wel de identiteit van hun werknemers moeten vaststellen, maar zij die gegevens niet meer vijf jaar hoeven te bewaren. Met de digitalisering van identiteitsbewijzen zou je verwachten dat dit geen effect heeft in de zin van de lastenverlichting. Kan de minister de lastenverlichting onderbouwen? Kan hij bovendien ingaan op de mening die het UWV is toegedaan?

Tot slot. Het is in meerdere opzichten een voorrecht om lid van deze Kamer te mogen zijn sinds september 2012. Een voorrecht in meerdere opzichten. Veel gezichten van het personeel zijn nog bekende gezichten. Het is een voorrecht om te mogen werken met zo veel ervaren, loyale mensen die je allen elke dag zo hartelijk ontvangen en helpen. Mijn dank hiervoor. In 1996 ben ik hier aangenomen als beleidsmedewerker, in een fractie die geleid werd door Frits Bolkestein. Zwanger en net gehuwd ben ik mijn man in 2000 gevolgd naar Engeland; ik mag weer thuiskomen. Tien jaar heb ik gewijd aan studie en werk buiten de politiek. Dat was een leerzame tijd. In 2010 was het hele gezin weer gesetteld in Nederland toen ik werd gevraagd als politiek assistent van de – het spijt mij, minister Asscher – beste minister van zowel het vorige als het huidige kabinet, Edith Schippers. Mijn echtgenoot en kinderen hebben mij altijd gesteund in het besluit om de politiek in te gaan, ook al ben ik minder dan veel andere echtgenotes en moeders thuis, wat soms moeilijk is voor hen en voor mij. Ik ben hun daarvoor zeer dankbaar.

Met het lidmaatschap van de Kamer is de kring rond. Ik heb de Kamer gezien als beleidsmedewerker, als politiek assistent en nu als Kamerlid. Daarom sluit ik af met een nog steeds actuele typering van de problematiek van hedenavond door Frits Bolkestein: beperk immigratie, bevorder integratie en bestrijd discriminatie.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Heel veel dank voor deze mooie en persoonlijke maidenspeech. Het persoonlijke is politiek, dat hebt u laten zien met uw inbreng. Ik zie de heer Zijlstra al klaarstaan, maar ik heb de eer om u als eerste te feliciteren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Fijn dat er na zo'n lange dag zo veel collega's in de zaal zijn om mevrouw Schut-Welkzijn te feliciteren met haar maidenspeech.

Het woord is nu aan de heer Van Weyenberg van D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Voordat ik met mijn inbreng begin, complimenteer ik mevrouw Schut-Welkzijn met haar mooie en persoonlijke maidenspeech. Het voelt gek om een collega waar je al zes maanden mee samenwerkt, een maidenspeech te horen houden. Ik hoop op een net zo goede samenwerking na deze speech als in de zes maanden daarvoor.

Kijk eerst in Europa en pas daarna buiten de EU. Dat principe staat voor D66 voorop als het gaat om arbeidsmigratie. Dat principe zit ook in de Wet arbeid vreemdelingen. Arbeidsmigranten van buiten Europa mogen alleen in Nederland werken als er binnen Europa niemand te vinden is. In het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, herken ik een aantal goede elementen. Ik noem ze maar even expliciet, want, zo kondig ik alvast aan, ik heb hier weleens constructiever gestaan.

De uitgesproken ambitie met het oog op kenniswerkers krijgt steun van mijn fractie. Daarmee refereer ik aan het laten vallen van de tewerkstellingsvergunning voor buitenlandse onderzoekers en docenten aan Nederlandse universiteiten en hbo-opleidingen en het strenger handhaven op een marktconforme betaling; er moet immers sprake zijn van een level playing field.

Ik heb echter ook zorgen: zorgen over extra bureaucratie, over de sfeer van "wij doen de deur op slot" en over het dreigende quotum met betrekking tot het aantal twv's in bepaalde sectoren. Niet-Europeanen moeten hier welkom blijven als zij aan onze economie bijdragen. Ik vrees dat dit wetsvoorstel daar toch te veel belemmeringen of mogelijke belemmeringen voor opwerpt.

Om te beginnen mis ik in het hele wetsvoorstel en de stukken die daaromtrent zijn gewisseld tussen de regering en de Kamer een onderbouwing van de getallen. Waar hebben we het eigenlijk over? Hoeveel arbeidsmigranten werken via een tewerkstellingsvergunning in Nederland, uit welke landen komen ze en in welke sectoren werken ze? Zou de minister nog gedurende de behandeling van dit wetsvoorstel de Kamer zo spoedig mogelijk een overzicht kunnen sturen van het aantal tewerkstellingsvergunningen per land en per sector? Met "per land" bedoel ik natuurlijk "per land van herkomst".

Als ik het voorstel van de minister lees, kan ik toch het gevoel niet onderdrukken dat hij vooral een wat dreigende toon aanslaat om de inspanningen van werkgevers en sectoren aan te jagen. Daarom hebben wij de minister in het verslag ook gevraagd naar de mening van werkgevers en werknemers over dit wetsvoorstel. Ik ben weleens beter bediend, moet ik bekennen. Het antwoord was namelijk kortaf en maakte mij zelfs ietwat kriegel. Het antwoord op de vraag was dat het "wetsvoorstel is voorgelegd aan sociale partners en besproken in een technisch overleg". Punt. Verder rept de minister er met geen woord van, terwijl VNO-NCW toch heel duidelijk laat weten dat dit wetsvoorstel banen kost. In de hoop dat tweemaal scheepsrecht is, vraag ik de minister nogmaals wat de exacte opstelling van de werkgevers tijdens dat overleg was. Welke punten van kritiek hebben zij geuit en zijn die ook meegenomen? Ik sluit af met de opmerking dat ik het jammer vind dat ik deze vraag in dit debat opnieuw moet stellen.

Dan kom ik bij de arbeidsmarkttoets. Het UWV toetst nu al of er binnen Europa een geschikt arbeidsaanbod is, voordat een niet-Europeaan een vacature mag vervullen en er dus een tewerkstellingsvergunning wordt verleend. Die toets werkt, en mede door de uitbreiding van het vrije verkeer in Europa daalde het aantal tewerkstellingsvergunningen dan ook van 75.000 in 2006 naar minder dan 12.000 in 2011. Nu wordt de toets nog strenger. De bewijslast voor het UWV wordt lichter en de bewijslast voor de werkgevers wordt zwaarder. Op zich kan ik deze richting nog wel volgen, maar ik vind dat de minister het dusdanig scherp aanzet dat ik mij echt zorgen maak of bedrijven niet gedwongen worden om aan de slag te gaan met mensen die eigenlijk niet geschikt zijn voor een baan. Dan lukt het dus niet meer om, daar waar het goed is voor onze economie, mensen van buiten Europa naar Nederland te halen. Gaat het UWV bij het personeelsbeleid eigenlijk niet te veel op de stoel van de ondernemer zitten? Spreekt hier ultiem toch niet heel veel wantrouwen naar bedrijven uit?

Dan kom ik te spreken over het quotum. Collega Schut sprak daar ook al over. We maken het dus al veel strenger, maar tegelijk wordt er een quotum boven de markt gehangen. Elk jaar gaat het UWV bekijken of werkgevers wel genoeg doen. Dan kan er dus toch zomaar worden besloten om een quotum in te voeren. Ik vind zo'n quotum eigenlijk gewoon strijdig met de systematiek van deze wet, die helemaal is gericht op het beoordelen van individuele vacatures die werkgevers aanmelden. Het lijkt mij dus overbodig, want er wordt toch al heel streng getoetst per individuele aanvraag? Het lijkt mij ook een beetje symboolpolitiek, want bij het doorlezen van het voorstel blijkt dat de minister helemaal geen sector op het oog heeft om het quotum in te voeren. Dan blijkt ook nog dat de minister dat quotum per Algemene Maatregel van Bestuur mag invoeren. De Kamer kijkt niet mee en de minister voert dan, bij wijze van spreken na intern beraad, een quotum in. Daar zijn wij dan aan gebonden.

