12 Primair onderwijs

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs) ( 33 157 ).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Nogmaals felicitaties aan het lid Ypma voor haar mooie maidenspeech.

We hebben vandaag gesproken over het toetsen van kinderen in het primair onderwijs. Dat is een onderwerp dat steeds weer tot een hoop debat leidt, niet alleen in de Kamer maar ook in het land, bij scholen en bij veel ouders. Iedereen heeft immers weleens op school gezeten en heel veel ouders hebben natuurlijk kinderen op school. Dan komen bijvoorbeeld de volgende vragen op. Waarom doen we het? Waarvoor doen we het? Wat schieten de leerling en de school ermee op? Kan de toets verschillende functies hebben? Is onderwijskwaliteit wel te vangen in toetsresultaten? Ik heb die laatste vraag vandaag ook een aantal keren gehoord. Wordt het onderwijs niet versmald tot de inhoud van de toets? Dat zijn allemaal relevante vragen waar ik straks op zal terugkomen.

In mijn brief van vorige week heb ik nog een keer heel helder uiteengezet waarom ik het zo belangrijk vind dat er een centrale eindtoets komt. De kern van het wetsvoorstel is dat het helpt bij het realiseren van de centrale ambitie ervoor te zorgen dat ieder kind de kansen krijgt die het toekomt en dat we uit ieder kind het maximale halen. Als je kijkt naar het onderwijs, kijk je naar kinderen die leren. Maar om kinderen daartoe in staat te stellen, is het ook belangrijk dat scholen steeds leren, dat leraren steeds leren en dat we bekijken of we het onderwijs in de breedte een stap vooruit kunnen helpen en kunnen verbeteren. Ik denk dat deze centrale eindtoets daarbij helpt.

Het wetsvoorstel sluit aan op de gegroeide praktijk: op heel veel basisscholen zijn al leerling- en onderwijsvolgsystemen beschikbaar en door te toetsen in groep 8 hebben scholen al aanvullend op hun eigen schooladvies een tweede objectief gegeven, een meting of een toets, beschikbaar voor het vaststellen van het kennisniveau van hun leerlingen. In die zin zou je kunnen zeggen dat dit wetsvoorstel niet tot ingrijpende veranderingen leidt. Tegelijkertijd moeten we het belang hiervan ook niet kleiner maken dan het is. Ik denk dat het heel belangrijk is voor leerlingen zelf. Iedere leerling heeft het recht om naast het schooladvies nog een objectief tweede gegeven, een objectieve toets, te hebben om te laten zien wat hij of zij kan. Mevrouw Ypma heeft helemaal gelijk als zij zegt dat is gebleken dat een op de tien leerlingen het, gewild of ongewild, in de Cito-toets wat beter doen dan het schooladvies aangeeft. Ik geloof overigens echt niet dat er kwade wil in het spel is bij leraren, want uiteindelijk wil iedere leraar het beste voor zijn leerling. De vraag is: zouden we daar dan niet wat mee moeten? Daarom is het belangrijk dat die eindtoets er komt.

Dit wetsvoorstel is ook belangrijk omdat scholen ermee worden geholpen. Met de centrale eindtoets en een goed leerling- en onderwijsvolgsysteem kunnen leraren en schoolleiders de discussie aangaan over de vragen: hoe ontwikkelen de leerlingen op onze school zich, waar moeten we een stapje harder zetten en welke leerlingen moeten we misschien iets meer uitdagen om het beste uit hen te halen? Daar kan het wetsvoorstel echt bij helpen. Het helpt ons ook omdat een eindtoets uiteindelijk iets zegt over ons stelsel. Hoe doen wij het in Nederland met het onderwijs? Hoe is het daarmee gesteld? Wij hebben het onderwijs in Nederland als overheid ver van ons af georganiseerd. Besturen hebben een grote mate van autonomie. Daarbij hebben ze ook heel veel ruimte om zelf te bepalen hoe zij invulling geven aan dat onderwijs. Dan is het niet gek dat als wij als politiek daarover hebben gesproken, je kijkt hoe het daar na acht jaar basisschool mee is gesteld en waar kinderen op het vlak van lezen en schrijven en rekenen, en wat mij betreft ook op andere onderdelen, staan. Daar helpt dit wetsvoorstel bij. Ik voer daarmee ook de motie-Beertema/Elias uit 2010 uit. Daarin werd de regering verzocht om te komen tot een stelsel van centrale toetsen en examens, uit te voeren door een onafhankelijke instantie. Die motie werd destijds gesteund door de VVD, de PvdA, D66 en het CDA, maar ook door de SP en de PVV.

Ik proef ook vandaag, misschien niet bij al die partijen die destijds instemden met die motie, maar wel bij een goed deel daarvan, dat er in essentie steun is voor een eindtoets. Uiteraard is er nog wel discussie over hoe je dat dan precies doet. Hoe geef je vorm aan zo'n centrale eindtoets, op een verantwoorde en zorgvuldige manier? Hoe zorg je ervoor dat eventuele risico's of onbedoelde effecten zo min mogelijk optreden?

Ik wil graag op al die vragen ingaan. Ik doe dat aan de hand van een aantal hoofdthema's. Ik wil eerst kort wat zeggen over het leerling- en onderwijsvolgsysteem, als een hulpmiddel voor het onderwijs. Vervolgens iets over leerwinst en toegevoegde waarde, ook in relatie tot de doorgaande leerlijn taal en rekenen, de zogeheten referentieniveaus. Vervolgens wil ik ingaan op de vragen rond de centrale eindtoets – hoe zit het nu in de internationale context? – en vragen over de openbaarmaking van Cito-resultaten, de keuzevrijheid, de inhoud en breedte van de toets, de rol en de functie van de toets bij het oordeel dat onze inspectie geeft over de kwaliteit van scholen en het schooladvies- en afnamemoment. Tot slot wil ik ingaan op de inbreng van met name mevrouw Straus en de heer Beertema op het punt van het toetsen op verschillende niveaus.

De voorzitter:

De heer Klaver heeft een vraag over de procedurele indeling van het verhaal van de staatssecretaris.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik mis het kopje "akkoord". Ik lees overal dat er overeenstemming is bereikt met de collega's van D66 en het CDA. Ik ben dan benieuwd wat die inhoudt.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat dat zich wel zal uittekenen als wij dit debat straks hebben.

De heer Klaver (GroenLinks):

De staatssecretaris geeft aan dat er een akkoord is. Dat is blijkbaar zojuist in de achterkamertjes bekokstoofd. Ik zou daar graag de contouren van willen zien. Het zou fijn zijn als de staatssecretaris dat in zijn inleiding nog kan meenemen. Dan komt de verdere uitwerking wel gedurende het debat. Volgens mij is iedereen heel erg benieuwd wat er de afgelopen anderhalf uur bij iemand – ik weet niet wie – op de fractiekamer is overlegd.

Staatssecretaris Dekker:

Het staat natuurlijk iedereen vrij om te praten, ook in een schorsing, over de inbreng die er is geweest. Er zijn verschillende amendementen en moties ingediend. Daarover heeft een goed gesprek plaatsgevonden. Ik denk dat wij als partijen een lijn hebben gevonden, waarvan wij het gevoel hebben dat dat op draagvlak kan rekenen. Straks in mijn reactie op afzonderlijke moties en amendementen zult u horen hoe ik daarin zit en zullen wellicht een aantal Kamerleden daarop reageren.

De voorzitter:

Voor de goede orde even een procedurele opmerking: er zijn geen moties ingediend.

Staatssecretaris Dekker:

Dan gaat het om ingediende amendementen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kun je nagaan! Die moties zijn mogelijk al ingediend tijdens de dinerpauze, maar die hebben wij niet gezien.

De voorzitter:

Dat was niet wat ik bedoelde te zeggen. Ik kijk alleen maar naar het proces.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wij ook.

De voorzitter:

Er werd gesproken over "moties", maar die zijn nog niet ingediend.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In het debat zijn allerlei verschillende opvattingen geuit over het wetsvoorstel. Als blijkt dat bepaalde opvattingen in de dinerpauze zijn ingewilligd – wij lezen dat overal – dan is het wel zo eerlijk als de staatssecretaris dat meldt aan alle Kamerleden, want ik wil hier geen toneelstukje spelen. Als er een deal is gemaakt, dan moet de staatssecretaris dat aan het begin van zijn beantwoording zeggen, zodat wij weten dat wij hier een debat voor Piet Snot voeren.

Staatssecretaris Dekker:

Volgens mij wordt hier nooit voor Piet Snot gedebatteerd. Het gaat om een uitwisseling van inhoudelijke argumenten. Ik denk dat dit heel goed is. Het gebeurt daarbij wel vaker – dat zal ook de heer Van Dijk niet vreemd zijn – dat partijen onderling bekijken waar men elkaar kan vinden of waar men samen uit kan komen. Een dergelijk gesprek heeft tijdens de dinerpauze plaatsgevonden. Enkele partijen zeiden dat zij in de basis positief staan tegenover een centrale eindtoets, maar dat er links en recht nog wel enige zorgen bestaan. Daarover hebben wij gesproken. Ik denk dat wij een heel eind zijn gekomen met het uiteindelijk verkrijgen van overeenstemming.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar de staatssecretaris …

De voorzitter:

Hoho. Wij hebben de gewoonte om te interrumperen in tweeën. In het begin zal ik interrupties in drieën toestaan, maar zullen wij afspreken dat wij later op de avond overgaan tot interrupties in tweeën?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is mijn tweede interruptie, voorzitter, mijn vervolgvraag. Er is dus nog niets aan de hand.

De voorzitter:

Pardon, dan ben ik verkeerd ingefluisterd. Sorry, ik maak een fout. Ga uw gang.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris heeft misschien met allerlei mensen gesproken, maar niet met mij. Misschien moeten wij het iets duidelijker maken. Laten wij er niet omheen draaien: de CDA-fractie heeft een aantal eisen gesteld. Zij wil bijvoorbeeld af van de monopoliepositie van het Cito. Graag hoor ik of de staatssecretaris daarmee akkoord gaat.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom daar straks in mijn betoog op terug.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan krijgen wij dus een toneelstukje.

De voorzitter:

Uw laatste interruptie.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Waarom zou de staatssecretaris dat rekken? Dit is een cruciaal punt. De CDA-fractie heeft een eis gesteld en wij willen graag weten of de staatssecretaris daar een deal over heeft gesloten. Laat hij daar transparant over zijn.

Staatssecretaris Dekker:

Ik hecht er zeer aan om alle onderwerpen die in de eerste termijn aan de orde zijn geweest, zorgvuldig te behandelen. Daarin komen ook dit soort onderwerpen terug.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Een staatssecretaris dient een wetsvoorstel in waar hij zelf achter staat. Ik kan mij dus voorstellen dat het niet zijn eerste wens is dat het voorstel op bepaalde punten geamendeerd wordt. Ik doe een ander procedurevoorstel, want ook ik wil graag de door de heer Van Dijk gevraagde helderheid hebben. Ik stel voor dat wij eerst beginnen met de behandeling van de amendementen. Dan weten wij in ieder geval hoe de deal eruitziet en kunnen wij daarover vragen stellen. Nu krijgen wij daar totaal geen ruimte meer voor.

De voorzitter:

Ik stel vast dat dit een procedurevoorstel is. Ik kijk rond om te zien hoe de leden daarover denken. Als de Kamer dat wenst, kunnen wij het voorstel van mevrouw Schouten volgen, maar dan moeten de fracties zich daar wel over uitspreken. Is er iemand die daar bezwaar tegen heeft? Zo nee, dan zal ik de staatssecretaris verzoeken om zijn beantwoording op de door mevrouw Schouten voorgestelde manier in te kleden.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Er wordt nog heel hard gewerkt aan de laatste versies van de amendementen. Een en ander wordt ook met Bureau Wetgeving afgestemd. Ik vind het dus wat lastig. Eigenlijk had ik mij voorbereid op het houden van een vlammend betoog. Ik vind het ook onze taak als Kamerlid om te vertellen wat het eindresultaat is. De staatssecretaris verdedigt gewoon zijn wetsvoorstel; dat is volgens mij zijn rol. Ik zou heel graag ons verhaal willen vertellen.

De voorzitter:

Ook de VVD-fractie zal zich over het procedurevoorstel van mevrouw Schouten moeten uiten, want anders kan ik daar geen besluit over nemen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik vind dat echt een onzinredenering. Wij weten helemaal niet wat straks de deal zal worden. De staatssecretaris zal aan het eind een oordeel geven over amendementen die nu nog niet zijn ingediend. Vervolgens krijgen wij in twee minuten, in tweede termijn, over een heel fundamentele wijziging in het wetsvoorstel, nog even een vlammend betoog te horen. Ik zie het niet voor mij. Ik vind dat het onderwijs er recht op heeft dat wij hier echt een principieel debat hebben over de wijzigingen die nu in het wetsvoorstel komen, anders staan we hier echt voor niets.

De voorzitter:

Ik praat echt louter vanuit de procedure, als voorzitter, maar het maakt natuurlijk voor het onderwijsveld niet zo heel veel uit of u daarover om acht uur inhoudelijk wordt bijgepraat of om half tien. Maar goed, als de Kamer een bepaalde procedure wenst, dan ga ik de staatssecretaris vragen of hij daarmee uit de voeten kan, maar dan moet ik dat eerst weten. Ik heb een aantal leden nog niet gehoord.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb geknikt, maar u hebt mij nog niet gehoord. Steun voor dat verzoek. Het is belangrijk, omdat wij het al overal op de nieuwssites kunnen lezen dat de staatssecretaris naar buiten is gekomen met een akkoord. We kunnen al een gedeelte van de inhoud van zo'n akkoord lezen. Dan vind ik het vreemd dat de Kamer als een soort van cliffhanger of een soort soap moet wachten, tot dat gedurende het debat duidelijk wordt, dus steun voor het verzoek van mevrouw Schouten, maar de staatssecretaris mag ook eerst de contouren schetsen, zonder de amendementen te behandelen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zou daar ook geen bezwaar tegen hebben. Integendeel.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb er ook geen bezwaar tegen.

De heer Rog (CDA):

Prima, geen bezwaar.

De heer Bisschop (SGP):

Dat lijkt mij de meest praktische oplossing in dit geval.

De voorzitter:

Dan ga ik aan de staatssecretaris vragen of hij in staat is, want dat moet wel het geval zijn, om zijn betoog op die manier om te gooien en of hij daarvoor wellicht een korte schorsing behoeft.

Staatssecretaris Dekker:

Ja, graag een korte schorsing.

De voorzitter:

Dan schors ik de vergadering tot tien over acht.

De vergadering wordt van 20.02 uur tot 20.14 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en zeg op voorhand namens de Kamer dank aan de staatssecretaris voor de betoonde flexibiliteit.

Ik geef hem graag opnieuw het woord.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. De Kamer gaat over haar eigen procedure. Als Kamerbreed de opvatting gedeeld wordt dat het goed is om op hoofdlijnen te schetsen wat het CDA, D66, de PvdA en de VVD hebben afgesproken, dan wil ik dat namens deze partijen graag doen. Het zijn uiteindelijk de Kamerleden die hierin het voortouw hebben.

Wij zijn het er allereerst over eens geworden dat het belangrijk is dat er een centrale eindtoets komt, om alle redenen die ik zojuist al in mijn inleiding heb aangegeven. Dat is ook precies de reden waarom we met deze partijen om de tafel zijn gaan zitten. Daarbij is ook oog geweest voor het feit en de wens van het CDA om dat niet te beperken tot één aanbieder, maar naast de centrale eindtoets ook mogelijkheden te bieden voor andere aanbieders, uiteraard onder de voorwaarden dat al die toetsen wel aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoen. Het moet wel leiden tot een vergelijkbaar beeld, tot betrouwbare toetsgegevens over de kinderen en de scholen en de referentieniveaus taal en rekenen moeten er uiteraard ook heel nadrukkelijk in terugkomen.

Het tweede punt waarover is gesproken, betreft de timing van de eindtoets en de vraag wat nu leidend zou moeten zijn. Alle partijen waren het er eigenlijk over eens dat het schooladvies in the end leidend moet zijn. Dat kan ook, dat is ook de reden waarom ook in het oorspronkelijke wetsvoorstel al was opgenomen dat de eindtoets in de tijd naar achteren zou verschuiven. Nu zou het sowieso een beetje klem komen te zitten met de meivakantie en de Koningsdag op 27 april. De periode is dus aangepast. We hebben gezegd: de eindtoets moet worden afgenomen tussen 15 april en 15 mei, aan te wijzen door het College voor examens en toetsen, maar dat schooladvies moet in the end leidend zijn.

Het is mogelijk dat de uitkomsten van de eindtoets hoger zijn dan het schooladvies. Mevrouw Ypma heeft in haar betoog aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat er ook wat kan gebeuren met zo'n tweede objectief gegeven en dat leerlingen dan een kans moeten krijgen. We weten dat dit bij één op de tien kinderen het geval is. Het is belangrijk dat je die kinderen dan een kans geeft. Dat kan door het schooladvies verplicht te heroverwegen. Dan ontstaat er dus een moment waarop de school toch nog eens opnieuw naar zijn eigen advies moet kijken. Dat is ook logisch, want er komt iets anders uit de eindtoets. Er moet dan ook een gesprek plaatsvinden tussen de school en de ouders. Mochten partijen er vervolgens in het overleg niet uitkomen, dan is het belangrijk dat de school gemotiveerd aangeeft waarom het schooladvies niet wordt aangepast, zodat het vervolgens voor ouders ook mogelijk is om daar beroep tegen aan te tekenen. Dat leidt overigens niet tot allerlei nieuwe commissies. We hebben nu ook al een klachtenprocedure en een landelijke geschillencommissie die daarin voorzien. Dat kan er dus heel goed bij aansluiten.

Tot slot – en dan heb ik echt de globale lijnen goed geschetst – is er gesproken over de wens om te komen tot één adaptieve eindtoets, één toets die gemaakt kan worden door alle kinderen. Deze wens wordt breed gedeeld door de Kamer, maar die is niet van vandaag op morgen gerealiseerd. We moeten twee dingen doen. We moeten zorgen voor een goede overbrugging totdat die adaptieve eindtoets er is. In het basisonderwijs zit alles nog bij elkaar, van de leerlingen die straks naar het praktijkonderwijs gaan tot de leerlingen die naar het gymnasium gaan, en dat misschien ook nog wel in vier of vijf jaar doen. We moeten er dan in de tussentijd, for the de time being, voor kiezen om voor alle kinderen de niveautoets en de basistoets naast elkaar te laten bestaan, maar wel met een heel duidelijke horizonbepaling dat dit alleen nog mogelijk is in de eerste drie jaar na inwerkingtreding van de wet. Dat moeten we op een betrouwbare manier doen.

Dit zijn de hoofdlijnen waarop partijen elkaar hebben gevonden. Het is allemaal niet zo vreselijk schokkend en de verschillen waren ook niet dermate groot dat zij niet overbrugbaar waren. Ik denk dat er daarmee een heel mooie coalitie is ontstaan om de centrale eindtoets in te voeren, niet helemaal zoals het oorspronkelijke wetsvoorstel voorstond, maar binnen marges heel goed verdedigbaar. Ik denk dat kinderen en scholen hier echt goed mee uit zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zou bijna zeggen: dan kunnen wij nu naar huis.

De voorzitter:

Is dat een procedurevoorstel?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, dat ook weer niet, maar ik vroeg mij nog wel af wat D66 nu precies heeft binnengehaald, want dat hoorde ik niet in het verhaal. Misschien wil de staatssecretaris dat nog toelichten. Ik vroeg mij ook af hoe het zit met de openbaarmaking van de Cito-toetsgegevens. Ik weet dat het bij de rechter ligt en daar kan elk moment een uitspraak over worden gedaan. Wat heeft de staatssecretaris daarover afgesproken?

Staatssecretaris Dekker:

Daar kan ik wel wat over zeggen. Ik heb mij af en toe wel een beetje gestoord aan de indruk die sommigen hebben willen wekken dat het besluit om over te gaan tot openbaarmaking iets is wat wij op het ministerie van OCW hadden verzonnen. Dat is niet het geval. Wij hebben te maken met een procedure in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, waarbij RTL Nieuws heeft gevraagd om de gegevens. Wij hebben de wet grondig bestudeerd, met juristen en iedereen die er verstand van heeft. Ik kwam eigenlijk tot de conclusie dat wij geen grondslag hebben om dit te weigeren. Daarbij komt dat ik er ook voor heb gekozen om de procedure zeer zorgvuldig te volgen. Ik heb alle scholen in staat gesteld om beroep en bezwaar aan te tekenen en een voorlopige voorziening aan te vragen. Dat is ook door verschillende scholen gedaan en ik heb ervoor gekozen om nu eerst dit bezwaar en beroep op een zorgvuldige manier af te doen. Ik vermoed dat het dan nog wel voor de rechter komt. Daar gaat een aantal weken overheen, maar dat is misschien helemaal niet zo slecht, want dan hebben wij tenminste een uitspraak van een onafhankelijke instantie. Ook dit zal voor de Kamer niet nieuw zijn; ik heb het deze week al eerder geschetst en in een brief aan de Kamer laten weten.

Waar het om gaat is natuurlijk de zorg die bij scholen bestaat en bij verschillende woordvoerders in de Kamer over de vraag wat er nu gebeurt met de kale Cito-scores. Verschillende scholen hebben al aangegeven dat er straks ranglijstjes worden gemaakt, maar wat zeggen nu die kale Cito-scores? Ik ben het daar eigenlijk volkomen mee eens. Neem een school met een gemiddelde score van 535. Wat zegt dat dan? Niets. Als het een school is in het Benoordenhout, zou ik mij uitermate grote zorgen maken. Vergeleken met heel veel andere scholen in de chique Haagse wijk is dat veel te laag. Een school met een dergelijke score in het hartje van de Schilderswijk doet het eigenlijk heel erg goed. Wat ik hiermee wil aangeven, is dat de context en de leerlingpopulatie zo vreselijk belangrijk zijn om iets zinnigs te kunnen zeggen over de Cito-resultaten.

Dat is ook de reden waarom ik het scholenveld heb opgeroepen om nu echt snelheid te maken met Vensters voor Verantwoording – een aantal woordvoerders hebben dat ook al aangehaald – omdat dit een heel mooi instrument is voor scholen om meer openheid te geven over waar zij staan. Daarmee worden niet alleen de toetsgegevens openbaar gemaakt, maar kun je ook een aantal andere dingen laten zien. Dan wordt het veel meer gewogen en in de context geplaatst. Ik ben er helemaal voor, en ik wil ook afspraken maken met de scholen dat wij, waar dat mogelijk is, dit versnellen. Ik ben daar graag toe bereid, ook als het misschien wat extra inzet van onze kant vergt. Ik kan echter op dit moment de wet zoals die nu is niet veranderen. Wat ik wel kan doen is dit. Als wij straks verplicht zijn om die gegevens te openbaren, wil ik dat op de meest zorgvuldige manier doen, door ook allerlei andere gegevens mee te leveren, bijvoorbeeld gegevens over de leerling-populatie. Die gegevens worden ook door onze inspectie gebruikt om de Cito-resultaten te beoordelen en te wegen. De systematiek met de lijntjes is bekend. Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van RTL om daar vervolgens op de meest zorgvuldige manier mee om te gaan. Ik kan daar geen verantwoordelijkheid voor nemen. Ik kan RTL wel zo goed mogelijk oproepen om te beseffen wat dit allemaal betekent en ik kan ze laten weten hoe ze de cijfers moeten lezen. Als dat nodig is, zal ik ook extra informatie aandragen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat was een uitgebreid antwoord. Het is waar: het zal aan de televisiezender in kwestie zijn om te bepalen hoe men ermee omgaat. Ik vrees persoonlijk dat zij helemaal geen behoefte hebben aan al die informatie. Dat is alleen maar extra informatie die het onduidelijker maakt. Men wil dat cijfer hebben, want dat is aantrekkelijk om te presenteren, vanuit de media gezien, en daar maken heel veel partijen zich grote zorgen over, want dan krijg je dus die afrekencultuur. De vraag is ook hoe het CDA daarmee omgaat. Dat horen we hopelijk nog.

Een punt dat hieraan vastzit, is – het staat in de wet en de VVD zei het ook nadrukkelijk – dat we eigenlijk toe moeten naar een systeem waarin de leerwinst wordt gemeten. Dan zou immers die zwarte school in de Bijlmer eerlijker beoordeeld kunnen worden ten opzichte van de witte school in Wassenaar. Ik snap het volgende niet. Het systeem van de leerwinst is er nog niet. Er loopt een pilot, dat wordt nog opgebouwd. En toch wil de staatssecretaris nu al overgaan op één verplichte eindtoets. Waarom wacht hij niet tot het allemaal is uitgewerkt?

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat we allemaal heel erg graag willen kijken naar leerwinst, het verschil tussen het niveau waarmee een kind binnenkomt en het niveau waarmee het de school weer verlaat. Misschien zijn we nog wel iets benieuwder naar de toegevoegde waarde. Wat heeft de school nu bijgedragen aan die leerwinst? Dat is in het basisonderwijs nog echt moeilijk. Dat zie je ook internationaal. Als kinderen naar de basisschool gaan, zijn ze vier of vijf jaar oud. We kunnen theoretisch wel zeggen hoe je leerwinst kunt bepalen – je toetst aan het begin, je toetst aan het eind en je kijkt wat het verschil is – maar in de praktijk is het toetsen van kinderen die vier of vijf jaar zijn, een stuk ingewikkelder. We kunnen echter wel iets zeggen over hoe scholen het hebben gedaan en hoe ze het doen ten opzichte van andere scholen met soortgelijke populaties. Dat is precies wat de inspectie doet. Ze corrigeert bijvoorbeeld Cito-resultaten naar leerlingpopulatie. Dat geeft een veel beter beeld. Als je het op die manier doet, ben ik er ook niet onmiddellijk tegen om het te laten zien. Scholen overigens ook niet.