Daarom heb ik twee amendementen ingediend. Het eerste, op stuk nr. 10, is het meest verstrekkende. Daarmee wordt het quotum geschrapt, omdat dit wat mij betreft gewoon niet past binnen de systematiek van de Wet arbeid vreemdelingen. Met mijn plan-B wordt in ieder geval geregeld dat er, als dat quotum er komt omdat er geen meerderheid zou zijn voor mijn eerste amendement op stuk nr. 10, wat ik natuurlijk niet hoop, een voorhangprocedure ontstaat voor het quotum dat in dit wetsvoorstel wordt geregeld. Dan kan de Kamer meekijken. Ik constateer dat collega Schut al wat kritische vragen over het quotum heeft gesteld. Ik heb dus wel een beetje hoop op steun van de ondernemerspartij. Zo noemen zij zichzelf tenminste.

Dan kom ik op het jaarlijks aanvragen van de tewerkstellingsvergunning. Nu is het nog zo dat je die vergunning voor maximaal drie jaar kunt krijgen. Dat wordt maximaal één jaar. Ik kreeg een brief van een meneer met een Thais restaurant. Hij schrijft dat hij heel veel Nederlanders in dienst heeft, in de bediening, als hulpkok en als afwashulp. Maar ja, voor een Thaise chef-kok moet je echt in Thailand zijn. Als ik naar mijn eigen kookkunsten kijk: mijn Thaise gerechten zouden weinig gasten trekken. Zo'n Thaise kok vind je dus niet zo een-twee-drie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Toch moet zo'n ondernemer elk jaar opnieuw een tewerkstellingsvergunning aanvragen voor zo'n Thaise chef. Dat is bureaucratische rompslomp voor bedrijven en het UWV voor functies waarvan je in redelijkheid weet dat daarvoor toch niemand anders te vinden is.

Dat kost wat mij betreft ook gewoon banen, want, zo schrijft deze ondernemer ook, wie start er nu nog een Thais bedrijf, wie investeert in het openen van een restaurant als hij niet weet of hij volgend jaar nog wel een chef-kok heeft? Daarom vraag ik de minister of hij erkent dat dit een verzwaring is van de administratieve lasten. Waarom heeft hij gekozen voor een verstrekking van de duur van maximaal één jaar en niet bijvoorbeeld van maximaal twee jaar? Is de minister bereid om alsnog discretionaire ruimte aan het UWV te geven om een twv voor een langere periode af te geven? In de wet staat immers nu al dat het maximaal drie jaar is. Als het UWV het beeld heeft dat er wel degelijk binnen afzienbare tijd aanbod binnen Nederland of binnen de EU is, kan het altijd afzien van de maximale duur van drie jaar. Afhankelijk van het antwoord van de minister in eerste termijn, overweeg ik hierover een amendement in te dienen.

Dan kom ik op de timing van de afgifte van de tewerkstellingsvergunning. Klopt het dat je die pas krijgt nadat de eerste is afgelopen? Dat is natuurlijk buitengewoon lastig voor de continuïteit van zo'n bedrijf. Ook is het lastig voor een werknemer. Hij wordt bij wijze van spreken eerst op straat gezet en moet dan achteraf weer worden aangenomen. Waarom is er niet voor gekozen dat zo'n vergunning al voor het aflopen ervan, heroverwogen kan worden? Of heb ik het allemaal verkeerd begrepen en zit het anders? Dat hoop ik dan maar.

Volgens dit wetsvoorstel krijgt een arbeidsmigrant pas een verblijfsrecht na vijf jaar. Dat is nu drie jaar. Dat lijkt mij toch wel een beetje lastig. Je kunt drie tijdelijke contracten geven gedurende drie jaar. Dat wordt nog aangescherpt. Daarna moet een bedrijf een vast contract geven. Dan geef je een vast contract aan iemand die bij wijze van spreken geen langdurig verblijfsrecht heeft. Dat lijkt mij voor een werkgever lastig. Dat gaat hij dus ook niet doen, denk ik. Dit soort maatregelen passen toch een beetje in mijn beeld bij dit wetsvoorstel van volledige en maximale ontmoediging. Kan de minister erop ingaan hoe hij dit ziet? En kan hij erop ingaan hoe hij de verhouding tussen de flex- en zekerheidswetgeving ziet en de nieuwe vijfjaarstermijn?

Dan heb ook ik vragen over de waterbouwers. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vragen van de vorige spreekster. Dit is een topsector, als ik het wel heb. Die gaan wij toch niet om zeep brengen met bureaucratische regels waar zij in redelijkheid niet aan kunnen voldoen? Graag krijg ik daarop een reactie van de minister.

Drie kwart van de buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren, gaat na de studie terug naar het land van herkomst, terwijl volgens onderzoek twee derde of misschien zelfs wel drie kwart hier wel zou willen blijven. Deze mensen kennen de Nederlandse cultuur. Er is geïnvesteerd in hun opleiding. Ze leveren nu al een bijdrage van 740 miljoen euro per jaar aan de Nederlandse economie. Als het zou lukken om een groter deel van hen in Nederland te laten blijven, kunnen we daar sterker van worden, zeker als dat zou zijn in sectoren waarin nu tekorten zijn.

De Sociaal-Economische Raad heeft recentelijk een conceptadvies uitgebracht. Daarin gaat het om de vraag hoe we meer buitenlandse studenten kunnen verleiden om in Nederland te werken en te blijven. Twee voorstellen in het bijzonder spraken me aan. Het eerste was: het wegnemen van eventuele barrières. Nu mag een afgestudeerde student een jaar lang een baan zoeken. De Sociaal-Economische Raad heeft onderzoek gedaan en constateert dat dat soms nog aan de korte kant is. Bovendien is er sprake van zeer forse leges voor de verblijfskosten tijdens dat "zoekjaar". Die leges zijn soms wel twee keer zo hoog als in de tijd dat ze hier nog studeren. Ten tweede vraagt de Sociaal-Economische Raad: waarom regisseren we de werving van studenten niet centraal, bijvoorbeeld via het Nuffic? Dan kun je bijvoorbeeld gaan zoeken naar studenten in de techniek, voor de sectoren waarvan je nu al kunt voorzien dat daar grote tekorten in zullen zijn. Wat vindt de minister van het white paper van de Sociaal-Economische Raad en wat vindt hij van deze twee concrete adviezen?

Ik herken, tot slot, een aantal mooie elementen in het wetsvoorstel. We hebben een aantal kritische vragen over de bureaucratisering van de twv en de wat mij betreft doorgeslagen ontmoediging, die onze economie zou kunnen schaden.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik verbaas me erover dat D66 dit als ontmoediging ziet. De vertegenwoordiger van D66 weet ook hoe groot de werkloosheid in Europa is. Alle beroepen, alle vakopleidingen, je kunt ze overal krijgen. Waarom moet het van buiten Europa komen? Ik had van de heer Van Weyenberg een ander betoog verwacht, namelijk: dit is een argument om voor Nederlandse jongeren, alle jongeren in Europa, te investeren in onderwijs, zodat we zelf kunnen voorzien in de vacatures voor hoogopgeleiden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Vanzelfsprekend moeten we investeren in onderwijs. Volgens mij zijn de credentials van mijn partij wat dat betreft ook niet mis. Het komt soms echter voor dat je die mensen in gemoede niet kunt vinden in Nederland en in Europa. Dan schaad je de economische groei, dan schaad je banen, dan schaad je belastinginkomsten door drempels op te werpen. We hebben ook al een kenniswerkersregeling. Die kenniswerkers mogen hier werken omdat ze bijdragen aan de economie. Dat vind ik hartstikke goed. Dat leidt juist helemaal niet tot verdringing. Het leidt tot nieuwe werkgelegenheid.

De heer Ulenbelt (SP):

Dat is geen sterk argument. Ik leg de heer Van Weyenberg een concreet voorbeeld voor. Op een gegeven moment waren er in Beuningen meer artsen en verpleegsters uit Oeganda aan het werk dan in Oeganda zelf. Zou de heer Van Weyenberg dat willen bepleiten? Zou hij de ontmoediging zover willen afzwakken dat dit in Nederland mogelijk wordt?

De heer Van Weyenberg (D66):

Nu maakt de heer Ulenbelt er een beetje een karikatuur van. Ik stel dat natuurlijk helemaal niet voor. Ik stel voor om op een aantal elementen de huidige Wet arbeid vreemdelingen, die restrictief is, te behouden. Natuurlijk moeten we er alles aan doen om ook hier mensen zo veel mogelijk te scholen voor de tekortsectoren, waarvan de zorg er één is. Dat laat toch onverlet dat je gebruikmaakt van arbeidskrachten van buiten de EU als we die handen aan het bed niet zouden kunnen vinden?

De heer Ulenbelt (SP):

En dan blijkt daadwerkelijk dat D66 helemaal geen onderwijspartij is. Ze wil toelaten dat in Oeganda, in een arm land, mensen worden opgeleid om vervolgens in een rijk land te gaan werken. Oeganda heeft er niets aan en wij misbruiken deze mensen omdat we te lui zijn om mensen op te leiden.

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Ulenbelt maakt er weer een beetje een karikatuur van, nu van "onderwijspartij". Ik ga niet herhalen wat ik net heb gezegd. Als het ons lukt om mensen in Nederland op te leiden voor zo'n functie, dan is dat fantastisch. Als die mensen er in Europa zijn, dan is dat ook fantastisch. Maar Thailand ligt niet in Europa. Ik heb veel vertrouwen in de kookkunst van de heer Ulenbelt, maar er zijn van die banen – het gaat, nogmaals, om een heel klein aantal – waarmee we de economie kunnen versterken. Dat is het geval als we die Thaise chefkok binnen kunnen houden. Als de heer Ulenbelt in staat is, datzelfde niveau te bereiken, kom ik graag een keer bij hem eten.

De heer Ulenbelt (SP):

Je moet eens komen eten, echt waar.

De voorzitter:

Dat wordt in de Handelingen opgenomen, mijnheer Ulenbelt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Laat ik beginnen met mevrouw Schut vanaf deze plek te feliciteren met haar maidenspeech. Nog meer koppige vrouwen in de Tweede Kamer, dat is alleen maar goed. Er zijn genoeg stevige heren, dus een beetje tegenspraak is alleen maar goed voor de democratie. De minister zal dat met mij eens zijn. Welkom en gefeliciteerd met uw mooie maidenspeech, mevrouw Schut.

Wij hebben een lange dag achter de rug en er is veel gezegd over heel veel onderwerpen. Het onderwerp van vanavond is natuurlijk ook belangrijk, maar ik zal het toch kort houden. De PvdA is verheugd over de aanscherping van deze wet en kan zich vinden in de voorstellen. Wij denken dat het in deze tijd, waarin de werkloosheid in Nederland al zo groot is, goed is om niet ook nog eens mensen van buiten de Europese Unie aan te trekken. Wij steunen dit wetsvoorstel dan ook.

Wij zijn ook blij dat er voorstellen naast dit wetsvoorstel zijn gekomen om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Wij krijgen nog een debat over de brief van de minister rondom de schijnconstructies en wij komen ook nog te spreken over meerdere aspecten van de arbeidsmigratie, maar deze wet draagt daaraan bij.

Voor ons blijven nog twee vragen over. Er worden ook voorstellen gedaan over de handhaving. Dat lijkt ons een belangrijk punt. Ik hoor er vanavond graag iets meer over van de minister, ook in het licht van eerdere vragen die wij daarover hebben gesteld.

Verder hebben wij begrepen dat het juist bij parttime werk heel moeilijk is om de controle te handhaven en dat er dan vaak sprake is van fraudegevoeligheid. Mijn fractie wil graag van de minister weten of het niet goed is om de tewerkstellingsvergunning alleen af te geven als het om fulltime werk gaat.

Deze twee vragen zijn vanavond voor ons van belang, maar wij zijn blij met dit wetsvoorstel.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors de vergadering tot half tien.

De vergadering wordt van 21.17 uur tot 21.30 uur geschorst.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik begin met namens het kabinet mevrouw Schut van harte geluk te wensen met haar maidenspeech, die ik inspirerend vond. Ik ben net als zij een liefhebber van de Engelse politiek. Ik volg dat ook al vele jaren. Naast Thatcher vond ik ook Blair altijd een fascinerende figuur, ook omdat hij tegelijk het land verenigde en verdeelde. Het is altijd aardig om de achtergrond van iemand die je hier tegenkomt te leren kennen.

Ik ben ook blij met het debat tot nu toe, omdat ik daar steun in ontwaar – dat is een beetje mijn taak hier vandaag – voor dit wetsvoorstel. De korte samenvatting van zijn betoog waarmee de heer Ulenbelt begon, sprak mij bijzonder aan. Steun. Aan het einde van de dag is dat soms het enige wat je als minister wilt horen. Omdat het gaat om een belangrijke wet, wil ik wel degelijk goed reageren op de vragen van de Kamer, ook op het kritische betoog van de heer Van Weyenberg. Het is voor de heer Van Weyenberg heel goed dat hij nu zo kritisch is, anders zou zijn constructieve houding in andere gevallen niet opvallen.

Onze Wet arbeid vreemdelingen kent een tweeledig stelsel voor de toelating van arbeidsmigranten. Aan de ene kant zijn er hoogopgeleide werknemers die hier meer dan welkom zijn en blijven. Juist om onze ambitie als toonaangevend kennisland waar te maken, hebben wij die kenniswerkers nodig. Aan de andere kant geldt voor de onderkant en het middensegment van de arbeidsmarkt een restrictief toelatingsbeleid voor werknemers van buiten de Europese Unie. Zij mogen pas in ons land werken als er geen geschikt arbeidsaanbod in Nederland of de rest van de Unie beschikbaar is. Dit geldt tot 1 januari ook nog voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië. Pas indien het prioriteitgenietend aanbod niet aanwezig is, wordt een tewerkstellingsvergunning verleend. Mijn voorganger – misschien niet de beste minister van het vorige en het huidige kabinet, en de twee kabinetten waar hij verder in diende, maar wel een van de beste ministers – vond het wenselijk dit restrictieve toelatingsbeleid verder aan te scherpen. En ik ben dat met hem eens. Nog te veel mensen die kunnen werken, ontvangen een uitkering. Ook zijn er steeds meer migranten uit de Europese Unie naar Nederland gekomen.