Als ik nu praat met de PO-Raad, de raad voor het primair onderwijs, dan maken ook eindtoetsresultaten deel uit van Vensters voor Verantwoording. Je moet het in perspectief zien. Als je dat op een zorgvuldige manier doet, ontstaat er een beeld dat voor scholen zelf en wellicht ook voor ouders heel erg behulpzaam en bruikbaar kan zijn. In Arnhem bijvoorbeeld hebben de gemeente en alle scholen besloten om te laten zien hoe ze het doen, aan de hand van gecorrigeerde toetsgegevens. Ik vind het eigenlijk wel heel erg goed dat dit gebeurt. De heer Van Dijk vindt dat misschien niet. De collega van Onderwijs in Arnhem weer wel, een partijgenoot van de heer Van Dijk. Die heeft daar kennelijk geen problemen mee, maar ik herhaal: als je het maar zorgvuldig doet.

De voorzitter:

Ik zie de heer Klaver klaarstaan voor een interruptie. Ik ga de staatssecretaris, hoewel zeer gewaardeerd wordt dat hij inhoudelijk zo breed ervoor gaat staan, vragen om de beantwoording iets puntiger te doen, zonder dat het erg aan de inhoud afbreuk hoeft te doen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik neem aan dat de staatssecretaris later in zijn inbreng nog inhoudelijk terugkomt op zaken. Ik heb een vraag over het pakket dat er nu ligt. De eerste vraag is of ik goed heb begrepen dat er geen afspraken zijn gemaakt over de openbaarmaking of stappen zijn gezet om dit tegen te gaan. Er is een aantal maatregelen aangekondigd, bijvoorbeeld dat er verschillende aanbieders kunnen zijn van zo'n toets. Wat zijn de financiële consequenties van het voorstel dat nu met de partijen overeen is gekomen?

Staatssecretaris Dekker:

Het verhaal dat ik net heb verteld over de openbaarmaking, heb ik zojuist in de dinerpauze verteld.

De heer Klaver (GroenLinks):

Er is dus geen afspraak over gemaakt?

Staatssecretaris Dekker:

Daar hoeft geen afspraak over te worden gemaakt. Daar kunnen wij zelfs geen afspraak over maken. Ik heb gezegd – die afspraak heb ik ook gemaakt met de PO-Raad – dat wij tempo gaan zetten op Vensters voor Verantwoording, zodat scholen proactief zelf meer laten zien over hoe zij ervoor staan. Dat is heel belangrijk. Ik vind dat ouders het recht hebben om ook op basis van die informatie te bepalen wat de beste school is voor hun kind.

De heer Klaver vroeg naar de financiële consequenties van dit pakket. Ik denk dat die er niet zijn. Ik denk dat wij dit kunnen realiseren voor het bedrag dat wij hiervoor hebben uitgetrokken.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dank voor beide antwoorden. Het eerste is duidelijk. Dat was ook mijn stelling in mijn eerste termijn, dat er geen afspraken te maken zijn over het al dan niet openbaar maken.

Staatssecretaris Dekker:

U hebt helemaal gelijk, mijnheer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens de WOB moet dat volgens mij. Daar kom ik straks in tweede termijn op terug bij de collega van D66 en vooral bij die van het CDA. Het tweede verontrust mij wel. Ik denk namelijk dat er wel hoge kosten aan verbonden zullen zijn. Als er verschillende aanbieders zijn en je wilt ervoor zorgen dat de toetsresultaten vergelijkbaar zijn, zal het ministerie daar een rol in hebben. Er zullen hoge kosten zijn voor de onderwijsinstellingen. Als ik het goed heb gezien, is er 25 miljoen beschikbaar, waarvan 20 miljoen structureel voor het onderwijs en voor de scholen zelf en 6 miljoen voor de invoering. Ik denk dat die bedragen omhoog moeten. Het stelt mij niet heel erg gerust dat de staatssecretaris zegt dat hij denkt dat het voldoende is. Wij behandelen hier een wet, dus ik wil graag zeker weten, op basis van berekeningen, of het voldoende is. Is daar vanavond meer zekerheid over te geven?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga er gewoon vanuit dat het hiervoor kan. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd, om praktische redenen, uitgegaan van één centrale eindtoets. Ik heb in dit debat gezien dat daar geen meerderheid is voor is in de Kamer. Ik zie wel een meerderheid voor een centrale eindtoets waarbij ook voor andere aanbieders de mogelijkheid bestaat om toetsen aan te bieden, mits die vergelijkbaar zijn. Dat betekent dat er aanvullende voorwaarden moeten worden opgesteld om te kijken of die andere toetsen voldoen. Daar zal naar moeten worden gekeken door een onafhankelijke commissie. Die bestaat al. Ik denk niet dat dit onmiddellijk hoeft te leiden tot extra kosten.

De heer Klaver (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft een zeer eloquent antwoord gegeven, maar ik vroeg eigenlijk of wij vanavond nog een beter inzicht kunnen krijgen, beter dan de opmerking dat de staatssecretaris denkt dat het voldoende is. Misschien kunnen wij een overzichtje krijgen op papier waaruit blijkt dat de beschikbare financiële middelen echt voldoende zijn. Dat was mijn concrete vraag. Kan de staatssecretaris daar vanavond nog meer inzicht in geven, meer dan alleen de opmerking dat hij denkt dat het klopt?

De voorzitter:

Omdat het een procedurekwestie betrof, gaf ik de heer Klaver een derde mogelijkheid om te interrumperen. Ik hoop dat het niet al precedent wordt beschouwd.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Klaver vraagt of de Kamer vanavond nog extra informatie kan krijgen. Ik ga er gewoon vanuit dat het kan voor het bedrag dat ervoor staat. Dat is wat mij betreft ook gewoon taakstellend. Daar gaan wij het voor doen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de staatssecretaris voor het overzicht dat hij heeft gegeven van de aanpassingen. Ik heb even mee zitten schrijven. Ik heb opgeschreven op welke amendementen hij volgens mij doelt bij de wijzigingen. Mevrouw Ypma gaf net aan dat er nog amendementen in de maak zijn. Het is in de Kamer toch wel een goed gebruik dat kan worden gedebatteerd over teksten die er al liggen, zodat wij zelf inhoudelijk kunnen toetsen of wat de staatssecretaris zegt daadwerkelijk is wat er gaat gebeuren. Wanneer kunnen de amendementen of die nota's van wijziging – ik weet niet in welke vorm het wordt gegoten – hier worden geleverd? Als dat heel lang gaat duren, verzoek ik de voorzitter toch om te kijken of wij niet beter even kunnen schorsen. Anders staan wij hier heel lang te praten over iets wat misschien niet op die manier in de wet gaat komen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga niet over in te dienen amendementen.

De voorzitter:

Ik vraag even om advies.

Van de ambtenaren begrijp ik dat er op dit moment aan de amendementen wordt gewerkt. Is het wellicht een goed idee om de eerste termijn af te maken, maar de tweede termijn niet vanavond te houden? Is dat niet uiteindelijk de beste oplossing?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik vind dat een goede suggestie, voorzitter. Wij moeten immers ook een weging kunnen maken. Wat zullen de nieuwe wetsteksten worden? Kennelijk is er al een meerderheid voor. Ik dank u voor de mogelijkheid die u ons biedt om hiernaar te kijken. Ik ben het met uw voorstel eens.

De voorzitter:

Nee, nee, ik vraag de Kamer wat zij hiervan vindt. Ik voer uit wat de Kamer wil.

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens mij is uw voorstel zeer constructief, voorzitter. Op die manier kan de staatssecretaris nu de vele vragen die zijn gesteld, gaan beantwoorden en op die manier hebben wij ook nog de ruimte om de amendementen integraal te beoordelen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, dat steun ik.

De heer Bisschop (SGP):

Ook volgens mij is dit een verstandige oplossing.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik steun dit niet. Wij hebben zelfs tot aan de stemmingen de gelegenheid om amendementen in te dienen of te wijzigen. Ik vind wel dat we duidelijk moeten maken wát we willen in de amendementen en wat we eventueel willen wijzigen. Maar de amendementen hoeven niet nu al kant-en-klaar op papier te staan. Wat mij betreft gaan we dus gewoon door met dit debat.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daarmee ben ik het eens, voorzitter. Ik ben van plan om in de tweede termijn precies duidelijk te maken wat er allemaal is ingediend. Bijna alles heb ik al ingediend. Er wordt nu aan kleine dingen nog wat gesleuteld. Dat kan altijd. Je kunt dat altijd doen, zelfs tot aan de stemmingen. Wij stemmen pas dinsdag. Volgens mij is alles onderweg wat de woordvoerders wensen, of zij hebben het al. Er worden enkele dingen wat aangepast. Volgens mij kunnen wij gewoon verdergaan met het debat, voorzitter.

De heer Bisschop (SGP):

Ik waardeer de voortvarendheid. Er doet zich nu echter een wat merkwaardige figuur voor. Een meerderheid is hiervoor. De betrokkenen zullen weten wat de inhoud van de aanpassingen is. Dat is doorgesproken tijdens het wegwerken van de aardappeltjes. Wij, de leden van de oppositie, kennen die inhoud echter nog niet. Als wij een serieus debat willen voeren over de alternatieve vormgeving, dan moeten wij op zijn minst over de documentatie kunnen beschikken. Ik stel de fractie van de VVD en die van de PvdA daarom voor om ook hierbij voor de zorgvuldige route te kiezen, zodat de Kamer een ordentelijke tweede termijn kan houden. Volgens mij is er geen man overboord als we het zo doen.

De voorzitter:

Ik ben hedenavond uw voorzitter. Ik heb te maken met een Kamermeerderheid die voort wil gaan. Daarmee heb ik rekening te houden.

De heer Bisschop (SGP):

Daarom doe ik een beroep op de fracties die die Kamermeerderheid vormen.

De voorzitter:

Dat kunt u doen, mijnheer Bisschop, maar beide partijen hebben zich hierover zeer helder uitgesproken. Laat ik een tussenvoorstel doen. De amendementen zijn binnen een uur beschikbaar. De woordvoerders kunnen dus op de fractie van de VVD en die van de PvdA een beroep doen om ermee akkoord te gaan om de tweede termijn toch uit te stellen tot nader order of tot volgende week. De tweede mogelijkheid is dat de Kamer nu wacht tot de amendementen beschikbaar zijn, om daarna het debat vanavond af te maken. Ik heb nu te maken met een Kamermeerderheid die door wil gaan met het debat. Dat is helder.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is klip-en-klaar dat er nu geen meerderheid is voor uitstel. Ik vermoed echter dat als we nu doorgaan, er wel eens een heropening van het debat kan worden aangevraagd volgende week, vóór de stemmingen. Laten we niet op die manier het debat met elkaar voeren. Volgens mij is het heel goed als we nu de staatssecretaris de vragen laten beantwoorden en volgende week op een ordentelijke manier de tweede termijn houden. Als we het niet zo doen, zal er sprake zijn van allerlei heropeningen. Volgens mij wordt het daar veel chaotischer van, en juist niet overzichtelijker. Daar komt bij dat dit erg leeft in de samenleving. Dit wordt gepresenteerd als een soort nieuwe deal. Er zitten ook nieuwe aspecten aan. Volgens mij is het belangrijk dat ook de betrokken partijen in de samenleving een paar dagen de tijd krijgen om te bekijken wat er nu precies is veranderd. Moeten zij hun positie herzien? Willen zij de Kamer daarover informeren?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben het daarmee niet eens. Er is één nieuw aspect, namelijk dat er meerdere aanbieders worden toegelaten voor de Cito-toets. Alle andere moties en amendementen heeft de Kamer. Ik heb die ook zelf al ingediend. Die worden hoogstens nog wat aangepast. Het is in dit huis gebruikelijk dat er amendementen en moties ingediend en gewijzigd kunnen worden tot aan de stemming. Ik zou daar graag aan vasthouden.

De voorzitter:

Dat is helder. Ik heb D66 nog niet gehoord en ik zie de heer Van Meenen bij de interruptiemicrofoon.

De heer Van Meenen (D66):

Ik deel niet helemaal de analyse van mevrouw Ypma. Volgens mij is er namelijk nog een ander amendement gewijzigd, namelijk dat over de voorrangsregel, om het zo maar te noemen. Wij hebben met elkaar een heel fijne commissie en dat wil ik eigenlijk graag zo houden. Ik vind het jammer dat het zo procedureel gespeeld wordt en dat dit uitstel niet gegund wordt. Ik heb daar minder moeite mee dan mijn partners, en daar hebben wij geen deal over gesloten, kan ik zeggen.

De voorzitter:

Ik heb de heer Rog nog niet gehoord.

De heer Rog (CDA):

Ik sluit me aan bij collega Van Meenen. Wij hebben er geen bezwaar tegen om het uit te stellen, maar ik wijs er wel op dat wij gewoonlijk amendementen tot het laatste moment kunnen wijzigen. In het licht van het beperkte aantal gewijzigde amendementen zie ik op zichzelf niet direct een reden om dit debat uit te stellen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de collega's van D66 en het CDA voor hun houding. Wij hechten ook aan een goed debat, laat dat vooropstaan. Ik constateer nu echter dat er kennelijk al wat onduidelijkheid is over de vraag welke amendementen er wel en niet gewijzigd zullen worden. Wij kunnen dat niet beoordelen. Als Kamer nemen wij onze taak niet serieus als wij niet goed overwegen wat de wijzigingen zijn. Het is waar dat amendementen kunnen worden aangepast. Er is nu echter een andere situatie, omdat deze staatssecretaris de amendementen zo meteen ook zal verdedigen. Althans, dat neem ik aan; anders heeft hij geen deal. Daarmee is het dus impliciet ook het beleid van het kabinet. Als Kamer zou ik daarover toch graag even zelf een oordeel kunnen vellen, en dat kan ik nu niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ter aanvulling hierop nog het volgende. Dit is geen klein wetje. Het is een ingrijpende wet, die op het laatste moment behoorlijk wordt aangepast. Wij kunnen zeggen dat wij dit vanavond moeten afmaken, maar de Kamer heeft net zo goed altijd de ruimte om dan te zeggen: gezien alle wijzigingen, willen wij een derde termijn. Ik vraag de coalitie dan ook of zij er behoefte aan heeft om daarvoor dinsdag of later hier te gaan staan.

De voorzitter:

Ik heb nog steeds te maken met een Kamermeerderheid die voort wil. Komt daar verandering in, mevrouw Straus?

Mevrouw Straus (VVD):

Nee, wat ons betreft niet. Wij gaan gewoon door. Nogmaals, wij kunnen tot dinsdag vlak voor de stemmingen nog amendementen indienen en wijzigen. Dan hebben wij ook geen gelegenheid meer om erover te praten. Mocht er een heropening komen, dan zien wij dat dan wel.

De voorzitter:

Dat wilde ik net zeggen. Ik zeg het neutraal: u neemt daarmee dus ook het risico van alsnog een heropening.

Wij gaan dus door. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik noemde zonet een aantal thema's die ik graag zou willen behandelen. Het eerste is het leerling- en onderwijsvolgsysteem. Dat is een hele mond vol, maar het dekt wel de lading. Het is een heel goed instrument om inzicht te krijgen in de groei en ontwikkeling van leerlingen, maar het wordt in scholen ook heel vaak gebruikt om te bezien of zij hun onderwijs en de kwaliteit daarvan kunnen verbeteren. Ik was onlangs op een mooie school, het Mozaïek in Arnhem, een school in een van de volkse wijken daar, die fantastische resultaten laat zien en heel erg met de leraren samen bezig is om het onderwijs beter te maken en het beste uit de leerlingen te halen. Het feit dat met dit wetsvoorstel het leerling- en onderwijsvolgsysteem niet alleen verplicht wordt voor de zorgleerlingen, wat nu het geval is, maar voor alle leerlingen, is naar mijn mening heel erg goed.

Hierover zijn een aantal vragen gesteld. De heer Van Meenen vroeg hoe het zit met de betrouwbaarheid van het leerlingvolgsysteem. Met andere woorden, zou je het leerlingvolgsysteem niet kunnen gebruiken als een tweede gegeven? Ik denk dat dat net weer een stap te ver is. Het leerlingvolgsysteem is minder betrouwbaar dan een advies van een eindtoets. De toetsen in het leerlingvolgsysteem worden niet jaarlijks vernieuwd en dat is bij een eindtoets wel het geval.

Mevrouw Straus vroeg ook naar het leerlingvolgsysteem. Het gaat erom hoe dit instrument in de praktijk van het onderwijs wordt gebruikt. Daarvoor heb je leraren nodig die er op een goede manier mee om kunnen gaan. Zij sprak over analytische vaardigheden. Ik wijs op alles wat op dit moment wordt gedaan om de kwaliteit van leraren te verbeteren. Daarbij gaat het zowel om de lerarenopleiding, als om de "zittende" leraren. Een deel van die maatregelen is erop gericht dat leraren beter in staat zijn om analyses te maken. Hoe gaat het met de ene leerling ten opzichte van de andere? Hoe gaat het met de ene klas ten opzichte van de andere? Er is behoefte aan meer masters in het onderwijs. De pabo's moeten versterkt worden. Er is ook behoefte aan het verplicht bijhouden van de bekwaamheid. Het bijhouden daarvan stopt niet na de lerarenopleiding, maar verdient constant aandacht. Dat geldt trouwens voor heel veel beroepsgroepen. Dit zijn allemaal elementen om het leerlingvolgsysteem beter te kunnen gebruiken.

De heer Beertema vroeg of het leerlingvolgsysteem niet verplicht moet worden. Dat is wat mij betreft een stap te ver. Scholen zijn zelf heel goed in staat om keuzes te maken als het gaat om het hoe. Als het gaat om het wat, om het toetsmoment, kan ik mij voorstellen dat je kiest voor een centrale eindtoets. Daarvoor moet wel helder in kaart worden gebracht wat er dan getoetst moet worden. Bij het leerlingvolgsysteem wil ik meer ruimte bieden aan de scholen zelf te kiezen.

De heer Bisschop vroeg of de verplichting niet tot veel dubbel werk leidt. Ik denk dat daar geen sprake van is. Ik spreek met leraren in het onderwijs die sterk bezig zijn met de kwaliteit van het onderwijs. Zij willen het beste uit de leerlingen halen. Ik merk dat dit wordt gezien als een zeer nuttig instrument. Veel scholen gebruiken daarbij het Cito-leeringvolgsysteem. Dat wil ik niet voorschrijven, maar leerlingen moeten wel systematisch worden gevolgd. Er moet door de jaren heen gekeken worden hoe zij het doen. Het is niet goed om pas aan het eind van de rit te moeten constateren waar een leerling staat. Dat moet ook tussentijds een aantal keren gebeuren. Het leerlingvolgsysteem is een goede methode om de opbrengst van het onderwijs te verbeteren.

De heer Bisschop vindt dat de visie van de school hierin leidend moet zijn. Dat kan ook. Hij sprak in dit verband over de peutertoets. De inspectie vraagt van scholen om de ontwikkeling van leerlingen systematisch bij te houden. Dat staat ook in de wet. Wij verwachten dat de scholen in de eerste twee jaar in ieder geval een keer meewerken aan een toets.

Mevrouw Schouten heeft gevraagd of het leerlingvolgsysteem de beste manier is om het opbrengstgerichte werken te bevorderen en om systematisch de vorderingen bij te houden. Mijn antwoord daarop is ja, maar het gaat er natuurlijk vooral om hoe leraren, meesters en juffen hier in de praktijk mee omgaan.

Ik heb eerder al iets gezegd over het thema leerwinst en toegevoegde waarde. Dat is iets waar wij uiteindelijk naartoe willen, maar vooral in het basisonderwijs is dat lastig. Dat zit met name op het punt van het toetsen op zeer jonge leeftijd. Een eindtoets in het basisonderwijs heeft daarentegen wel gewoon nut. Als we kunnen vaststellen wat leerlingen aan het einde van groep acht kennen en kunnen en hoe het zit met hun taal en rekenen, is dat weliswaar de eindtoets van groep acht, maar tegelijk het begin van het voortgezet onderwijs. We zien in het voortgezet onderwijs dat leerlingen het moeilijk hebben met de referentietoetsen in leerjaar drie en vier. Vo-scholen zeggen dan dat ze niet alles kunnen inhalen wat er is blijven liggen in het basisonderwijs. We kunnen op dit moment niet verifiëren hoe het zit, maar straks met de centrale eindtoets weten we meer. Ik denk dat dit helpt.

Staan we helemaal stil? Nee, er lopen enkele pilots met betrekking tot leerwinst na een toets. Ik verwacht aan het einde van dit jaar daarvan de gegevens te krijgen. We kunnen er in 2014 over door spreken. De vraag wanneer het volledig is uitgerold, is moeilijk te beantwoorden, want dat hangt heel erg af van de uitkomsten van de pilots.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is een goede vraag wanneer de pilots klaar zijn en wanneer het aspect leerwinst meegenomen kan worden. De staatssecretaris zegt daarnaast dat hij uiteindelijk wil overgaan naar een adaptieve toets. Ik weet niet hoeveel tijd dat gaat kosten. Ik heb ergens gehoord dit drie jaar zou duren. Ik snap in dat licht niet waarom er zo overhaast wordt overgegaan tot een centrale eindtoets, die behoorlijk gaat veranderen. De staatssecretaris wil wachten op de pilots. Dat is een belangrijk element. Uiteindelijk wordt het een adaptieve toets. Waarom heeft de staatssecretaris zo'n haast?

Staatssecretaris Dekker:

We zeggen niet als het om de kwaliteit van ons onderwijs gaat: weet je wat, we doen eens even drie, vier jaar helemaal niks; we kijken het aan en wachten tot we meer weten. Als we toe willen naar nog beter onderwijs in Nederland – we doen het al goed, maar het kan altijd beter – is dat iets wat constant in ontwikkeling is. We zijn begonnen met scholen om te kijken of we de prestaties op het gebied van taal en rekenen bijvoorbeeld, die een aantal jaren achtereen onder druk hebben gestaan, weer wat kunnen opkrikken. We hebben daar ook afspraken over gemaakt met scholen. Dat is heel belangrijk. Deze eindtoets kan daar absoluut bij helpen. Bij het volgen van de vorderingen van leerlingen helpt een leerlingvolgsysteem. Beide instrumenten kunnen helpen om het maximale uit kinderen te halen en het onderwijs in Nederland te verbeteren. Dit laat onverlet dat we, als de inzichten over drie, vier of vijf jaar anders zijn, daar natuurlijk weer in deze Kamer over spreken. De heer Rog diende een amendement in om deze wet na drie of vier jaar te evalueren. Ik vind dat heel erg gezond. Dat zouden we met alle wetgeving moeten doen. We zouden moeten kijken hoe het werkt. Het denken staat niet stil.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind dit toch een beetje een ontwijkend antwoord. De eindtoets moet er zo snel mogelijk komen. Daarna volgt er nog allerlei toegevoegd materiaal, waar de regering echt naartoe wil werken. Intussen is er de vrees dat scholen door verschillende partijen, waaronder media, tegen elkaar worden opgezet met dat ene Cito-cijfer. Hoe voorkomt de staatssecretaris dan dat scholen zwakkere leerlingen uitsluiten? Zoals ik al heb gezegd in mijn inbreng, zien we dat verschijnsel nu al in Amsterdam en omstreken.

Staatssecretaris Dekker:

Dat zegt u, maar die signalen hebben mij niet bereikt. Als u dat beweert, hoor ik graag namen en rugnummers en om welke scholen het gaat.

De voorzitter:

U wordt uitgedaagd en krijgt derhalve het woord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris zou het kunnen weten, want ik heb ze gewoon genoemd in mijn bijdrage. Monique Volman, onderwijskundige aan de Universiteit van Amsterdam, vreest dat scholen zwakke leerlingen gaan weigeren, zo staat in de Volkskrant van 9 maart. De heer De Bruijne, voorzitter van de Amsterdamse schoolbestuurders, beaamt dat dit nu al gebeurt, en niet alleen in Amsterdam.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat de heer Van Dijk dan ook namen en rugnummers moet noemen. Ik wil dat hij de namen noemt van de scholen die hij nu beschuldigt van het uitsluiten van zwakke leerlingen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris kan wel naar mij kijken, maar ik citeer uit de krant en verwacht een antwoord van de staatssecretaris. Het is niets nieuws. De voorzitter van de Amsterdamse schoolbestuurders beaamt dat dit nu al gebeurt.

Staatssecretaris Dekker:

Dan zou ik graag die voorzitter uitdagen, hier te komen vertellen welke scholen het zijn. Dit zijn insinuaties die wel heel vrijblijvend zijn. Voor scholen in de grote steden, inclusief Amsterdam, herken ik dit signaal absoluut niet. Ik zie daar gepassioneerde schoolleiders en goede meesters en juffen, die uit alle kinderen op hun scholen het beste willen halen. Als de heer Van Dijk een voorzitter van een of andere club aanhaalt die zegt dat dit nu al gebeurt, vind ik dat zeer kwalijk. Dat mag ook niet zomaar. Ik hoor graag over welke scholen dit gaat, dan kunnen wij daartegen actie ondernemen.

De voorzitter:

Misschien kan de heer Van Dijk een brief sturen, zoals de Kamer dat altijd aan het kabinet vraagt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zeg toe dat ik een brief stuur.

Staatssecretaris Dekker:

Kijk, er komt een brief onze kant op; dat is ook weleens fijn.

Ik kom nu op de centrale eindtoets. Toen vorige maand de Cito-toets werd afgenomen, zag ik tijdens een uitzending van het Jeugdjournaal – het kan ook een ander programma zijn geweest – een aantal kinderen die werden geïnterviewd. Zij waren een stuk meer ontspannen over de Cito-toets dan ik zou verwachten op basis van de verhalen die ik hier hoor. Een van de kinderen zei: ik vond het spannend, maar ook wel leuk. Een ander kind zei: het helpt ook wel een goede plek te krijgen op een middelbare school en te weten waar je naartoe gaat. In die zin heeft de eindtoets toch nut. Ik ben blij dat er een meerderheid is om zo'n eindtoets in te voeren, waarbij naast de centrale eindtoets ook voor andere afnemers de mogelijkheid bestaat om toetsen aan te bieden die voldoen aan eisen als vergelijkbaarheid, referentieniveaus, betrouwbaarheid et cetera. Wij hebben een onafhankelijke commissie die dat moet toetsen en ook de commissie voor toetsen, het College voor Examen (Cve), ziet daarop toe.