Het kan niet zo zijn dat je aanbod van buiten de Unie toelaat als niet eerst alle mogelijkheden zijn benut om mensen hier in Nederland en in de Europese Unie in te zetten om vacatures te vervullen. Dat geldt zeker in deze tijd met een sterk oplopende werkloosheid en een stijging van het aantal EU-migranten. Het is mijn eerste zorg dat mensen die nu nog langs de kant staan, die bezorgd zijn over de mogelijkheden om een baan te vinden, aan het werk gaan. Als er vacatures zijn die niet vervuld kunnen worden, geldt een andere situatie, met zogenaamd prioriteitgenietend aanbod. Dan kan er plaats zijn voor werknemers van buiten de EU. Gezien het grote binnenlandse arbeidsaanbod, zal dat alleen in uitzonderingssituaties het geval zijn. Met dat beginsel lijkt mij helemaal niets mis.

De toenmalige Kamer onderschreef die wens tot aanscherping. De motie-Van Dam/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga ging weliswaar over Bulgarije en Roemenië, maar sprak de gedachte uit om geen laaggeschoolde werknemers van buiten de EU meer toe te laten. In zijn reactie heeft toenmalig minister Kamp van Sociale Zaken de Kamer geënthousiasmeerd voor het idee van het quotum. Ik zal er straks uitgebreider op ingaan naar aanleiding van de vragen en de amendementen van de heer Van Weyenberg.

Met ons wetsvoorstel worden de toelatingseisen voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning aangescherpt. Ik zal ingaan op de belangrijke wijzigingen. Ik hoef ze niet allemaal toe te lichten, want voor het grootste deel van de wet is er algemene steun. Ik denk dat het wetsvoorstel een belangrijke bijdrage is aan een verstandig arbeidsmigratiebeleid, waarbij je als land het volste recht hebt om te selecteren en te zeggen: wij willen graag die hoogopgeleide kenniswerkers en wij willen alleen laag- en middengeschoolde arbeiders als zij niet voorhanden zijn in Nederland en de Europese Unie.

De heer Ulenbelt vraagt hoe ik aankijk tegen de komst van Bulgaren en Roemenen. Wij hebben het daar vaker over gehad. Op 1 januari verstrijkt de overgangsperiode. Dat staat in het verdrag waar Nederland partij bij is. Het is niet mijn taak om commentaar te geven op verkiezingsprogramma's. Ik sta hier als dienaar van de Kroon. Volgende week hebben we een algemeen overleg, waar ik graag uitgebreid inga op alle problemen, maar misschien ook op de voordelen die hieraan verbonden zijn. Ook zullen we dan ingaan op de maatregelen die we hebben genomen en zullen nemen om de problemen rondom migratie, meer in het bijzonder van Bulgaren en Roemenen, op te lossen. Ik ga dan specifiek in op de aanpak van schijnconstructies, malafide uitzendbureaus en de top van september over arbeidsmigratie in de EU.

De VVD vroeg, na het college over Thatcher, onder andere of het UWV voldoende informatie heeft om inzicht te bieden in het prioriteitsgenietend aanbod van de arbeidsmarkt, en of het UWV eigenlijk wel in staat is te beoordelen of er voldoende aanbod is in Nederland en de EU om een vacature te kunnen vervullen. De vacaturesite heeft een centrale rol in de arbeidsbemiddeling en in het transparant maken van vraag en aanbod. Iedere uitkeringsgerechtigde is verplicht zich in te schrijven en is daardoor ook ingeschreven op Werk.nl. Ook werkende werkzoekenden kunnen zich inschrijven bij die vacaturebank, waardoor niet alleen het UWV maar ook werkgevers inzicht hebben in het aantal ingeschreven werkzoekenden per beroepsgroep, per vak. Voor het Europese arbeidsaanbod kan de werkgever bij EURES terecht, het netwerk van nationale arbeidsbemiddelingsorganisaties. Daarin wordt het nationale arbeidsaanbod van de lidstaten transparant gemaakt voor werkgevers en werknemers. Het UWV vertegenwoordigt Nederland in dat netwerk, waarmee het inzicht heeft in het Europese arbeidsaanbod. Het is de werkgever die verantwoordelijk is voor onderzoek van de Europese arbeidsmarkt. Bij een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning moet hij aantonen dat hij de markt onderzoekt. Dat kan via EURES, maar ook via andere kanalen. Indien het UWV vaststelt dat er aanbod aanwezig is op de Europese arbeidsmarkt, wordt de vergunning niet verleend.

Mevrouw Schut vraagt of de bestanden niet verouderd of vervuild zijn, dus of het UWV wel weet wie er in die kaartenbakken zit. Welnu, de uitkeringsgerechtigde werkzoekende is verplicht de gegevens actueel te houden. Hij heeft een informatieplicht. De werkzoekende is verplicht een gedeeltelijke werkhervatting onverwijld te melden. Als hij zijn informatieplicht niet nakomt, heeft dat mogelijk gevolgen voor de uitkering. Indien de werkzoekende zijn verplichting niet nakomt, wordt daarop gehandhaafd. Dat moet eraan bijdragen dat de bestanden schoon blijven en niet verouderen.

De VVD vroeg of, en zo ja, in hoeverre het aantal tewerkstellingsvergunningen zal afnemen door de aanscherping van de WAV. Kan ik daarvan een inschatting maken? Met alle mitsen en maren die daarbij horen verwacht ik dat het aantal tewerkstellingsvergunningen dat wordt getoetst, verder zal dalen, van 2.430 vorig jaar tot ongeveer 1.000. Dit is wel afhankelijk van de instroom van de aanvragen. Deze daling gaat uit van ongeveer hetzelfde aantal aanvragen voor dezelfde sectoren. Er wordt dus een substantiële daling verwacht, maar daarvoor gelden wel de gebruikelijke ceteris-paribusdisclaimers.

De VVD vraagt naar de brief van de Vereniging van Waterbouwers. Een topsector, zegt Van Weyenberg. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen invoering van de eis van een tewerkstellingsvergunning voor werkzaamheden aan boord van een schip, bijvoorbeeld voor de bagger, binnen de territoriale wateren. Anders dan in die brief wordt verondersteld, is productieve arbeid binnen de territoriale wateren nooit van de tewerkstellingsvergunningsplicht uitgezonderd geweest. Daar verandert dus niets aan als deze plicht wordt ingevoerd. Je kunt haar niet invoeren, want ze geldt. Dat betekent dat baggerwerkzaamheden, bijvoorbeeld op de Tweede Maasvlakte, niet van het tewerkstellingsvergunningsvereiste zijn uitgezonderd. Qua Scrabble is tewerkstellingsvergunningsvereiste een interessante, en ook voor mensen die last hebben van stotteren. Hetzelfde geldt voor visserijwerkzaamheden binnen de territoriale wateren. Dit om de Nederlandse arbeidsmarkt te beschermen en met name om ongelijke en oneerlijke concurrentie te voorkomen. Het is niet wenselijk dat voor werkzaamheden die ook door Nederlanders kunnen worden uitgevoerd, goedkope arbeidskrachten van buiten Nederland aangetrokken kunnen worden, zeker waar het gaat om werkzaamheden voor langere duur. Als blijkt dat er geen prioriteitsgenietend aanbod beschikbaar is, kan er alsnog een tewerkstellingsvergunning worden verstrekt.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Als er niets verslechtert ten opzichte van de huidige situatie, vraag ik mij af waarom de waterbouwers nu zo ongelukkig zijn. En waar ligt eigenlijk de grens als je een week of een halfjaar ergens baggert? Wanneer moet je lokale bevolking aannemen en wanneer kun je gewoon dezelfde bemanning op je schip houden?

Minister Asscher:

Om die onduidelijkheid weg te nemen, werk ik aan een wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, juist ten behoeve van zeelieden. In dat besluit zullen we die duidelijkheid moeten creëren. Dat besluit komt vanzelf naar de Kamer. Ik zorg er ook voor dat misverstanden in het contact met de waterbouwers zullen worden weggenomen en dat de discussie gebaseerd zal zijn op de feiten. Dat besluit is in uitwerking en ik hoop het op korte termijn aan de Kamer te kunnen voorleggen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik hoop dat de minister zojuist zei wat ik hem wilde vragen: is hij bereid om zijn medewerkers in gesprek te laten gaan met de waterbouwers? Zo heb ik hem begrepen en dat vind ik heel mooi, want die brief duidt op zeer grote zorgen. Alle zorgen die daar kunnen worden weggenomen en alles wat kan helpen om een goed besluit te nemen, lijkt mij winst.

Minister Asscher:

De heer Van Weyenberg had mij goed verstaan. Je kunt van mening verschillen, maar vanzelfsprekend vind ik dat misverstanden moeten worden opgehelderd.

Mevrouw Schut vroeg naar het quotum. We hebben het vandaag wel meer over quota, maar dit gaat over een ander soort quotum. Het is een ultimum remedium. Ik heb op dit moment dus geen voorbeeld van een sector waar dat quotum zou moeten worden ingevoerd. Er zou dan eerst overleg worden gevoerd met de sector waarvoor een eventueel quotum zou kunnen gaan gelden. Dat is op dit moment nog in geen enkele sector aan de orde. Toch is het belangrijk om dit in de wet te zetten. Het is belangrijk om je tanden te kunnen laten zien. Dat speelde in het debat ten tijde van de motie-Van Dam/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Daarom staat het in de wet. Ik ga straks in op het amendement van de heer Van Weyenberg, waarin wordt voorgesteld om het uit de wet te schrappen. Uit mijn betoog kan al een teaser worden afgeleid met betrekking tot de vraag hoe ik daarover zal preadviseren.

De VVD vroeg om een onderbouwing van de lastenverlichting van 1,7 miljoen. De afname van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven komt voort uit het feit dat werkgevers geen identiteitsbewijs meer hoeven te bewaren voor werknemers uit de Europese Unie. Het was op zich een hele vergaarbak, een hele administratie, om die identiteitsbewijzen allemaal te moeten bewaren. Naar onze inschatting zou dit een daling van ten minste 1,7 miljoen moeten opleveren. Als daar behoefte aan bestaat, zal ik daar bij gelegenheid graag een nadere onderbouwing van leveren. Dat bedrag kan nog oplopen, omdat de wetswijziging werkgevers zal stimuleren om meer gebruik te maken van het prioriteitgenietend aanbod, waardoor zij minder tewerkstellingsvergunningen hoeven aan te vragen. Om die reden zullen zij ook minder administratieve lasten hebben.

D66 vroeg mij om te reageren op het SER-advies inzake studenten. De minister van Onderwijs komt namens het kabinet met een reactie op het punt van de binding van internationale studenten aan Nederland en op de vraag hoe je voor hen het aantrekkelijkst kunt zijn. Ik laat die vraag dus voor haar.

D66 vroeg naar de opstelling van de sociale partners, meer in het bijzonder de werkgevers, in het overleg. De heer Van Weyenberg was licht geërgerd tot geschoffeerd over de korte beantwoording van zijn vraag in mijn schriftelijke reactie. Toch kon ik niet veel meer zeggen. Ik heb beschreven dat het wetsvoorstel in het technisch overleg is besproken met de sociale partners. Daarbij is het een goed gebruik dat de precieze inhoud, de precieze stellingname en de precieze uitkomsten van zo'n gesprek niet worden gedeeld, zeker niet zonder voorafgaande verdere afstemming met de sociale partners. Ik voel mij niet vrij om te vertellen: toen zei die dat, die zei zo en die deed zus. Het is besproken met de sociale partners. Mijn wetsvoorstel ligt voor. Ik voel mij niet vrij om nu iets te melden over de opstelling van de werkgevers in dat gesprek.

Kan een tewerkstellingsvergunning pas worden afgegeven als een eerdere vergunning is afgelopen, zo vraagt D66. Een werkgever kan voor afloop van een vergunning een nieuwe aanvraag indienen. Het is dus mogelijk om aansluitend op de eerder verleende vergunning een nieuwe vergunning af te geven als aan de eisen voldaan is en er dus geen aanbod aanwezig is.

Ik herken mij helemaal niet in de kwalificatie "een slot op de deur" en wat dies meer zij. Ik denk dat een modern en verstandig arbeidsmigratiebeleid gekenmerkt wordt door de wens om mensen in je eigen land en de Europese Unie een kans te geven op die werkgelegenheid waar je helemaal geen mensen van buiten voor nodig hebt. Je moet dus kritisch bekijken aan wie je de tewerkstellingsvergunning verleent. Aan de andere kant moet je juist de mensen die heel veel waarde toevoegen, van harte welkom heten, of het nu studenten of werknemers zijn. Het kan zijn dat we daarover van menig verschillen, maar "een slot op de deur" bevat een soort emotie die ik helemaal niet voel bij dit wetsontwerp. En, eerlijk gezegd, als ik voorzichtig inschat hoe breed de steun voor dit wetsvoorstel is, voel ik mij alleen maar gesteund in de zakelijke manier waarop ik naar dit wetsontwerp kijk.

De heer Van Weyenberg vroeg naar de arbeidsmigranten die zich pas na vijf jaar vrij op de arbeidsmarkt kunnen bewegen. Arbeidsmigratie kan natuurlijk bijdragen – en dat doet het nu al – aan het oplossen van tekorten op de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarbij kunnen allerlei ontwikkelingen ertoe leiden dat die arbeidsmigratie in bepaalde sectoren minder nodig wordt. Daarom is het verstandig om niet te snel vrije toegang te verlenen. We moet er met andere woorden voor zorgen dat het prioriteitgenietend aanbod maximaal kan worden benut. Ook die maatregel is overigens eerder in de Kamer aangekondigd en kon toen op bijzonder brede steun, misschien wel algemene steun, rekenen.

Kan ik gedurende de behandeling van het voorstel tot herziening van de wet inzicht geven in de aantallen tewerkstellingsvergunningen naar sector en naar nationaliteit? Op dit moment heb ik alleen totaalcijfers beschikbaar en beschik ik niet over een uitsplitsing naar sector en nationaliteit. Op termijn komen dat soort cijfers wel beschikbaar en die kunnen dan naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op dit moment kan ik die cijfers dus helaas niet overhandigen.

Dan kom ik nu toe aan de twee amendementen: plan A en plan B. De heer Van Weyenberg heeft het vast al geraden: ik adviseer negatief over plan A. Het is namelijk echt niet zo dat we die quotumregeling zomaar inzetten. Het komt voort uit de gedachte dat op dit moment de meeste vergunningen worden afgegeven voor werk waar wel degelijk voldoende arbeidsaanbod voor aanwezig is in Nederland, en zeker in de rest van de Unie. Het is mijn ogen dan ook niet wenselijk dat dit werk door werknemers van buiten de EU wordt gedaan. Het instellen van een quotum voor het maximaal aantal te verlenen tewerkstellingsvergunningen in een sector is een ultieme maatregel die genomen wordt als een sector aantoonbaar onvoldoende inspanningen verricht om aanbod te werven of op te leiden. Dat is tegelijk een antwoord op de scholingsvraag van de heer Ulenbelt.

Een en ander is in lijn met de behandeling van de motie-Van Dam/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Toenmalig minister Kamp heeft immers ook al aangegeven dat het als een ultimum remedium beschikbaar is. Kortom, ik ontraad het amendement op stuk nr. 10.