De heer Van Meenen stelde de vraag welke stappen worden ondernomen om te voorkomen dat vo-scholen leerlingen afwijzen puur en alleen op de Cito-score. Dit is ook iets waarmee ik absoluut in mijn maag zit. Wij zeggen hier allemaal dat het schooladvies leidend moet zijn. Toch zien wij soms in de praktijk dat scholen instapnormen of minimumeisen formuleren. Ik denk dat wij een aantal dingen kunnen doen. Allereerst helpt het al als wij ervoor zorgen dat de eindtoets opschuift in de tijd. Ouders en kinderen gaan zich dan oriënteren op basis van het schooladvies. Verder denk ik dat het helpt als de Cito-toets daarmee ook echt een tweede gegeven wordt. Als de Cito-score blijkt af te wijken van het schooladvies, moeten wij wel goede afspraken hebben over de wijze waarop wij daarmee omgaan.

Verder hebben wij zoiets als een inrichtingsbesluit. Ook daar kunnen wij nog eens kritisch naar kijken om na te gaan wat er in zo'n inrichtingsbesluit voor het voortgezet onderwijs nodig is om ervoor te zorgen dat scholen in het voortgezet onderwijs echt op basis van het schooladvies kinderen aannemen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zal vast een tipje van de sluier oplichten: dit is een van de redenen waarom mijn fractie het gesloten akkoord steunt. De insteek van D66 is namelijk dat het schooladvies leidend moet zijn. Ik zal daar straks in mijn eigen bijdrage op ingaan. Ik heb geen vraag, maar zeg dit even ter verduidelijking, voor de toehoorders.

Staatssecretaris Dekker:

Een toets zal altijd spannend zijn. Het is de taak van volwassenen, leraren en ouders, om daar op een zorgvuldige manier mee om te gaan.

De leden Klaver en Van Dijk vroegen of wij niet te veel waarde hechten aan de eindtoets en of wij scholen daarop gaan afrekenen. Ik wijs erop dat ik daar in mijn brief van vorige week nadrukkelijk afstand van heb genomen. Internationaal gezien blijkt het bijhouden van leerlingresultaten erg goed te zijn. Het kan scholen helpen om zichzelf te verbeteren. Het kan ook helpen bij de publieke verantwoording, bijvoorbeeld aan de inspectie. Ik denk aan het horizontale en verticale toezicht. Je moet heel voorzichtig zijn met het daaraan koppelen van de bekostiging. In de brief die ik heb gestuurd, heb ik aangegeven dat ik dat niet van plan ben.

De heer Klaver (GroenLinks):

De brief van de staatssecretaris zag ik vooral als een algemene notie, waarin hij aangaf dat het niet goed is om verschillende doelen aan een test te koppelen, temeer omdat hij nog steeds het idee heeft dat wij de beoordeling van docenten daar wel afhankelijk van zouden moeten maken. Zojuist heeft de staatssecretaris gezegd dat hij de bekostiging van het onderwijs helemaal loskoppelt van de resultaten van zo'n test. Zegt de staatssecretaris daarmee dan ook dat wij docenten niet zullen beoordelen op basis van de uitkomsten van deze centrale eindtoets? Begrijp ik dat goed?

Staatssecretaris Dekker:

Om te beginnen zijn wij niet degenen die docenten beoordelen. De beoordeling van docenten vindt plaats op scholen. Ik vind het heel goed dat op scholen gesprekken plaatsvinden over de vraag hoe leraren het doen. Het is niet raar om daarbij te kijken naar leerlingresultaten. Sterker nog, daar kunnen andere leraren veel van leren. Dat je daar vervolgens consequenties aan verbindt, is ook niet raar. Als blijkt dat de leerlingresultaten van een leraar goed zijn bij lezen en schrijven, maar minder goed zijn bij rekenen, kan ik mij voorstellen dat de directeur van de school op een gegeven moment zegt: als je dan toch je kennis gaat bijspijkeren, doe dat dan op het vlak van het geven van goede lessen in rekenen. Dat soort gesprekken kunnen prima op school plaatsvinden. Dat daarbij gekeken wordt naar de kwaliteit van leraren en dat daarmee rekening wordt gehouden, vind ik niet zo heel erg gek.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is een open deur. Niemand is ertegen dat daarover wordt gesproken. De vraag is natuurlijk of je de directe beloning van docenten daaraan zou moeten koppelen. De VVD heeft zich hier eerder over uitgelaten en heeft gezegd dat dit heel goed zou zijn. Volgens mij koppel je daarmee een extra doel aan zo'n toets. Je gebruikt de toets dan namelijk ook als beoordelingsinstrument voor docenten. Neemt de staatssecretaris hier ook afstand van?

Staatssecretaris Dekker:

Volgens mij is in de Kamer afgesproken dat wij vooralsnog niet doorgaan met de prestatiebeloning. Dat lijkt mij dus helder. Dat binnen scholen wordt gekeken – dat is aan de schoolleiders – hoe leraren het doen en dat voor een bevordering of voor het aanbieden van een bepaalde plek wordt gekeken wat de beste leraar is aan wie je dat kunt gunnen, vind ik helemaal niet raar. Er is helemaal niets mis mee als bij de beoordeling van leraren ook wordt gekeken naar leerwinst en leeropbrengsten en als daar binnen scholen consequenties aan worden verbonden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij een brief heeft gestuurd waarin staat dat de toetsing van leerresultaten niet enkel en alleen op basis van eindtoetsen gebeurt. In artikel I, deel E, lid 3 van het wetsvoorstel staat: "De leerresultaten van de school worden jaarlijks beoordeeld op basis van de resultaten van de afgelegde centrale eindtoetsen, bedoeld in artikel 9b, op het gebied van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde." De staatssecretaris kan zeggen dat de soep niet zo heet wordt gegeten, maar wij moeten hier wel een wetsvoorstel vaststellen. Betekent dat dan ook dat de staatssecretaris van plan is om dat lid te wijzigen? Dat zou kunnen met het amendement dat ik samen met de heer Rog heb ingediend, waarmee wordt beoogd om dit te schrappen.

Staatssecretaris Dekker:

Nee, dit artikel beoogt dat er gekeken wordt naar de kwaliteit van scholen, hoe ze ervoor staan op het gebied van taal, rekenen en studievaardigheden. Maar dat is wat anders dan daaraan de bekostiging van een school koppelen. Ik heb net geprobeerd uit te leggen dat het heel goed is om scholen te beoordelen en om te bekijken wat zij bieden. Dit is niet alles, maar dit is wel een onderdeel van kwaliteit. Ook nu al kijkt de inspectie naar de resultaten van de scholen op de vlakken die mevrouw Schouten zojuist noemde. Dat is echter wat anders dan daaraan ook de bekostiging koppelen. Daarvan heb ik in mijn brief gezegd: daar zijn we niet aan toe.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt dat kwaliteit meer is dan alleen de resultaten. Daar ben ik het van harte mee eens. Dat geeft hij ook aan in de memorie van toelichting. Maar nogmaals, dit wordt wel klip-en-klaar in het wetsvoorstel gesteld. Als wij dit uiteindelijk wel gaan doen, dan heeft de staatssecretaris daar een wettelijke basis voor. Dat is onze zorg. Ik wil graag dat die zorg weggenomen wordt. Dat kan alleen door dat lid te schrappen.

Staatssecretaris Dekker:

In mijn ogen is dat niet zo. Het is wel de bedoeling dat je op een school ook leert rekenen en schrijven. Om nou te stellen dat je niet mag bekijken hoe een school het doet op die vlakken, is misschien ook wat kort door de bocht. Ik ga ervan uit dat een leerling die acht jaar basisonderwijs heeft gehad, aan een bepaald niveau voldoet. Dat de kwaliteit van een school niet alleen bepalend is voor datgene wat een school bereikt bij leerlingen op het vlak van lezen, schrijven en rekenen, moge helder zijn. Maar om vervolgens te zeggen: daar mogen we überhaupt de kwaliteit van een school niet op baseren … Dat zijn niet mijn woorden.

De heer Bisschop (SGP):

Misschien kan het volgende wat verhelderen, of het maakt de verwarring wat groter. Ik verwijs naar de memorie van toelichting. Ik leg de focus even op het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Ik begrijp dat de resultaten nog niet betrokken worden bij de bekostigingssystematiek, maar in de memorie van toelichting staat onverkort dat dit wel voor speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs geldt. Daar zal de staatssecretaris zich van bewust zijn. Ik citeer: "De regering hecht ook belang aan het afnemen van de centrale eindtoets in het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. In het wetsvoorstel wordt daarom in de WEC (en voor het speciaal basisonderwijs in de WPO) de basis voor een centrale eindtoets gelegd." Je kunt je afvragen of dat al verstandig is voor het speciaal basisonderwijs, maar dat even terzijde. Er wordt dus een basis gelegd voor de centrale eindtoets, "evenals een bepaling van minimumleerresultaten als bekostigingsvoorwaarde". Ik begrijp dat u dit in uw brief teruggenomen hebt? Sorry, ik vergis mij. Ik begrijp dat de staatssecretaris dat in zijn brief teruggenomen heeft?

De voorzitter:

Ik wou al zeggen: ik heb geen brief geschreven noch iets teruggenomen.

Staatssecretaris Dekker:

Er wordt echt wat anders bedoeld, zeg ik tegen de heer Bisschop. Als scholen kwalitatief onder de maat zijn, kan de inspectie daartegen optreden. Dat geldt niet alleen voor het speciaal onderwijs, maar ook voor het reguliere basisonderwijs. Eerst wordt geconstateerd, vervolgens wordt gewaarschuwd en als er dan te weinig gebeurt, bestaat de mogelijkheid – die ligt bij mij en bij de minister – om de bekostiging te stoppen. Dat heeft te maken met de zeer zwakke scholen. Sterker nog, wij zouden dat graag iets eerder willen, omdat wij vinden dat de kwaliteit van het onderwijs sneller verbeterd moet worden. Dat is echter echt wat anders dan te zeggen: wij zetten de scholen in een bepaalde volgorde en de school die het net iets beter doet dan de ander, krijgt een financiële prikkel. Dat is niet wat er gebeurt. Maar zodra een school langdurig door het ijs zakt, langdurig onvoldoende onderwijs biedt en zeer zwak is, kan dat uiteindelijk leiden tot het intrekken van de bekostiging.

De heer Bisschop (SGP):

Dank voor de toelichting. Ik constateer echter dat dat niet uit de memorie van toelichting is op te maken. Het gaat om het speciaal basisonderwijs. Ik nodig alle collega's uit om eens een paar scholen voor speciaal basisonderwijs te bezoeken en dan met droge ogen te eisen dat de centrale eindtoets wordt afgelegd en dat er een minimum leerresultaat behaald moet worden en er bekostigingsvoorwaarden moeten worden gesteld. Hebben wij in de gaten over welk type kinderen het gaat? Begrijpt de staatssecretaris dat dit soort uitlatingen, ondanks zijn geruststellende uitleg, die overigens niet af te leiden is uit de tekst, grote onrust verwekt onder de mensen die met hart en ziel juist voor de allerzwaksten in de samenleving bezig zijn? Velen van die leerlingen zullen nooit zelfstandig kunnen gaan werken, zullen nooit een baan vinden en zullen op dagbesteding aangewezen zijn. En dan moeten zij een centrale toets afleggen, met minimum leerresultaten? En dan worden ook in één adem de bekostigingsvoorwaarden genoemd. Ik geloof niet dat wij op deze wijze hiermee verder moeten gaan.

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil de heer Bisschop een heel eind tegemoet komen als het gaat om de invoering van een toets, ook voor het speciaal basisonderwijs. Er is daar sprake van een grote verandering, de invoering van passend onderwijs en scholen zijn bezig om intern de kwaliteit op orde te krijgen. Dat is een hele toer. De heer Bisschop vroeg of het de bedoeling is dat dit in 2015 ingaat. Wat mij betreft niet. Dat staat ook niet in de wet. De ingangsdatum wordt bepaald aan de hand van een Koninklijk Besluit. Misschien staat het wel in de toelichting van de wet, maar die datum is inmiddels achterhaald, ook omdat dit wetsvoorstel al een tijdje in deze Kamer ligt en niet eerder is behandeld. Ik wil eerst de invoering van het passend onderwijs afwachten en afronden, alvorens wij hier überhaupt aan gaan beginnen.

Als het daarna op orde is, zou je dan ook niet moeten kijken – ook voor de kinderen in het speciaal onderwijs – wat er na acht jaar is bereikt? Zou je ook hen niet moeten gunnen om, als straks wellicht die adaptieve toets er is, dat op een goede manier te doen? Wij proberen toch ook die kinderen, met soms een wat lager IQ of een andersoortige beperking, uiteindelijk in die acht jaar onderwijs wel iets bij te brengen.

De voorzitter:

U bent al twee keer geweest, mijn heer Bisschop, maar u hebt niet veel geïnterrumpeerd dus mag u het even af maken. Maar dit moet geen gewoonte worden, want het is al laat enzovoort.

De heer Bisschop (SGP):

Ik zal het heel kort houden.

Ik denk dat als er één categorie leerlingen is voor wie een toets aan het eind van een schoolcarrière, hoe lang die dan ook geduurd heeft, funest is, dat deze categorie leerlingen is. Als er sprake zou kunnen zijn van het volgen van deze leerlingen door middel van een leerlingvolgsysteem en als op die manier de voortgang kan worden gemonitord, wat uitstekend kan zonder centrale eindtoets, dan moeten wij dat serieus overwegen. Ik zou het op prijs stellen als in de reactie op het akkoord dat is gesloten, dit punt een expliciete plaats kan krijgen. Ik heb niet bij de onderhandelingen aan tafel gezeten, maar ik maak mij hier wel wat zorgen over.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat als wij er straks in slagen om richting een adaptieve toets te gaan, er een toets kan komen die rekening houdt met het niveau van een leerling. Dat kan, want dan laat je die op de computer maken en dan kijk je hoe die leerling antwoordt op bepaalde vragen en dan spits je die toe op het kunnen van een leerling. Ik denk dus dat wij dit ook voor de leerlingen in het speciaal basisonderwijs op een heel zorgvuldige manier kunnen doen.

De voorzitter:

De heer Van Dijk wil interrumperen over dit punt?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Jazeker. Overigens heb ik een amendement ingediend waarin de eindtoets voor het speciaal onderwijs wordt geschrapt. Dat amendement komt daaraan een eind tegemoet. Ik zou zeggen: steun dat amendement. Dat zeg ik ook tegen de staatssecretaris. Misschien moeten wij straks even bij elkaar gaan zitten.

De voorzitter:

Kunt u uw vraag stellen aan de staatssecretaris? Anders kunt u beter meteen achter het gordijn …

De heer Jasper van Dijk (SP):

Excuus. In de memorie van toelichting lees ik op pagina 10 dat de schoolresultaten van de centrale eindtoets aanleiding kunnen geven om in specifieke situaties een bekostigingssanctie te treffen. Het staat er ondubbelzinnig. Wat is het advies van de staatssecretaris over het amendement-Schouten/Rog, het amendement op stuk nr. 23? In de toelichting op dat amendement wordt gezegd: "Dit amendement zorgt ervoor dat toezicht op onderwijsresultaten niet te zwaar afhankelijk wordt van de centrale eindtoets".

Staatssecretaris Dekker:

De genoemde sancties kan de inspectie ook nu al toepassen als de kwaliteit van het onderwijs achterblijft. Ik ben niet voornemens om daar iets aan te veranderen. Het door de heer Van Dijk genoemde amendement raad ik dan ook af.

De voorzitter:

Mijnheer Klaver, u wilt interrumperen op dit punt?

De heer Klaver (GroenLinks):

Ja. Volgens mij heeft zowel de staatssecretaris als mevrouw Schouten gelijk. De staatssecretaris zegt namelijk dat er op dit moment geen prestatiebekostiging is, zodat er geen prikkel gekoppeld is aan de toets. Via het amendement op stuk nr. 23 zorgen wij ervoor dat het haakje in de wet dat het mogelijk maakt om straks prestatiebekostiging aan de toetsresultaten te hangen, eruit wordt gehaald. Vindt de staatssecretaris het een goed idee om dat haakje uit de wet te halen, zodat wij zeker weten dat er nooit een bekostiging zal worden gekoppeld aan de centrale eindtoets? Ik zal die vraag straks ook aan de CDA-fractie stellen, die het amendement meeondertekend heeft.

Staatssecretaris Dekker:

Het haakje in de wet is ervoor bedoeld om straks adequaat toezicht te kunnen houden, zoals de inspectie ook nu al doet. Ik zou het zeer onverstandig vinden om dat haakje eruit te halen. Als een school jaar in, jaar uit onvoldoende resultaten boekt en de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van die school onvoldoende is omdat de school een aantal jaren achtereen zeer zwak is, moeten wij misschien juist stoppen met die bekostiging, omdat het ook niet verantwoord is om kinderen jaar in, jaar uit bloot te stellen aan slecht onderwijs.

De voorzitter:

De heer Klaver krijgt het woord, maar laten wij proberen herhaling van zetten te voorkomen. Dat geldt trouwens voor alle woordvoerders.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voor de helderheid en voor de wetsgeschiedenis stel ik de volgende vraag. Zegt de staatssecretaris expliciet dat het haakje in de wet, waar de indieners van het amendement op stuk nr. 23 een eind aan willen maken, niet bedoeld is om de prestatiebekostiging van het onderwijs mogelijk te maken?

Staatssecretaris Dekker:

Het is bedoeld om de inspectie haar werk te laten doen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is dus expliciet niet bedoeld om prestatiebekostiging te kunnen invoeren. Volgens mij is dat het principiële punt van mevrouw Schouten, maar ook van de heer Rog, op dit punt uw coalitiepartner.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vertelde waar het haakje voor bedoeld is. Wij moeten dan concluderen dat het niet bedoeld is voor andere zaken. Met andere woorden: als de heer Klaver stelt dat het niet bedoeld is om daar straks prestatiebekostiging aan te koppelen, dan zeg ik volmondig dat hij daarin gelijk heeft.

De heer Bisschop (SGP):

Volgens mij hebben wij …

De voorzitter:

U stelt een vraag over hetzelfde punt? Hebt u niet al een keer geïnterrumpeerd over dit punt?

De heer Bisschop (SGP):

Nee, niet op het punt van de prestatiebekostiging. Volgens mij hebben wij dit element hier niet nodig, omdat er een algemene regeling in de wet is op grond waarvan bij stelselmatige en langdurige onderprestatie en een beoordeling als zwakke school de desbetreffende maatregelen genomen kunnen worden. De link naar eindtoets en bekostigingsvoorwaarde hoeft op dit punt dus niet specifiek gemaakt te worden. Volgens mij wordt de wet er juist sterker van als wij dit eruit halen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben dat niet met u eens. Als er op grond van de resultaten en prestaties op het gebied van de cognitieve vakken, lezen, schrijven, rekenen, moet worden geconstateerd dat een enkele school jaar in, jaar uit onvoldoende presteert – maar ik hoop niet dat dit al te vaak gebeurt – dan moet de inspectie op zo'n moment gegevens hebben op basis waarvan zij kan ingrijpen.

De voorzitter:

Wilt u of achter onderhandelen of spreken of wat dan ook, of naar de staatssecretaris luisteren? Mijnheer Bisschop, ga uw gang.

De heer Bisschop (SGP):

"Lezen, schrijven, rekenen"; mijnheer de staatssecretaris, het gaat over kinderen met het syndroom van Down of erger. Over die kinderen hebben we het, als het gaat om speciaal basisonderwijs. Ik schrik hier echt van. Hoe is het in de vrede mogelijk dat dit soort eisen worden gesteld aan die kinderen? Natuurlijk gaan de mensen die voor dat werk gekozen hebben, ervoor om alles uit die kinderen halen, naar hun vermogen. Dat mogen we vragen, maar als dat op deze manier wordt gekoppeld aan dit soort zakelijke eisen, dan ben ik bijna geneigd om de handen in wanhoop ten hemel te heffen en het maar op te geven, want dan kom ik er gewoon niet doorheen. Dit zijn geen kinderen die op cognitieve punten getoetst kunnen worden. Dan zijn we verkeerd bezig.

Staatssecretaris Dekker:

Mijnheer Bisschop, ik ben dat niet met u eens. Er zitten in het speciaal basisonderwijs ook best kinderen die kunnen leren. Het is geen bezigheidstherapie. Het zijn scholen voor speciaal onderwijs, omdat die kinderen iets speciaals hebben, maar dat betekent niet dat er op die scholen ook niet gewoon geleerd kan worden. We houden er uiteraard rekening mee dat er een populatie kinderen op die school zit, waaraan niet hetzelfde kan worden geleverd door die scholen en dat die kinderen niet tot hetzelfde in staat zijn als hun leeftijdsgenoten in het reguliere basisonderwijs, maar ik zou het echt onverstandig vinden om helemaal geen eisen te stellen aan wat er op basisscholen voor speciaal onderwijs moet gebeuren. Ik denk dat die kinderen erbij gebaat zijn dat wij wat ambitie hebben, ook in het basisonderwijs.

De voorzitter:

Mevrouw Schouten, u bent ook al geweest in dit onderdeel, maar goed, ga uw gang.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dit gaat ook over een van mijn amendementen, dus ik heb er wel graag wat duidelijkheid over. Met de heer Bisschop zeg ik dat ik echt een beetje stilval bij dit antwoord. Het gaat bij het speciaal onderwijs niet alleen om kinderen met bijvoorbeeld ADHD, maar het gaat ook echt om cluster-4-kinderen. Dan ben je blij als er op zichzelf een ontwikkeling plaatsvindt. Wij kunnen hier vanaf de tekentafel heel makkelijk roepen dat het gaat om rekenen en taal, dat soort aspecten, maar er zijn ook kinderen bij wie het om heel andere zaken gaat. Dan zijn wij ontzettend blij als er een ontwikkeling plaatsvindt waarvoor leerkrachten zich dag in, dag uit hard inzetten. Dan kunnen we toch niet een school op dat soort elementen gaan beoordelen?

Staatssecretaris Dekker:

Als u het wetsvoorstel goed bekijkt, dan zitten er een aantal uitzonderingsgronden in, zoals voor zeer moeilijk lerende kinderen. U weet ook dat er in het speciaal onderwijs kinderen zijn die wel kunnen leren, die wel cognitieve vaardigheden kunnen opdoen, die wel in staat zijn, ondanks hun beperking, om goed te leren rekenen, lezen en schrijven. Waarom zouden we die kinderen het recht ontnemen om net als hun leeftijdsgenoten in het reguliere basisonderwijs hun basisschooltijd af te sluiten met een toets?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik denk dat ik de staatssecretaris niet ga overtuigen.

De voorzitter:

Nee, over en weer niet, vandaar.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik vraag hem toch om eens naar dat soort scholen toe te gaan en daar de discussie aan te gaan met de docenten, de directeuren, de bestuurders en de kinderen, om te kijken of dit wetsvoorstel nu echt in hun belang is. Ik kan er toch bijna wel van zeggen dat de staatssecretaris waarschijnlijk te horen zal krijgen dat dit hier helemaal niet van toepassing is.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom regelmatig op dat soort scholen. Ik zie dat er op sommige van die scholen inderdaad kinderen zitten die hier misschien niet toe in staat zijn. Maar die vallen dan ook onder de uitzonderingsclausule. In het wetsvoorstel zijn vier uitzonderingsmogelijkheden geboden voor kinderen die niet in staat zijn om dit te doen. In het speciaal basisonderwijs zijn er echter ook kinderen met een beperking die wél kunnen leren, die wél leerbaar zijn. Dan is de vraag: waarom zouden we hen niet in staat stellen om net als hun leeftijdsgenoten zo'n eindtoets te maken?

De voorzitter:

Ik stel voor dat de staatssecretaris zijn betoog vervolgt. Ik zie nog een vreeswekkend aantal mapjes liggen. Hoeveel tijd schat u nog nodig te hebben?

Staatssecretaris Dekker:

Dat hangt helemaal af van de aantallen interrupties.

De voorzitter:

Wat is de kale tijd?

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk een minuut of twintig.

Ik heb al iets gezegd over het hoe en waarom van de eindtoets. Ik heb ook aangegeven hoe je dat op een zorgvuldige manier kunt doen. Dat hoeft niet te leiden tot segregatie en ook niet tot een afrekencultuur op scholen. We hebben natuurlijk ook in internationaal verband gekeken wat goede voorbeelden zijn van landen die werken met een toets en waar er risico's bestaan. Er werd bijvoorbeeld verwezen naar Engeland en Schotland. Daar is nog steeds sprake van een centrale eindtoets, maar daar is wel de prestatiebekostiging ontkoppeld. Men is daar niet gestopt met het systeem.

Er zijn vragen gesteld over de inhoud van de eindtoets. Er zijn vragen gesteld over wereldoriëntatie en over de balans tussen taal en rekenen. Mevrouw Schouten heeft gevraagd: hoe zit het nu met de brede vorming, want er wordt maar een beperkt aantal vakken gemeten? In de centrale eindtoets moet inderdaad worden gekeken naar lezen, schrijven, rekenen en studievaardigheden, maar scholen hebben ook de mogelijkheid om in te gaan op wereldoriëntatie. Waarom is dat optioneel? Als we nu kijken naar scholen en naar de manier waarop we het onderwijs hebben ingericht, zijn de doelen op het vlak van wereldoriëntatie een stuk globaler. De wijze waarop scholen daar invulling aan geven, loopt ook sterker uiteen. Dat is ook precies de reden dat we dit nu niet verplicht maken, maar optioneel houden. Als we nu kijken naar de scholen die werken met de Cito-toets, moet ik ook constateren dat 75% van die scholen wel degelijk ook de toets voor wereldoriëntatie afneemt. Als we in de toekomst naar concretere leerdoelen op het vlak van wereldoriëntatie gaan, zoals we dat bijvoorbeeld ook van plan zijn op het vlak van de Engelse taal, dan ben ik best bereid om te kijken of we wereldoriëntatie dan wellicht ook in de centrale eindtoets kunnen meenemen. Vooralsnog is dat echter niet het geval. De Onderwijsraad heeft overigens de aanbeveling gedaan om de Engelse taal in de toekomst wellicht ook in een centrale toets mee te nemen.

Mevrouw Straus heeft gevraagd of de centrale eindtoets er straks net zo uitziet als de huidige Cito-toets. Het antwoord op die vraag is nee. De centrale eindtoets zal hoe dan ook anders zijn. Er moet bijvoorbeeld aanpassing plaatsvinden op de referentieniveaus. Die zitten er nu niet goed in. Vanaf 2015 zijn scholen in het basisonderwijs verplicht om inzicht te bieden in die referentieniveaus als kinderen overgaan naar het voortgezet onderwijs. Het idee daarbij is ook om een betere balans aan te brengen tussen het talige deel van de toets en het rekendeel ervan. Nu is de verhouding ongeveer 60–40 en dat zou iets meer in balans kunnen worden gebracht, uiteraard allemaal onder verantwoordelijkheid van het Cve.

De heer Bisschop vraagt waarom wij alleen maar cognitief meten en niet ook kijken naar intelligentie. De praktijk en onderzoek laten zien dat toetsen op taal en rekenen doorgaans heel goede voorspellers zijn van hoe kinderen het in het voortgezet onderwijs doen. Dat is ook niet zo heel erg raar: als je niet goed kunt schrijven of rekenen, heb je vaak ook problemen op heel veel andere vlakken. Het zijn dus echt wel belangrijke kenniscomponenten, waarvan wij graag willen dat alle kinderen die de basisschool verlaten erover beschikken. Het ene kind in wat hogere mate dan het andere, en daarom hebben wij daarvoor twee referentieniveaus. Dit laat onverlet dat scholen volledig de vrijheid hebben, als zij dat nuttig achten, om wel te blijven werken met intelligentietests. Die tests zijn ook gewoon beschikbaar en wat ons betreft staat het scholen vrij om daarvoor te kiezen.

De heer Beertema vroeg naar techniek in de eindtoets. Dat zou heel goed passen in het onderdeel wereldoriëntatie. Het zit er nu ook al in, weliswaar beperkt, maar er zijn voornemens om te bezien of wij dat niet nadrukkelijker een plek kunnen geven in het basisonderwijs. Wij praten binnenkort over bèta en techniek in het onderwijs. Ik vermoed dat dit ook een van de onderdelen is die straks terugkomen in het techniekpact. Wellicht zal er later meer van dat onderdeel in de toetsing terugkomen. Het is natuurlijk wel zo dat techniek niet alleen een cognitieve component heeft. Het gaat vaak om vaardigheden en om inzicht. Die zijn vaak moeilijker te toetsen. Zo komt het toch weer meer neer op het oordeel van de school. Hetzelfde geldt voor de component Nederlandse geschiedenis. Dat is een oriënterend vak met vrij globale doelen. Het staat scholen vrij om dit te toetsen met de toets wereldoriëntatie. Wij moeten ook eerlijk zijn: het heeft weinig voorspellende waarde met betrekking tot de vraag hoe kinderen het gaan doen in het voortgezet onderwijs, waar dat met taal en rekenen wel het geval is.

Ik heb hier ook een mapje "Inspectie", maar ik heb de indruk dat ik dat al uitgebreid in een aantal van de interrupties heb afgedaan.

De voorzitter:

Ik kijk even om mij heen en ik zie dat de leden dat met u eens zijn, dus u vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Dekker:

Dan kom ik nu op de centrale eindtoets, het schooladvies en het afnamemoment. Ik heb daar zojuist al iets over gezegd. Met een aantal partijen heb ik daarover gepraat en ik zie dat er breed draagvlak is voor het opschuiven van de eindtoets in de tijd. Dat staat ook in het wetsvoorstel en wij verruimen die periode van 15 april tot 15 mei. Het is dan afhankelijk van Koningsdag en de vakanties wat een goede week is om het te doen. Zo'n centrale eindtoets kost een paar dagdelen en dat doe je idealiter niet in een gebroken week met feestdagen. Het Cve zal in die periode een week uitkiezen waarin dit goed kan.

Dan kom ik nu op het schooladvies en de resultaten van de eindtoets. Ik denk dat het heel goed is – volgens mij staat dat in de brief die ik u vorige week heb gestuurd – dat het schooladvies uiteindelijk leidend is. De centrale eindtoets is geen examen, daarin heeft de heer Van Meenen helemaal gelijk. In het voortgezet onderwijs heb je examens, maar daar baseren we ook niet alles op. Er is immers ook een schooldeel en je hebt altijd de mogelijkheid om een herexamen te doen. Dat heb je in het basisonderwijs allemaal niet, dus we moeten echt uitkijken dat zo'n centrale eindtoets niet wordt opgevat als, of uitgroeit tot, een examen. Het is een instrument dat kinderen helpt die allemaal recht hebben op een tweede objectieve toets naast het basisschooladvies, en het helpt scholen om inzicht te krijgen in hoe ze het nu doen. Dan is het toch zo dat één op de tien kinderen hoger scoort dan wat de school had geadviseerd. In die gevallen is het goed dat er een goed gesprek plaatsvindt. Dat willen we ook in de wet zo verankeren. Ik denk dat in veel van die gevallen de scholen, de ouders en de leerling ook wel uit zullen komen. Dat hoeft niet altijd een dispuut te zijn. Als ik praat met leraren in het onderwijs, dan zijn die het eigenlijk allemaal wel eens met de inbreng dat we kinderen vaak het voordeel van de twijfel moeten geven en dat we ze moeten uitdagen, omdat dit de manier is om ze meer uit zichzelf te laten halen. Mocht er wel een dispuut van komen tussen ouders en de school, dan bestaat er voor ouders altijd de mogelijkheid om daartegen een klacht in te dienen en bezwaar aan te tekenen bij de landelijke geschillencommissie. Dat moet uiteraard allemaal voor de zomer, zodat het kind alsnog kan worden ingeschreven op de school die het beste bij het kind past.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Gaat dit nu betekenen dat het schooladvies leidend wordt? Wordt er met dit amendement integraal een eind gemaakt aan het gebruik van de Cito-score als criterium door middelbare scholen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben daar wel voor. Je ziet hier dat scholen oneigenlijk gebruik maken van de Cito-score. We zeggen hier met zijn allen – ik zie dat daar breed draagvlak voor is – dat het schooladvies leidend moet zijn. Heel veel leraren, schooldirecteuren en schoolleiders in het basisonderwijs vinden dat ook. Dan is het toch raar dat er bij de inschrijvingsprocedure door scholen wordt gezegd: hier kom je alleen maar binnen met een bepaalde minimumscore? Daarmee verwordt de Cito-toets eigenlijk tot een heel hard ijkmoment, en dus impliciet tot een soort examen. Als wij met zijn allen vinden dat dit niet het geval zou moeten zijn, dan moeten we de scholen in het voortgezet onderwijs – dat kan met het inrichtingsbesluit voor het voortgezet onderwijs – voorschrijven dat dit niet langer de bedoeling is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Twee vragen daarover. Een: hoe gaat de staatssecretaris dit handhaven? Dit gaat immers nogal een beleidswijziging worden. En twee: hoe gaat de staatssecretaris voorkomen wat de heer Van Meenen ook zei, namelijk dat er tussen het schooladvies en de Cito-toets een soort race ontstaat en dat leerlingen die in de ogen van de ouders een te laag advies hebben gekregen, bij de Cito-toets een soort herkansing gaan doen?

Staatssecretaris Dekker:

Om te beginnen de vraag hoe we dit allemaal gaan handhaven en hoe we het gaan invoeren. Ik zie nu vaak op lokaal niveau dat er in gemeenten goede afspraken worden gemaakt tussen basisscholen en het voortgezet onderwijs over de vraag hoe de inschrijving gaat. Daarbij moet worden afgesproken dat er niet meer een soort minimum ingebouwd kan worden. Dat is een verandering, maar het is volgens mij te doen. Ik ga ervan uit dat hierover lokaal passende afspraken gemaakt kunnen worden tussen onderwijsinstellingen en de gemeente. Ik heb dat in mijn tijd als wethouder ook meegemaakt.

De tweede vraag: hoe zorg je ervoor dat de centrale eindtoets in april, mei niet een soort race wordt om nog een keer wat mee te pakken? Ik denk dat het al enorm zal schelen als wij afstappen van het idee dat scholen een minimumeis kunnen inbouwen. Ik denk dat het ook helpt als we komen tot een nevengeschiktheid van enerzijds het schooladvies en anderzijds het tweede gegeven dat zo'n eindtoets kan opleveren. Het is niet zo dat je met die centrale eindtoets automatisch een ticket krijgt voor de school voor voortgezet onderwijs van jouw voorkeur. Er vindt gewoon een goed gesprek plaats tussen verstandige mensen op school om te kijken of het schooladvies dat is afgegeven, dat lager is dan het resultaat van de centrale eindtoets, partijen noopt of tot het besef brengt, dat hij of zij misschien net iets meer in zijn mars heeft en dat het goed is om niet naar het havo te gaan, maar naar het vwo, of niet naar het vwo te gaan, maar naar het havo. Laat die school daar nu gewoon een betrokken rol in hebben. Anders wordt de Cito-toets inderdaad een soort alles of niets en kan optreden waar de heer Van Dijk bang voor is.

Ik denk dat ik hiermee de vragen heb beantwoord over het moment van afname van de schooltoets.

Ik kom nu op de niveaus in de eindtoets. Het is niet de eerste keer dat wij daar een debat over voeren. Ik herinner met dat hierover is gedebatteerd in het debat over de begroting voor Onderwijs. Toen heeft de heer Beertema een motie ingediend waarin werd gevraagd om duidelijkheid in de aanloop naar dit wetsvoorstel. Ik denk dat die duidelijkheid in het voorliggende wetsvoorstel wordt geboden. Wij willen uiteindelijk toe naar één adaptieve eindtoets waar alle scholen en alle leerlingen aan meedoen. Dat is een heel mooi instrument. Dan doe je de toets niet meer op papier, maar op de computer. De computer kan dan reageren op de antwoorden die worden gegeven en de toets kan zich aanpassen aan het niveau van de leerling. Ik denk dat dit in het basisonderwijs echt op zijn plek is. Groep 8 is de laatste klas waar alles nog bij elkaar zit, van de leerlingen die straks naar het praktijkonderwijs gaan, de laagste tredes van het vmbo, tot de kinderen die straks op hun sloffen het atheneum of gymnasium gaan doen. Het is best een opgave om met één toets voor al die leerlingen op een betrouwbare manier vast te stellen op welk niveau zij zitten. Met een adaptieve eindtoets kun je dat wel doen, want die past zich aan. Zo lang die er nog niet is – dat kost gewoon even tijd – denk ik dat het goed is om de niveautoets en de basistoets naast elkaar te gebruiken.

De niveautoets en de basistoets leiden niet andere uitkomsten. Het zijn toetsen die dezelfde schaal hanteren, maar die rekening houden met het instapniveau van de leerlingen. Iemand die een makkelijke toets doet, komt er niet beter uit dan iemand die een moeilijke toets doet. Daar wordt aan het einde rekening mee gehouden. Ik vind dat het Cito daar zelf een mooie vergelijking voor gebruikt. Het is net als het opmeten van een kamer. Daar gebruik je een rolmaat voor. Als je een map wilt opmeten, doe je dat met een liniaal. Het zijn wel dezelfde centimeters waar we het uiteindelijk mee doen. Dat is ook de bedoeling met de twee nevengeschikte toetsen. Die stellen uiteindelijk alle kinderen in staat om zo'n toets af te leggen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Wij hebben zojuist het amendement op dit punt gekregen van de leden Straus en Ypma. Ik dank Bureau Wetgeving dat het die zo snel heeft kunnen leveren. In de toelichting hierop staat dat het streven is om deze centrale eindtoets een adaptieve eindtoets te laten zijn. Ik hoor de staatssecretaris hier wat sterkere bewoordingen gebruiken, namelijk dat die er gaat komen. Dat staat dus niet zo heel duidelijk in het amendement. Wat is de interpretatie van de staatssecretaris op dit punt?

Staatssecretaris Dekker:

Ik krijg het amendement nu ook voor het eerst onder ogen. Ik denk dat hier wordt bedoeld – dat moet mevrouw Schouten misschien aan de indieners van het amendement vragen – dat dit uiteindelijk het einddoel is waar naartoe wordt gewerkt. Ik heb hierover echter ook contact gehad met het College voor Examens en ook met de ontwikkelaars van die toets. Zij zeggen dat een adaptieve eindtoets niet een-twee-drie is gemaakt. Als zo'n toets betrouwbaar moet zijn, dan moet hij goed worden getest. Ook de ontwikkeling kost tijd. Bovendien is in het basisonderwijs de infrastructuur hiervoor vaak nog niet op orde. In sommige scholen zijn voldoende computers aanwezig, maar er zijn ook scholen waarvoor dat nog niet geldt. Als je wilt werken met zo'n adaptieve eindtoets, dan moet die infrastructuur wel op orde zijn. Wij moeten dus wat tijd bieden. Daarom kan ik mij prima vinden in het idee van de zogenaamde horizonbepaling. Daarbij zeggen we dat we drie jaar na inwerkingtreding van deze wet uiteindelijk tot één toets willen komen, en dat we tot die tijd de twee toetsen naast elkaar gebruiken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Wat is leidend voor de staatssecretaris? Is het de drie jaar, of is het de adaptieve toets? Dat maakt wel uit bij de beoordeling van dit amendement.

Staatssecretaris Dekker:

Ik weet niet of ik mevrouw Schouten helemaal goed begrijp. Wij willen toewerken naar één eindtoets. Alle experts zijn het erover eens dat dit uiteindelijk een adaptieve eindtoets moet zijn. De ontwikkeling daarvan kost een aantal jaren. Ik zie ook wel in dat er geen druk is om daaraan snel te gaan werken als je daar geen deadline bij zet. Volgens mij is de genoemde termijn een redelijke. Voor die tijd moeten wij tot zo'n adaptieve toets kunnen komen. Ik kan hiermee dus prima uit de voeten.

De heer Klaver (GroenLinks):

De vraag daarbij is natuurlijk, of we ook na drie jaar overgaan tot één centrale eindtoets als er na drie jaar nog geen adaptieve eindtoets is.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat uiteindelijk zorgvuldigheid hierbij het belangrijkst is. Volgens mij is dit een heel redelijke termijn. Binnen die termijn moet dit mogelijk zijn. Laten we niet te lang bezig zijn met als-danredeneringen. Als onverhoopt in 2016 of 2017 blijkt dat zo'n toets dan nog niet beschikbaar is, dan zal ik hiermee uiteraard terugkomen in de Kamer. Het zwaarst telt voor mij dat wij zorgvuldig omgaan met de leerlingen die zo'n toets moeten maken.

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens mij is duidelijkheid wat er nodig is. Ik blijf hier zo lang bij stilstaan omdat, als ik het goed begrijp, in dit amendement wordt geregeld dat er na drie jaar automatisch één centrale eindtoets komt en dat er van de twee varianten wordt afgestapt. Ik kijk even naar de indieners om te zien of ik het juist heb. Als ik de uitleg van de staatssecretaris goed begrijp, zou het beter zijn als er een motie werd ingediend waarin zou staan dat het doel is om hiertoe binnen drie jaar te komen. Nu komt er in de wet te staan dat we over drie jaar naar één centrale eindtoets overgaan, ongeacht de vraag of die toets adaptief is of niet. Heb ik dat goed begrepen?

Staatssecretaris Dekker:

De heer Klaver heeft goed begrepen dat we dan overgaan naar een adaptieve eindtoets.

De heer Klaver (GroenLinks):

Wellicht is het ongepast, voorzitter, maar misschien kan een van de indieners ons hierover helderheid verschaffen? Dit is wat rommelig. Juist daarom hebben wij gevraagd om dit op een ander moment te doen. Wellicht kan een van de indieners ons zeggen hoe we dit moeten duiden?

De voorzitter:

Ik geef bij wijze van uitzondering het woord aan een van de indieners, juist omdat zij samen de meerderheid vormen die dit debat op dit moment wil voortzetten.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het doel is inderdaad om te komen tot een adaptieve toets. We zullen de tekst nog even precies bekijken. We zullen ervoor zorgen dat er in het amendement scherp komt te staan dat dit het doel is waar wij naar streven.

De voorzitter:

Dat is helder. De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Dekker:

Eigenlijk ben ik door de vragen heen, voorzitter. Ik moet nog wel op een aantal amendementen reageren, maar ik meen dat het gebruikelijk is om dat in de tweede termijn te doen.

De voorzitter:

U kunt zonder enig probleem een oordeel geven over de amendementen die zijn ingediend. Dat kunt u ook doen in de eerste termijn, staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Goed, dan loop ik ze langs. Ik heb net al over het zojuist ingediende amendement gezegd dat ik mij daarin kan vinden.

Met het amendement-Bisschop op stuk nr. 11 wordt vastgelegd dat het leerlingvolgsysteem een eindbeeld ten aanzien van de resultaten voor rekenen en taal moet bevatten, waardoor de eindtoets kan vervallen. Ik zou dit amendement graag ontraden, omdat ik zeer hecht aan een objectieve eindtoets naast het leerlingvolgsysteem, zoals ik zojuist al aangaf. In het leerlingvolgsysteem zijn er weliswaar toetsen, maar deze worden niet ieder jaar vernieuwd. Als je toch een echt objectief gegeven wilt hebben, is de eindtoets wel degelijk van waarde.

Het amendement-Beertema op stuk nr. 14 over het invoeren van een verplicht onderdeel Nederlandse geschiedenis zou ik willen ontraden. De toelichting hierop heb ik zojuist gegeven.

Over het amendement-Rog/Voordewind op stuk nr. 17 heb ik zojuist aangegeven dat ik me erin kan vinden en dat ik het oordeel aan de Kamer laat. Het amendement op stuk nr. 18 betreft het opnemen van een evaluatiebepaling. Ook daartegen heb ik geen bezwaar.

Met het amendement op stuk nr. 19 wordt de facultatieve toets geschrapt. Dit amendement zou ik graag ontraden. Ik ben ervoor dat scholen in de gelegenheid worden gesteld om, als zij dat wensen, juist op die aandachtsgebieden wel te toetsen. Het blijft echter facultatief. Als scholen dat niet willen, hoeft het dus niet.

Met het amendement-Jasper van Dijk op stuk nr. 20 wordt de bepaling geschrapt dat leerresultaten van een school jaarlijks beoordeeld worden op basis van de resultaten van de afgelegde eindtoets. Ik zou daar niet voor zijn en ik ontraad dit amendement graag. Daarmee verdwijnt namelijk de basis die in 2010 is neergelegd in de wet Goed onderwijs, goed bestuur. Volgens die wet kijken wij juist ook naar de leeropbrengst als onderdeel van de kwaliteit van scholen.

Met het amendement-Jasper van Dijk op stuk nr. 21 wordt beoogd om de verplichting van een eindtoets in het speciaal onderwijs te schrappen. Dit amendement zou ik willen ontraden onder verwijzing naar de discussie die wij daarover net hebben gehad. Datzelfde geldt voor het amendement op stuk nr. 22, dat eenzelfde strekking heeft.

Over het amendement op stuk nr. 23 hebben wij zojuist uitvoerig gediscussieerd. Het artikel is nodig om de inspectie haar werk te laten uitvoeren. Ik zou het amendement willen ontraden. Ik heb daarbij al de opmerking gemaakt dat dit artikel niet bedoeld is om straks alsnog prestatiebekostiging in te voeren.

In het amendement-Ypma op stuk nr. 24 wordt gesteld dat het leerlingvolgsysteem niet alleen moet bijhouden wat de vorderingen van leerlingen zijn op het gebied van rekenen, taal, lezen en wiskunde, maar breder moet zijn. Ik vind dat eigenlijk wel goed. Ik zou dit amendement kunnen omarmen en laat het oordeel aan de Kamer.

Met het amendement-Ypma op stuk nr. 25 wordt geregeld dat bij de toelating tot het voortgezet onderwijs het onderwijskundig rapport, zeg maar het schooladvies, leidend is. Eveneens wordt daarin geregeld welke procedure gevolgd moet worden indien de uitkomst van de centrale eindtoets hoger is. Daarover hebben wij het ook gehad. Ik laat het oordeel over dit amendement graag over aan de Kamer. Ik kan mij goed in dit amendement vinden.

In haar amendement op stuk nr. 26 stelt mevrouw Ypma voor, de centrale eindtoets als tweede objectief gegeven te hanteren. Dit amendement ligt in het verlengde van het amendement op stuk nr. 25. Ook hierover wil ik het oordeel aan de Kamer overlaten.

Dan het voorstel van mevrouw Ypma om de toets af te nemen in de tweede of derde volledige week van mei. Dat is te laat, want daarna gaan er nog twee of drie weken overheen voordat de resultaten bekend zijn. Dan kan je eigenlijk niets meer met het gegeven doen. Als mevrouw Ypma haar amendement zo wil wijzigen dat het gaat om de periode tussen 15 april en 15 mei, kan ik daar wel mee uit de voeten.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik krijg ingefluisterd dat ik even moet melden dat ik helemaal kan instemmen met het voorstel van de staatssecretaris om de deadline op 15 mei te stellen.

De voorzitter:

Dat betekent dat u dit amendement in dier voege zult wijzigen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Precies. Ik zal het aanpassen.

Staatssecretaris Dekker:

Het amendement op stuk nr. 29 beoogt een nadere specificering aan te brengen in een van de uitzonderingsmogelijkheden, namelijk om ook de ouders erbij te betrekken als het gaat om kinderen die korter dan vier jaar in Nederland zijn en die de Nederlandse taal niet beheersen. Ik vind het een goede toevoeging dat de school dit niet zelf kan bepalen. Ik kan mij daarin vinden. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 30 gaat over criteria voor het leerlingvolgsysteem. In de huidige wet zijn er op zichzelf goede criteria voor het leerlingvolgsysteem opgenomen, met name op het punt van betrouwbaarheid en geldigheid. Dit amendement maakt het mogelijk om door middel van een AMvB op een later moment aanvullende voorwaarden toe te voegen. Daarvoor wordt ook een aantal suggesties gedaan. Volgens mij is dat een uitbreiding van de huidige wet die geen kwaad kan. Sterker nog, dit kan goed van pas komen als in de toekomst iedere basisschool standaard een leerlingvolgsysteem heeft. Ik kan mij ook in dit amendement vinden. Ik laat het oordeel over aan de Kamer.

Daarmee meen ik alle amendementen behandeld te hebben.

De heer Rog (CDA):

Ik heb de indruk dat of de staatssecretaris of ik het advies over amendement op stuk nr. 18 heb gemist.

De voorzitter:

Dat luidde: oordeel Kamer.

Staatssecretaris Dekker:

Dat amendement gaat over een evaluatie. Ik heb gezegd: prima, dat gaan we doen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb geen vraag over een amendement. Ik dacht dat de staatssecretaris aan het einde van zijn beantwoording was gekomen.

De voorzitter:

Hij heeft inderdaad afgezien van een paar vlammende eindzinnen. Ik geef echter eerst mevrouw Schouten het woord, die nog iets wil weten over een amendement.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat klopt. Ik heb de staatssecretaris eerst even zijn verhaal laten afmaken. Ik heb nog een vraag over een opmerking die hij over het amendement op stuk nr. 23 maakte. Hij zei dat hij dit nodig had omdat anders de inspectie haar werk niet kan doen. Ik wijs erop dat dit amendement teruggaat naar de huidige situatie. Mij is er niets van bekend dat de inspectie op dit moment haar werk niet kan doen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil ook niet dat hierover onduidelijkheid blijft bestaan. In mijn ogen is dit artikel nodig om ervoor te zorgen dat de inspectie de gegevens uit deze centrale toetsen kan gebruiken bij haar oordeel over de kwaliteit van scholen. Als dat zo is, houd ik vast aan het advies dat ik zo-even gaf. Ik wil graag dat dit behouden blijft in de wet. Als u daaraan twijfelt, wil ik daar best nog een keer goed naar kijken, maar dan kom ik daar schriftelijk op terug voor de stemmingen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het lijkt mij goed dat de staatssecretaris schriftelijk terugkomt op dit punt, met name op de vraag welke bevoegdheden de inspectie nu zou ontberen – we gaan terug naar de huidige situatie – om haar werk goed te kunnen doen. De staatssecretaris voegt daarvoor nu juist een artikel aan de wet toe. Dat zou ik graag nader onderbouwd willen zien.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft gezegd dat hij dit voor de stemmingen per brief zal doen.

De heer Bisschop (SGP):

In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid geboden dat gemotiveerd bepaald kan worden dat geen centrale eindtoets wordt afgelegd voor a. zeer moeilijk lerende kinderen en b. meervoudig gehandicapte leerlingen voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps is. Over die kinderen hebben we het. Er zijn heel wat basisscholen voor speciaal onderwijs die uitsluitend uit dit type kinderen bestaan. Vandaar ook mijn verontwaardiging dat het in verband werd gebracht met de cognitieve toetsing.

De voorzitter:

Wat is uw vraag? Dit punt hebt u namelijk al een paar keer gemaakt.

De heer Bisschop (SGP):

Mijn vraag is of het niet mogelijk is om dit amendement zo te lezen – dat is ook aan de indieners – dat deze categorieën leerlingen vanzelfsprekend, zonder nadere discussie, vrijgesteld zijn. Zij zijn al beoordeeld als zeer moeilijk lerend. Daarom zitten zij daar op school. Dan kun je allerlei andere leerlingen die mogelijk ook in het speciaal basisonderwijs zitten, er standaard wel bij betrekken. Ik stel voor om dit op die manier regulier te organiseren, zodat dit grijze gebied, dat ontstaat door deze bepaling zo in te richten, verdwijnt. Ik zou het op prijs stellen als de staatssecretaris in die zin met deze amendementen zou kunnen instemmen.

De voorzitter:

U interpreteert een amendement op een bepaalde wijze en vraagt de staatssecretaris, die interpretatie over te nemen.

De heer Bisschop (SGP):

Ja, heel scherp.