Dat brengt mij bij plan B, het amendement dat regelt dat de voorhangprocedure wordt toegepast op het besluit om de quotumregeling in te stellen. Juist omdat ik niet verwacht dat ik dat quotum driemaal daags zal gebruiken en omdat ik weet dat de Kamer daar ook over van gedachten zal willen wisselen, heb ik geen bezwaar tegen dit amendement. Ik laat het oordeel daarom aan de Kamer.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik bedank de minister voor de reactie op het tweede amendement en voor zijn beantwoording.

Ik heb een principiële vraag over het quotum. Ik begrijp waarom de minister op wil kunnen treden tegen werkgevers die zich onvoldoende inspannen. Daarover verschillen we dan ook niet van mening. De wet is echter wel gebouwd op het idee dat het UWV beoordeelt of een individuele werkgever in een individueel geval mensen kan vinden. Kan de minister nog iets uitgebreider ingaan op de spanning tussen een eigenlijk heel individueel gerichte wet en een quotum dat ertoe kan leiden dat een werkgever die wel degelijk zijn best doet maar niemand kan vinden, eronder kan lijden dat het quotum door anderen voor hem al is uitgeput?

Minister Asscher:

Dat komt doordat er niet alleen een verantwoordelijkheid is voor individuele werkgevers, maar ook voor sectoren. Het is mogelijk dat in een sector al een tijd bekend is dat er op zich geschikte mensen te vinden zijn, in Nederland of in de Europese Unie, die bepaald werk best zouden kunnen verrichten, maar dat de sector desalniettemin achterover blijft leunen en denkt: wij vragen gewoon tewerkstellingsvergunningen aan. In een individueel geval kan het dan best uit te leggen zijn dat er nu niemand beschikbaar is. Dan moet je op een gegeven moment iets kunnen doen tegen die sector. Dat kan niet alleen door het weigeren van een tewerkstellingsvergunning aan een individuele werkgever. Het kan dan als boodschap, als instrument of als reactie goed zijn – ik zeg nogmaals dat wij dat niet driemaal daags zullen doen, ik heb op dit moment geen sector op het oog – om de sector als geheel te straffen door het instellen van een quotum, met alle onredelijke effecten die ieder quotum altijd met zich meebrengt. Ik verwacht dat de sector dan wel heel snel zal overgaan tot het werven en scholen van voldoende personeel voor het aanbod dat wordt gezocht.

De heer Van Weyenberg (D66):

Het is een helder betoog. Ik maak daar een andere afweging in. Ik denk dat de huidige wet ook de ruimte biedt om tewerkstellingsvergunningen af te geven voor een heel korte termijn, bijvoorbeeld voor enkele maanden, waarbij de boodschap aan de werkgever is dat hij zijn best maar moet gaan doen. Het is binnen de huidige systematiek mogelijk om die prikkel voor zo'n werkgever die zijn best niet doet via een individuele behandeling van tewerkstellingsvergunningen vorm te geven.

Minister Asscher:

Die prikkel hebben wij ook. Dat brengt mij meteen op het antwoord op de volgende vraag van de heer Van Weyenberg. Wij blijven namelijk van mening verschillen over de wenselijkheid van een quotum. Dat kan soms gebeuren. Zelfs tussen ons. De vraag was waarom er een beperking is tot één jaar. Dat heeft te maken met de individuele prikkel. Een werkgever moet een prikkel voelen en krijgen om geschikte werknemers uit het prioriteitgenietend aanbod te halen. Als hij al te makkelijk kan rekenen op een tewerkstellingsvergunning voor een veel langere periode, dan verdwijnt die prikkel. Dat is nu zo'n individuele prikkel. Dat is gerust lastig in sommige gevallen, maar wel passend bij de systematiek van deze wet en de boodschap die daarvan uitgaat. Daarmee spreek je de individuele werkgever aan. Daarnaast is er de quotumregeling voor gevallen waarin de sector als geheel in gebreke blijft.

Er was ook een vraag over Thaise restaurants, namelijk waarom het moeilijker wordt gemaakt om koks aan te nemen. Het UWV is een project gestart om meer werkzoekenden in Nederland te bemiddelen op dit soort vacatures. Daarbij vindt uiteraard overleg met de sector plaats. Er is een onderzoek gedaan naar het benodigde opleidingsniveau. Daaruit blijkt dat ook Nederlandse koks in de Aziatische keuken kunnen werken. Het UWV verwijst concrete kandidaten die aan de eisen voldoen door. Die zijn dus opgeleid, mijnheer Van Weyenberg. Niemand hoeft bij u of bij de heer Ulenbelt Thais te gaan eten, tenzij hij daar zelf voor kiest of dat om andere reden graag doet. Het gaat om opgeleide koks die geschikt zijn om dat werk te doen. Dat heeft ertoe geleid dat het aantal tewerkstellingsvergunningen voor frituurkoks en Aziatische koks aanzienlijk is gedaald.

Is het dan helemaal onmogelijk gemaakt om die speciale chef voor dat ene Thaise restaurant of een chef voor Okura die volgens een 40 eeuwen oude traditie de sashimi kan snijden hier aan te nemen? Nee, dat is niet onmogelijk gemaakt. Dat blijft mogelijk. Daar kan gewoon jaarlijks een vergunning voor worden aangevraagd. Dan wordt er getoetst en dan wordt vastgesteld dat je zo'n kok niet even opleidt vanuit het Nederlandse bestand. Het andere uiterste is te doen, zoals heel lang gebruik was, alsof niemand in enige Aziatische keuken dat werk zou kunnen met een degelijke opleiding tot Aziatische kok. Ook in dit geval geldt, in mijn ogen, dat in gevallen waarin er in Nederland en in de Europese Unie inderdaad niemand te vinden die die sashimi op die manier kan snijden of die die Thaise groenepapayasalade op die manier kan aanmaken, een tewerkstellingsvergunning kan worden verleend. Dat heeft niets te maken met de kookkunsten van de heer Van Weyenberg of zijn geachte collega van de SP.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik merk dat mijn zakelijke inbreng in elk geval op het gebied van etenswaren een heel emotioneel antwoord bij de minister weet los te maken. Dat verwelkom ik. Ik kan mij daar wel in herkennen. Ik heb toch nog één vraag. Ik begrijp dat de minister iets wil doen aan het feit dat ook voor heel simpele keukenhandelingen in een Chinese of andere Aziatische keuken tewerkstellingsvergunningen worden verstrekt. Dat steun ik. In de huidige wet geldt een maximum van drie jaar. Waarom is er niet voor gekozen om een mogelijkheid te creëren voor die speciale gevallen? De minister is het immers met mij eens dat je een Nederlandse scholier die eeuwenoude traditie van de sashimi niet zal leren. Dat is misschien ook niet waarvoor klanten naar het Okura gaan, om die sashimi door mij te laten opdienen. Waarom kan in die gevallen niet voor wat langere periodes een tewerkstellingsvergunning worden verleend? Ik heb in het betoog van de minister namelijk juist een bevestiging gehoord dat er af en toe uitzonderingen kunnen zijn. Daarvoor zou je het uitvoeringsinstituut toch ook wat ruimte kunnen geven.