Staatssecretaris Dekker:

Ik weet niet of ik uw interpretatie helemaal kan volgen. Volgens mij biedt het wetsvoorstel een goede mogelijkheid om zeer moeilijk lerende kinderen en kinderen met een meervoudige handicap uit te zonderen. Dat is de doelgroep waar u zich zorgen om maakt. Laat er geen misverstand over zijn dat wij die kinderen niet aan een toets gaan onderwerpen waarvan we van tevoren weten dat die weinig zin heeft. Dat moeten we niet doen. Dat is voor niemand goed. In de laatste plaats is het niet goed voor de kinderen zelf. U weet ook dat er in het speciaal basisonderwijs kinderen zijn die een andersoortige handicap hebben en die wel prima kunnen leren, omdat er tussen de oren niks verkeerd is. De vraag is of we die kinderen niet net als hun leeftijdsgenoten in het basisonderwijs de mogelijkheid moeten geven om een toets af te leggen. Sterker nog, misschien moeten we ook kijken naar de scholen waar veel van die kinderen op zitten om te zien of ze in staat zijn om die kinderen goed te leren rekenen en schrijven. Ik vind het helemaal niet gek dat we ook voor de kinderen in het speciaal basisonderwijs die wel kunnen leren, de lat hoog leggen en vragen aan scholen om kwaliteit te leveren.

De voorzitter:

Dat is een heldere positie. Daarmee bent u het kennelijk oneens, maar die discussie hebt u al gevoerd.

De heer Bisschop (SGP):

In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt dat de leerlingen over wie het gaat, de zeer moeilijk lerende kinderen en meervoudig gehandicapte leerlingen, vrijgesteld worden van de toets. Mijn pleidooi is om de amendementen zo te interpreteren dat die leerlingen standaard vrijgesteld zijn. Dat haalt een hele druk van de sector af. En die andere waar de staatssecretaris op doelt …

De voorzitter:

Mijnheer Bisschop, het spijt mij. Gewoon om de tijd en de procedure te bewaken, zeg ik u het volgende. U hebt de discussie met de staatssecretaris gevoerd en u bent het niet met elkaar eens geworden. Nu gaat u de discussie heropenen naar aanleiding van uw pogingen de staatssecretaris te vragen, uw interpretatie te volgen. Hij heeft al gezegd dat hij dit niet zal doen. Dit is echt een herhaling van zetten. Het spijt mij verschrikkelijk.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb een vraag over het naar achteren schuiven van het moment van de eindtoets, zodat het advies van de leerkracht belangrijker wordt. Als ik het goed begrijp, is het toetsmoment nu zo getimed dat middelbare scholen nog steeds kunnen kijken naar de uiteindelijke uitkomst van de eindtoets. Is het verstandig, er voor zorgen dat middelbare scholen geen lat meer mogen leggen voor de eindtoets, bijvoorbeeld door de 545-puntengrens te verbieden? Hierdoor zal het belang van het schooladvies aan kracht winnen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb al toegezegd dat ik het inrichtingsbesluit daarop ga aanpassen, zodat dit niet meer kan. Het nog verder in de tijd verschuiven, is echter niet het juiste instrument om dat te voorkomen. Je kunt er dan ook niets meer mee doen als je kind uiteindelijk op basis van de Cito-toets een beter advies krijgt dan het schooladvies; je zou dan juist willen dat er nog iets meer gebeurt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is helder. Het was niet de intentie van mijn vraag om daarnaar toe te gaan. Ik wilde inderdaad horen dat het straks voor middelbare scholen niet meer mogelijk is, een ondergrens aan de Cito-score te stellen op basis waarvan zij leerlingen aannemen. De gymnasia zullen hun leerlingen op een andere manier moeten gaan selecteren.

Staatssecretaris Dekker:

Dan is er dus des temeer reden naar het schooladvies te kijken. Ik vind ook dat dat het zwaarst moet wegen.

De vergadering wordt van 22.00 uur tot 22.05 uur geschorst.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Zestien jaar heb ik in het voortgezet onderwijs gewerkt. Ik heb mij daar mijn hele werkzame leven hard gemaakt voor het verbeteren van de situatie rond de Cito-toets. De huidige situatie is immers slecht voor kinderen. Zij levert stress en oneigenlijke druk op. Dat is allemaal niet goed. Ik heb daar in mijn eerste termijn uitvoerig bij stilgestaan. Dat is de hoofdreden dat ik heel blij ben met dit akkoord, want dit akkoord verbetert de huidige situatie aanzienlijk, op tal van punten. Ik noem er een paar en kom dan tot het kernpunt voor mij. Het feit dat er meer dan één aanbieder is – ik ben daar in eerste termijn op ingegaan – heeft mijn instemming. Dat is een goede zaak, want van monopolisme houden wij niet zo bij D66. De intentie om te publiceren in een contextrijke omgeving, Vensters voor Verantwoording, is een verbetering. Het feit dat maximale ruimte gezocht wordt om de toets naar achteren te schuiven, is ook een verbetering. Het allerbelangrijkste is echter dat het advies leidend wordt. Ik heb een groot vertrouwen in docenten en in een leerlingvolgsysteem; dat krijgen alle scholen. Ik vind dat wij docenten dit vertrouwen moeten geven omdat zij het beste voor hebben met hun leerlingen en omdat zij, op basis van de film die uit het leerlingvolgsysteem komt, het beste kunnen beoordelen wat de beste vervolgopleiding is.

Wij begonnen deze dag met een akkoord tussen VVD en PvdA. Daar zat voor mij een heel cruciaal probleem in. Daar ben ik in eerste termijn uitgebreid op ingegaan. De heer Van Dijk heeft daar ook naar gevraagd. Het probleem was dat de toets uiteindelijk zou gaan gelden als een soort herkansing van het advies, want als de toets een hoger resultaat zou geven dan het advies, was de school gehouden om de toetsuitslag te volgen. Het leek mij dat dit zou leiden tot zeer ernstige situaties waarbij de druk op leerlingen alleen maar zou toenemen, omdat de toets dan een herkansing van het advies zou zijn. Daarmee zou het advies feitelijk zijn waarde verliezen.

Ik wil heel duidelijk zijn over de nieuwe afspraak. Indien de uitslag van de toets hoger is, is de school gehouden het advies te heroverwegen. Dat is iets heel anders dan het advies te herzien. Heroverwegen betekent dat je alles, inclusief de toetsuitslag, nog eens tegen het licht houdt en vervolgens al dan niet besluit om, gemotiveerd, het advies aan te passen. Zo'n besluit is, zoals elk besluit van een schooldirectie, vatbaar voor beroep. Daarmee ontstaat hoe dan ook een situatie waarin ouders in positie gebracht zijn. Om die reden ben ik blij met dit akkoord. Het zijn stuk voor stuk verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie. Het is ook een verbetering ten opzichte van de wijze waarop wij deze dag ingingen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Van Meenen begon zijn betoog met de pillenindustrie. Hij sprak over ouders en kinderen die helemaal zenuwachtig werden van de Cito-toets en van de druk die op hen gelegd werd. De heer Van Meenen geeft nu aan dat het schooladvies leidend zal zijn. Als de Cito-score hoger is, kan het advies nog herzien worden. Het amendement dat dit beoogt te regelen, is het amendement-Ypma op stuk nr. 25. Ik heb hierop nog geen wijziging gezien. In het amendement staat nog steeds dat als de Cito-score hoger is, deze het voordeel van de twijfel krijgt. Wordt dit amendement gewijzigd? Daarover heb ik tot nu toe niets meegekregen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het is een beetje vreemd, maar dat amendement zal inderdaad gewijzigd worden. Dat zal ik straks toelichten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Is dat gewijzigde amendement ook al beschikbaar? Tot nu toe heeft de staatssecretaris alleen nog maar antwoorden gegeven op de voorliggende amendementen, en daar staat deze wijziging toch zeker niet in.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is helemaal juist, maar ik heb zojuist aangegeven wat die wijziging zal inhouden. In geval van een hogere toets dient het advies heroverwogen te worden. Even voor de helderheid, het dient dus niet automatisch te worden herzien, zoals dat wel oorspronkelijk in het amendement stond. De school dient het te motiveren als er geen aanpassing van het advies plaatsvindt. Dat besluit is vatbaar voor beroep. Dat is de essentie van het amendement. U moet het maar zeggen als ik het niet goed zeg, mevrouw Ypma.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Ypma heeft zo haar eigen inbreng in tweede termijn. We gaan het niet al te wanordelijk maken.

De heer Van Meenen (D66):

Ik weet niet hoe mevrouw Schouten ernaar kijkt, maar ik beschouw het als een aanzienlijke verbetering, waarmee we niet meer aan de pillen hoeven.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, hebt u hiermee de inhoudelijke rationale van het amendement gegeven?

De heer Van Meenen (D66):

Ja, daar ben ik van overtuigd. Als het anders is, dan hoor ik het wel van mevrouw Ypma, maar dat zou mij bijzonder verbazen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Allemaal leuk en aardig, maar dit haalt toch geenszins het vlammende betoog van de heer Van Meenen in eerste termijn onderuit? Of het nou herzien of heroverwogen is, voor ouders zal het overduidelijk zijn dat die race moet worden ingezet, waar de heer Van Meenen zo terecht op wees, als hun kind een vmbo-schooladvies krijgt. Dan gaan ze natuurlijk alles doen om een gunstige heroverweging te krijgen.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, er is een groot verschil tussen herzien en heroverwegen. Met herzien wordt een verplichting bij de school gelegd. De verplichting die de school krijgt in de nieuwe situatie, is dat er een heroverweging dient plaats te vinden. Daarbij zal de school alles betrekken. Dat kan ook een hogere uitslag zijn. Dat komt ook in 10% van de gevallen voor. Daar moeten we onze ogen niet voor sluiten. Ik ben het geheel eens met wat mevrouw Ypma in eerste termijn heeft gezegd, namelijk dat het gericht moet zijn op het bieden van kansen, juist aan kinderen die ondergeadviseerd worden. Als we zouden spreken van een automatische herziening, zou er een situatie zijn waarin iedereen in de race is en in de race gaat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind deze argumentatie niet overtuigend. Elke ouder wil immers het hoogste resultaat halen en zal terecht streven naar een zo hoog mogelijk Cito-advies. U wilde overigens dat dit helemaal buiten de beoordeling gehouden zou worden door het bijvoorbeeld in juni te houden, maar u gaat nu blijkbaar akkoord met half april of half mei, mijnheer Van Meenen. Dat is dus een concessie van uw kant.

De heer Van Meenen (D66):

Dat laatste zou alleen het geval zijn als de situatie zo gebleven was als PvdA en VVD hadden afgesproken. Dan zou mijn insteek zijn geweest om het naar juni te brengen, want dan kan er geen rekening mee worden gehouden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar goed, blijft staan dat u nu gaat voor een heroverweging. Dat betekent een vergroting van de discussies en wellicht ook procedures. Er moet dan namelijk echt een discussie aangegaan worden tussen de ouders en de school. Stel dat de Cito-score hoger is dan het advies van de school. Dan moet de school het advies dus heroverwegen. Dat wordt een enorme rompslomp, mijnheer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, u kent de praktijk niet. Die discussies vinden namelijk nu ook al plaats. Die situatie kennen we al. Ook nu is 10% van de adviezen lager dan de uitkomst van de toets. Ik ben vele malen betrokken geweest bij dat soort discussies, dus ik weet dat heel goed. Daar verandert niets in. Het gaat erom wat de rollen van de partijen daarin zijn. Vanochtend was hier nog besloten dat automatisch het hoogste advies zou gelden. Daar had ik ernstige bezwaren tegen. Dat was voor mij het grote onverteerbare punt in dit voorstel, omdat ik inderdaad voorzag wat u beschreef, namelijk één grote race. Dit is een fatsoenlijk alternatief, waarbij het wel degelijk correct is dat de school een heroverweging moet maken als er zo'n situatie is. Zo hadden we het ook niet beschreven tot nu toe. Het was een open kwestie. We maken het advies des temeer leidend door te verbieden – dat is nu meerdere keren gezegd – dat de Cito-scores niet meer als grenzen gehanteerd worden.

Overigens hoor ik nu al dat scholen overwegen om eigen toelatingstoetsen te gaan organiseren. Dat schijnt ergens in de wolken te ruisen. Ik zou nu al willen vaststellen dat wij dat ook niet moeten toestaan. Ik heb nog een toelatingsexamen tot mijn middelbare school gedaan. De heer Beertema ook, denk ik, en de voorzitter ook, hoor ik. Wij zijn er allemaal voor geslaagd, schat ik zo in. Of juist niet en zitten wij daarom hier. Dat is echter een situatie waar wij nooit naartoe moeten. Ik neem aan dat de staatssecretaris dat ook als buitengewoon ongewenst beschouwt en dat hij maatregelen zal nemen als dat zou gebeuren. Dat moeten wij echt niet toestaan.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp niet in welke werkelijkheid van het vo de heer Van Meenen leeft. Ik krijg nu al mailtjes binnen van mensen uit het voortgezet onderwijs die ontzettend bang zijn voor een gigantische rompslomp, voor eindeloze gesprekken en conflicten enzovoort. Wij zadelen hier vandaag het vo met een nachtmerrie op. De heer Van Meenen blijft maar zeggen dat dat niet zo is.

Dan die toelatingsexamens; dat is nu ook al lang standaard. Hij gaat de scholen dat in de toekomst ook nog ontnemen. De scholen voor voortgezet onderwijs hebben niets meer te vertellen dankzij het plakbandwetje dat hij nu steunt. Het is een totaal andere werkelijkheid. Dat geef ik hem even mee.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is dan goed om te horen. Ik ben er pas een half jaar weg, nadat ik er zestien jaar heb gewerkt. De heer Beertema moet dus niet proberen om mij iets wijs te maken. Er bestaan op dit moment geen toelatingsexamens in het voortgezet onderwijs. Absoluut niet! Dat is ook niet nodig, want de scholen zijn nog steeds ruim in de gelegenheid om de Cito-scores leidend te laten zijn. De scholen die dat op dit moment doen, hebben inderdaad een probleem en die hadden al veel langer een probleem met mij, ook toen ik nog niet hier zat. Dat is namelijk niet goed. Daarmee doe je kinderen tekort. Het is goed dat daar nu een einde aan komt. Natuurlijk wordt daartegen geageerd. Dat begrijp ik heel goed en het is ook ingewikkeld. Maar het is ook ingewikkeld om een kind op de goede plek in het voortgezet onderwijs te krijgen. Dat gaat niet zo simpel met een paar simpele getalletjes, zeg ik via de voorzitter tegen de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Dan wil ik de heer Van Meenen uitdagen om dan een echte vent te zijn en straks ook de verantwoording te nemen voor al die scholen die al die leerlingen moeten gaan laten afstromen, want daar worden ze wel degelijk op afgerekend. Daar is hij dan mede verantwoordelijk voor. Dat wil ik dan wel gezegd hebben door hem.

De heer Van Meenen (D66):

Die vraag begrijp ik niet.

De heer Beertema (PVV):

Er gaat heel veel ellende gebeuren. Al die scholen moeten leerlingen gaan plaatsen op niveaus waar ze eigenlijk niet thuishoren en in het tweede of derde jaar moeten die leerlingen dan afstromen van havo naar vmbo en dergelijke. Daar worden die scholen voor gestraft.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. De heer Beertema …

De voorzitter:

De heer Beertema is aan het woord en de heer Beertema maakt zijn verhaal af.

De heer Beertema (PVV):

Ze kunnen daar niets aan doen, omdat de heer Van Meenen deze wet steunt.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Beertema is hier degene die er permanent voor pleit om de uitslag van de toets leidend te maken. Dat is wat er nu in zekere zin nog steeds gebeurt, want de scholen moeten een heroverweging maken op het moment dat de uitslag van de toets hoger is. Dus het ergste wat er kan gebeuren – in zijn ogen – is dat die toets ertoe leidt dat ze op een hoger niveau zouden komen. In zijn voorstel om de gewone toets leidend te maken, zou dat altijd gebeuren, want het advies speelt voor hem helemaal geen rol. Nou hij weer.

De heer Beertema (PVV):

Advies speelt bij mij wel een rol, maar bij mij is het objectiveerbaar gemaakt. Het zijn objectieve gegevens aan de hand waarvan geplaatst wordt. Daarmee staan die scholen in het voortgezet onderwijs vele malen sterker dan het praatpaleis dat de heer Van Meenen nu aan het inrichten is.

De heer Van Meenen (D66):

Bij gebrek aan argumenten begint de heer Beertema nu maar een verhaal te houden over praatpaleizen. Ik ben zeer concreet. Ik zeg hetzelfde als u. Er is een objectiveerbare set gegevens vanuit het leerlingvolgsysteem. Daar wordt het advies op gebaseerd. Slechts voor die kinderen die een hoger advies krijgen, is nu de afspraak dat daar een heroverweging dient plaats te vinden, niet een herziening. Er is een gesprek over de totale situatie van dat kind.

De heer Beertema (PVV):

Dat is praten.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, dat is praten en praten over kinderen is ook heel verstandig. Het is goed om heel goed te praten over de toekomst van kinderen en niet te zeggen: wij hebben hier een leerling met 331 punten en die kan naar de mavo, en een leerling met 332 punten en die kan naar de havo; daar hoeven wij verder niet naar te kijken. Dat is mooi geobjectiveerd. Zo moet het onderwijs niet werken. Dat zou ook de heer Beertema niet moeten willen.

De voorzitter:

Ik dank u voor uw bijdrage en geef het woord aan de heer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Het was een enerverend debat. De ideologische verschillen zijn goed duidelijk geworden. Het was een goed inhoudelijk debat. Een ding vind ik echter jammer. Ik hoop niet dat wij daar een traditie van maken. Ook bij de bespreking van het woonakkoord werd tijdens het debat een soort van akkoord in elkaar geknutseld. Toen de oppositie vroeg of zij misschien iets meer tijd mocht hebben voor de bestudering daarvan, kon dat niet, maar toen er problemen waren voor de coalitie, kon de zaak wel uitgesteld worden. Het is goed dat het kabinet op zoek gaat naar meerderheden in het parlement, maar het lijkt mij ook goed dat de minderheid die het desbetreffende akkoord niet mede heeft gesloten, wat ruimer de tijd krijgt om hetgeen er ligt te kunnen beoordelen. Volgens mij is dat een vorm van fatsoen en een goede manier van met elkaar omgaan. Ik geef dan ook een compliment aan de heren Van Meenen en Rog, die het verzoek van de oppositie wel steunden.

Er is vanavond een akkoord of een overeenkomst gesloten. Ik denk dat daarin verbeteringen zitten; laat ik dit compliment geven. Het zijn verbeteringen, maar het zijn wel spiegeltjes en kraaltjes. Het is mooi dat nu ook andere aanbieders mogen meedoen en toetsen mogen aanbieden, maar die toetsen moeten wel volgens een vast stramien opgesteld worden, omdat zij vergelijkbaar moeten zijn. Ik heb geen idee hoe dat precies geregeld zal worden, wat ervoor opgetuigd moet worden binnen het ministerie en hoeveel dat zal kosten. In totaal zijn er zeven andere aanbieders naast het Cito. Die zeven aanbieders moeten een marktaandeel van 15% verdelen. Over wat voor concurrentie spreken wij dan? Het is een verbetering, maar naar mijn mening is het een kleine verbetering.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De heer Klaver gaat ervan uit dat het 15% is. Dat is de huidige situatie. Niemand kan zeggen dat dit over een paar jaar nog steeds de situatie is.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is waar. Dat kan veranderen. Ik hoop dat het verandert, maar ik ben erg benieuwd hoe het in de praktijk werkt. Daar zit de crux. De staatssecretaris heeft immers heel duidelijk aangegeven dat de toetsen vergelijkbaar moeten zijn en dat daarom ook eisen aan de toetsen gesteld zullen worden. Ik vraag mij dus af hoeveel de toetsen uiteindelijk van elkaar zullen verschillen. Als zij heel veel van elkaar verschillen, zal het heel moeilijk zijn om ze te vergelijken.

De heer Rog (CDA):

Is de heer Klaver het met de CDA-fractie eens dat het niet alleen gaat om het 100% marktaandeel dat over verschillende aanbieders verdeeld zal worden? Het leerlingvolgsysteem zal door verschillende aanbieders aangeboden kunnen worden. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was sprake van één aanbieder, te weten Cito, waardoor wij het reële risico zouden lopen dat ook alle overige toetsen en leerlingvolgsystemen in het basisonderwijs door Cito gefabriceerd zouden worden.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben begonnen met de opmerking dat er volgens mij sprake is van verbeteringen. Dat zeg ik ook tegen de collega's van de heer Rog die het plan steunen. Ik denk dat het een kleine vooruitgang is, maar uiteindelijk gaat het er mij niet om dat er verschillende aanbieders kunnen zijn. Ik vind het belangrijker of de inhoud van de toetsen verschillend kan zijn en of er verschillende methodes gekozen kunnen worden. In het amendement op stuk nr. 30 van mevrouw Straus worden eisen gesteld aan leerlingvolgsystemen, omdat die allemaal vergelijkbaar moeten zijn. Aan de ene kant mogen er dus meer aanbieders zijn, maar aan de andere kant komen er strenge regels die bepalen hoe een toets eruit moet zien. Wij hebben straks dus meer aanbieders, die allemaal ongeveer dezelfde toets moeten aanbieden. Anders kan ik het niet duiden.

Een andere verbetering is dat straks middelbare scholen niet meer kunnen kijken naar de minimumscore van de Cito-toets. Vanavond hoorde ik op de televisie de directeur van een gymnasium in Rotterdam zeggen dat als het allemaal te lang gaat duren, de school zelf toetsen zal ontwikkelen. Daarom stel ik de staatssecretaris de volgende vraag. Als scholen straks geen ondergrens mogen hanteren voor de Cito-score, hoe voorkomt hij dan dat scholen zelf toetsen gaan maken, waardoor zij alsnog een selectie kunnen uitvoeren en misschien wel precies dezelfde toets kopiëren die het Cito heeft gemaakt?

Gefeliciteerd met die kleine verbeteringen, die spiegeltjes en kraaltjes, prachtig, maar mijn fractie kan er nog steeds niet mee instemmen, omdat voor ons een principieel punt is dat je het onderwijs niet moet dichtregelen met centrale toetsen. Uiteindelijk wordt hier een wet opgetuigd die de komende jaren gebruikt kan worden om er de bekostiging aan te koppelen. Ook al is toegezegd dat dit niet gebeurt, er zit nog steeds die ruimte in om scholen te beoordelen. Op deze manier hebben wij een wet gecreëerd die de komende jaren verregaande consequenties kan hebben.

Mijn fractie wil daar niet voor tekenen, vooral wat betreft het openbaar maken van de toetsresultaten. Iedereen heeft hier een grote mond: de PvdA, de VVD, het CDA, D66. Het was een schande dat de resultaten openbaar gemaakt zouden worden. Mijnheer Rog maakte er een groot punt van dat het niet goed is dat de toetsresultaten openbaar worden gemaakt. In eerste termijn gaf ik als lezing dat de WOB geen enkele ruimte laat om die resultaten niet te publiceren. Daarover zei de staatssecretaris dat deze lezing juist is en dat hij over zal moeten gaan tot publicatie. De enige manier om ervoor te zorgen dat dit niet gebeurt, is doordat er geen verplichte eindtoets is. Dat is de oplossing die wij hebben en niet een grote mond dat het een schande is dat het wordt gepubliceerd, want de staatssecretaris zal dat uiteindelijk wel moeten doen.

Dan kom ik weer op de spiegeltjes en kraaltjes. Er wordt een toezegging gedaan dat het in de context geplaatst moet worden en dat er extra informatie bij wordt gegeven, die men dan kan gebruiken. Feit blijft dat iemand die een WOB-verzoek indient – of dat nu een redactie is die vanavond nog een mooie journalistieke prijs heeft gewonnen, een krant of iemand anders – van die cijfers kan maken wat hij wil. Degenen die dat niet willen, en die ik zie staan bij de interruptiemicrofoon, degenen die daar zo'n grote mond over hadden, zouden nu tegen dit wetsvoorstel moeten zijn.

Mevrouw Straus (VVD):

Mijnheer Klaver noemt mijn reactie "schande spreken", maar ik heb gezegd dat het onwenselijk is. Het is onwenselijk dat wij enkel de Cito-score naar buiten brengen. Dat vind ik toch wel een heel andere gradatie dan de schande die hij hier wil spreken. Ik wil dat even rechtgezet hebben.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is bij dezen rechtgezet. Mevrouw Straus vond het onwenselijk. De teneur van dat artikel was dat zij vrij uitgebreid aangaf dat zij niet wil dat die toetsresultaten openbaar worden gemaakt, maar "schande" is inderdaad geen woord dat bij mevrouw Straus past.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Met pijn in mijn hart zeg ik: gefeliciteerd, staatssecretaris, met uw Dekker-deal. Hoe je het ook wendt of keert, de staatssecretaris heeft de kern van zijn wetsvoorstel overeind kunnen houden, met behulp van twee partijen die in het begin zeer uitgesproken tegen dit wetsvoorstel waren. Ook ik zie dat er enkele wijzigingen hebben plaatsgevonden die wat ons betreft een stapje in de goede richting zijn. Dan heb ik het inderdaad over het niet-verplichten van de Cito-toets, waar mijn fractie ook grote bezwaren tegen had, of over het niet meer leidend zijn van het schooladvies, al twijfel ik erover wat dit in de praktijk gaat betekenen, zoals de heer Klaver ook opmerkte. Hoe dan ook zal er gezocht worden naar manieren waarop dat zich tot elkaar verhoudt; enerzijds het advies van de school, anderzijds het toetsresultaat. Dat blijft een groot punt van discussie.

Ik moet ook constateren dat het wetsvoorstel op enkele wezenlijke onderdelen niet is verbeterd. Deze onderdelen waren voor mijn fractie erg belangrijk. Ik noem allereerst een aangelegen punt, namelijk de situatie van het speciaal onderwijs. De toetsdrang van deze staatssecretaris gaat zo ver dat hij kinderen op het speciaal onderwijs ook in de mal van de toets wil gaan duwen. Ik vraag me werkelijk af wat daar dan uiteindelijk het resultaat van zou moeten zijn. Wat is nu de reden dat wij met zijn allen die kinderen moeten gaan toetsen? Wat is daar de meerwaarde van? Ik hoop dat de staatssecretaris mij dat kan uitleggen. Hij geeft telkens aan dat die kinderen daar recht op hebben. Waartoe? Ik heb meer het idee dat de staatssecretaris vindt dat hij er recht op heeft. Hopelijk kan hij me in tweede termijn overtuigen dat ik dat verkeerd zie.

Een ander punt is het beoordelen van de resultaten op basis van de resultaten van de eindtoetsen. Ik heb op dat punt samen met de heer Rog een amendement ingediend. Het staat nog steeds in de wet, ook al hebben we misschien in de deal de hele eindtoets op papier gemarginaliseerd. Nu kan de inspectie primair werken zonder dat zij de beoordeling echt moeten laten plaatsvinden op basis van die toetsen. Sterker nog, dat zou ook niet kunnen, want die toets is niet verplicht. Dan vraag ik me af: wat is de meerwaarde van dit aspect? Waarom wil de staatssecretaris dit handhaven? Is dat dan inderdaad ook niet om het haakje te houden om eventueel in de toekomst toch nog over te gaan op prestatiebekostiging?

Mevrouw Straus (VVD):

Ik wil toch nog even terugkomen op het beeld dat mevrouw Schouten schetst van kinderen in het speciaal onderwijs. Er staat in deze wet een aantal uitzonderingsmogelijkheden voor kinderen, zowel in het gewone onderwijs als in het speciaal onderwijs. Er zit een aantal heel reële, redelijke argumentaties in op basis waarvan je kinderen zou mogen uitsluiten van de toets. Dat zijn bijvoorbeeld moeilijk lerende kinderen of kinderen met meervoudige handicaps. Dat soort zaken zit er allemaal in. Ik kan toch niet anders dan constateren dat er ook in het speciaal onderwijs kinderen zitten voor wie deze objectieve eenduidige eindtoets heel erg goed zou zijn. Die willen zich heel graag meten met gezonde kinderen. Mevrouw Schouten ontneemt die kinderen de mogelijkheid om dat te doen. Ik heb daar concrete voorbeelden van, van kinderen die oftewel fysiek gehandicapt waren oftewel op de lagere school onvoldoende uit de verf kwamen. Die zijn in het speciaal onderwijs terechtgekomen en hebben, mede doordat er geen objectieve eindtoets was, uiteindelijk keihard moeten knokken. Zij zijn er pas heel laat in hun schoolloopbaan achter gekomen dat zij veel meer waard waren dan ooit iemand in hen had gezien. Ik vind dat heel erg jammer. Mevrouw Schouten houdt nu een prachtig verhaal over het speciaal onderwijs, maar zij ontneemt die kinderen de kans om te laten zien dat ze het ook kunnen. Dat vind ik jammer.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mevrouw Straus schetst het beeld alsof deze kinderen totaal geen positie wordt gegeven door de docenten die hen jaar in jaar uit begeleid hebben. Die docenten hebben meer dan wie ook door wat die kinderen wel en niet kunnen. Daar heb je geen toets voor nodig. Het is mij nog totaal onduidelijk op grond waarvan de staatssecretaris met het schaartje gaat knippen en bepaalt welke onderwijsinstellingen wel en niet onder deze eindtoets gaan vallen, behalve een aantal algemeen geformuleerde categorieën. Mevrouw Straus zegt: ik ga hier knippen; daar wel en daar niet. Het is onduidelijk. Straks kan de situatie ontstaan dat scholen geconfronteerd worden met een toets die zij totaal niet kunnen inpassen in hun onderwijs. De kinderen worden echter wel allemaal in die mal gedrukt. Daar heb ik grote moeite mee.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Straus nogmaals wil interrumperen. Ik denk niet dat u echt tot elkaar komt.

Mevrouw Straus (VVD):

Nee, we zullen niet tot elkaar komen. Daarvoor zijn twee redenen. Ik heb zojuist twee groepen leerlingen geschetst. Die kinderen zijn al die jaren onderschat, omdat er geen objectief criterium was op basis waarvan zij ook een keer hun talent konden laten zien. Juist daarom ben ik daar nu even zo fel op. Een andere reden is dat er in de wet uitzonderingsmogelijkheden zijn. Dat is geen keurslijf, dat is geen blauwdruk. Voor individuele kinderen kunnen er uitzonderingen gemaakt worden. Als die leraren daadwerkelijk vinden dat er voor een kind een uitzonderingsregel gemaakt moet zijn, dan moeten ze dat gewoon aangeven. Dan kunnen ze dat gewoon volgens deze wet doen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik kan mijn betoog blijven herhalen, maar ik geloof inderdaad niet dat mevrouw Straus en ik tot elkaar gaan komen. Mijn stelling is en blijft dat wij een keurslijf gaan opleggen aan kinderen die zo veel meer kunnen dan er in een toets wordt getoetst. Juist een docent, zo is mijn stelligste overtuiging, heeft er het beste zicht op. De docenten kunnen de kinderen het beste begeleiden naar de wegen waarlangs zij helemaal tot ontplooiing kunnen komen. Ik ken heel veel voorbeelden van kinderen die de mogelijkheden wel hebben gekregen en heel erg tot bloei zijn gekomen.

Mijn laatste punt is dat het principiële punt in deze wet blijft staan voor de ChristenUnie. Dat is dat er een verplichte eindtoets komt. Ik begon mijn betoog met de opmerking dat mijn fractie niets ziet in een verplichte eindtoets. Ik vraag mij ook af welk probleem wij hiermee aan het oplossen zijn. Een groot deel van de scholen voert al een eigen toets in. Ik wil graag die vrijheid voor de scholen behouden. Ik constateer dat met deze wet de scholen die vrijheid wordt ontnomen.

De heer Van Meenen (D66):

Mevrouw Schouten vraagt welk probleem hiermee nu wordt opgelost, maar hoe kijkt zij dan naar de huidige situatie in vergelijking met de nieuwe situatie? Ziet zij daar wel verbetering in, in plaats van "wat spiegeltjes en kraaltjes" zoals zij het noemt? Ik mag toch aannemen dat de huidige situatie in haar ogen helemaal vreselijk is?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nee, het kernpunt in mijn betoog in eerste termijn, dat ik nu nogmaals heb genoemd, is het feit dat scholen verplicht worden om een toets af te nemen. Ik vind dat het aan de vrijheid van scholen moet worden overgelaten om te beslissen of zij die toets wel of niet zullen afnemen, of dat zij zeggen: wij hebben andere mogelijkheden om ons oordeel op te baseren over de ontwikkeling van die kinderen. Dat was mijn principiële punt en dat is blijven staan met deze wet, waarmee D66 nu ook gaat instemmen.

De heer Van Meenen (D66):

Ook in de huidige situatie is het al zo dat scholen verplicht zijn om een toets te hebben. Elke school heeft een toets. Het verschil met de nieuwe situatie is dat scholen in het voortgezet onderwijs die toets niet meer als maatgevend voor hun toelating kunnen gebruiken. Ik hoop dat mevrouw Schouten dat als een verbetering ziet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb aangegeven dat er verbeterende elementen zitten in de voorstellen die gedaan zijn in de deal. Dat heb ik toegegeven. Met name noem ik het punt dat de Cito-toets niet meer het leidende toetsmoment wordt. Mijn vrees blijft staan dat de toets nog steeds een norm is waar heel erg naar gekeken wordt. De heer Van Meenen zegt dat het schooladvies leidend wordt, maar ik zie nog steeds dat straks heel veel scholen toch weer veel werk gaan maken van de toetsen, omdat dat een maatstaf is waarin zij het schooladvies moeten laten meelopen. Wij hebben het al gehad over de bureaucratie die er omheen georganiseerd gaat worden. Laat de scholen zelf toch de vrijheid.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wij hebben gesproken over een adaptieve toets. Dat is een soort zelfdenkende toets, die zich aanpast aan zijn omgeving. Ik moest daaraan denken in dit debat, want het is ook een beetje een adaptieve wet geworden, die zich heeft aangepast aan zijn omgeving. Er werden vanochtend nog woorden gebruikt als "haastklus" en "waardeloos". Die termen gebruikte de heer Rog. Ik heb zo het idee dat hij deze woorden straks niet meer gaat gebruiken. Dat komt door het adaptieve karakter van deze wet.

Er is heel veel veranderd. Eerdere sprekers hebben het al gezegd; er zitten ook goede punten bij. Het is goed dat er meer nadruk komt te liggen op het schooladvies. Wel blijft staan dat de vrees voor de afrekencultuur allerminst wordt weggenomen, juist doordat wij de toets gaan verplichten. Hoe het gaat aflopen met de openbaarmaking moeten we ook nog zien. Neemt u van mij aan: de media, kranten en televisiezenders gaan echt niet al die prachtige toelichtingen en contexten bieden. Die gaan dat ene cijfer publiceren en dat zal een ernstige reductie zijn van de onderwijskwaliteit.

Dat is weer verbonden met het risico van selectie. Het viel mij op dat de staatssecretaris daar erg fel op inging. Er moest dan maar gezegd worden welke scholen dat gingen doen, naam en rugnummers erbij. Dat is terecht, maar ik vind dat ook eigenlijk zijn taak. Ik heb hem gezegd waar dat zou spelen en ik bied hem bij dezen het artikel aan uit de Volkskrant van 9 maart: de heer De Bruijne beaamt dat selectie werkelijk gebeurt. Het zou de staatssecretaris sieren als hij dat ging uitzoeken, en bijvoorbeeld dinsdag aan de Kamer liet weten hoe het zit. De heer De Bruijne is immers niet de eerste de beste. Hij is de baas van alle scholen in Amsterdam.

Dan de timing. Ik blijf het een gek idee vinden dat we nu, vandaag, althans zo snel mogelijk als het aan de coalitie ligt, met een verplichte eindtoets beginnen, terwijl er prachtige woorden worden gesproken over een pilot leerwinst en de adaptieve toets die het uiteindelijk moet gaan worden. Dat snap ik niet. Waarom nu, vandaag, een verplichte eindtoets, terwijl de staatssecretaris eigenlijk naar een heel ander systeem wil toewerken? Deze wet is in die zin prematuur. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in september 2012 is gestart met de voorbereidingen voor de pilot leerwinst en toegevoegde waarde in het primair onderwijs;

overwegende dat deze pilot nieuwe inzichten kan opleveren omtrent het meten van toegevoegde waarde of leerwinst;

verzoekt de regering om pas over te gaan tot het verplicht stellen van de centrale eindtoets als de resultaten van de pilot leerwinst daar aanleiding toe geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33157).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een amendement ingediend over het uitsluiten van de mogelijkheid dat de uitslagen van de Cito-toets worden gebruikt om scholen te korten. Dat lijkt mij een zeer zorgelijk punt. Verder zullen we zien hoe het gaat. De amendementen moeten we nog goed bekijken, want die komen nog steeds binnen of worden nog gewijzigd. We zullen dinsdag bezien of er nog een derde termijn nodig is.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Er lag een mooie wet voor, een wet die zijn oorsprong had in Rutte I, een gezamenlijk project van de PVV en de VVD, dat omarmd werd door het toenmalige CDA. De bedoeling was om bij gebrek aan een eindnorm in het basisonderwijs een verplichte eindtoets te maken, die in ieder geval aan kind, ouder en volgopleiding helder zou maken wat de leerling in de schoolcarrière had geleerd en hoe die het beste gematcht kon worden met het vervolgonderwijs. Dat heeft wat ons betreft allemaal niets te maken met het afrekenen van zielige kinderen die er ook niets aan kunnen doen dat ze zwakker zijn, op het moment van de toets of structureel. De Cito-toets voorspelt wat een kind in het vervolgonderwijs aankan en dat doet die verrassend goed. Dat afdoen met termen als "toetscircus" of met verhalen waaruit zou blijken dat kinderen bijna een posttraumatische stresssyndroom oplopen of verhalen over een gigantische verantwoordingslast waaronder leraren en scholen bezwijken, is ronduit misleidend. Hoe gek dat moge klinken, ook hier tekent zich een links-rechtsverdeling af. In het wereldbeeld van goed volk, zal ik maar zeggen, de linksen, zijn cijfers, examens en toetsen perfide instrumenten die schadelijk zijn voor de kinderziel. Het gaat toch om meer in het onderwijs dan taal en rekenen? Ja, natuurlijk, wie ontkent het? Ze noemen ons de populisten, maar als D66 uitpakt over de vreugde van de farmaceutische industrie als het weer tijd is voor de Cito-toets, dan is die partij nog altijd de partij van de redelijke rationele denkers die het beste voorhebben met Nederland. De rechtse mensen, tot wie ik mij nu op dit dossier even reken, hebben helemaal geen moeite met leerlingen uitdagen en laten presteren of met benchmarks en onderlinge vergelijkingen waarmee ouders een eigen keuze kunnen maken voor een school. Wij gunnen ouders dat wel.

Wat begon als een project van VVD, PVV en het toenmalige CDA, moet nu worden afgemaakt door een onzalige combinatie van liberalen en socialisten. Dat werkt kennelijk niet. Ook niet als het gaat over onderwijs, stel ik vast.

De voorzitter:

De heer Klaver gaat proberen ertussen te komen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Met uw hulp is dat gelukt, voorzitter.

De heer Beertema zei: op dit dossier reken ik mij tot rechts. Ik ben benieuwd op welke dossiers hij zichzelf dan links vindt, maar dat is misschien iets voor een ander debat.

De heer Beertema (PVV):

Daar kunnen wij weleens een kopje koffie op drinken, is mijn voorstel.

De heer Klaver (GroenLinks):

Wat een genoegen.

De heer Beertema probeert hier aan te geven dat ook ik heel erg tegen toetsen ben, dat ik bang ben dat kinderen zullen bezwijken onder de druk en ga zo maar verder. Ik heb geprobeerd in het debat – ik had gehoopt dat de heer Beertema dat was opgevallen – een duidelijke scheiding te maken. Een toets als instrument om te kijken hoe een leerling zich ontwikkelt, is prima. Het wordt pas verkeerd als wij die toetsen gaan gebruiken om de scholen mee af te rekenen en om docenten mee af te rekenen. Dat is waar ik voortdurend op heb gewezen, dat je toetsen moet gebruiken waar zij voor zijn. Van iemand met 34 jaar of 35 jaar ervaring in het onderwijs – ik heb het vanavond nog niet gehoord – had ik verwacht dat hij dat had begrepen.

De heer Beertema (PVV):

Ik kan de heer Klaver alleen maar toevoegen: welkom in de wereld. In de hele wereld, in de hele onderwijswereld, worden vergelijkingen gemaakt. Tussen ziekenhuizen worden vergelijkingen gemaakt. Er zijn internationale vergelijkingen van universiteiten. Als wij een keertje scoren ergens in de top 500 dan is de heer Klaver reuzeblij, want wat doen wij het allemaal goed met zijn allen. Zo zit het leven in elkaar voor niet-GroenLinksers. Zo zit het nu eenmaal.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vind de heer Beertema beregrappig.

De heer Beertema (PVV):

U hoeft mij helemaal niet grappig te vinden, mijnheer Klaver. Zeg gewoon wat u wilt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vind u wel heel erg grappig. Dat is wat ik wil zeggen.

De heer Beertema (PVV):

Nou, gefeliciteerd.

De voorzitter:

Ietsje ordelijker, graag.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dank voor de felicitatie. Ik zou graag een citaat van mij zien waarin ik zo de vlag heb uitgehangen over dat wij in de top 500 staan.

De heer Beertema (PVV):

Ach ja ...

De heer Klaver (GroenLinks):

Als de heer Beertema iets beweert over mij, moet hij dat kunnen staven.

De heer Beertema (PVV):

Ik trek het terug. GroenLinks heeft hier een geweldig punt te pakken, namelijk mij betrapt op een feit dat ik niet kan waarmaken. Alweer gefeliciteerd, mijnheer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Wederom dank. In plaats van dit theater, zou ik gewoon een heel simpel antwoord op mijn vraag willen. Ik heb gezegd dat wij helemaal niet zo tegen toetsen zijn, maar dat wij het belangrijk vinden dat die toetsen worden gebruikt waarvoor zij bedoeld zijn, namelijk de voortgang van kinderen meten, en niet om het onderwijs af te rekenen. Dat is het enige punt dat ik heb gemaakt. Daar had ik een serieuze reactie van de heer Beertema op verwacht. Maar goed, als hij hier nog een paar grappen wil maken: ik gun hem dit podium en ik hoop dat er veel mensen meekijken.

De heer Beertema (PVV):

Hartelijk dank, hartelijk dank.

Nu is de Cito-score nog wel bepalend bij de inschrijving voor het voorgezet onderwijs en straks niet meer. Het Cito-advies is dan mosterd na de maaltijd, want het komt als de inschrijving al lang voltooid is. De essentie van de wet is namelijk door de Partij van de Arbeid tenietgedaan. De eindtoets is door de amendementen van mevrouw Ypma nadrukkelijk niet meer leidend. Dat wordt door de coalitie van VVD en Partij van de Arbeid kennelijk zo belangrijk gevonden dat tot twee keer toe de toetsdatum is opgeschoven om er maar vooral voor te zorgen dat die objectieve data van de toets geen rol meer kunnen spelen bij de inschrijving voor het vervolgonderwijs. Ik voorspel dat niemand in Nederland dat begrijpt. Het voortgezet onderwijs zit met de gebakken peren. De verplichte eindtoets is een tandeloze sociaaldemocratische tijger geworden die aan het lijntje wordt gehouden door een lusteloze liberale circusdirecteur. Dat is een heel deprimerend beeld en vooral niet goed voor het onderwijs.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Om te beginnen wil ik de staatssecretaris danken voor de beantwoording van de vragen en de manmoedige wijze waarop hij de vele interrupties heeft doorstaan. Wij hebben ons in de eerste termijn kritisch uitgelaten over het wetsvoorstel. Ik voeg mij bij de collega's die hebben geconstateerd dat er gedurende dit behandeltraject verbeteringen zijn aangebracht. Ik heb echter nog niet de stellige overtuiging dat dit in alle opzichten toereikend is. Dat hangt ook een beetje samen met hoe de stemming over bepaalde amendementen zal uitvallen.

Ik heb met instemming kennisgenomen van het gegeven dat behalve Cito ook andere toetsinstituten de mogelijkheid geboden zal worden om adequaat ter zake doende toetsen te ontwikkelen. Ik vraag mij daarbij wel af hoe het met de financiering daarvan is gesteld. Over Cito is namelijk een vrij uitvoerige financiële paragraaf opgenomen. Maar hoe loopt het als we dit overgeven aan de vrije markt? Daar ben ik zeer benieuwd naar. Het kan niet zo zijn dat Cito een gesubsidieerde toets kan ontwikkelen en dat tegelijkertijd andere marktpartijen maar moeten zien hoe ze die toets ontwikkelen. Ik ben zeer benieuwd hoe dat uit gaat pakken.

Een ander punt gaat over de samenstelling van veel scholen voor speciaal basisonderwijs. Dit sluit enigszins aan bij wat ik tijdens een interruptie heb gezegd. Ik bied mijn excuses aan als ik daarbij wat te stevig uit de hoek ben gekomen. Dat is geenszins de bedoeling geweest, maar dit punt raakt me zeer, omdat mij tijdens werkbezoeken duidelijk is geworden hoe de samenstelling van veel scholen voor speciaal basisonderwijs is. Daar vertoeven bijna uitsluitend cluster 3-leerlingen. In bepaalde omstandigheden zullen er ook andere leerlingen zijn. Ik kan mij voorstellen dat die inderdaad in principe in aanmerking komen voor het afleggen van de toets. In alle oprechtheid kan ik mij echter niet voorstellen dat leerlingen die een cluster 3-indicatie hebben, eventueel nog een ontheffing kunnen krijgen. Over deze leerlingen gaat het echter wel in het wetsvoorstel. Volgens mij moeten we gewoon afspreken dat ieder kind met een cluster 3-indicatie standaard is vrijgesteld van dit soort cognitieve toetsing. Volgens mij kan dit vrij eenvoudig in de voorliggende amendementen worden ingebracht.

In het amendement op stuk nr. 11, dat mijn fractie heeft ingediend, wordt gesteld dat de noodzaak van een eindtoets vervallen geacht kan worden, omdat het doorgaande beeld van toetsing in het leerlingvolgsysteem, van met name rekenen en taal, een eindplaatje oplevert. Op deze manier doen we precies de dingen dubbel, iets waartegen ik in eerste instantie ernstig bezwaar heb gemaakt. Daarom handhaven we dit amendement. Dat doen wij temeer, daar het ook nog eens om een adaptieve toets gaat. Laten wij ons niets wijsmaken; een adaptieve toets selecteert en sorteert nog sterker voor dan een conventionele toets. Zo'n toets wordt immers op niveau afgenomen. Dat betekent dat je daarmee nog veel beter dan met de kwartielscores van de Cito-toetsen kunt aangeven op welk niveau een leerling moet worden geplaatst. Zo werkt een adaptieve toets en juist dat is de meerwaarde ervan.

In het amendement op stuk nr. 19 gaat het om het schrappen van de specifieke formulering over de vrijheid om toetsen af te nemen voor de kennisgebieden aardrijkskunde, geschiedenis en natuur. Ik heb mij er eerlijk gezegd een beetje over verbaasd dat dit in een wetsvoorstel is opgenomen. Er wordt een mogelijkheid geopperd, namelijk dat het bevoegd gezag bij een leerling tevens een toets vooraf kan afnemen. Dat bevoegd gezag kan ook op andere gebieden, kan op alle terreinen toetsen. Daarmee is het volledig overbodig om zo'n zinsnede op te nemen. In het amendement op stuk nr. 19 wordt er dus voor gepleit om dit te schrappen. Het bevoegd gezag heeft gewoon de ruimte om dat te doen. Dat is gewoon een gegeven.

Ernstige bezwaren heb ik tegen het amendement op stuk nr. 24, van mevrouw Ypma. Nu wordt er gezegd dat er in het leerlingvolgsysteem ten minste inzicht moet worden gegeven in de ontwikkeling op het terrein van Nederlandse taal en van rekenen/wiskunde. Dit wordt in het amendement vervangen door "op alle terreinen genoemd in het tweede lid". Laten wij wel wezen: hiermee brengen wij in principe het totale onderwijspakket onder het regime van het leerlingvolgsysteem! Volgens mij is dat niet de bedoeling geweest van dit wetsvoorstel. Daarmee schiet de wet ook een heel eind zijn doel voorbij. Dus kunnen we hiervan alsjeblieft bevrijd blijven? Laten we voorkomen dat we daarover ook nog eens een discussie moeten voeren.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Volgens mij is dit juist wél de bedoeling geweest. Dat leerlingvolgsysteem is van de school, en daar kan veel meer in dan alleen gegevens over taal en rekenen, de vakken die met de Cito-toets worden getoetst. Dit is dus nadrukkelijk wel de bedoeling, en het is zojuist om die reden ook gesteund door de staatssecretaris.

De heer Bisschop (SGP):

Ja, je kunt er veel meer mee doen, maar de vraag is of je dat in dit stadium en op dit moment moet willen doen. Als je het hele toetscircus naast het leerlingvolgsysteem goed inricht, en als je dat doet in plaats van centrale eindtoetsen, kan ik me er van alles bij voorstellen. Aangezien dat echter niet het geval is, krijg je nu een dubbele stroom, een dubbele toetsing. Dat drukt echt loodzwaar op het onderwijs. Ik denk niet dat het gepast is om allerlei berichtjes en mailtjes te citeren, maar die signalen krijgen wij echt nadrukkelijk binnen; ik denk althans dat ik niet de enige ben.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik krijg hierover helemaal niets negatiefs binnen. Over een aantal andere onderdelen krijg ik dat wel, zal ik eerlijk toegeven, maar hierover niet. Het leerlingvolgsysteem kun je namelijk zo inrichten als je zelf wilt. Het mooie is dat je dat veel breder doet. Wij willen daar niet per se weer allemaal toetsen aan hangen. Het gaat er juist om dat de school zelf kan bepalen wat hij daarin onderbrengt, dit in tegenstelling tot de eindtoets, waarmee wij controleren op taal en rekenen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik begrijp het, maar dat neemt mijn bezwaar tegen deze uitbreiding over het hele onderwijsveld op dit moment niet weg. Je moet of het een of het ander doen, zou ik zeggen.

Voorzitter. Ik heb een tweetal moties, die ik graag wil indienen. De eerste heeft betrekking op de openbaarmaking van gegevens. Wij hebben daarover schriftelijke vragen gesteld, waarop de staatssecretaris heeft geantwoord; wij danken hem daarvoor. Naar ons oordeel zou de staatssecretaris echter ook manmoedig de rug gerecht mogen hebben en gezegd mogen hebben: een zender kan wel gebruik willen maken van dit soort gegevens waarover onze inspectie beschikt, maar daarvoor zijn die gegevens nooit bedoeld. Om te vervolgen: wij pakken dus de maximale ruimte die in artikel 10, lid 2, onderdeel g van de Wet openbaarheid van bestuur zit en wij weigeren; punt. Dat was een route geweest.

De voorzitter:

Mijnheer Bisschop, let u een beetje op uw tijd? U bent er nu doorheen, maar u had nog twee moties.

De heer Bisschop (SGP):

Dit is een motie die ik graag indien om te voorkomen dat dit soort gegevens, die niet voor die doelen bestemd zijn, toch worden verstrekt. Het gaat dus om een krachtig signaal. Deze motie wil ik graag indienen.

De voorzitter:

Daartoe moet u haar voorlezen.

De heer Bisschop (SGP):

Dan zal ik de motie voorlezen, natuurlijk. Ik dacht: wij zitten krap in de tijd.

De voorzitter:

Als u onder tijdsdruk komt, is het niet zo dat u kunt zeggen: neem maar mee.