Minister Asscher:

Als de heer Van Weyenberg dacht dat dit een emotioneel betoog was, zou hij me buiten het debat eens moeten horen over de Aziatische keuken en wat dies meer zij. Dat was geenszins het geval, maar ik probeerde wel duidelijk te maken dat je niet te makkelijk moet praten over alle Thaise koks of alle Chinees-Indische restaurants die ons mooie land rijk is. Ik ben ervan overtuigd dat bij een jaarlijkse aanvraag het Okura de komende tijd de tewerkstellingsvergunning voor die zeer bijzondere Japanse chef blijft krijgen. Dan is dus de vraag: is het in het licht van alle bijzondere handelingen die een restaurant als het Okura moet verrichten om over de juiste ingrediënten en het juiste personeel te beschikken teneinde die ene ster of twee sterren – wat is het? – te behouden, in het licht van alles wat het moet doen om de juiste koks en de juiste menukaart te krijgen, te veel gevraagd om voor die unieke chef eenmaal per jaar aan te geven dat hij nog steeds uniek is, terwijl je daarmee bereikt dat de individuele prikkel voor heel veel anderen blijft bestaan? Of ziet de heer Van Weyenberg hier een probleem dat in werkelijkheid zo klein is dat de oplossing die hij daarvoor kiest eigenlijk meer schade dan goed doet? Ik ben geneigd het tweede deel te geloven. Ik hoop de heer Van Weyenberg ervan overtuigd te hebben dat er helemaal geen probleem is met die Thaise, Japanse of Chinese specialist, en dat wij dat probleem dus ook niet groter moeten maken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik constateer ook dat hij solliciteert om met mij te worden uitgenodigd door de heer Ulenbelt, maar goed, ik ga niet over het uitnodigingenbeleid voor het etentje bij de heer Ulenbelt thuis. Maar zonder dollen, ik krijg juist signalen van restauranthouders, ondernemers, voor wie dit misschien net betekent dat zij hun bedrijf, dat ook voor allerlei Nederlandse werkzoekenden in de bediening of in de afwas werk zou kunnen geven, zouden moeten sluiten. Daar ben ik bang voor. Ik beraad me nog even voor de tweede termijn of ik hierop een amendement wil indienen. Ik kan me echter voorstellen dat je dit juist voor die uitzondering, waarbij het om een selecte groep gaat, gewoon toegankelijk en makkelijk regelt.

Minister Asscher:

Dan wacht ik met nog meer spanning de tweede termijn van de heer Van Weyenberg af.

Mevrouw Hamer sprak onder andere over de tewerkstellingsvergunningen voor parttimewerk. Ik herken de zorg en deel de mening van mevrouw Hamer dat er risico's verbonden zijn aan het verstrekken van twv's voor parttimewerk. Daar heeft zij gelijk in. Om die reden wordt nu geregeld dat voor parttimewerk alleen een tewerkstellingsvergunning met arbeidsmarkttoets kan worden verleend als ten minste het bedrag van het volledige minimummaandloon wordt betaald. Dat voorkomt dat er een recht op bijstand kan ontstaan voor parttime werkende arbeidsmigranten. Ook gaat dit feitelijke ontduiking van ons wettelijk minimumloon tegen, omdat niet langer voor voltijds werk een parttimesalaris kan worden betaald. Volgens mij zijn dit precies de zorgen waarom het hierbij gaat. Ik denk dat hiermee de facto geregeld is wat mevrouw Hamer voorstaat.

Mevrouw Hamer vraagt ook naar handhaving van de aangescherpte regels en stelt daarbij dat die minstens even belangrijk is. De vraag is hoe wij daaraan nu eigenlijk in de praktijk handen en voeten geven. Ik ben het met mevrouw Hamer eens: voor een aanscherping van het twv-beleid is goede handhaving bijzonder belangrijk. Ik merk wel op dat dit niet alleen het achteraf controleren is of aan de regels is voldaan. In dit geval is handhaving vooral ook iets wat vooraf geschiedt. Goede voorlichting, heldere regelgeving en een goede toetsing vooraf dragen, gezien de wetgeving die hier voorligt, bij uitstek bij aan de naleving van het striktere toelatingsbeleid. Daarvoor geeft deze herziening nu juist veel munitie. Ik wijs er bijvoorbeeld op dat de geldigheid wordt beperkt tot een jaar; dit betreft precies de discussie die ik zonet met de heer Van Weyenberg had. Daarna moet een nieuwe worden aangevraagd. Dit betekent dat er regelmatiger vooraf gecontroleerd zal worden of wordt voldaan aan de voorwaarden. Wij kennen allemaal de problemen bij handhaving in feitelijke arbeidssituaties, rond de bewijsvoering en wat dies meer zij. Die kun je voor een groot deel ondervangen en afvangen door op die manier regelmatig vooraf te kijken of het nog nodig is.

Ook de inspectie komt nadrukkelijk in beeld. Op het moment dat bij een controle blijkt dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, leidt intrekking van de vergunning er onmiddellijk toe dat de werkzaamheden moeten worden gestaakt, ongeacht of de werkgever in bezwaar of beroep gaat tegen de intrekking. Bovendien zal onze inspectie gegevens gaan verstrekken aan het UWV over werkgevers die een overtreding van de arbeidswetgeving hebben begaan, zodat hun een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd.

Tot zover mijn eerste termijn, voorzitter.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik had de minister gevraagd om onderzoek te doen in Roemenië en Bulgarije. Wil hij daar vandaag helemaal niet over spreken? Moet dat later?

Minister Asscher:

Ik wil daar helemaal niet over spreken. Niet omdat ik het onderwerp niet interessant vind, maar omdat we daar nu juist volgende week een algemeen overleg over hebben staan. Dat wil ik uitgebreid met u voeren en goed voorbereiden. Vandaar dat ik mij nu beperk tot de voorliggende wet.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Zoals ik in mijn eerste bijdrage al zei, steunen wij deze wet maar is het juist een probleem dat de wet niet geldt voor de grootste groep mensen die naar ons land gaat komen. Dat is geen fout in de wet. Die fout ligt ergens anders. Ik zou die fout willen herstellen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de grote verschillen in welvaart en werkgelegenheid moeten worden aangepakt, alvorens er sprake kan zijn van een vrij verkeer van personen;

van mening dat de verplichte werkvergunning voor de groep Bulgaarse en Roemeense werknemers ook na 2014 moet gelden;

verzoekt de regering, de verplichte werkvergunning voor de groep Bulgaarse en Roemeense werknemers ook na 2014 te verlengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (33475).

De heer Ulenbelt (SP):

Ik ben mij ervan bewust dat dit tegen het Europese verdrag ingaat, maar wij vinden de problemen, de crisis van Europa, ook voor de arbeidsmarkt, zo groot, dat dit gerechtvaardigd is. Inmiddels is het principe van vrijheid van kapitaal met de affaire-Cyprus al terzijde gelegd. Er lijken mij dus geen principiële argumenten tegen dit voorstel in te brengen.

Ik heb een tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de schatting van het aantal werknemers dat uit Midden- en Oost-Europese landen naar Nederland zou komen na het openstellen van de grenzen in 2007, er finaal naast zat;

overwegende dat een verschil tussen een schatting van 10.000 werknemers en een daadwerkelijke toestroom van 300.000 werknemers grote gevolgen heeft voor het bepalen van de te nemen maatregelen om de instroom in goede banen te leiden;

van mening dat er lering getrokken moet worden uit deze fout;

verzoekt de regering, te onderzoeken of te laten onderzoeken middels een representatieve steekproef welk aantal Roemeense en Bulgaarse werknemers van plan is om in Nederland te gaan werken als de tewerkstellingsvergunningen worden afgeschaft per 1 januari 2014;

verzoekt de regering tevens, de Kamer voor de zomer te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (33475).

De heer Ulenbelt (SP):

Ik wacht bewust niet op het algemeen overleg van volgende week. Ik hoop dat de minister dit als een signaal ziet om onmiddellijk aan de slag te gaan, want de weg naar de zomer is nog maar kort.