De heer Bisschop (SGP):

De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wettelijke systeem van kwaliteitsbeoordeling een belangrijke uitwerking is van de grondwettelijke plicht van de regering om zorg te dragen voor het onderwijs;

constaterende dat de inspectierapporten zorgvuldiger zijn dan enkel de gecorrigeerde toetsresultaten en dat het systeem van kwaliteitsbeoordeling onder druk kan komen te staan wanneer derden met ongecorrigeerde toetsresultaten aan de slag kunnen gaan;

constaterende dat de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) bewust een ruime grondslag bevat om verzoeken te weigeren met het oog op de belangen van betrokkenen (art. 10, lid 2g);

verzoekt de regering, op grond van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de WOB openbaarmaking van toetsresultaten te weigeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (33157).

De heer Bisschop (SGP):

Ik weet dat het nu allemaal wat anders is, maar dit is een principe-uitspraak van de Kamer. Zo moeten wij daarmee omgaan, volgens mij.

De voorzitter:

Vervolgens had u nog één motie?

De heer Bisschop (SGP):

De tweede motie luidt aldus.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er momenteel geen wettelijke verplichting bestaat voor basisscholen om specifieke toetsen af te nemen en dat ook het wetsvoorstel niet voorschrijft hoeveel resultaten van toetsen er in het leerlingvolgsysteem moeten worden opgenomen;

constaterende dat de inspectie ondanks het ontbreken van een wettelijke basis verwachtingen heeft over het aantal toetsen dat door scholen wordt afgenomen en dat bevindingen ten aanzien van toetsen kunnen doorwerken in het inspectieoordeel;

verzoekt de regering, te waarborgen dat bij het inspectieoordeel alleen toetsen worden betrokken die op een wettelijke basis berusten en basisscholen te informeren over de vrijheid die zij op grond van de wet hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (33157).

De heer Bisschop (SGP):

Het dictum van mijn motie heeft alles te maken met de pedagogische ruimte die je scholen wilt laten.

Dit waren de punten die ik naar voren wilde brengen. Ik had nog iets, maar dat laat ik maar achterwege vanwege het angstvallig knipperende rode lampje.

De voorzitter:

Dat heb ik niet veroorzaakt, maar degene die zo lang doorsprak.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Het CDA wilde een aantal wijzigingen in het voorliggende wetsvoorstel binnenhalen. Toen ik vanochtend wakker werd en ik de nieuwste voorstellen van de coalitiepartijen tot mij door liet dringen, zonk de moed mij even in de schoenen. Ik was bang dat het in de tijd nog verder weg leggen van de eindtoets en de consequenties van mogelijk te veel nadruk op de Cito-toets ongewenste effecten zouden hebben. Ik ben dan ook zeer blij met het debat dat wij vandaag hebben gehad. Ook de reacties van de staatssecretaris hebben ons positief gestemd.

Voor het CDA was het zeer van belang dat scholen de vrijheid hebben om te kiezen voor een leerlingvolgsysteem en voor een eindtoets. Daarnaast wilden wij een evaluatiebepaling, die wij zeer belangrijk achten, en openbaarmaking van de toetsscores alleen in de context. Ik had vanochtend niet kunnen bevroeden dat wij uiteindelijk onderdeel zouden uitmaken van een deal over de eindtoets. Ik ben blij met de afspraken die wij met D66 en de coalitiepartijen hebben kunnen maken.

Ik dien mede namens de fractie van de PvdA de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de eindtoets niet alles zegt over de kwaliteit van de school en dat een school meer is dan alleen rekenen en taal;

overwegende dat het verplicht openbaar maken van de toetsscores zal leiden tot oneigenlijke vergelijkingen tussen scholen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de toetsscores alleen tezamen met andere kwaliteitsaspecten van de school openbaar worden gemaakt, zodat de toets in de bredere context wordt geplaatst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (33157).

De heer Klaver (GroenLinks):

Denkt de heer Rog dat het juridisch mogelijk is om dit alleen samen openbaar te maken? Aan welke gegevens denkt hij nog meer? Is dat per direct mogelijk of pas over een aantal jaren?

De heer Rog (CDA):

Wij hebben overlegd met de staatssecretaris. U weet dat wij het liefst zouden hebben dat die gegevens nooit verstrekt worden. Wij zijn ervan overtuigd dat het de staatssecretaris aan die mogelijkheid ontbreekt. Wij beogen met deze Kameruitspraak dat die cijfers in een brede context openbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld in combinatie met gegevens van het inspectietoezicht of andere kwalitatieve gegevens. Degenen die er via het WOB-verzoek kennis van nemen, kunnen het dan plaatsen als een school een gemiddeld hoge of juist een gemiddeld lage score heeft.

De heer Klaver (GroenLinks):

Als er een WOB-verzoek komt ter zake van scores van de eindtoets, dan moet de staatssecretaris die gegevens verstrekken. Hij moet daar dan ook andere informatie bij verschaffen. Het staat echter bijvoorbeeld RTL nog steeds vrij om naar eigen inzicht een lijstje te maken. De heer Rog voorkomt hier niet mee dat er ranglijsten op basis van alleen de Cito-scores worden opgesteld. Begrijp ik dat goed?

De heer Rog (CDA):

In dit huis moeten wij doen wat in onze mogelijkheden ligt om het vrijgeven van deze informatie – wat wij liever niet zouden doen – zo goed mogelijk te regelen. Via een WOB-verzoek kan deze informatie opgevraagd worden en dan willen wij dat de gegevens in een bredere context worden geplaatst, zodat wij voor onszelf kunnen verantwoorden dat degenen die er kennis van nemen, de informatie kunnen plaatsen.

De heer Klaver (GroenLinks):

De argumentatie van de staatssecretaris klopt niet helemaal. Binnen de huidige regels van de WOB kan het niet, maar niets belet het kabinet of de heer Rog om de WOB aan te passen door met een algemene bepaling te komen die ervoor zorgt dat deze cijfers niet openbaar gemaakt worden. Het zou niet de keuze van mijn fractie zijn, want het is een beperking van de informatievoorziening aan burgers, maar het is niet zo dat het niet mogelijk is om deze cijfers helemaal achter te houden. Aangezien de heer Rog er zo'n zwaar punt van maakt, ben ik benieuwd waarom hij er niet voor kiest om met een wijziging van de WOB te komen.

De heer Rog (CDA):

Mijn motie had ik op deze wijze vanmiddag al voorbereid. Dat ik ervan uitga dat zij breed gesteund wordt in de Kamer, binnen de kaders die er nu zijn en binnen de verantwoordelijkheden die wij hebben, maakt dat mijn fractie tevreden is met deze stappen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het is toch wonderlijk dat degene die vanochtend het compromis tussen PvdA en VVD nog een haastklus noemde, misschien nog wel haastiger een ander compromis in elkaar heeft getimmerd. Maar goed, dat terzijde. De heer Rog heeft in zijn betoog aangegeven dat hij met name moeite heeft met het voorschrijven van het Cito. Dat is er nu gelukkig uit. Ook had hij moeite met het verplichtende karakter van de toets. Hij vroeg zich af of het schooladvies niet veel leidender moet zijn bij de beoordeling. Het laatste is, zoals ik het zou moeten interpreteren, het geval. Wat is de meerwaarde om nog een verplichte eindtoets te houden? Is die dat de staatssecretaris meer inzicht krijgt? Wij zeggen juist met ons amendement dat het leerresultaat niet aan de hand daarvan beoordeeld moet worden. Met andere woorden, wat is de meerwaarde van een verplichte toets?

De heer Rog (CDA):

Dat is een heldere vraag. Ik heb daaraan in eerste termijn aandacht besteed. Verbetering van het reken- en taalniveau is ooit de basis geweest om met elkaar te spreken over een verplichte eindtoets. De discussie heeft zich vervolgens toegespitst op de vraag of dit één centrale eindtoets moet zijn of meerdere. Voor mijn fractie was dat een belangrijk punt. Tegelijk was een zeer belangrijk punt voor mijn fractie dat het schooladvies zo veel mogelijk leidend is. Volgens mij moet zelfs de fractie van de ChristenUnie erkennen dat we daarin grote stappen voorwaarts hebben gezet. En ja, er zijn fracties die dat spiegels en kralen noemen, maar voor mijn fractie zijn het wezenlijke, essentiële aanpassingen van het wetsvoorstel, verbeteringen waarmee ik erg tevreden ben.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

We kunnen een verbetering van het reken- en taalniveau toch ook op een andere manier gaan organiseren dan via de invoering van een verplichte eindtoets? De heer Rog heeft niet meer de argumenten om het verplicht te stellen. Het schooladvies wordt namelijk leidend, gelukkig. Daarnaast zegt hij met het gezamenlijke amendement dat we geen leerresultaten gaan meten met de Cito-scores. Er blijft dan geen enkel argument meer over om het verplicht te stellen. Ik hoor nog steeds geen argumenten waarom dat wel zo zou zijn.

De heer Rog (CDA):

Ik zie dat toch anders dan mevrouw Schouten. Ik zie dat we leerlingen de kans geven om het eindniveau van die twee basisvaardigheden op een goede manier af te sluiten aan het einde van hun schoolloopbaan. Dat vind ik zelfstandig van waarde, los van de effecten die dat heeft op ranglijstjes of het advies richting het voortgezet onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de motie staat de overweging dat "het verplicht openbaar maken van de toetsscores zal leiden tot oneigenlijke vergelijkingen tussen scholen". Dat staat als een huis. Het was in het betoog van de heer Rog in eerste termijn een harde eis: dat moest niet gebeuren. Hij kan dan toch niet volhouden dat hij dit met deze motie gaat herstellen?

De heer Rog (CDA):

Dit is wel de motie die wij indienen en de opdracht die wij hopelijk met uw steun geven aan de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat de gegevens niet zonder context worden verspreid.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het enige wat in deze motie wordt gevraagd, is te bevorderen dat die toets tezamen met andere aspecten openbaar wordt gemaakt. Natuurlijk, dit is een fantastische motie, die neem ik over, zegt de staatssecretaris. Dat is toch een lege huls. Laat de heer Rog daar eerlijk over zijn. Vanochtend zei de staatssecretaris: dit moet niet gebeuren, dat leidt tot een haringtest van scholen. Het gaat gebeuren. RTL doet het zoals het wil, met de steun van de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

De heer Van Dijk maakt hier wel een vergissing. Wij steunen dit zeker niet, sterker nog, wij proberen het zo veel mogelijk te voorkomen. Wij vinden het inderdaad een ernstig gegeven dat sec de Cito-scores worden blootgelegd. Ik heb daarbij inderdaad de haringtest als voorbeeld gebruikt. Dat is dus niet wat wij willen. Volgens mij staat in deze motie de opdracht aan de staatssecretaris om te voorkomen dat dit gebeurt en om in ieder geval brede informatie te geven, zodat niet alleen dat enkele cijfer bekend wordt gemaakt, maar ook informatie over andere leeropbrengsten en andere waardevolle bijdragen die een school aan de ontwikkeling van het kind levert.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Alle leerlingen hebben recht op een objectieve vaststelling van hun kennis en vaardigheden aan het einde van de basisschool. Ruim vijf jaar geleden stelde de Tweede Kamer een parlementaire onderzoekscommissie in, de commissie-Dijsselbloem, die onderzoek heeft gedaan naar de onderwijsvernieuwingen in het voortgezet onderwijs. Nagenoeg alle partijen waren in deze commissie vertegenwoordigd, ook volksvertegenwoordigers uit de fracties van de SP, de PVV, GroenLinks en de ChristenUnie. Samen concludeerden zij: alle leerlingen hebben recht op een objectieve vaststelling van hun kennis en vaardigheden aan het einde van de basisschool.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mevrouw Straus haalt nu voor de tweede keer de commissie-Dijsselbloem erbij en noemt zelfs mijn partij om aan te geven dat ik daar eigenlijk voor zou moeten zijn. Er is echter nog een veel belangrijker aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem. Ik doel op de aanbeveling over het creëren van draagvlak en over het niet zomaar invoeren van onderwijshervormingen zonder dat ze zijn getest en getoetst. Wat gaat de VVD met deze aanbeveling doen?

Mevrouw Straus (VVD):

Dit is een aanbeveling uit 2007. Wij leven nu in 2013. Er is over dit onderwerp al heel veel gesproken in de Kamer. Tot op heden is er altijd een meerderheid in de Kamer geweest voor deze richting. Het draagvlak om dit in te voeren is er altijd geweest.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit bewijst dat mevrouw Straus, met alle respect, niets heeft begrepen van de commissie-Dijsselbloem. Hier in de Tweede Kamer was altijd een meerderheid voor onderwijsvernieuwingen; ik verwijs naar de invoering van de tweede fase en het vmbo. Die meerderheid was echter niet in het onderwijs zelf aanwezig. 90% van de schoolleiders is woedend over het feit dat de toetsscores openbaar worden gemaakt, met steun van de VVD. Het zou getuigen van moed als mevrouw Straus zou zeggen dat eerst de pilots moeten worden uitgevoerd om te zien hoe een en ander uitvalt, om pas daarna de verplichte eindtoets in te stellen.

Mevrouw Straus (VVD):

De VVD is al heel lang voorstander van de centrale eindtoets. Ook is de VVD al heel lang voorstander van het inzichtelijk maken van waar scholen voor staan en van de kwaliteit die scholen bieden. Het probleem dat de heer Van Dijk schetst, is volgens ons helemaal niet aan de orde. Wij moeten er juist voor zorgen dat wordt gewerkt aan het transparant maken van de kwaliteit van het onderwijs.

De heer Bisschop (SGP):

Hier zal niemand iets tegen hebben, maar ik wil het punt van de heer Van Dijk graag onderstrepen. Dit gaat voorbij aan een van de belangrijke aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Dijsselbloem: niet zomaar zonder ervaring op te doen iets uitrollen in het onderwijsveld. Is mevrouw Straus dit met mij eens? Het is het volste recht van de VVD …

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk. Ik zeg dit vanwege de tijd.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb ook in het rapport van de commissie-Dijsselbloem gelezen dat sommige onderwijsvernieuwingen in het verleden haastje-repje op het onderwijs zijn afgevuurd. Ik heb ook gelezen dat op dit moment één heel belangrijk ding in het onderwijs ontbreekt: dat wij heel duidelijk aangeven wat wij van het onderwijs verwachten. Het pleiten voor deze objectieve vaststelling van kennis en vaardigheden aan het einde van de basisschool, doe ik niet zozeer voor de scholen, maar voor de kinderen die naar het basisonderwijs gaan. Daarom vind ik dit de aller-, aller-, allerbelangrijkste aanbeveling uit het rapport van de commissie-Dijsselbloem.

De heer Bisschop (SGP):

De vraag is, hoe mevrouw Straus weet dat dit hét systeem is en dat dit dé oplossing is. Daar zit precies het hele probleem waardoor het onderwijs op grote schaal het vertrouwen in de politiek heeft verloren. Wij dreigen nu weer iets soortgelijks te doen. Er is alle reden om het pleidooi van de heer Van Dijk te onderstrepen en ik verzoek mevrouw Straus om dat ter harte te nemen. Laten wij in ieder geval de pilots afwachten en vervolgens nagaan wat wij met de bevindingen daarvan doen. Die kunnen wij dan raadplegen. Het duurt misschien wat langer, maar dan doen wij het wel goed.

De voorzitter:

Er is een onderonsje in de SP-banken. Ik vraag de desbetreffende leden om ofwel op te letten, ofwel gezellig buiten te gaan staan.

Mevrouw Straus (VVD):

85% van de scholen gebruikt op dit moment al de Cito-toets. Meer dan dat nog zijn er scholen die andere toetsen gebruiken. Wij zijn hier niet revolutionair bezig. Wij willen iets gaan doen waarin wij geloven en wat door OESO-rapporten onderbouwd wordt. Toetsen in het onderwijs heb je echt nodig en komen de kwaliteit van het onderwijs uiteindelijk ten goede. Wij hebben jarenlang voor de centrale eindtoets gepleit. Vandaag is het zover. Wat mij betreft, trekken wij straks een fles champagne open omdat de centrale eindtoets er gekomen is. Chapeau!

Dit is een mooi voorbeeld van deze hectische dag. Laten wij ons aan het einde van deze hectische dag eens afvragen waarom wij hier ook al weer staan en voor wie wij hier ook al weer staan. Ik sta hier voor onze kinderen. Ik sta hier, als ouder, ook voor alle ouders in Nederland.

Momenteel ontbreekt het aan een effectief toetsingskader of een meetinstrument om de kwaliteit van ons onderwijs te bewaken. Ook dat was een conclusie van de commissie-Dijsselbloem. Ik ben er trots op dat deze conclusie binnenkort geschiedenis is. Met het leerlingvolgsysteem en de eindtoets realiseren wij een effectief toetsingskader en een effectief meetinstrument om de kwaliteit van ons onderwijs te bewaken en om onze kinderen de kans te bieden om het beste uit zichzelf te halen. De kinderen krijgen de mogelijkheid om hun talent optimaal te ontwikkelen, met één centrale, adaptieve eindtoets. Ouders kunnen het leertraject van hun kind zo volgen en daar ook zelf een actieve rol in spelen. Zij zijn tenslotte de experts van hun kinderen. Wij kunnen dan ook de kwaliteit van de scholen veel beter beoordelen dan nu.

Met de invoering van het leerlingvolgsysteem en de centrale eindtoets gaat niet alleen een lang gekoesterde wens van de VVD in vervulling, maar ook een lang gekoesterde wens van vele ouders in Nederland die heel graag zien dat wij met goed kwalitatief onderwijs het beste uit onze kinderen weten te halen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. In de eerste termijn ben ik uitgebreid ingegaan op het feit dat de Partij van de Arbeid graag wil dat het onderwijs kansen creëert voor jonge mensen. Dat betekent dat je niet te veel waarde moet hechten aan de momentopname die de Cito-toets is. Wij hebben veel waardering voor de juffen en de meesters, die met veel inzet en liefde onze kinderen lesgeven. Zij kennen de kinderen het best. Wij geven hun ook een groot vertrouwen, want zij kennen de hele film van het kind. Daarom willen wij graag dat het advies van de leerkracht weer centraal komt te staan. Het schooladvies moet centraal komen te staan bij de overgang naar het voortgezet onderwijs. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat scholen en vooral leerlingen in het primair onderwijs worden afgerekend op de Cito-scores met betrekking tot het vervolgonderwijs;

constaterende dat bij toelating in de praktijk het voortgezet onderwijs te veel hecht aan de Cito-scores van leerlingen en veel hogere eisen stelt per onderwijsniveau dan van overheidswege is bepaald;

overwegende dat de Cito-score slechts een momentopname is en dat het schooladvies de ontwikkelingskansen van een kind beter weergeeft;

overwegende dat het kansen bieden via het onderwijs niet belemmerd, maar bevorderd dient te worden;

verzoekt de regering, het inrichtingsbesluit WVO ten aanzien van de toelating zodanig te wijzigen dat het schooladvies en niet de Cito-score leidend wordt voor het toelaten van leerlingen in het voortgezet onderwijs en dat de centrale eindtoets een objectieve second opinion is naast het schooladvies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (33157).

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij willen ook dat het leerlingvolgsysteem veel breder wordt ingezet. Daar hadden we net al even een debatje over. Het amendement op stuk nr. 24, dat wij vanochtend al hebben rondgestuurd, gaat hierover. De Partij van de Arbeid vindt dat alle kinderen recht hebben op een eindtoets, omdat die toets een second opinion is. Het voorkomt onderadvisering. Wij zijn dan ook blij dat de staatssecretaris het uitvoeringsbesluit zo zal aanpassen dat de ondergrens van Cito niet meer geselecteerd kan worden door het voortgezet onderwijs. De eindtoets is nodig omdat een op de tien kinderen nog steeds te laag wordt ingeschat. De Partij van de Arbeid is van mening dat deze kinderen het voordeel van de twijfel verdienen en hebben daarom een tweede motie. Daarin wordt verzocht om scholen in het voortgezet onderwijs niet af te rekenen op het feit dat zij kinderen het voordeel van de twijfel geven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat scholen in het voortgezet onderwijs op basis van de rendementsberekening worden afgerekend op het aantal afstromende leerlingen;

overwegende dat vanwege deze rendementsberekening leerlingen waarover twijfel bestaat, niet het voordeel van de twijfel krijgen, maar lager moeten instromen in het voortgezet onderwijs;

overwegende dat deze afrekencultuur doorbroken en het bieden van kansen beloond dient te worden;

verzoekt de regering, leerlingen die het voordeel van de twijfel hebben gekregen, in geval van afstroom, niet mee te rekenen met de rendementsberekening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33157).

Mevrouw Ypma (PvdA):

Als de score van de eindtoets hoger is dan het schooladvies, is de basisschool verplicht om het schooladvies te heroverwegen. Als het schooladvies niet wordt aangepast, moet de basisschool dit motiveren. Tegen deze beslissing moet beroep vatbaar zijn. Ouders moeten dus in bezwaar kunnen gaan. Op dit moment wordt het amendement op stuk nr. 25 geïntegreerd met het amendement op stuk nr. 26. – vandaar dat ik uit de gang kwam rennen – waarin staat dat we in de wet willen vastleggen dat het voortgezet onderwijs selecteert op basis van het schooladvies in plaats van op de Cito-toets.

Voorts vinden wij dat de Cito-toets in mei zou moeten plaatsvinden. Daarover heb ik samen met de heer Van Meenen – hij heeft haar al voorgelezen – een motie ingediend.

De voorzitter:

Nee, het gaat andersom. Hij heeft de motie ingediend en voorgelezen. Gaat u verder, mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Oké. Daarnaast heeft de heer Rog aangegeven dat verschillende toetsen, mits ze gevalideerd en betrouwbaar zijn, gebruikt mogen worden. Ook dat punt steunt de Partij van Arbeid van harte. Voormalig Kamerlid Metin Çelik was altijd al tegenstander van een monopolie van het Cito. Dit is dus ook een verbetering van de wet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nu breekt mijn klomp! Vanmiddag heb ik met mevrouw Ypma gedebatteerd over de vraag of de Cito-toets de leidende toets zou moeten zijn. Ik heb daarbij het verkiezingsprogramma van haar partij aangehaald. Wij hebben toen bijna een exegese losgelaten op de tekst van dat programma. Ik beweerde dat het in het PvdA-verkiezingsprogramma niet ging om één toets, terwijl mevrouw Ypma beweerde van wel. Vandaag nog heeft zij in de pers gezegd, naar aanleiding van het door de heer Rog aangebrachte punt dat er niet één toets, maar meer toetsen zouden moeten komen, dat dit ingewikkeld is en dat zij dat helemaal niet voor zich ziet. En nu beweert zij met droge ogen dat dit standpunt al lang door de PvdA-fractie wordt gehuldigd. Wat is er gebeurd in die paar uur?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Mevrouw Schouten heeft gelijk dat dit misschien vragen oproept. Door mensen die al wat langer meedraaien, is mij ingefluisterd dat dit al heel lang het standpunt is van de PvdA. Vandaar dat ik dit naar voren heb gebracht. Ik ben het echter met mevrouw Schouten eens dat dit wat verwarrend is geweest.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Wat vindt mevrouw Ypma uiteindelijk van het compromis dat gevonden is? Zij beweerde vanochtend nog dat het echt niet zal lukken om andere toetsen op te stellen naast de Cito-toets en dat zij ook daarom het voorstel van de heer Rog heel ingewikkeld vond. Kortom, zij heeft nu ingestemd met iets waarvan zij eigenlijk meent dat het niet zal werken.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nadat wij met een aantal partijen bij elkaar zijn gaan zitten, ben ik ervan overtuigd dat er meer toetsen gemaakt zouden kunnen worden. Sterker nog, ik ben herinnerd aan een standpunt dat mijn partij in het verleden heeft ingenomen. Om die reden breng ik het nu ook naar voren. Maar nogmaals, ik begrijp de verwarring.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan is mijn conclusie dat mevrouw Ypma ofwel haar eigen verkiezingsprogramma nooit goed heeft gekend, ofwel zo snel overtuigd wordt door de heer Rog, dat ik hem toch eens moet vragen hoe hij dat doet.

De heer Klaver (GroenLinks):

Mevrouw Ypma moet Keuzes in kaart eens lezen. Op pagina 96 van dat document wordt heel duidelijk gezegd dat de PvdA staat voor een uniforme centrale eindtoets. Daar wordt niets gezegd over uitzonderingen en allerlei extra aanbieders. Hoe komt mevrouw Ypma erbij dat dit al lang het standpunt van de PvdA is?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat heb ik begrepen van enkele mensen die hier al wat langer meedraaien. De heer Klaver heeft gelijk dat kennelijk ons verkiezingsprogramma – daar hebben wij het al eerder over gehad – voor twee interpretaties vatbaar is. Ik hoop dat ik dat hierbij heb rechtgezet.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vind het woord "meedraaien" echt briljant gekozen. Mevrouw Ypma draait keurig mee. Ik heb het nu niet over het verkiezingsprogramma van de PvdA – wat partijen in verkiezingsprogramma's opschrijven, is altijd vaag – maar over Keuzes in kaart, het document dat door het CPB is opgesteld. Daarin staat gewoon keihard verwoord dat de PvdA een uniforme eindtoets wil. Ik constateer dat de PvdA-fractie daar nu van afstapt omdat ze het amendement van de heer Rog steunt. Ik vind dat opmerkelijk. Dat wilde ik aangetekend hebben. Ik hoop dat mevrouw Ypma nog lang met ons meedraait.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dank u wel, mijnheer Klaver.

Vervolgens een opmerking over de website voor ouders. Wij hebben er altijd al voor gepleit dat als gegevens openbaar gemaakt worden, dat in de context moet gebeuren. Wij vinden het een goede zaak, vandaar dat de heer Rog mede namens mij een motie heeft ingediend. Wij vragen om versnelling van het proces om te komen tot vensters voor het primair onderwijs.

Alle kinderen moeten de opdrachten en de vraagstelling begrijpen. Wij vinden het daarom goed dat er uiteindelijk voor wordt gekozen om zowel de niveautoets als de basistoets te laten bestaan, als men uiteindelijk maar naar de adaptieve toets gaat. Daarbij hebben wij als horizon een periode van drie jaar gekozen. Dat heeft mevrouw Straus zojuist al voorgelezen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ook ik vond het een raadsel wat het standpunt van de PvdA-fractie is. In het verkiezingsprogramma van de PvdA staat dat de scholen hun eigen leerlingvolgsysteem kiezen en dat daarbij ook een eindtoets hoort. Er staat echter niet dat die toets verplicht moet zijn. Klaver zegt nu dat het gewoon snoeihard in Keuzes in kaart stond. Mijnheer Çelik vond juist dat er verschillende aanbieders moesten zijn. Het is een mooie voorstelling. Ik heb met mevrouw Straus een discussie gehad over hoe het zit met dat draagvlak, want dat is de vraag. Uw eigen partijgenoot heeft die prachtige commissie-Dijsselbloem geleid, mevrouw Ypma, en gezegd dat je in het onderwijs nooit meer in één keer zo'n grote verandering moet opleggen, in dit geval een verplichte eindtoets. Er loopt nota bene een pilot leerwinst, die u heel belangrijk vindt. Waarom wacht u daar niet even op?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit zijn twee verschillende onderwerpen: aan de ene kant het verplichten van de eindtoets, aan de andere kant het meten van de leerwinst en de toegevoegde waarde. U hebt helemaal gelijk dat het meten van de toegevoegde waarde en de leerwinst bepaald niet simpel is, dus het is goed dat dit eerst in pilots wordt uitgevoerd en daarna pas in heel Nederland gebeurt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Een cruciaal punt, dat hoort bij dit hele pakket, is toch het botweg opleggen van een verplichte eindtoets, waarbij scholen gereduceerd worden tot één cijfer? Dat is toch niet wat de Partij van de Arbeid wil? Erkent u dat dit gewoon een compromis is met de VVD of wilt u echt zelf vandaag op deze manier aan de slag met die ranglijsten, de haringtest voor scholen, mede namens mevrouw Ypma?

Mevrouw Ypma (PvdA):

De Partij van de Arbeid wil dat ieder kind recht heeft op een tweede objectief gegeven. Dat is helaas nog steeds nodig, zo blijkt uit allerlei onderzoeken. Kinderen die een lagere sociaaleconomische status hebben, worden lager ingeschat bij het schooladvies van de leerkracht dan het niveau van de Cito-toets dat zij behalen. Dan is het gunstig voor deze kinderen, en dat moet ook de heer Van Dijk aanspreken, dat zij het voordeel van de twijfel krijgen en de kans krijgen om in te stromen in het niveau van het voortgezet onderwijs dat bij hen past.

De voorzitter:

De heer Van Dijk wordt aangesproken. Dat levert hem een extra interruptie op.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u, voorzitter. Heeft mevrouw Ypma de moed om te erkennen dat zij een centrale aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem naast zich neerlegt, namelijk de aanbeveling om niet zomaar grote veranderingen in te voeren, maar eerst de tijd te nemen en pilots te doen, om dan te komen met zoiets als een centrale eindtoets?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee, dat zal ik zeker niet doen. De commissie-Dijsselbloem heeft gelijk als het gaat om de pilot leerwinst en toegevoegde waarde. Dat is iets wat je eerst moet uitproberen. De eindtoets hoef je niet eerst uit te proberen, want dat gebeurt namelijk al op 85% van de scholen. Daarvoor geldt het argument van de heer Van Dijk helaas niet.

De heer Van Meenen (D66):

Is mevrouw Ypma het met mij eens dat de heer Van Dijk hier een valse tegenstelling creëert, want dat het nu al zo is dat elke school verplicht is om een eindtoets te houden? Dat is nu al zo bij 100%, maar 85% houdt de Cito-toets. Elke school is nu al verplicht om een tweede objectief gegeven te hanteren. Is mevrouw Ypma het voorts met mij eens dat de commissie-Dijsselbloem ook gezegd heeft dat er een centrale eindtoets moet komen, in tegenstelling tot wat de heer Van Dijk hier suggereert?

De voorzitter:

Als ik het goed begrijp, heet dit in voetbaltermen een assist.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Op beide onderdelen ben ik het eens met de heer Van Meenen. De commissie-Dijsselbloem heeft inderdaad geconcludeerd dat het goed is als er een eindtoets zou komen voor alle leerlingen in het basisonderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als u mij toestaat, voorzitter; ik hoorde mijn naam, net als daarnet, maar ik zal het kort houden. Ik ben zeer teleurgesteld, want dit betekent dat D66 een belangrijke aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem ook naast zich neerlegt, namelijk om eerst draagvlak te zoeken in het onderwijs, in plaats van hier een deal te sluiten, zoals in de afgelopen twintig jaar bij al die vernieuwingen is gebeurd. Hoe zit het met het draagvlak voor dit wetsvoorstel in het onderwijs? Wees daar eens eerlijk over.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De heer Van Dijk heeft het echt bij het verkeerde eind. Op dit moment wordt de Cito-toets al door 85% van de scholen gebruikt als een centrale eindtoets en door die andere 15% een andere eindtoets. Het uitproberen van die eindtoets is simpelweg niet meer nodig, omdat het al zo veel wordt uitgeprobeerd. Dat uitproberen is wel nodig, als het gaat om het meten van de leerwinst en de toegevoegde waarde.

De voorzitter:

Ik heb nog een punt. U sprak op enig moment over een motie van de heer Van Meenen die hij mede namens u zou hebben ingediend. De heer Van Meenen heeft echter geen motie ingediend. U laat mij dus in lichte verwarring achter. Wat is nu precies de bedoeling?

Mevrouw Ypma (PvdA):

De heer Van Meenen heeft volgens mij een motie ingediend met het voorstel om de eindtoets pas in mei te laten afnemen.

De voorzitter:

De heer Van Meenen heeft bij mijn weten geen motie ingediend. Vandaar de verwarring!

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij is er wat verwarring over moties en amendementen. Ik heb een amendement van die strekking aangekondigd. Misschien mag ik ook meteen vragen of er nog een amendement van mevrouw Ypma komt waarin die verplichte heroverweging bij een hogere uitslag van de toets wordt geregeld? Volgens mij is dat amendement aangekondigd. Dat is dan wat ik mede met mevrouw Ypma indien? Mijn naam staat namelijk verder nergens onder haar amendementen of moties.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De motie waarin wordt geregeld dat de toets in mei wordt afgenomen, is dus kennelijk een amendement geworden. Dat was een motie, maar het is een amendement geworden.

De voorzitter:

Ik heb alleen te maken met wat ingediend wordt.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dan maak ik excuses voor de verwarring. Wij hoeven hier geen amendement voor te lezen. Maar dat is wat ik samen met de heer Van Meenen heb ingediend.

De voorzitter:

Dan is ook dat opgelost. Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt van 23.36 uur tot 23.41 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel mee dat de heren Klaver en Bisschop zich hebben afgemeld, omdat zij hun trein wilden halen.

Het woord is aan de staatssecretaris in tweede termijn.

Staatssecretaris Dekker:

Het debat over de centrale eindtoets heeft misschien wat langer geduurd dan wij met zijn allen hadden voorzien aan het begin, maar ik vond het wel een goed debat. Ik denk dat wij met het wetsvoorstel uitvoering geven aan een motie die twee jaar terug is ingediend in de Kamer door de leden Elias en Beertema, waarin wordt gevraagd om een doorgaande lijn van toetsen en examens onder een onafhankelijke instelling.

Ik moet ook constateren dat een aantal partijen die destijds de motie hebben gesteund, nu ook dit wetsvoorstel zullen steunen. Een aantal partijen zullen dat niet doen. Zij beroepen zich op draagvlak, maar als ik kijk naar het draagvlak, dan kijk ik niet alleen maar naar de scholen die nu deze toets afnemen. Wij hebben het wetsvoorstel natuurlijk ook ter consultatie voorgelegd. Ook toen was er een ruime meerderheid van 60 tot 70% van degenen die meegedaan hebben aan de consultatie voor dit wetsvoorstel. Ook de PO-Raad, die opkomt voor alle besturen in het primair onderwijs, heeft ons laten weten voorstander te zijn van zo'n centrale eindtoets. Ik denk dus dat het goed zit met het draagvlak, hoewel ik mij realiseer dat er binnen het onderwijs hier en daar best discussie over bestaat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als de staatssecretaris nu ook met het draagvlak gaat pochen, zou hij toch eerlijk moeten zijn en zeggen: de wet is vandaag fors gewijzigd, dus wij weten helemaal niet hoe het zit met het draagvlak. Ik weet een ding wel, namelijk dat de AVS, de vereniging van schoolleiders, woedend is over de openbaarmaking van de Cito-scores, die wij vooralsnog niet kunnen tegenhouden en die een groot punt vormen in dit debat van vandaag.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat twee verschillende dingen. Het ene gaat over de invoering van de centrale eindtoets. Ik constateer dat ook vanuit het scholenveld de besturen in gezamenlijkheid aangeven hiervan voorstander te zijn. Dat er zorgen bestaan over de openbaarmaking begrijp ik, maar dat staat hier wel los van. Ook zonder dit wetsvoorstel zouden wij die kwestie aan de orde hebben gehad. Het is nu eenmaal zo dat wij in dit land een Wet openbaarheid van bestuur kennen. Ik zie vanuit die wet geen andere mogelijkheid dan om die gegevens over te dragen. Wij gaan dat zo zorgvuldig mogelijk doen, langs de lijn die de heer Rog hier ook al heeft voorgesteld, door het in ieder geval goed in perspectief te plaatsen. De besturen voor primair onderwijs hebben inmiddels zelf aangegeven dat zij het van belang vinden om tempo te maken met wat zijn noemen Vensters voor Verantwoording. Dat is een overzicht van verschillende indicatoren waarmee scholen openheid kunnen betrachten over hoe zij ervoor staan. Daar zitten ook de eindtoetsgegevens in, maar die worden wel in de juiste context geplaatst. Ik denk dat dit de manier is om aan ouders te laten zien dat er wat te kiezen valt.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, weet u zeker dat u niet in herhaling vervalt?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat weet ik heel zeker; let op. Ik heb een map vol brieven van organisaties, scholen, personen en vakbonden die zich grote zorgen maken over deze wet. Ik weet zeker dat de staatssecretaris die brieven ook kent of die mensen ook heeft gesproken. Het draagvlak voor deze wet is dus op zijn minst zeer twijfelachtig. Sorry hoor, maar met de PO-Raad aankomen maakt weinig indruk. Dat is de koepel, en dat zegt echt niet zo veel over de scholen zelf. Daarnaast is het zo dat de wet vandaag fors is veranderd, en het dus heel moeilijk wordt om over feitelijk draagvlak te praten vanaf vandaag.

Staatssecretaris Dekker:

Nou ja, de wet is op een aantal onderwerpen veranderd. Ik vind het geen drastische wijzigingen. Ik denk nog steeds dat de rondvraag die we hebben gedaan een goed beeld geeft, evenals de consultatieronde die we altijd doen bij nieuwe wetten en waarin geïnteresseerden breed naar hun mening en naar opmerkingen wordt gevraagd met trekking tot bepaalde voorstellen. Dan blijkt toch dat 60% à 70% van degenen die daaraan hebben deelgenomen, positief tegenover deze wet staat. Ik zie ook de steun hier in de Kamer. We hebben een goed debat gehad, waarin niet alleen de coalitiepartijen PvdA en VVD voorstander waren van dit wetsvoorstel. Ik proefde in ieder geval in eerste termijn ook bij het CDA en bij D66 dat ze voor een eindtoets zijn, zij het niet langs de weg waarin het oorspronkelijke voorstel voorzag.

Nu weet ik dat er soms in debatten door partijen wordt gezegd: alles is van tevoren al in beton gegoten. Er worden amendementen en moties ingediend met een reeds bestaande meerderheid, meestal van de coalitiepartijen. Die gaan het dan redden, en alles wat daartegen ingebracht wordt, niet. Ik vond het goede aan dit debat juist dat we een open discussie hebben gehad op basis van redelijke argumenten. Ik zag vier partijen die niet heel ver uiteen stonden. Dan is het niet raar als je in de loop van dat debat kijkt of je elkaar enigszins kunt vinden of dat je elkaar enigszins tegemoet kunt komen. Sterker nog, ik denk dat dit de kern is van een parlementaire democratie. Ik hoor ook een aantal partijen die uiteindelijk niet voor het wetsvoorstel zijn, maar die toch toegeven dat het debat heeft geleid tot een aantal verbeteringen. Die steken we dan nu maar in onze zak.

Er zijn een paar aanvullende vragen aan mij gesteld. Ik wil die vragen snel langslopen. De heer Bisschop is er niet meer, maar hij vroeg hoe het zit met de financiering van aanbieders. Hoe loopt dat? Daar komen we op terug bij de uitwerking van de AMvB die nu gemaakt moet worden naar aanleiding van het amendement dat ingediend is door de heer Rog.

Mevrouw Schouten en de heer Bisschop stelden vragen over speciaal basisonderwijs. Ik zie die zorg en ik wil die leden ook echt tegemoetkomen. Dat doe ik door te zeggen: we beginnen straks met een centrale eindtoets in het reguliere basisonderwijs en dat gaan we in het speciaal basisonderwijs pas doen als de hele invoering van passend onderwijs achter de rug is. Om echter op voorhand te zeggen dat het leerlingvolgsysteem en toetsing in het speciaal basisonderwijs niet mogelijk zijn, gaat mij te ver. Ik zou dat zonde vinden. Natuurlijk moeten we voor bepaalde leerlingen uitzonderingen maken. De wet biedt daar ook mogelijkheden voor, maar we moeten ook kijken naar het speciaal basisonderwijs en naar opbrengstgericht werken. Worden de kinderen die wel in staat zijn om wat te leren, voldoende gevolgd? Ik denk dat daarin verbeteringen mogelijk zijn. In het speciaal basisonderwijs zitten ook kinderen, bijvoorbeeld vanwege een bepaalde gedragsproblematiek, die hartstikke goed in staat zijn om te leren. Ik doel op kinderen met lichte vormen van autisme, kinderen met ADHD of kinderen met een soort aandoening die net in het speciaal basisonderwijs zaten, maar die we ook tegenkomen in het reguliere basisonderwijs. Ik vind dat we die kinderen ook moeten uitdagen. We moeten ook aan het speciaal basisonderwijs de ambitie opleggen om te zeggen: laten we er het maximale uithalen. Het volgen van die leerlingen met een leerlingvolgsysteem en uiteindelijk ook het toetsen, helpt daarbij. Het is voor die kinderen een recht dat wij ze niet zouden moeten willen ontnemen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de staatssecretaris er in elk geval voor dat hij voor een deel oog heeft voor de zorgen die er leven en dat hij nu al toezegt dat wij de scholen in de hele transitie naar passend onderwijs niet ook nog een keer gaan belasten met verplicht toetsen. Dat zie ik als winst en daar dank ik hem voor. Mijn vraag is waarom het verplicht moet. Scholen kunnen er gewoon voor kiezen om kinderen wel te testen, als zij denken dat daardoor een goed beeld kan ontstaan. Als wij dan toch van bovenaf een verplichte toets gaan opleggen, kun je weer een hele discussie krijgen over welk kind wel en welk kind niet. Laten wij toch die vrijheid aan die scholen laten. Daarbij kun je ze best vragen om te kijken wat er mogelijk is. Dat is toch een maatregel waarvoor je veel meer draagvlak in het onderwijsveld kunt krijgen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik begrijp dat mevrouw Schouten dat graag wil. Ik proef dat zij dat niet alleen wil voor het speciaal basisonderwijs, maar dat zij wil dat voor het hele onderwijs die keuze bestaat en dat de scholen de vrijheid hebben om al dan niet de basisschool af te ronden met een toets. Ik denk dat het verplichten van zo'n toets ons ook kan helpen om de ambitie voor het speciaal basisonderwijs net even iets omhoog te halen. Ik zie ook scholen in het speciaal basisonderwijs die dat nu al doen. Die halen fantastische resultaten bij leerlingen die toevallig in het speciaal basisonderwijs zitten vanwege een bepaalde beperking of aandoening. Die zijn in staat om daar echt nog een hoop uit te halen. Helaas zie ik ook scholen waar dat minder het geval is en dat vind ik dood- en doodzonde. Wij moeten uitkijken dat wij niet onnodig lage ambities projecteren op leerlingen die om wat voor reden dan ook in het speciaal basisonderwijs belanden. Wij moeten niet zeggen: je zit in het speciaal onderwijs dus je kunt het niet. Ook voor die leerlingen zou ik er het beste uit willen halen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik denk dat onze wegen uiteenlopen op het punt dat een eindtoets een adequaat middel is om het beste eruit te halen. Zet in op het leerlingvolgsysteem en op gesprekken met die scholen. Een toets aan het eind zegt helemaal niets over de kwaliteitsverbetering die in de loop van de jaren heeft plaatsgevonden. Ik verzoek de staatssecretaris echt om daar nog een keer naar te kijken. Met name bij het speciaal onderwijs zit onze expliciete zorg.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat wij nu in rondjes gaan draaien.

De voorzitter:

Sterker nog, ik weet het zeker. Ik hoor nu voor de achtste keer dezelfde argumenten heen en weer gaan. U komt niet tot elkaar op dit punt. Ik zou u ook echt willen voorstellen dit discussiepunt nu verder te laten rusten. Ik vraag de staatssecretaris om zijn betoog af te ronden.

Staatssecretaris Dekker:

Ik neem in elk geval de zorg van mevrouw Schouten mee, ook om het op een zorgvuldige manier in te voeren als het moment daar is. Nogmaals, daar nemen wij de tijd voor.

De heren Klaver en Van Meenen hadden vragen over toelating tot het voortgezet onderwijs. De invoering van allerlei nieuwe toetsen is niet de bedoeling. Als wij straks het inrichtingsbesluit gaan aanpassen, mede naar aanleiding van de motie van mevrouw Ypma, zorgen wij ervoor dat dit soort praktijken of onbedoelde gevolgen niet kunnen voorkomen, dat ze in elk geval niet gelegaliseerd worden. Je weet immers nooit wat scholen doen, maar daar hebben wij dan weer een inspectie voor.

De heer Van Dijk stelde mij een vraag. Wij hadden een pinnig debatje over wat de heer De Bruijne uit Amsterdam heeft gezegd. Ik was daar fel op, omdat ik vind dat dit behoorlijke aantijgingen zijn. Of de heer Van Dijk dat nu doet of de heer De Bruijne: ik vind dat als je dit soort signalen hebt, je ze concreet moet maken. Dan moet je ze niet alleen in de krant zetten, maar moet je er melding van doen. Ik ken deze signalen niet. Ik wil best nagaan wat hier speelt. Ik zal de heer De Bruijne hierover even bellen. Hij is de baas van de school in Amsterdam. Ik vind het daarom een beetje raar dat dit kennelijk onder zijn hoede plaatsvindt zonder dat er iets aan wordt gedaan. Ik zeg echter nogmaals dat voor mij ook geldt dat ik er niet veel mee kan zolang ik geen concrete aanwijzingen heb, met name van scholen waar dit in de praktijk gebeurt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat begrijp ik. Ik waardeer het dat de staatssecretaris contact op wil nemen met de heer De Bruijne. Wil hij de Kamer van de resultaten daarvan op de hoogte stellen? De staatssecretaris zal ons dinsdag toch nog een brief schrijven, dus misschien kan hij dit in die brief meenemen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik weet natuurlijk niet of het gaat lukken om de heer De Bruijne voor die tijd te spreken. Zodra dat is gelukt, laat ik de Kamer daarover meer weten.

De voorzitter:

Voor degenen die ons nu nog volgen, zeg ik dat de genoemde mijnheer De Bruijne de voorzitter van een schoolbestuur in Amsterdam is. Hij wordt in het artikel in de Volkskrant geciteerd waarnaar eerder door de heer Van Dijk is verwezen. Nu weten mensen in ieder geval een beetje waar dit over gaat.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga reageren op de moties en amendementen die zijn ingediend in de tweede termijn, voorzitter.

Het amendement op stuk nr. 28, van de leden Straus en Ypma, gaat over de horizonbepaling. In de eerste termijn heb ik al gezegd dat ik daarmee goed uit de voeten kan. Ik laat het oordeel over dit amendement dus aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 29 gaat over de uitzonderingsbepaling voor kinderen die korter dan vier jaar in Nederland zijn en de Nederlandse taal niet beheersen. Met het amendement worden scholen verplicht om, als zij van die uitzonderingsbepaling gebruik willen maken, dat in ieder geval in overleg te doen met de ouders. Ook tegen dat amendement heb ik geen bezwaren.

Tot slot is er het amendement op stuk nr. 30, van mevrouw Straus. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt om via een AMvB aanvullende eisen te stellen bij de leerlingvolgsystemen. Ik heb al gezegd dat dit volgens mij een goede aanvulling is op deze wet. Ik heb ook gezegd dat wij dan nog niet onmiddellijk met een waslijst aan nieuwe eisen moeten komen. Laten wij eerst maar eens kijken hoe het gaat. Er is ook de onafhankelijke commissie die dit gaat toetsen. Dit biedt in ieder geval de mogelijkheid om dan wat beter bij te sturen en, mocht dat mogelijk zijn, met aanvullende eisen te komen.

Ik kom op de moties die zijn ingediend. Ik begin met de motie op stuk nr. 31, van de heer Van Dijk. Daarin wordt de regering eigenlijk verzocht om dit hele traject op te schorten totdat we de resultaten hebben van de pilot Leerwinst. Ik ontraad die motie. De pilot Leerwinst biedt wellicht weer allerlei nieuwe inzichten waarmee we ons voordeel kunnen doen, maar ook de eindtoetsgegevens die straks op grond van dit wetsvoorstel mogelijk zijn, hebben in zichzelf een toegevoegde waarde. Er is straks sprake van een objectievere vaststelling en van een betere overgang van het po naar het vo. Ik ontraad deze motie dus.

Het is jammer dat de heer Bisschop al weg is, want dit is, denk ik, een bijzonder moment. De heer Bisschop is lid van een doorgaans zeer gezagsgetrouwe partij. Met zijn motie op stuk nr. 33 roept hij mij in feite op om bestuurlijk een beetje stout te zijn, om niet de wet te volgen. Ik denk dat de heer Bisschop diep in zijn hart eigenlijk wel begrijpt dat ik niet anders kan dan deze motie te ontraden.

Ik kom bij de motie van de heer Bisschop op stuk nr. 34. Bij het inspectieoordeel zouden alleen toetsen mogen worden betrokken die op een wettelijke basis berusten. Dat is nu in feite ook al zo. De inspectie beoordeelt de resultaten al op toetsen die via artikel 10a in de Wet op het primair onderwijs en de Regeling leerresultaten primair onderwijs een wettelijke basis hebben. Deze motie is dus overbodig.

In de motie op stuk nr. 35 verzoeken de leden Rog en Ypma de regering om te bevorderen dat de toetsscores alleen in een bredere context bekend worden gemaakt. Ik denk dat dit perfect aansluit bij het betoog dat ik zelf hield in eerste termijn, met de nuance dat het altijd aan de ontvanger van de gegevens is om er zelf op een verantwoorde manier mee om te gaan. De scholen en de besturen in het primair onderwijs moedig ik ook aan om echt tempo te maken met Vensters voor Verantwoording. Als wij dat hebben, zijn al dit soort dingen waarschijnlijk overbodig.

In de motie op stuk nr. 36 vraagt mevrouw Ypma om het inrichtingsbesluit zo te wijzigen dat het schooladvies ook echt leidend is. Ik kan deze motie omarmen, net als de motie op stuk nr. 37, waarin mevrouw Ypma de regering verzoekt om via de rendementsberekening scholen niet af te rekenen op leerlingen die het voordeel van de twijfel hebben gekregen. Ik heb overigens niet de indruk dat dit nu al massaal gebeurt. Er wordt met scholen echt gekeken naar het schooladvies en hoe het vervolgens verloopt in het voortgezet onderwijs. Ik deel het principe echter volledig. Als wij op dingen stuiten die hiermee wel in strijd zijn, zeg ik toe dat ik serieus zal bekijken hoe wij die anders of slimmer kunnen vormgeven. Zo stellen wij scholen die kinderen een kans willen bieden, daartoe in staat. Als je kinderen een kans biedt, haal je er ook meer uit. Kinderen zijn vaak tot veel meer in staat dan zij zelf denken. Als je de lat hoog legt, zo blijkt uit onderzoek, is de kans dat kinderen eroverheen komen veel groter dan wanneer je lage eisen aan hen stelt. Ons onderwijs zou die ambitie echt in zich moeten hebben en daarop zouden alle regels moeten zijn aangepast.

Ik kom tot een afronding. Als dit wetsvoorstel straks wordt aangenomen, is dat naar mijn mening goed voor het hele onderwijs. Ik denk dat het goed is voor het onderwijs als stelsel, als geheel, omdat wij straks de kwaliteit van scholen beter en eenduidiger kunnen beoordelen. Ik verwacht dat wij tot een goed systeem zullen komen. Er is veel over Dijsselbloem gezegd, maar als wij scholen een hoop vrijheid geven om vorm te geven aan hun eigen onderwijs, is het ook belangrijk om na acht jaar te bekijken wat dat heeft opgeleverd. Dat kan straks met dit wetsvoorstel. Ik denk dat het ook goed is voor scholen, omdat met dit wetsvoorstel scholen straks met een leerlingvolgsysteem en met de resultaten voor de eindtoets kunnen werken aan hun eigen verbetering, iets wat wij heel graag zien. Maar vooral denk ik dat dit wetsvoorstel uiteindelijk goed is voor leerlingen. Met een combinatie van het schooladvies dat, zoals wij allemaal heel graag willen, zwaarder gaat wegen, en een objectieve toets die vaststelt hoe het staat met hun kennis op het vlak van taal en rekenen, helpen wij uiteindelijk leerlingen een stap vooruit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Hiermee zijn wij, op deze vrijdag 22 maart, gekomen aan het einde van de beraadslagingen. Stemming over de amendementen, over het wetsvoorstel en over de moties zullen plaatsvinden op een nader te bepalen tijdstip, zulks in verband met de eventualiteit van een derde termijn.

Ik dank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden.

Sluiting 00.07 uur.

Naar boven