Voor alles wat wij beginnen in Nederland maken wij schattingen, prognoses, voorspellingen, scenario's of wat dan ook, maar niet van het risico dat de Nederlandse arbeidsmarkt loopt als er 100.000, 200.000, 300.000, 400.000 of wie weet wel 500.000 arbeiders uit die beide landen hiernaartoe komen en van de sociale gevolgen die dat zal hebben. Wethouders in grote steden wijzen nu al op de problemen. Ik vind dat de regering een minimale inspanning moet doen om uit te zoeken om welke aantallen het zal gaan.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn en voor zijn welwillende antwoord – ik mag het geen toezegging noemen – voor wat betreft de voorhangprocedure van de Algemene Maatregel van Bestuur.

Dit wetsvoorstel bevat een aantal elementen waar mijn fractie niet voor zou hebben gekozen: het quotum en het verkorten van de periode van drie naar één jaar, om er maar twee te noemen. Wij zijn bang dat dit belemmeringen opwerpt voor ondernemers.

Ik heb nog één vraag, want over een aantal punten gaan wij het vandaag niet eens worden. De minister moedigde mij ook aan om die kritische blik af en toe te laten zien, omdat mijn constructiviteit op andere onderwerpen dan wat meer opvalt. Ik zal proberen de minister niet teleur te stellen door de komende maanden aan die wens proberen te voldoen. Ik heb dus nog één concrete vraag. Is de minister bereid om bijvoorbeeld na een jaar eens goed te laten kijken hoe het zit met tewerkstellingsvergunningen die wel continu opnieuw worden verleend, bijvoorbeeld aan de chef in Hotel Okura of een Thaise chef-kok met specialistische kennis van een bepaalde lokale keuken? Zo kunnen wij een beter beeld krijgen van de vraag hoe het zit met de resterende groep die na de herziening van deze wet nog een tewerkstellingsvergunning krijgt en in hoeveel gevallen er sprake is van het repeterend toekennen van een tewerkstellingsvergunning. Dat is immers buitengewoon aangescherpt in het verleden en door de ruimere arbeidsmigratie binnen Europa ook verminderd. Zo kunnen wij voor het vervolg een scherp beeld krijgen welke groep nog wel in aanmerking komt en hoe wij tegen dat aantal van één of meerdere jaren aan moeten kijken. Dat zijn wel degelijk belangrijke inzichten voor het vervolg. Dat is mijn enige vraag.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Wij zijn het grotendeels met elkaar eens. Dat is mooi. Het uitgangspunt van de VVD-fractie is dat voor wie een uitkering heeft en kan werken, werk geen keuze is maar een verplichting, zeker met de huidige werkloosheid.

Een enkele vraag is nog niet beantwoord, vandaar. Het gaat over de lastenverlichting. Dat is voor de VVD-fractie een belangrijk punt. Graag ziet mijn fractie de onderbouwing van de lastenverlichting tegemoet. De minister heeft al enigszins gezegd daartoe bereid te zijn. Wij verwachten door digitalisering geen effect op lastenverlichting. Het UWV zegt ook dat de lasten zullen stijgen. Wil de minister nog ingaan op de reactie van het UWV in de memorie van toelichting? Verder gaan wij heel even kijken naar de moties van de SP-fractie. Die hebben wij nog niet kunnen zien. De tweede motie klonk in eerste instantie sympathiek, maar voordat wij daar een oordeel over vormen, willen wij daar even nader naar kijken.

Minister Asscher:

Voorzitter. Dank aan de Kamerleden. Allereerst kom ik op de moties van de SP-fractie. Volgende week voeren wij een debat in een algemeen overleg. Ik zou het prettig vinden om die week te kunnen gebruiken om mij goed voor te bereiden. De motie op stuk nr. 12, waarin wordt gevraagd om de tewerkstellingsvergunningsplicht te handhaven voor Bulgaren en Roemenen, wil ik ontraden. Wij hebben gebruikgemaakt van de maximale overgangstermijn. Daarnaast zijn en worden veel maatregelen genomen. De simpele mededeling "ik weet dat het tegen het verdrag ingaat" is onvoldoende reden om te zeggen: er kunnen geen argumenten tegen zijn. Dus ik deel de inschatting van de heer Ulenbelt niet en ontraad de motie.

Ik wil vragen de motie op stuk nr. 13 over het onderzoek naar de aantallen aan te houden tot het algemeen overleg. Als de heer Ulenbelt daar niet toe bereid is, zou ik haar willen ontraden, omdat het Centraal Planbureau een eerdere schatting heeft gemaakt. Toen ging het om een getal van 6.000. Ik ben nu in gesprek met gemeenten en partijen uit het veld om mij meer te verdiepen in de verwachte aantallen. Ook in september spreek ik daarover door. Die zaken wil ik uitgebreider met de heer Ulenbelt bespreken in het algemeen overleg. Misschien leidt dat dan wel tot een andere motie of het intrekken van deze motie. Als hij haar nu per se in stemming wil brengen, zou ik haar ontraden.

De heer Ulenbelt (SP):

Maar begrijp ik uit de woorden van de minister wel dat hij op de een of andere manier meer zou willen weten over wat er deze kant op zou kunnen komen?

Minister Asscher:

Het gaat helemaal niet om het willen weten. Het gaat om de vraag wat je realistisch kunt weten en wat daarvan nuttig is. Daarover ga ik graag volgende week met de Kamer het debat aan.

De heer Ulenbelt (SP):

Dan houd ik de motie aan, voorzitter, want ik heb een perfect voorstel om de minister op dit punt te helpen.

Minister Asscher:

In perfecte voorstellen zijn wij altijd bijzonder geïnteresseerd.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Ulenbelt stel ik voor, zijn motie (33475, nr. 13) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Asscher:

D66 vraagt of ik bereid ben om na een jaar te onderzoeken wat de repeterende groep van de Okura-kok inhoudt en wat dit allemaal betekent. Daar ben ik toe bereid; dat zeg ik toe.

De VVD vraagt naar een onderbouwing van de lastenverlichtingskwestie. Ik heb daar in mijn eerste termijn een poging toe gedaan, maar die is blijkbaar onvoldoende succesvol geweest. De voornaamste onderbouwing is het aantal tewerkstellingsvergunningen. Doordat dat afneemt, dalen ook de kosten enorm. Dat is de meest eenvoudige onderbouwing van de administratievelastenverlichting. Je kunt ook per tewerkstellingsvergunning betogen dat de lasten stijgen, maar wij kijken naar het totaaleffect voor ondernemers in Nederland en dan zien wij dat de lasten dalen. Als mevrouw Schut daar behoefte aan heeft, ben ik altijd bereid om die onderbouwing nog even op papier te zetten. Het enige dat daarvoor nodig is, is dat zij nu knikt, voor de Handelingen. Dan doe ik dat nog even, maar dit is waar het grosso modo op neerkomt.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Die schriftelijke toelichting ontvang ik graag. Ik vraag daarom, omdat er over lastenverlichting heel veel plaatjes de ronde doen die niet zijn onderbouwd. Die tellen allemaal op. Wat doet het kabinet allemaal om de lasten te verlichten? Wij zien dat graag schriftelijk onderbouwd.

Minister Asscher:

Op de dag van haar maidenspeech kan ik zo'n redelijk verzoek van mevrouw Schut onmogelijk weigeren. Ik zal haar de gevraagde informatie doen toekomen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over het wetsvoorstel, de amendementen en de motie zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

Sluiting 22.09 uur.

Naar boven